Integrale jeugdhulp is niet nieuw Caleidoscoop: In 2004 ging er al een nieuw decreet IJH in werking. Met dat decreet werden er enkele nieuwe uitgangspunten van integrale jeugdhulp vastgelegd. Waarom is er nu, 10 jaar later, opnieuw een nieuw decreet IJH nodig?
Integrale jeugdhulp: nieuwe poorten die opengaan?
Het nieuwe decreet integrale jeugdhulp (IJH) staat op papier (zie het artikel “Het decreet integrale jeugdhulp voor dummies” in dit nummer). Caleidoscoop wou graag de betekenis van al die woorden op papier beter begrijpen. Waar wil men met IJH binnen 5 jaar staan? Welke veranderingen zijn er te verwachten voor hulpverleners? En niet onbelangrijk: wat betekent dit decreet voor jongeren zelf? Veerle Germeijs sprak hierover met Jean-Pierre Vanhee (JPV), algemeen directeur van de intersectorale toegangspoort.
Caleidoscoop jg. 25 nr. 4
20
Jean-Pierre Vanhee
Integrale jeugdhulp: nieuwe poorten die opengaan
JPV: Er zijn een aantal terechte kritieken geuit op het decreet IJH van 2004. De belangrijkste kritiek is misschien wel dat niet alles wat in dat decreet staat, echt uitgevoerd werd. Bijvoorbeeld de intersectorale toegangspoort is nooit in werking getreden. Ook het meer toegankelijk maken van het hulpaanbod voor jongeren en hun ouders is niet gerealiseerd. Persoonlijk vind ik ook dat - hoewel het decreet van 2004 aandacht besteedt aan het meer betrekken van jongeren en hun ouders bij het aanvragen, bekomen en evalueren van hulpverlening – er nog veel meer ruimte is voor participatie op alle niveaus. Als we bijvoorbeeld willen dat cliënten deelnemen aan het beleid rond jeugdhulp (bv. in de adviesraad, intersectoraal regionaal overleg jeugdhulp), dan moeten we hen daarbij ondersteunen. Als we die ondersteuning niet bieden, verliezen we de stem van de cliënt. Het meenemen van het cliëntperspectief in de organisatie en reorganisatie van hulp had dus sterker gekund. Bij het uitvoeren van het decreet van 2004 bleken de top down en bottomupaansturing van de hervorming van de jeugdhulpverlening met elkaar te botsen. Bijvoorbeeld: de regionale netwerken kregen het mandaat om instrumenten en
Het nieuwe decreet neemt deze pijnpunten mee. Dat zorgt ervoor dat het decreet er helemaal anders uitziet. Het leest makkelijker omdat het veel minder toegespitst is op structuren en veel meer ingaat op de doelstellingen: wat willen we met IJH betekenen voor de cliënt?
Integrale jeugdhulp: what’s in a name? Caleidoscoop: Alles staat of valt met een goed begrip van de woorden “integrale jeugdhulp”. Wat valt er precies onder jeugdhulp en wat betekent integraal? JPV: Onder jeugdhulp valt de hulpverlening aan kinderen en jongeren die georganiseerd is in zes sectoren (nl. Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, Jongerenwelzijn, Kind en Gezin, Algemeen Welzijnswerk, Centra Geestelijke Gezondheidszorg en Centra voor Leerlingenbegeleiding). Ook alle voorzieningen die voor de intersectorale toegangspoort zitten (bv. CLB’s), vallen dus onder jeugdhulp. Binnen elk van die sectoren is een weloverwogen keuze gemaakt van wat wel en niet tot hulpverlening hoort. Zo neemt het decreet integrale jeugdhulp preventieve acties ter voorkoming van het ontwikkelen van problemen niet op. Caleidoscoop: Het decreet wil er enerzijds voor zorgen dat jongeren en hun omgeving beroep kunnen doen op een goede hulpverlening, maar anderzijds is er weinig aandacht voor preventie: het voorkomen dat jongeren in die hulpverlening terechtkomen. Is dit geen probleem?
