Jgz en vrij toegankelijke jeugdhulp: definitie en prestaties Project Uitwerking basisset prestatie-indicatoren CJG Tom van Yperen en Gert van den Berg 30 april 2014
© 2014 Nederlands Jeugdinstituut
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming.
Auteurs Tom van Yperen Gert van den Berg
Deze publicatie is tot stand gekomen in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ministerie van Veiligheid en Justitie. Dit rapport en alle andere publicaties van het NJi rondom dit onderwerp zijn te downloaden van www.nji.nl/prestatieindicatoren.
Nederlands Jeugdinstituut Catharijnesingel 47 Postbus 19221 3501 DE Utrecht Infolijn t (030) 230 65 64 e
[email protected] i www.nji.nl mobi m.nji.nl
Inhoud Vooraf Vooraf: jgz en vrij toegankelijke jeugdhulp .................................................................................................. 2 1. Inleiding .................................................................................................................................................... 3 2. Werken met prestatie-indicatoren in integraal jeugdbeleid .................................................................. 6 Jeugdbeleid met een missie ................................................................................................................ 6 Voorzieningen voor gezond en veilig opgroeien ................................................................................ 8 Zicht op de kwaliteit van voorzieningen ............................................................................................ 9 3. Uitgangspunten omschrijving ‘Jgz en vrij toegankelijke jeugdhulp’ ................................................... 12 Probleemstelling................................................................................................................................ 12 Oplossing: functies en diensten........................................................................................................ 12 Koppeling van prestatie-indicatoren aan diensten ......................................................................... 13 Uitgangspunten samengevat ............................................................................................................ 15 4. Doelen, taken en diensten van de jgz en vrij toegankelijke jeugdhulp ................................................ 16 Doelen ................................................................................................................................................ 16 Taken volgens WPg en Jeugdwet ..................................................................................................... 17 De taken verder uitgewerkt............................................................................................................... 18 Domeinen...........................................................................................................................................20 Diensten .............................................................................................................................................20 Aanbieders ......................................................................................................................................... 23 Kwaliteitseisen en kwaliteitskenmerken.......................................................................................... 23 5. Prestatie-indicatoren CJG ...................................................................................................................... 25 Een basisset van indicatoren ............................................................................................................ 25 Focus in pilots: vijf ‘stelselproof’ indicatoren .................................................................................. 25 Er zijn nog meer indicatoren relevant.............................................................................................. 27 Benutting van de indicatoren ........................................................................................................... 27 6. Zes vragen over jgz, jeugdhulp, CJG, wijkteam, lokale jeugdhulp....................................................... 29 Vraag 1. Wat is jeugdgezondheidszorg? ........................................................................................... 29 Vraag 2. Wat is jeugdhulp? ............................................................................................................... 29 Vraag 3. Wat is het CJG?...................................................................................................................30 Vraag 4. Wat is een wijkteam?.......................................................................................................... 31 Vraag 5. Wat is een wijkteam jeugd en gezin? ................................................................................. 31 Vraag 6. Wat is lokale jeugdhulp? .................................................................................................... 31 Bijlage 1. Taken gemeente volgens de Jeugdwet ........................................................................................ 32 Bijlage 2. Eerste uitwerking kerntaken CJG ............................................................................................... 34 Bijlage 3. Oorspronkelijke basisset CJG-indicatoren ................................................................................ 39
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 1
Vooraf: jgz en vrij toegankelijke jeugdhulp Een eerste versie van deze notitie is gebruikt als kader voor het project ‘Basisset prestatie-indicatoren CJG’ dat in 2012 en 2013 door het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) is uitgevoerd, in samenwerking met een aantal gemeenten en Centra voor Jeugd en Gezin (CJG’s). Dat gebeurde in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het ministerie van Veiligheid en Justitie. Nu dit project is afgerond, is de notitie herzien. De tekst is grotendeels ongewijzigd, maar nu de Jeugdwet vastligt, zijn alle verwijzingen naar eerdere conceptteksten van de wet veranderd in verwijzingen naar deze definitieve tekst. De meeste gemeenten hebben de laatste jaren een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) gevormd waarin voorzieningen en activiteiten op het gebied van versterking van de algemene jeugdvoorzieningen, preventie en eerstelijns jeugdhulp bij elkaar zijn gebracht. Kortweg zou men het CJG kunnen zien als de uitvoerder van de jeugdgezondheidszorg en de eerstelijns jeugdhulp. In de Wet Publieke Gezondheid en de nieuwe Jeugdwet komen de begrippen ‘Centrum voor Jeugd en Gezin’ en ‘CJG’ echter helemaal niet voor. De wetten spreken in termen van het basistakenpakket van de jeugdgezondheidszorg en vrij toegankelijke jeugdhulp, naast jeugdhulp in de vorm van individuele voorzieningen (een soort tweedelijns jeugdhulp). In de Memorie van toelichting op de Jeugdwet wordt het CJG genoemd als een mogelijke organisatorische invulling van het eerstelijns aanbod. Sommige gemeenten hebben besloten de ontwikkeling van de CJG’s door te zetten. In andere zijn er met het CJG vergelijkbare voorzieningen die met een andere naam worden aangeduid, zoals OuderKind Centrum (OKC), het Meerpunt, lokale zorg of lokaal preventief jeugdbeleid. Veel gemeenten kiezen ook voor de vorming van een wijkteam. Vaak is dat een wijkteam jeugd en gezin, dat specifiek voor jeugdigen en gezinnen werkt, maar soms ook een sociaal wijkteam, dat in principe bedoeld is voor alle wijkbewoners van 0 tot 100 jaar. Deze laatste teams worden ook wel een basisteam of breed wijkteam genoemd. Er zijn lokale verschillen, in doelstelling, doelgroep, taken, samenstelling en werkwijze van het wijkteam. Gemeenschappelijk is dat medewerkers van instellingen uit verschillende sectoren samenwerken in een team waarin de lijnen kort zijn en de contacten met (potentiële) cliënten direct. Veel wijkteams hebben nu, begin 2014, nog het karakter van een pilot of proeftuin, maar hier en daar hebben ze al een meer permanent karakter en het lijkt erop dat deze manier van werken geen eendagsvlieg zal zijn. Omdat dit project oorspronkelijk in het teken stond van het ontwikkelen van prestatie-indicatoren voor de CJG’s, zullen we in deze notitie nog vaak van ‘het CJG’ spreken. Omdat de inhoud echter ook relevant is voor de jeugdgezondheidszorg en vrij toegankelijke jeugdhulp in voorzieningen als wijkteams en OKC’s, gebruiken we ook geregeld de aanduiding ‘jgz en vrij toegankelijke jeugdhulp’ of ‘de lokale hulp’.
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 2
1. Inleiding In het nieuwe jeugdstelsel zijn de gemeenten verantwoordelijk voor zowel de jeugdgezondheidszorg als alle vormen van jeugdhulp.1 Daarbij wordt onderscheid gemaakt in een vrij toegankelijk deel en hulp in de vorm van een individuele voorziening. Het vrij toegankelijke aanbod bestaat uit relatief lichte vormen van hulp en ondersteuning waarop in principe iedereen een beroep mag doen. De individuele voorzieningen omvatten intensieve ambulante hulpverlening, daghulp, residentiële zorg (open en gesloten) en pleegzorg. Dit type zorg wordt thans uitgevoerd in verschillende deelsectoren: jeugd- en opvoedhulp, jeugd-ggz, jeugd-lvb en jeugdzorgplus, hetzij in vrijwillig, hetzij in een gedwongen kader van bijvoorbeeld jeugdbescherming of jeugdreclassering. Om hulp te krijgen is altijd een beslissing nodig van de gemeente voor de verlening van een individuele voorziening. Het staat gemeenten vrij te kiezen met welke organisatievorm of voorziening zij de jgz en de vrij toegankelijke jeugdhulp vormgeven. Zoals in het voorwoord is opgemerkt, is het begrip ‘Centrum voor Jeugd en Gezin’ (CJG) daar niet meer het enige voor. Het project waarvoor deze notitie het kader vormde is in 2012 en 2013 uitgevoerd en was specifiek op het CJG gericht. Inmiddels is het CJG niet meer de vanzelfsprekende organisatievorm voor de jgz en de vrij toegankelijke jeugdhulp. De functies en taken van het CJG kunnen in een andere vorm gestalte krijgen, maar in de kern blijven ze onveranderd. Daarom zijn deze notitie en de resultaten van het project ‘Basisset prestatie-indicatoren CJG’ ook van belang voor de beroepskrachten, instellingen en gemeenten die te maken hebben met een andere organisatorische vormgeving van de functies en taken dan het CJG. Deze notitie is geschreven met het CJG voor ogen. Het project is ook uitgevoerd in samenwerking met enkele CJG’s. Maar nu dat niet meer de enige of belangrijkste organisatievorm voor de jgz en de vrij toegankelijke jeugdhulp is, kan waar CJG staat ook bijvoorbeeld ‘wijkteam jeugd en gezin’ of ‘ouder- en kindcentrum’ worden gelezen. De prestatie-indicatoren die in dit project zijn ontwikkeld en getoetst, gelden dan ook niet exclusief voor CJG’s. Op verzoek van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het ministerie van Veiligheid en Justitie heeft het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) in 2012 en 2013 gewerkt een basisset van indicatoren om de resultaten van het CJG in kaart te brengen. In deze notitie bouwt het NJi voort op een eerder voorstel van Deloitte om met een basisset van indicatoren voor het CJG te gaan werken.2 De indicatoren zijn bedoeld als handreiking voor bestuurders (managers, beleidsambtenaren en wethouders van gemeenten), om te volgen of de versterking van dat onderdeel van het zorgstelsel datgene oplevert waarvoor het is bedoeld en te sturen op de kwaliteitsontwikkeling. De uitwerking van de indicatoren is van start gegaan in een context die sterk in beweging was en in de loop van dit project is die beweging niet minder geworden. Vanwege deze turbulentie was de focus in het project gericht op vijf indicatoren waarvan men mag aannemen dat deze hoe dan ook van belang zullen zijn (de zogeheten ‘stelselproof-’ of ‘no regret-’ indicatoren), ongeacht de wijze waarop de lokale jeugdhulp wordt vormgegeven. Dat blijkt een goede keuze te zijn geweest. De indicatoren in dit project 1
In de Jeugdwet wordt jeugdhulp breed opgevat. Behalve ondersteuning van en hulp en zorg aan jeugdigen en hun opvoeders rekent de wetgever ook tot de jeugdhulp: het bevorderen van zelfstandig functioneren van jeugdigen met een beperking, en het ondersteunen van deze laatste groep. Zie voor de definitie van jeugdhulp hoofdstuk 5 van deze notitie. 2 Monsjou, K. van, Ploegman, M., Boersma, A. (2010). Onderzoek basisset indicatoren effectiviteit Centrum voor Jeugd en Gezin. Eindrapport. Amstelveen: Deloitte. Zie ook bijlage 3.
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 3
zijn van toepassing op de CJG’s, maar ook voor andere manieren om de lokale hulp aan jeugd te realiseren, zoals de wijkteams. Voor deze eerste fase zijn er vier parallelle deelprojecten uitgevoerd. • Deelproject 1: Definities en woordenboek. Het resultaat van dit project is een gegevenswoordenboek dat - als handreiking - eenheid van taal biedt aan de gemeenten die met de prestatie-indicatoren werken. Het biedt onder meer helderheid over begrippen als ‘het CJG’ en ‘lokale jeugdhulp’, naast een beschrijving van ongeveer 500 andere relevante concepten die van belang zijn voor het werken met de indicatoren. • Deelproject 2: Indicatoren operationaliseren. Dit project heeft geleid tot een geoperationaliseerde set van vijf indicatoren: o De mate van tevredenheid van jeugdigen en ouders over de resultaten per product. o De mate waarin er sprake is van uitval uit aanbod van het CJG. o De mate waarin ouders en jeugdigen vermindering van problematiek ervaren. o De mate waarin opbouw van het CJG resulteert in minder vraag naar intensievere zorg. o Het aantal jeugdigen en gezinnen waarvoor één gezin, één plan is geregeld. • Deelproject 3: Algemeen kader en pilots. Op vijf verschillende locaties is de opbouw, implementatie en het profijt van het werken met prestatie-indicatoren uitgetest. • Deelproject 4. Landelijk verzamelpunt werken met prestatie-indicatoren. In dit deelproject hebben het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ) en het NJi samen informatie en voorbeelden verzameld met betrekking tot het werken met prestatie-indicatoren. De vier deelprojecten hebben samen een aan aantal producten opgeleverd waarmee instellingen, gemeenten en andere financiers beter vorm kunnen geven aan het werken met prestatie-indicatoren. Eind 2013, bij de afsluiting van wat begonnen was als fase 1 van een meer uitgebreid project, was duidelijk dat de beoogde fase 2 vooralsnog niet zal worden uitgevoerd. In dit vervolg zou een bredere set van indicatoren verder worden uitgewerkt en geïmplementeerd als onderdeel van een (nog te ontwikkelen) algemeen beleidsinformatiemodel voor de jeugdhulp. De hier gepresenteerde notitie is gemaakt in het kader van deelproject 1 (Definities). Het doel van deze notitie is tweeledig. • Ten eerste verschaft ze helderheid over de vraag waarom er prestatie-indicatoren gekoppeld worden aan het CJG. • Ten tweede beschrijft ze hoe die koppeling is te maken. In dat verband komt ook aan de orde wat het CJG (of een soortgelijke voorziening) eigenlijk is. De notitie is bedoeld als een suggestie voor gemeenten voor hoe ze aan de jgz/vrij toegankelijke jeugdhulp en het werken met prestatie-indicatoren invulling kunnen geven. Zij hebben beleidsvrijheid in hoe zij uiteindelijk die invulling doen. In hoofdstuk 2 volgt eerst een beschrijving van hoe het werken met prestatie-indicatoren is te plaatsen in het integrale jeugdbeleid dat gemeenten voeren. Hoofdstuk 3 biedt een schets van de principes waarvan bij de nadere omschrijving van een voorziening als het CJG en het werken met prestatieindicatoren is uitgegaan. Hoofdstuk 4 gaat nader in op wat specifiek onder het aanbod van het CJG is te rekenen en hoe daar indicatoren aan zijn te koppelen. Hoofdstuk 6 gaat in op veel gestelde vragen, onder meer over de definitie van het CJG en verwante begrippen.
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 4
De notitie maakt deel uit van een verzameling van eerder verschenen documenten: • Basisset indicatoren effectiviteit CJG zoals voorgesteld door Deloitte3; • Toets basisset prestatie-indicatoren CJG door het Nederlands Jeugdinstituut4; • Basisdocument ‘Werken met prestatie-indicatoren in de zorg voor jeugd’5; • Projectvoorstel Uitwerking basisset prestatie-indicatoren CJG6; Alle notities en de samenvattingen zijn te downloaden van www.nji.nl/prestatieindicatoren. Tevens zijn daar alle deelrapportages van het onderhavige project te vinden.
