Integrale Jeugdhulp De intersectorale toegangspoort in een notendop
INHOUD
1. INLEIDING
2
Van verkokerde naar integrale jeugdhulp
2
Rechtstreeks en niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp
2
Een grondige hertekening
3
2. DE TOEGANG TOT DE INTERSECTORALE TOEGANGSPOORT
3
Het aanbrengen van een hulpvraag
3
Het team indicatiestelling en het indicatiestellingsverslag
4
Het team jeugdhulpregie werkt een voorstel van hulpverlening uit
5
3. BEHEER VAN DE BESCHIKBARE CAPACITEIT
6
4. ZORG VOOR HET TRAJECT
7
5. BIJZONDERE PROCEDURES
7
6. VERONTRUSTENDE SITUATIES
8
7. BESLUIT
8
1
1. INLEIDING De werking van de intersectorale toegangspoort in een notendop aan u voorstellen. Dat is wat we met deze tekst beogen. U komt hier dus niet alles van naaldje tot draadje te weten. Wil u dat wel, dan raadpleegt u best de memorie van toelichting bij het ontwerp van decreet waar dit concept van de toegangspoort deel van uitmaakt. U vindt die op jeugdhulp.be (doorklikken naar ‘nieuws’). U vindt daar eveneens een tekst die op eenvoudige wijze toelichting verschaft bij de verschillende doelstellingen van dat ontwerp van decreet.
Van verkokerde naar integrale jeugdhulp Het jeugdhulpaanbod in Vlaanderen is erg divers. Het varieert van een laagdrempelig, weinig ingrijpend, kortdurend en rechtstreeks toegankelijk aanbod tot erg intensieve, ingrijpende en niet zomaar op vraag van de cliënt toegankelijke hulpverlening. Die jeugdhulp wordt in belangrijke mate georganiseerd door zes verschillende sectoren. Die hebben elk hun eigen subsidiërende en regelgevende administratie en vallen onder de verantwoordelijkheid van twee ministers, met name de minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel en de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Het gaat om de hulpverlening georganiseerd door de Centra voor Leerlingenbegeleiding, het Algemeen Welzijnswerk, Kind en Gezin, Jongerenwelzijn, het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap en de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg. In 1999 stelde het Vlaams Parlement vast dat de verkokering in de jeugdhulpverlening in Vlaanderen nogal wat negatieve gevolgen heeft. Ze maakt de jeugdhulp voor cliënten ondoorzichtig. Toeval, meer dan de aard van de problematiek, bepaalt waar en door wie iemand wordt geholpen. Gebrek aan afstemming leidt tot blinde vlekken en overlappingen in het hulpaanbod. De verkokering van de sectoren tast de efficiëntie en effectiviteit van de hulpverlening aan. Om het jeugdhulpaanbod meer overzichtelijk, toegankelijk en op maat te maken, werd gestart met Integrale Jeugdhulp. Er is niet gekozen om van zes sectoren naar één jeugdhulpsector te evolueren, maar wel om via samenwerking tussen sectoren op het terrein en tussen administraties te komen tot een meer afgestemde jeugdhulp.
Rechtstreeks en niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp Eén van de centrale uitdagingen voor een integrale jeugdhulp is het verduidelijken van het onderscheid tussen en de toegang tot de rechtstreeks en niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. Rechtstreeks toegankelijke hulp is dan die hulp waar de cliënt zonder meer beroep op kan doen. Zo kunnen jongeren en hun ouders zelf aankloppen bij het jongerenonthaal van een Centrum voor Algemeen Welzijnswerk, bij de Kind en Gezin-lijn, bij een Centrum voor Leerlingenbegeleiding of een Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg. Maar er is ook jeugdhulp die niet-rechtstreeks toegankelijk is. Het gaat dan om de Bijzondere Jeugdbijstand (thuisbegeleiding, dagcentra, residentiële jeugdhulp, …) en veel van de hulp die gerealiseerd wordt door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH). De toegang tot die hulp hangt af van een beoordeling van de hulpvraag door gespecialiseerde diensten. Voor het hulpaanbod van de Bijzondere Jeugdzorg, erkend en gesubsidieerd door het Agentschap Jongerenwelzijn, gebeurt dat vandaag door de bureaus van de Comités Bijzondere Jeugdzorg. Voor het VAPH-aanbod beoordelen de provinciale evaluatiecommissies de hulpvragen. Er zijn dus twee sectorale poorten actief die beslissen over de toegang tot de jeugdhulpverlening van hun sector. Van dwarsverbindingen daartussen is nauwelijks sprake.
