Integrale Jeugdhulp De krachtlijnen van het nieuwe decreet
INHOUD
1. INLEIDING
2
Een korte terugblik
2
Kijken naar de toekomst
2
2. DOELSTELLING 1: VERMAATSCHAPPELIJKING VAN DE ZORG
3
3. DOELSTELLING 2: TIJDIG TOEGANG KRIJGEN TOT DE JEUGDHULP
4
4. DOELSTELLING 3: WAARBORGEN VAN CONTINUÏTEIT IN DE JEUGDHULP
5
5. DOELSTELLING 4: GEPAST OMGAAN MET VERONTRUSTING
6
6. DOELSTELLING 5: CRISISJEUGDHULP AANBIEDEN
6
7. DOELSTELLING 6: PARTICIPATIE AAN DE JEUGDHULP
7
8. RECHTEN IN DE JEUGDHULP
8
9. SAMENWERKEN MET DE GERECHTELIJKE JEUGDHULP
8
10. ORGANISATORISCHE ASPECTEN
9
Modulering van het hulpaanbod
9
Gegevensverwerking in de jeugdhulp
9
Slotbepalingen 10
11. BESLUIT
10
1
1. INLEIDING Deze tekst geeft beknopt toelichting bij het nieuwe decreet betreffende de Integrale Jeugdhulp zoals dat recent door de Vlaamse Regering principieel is goedgekeurd. Een meer omstandige uitleg is terug te vinden in de Memorie van Toelichting bij het decreet op de website jeugdhulp.be.
Een korte terugblik Het gaat goed met de jeugd in Vlaanderen. Toch kunnen we er niet omheen dat het aantal jeugdhulpvragen nog steeds toeneemt, zelfs in een periode (2000-2008) dat Vlaanderen een daling kende van het aandeel kinderen en jongeren in de bevolkingspiramide. De jeugdhulpsectoren blijven dus onder druk staan. Dat was ook de reden voor het Vlaams parlement om recent in een ‘commissie jeugdzorg’ uit te zoeken wat de oorzaken zijn van de toenemende instroom in de meest ingrijpende vormen van jeugdhulpverlening. De werkzaamheden van die commissie leidden tot een rits aanbevelingen aan de Vlaamse Regering. Dat was ook al eerder gebeurd. In 1999 keurde het parlement een ‘maatschappelijke beleidsnota jeugdzorg’ goed. Deze gaf aanleiding tot een fundamentele hertekening van het jeugdhulplandschap. Die hertekening kreeg vorm in het decreet ‘integrale jeugdhulpverlening’ van 2004. Doel van het decreet was ‘de ontplooiingskansen van minderjarigen en hun ouders te vrijwaren en hun welzijn en gezondheid te bevorderen’. De aanpak die daartoe moest leiden was ‘sector-overschrijdende samenwerking tussen jeugdhulpaanbieders’ en ‘intersectorale afstemming van het jeugdhulpaanbod’ (de zes betrokken jeugdhulpsectoren waren Kind en Gezin, de bijzondere jeugdzorg, de geestelijke gezondheidszorg, het algemeen welzijnswerk, de centra voor leerlingenbegeleiding en het Vlaams agentschap voor personen met een handicap). Die ambitieuze doelstellingen wilde men realiseren door sterk in te zetten op structuren die er op lokaal, regionaal en Vlaams niveau zouden voor zorgen dat de zes betrokken jeugdhulpsectoren elkaar vaker zouden informeren, hun planning op elkaar zouden afstemmen en meer met elkaar zouden samenwerken. Dat is ten dele gelukt. De dynamiek die daarrond in de verschillende regio’s ontstaan is, heeft zeker bijgedragen tot een andere benadering en praktijk van de jeugdhulp. De evaluatie van het decreet in 2010 door het Instituut voor de Overheid (IvO) van de Katholieke Universiteit Leuven bevestigde dat. Tegelijk toonde die ook aan dat - ondanks de geleverde inspanningen - de resultaten op het terrein te beperkt bleven. Een reden daarvoor is, volgens het IvO, dat de focus van het decreet ligt op structuren en instrumenten als fora en hefbomen voor samenwerking, zonder dat die voldoende vertaald worden in resultaatgerichte en cliëntgebonden doelstellingen.