3
Monsjou, K. van, Ploegman, M., Boersma, A. (2010). Onderzoek basisset indicatoren effectiviteit Centrum voor Jeugd en Gezin. Eindrapport. Amstelveen: Deloitte. 4 Yperen, T.A. van & Steenhoven, P. van der (2011). Toets basisset prestatie-indicatoren CJG. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. 5 Yperen, T.A. van (2012). Verbetering telt. Werken met prestatie-indicatoren in de zorg voor jeugd. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. 6 Yperen, T.A. van (2012). Projectvoorstel Uitwerking basisset prestatie-indicatoren CJG. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 5
2. Werken met prestatie-indicatoren in integraal jeugdbeleid
Jeugdbeleid met een missie In de Beleidsbrief stelselwijziging jeugd ‘Geen kind buitenspel7’ heeft het eerste kabinet Rutte in 2011 gesteld dat alle inspanningen van ouders, professionele opvoeders en de overheid erop zijn gericht dat onze kinderen: a. gezond en veilig opgroeien: elk kind heeft het recht om in een veilige omgeving op te groeien; b. hun talenten ontwikkelen en; c. naar vermogen meedoen: kinderen bouwen al spelend, lerend en werkend een sociaal netwerk op en leggen daarmee een basis voor een zelfstandig leven. Kortweg wordt dit ook wel samengevat in de algemene missie: jeugdigen groeien gezond en veilig op. De genoemde Beleidsbrief verwoordt niet alleen de mening van de toenmalige regering, maar geeft een breed gedragen idee weer van waar de verzorging en opvoeding van kinderen toe moet leiden. Dit idee is ook de basis van de Jeugdwet die per 1 januari 2015 van kracht is. De bedoeling is dat het integrale jeugdbeleid van de gemeente bijdraagt aan de realisering van de genoemde missie. We zien dan ook dat gemeenten in relatie met de bovengenoemde, globale missie beleidsvisies zijn gaan ontwikkelen en dat zij daar met veldpartijen handen en voeten aan proberen te geven. In het kader van dergelijk beleid is het gebruikelijk dat ze concrete thema’s benoemen waarop zij de ‘staat van de jeugd’ monitoren en – wanneer verbeteringen nodig zijn – beleidsacties entameren die tot verbetering moeten leiden. Figuur 1 biedt een voorbeeld, ontleend aan de jeugdmonitor die de provincie Zeeland en Scoop hebben ontwikkeld. Enkele Zeeuwse gemeenten passen de monitor toe om de ontwikkeling van hun jeugdigen te volgen en te vergelijken met het provinciale beeld. Zo laat de monitor van Vlissingen zien dat • een kwart geen lid is van een vereniging (vergelijkbaar met het algemene Zeeuwse beeld); • veertig procent van de Vlissingse derdeklassers van het voortgezet onderwijs te weinig beweegt (ruim tien procentpunten meer dan het Zeeuwse gemiddelde); • een op elke veertien kinderen gepest wordt (hetzelfde als algemeen in Zeeland). 8 Wat voorts over de hele provincie zorgen baart is dat het aantal jeugdigen dat een ondertoezichtstelling heeft tot 2005 vrij constant rond de 550 schommelt, maar daarna fors toeneemt, tot 769 in 2009. Het aantal gezinnen dat vanwege een zeer onveilige opvoedsituatie gedwongen hulp ontvangt is dus met bijna vijftig procent gegroeid. 9 Dit zijn dan ook gegevens waar de gemeenten en de provincie, in samenwerking met onder meer de zorgverzekeraars, beleid op maken, zodat in de toekomst een groter aantal jeugdigen gezond en veilig opgroeien. Figuur 1 geeft in vogelvlucht aan wat de Zeeuwse ambities daarbij zijn.
7
Ministerie van VWS en ministerie van V&J (2011). Beleidsbrief stelselwijziging jeugd ‘Geen kind buitenspel’. Brief aan de Tweede Kamer, kenmerk DJ/PS-3088668. Den Haag, 8 november 2011. Zie ook: Veldhuijzen van Zanten-Hyllner, M.L.L.E. & Teeven, F. (2012). Voortgangsbrief stelselwijziging jeugd „Geen kind buiten spel‟, april 2012, Kenmerk DJ/PS-3114085. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Ministerie van Veiligheid en Justitie. 8 Louwerse, K & Overbeeke-van Sluijs, J. van (2012). Jeugdmonitor Zeeland. Klas 3 voortgezet onderwijs 2011. Rapport Vlissingen. Middelburg: Scoop, Zeeuws instituut voor sociale en culturele ontwikkeling. 9 Bron: Overbeeke-van Sluijs, j. van, Schra, M., Smit, A. & Sprundel, E. van (2011). Integraal jeugdbeleid 2011. Resultaten en indicatoren. Middelburg: Scoop.
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 6
Figuur 1. Thema’s waarop het integraal jeugdbeleid in Zeeland succes wil boeken10 Thema
Maatschappelijk resultaat
Voorbeelden indicatoren (‘waaraan kunnen we zien dat het goed gaat?’)
1. Jeugd doet mee
1.1 Alle kinderen en jongeren zijn actief betrokken bij ontwikkelingen in Zeeland.
1.1.1 deelnamegraad vrijwilligerswerk voor verenigingen 1.1.2 vrijwilligerswerk voor instellingen of maatschappelijke organisaties 1.1.3 lidmaatschap politieke partij 1.1.4 stemmen bij verkiezingen 1.1.5 mate participatie via vormen van jongereninspraak
2. School en werk
2.1 Alle vierjarigen zijn klaar voor school 2.2 Alle kinderen (5-12 jaar) gaan met succes naar school
2.1.1 Gebruik peuterspeelzaal/ kinderdagverblijf 2.1.2 Bereik voor- en vroegschoolse educatie 2.1.3 Deelname 4-jarigen aan primair onderwijs 2.1.4 Voorlezen door ouders aan jonge kinderen
2.3 Alle jongeren (12-23 jaar) behalen kwalificatie voor werk of vervolgonderwijs 2.4 Alle jongeren vinden een baan in Zeeland die aansluit bij hun capaciteiten 3. Zinvolle vrije tijd
3.1 Alle kinderen (0-12 jaar) ontplooien talenten in hun vrije tijd in (on)georganiseerd verband 3.2 Alle jongeren (12-23 jaar) ontplooien talenten in hun vrije tijd in (on)georganiseerd verband
3.1.1 Lidmaatschap sportvereniging of sportclub 3.1.2 Lidmaatschap van een vereniging of club 3.1.3 Muziek beoefenen in vereniging en/of op muziekschool 3.1.4 Buiten spelen
4. Prettige leefomgeving
4.1 Alle kinderen en jongeren in Zeeland zijn veilig 4.2 Alle kinderen (0-12 jaar) wonen in een fysieke omgeving waarin zij zich kunnen ontwikkelen 4.3 Alle jongeren (12-23 jaar) wonen in een fysieke omgeving waarin zij zich kunnen ontwikkelen
4.1.1 Pestgedrag 4.1.2 Jeugdige verkeersslachtoffers 4.1.3 Jeugdige slachtoffers van criminaliteit 4.1.4 Jeugdige slachtoffers van discriminatie 4.1.5 Veiligheidsgevoelens (buurt / school / thuis)
5. Openbaar vervoer
5.1 Het OV stelt jongeren in staat te participeren (school, werk, uitgaan)
5.1.1 Gebruik OV door scholieren 5.1.2 Gebruik OV door jongvolwassenen 5.1.3 Aansluiting OV op schooltijden 5.1.4 Beoordeling van het OV door jongeren
6. Verbeteren en herstellen
6.1 Alle kinderen en jongeren zijn mentaal en fysiek gezond 6.2 Alle jongeren (12-23 jaar) hebben een gezonde leefstijl 6.3 Alle kinderen en jongeren groeien op in harmonieuze gezinnen
6.3.1 Kinderen met begeleiding van het Algemeen Maatschappelijk Werk 6.3.2 Vraag naar jeugdzorg: onder toezicht stelling, voogdij en jeugdreclassering 6.3.3 Vraag naar vrijwillige jeugdzorg 6.4.4 Meldingen kindermishandeling 6.4.5 Kinderen die bij beide ouders wonen
Concreet streeft men ernaar • dat het percentage jeugdigen dat lid is van een vereniging stijgt (zie 3.1.2); • dat het percentage Vlissingse derdeklassers van het voortgezet onderwijs dat lid is van een sportvereniging eveneens stijgt (zie 3.1.1); • dat het percentage kinderen dat gepest wordt naar beneden wordt gebracht (zie 4.1.1); • dat de groei van het aantal jeugdigen dat een ondertoezichtstelling heeft tot stand komt en daalt (zie 6.3.2.). 10
Bron: Overbeeke-van Sluijs, j. van, Schra, M., Smit, A. & Sprundel, E. van (2011). Integraal jeugdbeleid 2011. Resultaten en indicatoren. Middelburg: Scoop.
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 7
Vlissingen zou dit soort ambities verder in operationele doelstellingen kunnen vertalen, bijvoorbeeld: ‘in 2014 is het percentage jeugdigen dat lid is van een vereniging met 10 procentpunten gestegen ten opzichte van 2010’.
Voorzieningen voor gezond en veilig opgroeien Om de ambities die verwoord zijn in het jeugdbeleid te realiseren, spelen de jeugdvoorzieningen een belangrijke rol. Zij moeten via hun diensten ertoe bijdragen dat die ambities worden gerealiseerd. De samenleving beschikt over een groot aantal voorzieningen. Grofweg zijn de voorzieningen in drie groepen in te delen.11 •
Algemene jeugdvoorzieningen. Ouders zijn primair verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen. Nederland heeft zich met het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) verplicht er zorg voor te dragen dat ouders in die taken worden ondersteund. Die ondersteuning is gericht op gezond gedrag van jeugdigen, veilig opgroeien, talentontwikkeling, participatie en actief burgerschap. De ondersteuning krijgt vorm in uiteenlopende voorzieningen, zoals de kraamzorg, scholen, kinderopvang, inclusief buitenschoolse opvang, jeugdwelzijnswerk, peuterspeelzaalwerk, tiener- en jongerenwerk, jeugdvoorzieningen voor ontspanning, sport, kunst en cultuur et cetera. Elk van de algemene voorzieningen dragen met hun eigen functies en activiteiten bij aan de realisering van de missie die hierboven is verwoord. Zo biedt het onderwijs een zo goed mogelijke schoolloopbaan, zorgen sport- en spelvoorzieningen voor beweging, ontspanning en sociale contacten, et cetera. In hun verschillen dragen ze bij aan het totaal.
•
De jeugdgezondheidszorg en vrij toegankelijke jeugdhulp. Kortweg is de belangrijkste taak van deze groep van voorzieningen te kenmerken als: het opgroeien en opvoeden ondersteunen. In de praktijk komt het erop neer dat een voorziening als het CJG of een wijkteam jeugd en gezin zich vooral richt op het ondersteunen van het jeugdbeleid en de algemene voorzieningen om het gezond en veilig opgroeien te optimaliseren, het entameren van preventieprogramma’s om risicofactoren in de algemene bevolking te verkleinen, en het vroegtijdig onderkennen van meer specifieke risico’s en problemen en het verkleinen van deze risico’s en problemen met gerichte preventie of laagdrempelige en kortdurende ondersteuning. We komen hier zo uitgebreider op terug.
•
Individuele (niet-vrij toegankelijke) voorzieningen. Belangrijkste taak is de ondersteuning van het opgroeien en het opvoeden verder te versterken. Hier gaat het om specifieke en ook vaak meer ingrijpende én duurdere hulpvormen. Deze hulp is aanvullend op de activiteiten van algemene voorzieningen, de jgz en de vrij toegankelijke jeugdhulp. Meer specifiek gaat het erom de problemen aan te pakken, draaglijk te maken of te compenseren. Zo hoopt men een gewoon leven van de jeugdigen en de opvoeders – eventueel met verdere steun van het CJG – mogelijk te maken. De hulpvormen die hier aan de orde zijn, betreffen onder meer de gespecialiseerde vormen van gezondheidszorg, intensieve vormen van ambulante jeugdhulp (bijvoorbeeld hulp voor kinderen met ernstige psychiatrische problemen of verslaving), vormen van verblijf en hulp in deeltijd of ‘24-uurs zorg’, vormen van jeugdbescherming en jeugdreclassering. De vereiste expertise is vaak slechts op regionaal niveau beschikbaar. De uitvoering van de zorg gebeurt zoveel mogelijk in de eigen omgeving van de jeugdige en in
11
Voor een uitgebreidere bespreking en verdere bronnen zie Yperen, T.A. van & Woudenberg, A. van (2011). Werk in uitvoering. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 8
samenwerking met een CJG of een wijkteam en de algemene jeugdvoorzieningen. Die uitvoering kan vorm krijgen via directe hulpverlening, maar ook door specialistische ondersteuning van werkers in de algemene jeugdvoorzieningen, de jgz en de vrij toegankelijke jeugdhulp. Zoals gezegd, deze groepen voorzieningen leveren als het goed is hun bijdrage aan de realisatie van het jeugdbeleid. Anders gezegd, door hun inzet dragen ze elk vanuit hun eigen functie bij aan de maatschappelijke missie om jeugdigen gezond en veilig op te laten groeien. Het jeugdbeleid is ervoor om dat gericht en gecoördineerd te doen.
Zicht op de kwaliteit van voorzieningen Hoe weten we nu of de voorzieningen goed bijdragen aan de realisatie van de missie en de in dat verband geformuleerde ambities en doelstellingen van het jeugdbeleid? Gebruikelijk is om de kwaliteit van de voorzieningen op verschillende manieren te sturen en te volgen. • Eisen aan diensten. Sommige uitvoering van diensten zijn voorbehouden aan bepaalde beroepsbeoefenaren. Bijvoorbeeld, vaccinaties zijn alleen uit te voeren door medisch gekwalificeerde personen. Een belangrijke ontwikkeling is voorts dat preventieprogramma’s, hulp- en ondersteuningsvormen in toenemende mate gekeurmerkt worden.12 • Eisen aan de voorzieningen. Rechtspersonen die diensten aanbieden moeten aan kwaliteitseisen voldoen. Bijvoorbeeld, scholen mogen alleen onderwijs verzorgen als ze voldoen aan wettelijke kwaliteitseisen. Dat geldt ook voor organisaties en vrijgevestigde professionals die hulp bieden aan jeugdigen en opvoeders. • Eisen aan professionals. Ook aan de werkers die de diensten uitvoeren zijn eisen te stellen. Leerkrachten mogen alleen maar les geven als ze daarvoor kwalificaties hebben en een verklaring omtrent gedrag (VOG) kunnen overleggen. Ook aan uitvoerders van hulp en ondersteuning aan jeugdigen zijn dergelijke eisen te stellen. • Monitoring van resultaten. Eisen aan programma’s, voorzieningen en professionals zeggen iets over de inzet van de voorzieningen. Voldoet die inzet aan de eisen, dan verhoogt dat de kans op goede resultaten. Die goede resultaten zijn daarmee nog niet zonder meer gegarandeerd. Van belang is dan ook die resultaten zelf met prestatie-indicatoren te meten. Daarbij gaat de aandacht uit naar onder meer de tevredenheid van gebruikers van diensten, de mate waarin gebruikers al dan niet afhaken, de mate waarin gesignaleerde problemen van jeugdigen en opvoeders door geboden ondersteuning afnemen en de mate waarin het inroepen van aanvullende intensieve hulp nodig is. De jeugdgezondheidszorg en de jeugdhulp kennen dan ook een groot aantal kwaliteitskaders en kwaliteitseisen die op verschillende terreinen zijn geformuleerd. Figuur 2 op de volgende pagina brengt in beeld hoe de samenhang tussen de ambities van het integrale jeugdbeleid en het monitoren van de kwaliteit van diensten aan de hand van prestatie-indicatoren eruit ziet.
12
Voor het keurmerken van diensten en programma’s voor gezondheidsbevordering, preventie en hulpverlening is sinds een aantal jaren de onafhankelijke Erkenningscommissie interventies actief, ondersteund door het RIVM, NJi en het NJC (zie www.nji.nl/jeugdinterventies)
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 9
Figuur 2. Zicht op kwaliteit inzet voorzieningen Maatschappelijk resultaat in beeld gebracht met indicatoren jeugdmonitor, o.a. : • Toename participatiegraad verenigingen • Afname prevalentie problemen • Afname zorggebruik
Missie jeugdbeleid: jeugdigen groeien gezond en veilig op
Kwaliteit input voorzieningen via o.a. eisen aan: • Diensten (keurmerk) • Uitvoerende organisaties • Uitvoerende professionals
Realisatie via inzet van diensten van o.a. •
Algemene jeugdvoorzieningen
•
Voorzieningen als het CJG, wijkteam
•
Individuele voorzieningen (regionaal / bovenregionaal) voor intensieve zorg
(throughput en output)
Kwaliteit resultaat (‘outcome’) van diensten in beeld via o.a. indicatoren: • Tevredenheid gebruikers • Uitval/afhaken • Probleem verholpen na steun/hulp
NB: De voorzieningen kennen naast de getoonde eisen en indicatoren nog een groot aantal andere kwaliteitskaders en kwaliteitssystemen. Die zijn hier buiten beschouwing gelaten.