2
www.vlaanderen.be/welzijnengezondheid
Het onderscheid tussen hulpverlening die wel of niet rechtstreeks toegankelijk is, houdt verband met de intensiteit, de duur en de frequentie ervan. Het is de mate waarin een aanbod ingrijpend is dat bepaalt of het rechtstreeks of niet-rechtstreeks toegankelijk is. Daarbij is het cruciaal dat de hulp flexibel en op maat van de zorgvraag kan worden ingezet, intersectoraal dus. Daarom zal vanaf 1 januari 2014 één intersectorale toegangspoort functioneren als overgang tussen de rechtstreeks en de niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. De intersectorale toegangspoort zal ingebed worden in het Agentschap Jongerenwelzijn, weliswaar als een autonome entiteit en onderscheiden van de andere afdelingen in dit agentschap.
Een grondige hertekening Het werken met één intersectorale toegangspoort is een keuze die meer impliceert dan het louter reorganiseren van de twee bestaande poorten. Het hele hulpverleningslandschap wordt grondig hertekend! Zo is een substantiële uitbreiding van de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp een noodzakelijke voorwaarde voor een vlotte werking van de intersectorale toegangspoort. Deze versterking komt er door een verschuiving binnen het onderscheid, waarbij aanbod dat nu niet-rechtstreeks toegankelijk is, dat wel wordt. Daarnaast is ook een effectieve uitbreiding van de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp voorzien. In de toekomst zal bij uitbreiding van het aanbod van de jeugdhulp minimaal 30% van de totale middelen voor de uitbreiding besteed worden aan rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp.
2. DE TOEGANG TOT DE INTERSECTORALE TOEGANGSPOORT
Het aanbrengen van een hulpvraag De toegang tot de intersectorale toegangspoort verloopt via een hulpverlener. Die hulpverlener maakt voor de aanmelding gebruik van een aanvraagdocument (A-document). Hij licht de hulpvraag toe in het luik ‘vraagverheldering’ van het A-document. Volgende vragen zijn daarbij in het geding: zijn alle actoren (hulpverlener, minderjarige, ouders of opvoedingsverantwoordelijken) het erover eens dat het gaat om een hulpvraag die best aan de toegangspoort gericht wordt? Wat maakt dat er nood is aan intensieve, ingrijpende hulpverlening? Soms zal deze vraagverheldering volstaan om de vraag naar niet-rechtstreeks toegankelijke hulp te stofferen. In andere situaties is bijkomende informatie of diagnostiek nodig. De aanmelder kan altijd vragen dat hulpverleners van andere diensten die de cliënt kennen informatie invoegen in het A-document. Het is evenwel de aanmelder die het overzicht behoudt en die beslist wanneer de aanvraag aan de toegangspoort wordt bezorgd. Die aanmelder wordt vanaf dat ogenblik ‘contactpersoonaanmelder’, waardoor hij bij de situatie van de cliënt betrokken blijft gedurende de periode dat de aanvraag door de intersectorale toegangspoort behandeld wordt. Hij wordt door die toegangspoort op de hoogte gehouden van de besluitvorming en geldt voor alle partijen als aanspreekpersoon tijdens deze fase van de hulpverlening. Hij informeert de cliënt over de stand van zaken van de aanvraag en de vorderingen van de procedure. Hij beantwoordt in overleg met de cliënt bijkomende vragen van de toegangspoort. Hij kan betrokken worden bij het overleg tussen het indicatiestellingsteam en de cliënt en bij de opstart van hulp. Hij verzorgt op die manier maximaal de hulpcontinuïteit voor de cliënt. Dit betekent niet dat hij zelf dient in te staan voor hulpverlening, maar wel dat hij die via overleg en bilaterale contacten installeert of coördineert.