Kijken naar de toekomst Voldoende aanleiding en stof dus voor een grondige bijsturing. Het recent door de Vlaamse Regering goedgekeurde nieuwe decreet wijzigt het jeugdhulplandschap ingrijpend. Centraal staat nog steeds de oprichting van een intersectorale toegangspoort die beslist over het toekennen van niet-rechtstreeks toegankelijke hulpverlening. Over de werking van die toegangspoort, de impact ervan op de organisatie van de jeugdhulp en de voordelen voor de cliënt, kan u meer lezen in de nota ‘De intersectorale toegangspoort in een notendop’. U vindt die op jeugdhulp.be. Behalve met de IvO-evaluatie, houdt het nieuwe decreet ook rekening met de aanbevelingen van de parlementaire commissie jeugdzorg. Het stemt bovendien de keuze voor een meer integrale jeugdhulp af op het Perspectiefplan 2020 voor de sector van de gehandicaptenzorg. Dat resulteert dus nu in een decreet dat resoluut kiest voor zes cliënt- en resultaatgerichte doelstellingen. Dat zijn de volgende:
2
www.vlaanderen.be/welzijnengezondheid
1. inzetten op de vermaatschappelijking van de jeugdhulp en het versterken van de eigen krachten van de cliënt en zijn omgeving 2. cliënten vlot toegang geven tot de jeugdhulp die ze nodig hebben, zowel in het rechtstreeks als het niet-rechtstreeks toegankelijke aanbod 3. het meer expliciet verzekeren van de continuïteit in de jeugdhulp 4. gepast en alert reageren op situaties van verontrusting 5. het consolideren van een aanbod crisisjeugdhulp waarop hulpverleners permanent een beroep kunnen doen 6. dat alles met maximale participatie van de minderjarige en zijn gezin. We gaan straks op elk van deze doelstellingen dieper in. Maar vooraf duiden we enkele andere relevante deelaspecten van het decreet. Allereerst vermelden we dat het nieuwe decreet de overlegstructuren ontvet. Op beleidsvlak blijft het managementcomité van leidend ambtenaren zijn coördinerende en aansturende rol spelen. Het doorvertalen van de keuzes van het decreet tot op de werkvloer wordt voortaan begeleid door een intersectoraal regionaal overleg jeugdhulp (IROJ), één in elke regio. In het IROJ zijn ouders en minderjarigen en ook de representatieve organisaties vertegenwoordigd. Elk IROJ beslist zelf of in de regio nog andere structuren worden uitgebouwd. Wie er bijvoorbeeld zelf voor kiest om zijn samenwerking verder vorm te geven via netwerken, zal daar allicht meer gedreven in investeren. Het decreet bouwt ook voort op een aantal goede praktijken die in uitvoering van het vorige decreet bestaansrecht hadden verworven. Zo beïnvloedden de experimenten ‘knelpuntdossiers’ en ‘cliëntoverleg met onafhankelijke voorzitter’ de hulpregie en de hulpcontinuïteit zoals die in het nieuwe decreet vorm krijgen. Uit de debatten in de commissie jeugdzorg in het parlement én uit het evaluatierapport van het IvO blijkt het belang van een gedeeld eigenaarschap voor een meer cliëntgerichte samenwerking tussen voorzieningen en sectoren. Integrale jeugdhulp mag geen aparte zevende sector zijn. Het nieuwe decreet gaat daarom consequent uit van de notie ‘dé jeugdhulp’. Het decreet van 2004 had het nog over opdrachten van ‘de integrale jeugdhulp’. Nu wordt expliciet duidelijk gemaakt dat de noodzakelijke samenwerking en afstemming in en door de sectoren zelf wordt gerealiseerd. Het is hun integrale jeugdhulp, die elk van hen dwingend vat.