De figuur laat zien dat het uiteindelijk gaat om het realiseren van het integrale jeugdbeleid en de daaraan verbonden ambities en doelen. In dat kader hanteert een gemeente - samen met het onderwijs - als het goed is een monitor die periodiek in beeld brengt wat bijvoorbeeld de participatiegraad van jeugdigen aan het verenigingsleven is, hoe vaak problemen bij jeugdigen en opvoeders voorkomen (prevalentie van bijvoorbeeld ontwikkelingsachterstanden, pesten, problemen met opvoeden, gedrags- en emotionele problemen, schoolproblemen) en wat het zorggebruik is. Om te weten of de ingeschakelde voorzieningen een goede bijdrage leveren aan de realisatie van het jeugdbeleid, kijkt men ook specifiek naar de kwaliteit van de door hen geleverde diensten. Vier aspecten komen daarbij minstens aan bod: • de input: hebben de voorzieningen bijvoorbeeld gekeurmerkte diensten, hebben ze hun organisatie op orde, werken ze met erkend interventies en gekwalificeerde professionals?; • de ‘throughput’ (het proces): verloopt de inzet van de diensten snel, efficiënt, met betrokkenheid van de juiste personen … etc?; • de output: worden bijvoorbeeld de doelgroepen bereikt die bereikt moeten worden, wat voor soorten contacten vinden er vooral plaats, wat voor soorten vragen zijn er door bijvoorbeeld het CJG behandeld? • de outcome: zijn de gebruikers van de diensten tevreden, is er veel uitval, leidt geboden hulp tot oplossing of hanteerbaar maken van de problemen? Zicht op dit soort aspecten is voor de gemeente van belang, wil men kunnen verantwoorden waarom men met welke voorzieningen een subsidie- of inkooprelatie aangaat om de beleidsdoelen te realiseren. Met name is de monitoring van resultaten (de outcome) de laatste jaren sterk in de belangstelling komen te staan om de kwaliteit van de jeugdvoorzieningen te volgen. Het idee daarbij is dat als de voorzieningen ten aanzien van de outcome goed werk leveren, het integrale jeugdbeleid in de loop der jaren ook tot steeds betere resultaten kan komen. Belangrijk is daarbij te beseffen dat die resultaten door veel factoren worden bepaald. Aannemelijk is echter dat de kans dat die resultaten goed uitpakken groter is als de kwaliteit van de voorzieningen op orde is. Door bij de keuze van uitvoerders niet alleen aan de inputkant eisen te stellen (gekeurmerkte diensten en gekwalificeerde
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 10
organisatie en professionals), maar ook te vragen of zij resultaatgegevens kunnen overleggen, krijgt men meer zicht op de kwaliteit. Overigens zijn ook burgers gebaat bij informatie over de resultaten van de voorzieningen, omdat ze zich een indruk kunnen vormen van de kwaliteit van de aanbieder van een dienst waar ze mee te maken krijgen. En niet in de laatste plaats biedt het voor de aanbieder en de daar werkzame professionals zelf belangrijke informatie voor de kwaliteitscontrole en (verdere) kwaliteitsontwikkeling van hun aanbod. Onderzoek en praktijkervaring laat zien dat gebruik van informatie uit prestatie-indicatoren professionals kan motiveren om hun werk (verder) te verbeteren en tot grote kwaliteitsverbetering kan 13 leiden. Dit alles is de reden waarom het van belang is prestatie-indicatoren te ontwikkelen om de resultaten van de diensten die door voorzieningen als het CJG worden aangeboden in beeld te brengen: • de voorziening moet ten aanzien van de input, het proces, de output en zeker de outcome goed van kwaliteit zijn om het integrale jeugdbeleid tot een succes te maken; • burgers krijgen meer zicht op de kwaliteit van de diensten waar ze mee te maken hebben; • de aanbieders zelf hebben de informatie nodig voor een adequate kwaliteitscontrole en kwaliteitsontwikkeling. Resultaatgegevens helpen gemeenten aanbieders te selecteren die diensten in bijvoorbeeld CJGverband (of in welke andere organisatievorm dan ook) verzorgen. Bij die resultaatgegevens hoeft het niet eens te gaan om de exacte scores op de prestatie-indicatoren.14 Het feit alleen al dat een aanbieder dit soort gegevens kan laten zien en daar eigen kwaliteitsbeleid mee voert is een groot pluspunt. Omgekeerd zouden we kunnen zeggen: ga niet in zee met aanbieders die geen resultaatgegevens kunnen overleggen.
13
Yperen, T.A. van (2012). Verbetering telt. Werken met prestatie-indicatoren in de zorg voor jeugd. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Voor een internationaal overzicht zie ook Carlier e.a. (2012). Empirische evidence voor de effectiviteit van routine outcome monitoring; een literatuuronderzoek. Tijdschrift voor Psychiatrie, 54, p. 121-128. 14 Een exclusieve focus op de hoogte van de scores kan zelfs een perverse prikkel geven. Instellingen die zich bijvoorbeeld bekommeren om moeilijke doelgroepen kunnen lager scoren op resultaatindicatoren dan instellingen die gemakkelijke doelgroepen bedienen. Het gaat erom dat instellingen hun eigen resultaten transparant kunnen maken en dat ze de gegevens gebruiken om de kwaliteit van hun aanbod te verbeteren.
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 11
3. Uitgangspunten omschrijving ‘Jgz en vrij toegankelijke jeugdhulp’
Probleemstelling Een belangrijk principe bij het werken met prestatie-indicatoren die de resultaten van voorzieningen als het CJG in beeld brengen is dat deze laten zien of de doelen van het aanbod worden gerealiseerd. Deze doelen en het beeld dat de indicatoren tonen, moeten iets of iemand aanspreken op te leveren kwaliteit (lever ik goed werk?). Voorts moeten de eenheden landelijk voldoende vergelijkbaar zijn en 15 de indicatoren moeten voor de vergelijkbare eenheden in voldoende mate dezelfde betekenis hebben. Dit alles is lastig als we een handreiking willen bieden voor de concretisering van prestatie-indicatoren met betrekking tot voorzieningen als het CJG. Gemeenten zijn immers vrij te bepalen hoe de organisatie van de jgz en de vrij toegankelijke jeugdhulp eruit ziet en welke instanties daarin deelnemen. Sommige willen zich niet vastleggen op een toch al heterogeen concept als het CJG, maar de handen vrij hebben om aan het lokale aanbod een geheel eigen invulling te geven. Volgens de Algemene Rekenkamer16 zijn in de afgelopen jaren niettemin in alle gemeenten CJG’s of vergelijkbare voorzieningen ingericht. Ook zijn er in alle onderzochte gemeenten afspraken gemaakt over samenwerking en over integratie van hulpverlening binnen de CJG’s. Maar de uitvoering van deze afspraken staat vaak nog in de kinderschoenen. Vaak is niet of onvoldoende in toetsbare termen geformuleerd welke taken het CJG precies heeft en welk maatschappelijk effect de gemeente daarmee wil bereiken. Veel CJG’s hebben nog te veel het karakter van een bedrijfsverzamelgebouw, waarin elke hulpverlener denkt en handelt vanuit zijn eigen organisatie of zorgdomein. Een gezamenlijke ‘CJGidentiteit’ is er over het algemeen niet. Dus hoewel een belangrijk principe bij het werken met indicatoren is dat deze iets of iemand moeten aanspreken op te leveren kwaliteit, is dit ‘iets of iemand’ niet duidelijk aan te wijzen. Maar meer principieel willen gemeenten de taken van de jgz en de vrij toegankelijke jeugdhulp liever niet vertalen naar een bepaalde organisatie. Zo geldt het CJG meestal als een samenwerking van een aantal organisaties, zoals een instelling voor thuiszorg die het consultatiebureau verzorgt, de GGD die taken uitvoert voor de jeugdgezondheidszorg in wijken, scholen en andere plaatsen waar veel opvoeders en jeugdigen komen, een jeugdzorginstelling die een opvoedcursus geeft en een welzijnsinstelling die risicojongeren begeleidt. Hoe is in een dergelijke constructie het werken met prestatie-indicatoren mogelijk, zonder een bepaalde organisatie voor te schrijven?
Oplossing: functies en diensten De oplossing ligt in het hanteren van een functionele benadering. Volgens dat concept is de jgz en de vrij toegankelijke jeugdhulp te beschouwen als een samenstel van taken of handelingen op het gebied van het opgroeien en opvoeden van jeugdigen die binnen een gemeente dienen te worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld ‘screening op opgroei- en opvoedproblemen’ is een taak die uitgevoerd dient te worden als onderdeel van de jgz. Een dergelijke taak of handeling wordt ook wel een ‘functie’ genoemd,
15
Yperen, T.A. van (2012). Verbetering telt. Werken met prestatie-indicatoren in de zorg voor jeugd. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. 16 Algemene Rekenkamer (2012). Centra voor Jeugd en Gezin in gemeenten. Den Haag: Algemene Rekenkamer.
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 12
vandaar dat men hier spreekt van ‘de functionele benadering’. Kenmerk van een functie is dat deze niet per definitie is gebonden is aan een bepaalde organisatie. Iedereen of elke organisatie die daarvoor gekwalificeerd is, kan de uitvoering van een functie toebedeeld krijgen. Bijvoorbeeld ‘screening op opgroei- en opvoedproblemen’ is een taak die door daarvoor opgeleide personen kan uitvoeren. Waar die personen precies werken is daaraan ondergeschikt. Functies zijn vrij abstracte aanduidingen. Ze geven in algemene termen – en vaak in jargon - aan wat taken zijn. Voor cliënten (en veel professionals) zijn functies daarom vaak weinig herkenbaar. Voor het werken met prestatie-indicatoren is dat een probleem. Het is bijvoorbeeld moeilijk om de tevredenheid van een cliënt te onderzoeken met betrekking tot een begrip als ‘screening’. Van belang is in dit verband dat functies door uitvoerders altijd worden verpakt in diensten of ‘producten’ die voor jeugdigen en/of hun opvoeders en professionals wèl herkenbare eenheden vormen. In dergelijke diensten komen functies vaak in combinaties voor. Bijvoorbeeld, de combi screening, signalering en advisering komt men tegen in de volgende diensten: • periodiek huisbezoek; • periodiek bezoek van ouders/verzorgers aan een instelling (zoals het consultatiebureau); • periodiek onderzoek van een kind door de jeugdarts op school. Elke dienst is te kenmerken naar de belangrijkste functies (screening, advies, etc), de gebruikelijke duur (een uur), intensiteit (eenmalig, of eens in de zoveel tijd), locatie (thuis, in de instelling, op school), vorm (individueel gesprek, in groepsvorm) et cetera. Deze kenmerken bepalen ook in zekere mate de gebruikelijke kosten van de dienst, al kunnen deze over uitvoerders verschillen. Over dit soort diensten is het veel gemakkelijker om bijvoorbeeld de tevredenheid te onderzoeken, omdat ze voor de betrokkenen herkenbar zijn. Dat men bij dat onderzoek dan eigenlijk verschillende functies tegelijk evalueert, neemt men dan voor lief. De in het voorbeeld genoemde periodieke bezoeken en onderzoeken zijn op basis van hun kenmerken in één of meerdere dienst- of productgroepen te plaatsen, bijvoorbeeld: A. alle vergelijkbare vormen van periodieke bezoeken thuis; B. alle vergelijkbare vormen van periodieke ontvangst in de instelling/op school. Een dienst of een product is altijd te koppelen aan een aanbieder. Dit is een rechtspersoon (een organisatie of persoon) die functies dus via de diensten uitvoert. De diensten (‘producten’) en de aanbieders daarvan worden bij elkaar vaak ‘voorzieningen’ genoemd. Soms – of in het geval van een CJG of een wijkteam: vaak – gaat het om voorzieningen waarin meerdere aanbieders met hun diensten participeren. We spreken van een ‘individuele voorziening’ als een cliënt een of meerdere diensten ontvangt waarvoor een gemeente een beschikking heeft moeten afgeven. Het gaat dan voornamelijk om dure of ingrijpende voorzieningen, zoals een intensieve ambulante behandeling, vervangende opvoeding in een tehuis of pleegzorg, of een langdurige verzorging. Die beschikking kan aangeven welke aanbieder(s) de dienst(en) in natura levert of leveren, of kan een budget aan de cliënt ter beschikking stellen waarmee deze zelf de diensten inkoopt.
Koppeling van prestatie-indicatoren aan diensten Zoals gezegd, om goed met prestatie-indicatoren te kunnen werken is van belang dat helder is op wat voor organisatorische eenheden ze betrekking hebben. Als die eenheid niet per definitie een bepaalde instelling kan zijn, dan kunnen diensten – als verpakkingen van functies – daarvoor in de plaats
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 13
komen. Immers, elke dienst werkt de functie uit naar een aantal organisatorische kenmerken (kwaliteitseisen, vorm, locatie, aanbieder). Bijvoorbeeld, in kaart te brengen is:17 • De mate van tevredenheid van jeugdigen en ouders over de resultaten van een periodiek bezoek aan het consultatiebureau. Omdat die diensten twee functies hebben, wordt in dit geval ook naar twee aspecten van de tevredenheid gevraagd, bijvoorbeeld o ten aanzien van de functie ‘screening’: Het helpt me in de gaten te houden of alles goed gaat met mijn kind; o ten aanzien van de functie ‘advies’: Met de informatie die ik krijg kan ik zelf verder, ik weet nu wat ik het beste kan doen. • De mate waarin er sprake is van uitval (in dit geval ‘no-shows’): het aantal ouders/verzorgers dat op de afgesproken periodieke ontvangst op de instelling niet komt opdagen, of op een afgesproken huisbezoek niet thuis is. De koppeling van de prestatie-indicatoren aan de diensten – en niet primair aan de functies - is om nog een andere reden van belang. In de vorige paragraaf is min of meer terloops opgemerkt dat de diensten of ‘producten’ voor jeugdigen en/of hun opvoeders en professionals herkenbare eenheden vormen. Voor het goed kunnen werken met prestatie-indicatoren is dat van groot belang, zeker als een prestatie-indicator betrekking heeft op de tevredenheid van de gebruikers van het een voorziening als het CJG. Die indicator vereist immers dat men de gebruikers bevraagt op die tevredenheid. Die vragen kunnen alleen maar gaan over voor de gebruikers herkenbare diensten of producten: een huisbezoek, een bezoek aan het consultatiebureau, een folder, een internetpagina met opvoedtips etc. De professionals weten dat in die diensten functies verpakt zitten; de gebruikers hoeven dat niet te weten. Eventueel is via aanvullende vragen te informeren naar de tevredenheid over functies die in een dienst verpakt zijn. Bijvoorbeeld (de vragen zijn hier niet volledig weergegeven): •
We willen graag uw mening over wat u van dit bezoek aan het consultatiebureau vindt. - Het helpt me in de gaten te houden of alles goed gaat met mijn kind. □ Mee eens □ Beetje mee eens □ Niet mee eens □ Weet niet / niet van toepassing - Met de informatie die ik krijg kan ik zelf verder, ik weet nu wat ik het beste kan doen. □ Mee eens □ Beetje mee eens □ Niet mee eens □ Weet niet / niet van toepassing - Het helpt me problemen die ik heb aan te pakken. □ Mee eens □ Beetje mee eens □ Niet mee eens □ Weet niet / niet van toepassing
•
Alles bij elkaar, hoe tevreden over dit bezoek aan het consultatiebureau? (geef een schoolcijfer: 1 = Totaal ontevreden; 10 = Super tevreden).