3
Naast vraagverheldering kan, zoals aangegeven, gepaste diagnostiek cruciaal zijn om jongeren en hun gezin goed te kunnen helpen. Gespecialiseerde Multidisciplinaire Teams (MDT’s) leveren dan diagnoses aan op basis van vooraf opgestelde kwaliteitscriteria. Het MDT kan ook meteen een voorstel van indicatiestelling uitwerken waarin staat welke hulp het meest aangewezen is. Uiteraard zal niet elk MDT alle types van diagnostiek kunnen aanbieden. Deze teams zullen hun expertise en specialisatie (bepaalde leeftijdsgroepen, bepaalde doelgroepen, bepaalde problematieken, …) bekend moeten maken zodat hun aanbod effectief wordt aangewend. Ook de ondersteuningscentra jeugdzorg en de vertrouwenscentra kindermishandeling - de gemandateerde voorzieningen voor situaties van verontrusting (we komen daar verder op terug) - zullen aanvraagdocumenten met een indicatiestelling kunnen aanleveren. Teams die niet als MDT erkend zijn, kunnen wel diagnostische informatie voor het A-document aanleveren. Maar zij kunnen geen voorstel van indicatiestelling formuleren en de intersectorale toegangspoort gaat na of hun diagnostische informatie kwaliteitsvol is.
Twee fases en twee teams in de beoordeling van een aanvraag De intersectorale toegangspoort, die er in de vijf provincies en in Brussel komt, beschikt over twee teams: het team indicatiestelling en het team jeugdhulpregie. Zij hebben gescheiden opdrachten en aparte mandaten.
Het team indicatiestelling en het indicatiestellingsverslag De indicatiestelling bepaalt welke hulp het meest aangewezen is voor een welbepaalde hulpvraag. MDT’s geven in het A-document wel een voorstel van indicatiestelling mee, maar het is het team indicatiestelling dat daar uiteindelijk over beslist. Het team indicatiestelling screent alle aanvragen. Het gaat na of de omschrijving van de hulpvraag voldoende duidelijk is en of de aangeleverde diagnostiek en het eventuele voorstel van indicatiestelling van goede kwaliteit zijn. Voor de erkende MDT’s zal de kwaliteitscontrole steekproefsgewijs gebeuren. Hun kwaliteitseisen en de erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden staan er immers voor garant dat de indicatiestelling op de afgesproken wijze tot stand is gekomen. Het team indicatiestelling formuleert in een indicatiestellingsverslag haar besluit over het in te zetten type hulpverlening - uitgedrukt in typemodules. Het op basis daarvan toekennen van een concreet hulpaanbod gebeurt door het team jeugdhulpregie. Uiteraard blijft het principe van subsidiariteit ook na de installatie van de intersectorale toegangspoort erg belangrijk: de minst ingrijpende, effectieve jeugdhulp heeft de voorkeur op meer ingrijpende en intensieve hulpverlening. Het kan dus best dat het team indicatiestelling in haar omschrijving van in te zetten typemodules ook typemodules van rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp opneemt. Het team indicatiestelling is multidisciplinair samengesteld en beschikt over een budget om specifieke expertise in te kopen. Die expertise kan ook geboden worden door organisaties die de visie van het cliëntperspectief vertegenwoordigen. Het team moet immers verzekeren dat het cliëntperspectief voldoende aan bod komt. Het A-document komt elektronisch toe bij de toegangspoort. Elke aanvraag wordt toegewezen aan een dossierverantwoordelijke die instaat voor een eerste analyse. De dossierverantwoordelijke gaat na of de aanvraag inhoudelijk moet besproken worden op een teamvergadering dan wel of meteen een hulpvoorstel kan worden opgemaakt. Bevat de aanvraag een diagnose die niet is aangeleverd door een erkend MDT, dan gaat de dossierverantwoordelijke na of die voldoet aan de geldende kwaliteitseisen. Hij kan ook beslissen de cliënt uit te nodigen om de hulpvraag verder te verduidelijken. Dat gebeurt altijd als de cliënt het vraagt en in dat geval wordt de beslissing ook steeds in teamverband genomen.