JPV: Voor een aantal sectoren die betrokken zijn bij integrale jeugdhulp (bv. Kind en Gezin, CLB) is preventie een belangrijke opdracht. Het feit dat preventie niet meegenomen is in het decreet betekent niet dat men binnen die sectoren geen preventieve opdracht kan hebben. Maar ik begrijp de bekommernis dat we door het niet opnemen van preventie in integrale jeugdhulp, de afstemming tussen hulpverlening en preventie kunnen missen. Bijvoorbeeld: ervaringen binnen de hulpverlening met bepaalde problemen kunnen inspirerend zijn bij het zoeken naar hoe men preventief kan optreden om die problemen te voorkomen. We moeten bewaken of er inspanningen nodig zijn om hulpverlening en preventie goed op elkaar af te stemmen. Door “vermaatschappelijking van de jeugdhulp” centraal te stellen in het nieuwe decreet, sluiten we met onze hulpverlening sowieso iets dichter aan bij preventie. We willen immers inspanningen doen om de positieve krachten van de cliënt bij het aanvragen en verstrekken van hulp mee te nemen en om die krachten te versterken. Op die manier kunnen we bij sommige cliënten ook voorkomen dat er hulp moet aangevraagd worden, wat sterk aanleunt bij preventie. Waarom spreken we van “integrale” jeugdhulp? De centrale doelstelling van het decreet is dat we komen tot een meer kwaliteitsvolle hulpverlening. Cruciaal daarbij is dat we die kwaliteitsverbetering willen bereiken door de kracht van samenwerking te benutten. Het ene uiterste van samenwerking is dat elke sector op zichzelf blijft werken en een aantal afspraken tot samenwerking maakt waardoor de kans groot is dat sectoren van elkaar vervreemden. Het andere uiterste zou een fusie van alle sectoren zijn waarbij al het aanbod van hulp samengebracht wordt. Tussen die twee uitersten is er een brede variatie van mogelijkheden tot samenwerking die ervoor kan zorgen dat je tot een betere hulpverlening komt. Met “betere” bedoel ik dan hulpverlening die dichter bij de vraag van de cliënt blijft (vraaggestuurd) in plaats van een hulpverlening die gestuurd wordt door het hulpaanbod. Belangrijk daarbij is dat binnen elke sector iedere hulpverlener zijn ding nog kan doen,
maar op zo een manier dat wanneer men samenwerkt met anderen er een soort “synergie” ontstaat.
Vermaatschappelijking: op zoek naar krachten Caleidoscoop: Vermaatschappelijking van de zorg is een belangrijke pijler in het decreet. Hoe kunnen hulpverleners daar concreet aan werken? JPV: Vermaatschappelijking is een tendens die ook buiten de jeugdhulp aanwezig is (bv. vrijwilligerswerk). Integrale jeugdhulp heeft “vermaatschappelijking van de zorg” dus niet uitgevonden. We willen wel een duidelijk signaal geven dat de cliënt en zijn directe omgeving in zijn sterkte niet mag vergeten worden wanneer er een vraag naar jeugdhulp wordt gesteld. Ten eerste betekent dit dat we in onze manier van kijken naar de cliënt oog moeten hebben voor de eigen krachten en mogelijkheden. We zijn vaak geneigd om te kijken naar wat cliënten niet kunnen en willen hun problemen voor hen oplossen. We hebben geleerd dat dit niet werkt, dat cliënten daar onvoldoende mee geholpen zijn. Daarom is het belangrijk om bijvoorbeeld bij de verheldering van een hulpvraag te kijken wat wel werkt, naar de draagkracht en mogelijkheden van cliënten. Het gaat dus eigenlijk om een soort algemene houding doorheen het hele proces van hulpverlening. Ten tweede bestaan er methodieken waarbij niet zozeer de moeilijkheden van een cliënt en zijn omgeving centraal staan, maar wel het versterken van die omgeving en de cliënt (bv. eigen kracht conferenties, Columbus, signs of safety). We willen deze methodieken nog meer gebruiken. Ten derde kunnen we ook toepassingen van vermaatschappelijking van de zorg zien in het cliëntoverleg en crisishulp. Cliëntoverleg betekent dat we niet voor elk bijkomend element in een hulpvraag weer iemand anders moeten inschakelen: kijk wie er nu allemaal al actief is in de hulp aan de jongere en zijn gezin, stem die hulp op mekaar af en maak de hulp eenvoudiger. Bij crisishulp komt het er dikwijls op aan om op het moment van
Integrale jeugdhulp: nieuwe poorten die opengaan
Caleidoscoop jg. 25 nr. 4
procedures in te zetten of te ontwikkelen, maar ervoeren dat ze niet voldoende autonoom konden handelen omdat ze op Vlaams niveau werden tegengehouden. Bovendien denk ik dat elke bij de jeugdhulp betrokken sector tussen 2004 en 2010 sterk gefocust heeft op veranderingen binnen de eigen sector, zonder daarbij voldoende te toetsen wat dit voor de samenwerking tussen de sectoren betekent. Tot slot is er de opmerking dat het decreet van 2004 zeer technisch is en uitblinkt op structuren, maar dat het niet zo duidelijk is welke veranderingen het voor de cliënt zelf beoogt.