De eerste vraag (‘Het helpt me in de gaten te houden …’) betreft de functie screening, de tweede (‘Met de informatie die ik krijg …’) gaat over de functie informatie/advies en de derde (‘Het helpt me problemen …’) over hulp. Goed tevredenheidsonderzoek valt gebruikers van diensten niet lastig met dit soort jargon, maar benadert de tevredenheidsbepaling vanuit de beleving van de gebruiker. Die gebruiker heeft naar zijn of haar beleving een bezoek aan het consultatiebureau gebracht, geen functies geconsumeerd. 17
NB dit zijn voorbeelden. Een definitieve operationalisering moet nog volgen.
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 14
Uitgangspunten samengevat Om goed met prestatie-indicatoren te kunnen werken en daarvoor niet aan een bepaalde instelling te zijn gebonden, wordt uitgegaan van een functionele benadering. Bij deze benadering staan de volgende concepten centraal: • Functies: handelingen of taken die tot de gespecificeerde doelen leiden. • Diensten (‘producten’): in duur, intensiteit, locatie, vorm etc. min of meer afgebakende eenheden waarin een of meerdere functies worden uitgevoerd. Er is een prijs aan te koppelen. Een zelfde dienst is in principe door uiteenlopende aanbieders te leveren. • Aanbieder: rechtspersoon die een of meerdere producten levert (‘uitvoerder van functies en diensten’). Een aanbieder kan een instelling zijn, maar ook een persoon. • Voorziening: de diensten (‘producten’) en de aanbieders daarvan worden bij elkaar vaak ‘voorzieningen’ genoemd. Bij voorzieningen als het CJG of het wijkteam zijn vaak meerdere aanbieders met hun diensten betrokken. • Individuele voorziening: geleverde diensten (‘producten’) van aanbieders aan cliënten, waarvoor de gemeente aan de desbetreffende cliënt een beschikking heeft afgegeven (in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget). Prestatie-indicatoren laten zich goed koppelen aan diensten, omdat deze altijd door organisatorische eenheden (rechtspersonen) worden uitgevoerd èn het voor de gebruikers herkenbare eenheden zijn waarover zij kwaliteitsuitspraken kunnen doen.
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 15
4. Doelen, taken en diensten van de jgz en vrij toegankelijke jeugdhulp
Doelen De functionele benadering vereist dat helder is welke doelen en taken er aan de orde zijn. Wat is daar nu over te zeggen? Kortweg is het doel van een voorziening als het CJG te kenmerken als ondersteuning van de ouders en de algemene voorzieningen bij het opgroeien en opvoeden van jeugdigen. Meer specifiek zijn de kerndoelen als volgt te omschrijven18: A. De algemene gezondheid, opvoeding en ontwikkeling van jeugd is bevorderd. B. Problemen bij gezondheid, ontwikkeling, opgroeien en opvoeden zijn voorkomen. C. (Beginnende) problemen of beperkingen zijn verholpen of hanteerbaar gemaakt. D. De veiligheid van de jeugdige en de samenleving is hersteld.19 E. Het als maar toenemend beroep op de intensievere jeugdzorg is teruggedrongen.20 In de praktijk komt het erop neer dat een voorziening als het CJG zich vooral richt op het ondersteunen van het jeugdbeleid en de algemene voorzieningen om het gezond en veilig opgroeien te optimaliseren, het entameren van preventieprogramma’s om risicofactoren in de algemene bevolking te verkleinen, en het vroegtijdig onderkennen van meer specifieke risico’s en problemen en het verkleinen van deze risico’s en problemen met gerichte preventie of laagdrempelige en kortdurende ondersteuning. Als de veiligheid van de jeugdige en de samenleving in het geding is dient de voorziening bij te dragen aan het herstel van die veiligheid. Voorts is een belangrijke opdracht om het beroep op de intensievere zorg terug te dringen. Op de keper beschouwd is de jgz en de vrij toegankelijke jeugdhulp er altijd op gericht risico’s of problemen te verkleinen en in het licht daarvan beschermende factoren te versterken. Daarin onderscheidt een voorziening als het CJG zich van de algemene jeugdvoorzieningen: • De algemene jeugdvoorzieningen vormen onderdeel van de gewone fysieke, sociale en pedagogische omgeving van jeugdigen. Deze voorzieningen zijn er met de ouders op gericht de doelen van het opgroeien en opvoeden van jeugdigen zo goed mogelijk te bereiken. • De jgz en de vrij toegankelijke jeugdhulp ondersteunt de jeugdigen, de ouders, hun sociale netwerken en de algemene jeugdvoorzieningen door risico’s te signaleren en te verkleinen, problemen aan te pakken en beschermende factoren te verstevigen, waar de jeugdigen, ouders en algemene voorzieningen daar niet op eigen kracht in slagen. Men zou het ook zo kunnen zeggen: een voorziening als het CJG omvat (samen met andere voorzieningen voor preventie en jeugdhulp) die verzameling van diensten die er niet zou zijn als er
18
Brochure Professionals in het Centrum voor Jeugd en Gezin. Samenwerken in het belang van jeugdigen en opvoeders. Utrecht/Den Haag: MOgroep, GGD-N, V&VN, VNO, NVMW, VNG, Actiz, NVDA, NIP, AJN, ZonMw, NCJ, RIVM, Movisie, Ministerie voor Jeugd & Gezin, Nederlands Jeugdinstituut. Zie ook 7 Sleutels voor een werkend Centrum voor Jeugd en Gezin. Den Haag: VNG / De Jeugdzaak, 2010. 19 Dit noemt met ook wel de beschermingsopdracht: van belang is de jeugdige en samenleving te bescherming tegen geweld en verwaarlozing. 20 De vraag naar gespecialiseerde jeugdzorg stijgt gemiddeld per jaar met grofweg zes procent. Of het terugdringen van die vraag een ‘echt’ doel van het CJG is, staat ter discussie. Terugdringen van gebruik van gespecialiseerde zorg is geen doel op zich; het is legitiem dit doel te stellen als dat dit inhoudt dat de versterking van de algemene voorzieningen en de lokale zorg minder jeugdigen afhankelijk maakt van gespecialiseerde zorg.
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 16
geen risico’s of problemen ten aanzien van het opgroeien en opvoeden van jeugdigen zouden bestaan die de jeugdigen, ouders, hun sociale netwerken en algemene voorzieningen niet zelf aankunnen.21 De jgz en de vrij toegankelijke jeugdhulp onderscheidt zich niet van de niet-vrij toegankelijke, individuele voorzieningen als het gaat om het doel om problemen te verhelpen of hanteerbaar te maken en bij te dragen aan het herstel van de veiligheid als die in het geding is. Het onderscheid uit zich hier in de aard van de zorg: CJG is minder ingrijpend en vaak ook minder duur dan de intensievere jeugdhulp. De relevantie van dat onderscheid heeft hoofdzakelijk te maken met het doel van het CJG dat deze de noodzaak om intensieve hulp in te zetten moet gaan beperken.
Taken volgens WPg en Jeugdwet Bekijken we de taken van een voorziening als het CJG, dan zien we daarvoor twee wettelijke regimes gelden. Voor de jeugdgezondheidszorg geldt dat het algemene deel van het basistakenpakket onder de Wet Publieke gezondheid (WPg) valt, terwijl de jeugdhulp geregeld wordt in de nieuwe Jeugdwet. In het CJG komen beide onderdelen van het stelsel bij elkaar. Welke taken schrijven die wettelijke kaders voor? Volgens de WPg omvat jeugdgezondheidszorg de publieke gezondheidszorg ten behoeve van personen tot negentien jaar. Publieke gezondheidzorg bestaat uit de gezondheidsbeschermende en gezondheidsbevorderende maatregelen voor de bevolking of specifieke groepen daaruit, waaronder begrepen het voorkómen en het vroegtijdig opsporen van ziekten. De wet legt vast welke taken in dit verband door de gemeenten dienen te worden uitgevoerd. Het gaat daarbij om a. het op systematische wijze volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van jeugdigen en van gezondheidsbevorderende en-bedreigende factoren; b. het ramen van de behoeften aan zorg; c. de vroegtijdige opsporing en preventie van specifieke stoornissen en het aanbieden van vaccinaties voorkomend uit het Rijksvaccinatieprogramma; d. het geven van voorlichting, advies, instructie en begeleiding en e. het formuleren van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen. Deze taken zijn verder uitgewerkt in een Basistakenpakket waarin een uniform deel is opgenomen, dat in principe voor elke jeugdige beschikbaar dient te zijn, en een maatwerkdeel dat al naar gelang de behoefte beschikbaar is te stellen.22 De Jeugdwet omschrijft jeugdhulp als ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en hun opvoeders bij het voorkomen, verminderen, stabiliseren en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of beperkingen van de jeugdige, of opvoedingsproblemen van ouders. Het begrip is breed en omvat de ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en hun ouders bij alle denkbare opgroei- en opvoedproblemen en kan variëren van een simpel advies of een opvoedcursus tot een verblijf bij pleegouders, psychiatrische zorg of persoonlijke 21
Deze focus op de risico- en probleembenadering staat onder kritiek. Deze kritiek delen we voor zover het gehele gemeentelijke jeugdbeleid in het teken komt te staan van deze benadering. Ons gaat het erom dat het gemeentelijk jeugdbeleid zowel moet gaan over de kwaliteit van het gewone opgroeien en opvoeden van jeugdigen en de daarvoor in te zetten algemene jeugdvoorzieningen, als om de aanpak van voorkomende risico’s, problemen en beschermende factoren via de jeugdhulp. De risico- en probleembenadering mag niet ontbreken in het gemeentelijk jeugdbeleid, net zoals de benadering die het benutten van talenten van jeugdigen, het meedoen in de samenleving en het opvoeden tot democratisch burgerschap centraal stelt. 22 Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Sport (2002). Basistakenpakket jeugdgezondheidszorg 0-19 jaar. Den Haag: Ministerie van VWS. Het basistakenpakket zal komende jaren worden geherdefinieerd. Het maatwerkdeel zal onder de Jeugdwet zijn ondergebracht.
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 17
verzorging in verband met een beperking.23 De Jeugdwet geeft niet aan welk deel hiervan onder de vrij toegankelijke jeugdhulp valt. Voor de hand ligt dat het hier gaat om vormen van informatie, advies, ondersteuning en lichte vormen van ambulante hulp of ondersteuning .24 Hoe zijn al deze taken nu kortweg te typeren? In verschillende documenten wordt er gesproken over vijf kerntaken van het CJG25: 1. Signaleren, analyseren en, indien nodig, inschakelen van (intensievere) hulp; 2. Ondersteuning en dienstverlening: voorlichting, advies, informatie en hulp; 3. Integrale zorg organiseren; 4. Monitoren, screenen en vaccineren; 5. Samenwerking met andere relevante velden.26
De taken verder uitgewerkt Figuur 3 geeft een overzicht en een verdere uitwerking van de functies waar het in het CJG om gaat. Bijlage 2 geeft een nadere beschrijving van dit overzicht. De genoemde taken zijn in de nota ‘Werk in uitvoering’ verder uitgewerkt.27 De opdracht aan het CJG is de genoemde kernfuncties niet alleen in het verband van de individuele jeugdige en/of opvoeder uit te voeren. Ook het populatieniveau is van belang. Hiermee bedoelen we dat het CJG er mede op is gericht om, bijvoorbeeld, • talentontwikkeling van algemene doelgroepen te volgen en stimulerende maatregelen te adviseren aan gemeenten en algemene voorzieningen (bijvoorbeeld de taalontwikkeling van jonge kinderen door het aanbieden van taalstimuleringsprogramma’s); • de mogelijkheid van kinderen om te spelen en gezond te bewegen in de buurt te monitoren en van daaruit het ruimtelijk beleid van de gemeente van advies te dienen; • gezondheidsrisico’s en risico’s ten aanzien van het veilig opgroeien van kinderen te inventariseren en daarbij passende maatregelen te ondernemen. 23
Jeugdwet en Memorie van Toelichting. Zie bijlage 1 voor een beknopte samenvatting. De Jeugdwet noemt het CJG alleen in de memorie van toelichting. De wet schrijft geen organisatorische vorm voor en kent de term ‘CJG’ ook niet als verplicht ‘etiket’. Zie ook bijlage 1. 25 Brochure Professionals in het Centrum voor Jeugd en Gezin. Samenwerken in het belang van jeugdigen en opvoeders. Utrecht/Den Haag: MOgroep, GGD-N, V&VN, VNO, NVMW, VNG, Actiz, NVDA, NIP, AJN, ZonMw, NCJ, RIVM, Movisie, Ministerie voor Jeugd & Gezin, Nederlands Jeugdinstituut. Zie ook 7 Sleutels voor een werkend Centrum voor Jeugd en Gezin. Den Haag: VNG / De Jeugdzaak, 2010. De eerste vier taken bieden een integratie van taken genoemd in het basistakenpakket van de jeugdgezondheidszorg, taken uit de WMO, een aantal beleidsdocumenten en geïnventariseerde verwachtingen van ouders en jeugdigen. Op basis van de Beleidsbrief stelselherziening jeugd, d.d. 8 november 2011 is er nog een vijfde kerntaak aan toegevoegd. 26 In de Jeugdwet wordt expliciet ‘effectieve samenwerking met het onderwijs’ genoemd (art.2.6). Het ligt voor de hand dit te verbreden: ook samenwerking met gezondheidszorg, volwassenenpsychiatrie, de verslavingszorg etc. is nodig. 27 Yperen, T.A. van & Woudenberg, A. van (2011). Werk in uitvoering. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Die uitwerking stond vooral in het teken van het signaleren van risico’s en het voorkomen van problemen. Zo werd ‘signaleren’ ingevuld als ‘onderkennen van en aandacht vestigen op risico of probleem’. In de genoemde nota is echter nog weinig aandacht uitgegaan naar de bevordering van het gezond en veilig opgroeien door het beschermen en stimuleren van talenten van jeugdigen. Ook is er weinig aandacht besteed aan de missie dat jeugdigen naar vermogen participeren aan onze samenleving. Vanuit dat perspectief zou het vollediger zijn om ‘signalering’ op te vatten als ‘onderkennen van en aandacht vestigen op mogelijkheden, risico’s, problemen of beperkingen van jeugdigen en/of hun omgeving’. Het begrip ‘mogelijkheden’ verwijst naar talenten of potenties van jeugdigen en naar fysieke en niet-fysieke ontplooiingsruimte die de omgeving biedt. Die potenties, talenten en ruimten verdienen bescherming en stimulans zodat ze optimaal tot ontplooiing kunnen komen. Met de term ‘beperkingen’ geven we aan dat de verwachtingen naar jeugdigen altijd in verhouding moeten staan tot hun vermogens. Ook de omgeving van jeugdigen kent vaak beperkingen; de vraag is dan welke vermogens er bij de jeugdige en/of de omgeving aanwezig zijn om die beperkingen te doorbreken. 24
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 18
Figuur 3. Functies (taken) CJG 1. Signalering en inschakeling diensten (‘toegang’) 1.1 Signaleren: onderkennen van en aandacht vestigen op mogelijkheden, risico’s, problemen of beperkingen van jeugdigen en/of hun omgeving a. Op populatieniveau b. Op individueel niveau 1.2 Analyseren: taxatie of hulp of bescherming nodig is en – zo ja – wat voor soort (‘indicatiestelling’) 1.3 Inschakelen hulp of bescherming: regelen dat cliënten gepast aanbod krijgen van ondersteuning of dienstverlening (kernfunctie 2) en/of intensieve of integrale jeugdhulp (kernfunctie 3) 2. Ondersteuning 2.1 Organiseren/versterken informele vormen van voorlichting, informatie, advies of ondersteuning a. Op populatieniveau b. Op individueel niveau 2.2 Professionele voorlichting, informatie en advies (bijv. ‘spreekuur voor jeugdigen en opvoeders’), consultatie voor professionals en permanent meld- en adviespunt 2.3 Professionele ondersteuning (‘licht ambulante jeugdhulp’, ondersteuning thuis of bijv. op school) 3. Intensieve en/of integrale jeugdhulp organiseren a. Op populatieniveau (aanbodprogrammering voor specifieke doelgroepen) b. Op individueel niveau (coördinatie jeugdhulp met of door derden) 4. Takenpakket Jeugdgezondheidszorg: monitoren, screenen en vaccineren. 4.1 Monitoren: periodiek volgen ontwikkeling jeugdigen, opvoeders en omgeving a. Op populatieniveau b. Op individueel niveau 4.2 Screening: systematisch langslopen mogelijkheden, risico’s, problemen of beperkingen van jeugdigen en/of hun omgeving a. Op populatieniveau b. Op individueel niveau 4.3 Vaccinatie, met name het Rijksvaccinatieprogramma 5. Samenwerken met het onderwijs a. Op populatieniveau (zorgplanning samenwerkingsverband) b. Op individueel niveau (coördinatie)