4
www.vlaanderen.be/welzijnengezondheid
Dossiers die op een teamvergadering besproken worden, kunnen een indicatiestelling krijgen of er kan beslist worden eerst bijkomende informatie op te vragen bij de aanmelder of de cliënt. Is er nood aan bijkomende diagnostiek, dan kan er een beroep gedaan worden op een MDT om die aan te leveren. Het indicatiestellingsbesluit geeft aan welke hulp wenselijk is. Als deze niet meteen beschikbaar is, wordt aangegeven welke andere hulp dan wel kan worden ingezet of welke hulp desgevallend tegenaangewezen is. De wenselijke hulp kan ook rechtstreeks toegankelijke hulp zijn. Het is ook mogelijk door te verwijzen naar een sector die geen deel uitmaakt van Integrale Jeugdhulp zoals de kinderpsychiatrie, of een combinatie van hulp uit meer sectoren te voorzien. Erg belangrijk, met name voor de cliënt, is dat het team indicatiestelling een hulpvoorstel uitwerkt op basis van de vastgestelde noden - zonder rekening te moeten houden met de effectieve beschikbaarheid van die hulp. Alleen zo kan het in de toekomst duidelijk worden in welke mate cliënten effectief de hulp krijgen die ze nodig hebben. En kan er gericht beleidsmatig worden ingespeeld op tekorten. Het indicatiestellingsteam behandelt ook vragen voor een herindicatiestelling. Een dergelijke vraag is bijvoorbeeld relevant wanneer de termijn gekoppeld aan een eerste indicatiestelling verlopen is en er nog verdere hulp nodig is. Een herindicatiestelling kan ook nodig zijn voor minderjarigen die op een wachtlijst staan, maar van wie de situatie zodanig gewijzigd is dat een nieuwe beoordeling zich opdringt. In het geval van een herindicatiestelling kan, als de hulpvrager daarmee mee akkoord gaat, voortgebouwd worden op het oorspronkelijke A-document.
Het team jeugdhulpregie werkt een voorstel van hulpverlening uit Ook in het team jeugdhulpregie wordt elk dossier beheerd door een dossierverantwoordelijke. Het team jeugdhulpregie krijgt de aanvragen elektronisch aangeleverd door de collega’s van het team indicatiestelling. Het team krijgt ook de dossiers die zijn voorbereid door de sociale dienst gerechterlijke jeugdhulp van de jeugdrechtbank. Daarbij blijft de jeugdrechter degene die beslist over de op te leggen maatregel. De samenwerking met de toegangspoort kadert louter in de optimale en efficiënte realisatie van de beoogde hulp. De dossierverantwoordelijke toetst de indicatiestelling allereerst af aan de opgelegde kwaliteitseisen. Hij beslist of er overleg nodig is met het team indicatiestelling en met de cliënt om de aanvraag verder te verduidelijken of niet. De dossierverantwoordelijke stelt vervolgens één of meer concrete hulpverleningsmodules voor en gaat na of het hulpaanbod meteen kan worden uitgevoerd. Bij de opmaak van een voorstel tot jeugdhulpverlening gaat het dus niet meer om typemodules zoals bij de indicatiestelling, maar om voorstellen van hulp die door voorzieningen worden aangeboden onder de vorm van modules. Hulpvragen waarbij typemodules geïndiceerd zijn voor personen met een handicap, worden door het team jeugdhulpregie overgemaakt aan de intersectorale regionale prioriteitencommissie, waaraan ook gebruikers participeren. In situaties waarin de nood duidelijk is en ook het bijhorende aanbod, kan de hulp meteen opstarten. Niet voor alle probleemsituaties moet er immers een brede waaier aan voorzieningen geselecteerd en toegewezen worden - denk bv. aan de ondersteuning van een kind met een auditieve en/of visuele handicap. Is het aangewezen aanbod niet meteen vrij of is er een relatief groot aantal voorzieningen dat in aanmerking komt om de hulp te realiseren, dan informeert het team jeugdhulpregie de cliënt en de aanmelder over het mogelijke aanbod en de eventuele wachttijden. De cliënt kan vervolgens zijn voorkeur uiten voor een bepaalde hulpaanbieder maar kan ook eerst de verschillende voorzieningen bezoeken voor hij een keuze maakt.
5
Op basis van de eventuele voorkeur van de cliënt en de bevestiging van de voorziening dat de minderjarige bij hen de gewenste hulp kan krijgen, wordt het hulpaanbod vastgelegd. Is er sprake van een wachttijd, dan komt er, als dat nodig en mogelijk is, overbruggingshulp. Wanneer hulp moeilijk kan worden opgestart, bijvoorbeeld bij bijzonder complexe hulpvragen, wordt een beroep gedaan op de collectieve verantwoordelijkheid van de betrokken hulpaanbieders. Het dossier wordt in dat geval behandeld door de intersectorale regionale prioriteitencommissie, die zorgt voor een prioriteitsaanduiding. Verder wordt er overlegd en bemiddeld met de jeugdhulpaanbieders om toch tot uitvoering van de aangewezen jeugdhulp te komen, ondanks het complexe karakter ervan. Om het systeem van opstart van hulp vlot te laten verlopen, zijn goede regionale afspraken cruciaal. Die afspraken zullen focussen op het prioriteren, op de matching van vraag en aanbod, op het combineren van modules en, bij uitstek, op de aanpak van de meest complexe hulpvragen.