21
de crisis heel dicht in de omgeving van de cliënt (ambulant of mobiel) te kunnen werken en gebruik te maken van dat moment om de cliënt sterker aan te spreken op zijn mogelijkheden. Caleidoscoop: Zijn er geen risico’s verbonden aan die “vermaatschappelijking van de zorg”? Zullen we niet te veel verwachten van een cliënt en zijn omgeving? JPV: Ik wil zeker niet propageren dat elke hulpverlener een kort gesprekje met de cliënt moet aangaan waarin hij zegt: “Probeer het zelf nog eens wat beter en het zal wel lukken.” Door het gebruik van methodieken, vertrouw ik erop dat dit op een verantwoorde manier zal verlopen. Maar ik wil ook niet te veel klemtonen leggen op die methodieken, want dan lijkt het alsof met het toepassen van een methodiek alles opgelost is. Het werken met een methodiek garandeert wel dat je
Caleidoscoop jg. 25 nr. 4
22
Integrale jeugdhulp: nieuwe poorten die opengaan
methodisch verantwoord te werk gaat. Soms vergeten hulpverleners gewoon om bepaalde elementen te bevragen of om suggesties te doen die beroep doen op krachten van jongeren en hun ouders. Dat kan vermeden worden door het gebruik van een methodiek. Finaal komt het erop aan om mét de cliënt aan de slag te gaan in zijn omgeving en context en niet voor de cliënt allerlei zaken te doen.
Duidelijke taal via modulering Caleidoscoop: Via modulering wil men voor alle sectoren eenzelfde taal gebruiken om het aanbod van hulpverlening in kaart te brengen. Komt dit neer op het maken van een uitgebreide sociale kaart voor de jeugdhulp in Vlaanderen? JPV: We mogen geen te grote verwachtingen creëren van wat we met de
modulering van het jeugdhulpaanbod kunnen doen. Ik vergelijk modulering graag met Van Dale of het Groene Boekje. Het is niet omdat we deze boeken uit het hoofd kennen, dat we de woorden op de correcte manier uitspreken, ze grammaticaal correct in een zin plaatsen en helder spreken. Hetzelfde geldt voor modulering: het is een middel, een instrument dat ons toelaat om het aanbod aan hulpverlening in de verschillende sectoren met elkaar te vergelijken, maar die vergelijking moeten we dan zelf wel nog maken. Modulering is dus een opstap om intersectorale vergelijkingen van het hulpaanbod te doen door het beschrijven van die hulp in dezelfde termen. We zullen het instrument met z’n allen moeten leren gebruiken en verfijnen. Het is echter te hoog gegrepen om te denken dat we met de modulering een handelingsgerichte sociale kaart voor Vlaanderen kunnen maken.