De lokale hulp voert de functies uit voor zover de jeugdigen, ouders, hun sociale netwerk en de algemene voorzieningen daar niet zelf in slagen. Zo is de signalering van problemen en de aanpak daarvan geen exclusieve activiteit van een voorziening als het CJG. Als een docent in het onderwijs signaleert dat een jeugdige niet goed in zijn vel zit, dit bespreekt met de jeugdige en zijn ouders en zij met elkaar dit weten aan te pakken, dan is dat prima. Het CJG kan dit waar nodig ook doen. Dat is er dan zoveel mogelijk op gericht het zelfoplossende vermogen van de jeugdigen, ouders, hun sociale netwerk en de algemene voorzieningen te versterken. Bijvoorbeeld, met het programma ‘Alert4You’ probeert de jeugdhulp pedagogisch medewerkers in de kinderopvang vaardiger te maken in de signalering en aanpak van probleemgedrag van kinderen in samenwerking met de ouders.28 Dat moet er uiteindelijk toe leiden dat de jeugdhulp minder nodig is. Voor de signalering van sommige risico’s of problemen is specifieke deskundigheid vereist en heeft een voorziening als het CJG wel een min of meer exclusieve taak. Bijvoorbeeld, de jeugdgezondheidszorg screent alle kinderen op het voorkomen van eventuele visus- of gehoorstoornissen. Het ligt niet voor de hand dat dit is uit te voeren door werkers in de algemene jeugdvoorzieningen. 28
Zie www.alert4you.nl
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 19
Voorts is het van belang erop te wijzen dat de taken er niet noodzakelijk op gericht zijn om professioneel aanbod in te zetten. Ook activering van informele netwerken rondom jeugdigen is van belang. Gezond en veilig opgroeien van jeugdigen is immers niet uitsluitend een opdracht van professionals, maar van de hele samenleving. Dat vormt reden werk te maken van het betrekken van buurten, vrijwilligers, ‘peers’, lotgenoten etc. om de doelen te realiseren. Bijvoorbeeld, een groeiend probleem is dat veel ouders alleen voor de opvoeding van hun kinderen staan. Dat kan een reden voor het CJG of een wijkteam zijn om een programma als ‘Allemaal opvoeders’ uit te voeren. Dit programma is gemaakt voor CJG’s, die er activiteiten mee kunnen uitzetten om de pedagogische steun rondom gezinnen door sociale netwerken te activeren en blijvend te versterken.29
Domeinen De uitvoering van de taken krijgt in een voorziening als het CJG op uiteenlopende domeinen gestalte. Grofweg vallen deze domeinen in twee deelterreinen uiteen: • De ontwikkeling en het welbevinden van de jeugdige. Hierbinnen zijn weer als ontwikkelingsgebieden te onderscheiden: o Lichamelijk; o Cognitief; o Psychisch; o Sociaal; • De kwaliteit van de omgeving, zover relevant voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen, met als deelgebieden: o Fysiek (speelruimte, gezondheidsbedreigingen etc); o (Sociaal)pedagogisch (opvoeders, opvoedingsklimaat omgeving); o Economisch en sociaal-cultureel (mogelijkheden tot ontplooiing, mogelijkheden tot participatie in onderwijs, arbeid, sociale verbanden etc.). Een voorziening als het CJG of wijkteam bestaat dus meestal niet alleen uit aanbod uit het traditionele domein van jeugdgezondheidszorg, ontwikkelingsstimulering en opvoedingsondersteuning, maar impliceert vaak integrale jeugdhulp, met elementen van onder meer (jeugd)gezondheidszorg, ontwikkelingsstimulering, passend onderwijs, jeugdwerk, opvoedondersteuning en andere vrij toegankelijke, ambulante vormen van jeugdhulp30.
Diensten De genoemde functies of taken zijn in voorzieningen als het CJG verpakt in een groot aantal verschillende diensten en producten voor de uiteenlopende domeinen. In 1998 is door Windt e.a. een uitgebreide inventarisatie gedaan van producten en productgroepen in het lokale veld van de zorg voor jeugd.31 Dat leverde het beeld op van een weinig systematische verzameling van diensten en producten aangeboden door uiteenlopende instellingen. Internetdiensten ontbraken toen nog vrijwel geheel in het arsenaal. Recentelijk zijn er verschillende productenboeken uitgebracht die het actuele aanbod van CJG’s schetsen. Een eerste blik daarop leert dat het grofweg om een groot aantal diensten en producten gaat. Figuur 4 op de volgende pagina geeft een eerste overzicht.
29
Zie www.allemaalopvoeders.nl Zoals jeugd- en opvoedhulp, zorg voor licht verstandelijk beperkte jeugd en jeugd geestelijke gezondheidszorg. 31 Windt, N., Bruyn, N. de, Deur, H., Scholte, M. & Yperen, T. van (1998). Vrij-toegankelijke jeugdzorg: een terreinverkenning. Utrecht: NIZW. 30
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 20
Figuur 4. Soorten diensten CJG32
Diensten bestemd voor jeugdigen/ouders/sociale netwerken • •
Huisbezoeken Huisbezoekprogramma’s (bijv. Voorzorg)
•
Individuele, schriftelijke informatie, voorlichting, advies (op maat) Individuele, telefonische en digitale informatie, voorlichting, advies (op maat) Collectieve informatie, voorlichting, advies (campagnes)
• •
• • • •
Individuele spreekuren, consulten, onderzoeken op locatie Collectieve spreekuren en inloopbijeenkomsten Cursussen en groepstrainingen Outreachende activiteiten bij zorgmijders of meldingen
• •
Signalering met instrumenten Uitvoering veiligheidstaxaties
•
(Overige) diensten lichte (pedagogische) hulp
•
Interventies voor specifieke doelgroepen of vragen (niet hierboven reeds genoemd)
•
Motiveren voor / toeleiden naar hulp
•
Uitvoering Rijksvaccinatieprogramma
•
Screening op fysieke, cognitieve e/o psychosociale ontwikkelingsproblemen
•
Bevorderen cliëntenparticipatie (o.a. Cliëntenplatforms, jongerenplatforms)
Diensten bestemd voor algemene voorzieningen en daar werkzame vrijwilligers / professionals •
Versterking algemene jeugdvoorzieningen Ondersteuningsprogramma’s bijv. Alert4You Participatie in overleg en onderzoeksteams Kindobservaties en advies Consultatie en advies aan werkers Deskundigheidsbevordering (cursussen)
Diensten bestemd voor samenwerking van en met andere zorgvoorzieningen •
Zorgcoördinatie Procesregie Participatie in overleg en onderzoeksteams Consultatie en advies aan werkers Deskundigheidsbevordering (cursussen)
•
Samenwerken met onderwijs Uitvoering preventieprogramma’s Ondersteuning hulpaanbod aan zorgleerlingen Uitvoering schoolmaatschappelijk werk Overige activiteiten
•
Samenwerken met andere voorzieningen Ondersteuning/uitvoering VVE-programma’s Overdracht verloskunde/kraamzorg naar jgz Ondersteuning jongerenwerk Deelname MPG-aanpak Deelname interventies voor kwetsbare jongeren (bijv nieuwe perspectieven) Overige activiteiten
•
Diensten voor beleidsvorming en beleidsmakers Epidemiologisch onderzoek (Deelname in) lokale/regionale jeugdmonitor Beleidsadvisering Monitoring uitvoering / prestaties diensten Overige activiteiten
Overige diensten • Ziektepreventie en -bestrijding (o.a. SOA). • Technische hygiënezorg (o.a. inspectie kinderopvang en gastouders). • Maatschappelijke zorg
32
Bron: Kooijman, K. (2013). Inventarisatie diensten en producten CJG. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Het overzicht is o.a. gebaseerd op o.a. Productenboek Jeugdgezondheidszorg Amsterdam 2009-2012 en Productenboek GGD Gelre-IJssel 2011.
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 21
De figuur toont de diensten niet uitputtend. Onder elk genoemd punt gaat weer een brede variëteit aan activiteiten schuil. In het kader van het project Prestatie-indicatoren CJG is een inventarisatie verricht, mede met behulp van pilotlocaties in het land. Daarbij is ook gekeken hoe het onderscheid tussen de vrij toegankelijke jeugdhulp en het niet-vrij toegankelijke aanbod op dienstenniveau is te maken. Dat heeft geleid tot een geactualiseerd en geordend overzicht waarin – zoals in figuur 4 is aangegeven –de diensten/producten verdeeld zijn naar doelen/doelgroepen. • • •
•
Diensten/producten bestemd voor jeugdigen en ouders en hun sociale netwerken. Diensten/producten bestemd voor (versterking van) algemene jeugdvoorzieningen en daar werkzame vrijwilligers en professionals. Diensten/producten bestemd voor de samenwerking van en met andere voorzieningen (intensieve hulp, speciale onderwijsvoorzieningen, voorzieningen voor verzorging, wonen en werken, gezondheidszorg, volwassenenpsychiatrie, verslavingszorg etc.). Diensten/producten bestemd voor beleidsvorming en beleidsmakers.
Kooijman (2013) heeft bij elke dienst een indicatie gegeven van welke functies daarin zijn verpakt. Bijvoorbeeld, in huisbezoeken zijn vaak bedoeld om voorlichting, advies en ondersteuning te geven en om te signaleren. Schriftelijke informatie (zoals folders, posters en rubrieken in lokale nieuwsbladen) zijn doorgaans gericht op het geven van voorlichting en om ouders of jeugdigen toe te leiden naar instanties waar ze met hun vragen terecht kunnen. Bij interventies met licht pedagogische hulp gaat het vaak om een combinatie van functies, met een hoofdaccent op pedagogische ondersteuning. Op gedetailleerder niveau blijkt uit de inventarisatie verder dat het aanbod van diensten/producten niet per se gebonden is aan een gebouw. In verschillende documenten wordt er bijvoorbeeld gesproken over ‘het CJG’ in de zin dat CJG-gebruikers er ‘zo naar binnen kunnen lopen’. Het dienstenoverzicht laat echter zien dat de voorziening ook outreachend kan werken, op locaties waar jeugdigen en opvoeders komen: op de kinderopvang, scholen, in verenigingen en buurten. Gezien de ontwikkelingen in de ICT denken wij bovendien dat het ‘zo naar binnen lopen’ en ‘outreachend werken’ steeds minder in fysieke zin moet worden opgevat: burgers zullen in toenemende mate het internet op gaan om aan informatie of advies te komen, contacten te leggen of e-hulp te krijgen en zullen daar ook steeds vaker met ‘digitale straathoekmedewerkers’ te maken krijgen. De lokalisatie van de diensten en producten kan er qua vorm en werkwijze dan ook als volgt uitzien (figuur 5):
Werkwijze Gebruikers ontvangend
Gebruikers opzoekend
(op initiatief gebruiker)
(‘Outreachend’, op initiatief
Bijv. diensten op CJG-locatie,
Bijv. diensten in school en
inlooppunt bij gezondheidscentrum
kinderopvang, op de straathoek
Bijv. diensten via telefoon, email,
Bijv. diensten via Facebook of Hyves,
chat, website
monitoring & deelname in chatboxen
professional) Vorm: fysiek Vorm: niet-fysiek
Figuur 5. Vorm en werkwijze voorzieningen als CJG of wijkteam
Dat betekent dat de vier groepen producten die we eerder presenteerden elk verder zijn op te typeren naar al dan niet op een fysieke locatie en/of via outreachende werkwijze aangeboden.
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 22
Aanbieders Taken van bestaande CJG’s worden momenteel nog vaak door een groot aantal instanties uitgevoerd: thuiszorg, GGD, jeugdwelzijnsinstellingen, kindertelefoon, (school)maatschappelijk werk, pedagogische adviesdiensten, instellingen met eerstelijns-ggz, instellingen voor jeugd- en opvoedhulp etc. Welk werkveld, welke organisatie of welke persoon bepaalde kerntaken op een of meerdere domeinen uitvoert staat in de functionele benadering niet vast. In deze benadering wordt de taakuitvoering vooral bepaald door kwaliteiten en minder door traditie of ambitie. Bijvoorbeeld, uitvoering van monitoring, screening en vaccinaties op het terrein van de ontwikkeling en lichamelijke gezondheid van jeugdigen is traditioneel het werkterrein van aanbieders in de jeugdgezondheidszorg, zoals de GGD of de thuiszorginstelling. In dit werkveld vindt momenteel een ontwikkeling plaats waarin de kerntaken ook meer worden gericht op het pedagogische domein.33 Of de aanbieders deze rol ook daadwerkelijk krijgen, zal afhankelijk zijn van de vraag welke andere aanbieders er in het pedagogisch terrein lokaal opereren en of deze betere ‘papieren’ hebben voor de taakuitoefening die voorligt.
Kwaliteitseisen en kwaliteitskenmerken In verschillende bronnen zijn specifieke kwaliteitskenmerken te vinden die bij de uitvoering van de kerntaken van voorzieningen als het CJG van belang zijn. Voorbeelden zijn: • cliënt centraal /vraaggericht; • eigen kracht versterkend; • herkenbaar, laagdrempelig, uitnodigend, met een hoog bereik; • effectief en efficiënt; • samenwerkend/integraal; • financieel haalbaar. Deze kenmerken vinden we geregeld terug in doelen van de lokale zorg voor jeugd, bijvoorbeeld: • Doel van het CJG of het wijkteam is dat het moet leiden tot meer samenwerking, betere coördinatie; • een functie van het CJG of wijkteam is: het biedt een herkenbare en laagdrempelige toegang tot jeugdhulp34. Dit soort formuleringen zijn een uitdrukking van de behoefte om met de vorming van voorzieningen als CJG’s of wijkteams een kwaliteitsslag te maken: niet de vorming van de voorziening op zich is van belang, maar het realiseren van meer samenwerking en een meer herkenbare toegang. Voor de helderheid is het goed om doelen, functies en kwaliteitskenmerken te onderscheiden. Een functie en een kwaliteit vormen immers uiteindelijk geen doel op zich, maar moet leiden tot de realisatie van de kerndoelen (bijvoorbeeld: het CJG leidt tot meer samenwerking en dat moet ertoe leiden dat bij de gezinnen de problemen beter worden verholpen of hanteerbaar gemaakt). Alleen als we daar oog voor hebben, komt het uiteindelijk gewenste effect van de uitvoering van de functies goed in beeld. Bovendien zijn aan de uitvoer van een functie vaak meerdere kwaliteitseisen te stellen. 33
Boomsma, S., Derks, H., Durand, M., Heerwaarden, Y. van & Pijpers, F. (2012). Betrokken en nabij. Verbindingen in de publieke zorg voor jeugd. Utrecht: Nederlands Centrum Jeugdgezondheid / NCJ. Zie ook Yperen, T. van, Prinsen, B. & Nota, P. (2011). Scenario’s voor de ontwikkeling JGZ-CJG. Utrecht: NCJ. 34 Bron: Veldhuijzen van Zanten-Hyllner, M.L.L.E. & Teeven, F. (2012). Voortgangsbrief stelselwijziging jeugd „Geen kind buiten spel‟, april 2012, Kenmerk DJ/PS-3114085. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 23
Bijvoorbeeld, de professionele voorlichting/informatie/advies-functie moet niet alleen herkenbaar en laagdrempelig uitgevoerd worden, maar ook effectief, efficiënt en financieel haalbaar. Verschillende aanbieders van deze de genoemde functies kunnen hierop verschillend presteren. Dat de functie er moet zijn staat vast; daarover geen debat. In welke mate aan de uiteenlopende kwaliteitseisen moet zijn voldaan en wie de functie in dat kader het beste kan uitvoeren zal een punt van weging en discussie zijn. Daarom is het zinvol functies en kwaliteitseisen te scheiden.