2. DOELSTELLING 1: VERMAATSCHAPPELIJKING VAN DE ZORG We leven in een maatschappij waarin de directe solidariteit tussen mensen die in elkaars nabijheid leven en werken, lijkt af te nemen. Tegelijkertijd maken we de laatste decennia een steeds verder gaande specialisering mee van het professionele werkveld, niet in het minst van de gezondheidszorg. Ook het onderwijs en de hulpverlening worden geconfronteerd met steeds meer kinderen en jongeren met een diagnose die een bijzondere en gespecialiseerde aanpak vereist. Er wordt meer en meer gekeken naar de overheid om een passend antwoord te bieden op deze vragen en om steeds meer gespecialiseerde vormen van hulp mogelijk te maken. We stuiten hiermee op nieuwe grenzen: in een van specialismen doordrongen samenleving duurt het - voor wie hulp zoekt - langer voor hij bij de juiste hulpverlener terechtkomt. Bij elke doorverwijzing neemt de kans op frustratie en op het afhaken van de cliënt toe. In complexe situaties zijn haast onvermijdelijk ook verschillende hulpverleners betrokken op één cliënt of zijn gezin. Het op elkaar afstemmen van al die hulp is vaak geen sinecure. En opnieuw dreigt de cliënt gefrustreerd te raken en krijgt hij de indruk dat al die specialisten er vaak een andere mening op na houden. In het slechtste geval komt hij in een
3
hulpverleningscarrousel terecht zonder ooit écht het gevoel te krijgen op de juiste plek te zijn om goed te worden geholpen. Onder meer daarom kan bijkomend investeren in méér gespecialiseerde hulpverlening niet gelden als enige oplossing. Het is cruciaal dat we naast de gespecialiseerde hulpverlener de cliënt mét zijn expertise en mét zijn mogelijkheden centraal plaatsen. En dat doet het nieuwe decreet betreffende de integrale jeugdhulp in alle duidelijkheid. Het decreet kiest krachtig voor vermaatschappelijking van de zorg en creëert daar voor het eerst een decretale basis voor. Jeugdhulpverleners moeten zich telkens de vraag stellen hoe ze de eigen krachten van de minderjarige, zijn ouders en de mensen uit zijn nabije omgeving mee kunnen inzetten en versterken om een antwoord te bieden op de moeilijkheden die zich stellen. Zo verhoogt de participatie en de eigen inbreng van de minderjarige en de mensen uit zijn omgeving in de hulpverlening. Door zo te handelen zullen een aantal gezinnen en minderjarigen minder gespecialiseerde hulp nodig hebben. Gezinnen die wel meer ingrijpende hulp nodig hebben, zullen beter hebben kunnen formuleren waarvoor ze die hulp juist nodig hebben en hoe ze daar tegenover staan. We vragen dan ook dat wie naar de intersectorale toegangspoort stapt om niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp te verkrijgen, aangeeft hoe er al gewerkt is aan het versterken van de eigen krachten van de minderjarige, zijn ouders en zijn leefomgeving. We voorzien uiteraard dat jeugdhulpverleners een beroep kunnen doen op aangepaste methodieken om hen te helpen de eigen krachten van gezinnen te exploreren en zo nodig te versterken. Nu al worden zulke methodieken op diverse plaatsen in Vlaanderen aangeboden en ingezet.