Caleidoscoop: Met het nieuwe decreet wil men één intersectorale toegangspoort maken voor niet-rechtstreeks toegankelijke hulp. Als hulpverleners een aanmelding doen bij de toegangspoort, gebeurt dit via een elektronisch A-document. De toegangspoort bestaat uit een team indicatiestelling en een team jeugdhulpregie. Waarom is het onderscheid tussen beide teams zo belangrijk? JPV: Een erg belangrijke doelstelling van de toegangspoort is om de beschikbaarheid van het hulpaanbod niet te laten meespelen bij de indicering van het aanbod. Dat vraagt om de opdeling van de toegangspoort in twee teams. De functie van indicatiestelling is dus om te antwoorden op de vraag wie er recht heeft op ingrijpende of niet-rechtstreekse jeugdhulp. Niet iedereen die recht heeft op hulp, kan echter hulp krijgen, want er is momenteel meer vraag dan aanbod. Het team jeugdhulpregie beoordeelt daarom de aanvragen en kent aan dossiers waar hulp urgenter is meer prioriteit toe. Het team jeugdhulpregie zal ook een belangrijke rol spelen in knelpuntdossiers. Knelpuntdossiers gaan over jongeren met een complexe en meervoudige hulpvraag voor wie het moeilijk is om een gepast hulpaanbod te realiseren (bv. jongeren die in een gemeenschapsinstelling verblijven zonder uitzicht op reguliere, gepaste hulpverlening, jongeren voor wie de reguliere hulpverlening in enkel bijzondere jeugdhulp of enkel VAPH niet volstaat). De jeugdhulpregisseur krijgt een mandaat om in deze dossiers hulp toe te wijzen na overleg met het hulpaanbod. Er wordt dus gezocht tot er iemand gevonden is die zich engageert om deze jongere te helpen. Caleidoscoop: De beoordeling door de toegangspoort gebeurt op basis van een elektronisch dossier. Is het mogelijk om een goede inschatting te maken van een situatie op basis van een elektronisch dossier? JPV: Aangezien we zullen werken met erkende multidisciplinaire teams (MDT’s) die een aanvraag bij de toegangspoort doen, heb ik daar vertrouwen in. De MDT’s organiseren zich volgens een aantal
kwaliteitscriteria, dus ik verwacht dat ze kwalitatief zeer hoogstaande indicatiestellingen zullen afleveren aan de toegangspoort. We zullen die indicatiestelling dan niet opnieuw doen met het team indicatiestelling. Daarnaast kan er een aanvraag gebeuren bij de toegangspoort door hulpverleners die niet erkend zijn als een MDT. Dan zal het team indicatiestelling moeten inschatten of zij de cliënt nog wensen te zien of niet. Dus in een aantal situaties zal de cliënt door het team indicatiestelling worden uitgenodigd. Caleidoscoop: Wat betekent het decreet voor de huidige wachtlijsten om niet-rechtstreeks toegankelijke hulp te krijgen? JPV: We verwachten in ieder geval dat door het versterken van het rechtstreeks toegankelijke aanbod en het sterker inzetten op methodieken die aansluiten bij vermaatschappelijking van de zorg, de vraag naar niet-rechtstreeks toegankelijke hulpverlening afneemt. De centrale registratielijst die het team jeugdhulpregie zal hanteren in de toegangspoort heeft in principe niet het opzet een wachtlijst te zijn. Deze centrale registratielijst is de registratie van alle indicatiestellingsverslagen. Die lijst wordt benut om de matching tussen vraag en aanbod te realiseren. We zullen daar ook zien wie de wachtenden zijn, maar de registratielijst is eigenlijk bedoeld om de match te kunnen maken. Registratielijst is dus niet zomaar een andere naam voor wachtlijst.
en indien dat zo is, om de hulpverlening op te volgen of op te starten. Door de samenwerking van hulpverleners met de gemandateerde voorzieningen zal er wel iets veranderen. Zo moet de motivatie voor aanmelding bij de gemandateerde voorzieningen meer geordend en schriftelijk worden geformuleerd. We vragen dus aan hulpverleners om de vraag schriftelijk te formuleren, maar ook om aan te geven hoe zij het probleem met de cliënt besproken hebben en of ze daarbij de mogelijkheden van de cliënt zelf maximaal benut hebben. We vragen dus nog meer van hulpverleners om eerst na te kijken wat ze zelf kunnen doen in situaties van verontrusting.