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 24
5. Prestatie-indicatoren CJG
Een basisset van indicatoren Werken met prestatie-indicatoren heeft alles te maken met werken aan kwaliteit. Dat is precies de reden waarom bij de opbouw van de Centra voor Jeugd en Gezin is gekeken naar de mogelijkheid om met prestatie-indicatoren te gaan werken. Op verzoek van vijf gemeenten is het ministerie van VWS in samenwerking met een groep van gemeenten, de VNG, medewerkers van Deloitte, professionals en afgevaardigden van de jeugdgezondheidszorg, onderwijs, welzijn, inspectie en de Vereniging Nederlandse Gemeenten aan de slag gegaan om een eerste basisset van indicatoren te maken die de effecten van het CJG in kaart moeten brengen. Die indicatoren zijn gemaakt als handreiking voor bestuurders (managers CJG, beleidsambtenaren en wethouders gemeenten) om te volgen of de CJGvorming datgene oplevert waarvoor het is bedoeld. Blijkt uit de gegevens dat de effecten tegenvallen, dan levert dat een signaal dat bijsturing op de CJG-activiteiten en –resultaten nodig is. In juni 2010 is de basisset in concept opgeleverd (zie bijlage 3)35. Het ministerie heeft samen met de VNG vervolgens aan het Nederlands Jeugdinstituut gevraagd de set nog eens door te lichten: zitten we op de goede weg? Dat was geen overbodige vraag. Het maken van en werken met prestatie-indicatoren kent vele valkuilen. De initiatiefnemers van de basisset hebben een belangrijke eerste slag gemaakt in een taaie materie waarin de grens tussen voordeel en venijn dun is. De opdracht aan het Nederlands Jeugdinstituut was daarom om met een kritische doorlichting het voordeel te vergroten en het venijn te verkleinen. De conclusie uit die doorlichting was als volgt: • De voorgestelde set gaat om indicatoren die de kwaliteit – in het bijzonder het effect - van de diensten van het CJG in directe zin moeten aangeven; ze zijn niet bedoeld om het maatschappelijk resultaat zoals in beeld is te brengen met jeugdmonitors (zie figuur 2) te meten. • In de voorgestelde set van Deloitte zit een beperkt aantal ‘echte’ outcome-indicatoren waarmee het effect van het CJG in meer directe zin is te meten. De rest is in eerste instantie vooral te gebruiken als gegevenselementen om de doelgroep van het CJG te leren kennen, de signalerende partners, de ketens, de typen ondersteuning, deelnemende vakdisciplines, de mate van inzet van coördinatie en de kosten van producten van het CJG te leren kennen. Na de doorlichting is een project gestart om met name de outcome-indicatoren verder uit te werken. Om dat handen en voeten te geven worden er – zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven – verschillende activiteiten ondernomen: het maken van een woordenboek, het operationaliseren van de indicatoren, het uitvoeren van pilots en het aanleggen van een internetdossier met daarin informatie over het werken met indicatoren bijeengebracht. De uitvoering van de pilots vormt daarin de kern, omdat hier veel activiteiten bijeenkomen.
Focus in pilots: vijf ‘stelselproof’ indicatoren Met de ministeries van VWS en VenJ en de VNG is afgesproken dat de verdere uitwerking zich in eerste instantie zal moeten focussen op outcome-indicatoren die ‘stelselproof’ zijn, i.e. die niet of 35
Monsjou, K. van, Ploegman, M., Boersma, A. (2010). Onderzoek basisset indicatoren effectiviteit Centrum voor Jeugd en Gezin. Eindrapport. Amstelveen: Deloitte.
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 25
nauwelijks zullen veranderen bij de nieuwe inrichting van het stelsel. De functionele benadering is daarbij behulpzaam: door de indicatoren te koppelen aan een aantal diensten – ongeacht de organisatievorm waarin die diensten worden uitgevoerd – is het mogelijk een uitwerking te maken die past bij uiteenlopende stelselvarianten. In de pilots zijn vijf indicatoren centraal gesteld die naar schatting ‘stelselproof’ zijn. We beschrijven ze hier kort. •
De mate van tevredenheid van jeugdigen en ouders over de resultaten per CJG-product. Het gaat hier niet om de tevredenheid over het CJG in het algemeen, maar specifiek over de producten (wij spreken liever van ‘diensten’) die het CJG biedt. Dat is niet voor niets. Omdat de indicator aanhaakt bij een product (wij spreken hier liever van een ‘dienst’), is deze niet afhankelijk van het stelsel of de vorm waarin het CJG is gegoten. ‘Het CJG’ hoeft voor deze indicator niet eens te bestaan; het gaat om de tevredenheid over de diensten. Dat zorgt ervoor dat deze indicator ‘stelselproof’ is . Daarbij komt dat het meten van cliënttevredenheid in de meeste werkvelden van de zorg voor jeugd al veel aandacht krijgt. Dat maakt de kans nog groter dat deze indicator in een stelselwijziging niettemin overeind blijft.
•
De mate waarin er sprake is van uitval uit aanbod in de lokale zorg voor jeugd. Meestal wordt uitval (‘no shows’ van cliënten op afspraken of het afhaken van cliënten in zorg of ondersteuning) beschouwd als een signaal dat de cliënt niet tevreden is over het aanbod. Het verschil met de vorige indicator is dat hiet geen expliciete tevredenheidsbepaling plaatsvindt. De VNG en de ministeries van VWS en V&J hechten er veel belang aan dat deze indicator in de eerste fase worden meegenomen. De indicator is ‘stelselproof’ te maken door ze te koppelen aan bepaalde diensten die in de lokale zorg voor jeugd uitvoering geven aan kerntaken (bijvoorbeeld ‘pedagogisch advies en ondersteuning’).
•
De mate waarin ouders en jeugdigen vermindering van problematiek ervaren na ingezette ondersteuning. Vermindering van de problematiek wordt door professionals die betrokken zijn bij de CJG-vorming als de belangrijkste indicator gezien in de basisset.36 Ouders en jeugdigen die zich met een vraag of probleem – ongeacht waar - melden, zijn te vragen of die vraag is beantwoord of het probleem met de ondersteuning die is geboden is verminderd. Door dit te koppelen aan een dienst (bijvoorbeeld advies en licht ambulante hulp met meer dan 1 contact) is dit minder stelselafhankelijk te maken. Daarbij komt dat het meten van de vermindering van de problematiek in de meeste werkvelden van de zorg voor jeugd veel aandacht krijgt. Dat maakt de kans nog groter dat deze indicator ‘stelselproof’ is.
•
De mate waarin de opbouw van het CJG resulteert in minder vraag naar gespecialiseerde zorg. De VNG en de ministeries van VWS en V&J hechten veel waarde aan de monitoring van het aantal verwijzingen naar de gespecialiseerde zorg, in de veronderstelling dat het beroep op die zorg zal dalen naarmate de lokale zorg voor jeugd beter zal functioneren. Deze indicator is ‘stelselproof’ te maken door een landelijk geldige typering te hanteren die aangeeft welke diensten onder de lokale zorg voor jeugd vallen. Eerdere pogingen daartoe hebben laten zien dat in een dergelijke afbakening de kostprijs van de diensten een belangrijke rol kan spelen.37 Momenteel wordt dit verder onderzocht.38
36 Leeflang, M.J. (2011). Professionals in het CJG. Bruikbaarheid van prestatie-indicatoren. Masterthesis Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken, Universiteit Utrecht. 37 Zie Nota, P.H., Schaft, R.A. van der & Yperen, T.A. van (1998). Vrij Toegankelijke Jeugdzorg. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Te downloaden van www.nji.nl. 38 Het simpelweg monitoren van het aantal afgegeven indicaties voor gespecialiseerde zorg levert mogelijk geen trefzekere gegevens op. Immers, in een aantal provincies worden experimenten gedaan om geïndiceerd aanbod op lokaal niveau zonder indicatie in te zetten. Het aantal indicaties vermindert daarmee, het gebruik van wat eerder is aangeduid als gespecialiseerde zorg niet. Daarbij komt dat in de jeugd-ggz veel aanbod wordt ingezet op
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 26
•
Aantal jeugdigen en gezinnen waarvoor professionele zorgcoördinatie en 1gezin-1plan is geregeld. Hoewel dit niet als een duidelijke outcome-indicator geldt, is voorgesteld om deze in de pilots mee te nemen. Een belangrijk resultaat van de CJG-vorming moet immers zijn dat geboden hulp aan gezinnen meer samenhang gaat vertonen. Gebruik van deze indicator vergt een nadere typering wat precies onder ‘zorgcoördinatie’ en 1gezin-1plan is te verstaan. Daaraan wordt gewerkt.
Met de begeleidingsgroep die betrokken was bij de eerdere doorlichting van de basisset is afgesproken dat de uitwerking van deze vijf indicatoren zich in eerste instantie moet beperken tot de diensten waarvoor het CJG gebruikers ontvangt, en nog niet op de outreachende diensten.
Er zijn nog meer indicatoren relevant De indicatoren die centraal zullen staan in de pilots zijn beperkt van reikwijdte. In de pilots gaat het om experimenten met outcome-indicatoren, waarmee de resultaten van het CJG in beeld moeten worden gebracht. Dat soort indicatoren zijn niet als enige van belang om de kwaliteit van het CJG te meten. Zoals eerder aangegeven, wordt de kwaliteit van het CJG ook door andere factoren bepaald, zoals • de kwaliteit van de gehanteerde instrumenten en methoden; • de kwaliteit van de professionals; • de snelheid waarmee gehandeld wordt; • de mate waarin de doelgroepen van het CJG worden bereikt; • de mate waarin met partners in de regio wordt samengewerkt; • de kwaliteit van de bejegening van jeugdigen en opvoeders door de professionals; • etc. (zie ook figuur 2 en bijlage 3). Strikt genomen zijn voor al deze aspecten indicatoren te maken. Het onderhavige project besteedt daar geen aandacht aan. Dat laat onverlet dat elk CJG een systeem zal moeten opbouwen dat de kwaliteit van verschillende aspecten van het CJG inzichtelijk maakt. Dat biedt immers de mogelijkheid om op die kwaliteit te sturen. Het aantal aspecten dat daarbij aandacht kan krijgen is echter groot. Elk CJG zal daarin zijn eigen prioriteiten in moeten stellen.
Benutting van de indicatoren Het werken met prestatie-indicatoren kan gemakkelijk ontaarden in zinloze bureaucratie. Daarom ligt het accent in de pilots op de benutting van de informatie die met de indicatoren beschikbaar komt. De ervaring leert dat die informatie eerder en beter bruikbaar is als: • Er concrete, collectieve ambities zijn (van bestuurders, managers en uitvoerende professionals) die aangeven welk kwaliteitsniveau men met het CJG nastreeft; • De indicatoren helpen om te kijken of dat niveau wordt gehaald; • Helder is wie de gegevens moet vastleggen en waar en hoe dat gebeurt; • Helder is wie zorgt voor de verwerking en rapportage van de gegevens, aan wie en hoe snel; • Een periodieke bespreking van de rapportages (met bestuurders, managers en uitvoerende professionals) is ingepland en goed wordt geleid aan de hand van vier vragen: o Herkennen we de gegevens?
verwijzing van de huisarts. Onvoldoende helder is in welke mate dit verwijzingen zijn naar lichte ggz-hulp of zwaardere zorgvormen.
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 27
o Hoe verklaren we ze? o Wat moeten we doen? o Wat spreken we af en wat moet dat opleveren? • De afspraken worden uitgevoerd; • De resultaten opnieuw met de indicatoren in beeld komen; • … etc. Feitelijk gaat het hier niet meer en minder om de inbedding van de prestatie-indicatoren in een kwaliteitscyclus. Het gaat daarbij niet om het meten om te weten, maar om meten om te verbeteren. In die zin is de set van indicatoren gereedschap van bestuurders, managers en uitvoerend professionals dat benut wordt om de kwaliteit van het CJG (steeds verder) te verhogen. In de notitie ‘Verbetering telt’ is dit belangrijke principe verder uitgewerkt.39
39
Zie Yperen, T.A. van (2012). Verbetering telt. Werken met prestatie-indicatoren in de zorg voor jeugd. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. (Te downloaden van www.nji.nl)
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 28
6. Zes vragen over jgz, jeugdhulp, CJG, wijkteam, lokale jeugdhulp Het CJG is anno 2014 niet meer de enige manier om de jgz en de vrij toegankelijke jeugdhulp te organiseren. Maar ook al worden ze in een andere organisatievorm ondergebracht, de functies en taken en de doelen die bereikt moeten worden, blijven bestaan. De vijf prestatie-indicatoren die in dit project zijn ontwikkeld en getoetst, blijven evengoed gelden voor een uitvoeringspraktijk die anders is georganiseerd. In dit hoofdstuk bespreken we een zestal belangrijke begrippen die in deze notitie worden gebruikt. Bepalend is natuurlijk de definitie van die begrippen in de belangrijkste wettelijke kaders, de Jeugdwet en de Wet Publieke gezondheid (WPg). Maar de exacte invulling van deze begrippen vindt plaats in het gemeentelijk beleid en in de dagelijkse praktijk van de jeugdgezondheidszorg, het CJG, de wijkteams en de jeugdhulp. Voor dit hoofdstuk is ook gebruik gemaakt van het Woordenboek dat in het kader van het project ‘Basisset prestatie-indicatoren CJG’ is samengesteld.
Vraag 1. Wat is jeugdgezondheidszorg? Jeugdgezondheidszorg is de zorg zoals die beschreven is in artikel 1 van de Wet Publieke Gezondheid. Deze heeft als doel: het bevorderen, beschermen en bewaken van de gezondheid en de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van jeugdigen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar; de werkzaamheden zijn breed: signaleren, voorlichting en advies geven, beoordelen en interveniëren; inschatten van de zorgbehoefte en geven van kortdurende ondersteuning, gericht op het verhelderen van problemen, het aangeven van wat tot de normale ontwikkeling behoort en wegnemen van de zorg van ouders (normaliseren). De jeugdgezondheidszorg biedt actief een landelijk preventief gezondheidszorgpakket aan alle jeugdigen tot 18 jaar, gericht op het voorkómen en het vroegtijdig opsporen van ziekten. Dit omvat onder meer het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg. De uitvoering valt onder verantwoordelijkheid van de gemeente, de rijksoverheid bepaalt de inhoud van het basistakenpakket. Het basistakenpakket bestaat uit een uniform en een maatwerkdeel. Het uniform deel omvat zorg die aan iedereen in de doelgroep op uniforme wijze moet worden aangeboden, zoals vaccinaties. Daarbij bestaat geen gemeentelijke beleidsvrijheid. Het maatwerkdeel moet ook worden aangeboden, maar omvat zorg die op de plaatselijke omstandigheden en op de individuele behoefte van de jeugdige kan worden afgestemd. Dit deel is per 1-1-2015 overgeheveld naar de Jeugdwet.