Specifiek aandachtspunt: de gerechtelijke toegang tot de jeugdhulp Jongeren die in aanraking komen met het gerecht omwille van feiten die ze gepleegd hebben, verschijnen voor een jeugdrechter. Die spreekt zich ook uit over jongeren die zich in een moeilijke opvoedings- en leefsituatie bevinden. De jeugdrechter kan dan van oordeel zijn dat het inzetten van jeugdhulpverlening aangewezen is, ook al zijn de jongeren en/of zijn ouders het daar niet mee eens. In dat geval is er sprake van ‘gedwongen hulpverlening’. De jeugdrechter maakt hiervoor gebruik van het bestaande, privaat georganiseerde, (meestal) niet-rechtstreeks toegankelijke aanbod jeugdhulp. Of van de gemeenschapsinstellingen en de gesloten federale centra die hoe dan ook enkel via een beslissing van de jeugdrechter toegankelijk zijn. Dat betekent dat zowel cliënten die er zelf voor kiezen, als cliënten aan wie dat is opgelegd gebruik maken van het niet-rechtstreeks toegankelijke aanbod. Er wordt dan ook met de jeugdmagistratuur overlegd op welke manier zij kunnen samenwerken met de toegangspoort en de jeugdhulpaanbieders in de nieuwe context vanaf 2014. Van de sociale diensten voor gerechtelijke jeugdhulp bij de jeugdrechtbank wordt daarbij in elk geval verwacht dat zij dezelfde kwaliteitseisen hanteren als de toegangspoort.
3. BEHEER VAN DE BESCHIKBARE CAPACITEIT Regionale afspraken, vastgelegd binnen een Vlaams kader, vormen de basis voor een efficiënt partnerschap tussen de jeugdhulpregisseur en de jeugdhulpaanbieders. Daarnaast is continue duidelijkheid over de beschikbare capaciteit in een regio noodzakelijk. Elke voorziening zal dan ook haar beschikbaar aanbod elektronisch melden. Als basisregel geldt dat de toegangspoort chronologisch toewijst. Dat wil zeggen dat het eerst vrijgekomen aanbod in een bepaalde regio in principe bestemd is voor de cliënt die het langst wacht op dit aanbod bij deze voorziening. Toch blijft het altijd zo dat de jeugdhulpaanbieders, in dialoog met de hulpvragers die op de lijst staan, bepalen wie wordt geholpen. Daarbij spelen dan specifieke contextfactoren, zowel bij de cliënt als bij de voorziening. Bedoeling is in elk geval ervoor te zorgen dat de hulp toekomt aan wie er meest nood aan heeft. Ook de al vermelde prioriteitenregeling is daarbij belangrijk. Als sluitstuk is er een procedure die garandeert dat ook de meest complexe situaties worden opgenomen.
6
www.vlaanderen.be/welzijnengezondheid
4. ZORG VOOR HET TRAJECT In het concept van de intersectorale toegangspoort wordt aan de ‘zorg voor het traject’ van de cliënt op een andere wijze aandacht besteed dan dat tot nu toe het geval was. In de fase die loopt van de aanmelding bij de toegangspoort tot het opstarten van jeugdhulp is die zorg een gedeelde verantwoordelijkheid van de aanmelder en de toegangspoort. Van de aanmelder wordt, zoals al aangegeven, verwacht dat hij voor de cliënt aanspreekpersoon en verbindingsfiguur is in de periode waarin de aangevraagde niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp nog niet beschikbaar is. Dat geldt zowel bij een eerste aanvraag als bij een aanvraag tot herindicatiestelling. Wat dat concreet betekent varieert van hulpvraag tot hulpvraag. De betrokkenheid kan heel intens zijn, maar ook vanop een afstand vorm krijgen. De mate waarin de cliënt zelf de procedure aanstuurt en opvolgt is daarin bepalend. Er wordt niet verwacht dat de contactpersoon in die periode altijd zelf hulpverlening biedt. Wel dat hij coördinerend optreedt. En dat hij, bvb. door een cliëntoverleg met externe voorzitter aan te vragen, of door contacten met hulpverleners, de mogelijke tussentijdse zorg installeert. Dat kan rechtstreeks toegankelijke hulp zijn. In acute situaties kan hij aanmelden bij het meldpunt crisisjeugdhulp. In situaties van verontrusting kan de contactpersoon-aanmelder zich wenden tot het ondersteuningscentrum jeugdzorg of het vertrouwenscentrum kindermishandeling (zie verder). In de fase van de hulpverlening zelf, bewaakt de voorziening de kwaliteit van het traject dat de cliënt loopt, met inbegrip van het vragen van een herindicatiestelling als de situatie van de cliënt daartoe noopt. In elk geval neemt de voorziening haar verantwoordelijkheid als de vastgestelde looptijd van de hulp verstreken is. Als er dan nog niet-rechtstreeks toegankelijke hulp nodig is, stapt de voorziening zelf naar de toegangspoort.