Piloteren in Oost-Vlaanderen Caleidoscoop: Vanaf september 2013 wordt Oost-Vlaanderen de pilootregio voor de intersectorale toegangspoort. Wat is de bedoeling van dit pilootproject? Wat gebeurt er met de ervaringen uit de pilootregio?
Caleidoscoop: De Comités voor Bijzondere Jeugdzorg (CBJ) houden op te bestaan. Wat betekent dit voor hulpverleners die nu jongeren en hun gezin doorverwijzen naar het CBJ?
JPV: Met het pilootproject willen we proberen om het hele decreet toe te passen in één regio vooraleer we dat in heel Vlaanderen doen. We hebben van bij aanvang duidelijk gemaakt dat het pilootproject niet bedoeld is om de resultaten ervan mee te nemen en te vertalen naar een bijstelling van het decreet. Het is ook niet de bedoeling om na het pilootproject na te gaan of de toegangspoort veel effect heeft op de cliënt zelf, omdat we bijvoorbeeld combinaties van hulp kunnen aanbieden. Dat is allemaal veel te vroeg. Eigenlijk moet de poort minstens 2 à 3 jaar werken vooraleer we dat soort onderzoek kunnen uitvoeren. Wat we na de pilootregio wel kunnen doen, is het bijwerken van enkele BVR’s (Besluit Vlaamse Regering) bij het decreet vanuit ervaringen in de pilootregio.
JPV: Ten eerste wil ik tegenspreken dat de ondersteuning die nu aan hulpverleners geboden wordt door de CBJ’s volledig zal wegvallen. We krijgen in de plaats immers twee gemandateerde voorzieningen: het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg en de Vertrouwenscentra Kindermishandeling. Zij zijn gemandateerd om uit te zoeken of er sprake is van maatschappelijke noodzaak
Je zou de vraag kunnen stellen: stel dat het allemaal fout loopt, dat het helemaal niet werkt, wat dan? Ik kan me niet voorstellen dat het zo zou lopen, maar in dat geval zullen we na 1 à 2 jaar moeten bekijken of het decreet terug herwerkt moet worden. Maar zoiets kan niet blijken uit het pilootproject. De periode is daarvoor veel te kort.
Geen consulenten bijzondere jeugdzorg meer
Integrale jeugdhulp: nieuwe poorten die opengaan
Caleidoscoop jg. 25 nr. 4
Toegangspoort naar meer ingrijpende hulp
23
Caleidoscoop jg. 25 nr. 4
24
Integrale jeugdhulp: nieuwe poorten die opengaan
Luisteren naar de stem van de cliënt Caleidoscoop: Het nieuwe decreet hecht veel belang aan de deelname en vertegenwoordiging van cliënten in verschillende overlegorganen en structuren van de jeugdhulp. Is dit een garantie dat er echt geluisterd wordt naar jongeren en hun ouders en dat ze betrokken zijn bij de uitbouw van jeugdhulp? JPV: We proberen er echt werk van te maken om het advies in te winnen van cliënten in de bestaande structuren van integrale jeugdhulp (bv. intersectoraal regionaal overleg jeugdhulp of IROJ, adviesraad) over de veranderingen die ons te wachten staan. Maar natuurlijk blijft de hamvraag of we daarmee voldoende rekening houden met het perspectief van de cliënt. Ik kan daar moeilijk op antwoorden. Eigenlijk kunnen we niet zeggen dat we een volledig uitgewerkte structuur van vertegenwoordiging van cliënten in de jeugdhulp hebben, en dan heb ik het ook over de vertegenwoordiging binnen elke sector. Dus ik aarzel om te zeggen dat dit helemaal gerealiseerd zal zijn, ook al
proberen we ons zo open mogelijk op te stellen om het verhaal van cliënten mee te nemen. Mijn persoonlijke mening is dat we daar in de toekomst nog meer werk van kunnen en moeten maken. Maar ik weet ook dat dit niet evident zal zijn. Caleidoscoop: Allochtone en anderstalige jongeren vallen vandaag vaak uit de boot, ook bij rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. Zal het nieuwe decreet voor deze doelgroepen een aantal drempels naar hulp doen verlagen? JPV: Het decreet laat toe dat er drempelverlagend gewerkt wordt naar bijzondere doelgroepen. Er is bijvoorbeeld in het IROJ en in de adviesraad een vertegenwoordiging van mensen die tot bijzondere doelgroepen behoren. Vanuit de jeugdhulpverlening is er altijd een grote vraag geweest naar het inschakelen van tolken in de hulp aan deze doelgroepen. We proberen om via extra financiële middelen aan deze vraag tegemoet te komen, maar ik durf niet te beweren dat daarmee alles opgelost is. Op dit moment loopt ook een experiment over het laagdrempeliger maken van de jeugdhulp voor bijzondere doelgroepen in Antwerpen en Brussel. Daar zullen we veel kunnen van leren. Maar we zullen in de toekomst moeten blijven zoeken om de hulpverlening voor deze doelgroepen toegankelijker te maken. Dat laten we in ieder geval niet los.