Vraag 2. Wat is jeugdhulp? De Jeugdwet geeft hiervan een uitgebreide definitie: 1°. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, of opvoedingsproblemen van ouders; 2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 29
3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.
Vraag 3. Wat is het CJG? In het licht van de voorgaande hoofdstukken kan het CJG gedefinieerd worden als de verzameling van functies en daaraan gekoppelde diensten en producten die onder gemeentelijke verantwoordelijkheid worden uitgevoerd. Kortweg gaat het om de volgende functies: • signaleren en inschakelen van (gespecialiseerde) hulp; • bieden van voorlichting, advies, informatie en lichte hulp; • waar nodig integrale zorg organiseren; • monitoren, screenen en vaccineren (basistakenpakket jeugdgezondheidszorg); • samenwerking met andere relevante velden, waaronder passend onderwijs. In de Memorie van Toelichting bij de Jeugdwet wordt het CJG genoemd als: ‘een mogelijke organisatievorm om inhoud te geven aan de gemeentelijke verantwoordelijkheid om jeugdhulp herkenbaar en laagdrempelig te organiseren. Het CJG bundelt de krachten van verschillende basisvoorzieningen, zodat jeugdigen en hun ouders optimale ondersteuning krijgen bij vragen rond gezondheid, ontwikkeling, opgroeien en opvoeden. In veel gemeenten is het CJG uitgegroeid tot dé plek waar laagdrempelige opvoed- en opgroeiondersteuning en jeugdgezondheidszorg wordt aangeboden en van waaruit diverse andere activiteiten voor jeugdigen en gezinnen plaatsvinden of geïnitieerd worden; een gemeente kan er ook voor kiezen de toeleiding naar jeugdhulp op een andere manier vorm te geven bijvoorbeeld via (de Zorg- en Adviesteams op) scholen, via een (multidisciplinair) wijkteam of via een daartoe aangewezen jeugdhulpaanbieder.’ De afbakening tussen het CJG en de algemene jeugdvoorzieningen is gelegen in het gegeven dat de algemene jeugdvoorzieningen onderdeel vormen van de gewone fysieke, sociale en pedagogische omgeving van jeugdigen. Deze voorzieningen zijn er met de ouders op gericht de doelen van het opgroeien en opvoeden van jeugdigen zo goed mogelijk te bereiken. Het CJG is er altijd op gericht dit gewone opgroeien en opvoeden van de ouders en de algemene voorzieningen te ondersteunen. Dat gebeurt door risico’s te signaleren en te verkleinen, problemen aan te pakken en beschermende factoren te verstevigen, waar de jeugdigen, ouders en algemene voorzieningen daar niet op eigen kracht in slagen. De hulp die het CJG biedt, onderscheidt zich van de intensievere hulp alleen in de aard van de geboden ondersteuning: het CJG werkt minder ingrijpend en is vaak ook minder duur dan de intensievere jeugdhulp. Het onderscheid is relevant vanwege het streven om door middel van lokale jeugdhulp (al dan niet middels het CJG) de inzet van intensieve hulp te beperken. Waar de grens tussen lokale hulp en intensievere hulp moet komen, ligt niet vast. Dat wordt momenteel in veel gemeenten in de praktijk onderzocht. De functies van het CJG zijn verpakt in diensten en producten die twee hoofddomeinen bedienen: (1) de ontwikkeling en het welbevinden van de jeugdige en (2) de kwaliteit van de omgeving, zover relevant voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen. De diensten/producten zijn bestemd voor: • jeugdigen, ouders en hun sociale netwerken; • vrijwilligers en professionals in de algemene jeugdvoorzieningen;
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 30
• de relevante velden waarmee samengewerkt wordt; • het beleid. De diensten en producten die aan hen geboden worden zijn verder te typeren aan de hand van de vraag of ze al dan niet op een fysieke locatie en/of via outreachende werkwijze worden aangeboden.
Vraag 4. Wat is een wijkteam? Een wijkteam is een team dat in een wijk opereert, samengesteld uit medewerkers van verschillende organisaties die in deze wijk actief (gemeente, politie, opbouwwerk, woningcorporaties), dat zich inzet voor de verbetering van de kwaliteit van een wijk. Kenmerkend voor een wijkteam is dat ze zelfsturend zijn, dat ze wijkbewoners nadrukkelijk aanspreken op hun eigen vermogens en hun sociale netwerk, en dat ze snel te werk gaan. Er zijn verschillende typen wijkteams: sociale of brede wijkteams, ook wel basisteams genoemd, wijkteams jeugd en gezin, en wijkteams jeugd en veiligheid.
Vraag 5. Wat is een wijkteam jeugd en gezin? Een wijkteam jeugd en gezin is samengesteld uit medewerkers van organisaties die in een bepaalde wijk actief zijn. Dat betreft dan jeugdhulpinstellingen, welzijnsorganisaties, (school-)maatschappelijk werk en het centrum voor jeugd en gezin (CJG). Het wijkteam jeugd en gezin is erop gericht om integraal – en uitgaand van de eigen kracht van gezinnen en individuen – zo licht mogelijke ondersteuning in de directe omgeving van gezinnen te bieden.
Vraag 6. Wat is lokale jeugdhulp? Veel van wat over het CJG of het wijkteam jeugd en gezin is gezegd, geldt onverkort voor lokale jeugdhulp. Verder hebben de begrippen ‘CJG’ en ‘lokale jeugdhulp’ gemeen dat ze beide niet voorkomen in de tekst van de Jeugdwet. Het CJG kan worden opgevat als een van de mogelijke manieren waarop een gemeente vorm kan geven aan lokale jeugdhulp. In die zin is lokale jeugdhulp het algemene begrip en zijn het CJG en het wijkteam mogelijke concretiseringen. De functies die bij het CJG zijn benoemd, zijn functies van de lokale jeugdhulp. Lokale jeugdhulp bestaat in feite uit de jeugdhulp zoals die is beschreven in de Jeugdwet, samen met het algemene deel van het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg zoals dit in de Wet Publiek Gezondheid staat. Het is aan de gemeente om vast te stellen welke hulp vrij toegankelijk is, dat wil zeggen: welke hulp in principe voor iedereen beschikbaar is zonder dat de gemeente daar een beslissing over heeft genomen. Tegenover de vrij toegankelijke hulp staat de individuele voorziening, de hulp voor gevallen waarin de vrij toegankelijke hulp niet toereikend is. Deze voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. Hiervoor is altijd een verleningsbeslissing nodig, gebaseerd op een beoordeling door de gemeente van de persoonlijke situatie en behoeften van de aanvrager. Een verwant onderscheid is dat tussen lokale jeugdhulp en de jeugdhulp die niet lokaal is georganiseerd. Dan gaat het om hulp die bovenlokaal, regionaal of bovenregionaal wordt aangeboden. Dat betreft meer gespecialiseerde tot zeer gespecialiseerde hulp die hoge eisen stelt aan uitvoerende medewerkers en organisaties en die daarom niet op gemeentelijke schaal te realiseren is. Een scherpe afbakening tussen wat lokaal kan en wat niet, is niet altijd mogelijk. Een eenvoudige en praktische manier om het onderscheid lokaal versus niet-lokaal te maken is aan de hand van de kosten van de hulp. Lokale jeugdhulp is dan relatief goedkoop en alle hulp die duurder is wordt bovenlokaal georganiseerd.
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 31
Bijlage 1. Taken gemeente volgens de Jeugdwet Twee documenten zijn voor deze bijlage als bron gebruikt: • De Jeugdwet (hier verder aangegeven als Jw). • Memorie van Toelichting op de Jeugdwet (hier verder aangegeven als MvT). Conform de Bestuurlijke Afspraken 2011–2015 is de verantwoordelijkheid van gemeenten uitgebreid met de provinciale (geïndiceerde) jeugdzorg, de gesloten jeugdzorg, geestelijke gezondheidzorg voor jeugdigen (jeugd-ggz), zorg voor jeugdigen met een licht verstandelijk beperking (jeugd-lvb), ggz in het kader van het jeugdstrafrecht (forensische zorg), jeugdbescherming en jeugdreclassering. (MvT, p.3) De verantwoordelijkheid van de gemeenten, zoals beschreven in de Jeugdwet en in de Memorie van Toelichting, kan als volgt worden samengevat. •
Het gemeentelijke beleid inzake preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en de uitvoering van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering is gericht op: a. het voorkomen en de vroege signalering van en vroege interventie bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen; b. het versterken van het opvoedkundige klimaat in gezinnen, wijken, buurten, scholen, kinderopvang en peuterspeelzalen; c. het bevorderen van de opvoedvaardigheden van de ouders, opdat zij in staat zijn hun verantwoordelijkheid te dragen voor de opvoeding en het opgroeien van jeugdigen; d. het inschakelen, herstellen en versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en de personen die tot hun sociale omgeving behoren, waarbij voor zover mogelijk wordt uitgegaan van hun eigen inbreng; e. het bevorderen van de veiligheid van de jeugdige in de opvoedsituatie waarin hij opgroeit, f. integrale hulp aan de jeugdige en zijn ouders, indien sprake is van multiproblematiek g. het tot stand brengen en uitvoeren van familiegroepsplannen indien sprake is van vroege signalering van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (Jw, art. 2.1).
•
De gemeente heeft een jeugdhulpplicht. Dit houdt in dat de gemeente een voorziening op het gebied van jeugdhulp treft daar waar een jeugdige of zijn ouders dit nodig hebben bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie (Jw, art. 2.3, lid 1). Uitgangspunt hierbij blijft echter de eigen kracht van jeugdige en zijn ouders. Het college (van burgemeester en wethouders) is alleen gehouden een voorziening te treffen als de jeugdige en zijn ouders er op eigen kracht niet uitkomen. Vervolgens beslist de gemeente of en welke voorziening een jeugdige nodig heeft. (MvT, p.7)
•
De gemeente moet ook zorgen voor ‘een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld: a. gezond en veilig op te groeien; b. te groeien naar zelfstandigheid, en c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau’. (Jw, art. 2.3, lid 1)
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 32
•
De gemeenteraad stelt periodiek een plan vast dat de hoofdzaken bevat van het door de gemeente te voeren beleid betreffende preventie, jeugdhulp, de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en geeft daarbij in ieder geval aan: a. wat de gemeentelijke visie en doelstellingen zijn van dit beleid; b. hoe dit beleid zal worden uitgevoerd in samenhang met de verantwoordelijkheid van het college inzake het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling en welke acties in de door het plan bestreken periode zullen worden ondernomen; c. welke resultaten de gemeente in de door het plan bestreken periode wenst te behalen en hoe gemeten zal worden of deze resultaten zijn behaald en welke outcome-criteria gehanteerd worden; d. welke kwaliteitseisen aan jeugdhulp worden gesteld en hoe toezicht en handhaving worden geregeld; e. op welke wijze de gemeente zich heeft vergewist van de behoeften van kleine doelgroepen. Het plan wordt pas vastgesteld nadat over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden met het samenwerkingsverband van het primair en voortgezet onderwijs. (Jw, art. 2.2, lid 2 en 3)
•
De gemeente zorgt er voor dat: a. er een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod is van de ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen, gezinnen en medeopvoeders; b. dat de jeugdhulp op een laagdrempelige en herkenbare manier wordt aangeboden en altijd bereikbaar en beschikbaar is wanneer dat nodig is; c. degenen die beroepsmatig met jeugdigen werken deskundig advies kunnen krijgen over vragen en problemen met betrekking tot opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen; d. jeugdigen kosteloos en anoniem advies kunnen krijgen over de door hen voorgelegde vragen met betrekking tot opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen; e. wordt voorzien in maatregelen om kindermishandeling te voorkomen; f. jeugdigen, ouders, of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon, en g. jeugdhulp ook toegankelijk is na verwijzing door de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts. (Jw, art. 2.6, lid 1)
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 33
Bijlage 2. Eerste uitwerking kerntaken CJG40 In de ‘Brochure Professionals in het Centrum voor Jeugd en Gezin’ is met betrokkenheid van een groot aantal partijen een integratie voorgesteld van de taken genoemd in het basistakenpakket van de jeugdgezondheidszorg, een aantal taken uit de WMO, een aantal beleidsdocumenten en geïnventariseerde verwachtingen van ouders en jeugdigen. Dit leidde tot de formulering van vier kerntaken: (1) Signaleren, analyseren en, indien nodig, toeleiden naar (intensieve) hulp; (2) Ondersteuning en dienstverlening: voorlichting, advies, informatie en hulp; (3) Integrale zorg organiseren; (4) Monitoren, screenen en vaccineren. In deze bijlage schetsen we kort de verschillende functies. Waar mogelijk lichten we de aangegeven kerntaak kort in met tekst uit de voortgangsbrief stelselwijziging van april 2012 (zie bijlage 1). In de eerdere Beleidsbrief stelselherziening jeugd van 8 november 2011, is overigens nog een extra kerntaak genoemd: samenwerking met het onderwijs.41 Ook deze taak omschrijven we hier kort. Kerntaak 1. Signaleren, analyseren en – indien nodig – inschakelen van hulp of bescherming De gemeente heeft als taak advies te geven over en te bepalen en in te zetten van de aangewezen vorm van jeugdhulp. Ook dient zij in een voldoende passend aanbod van jeugdhulp te voorzien, inclusief specialistische vormen van jeugd- en opvoedhulp, jeugd-ggz, jeugd-lvb en/of crisisinterventie. Zo nodig gebeurt dat met een toeleiding naar en het uitvoeren van jeugdbescherming, jeugdreclassering of jeugdzorgplus. Het CJG biedt hiervoor inzet van hulp en expertise en toegang tot (intensieve) hulp. De gemeenten organiseren op regionaal niveau dat huiselijk geweld en kindermishandeling gecombineerd gemeld worden. 1.1 Signalering is het onderkennen van en aandacht vestigen op een risico of een probleem. a. Op populatieniveau of op het niveau van risicogroepen kunnen deskundigen gezondheidsprofielen ontwikkelen zodat daar gezondheidsbeleid op is te ontwikkelen. Ook is een vraaganalyse uit te voeren waar een aanbod voor is te scheppen. b. Op individueel niveau gaat het om de onderkenning van niet-normale aspecten van de ontwikkeling of de omgeving. Dat kan bij een screening gebeuren, maar dat hoeft niet. Bijvoorbeeld, een maatschappelijk werker kan – zonder dat ze daar systematisch op screent – ontdekken dat de kinderen in een gezin waar ze komt slecht worden verzorgd. Dat is voor haar een signaal dat ze een AMK-medewerker moet bellen om advies. Ook een ouder kan aan de hand van een checklistje op internet signaleren dat de ontwikkeling van haar peuter vermoedelijk niet helemaal normaal verloopt. 1.2 Bij analyseren gaat het om het (met de cliënt) taxeren of bij gesignaleerde risico’s of problemen hulp of bescherming nodig is en – zo ja – wat voor soort hulp of bescherming dat moet zijn. Daarbij speelt de weging van problemen, risicofactoren en protectieve factoren een rol. Die weging kan tot gevolg hebben dat een ouder bijvoorbeeld wel problemen onderkent, maar verwacht dat hij of zij die op eigen kracht wel kan oplossen (er is geen ‘vraag’). Een andere ouder zal wel een behoefte hebben aan (‘vraag naar’) ondersteuning of hulp. Weer een ander ouder 40
Bron: Yperen, T.A. van & Woudenberg, A. van (2011). Werk in uitvoering. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
41
Beleidsbrief stelselwijziging jeugd ‘Geen kind buitenspel’. Brief aan de Tweede Kamer, kenmerk DJ/PS3088668. Den Haag, Ministerie van VWS en V&J, 8 november 2011. In de beleidsbrief zijn de overige taken als volgt benoemd: hulp inschakelen in een zo vroeg mogelijk stadium; ondersteuning, voorlichting, advies en informatie; zoveel mogelijk zelf bieden van hulp of integrale zorg rondom het gezin organiseren; monitoren, screenen en vaccineren.