5. BIJZONDERE PROCEDURES Er worden drie bijzondere procedures voorzien in de werking van de toegangspoort: een procedure second opinion, een procedure voor versnelde indicatiestelling en toewijzing (VIST) en een beroepsprocedure. Een second opinion kan worden gevraagd als de minderjarige, zijn ouder(s) of opvoedingsverantwoordelijke(n) het niet eens zijn met een indicatiestelling. Die tweede mening wordt uiteraard geformuleerd door een ander team indicatiestelling dan het team dat het eerste indicatiestellingsverslag opstelde. Als de second opinion afwijkt van de eerste indicatiestelling, geldt deze waar de cliënt zich bij aansluit. De procedure ‘versnelde indicatiestelling en toewijzing’ is bedoeld voor bijzonder urgente situaties. Ze kan worden ingezet als er bijkomende diagnostische informatie nodig is die aangeboden wordt achter de toegangspoort. Ze wordt ook ingezet voor de realisatie van een time-out binnen de nietrechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening. Versneld betekent dan dat het team indicatiestelling een verslag maakt dat door het team jeugdhulpregie binnen de zeven dagen wordt omgezet in een jeugdhulpbeslissing. Aangezien de toegangspoort een overheidsinstantie is en er tegen elke bestuurshandeling een beroep kan worden ingesteld bij de Raad van State, zal deze mogelijkheid ook bestaan ten aanzien van beslissingen van de intersectorale toegangspoort.
7
6. VERONTRUSTENDE SITUATIES Bijzondere situaties zijn die waarin hulpverleners verontrust zijn en zich afvragen of er geen aanklampende, of zelfs gedwongen, hulp moet worden overwogen. Zulke situaties doen zich binnen, maar ook buiten de jeugdhulp voor. Onder meer artsen, scholen en ziekenhuizen kunnen er mee geconfronteerd worden. We gaan er hier kort op in omdat de aanpak van dergelijke situaties vanaf 1 januari 2014 grondig verandert. Er komt een getrapte aanpak met de gemandateerde voorzieningen als sluitstuk. Van elke hulpverlener wordt verwacht dat hij kan omgaan met verontrustende situaties. Hij beschikt daartoe over een aantal instrumenten om de situatie in te schatten. De “signaallijst verontrustende opvoedingssituaties” is daar een voorbeeld van. Als hij twijfelt kan hij terugvallen op zijn team om mee de risico’s te taxeren. Een voorziening moet ervoor zorgen dat de medewerkers toegerust zijn om met verontrustende situaties om te gaan. De recent door Integrale Jeugdhulp aangestuurde vormingsreeks ‘maatschappelijke noodzaak’ wil daartoe bijdragen. Als noch de hulpverlener, noch het team en de voorziening een antwoord vinden op de verontrusting, kunnen ze vanaf 2014 een beroep doen op de ondersteuningscentra Jeugdzorg of de Vertrouwenscentra Kindermishandeling. Zij krijgen een specifiek mandaat om te werken met verontrustende situaties en om indien nodig dossiers over te maken aan het parket. Dat mandaat wordt decretaal vastgelegd en de gemandateerde voorzieningen situeren zich op de tweede lijn. Ze zijn met andere woorden toegankelijk voor jeugdhulpvoorzieningen die er zelf niet uit raken om een verontrustende situatie in te schatten en/of op te volgen. Hier maken we even een zijsprong naar de actuele situatie met de bemiddelingscommissie bijzondere jeugdbijstand. Die treedt momenteel op in situaties waar hulp door het comité bijzondere jeugdzorg maatschappelijk noodzakelijk geacht wordt, maar (niet langer) aanvaard wordt door de jongere en/ of zijn ouders of waar er een conflict is tussen de hulpaanbieder en de jongere en/of zijn ouders. De bemiddelingscommissie treedt als het ware op als ‘buffer’ tussen de vrijwillige en de gedwongen