Toets bij jongeren: is IJH geslaagd? Caleidoscoop: Niet onbelangrijk is het effect van het nieuwe decreet op jongeren zelf. Hoe kunnen we bij onze jongeren zien of integrale jeugdhulp geslaagd is of niet? JPV: Ik ben een grote voorstander om effectiviteitsmetingen van hulpverlening bij kinderen te doen. Dat kan verschillende
vormen aannemen. Ten eerste kunnen we bij een representatieve groep jongeren nagaan of ze op het ogenblik dat ze het moeilijk hadden, wisten waarheen te gaan. Ik hoop dat we dan kunnen vaststellen dat jongeren meer en meer de weg naar de hulpverlening kennen. Ten tweede kunnen we bij jongeren die hulpverlening gekregen hebben een tevredenheidsmeting doen over de hulpverlening en opvolgen hoe deze jongeren het doen nadat de hulp werd ingezet. Ten derde denk ik ook dat bepaalde cijfergegevens een indicatie kunnen geven. Bijvoorbeeld: bij hoeveel van de jongeren die nood hebben aan gecombineerde vormen van hulp, slagen we erin om die gecombineerde vormen van hulp effectief aan te bieden? Tegelijk moeten we bij het nagaan van de effecten van jeugdhulpverlening aandacht hebben voor ouders en hun ervaringen. Wat effectmeting van de jeugdhulpverlening in het algemeen betreft, moeten we onze verwachtingen correct instellen. Studies geven ons een heel genuanceerd beeld van die effecten en tonen vooral aan dat we er nog veel te weinig over weten. Maar elk beetje helpt, denk ik dan. Als we het effect van hulpverlening voor kinderen en hun ouders kunnen verbeteren, moeten we dat zeker doen. Er is niemand in hulpverlening die zijn job doet in de veronderstelling dat zijn hulp weinig of geen effect zal hebben. Er zijn volgens mij ook geen hulpverleners die niet gevoelig zijn voor het criterium van de verbetering van die hulp voor de cliënten. Het nieuwe decreet biedt enkele bijkomende en enkele nieuwe handvatten aan alle betrokkenen om de hulp en de effecten ervan te verbeteren. Ik hoop dan ook dat alle betrokkenen die extra en nieuwe mogelijkheden zullen aanwenden en integreren in hun praktijk.
nnn
Caleidoscoop jg. 25 nr. 4
De opstart van de piloot is gepland op 16 september. Op dat moment moeten de nieuwe instanties uit het decreet gecreëerd zijn (bv. team indicatiesteling en team jeugdhulpregie) en krijgen de gemandateerde voorzieningen een extra mandaat in het kader van maatschappelijke noodzaak. Maar eigenlijk zou je kunnen zeggen dat we nu reeds aan het piloteren zijn. We hebben al op verschillende momenten hulpverleners geïnformeerd over wat er te gebeuren staat. Piloteren betekent dus ook vormen, voorbereiden, vinger aan de pols houden, dossiers migreren, ICT-apparatuur collectief in gebruik nemen enz.
Integrale jeugdhulp: nieuwe poorten die opengaan
25