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 34
heeft geen ‘vraag’, maar de zorgen zijn groot genoeg om toch actie te ondernemen. Men spreekt bij deze functie ook wel van oordeelsvorming over de aangewezen hulp of indicatiestelling. 1.3 Inschakelen van hulp of bescherming. Hier gaat het om het met de cliënt regelen van een gepast aanbod, hetzij door direct diensten of hulp te verlenen (zie kerntaak 2), hetzij door derden in te schakelen uit het sociale netwerk of het CJG (zie ook kerntaak 2) en/of door intensievere hulp in te schakelen, of door hulp of diensten van buiten de jeugdzorg in te roepen (zie kerntaak 3). Kerntaak 2. Ondersteuning en dienstverlening: voorlichting, informatie, advies/consultatie en hulp De gemeente heeft als taak iedereen die met kinderen werkt te faciliteren en te versterken en meer in het algemeen het pedagogisch klimaat in gezinnen, wijken, buurten en kinderopvang te versterken. Het CJG biedt 24-uurs bereikbaarheid voor advies en consultatie en inzet van hulp. 2.1 Informele vormen van ondersteuning. De gemeente speelt een rol in het vormen en versterken van sociale netwerken rondom jeugdigen en opvoeders. a. Op algemeen niveau ondersteunt of entameert ze initiatieven zoals de inzet van vrijwilligers bij risico- of probleemgezinnen en -jeugdigen (bijvoorbeeld Allemaal Opvoeders, Big Brothers Big Sisters, Moeders informeren Moeders), informatie-uitwisseling door burgers (bijvoorbeeld, peervoorlichting ), onderlinge ondersteuning van opvoeders door het creëren van ontmoetingsochtenden etc. b. Op individueel activeren lokale organisaties voor de jeugdhulp het sociale netwerk rond risico- en probleemgezinnen middels bijvoorbeeld sociaal netwerkberaad en Eigen Kracht Conferenties, waarbij mensen uit het sociale netwerk van het gezin meedenken over en meewerken aan oplossingen voor problemen.42 2.2 Professionele voorlichting, informatie, advies, consultatie. Dit omvat onder meer informatie geboden in publieke en selectieve preventieprogramma’s, publieke folders, voorlichting via algemeen toegankelijke informatie op internet, informatiebezoeken aan scholen, informatiebijeenkomsten en cursussen voor ouders of beroepsopvoeders. Ook individuele voorlichting-, informatie- en adviesdiensten vallen hieronder, bijvoorbeeld via e-mail, het op verzoek versturen van een folder, het verstrekken van informatie via de telefoon, het houden van spreekuren voor jeugdigen en opvoeders en het bieden van een permanent bereikbaar noodnummer. Advisering aan beroepsopvoeders wordt hier consultatie genoemd. 2.3 Uitvoering professionele hulp. Hier gaat het om individueel of groepsgewijze trainingen of individuele, kortdurende hulpvormen die ambulant of op locatie (bijvoorbeeld bij cliënten thuis, op scholen of in buurthuizen) worden aangeboden. Soms biedt de gemeente voor langere tijd jeugdigen en gezinnen laagfrequente leun-en-steun-contacten, om een vinger aan de pols te houden, situaties beheersbaar te houden of terugval in eerdere problematiek te voorkomen.
42
Zie www.eigen-kracht.nl.
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 35
Kerntaak 3. Intensieve en/of integrale zorg organiseren De gemeente voorziet in een passend aanbod van specialistische vormen van jeugd- en opvoedhulp, jeugd-ggz, jeugd-lvb en/of crisisinterventie. Zo nodig gebeurt dat in combinatie met jeugdbescherming, jeugdreclassering of jeugdzorgplus. De gemeente is verder verantwoordelijk voor afstemming van en effectieve samenwerking bij de uitvoering van jeugdhulp en jeugdgezondheidszorg met onderwijs, gezondheidszorg, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen en politie en justitie. Het CJG-concept speelt daarin een belangrijke rol. Dat punt biedt onder meer de coördinatie van diensten. De taak van de gemeente is om dit op twee niveaus te realiseren: a. Op algemeen niveau. Het gaat er hier om dat de gemeente meebouwt aan structureel samenhangende pakketten of trajecten van zorg- en dienstverlening voor doelgroepen die op dit soort pakketten aangewezen zijn. Bijvoorbeeld, voor het goed ondersteunen van multiprobleemgezinnen kan het nodig zijn goede afspraken te maken met vrijwilligersorganisaties, het algemeen maatschappelijk werk, de jeugd- en opvoedhulp, de schuldhulpverlening, woningcorporaties en de jeugd- en volwassenen-ggz over afstemming en bundeling van krachten. Ook kan het gaan om zorgtrajecten die met onderwijsinstellingen en verschillende jeugdzorgaanbieders worden afgesproken om de meest voorkomende problemen van vroegtijdig schoolverlaters samenhangend en effectief aan te pakken. Samenvattend wordt dit alles ook wel aangeduid als ‘aanbodprogrammering’ of ‘zorgprogrammering’. b. Op individueel niveau. Met jeugdigen en hun opvoeders is een samenhangend, individueel hulpverleningsplan te maken waarmee problemen op school en in het gezin aan te pakken zijn. Dit gebeurt zo mogelijk in overleg met personen in het sociaal netwerk, om te bezien welke bijdrage zij kunnen leveren. Bij de realisering van het plan kunnen verschillende zorgaanbieders betrokkenen zijn, tegelijk of achtereenvolgens. Een medewerker van een lokale organisatie voor de jeugdhulp blijft als constante factor aanwezig. Samen met de cliënt voert ze de coördinatie. De medewerker stelt zich hier in goed overleg als de centrale figuur op. Als de samenwerking al door de cliënt of vanuit een andere instantie wordt geprogrammeerd of gecoördineerd, dan kan dat op zich voldoende zijn. De kerntaak houdt dan in dat er onder regie van de andere partij wordt ingezet op de totstandkoming van een samenhangend aanbod. Kerntaak 4. Monitoren, screenen en vaccineren De gemeente dient de jeugdhulp in samenhang met het preventieve gezondheidspakket voor ieder kind vanuit de jeugdgezondheidszorg uit te voeren. 4.1 Monitoren omvat het periodiek volgen van de ontwikkeling van de jeugdigen en opvoeders. Dit gebeurt op verschillende niveaus: a. Op populatie-niveau, ofwel het niveau van de bevolking in de gemeente of daarin voorkomende risicogroepen: wat is de kwaliteit van die ontwikkeling en opvoeding? Wat zijn de vragen waar ze met betrekking tot het opgroeien en opvoeden mee zitten? Welke risicofactoren en problemen komen voor? Dit staat ook wel bekend als de uitvoering van bevolkingsonderzoek. b. Op individueel niveau. Hier gaat het om onder meer het volgen van de ontwikkeling van jonge kinderen op het consultatiebureau, het periodieke onderzoek door de jeugdarts op school, het in de kinderopvang en de school screenen van kinderen op taalachterstanden etc.
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 36
4.2 Screening betreft het systematisch langslopen van kenmerken van jeugdigen of opvoeders op risico’s of problemen. a. Op populatie-niveau en op het niveau van risicogroepen. Alle kinderen krijgen bijvoorbeeld een zogenoemd hielprikje en verder zijn er breed toegepaste gehoor- en visusscreeningen. De bedoeling is om ook screening op taalachterstanden breed in te voeren. b. Op individueel niveau is op verzoek van de cliënt de ontwikkeling en de pedagogische omgeving op uiteenlopende aspecten te bekijken. 4.3 Vaccinatie. Hieronder valt met name het Rijksvaccinatieprogramma. In de opsomming van kerntaken in de ‘Brochure Professionals in het Centrum voor Jeugd en Gezin’ is dit onderdeel onder de kerntaak ‘monitoren, screenen en vaccineren’ geschaard. Omdat het feitelijk om een preventieve ingreep gaat, zou dit ook onder kerntaak 2 te scharen zijn. Kerntaak 5. Samenwerken met andere relevante partners Dit is een verbijzondering van kerntaak 3. Specifiek krijgt daarbij de samenwerking met het onderwijs de aandacht. 43 Samenwerkingsverbanden van schoolbesturen dienen immers een plan te maken waarin wordt beschreven hoe het passend onderwijs wordt ingericht; gemeenten dienen een beleidsplan dienen te maken waarin wordt beschreven hoe de jeugdhulp wordt ingericht. Beiden hebben de verplichting om deze plannen in op overeenstemming gericht overleg met elkaar te bespreken. Deze functie houdt feitelijk twee zaken in: • Afspraken met het onderwijs waar de gemeentelijke taken op het terrein van de jeugdhulp – gedifferentieerd naar verschillende leeftijdsgroepen - worden uitgevoerd in en/of buiten het onderwijs; • Afstemming van de gemeentelijke taken met de taken van het onderwijs zelf op het terrein van de voorlichting, screening, signalering, advisering, pedagogische ondersteuning, toeleiding, organiseren en coördineren van integrale zorg. Ook hier is het onderscheid tussen het populatieniveau en individueel niveau van belang. Zo moeten regionale samenwerkingsverbanden in zorgplannen aangeven hoe in de regio in een dekkende zorgstructuur voor leerlingen is voorzien. Dat vergt afstemming met onder meer de aanbodprogrammering die hier onder kerntaak 3 is genoemd. Op individueel niveau gaat het om een goede afstemming wat er rondom een specifieke jeugdige of een gezin vanuit de gemeente en/of het onderwijs wordt gedaan.
43
In de beleidsbrief ‘Geen kind buitenspel’ is alleen gesproken over samenhang met passend onderwijs. Het ligt voor de hand dit te verbreden: ook samenwerking met gezondheidszorg, volwassenenpsychiatrie, de verslavingszorg etc. is nodig.
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 37
Bij de invulling van de taken van het CJG moeten steeds een aantal vragen worden beantwoord. In onderstaand schema staan daarvan voorbeelden. Te beantwoorden vragen bij invulling*
Kerntaken 1. Signaleren, analyseren en - indien nodig - inzetten van hulp of bescherming 1.1 Signaleren: onderkennen van en aandacht vestigen op risico of probleem. c. Op populatieniveau
1
2
3
…
d. Op individueel niveau
1
2
3
…
1.2 Analyseren: taxatie of bescherming nodig is en – zo ja – wat voor soort
1
2
3
…
1.3 Inschakelen hulp of bescherming: zorgen dat cliënten gepast aanbod krijgen
1
2
3
…
2. Ondersteuning en dienstverlening: voorlichting, informatie advies/consultatie, ondersteuning 2.1 Organiseren informele vormen van ondersteuning c. Op algemeen niveau
1
2
3
…
d. Op individueel niveau
1
2
3
…
2.2 Professionele voorlichting, informatie en advies
1
2
3
…
2.3 Professionele ondersteuning
1
2
3
…
c. Op algemeen niveau (aanbodprogrammering)
1
2
3
…
d. Op individueel niveau (coördinatie)
1
2
3
…
c. Op populatieniveau
1
2
3
…
d. Op individueel niveau
1
2
3
…
1
2
3
…
1
2
3
…
1
2
3
…
3. Integrale zorg organiseren
4. Monitoren, screenen en vaccineren. 4.1 Monitoren: periodiek volgen ontwikkeling jeugdigen, opvoeders en omgeving
4.3 Screening: systematisch langslopen mogelijke risico’s of problemen c. Op populatieniveau d. Op individueel niveau 4.3 Vaccinatie, met name het Rijksvaccinatieprogramma Kerntaak 5. Samenwerken met het onderwijs c. Op algemeen niveau (zorgplanning samenwerkingsverband)
1
2
3
…
d. Op individueel niveau (coördinatie)
1
2
3
…
*Voorbeelden van te beantwoorden vragen: (1) Welk kerndoel is hiermee gediend? (2) Welke diensten of producten worden er ten aanzien van deze taak aangeboden? (3) Welke organisatie(s) voert of voeren deze taak uit? (4) Welke discipline(s) voert of voeren deze taak uit? (5) Wat zijn landelijk/lokaal te stellen kwaliteitseisen? (6) Wat zijn de kosten en de kwaliteit (efficiëntie, opbrengsten, samenhang)? (7) Welke indicatoren zijn voor het in kaart brengen van de kosten en kwaliteit relevant?
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 38
Bijlage 3. Oorspronkelijke basisset CJG-indicatoren Volgens: Monsjou, K. van, Ploegman, M., Boersma, A. (2010). Onderzoek basisset indicatoren effectiviteit Centrum voor Jeugd en Gezin. Eindrapport. Amstelveen: Deloitte. Cluster CJG Algemeen
Doelstelling Bereik
Succesfactor Iedereen weet de weg naar het CJG te vinden.
Tevredenheid
Cliënten hebben een positieve beleving over de dienstverlening en ondersteuning in het CJG. Ervaren vermindering problematiek door ouders / jeugdigen. Samenwerkingsafspraken in de keten moeten optimaal georganiseerd zijn.
Succesvolle interventie Doelmatigheid
WMO functies
Informatie & advies Signaleren Toeleiding naar hulp Licht pedagogische hulp Coördinatie van zorg
Traject kost niet meer dan nodig. Het CJG moet voor iedereen een plek zijn waar je 'gewoon' naar binnen kan lopen. Signalering en ondersteuning op elke vindplaats door snelle schakels tussen professionals. Tijdige, passende en doorlopende zorg. Met passende ondersteuning vanuit (lokaal) aanbod werken aan haalbaar resultaat. Samenwerkingsvoorwaarden in de keten (heldere afspraken en communicatie) moeten optimaal zijn
*Typering niet volgens Deloitte, maar na doorlichting
Jgz en VT-jeugdhulp: definitie en prestaties
Pag. 39
Indicator 1. Het percentage ouders en jongeren in alle wijken van een gemeente dat aangeeft dat ze het CJG weet te vinden en weet wat ze er kan halen op het gebied van opgroeien en opvoeden 2. De mate van tevredenheid (beleving) van jeugdigen en hun ouders over het CJG per product van het CJG 3. De mate waarin ouders en jeugdigen vermindering van de problematiek ervaren na ingezette ondersteuning in het CJG 4. Samenwerkingsafspraken in de regio met alle kernpartners zijn opgesteld waarin afspraken en werkprocessen op alle niveaus SMART geformuleerd staan (wie wat doet met de ketenpartners) die sluitende zorg tussen partners borgen 5. De gemiddelde kosten per productgroep van het CJG 6. Het aantal en type bezoekers van het CJG. 7. Het soort contacten dat met het CJG heeft plaatsgevonden. 8. Het aantal en type vragen dat het CJG, via alle kanalen is gesteld. 9. Het aantal en soort signalen 10. Het aantal en soort toeleidingen van jeugdigen naar verschillende vormen van hulp binnen en buiten het CJG 11. Het type ondersteuning (lokaal aanbod) dat in het CJG wordt aangeboden door het aantal vakdisciplines binnen CJG werkzaam 12. Het aantal jeugdigen en gezinnen waarvoor professionele zorgcoördinatie en één gezin, één plan is geregeld
Type* Output
Outcome Outcome Input / Proces
Input / Output Output
Onduidelijk gegevenselement Onduidelijk gegevenselement Onduidelijk gegevenselement Proces / Output