hulpverlening. Bij de start van de intersectorale toegangspoort wordt de bemiddelingscommissie opgeheven en krijgen, zoals net aangegeven, de gemandateerde voorzieningen de rol om te beoordelen of hulp maatschappelijk noodzakelijk is en of het dossier van de jongere moet overgemaakt worden aan het parket. Daarnaast komt er ook een ‘zuivere’ vorm van aanbodonafhankelijke bemiddeling. Het nieuwe decreet voorziet expliciet in die opdracht. Tegelijkertijd krijgen jongeren, ouders en opvoedingsverantwoordelijken de mogelijkheid om zelf rechtstreeks naar de intersectorale toegangspoort te stappen – overigens niet alleen in situaties van verontrusting. Die mogelijkheid is wel gekoppeld aan de voorwaarde dat al een beroep is gedaan op de net vermelde bemiddeling.
7. BESLUIT Integrale Jeugdhulp wil de negatieve effecten van een al te verkokerde jeugdhulp wegwerken. Meer vraagsturing en hulpcontinuïteit zijn daarbij centrale doelstellingen. De intersectorale toegangspoort, met zijn versterkte aanpak van diagnostiek, indicatiestelling en hulpregie, onafhankelijk van elkaar, draagt daar toe bij. Tegelijkertijd wordt het omgaan met situaties van verontrusting gestroomlijnd. Het werken met één intersectorale toegangspoort betekent dat kinderen en jongeren die nu ‘tussen twee stoelen vallen’ – in het bijzonder kinderen die zowel jeugdhulp uit de bijzondere jeugdbijstand als van de sector personen met een handicap nodig hebben – sneller zorg op hun maat krijgen. Com-
8
www.vlaanderen.be/welzijnengezondheid
binaties van hulpmodules van verschillende werkvormen kunnen makkelijker worden toegewezen. De teams jeugdhulpregie hebben immers een breder zicht op het aanbod en zijn mogelijkheden dan dat nu in de sectorale aanpak het geval is. Ook administratief en procedureel wordt de toegang eenvoudiger en eenduidiger: de wijze van aanmelding, opvolging, communicatie en feedback is in alle situaties dezelfde en niet meer afhankelijk van de sector waarin men terechtkomt. Langs de zijde van de aanbodverstrekkers zal de intersectorale toegangspoort leiden tot meer samenwerking en een collectieve verantwoordelijkheid voor moeilijk toe te wijzen hulpvragen. Voorzieningen zullen zich via overleg moeten engageren om op een redelijke termijn een aanbod te formuleren, ook voor de meest moeilijke situaties. De installatie van de intersectorale toegangspoort zal ook leiden tot meer samenwerking tussen de rechtstreeks toegankelijke en de niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. Want ook het rechtstreeks toegankelijke aanbod wordt, onder meer als potentiële aanmelder, nauwer betrokken bij haar werking. Het duidelijk onderscheid tussen hulpverlening en interventies op basis van maatschappelijke noodzaak, is eveneens een winstpunt voor alle betrokkenen en een antwoord op een jarenlange vraag van het werkveld. Samen met de andere keuzes in het nieuwe decreet betreffende de integrale jeugdhulp biedt de realisatie van de intersectorale toegangspoort voor de cliënt de kans op een meer efficiënt verloop van zijn hulptraject en meer continuïteit in de aangeboden hulp. Dat daadwerkelijk realiseren is de uitdaging waar we nu samen voor staan.
9
Samenstelling Vlaamse overheid Verantwoordelijk uitgever Jean-Pierre Vanhee Projectleider Afdeling Beleidsontwikkeling team Integrale Jeugdhulp Ellipsgebouw Koning Albert II-laan 35 bus 30 1030 Brussel lay-out Departement Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid Communicatie Patricia Vandichel Druk Agentschap Facilitair Management Digitale Drukkerij Uitgave September 2012
10
www.vlaanderen.be/welzijnengezondheid
11