3. DOELSTELLING 2: TIJDIG TOEGANG KRIJGEN TOT DE JEUGDHULP Bij hulpvragen is het uiterst belangrijk dat hulpvragers snel en gepast geholpen worden. Dat voorkomt vaak erger. Integrale jeugdhulp streeft er met het nieuwe decreet naar de toegang tot de jeugdhulp vlotter en op maat van de vraag te laten verlopen. De meest ingrijpende hulp moet voorbehouden zijn voor wie er meest nood aan heeft. Het decreet zet dan ook in op een gestroomlijnde toegang tot zowel de rechtstreeks als de niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. Om de toegang tot de rechtstreeks toegankelijke hulp te verbeteren komt er een uitbreiding van het aanbod. Met name de ‘brede instap’ wordt versterkt. Die brede instap bestaat uit het aanbod van de Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB), Kind en Gezin (K&G) en het Algemeen Welzijnswerk (AWW). Hulpvragers kunnen er terecht met al hun vragen, los van probleemkenmerken. De beoogde uitbreiding wordt gerealiseerd door 30% van de hulp die nu nog niet-rechtstreeks toegankelijk is (met uitzondering van het residentieel aanbod), rechtstreeks toegankelijk te maken. In 2011 en 2012 werd hier al mee gestart. Heel wat modules thuisbegeleiding voor personen met een handicap werden rechtstreeks toegankelijk gemaakt. Een andere belangrijke maatregel bestaat er in bij toekomstige uitbreidingen van het hulpaanbod minimaal 30% van de totale uitbreidingsmiddelen te besteden aan rechtstreeks toegankelijk aanbod. Op de niet-rechtstreeks toegankelijke hulp kan enkel beroep gedaan worden via de toegangspoort. Het nieuwe decreet bevestigt wat dat betreft de keuze voor één intersectorale benadering van vragen naar meer ingrijpende hulp. Wat dat concreet betekent, beschrijven we in de reeds geciteerde nota ‘De intersectorale toegangspoort in een notendop’. We gaan er hier niet verder op in. De toegankelijkheid van jeugdhulp kan ook belicht worden vanuit de ‘5 B’s’: de bekendheid, bereikbaarheid, beschikbaarheid, begrijpbaarheid en betaalbaarheid van de hulp. Het decreet poneert en bevestigt de 5 B’s als bakens voor de organisatorische uitwerking van de hulp. Finaal is de doelstelling dat voor elke hulpvraag zo snel mogelijk en in zo weinig mogelijk stappen het minst ingrijpende en het meest passende beschikbare hulpaanbod wordt ingezet.
4
www.vlaanderen.be/welzijnengezondheid
4. DOELSTELLING 3: WAARBORGEN VAN CONTINUÏTEIT IN DE JEUGDHULP Oog hebben voor continuïteit in de hulpverlening is cruciaal voor de cliënt. Als zijn traject zorgzaam, transparant en naadloos vorm krijgt, weet hij zich gedragen in zijn noden. Daar kan op verschillende manieren werk van gemaakt worden. Goede verwijsafspraken, coördinerend overleg en samenwerkingsafspraken dragen zeker bij tot hulpcontinuïteit. Het nieuwe decreet geeft aan dat alle jeugdhulpverleners een opdracht hebben in het realiseren van de voor de cliënt noodzakelijke continuïteit. Hulpverleners moeten verwijsafspraken maken, zodat verwijzingen gericht en van de eerste keer juist verlopen. De verwijzende hulpverlener moet betrokken en aanspreekbaar blijven voor de minderjarige en zijn ouders zolang de hulpverlening waarnaar verwezen werd nog niet is opgestart. Zijn er verschillende hulpverleners betrokken in een complexe situatie, dan dienen zij een hulpcoördinator aan te stellen die in het oog houdt dat afspraken worden nageleefd, dat er zo nodig overleg gepleegd wordt (liefst in aanwezigheid van de minderjarige en/of zijn ouders) en waarbij cliënten terecht kunnen met hun vragen. Bijzondere aandacht moet er zijn voor minderjarigen van wie de jeugdhulpaanbieder beslist om de hulpverlening stop te zetten. Dit heeft soms tot gevolg dat de minderjarige nergens terechtkan. Het decreet voorziet dat in die gevallen de voorziening overleg of bemiddeling moet inzetten om door samenwerking een oplossing te zoeken in de eigen voorziening of in een andere. Om continuïteit te realiseren is het vaak ook nodig de hulpverlening goed te coördineren tussen de hulpaanbieders. Een specifieke werkwijze om de hulp te coördineren, is het inzetten van cliëntoverleg met een externe voorzitter. In het cliëntoverleg met externe voorzitter leidt een onafhankelijke, niet bij de hulpverlening betrokken voorzitter het overleg in goede banen. De bedoeling is tot goede en sluitende afspraken te komen over het geplande hulpverleningsverloop. De voorzitter wordt voor deze opdracht vergoed. Het model voorziet ook een maximale betrokkenheid van de minderjarige en zijn ouders. Nieuw is dat het decreet ook aan bemiddeling een plaats geeft als in te zetten methode om continuïteit van de jeugdhulpverlening te realiseren. Bemiddeling is een vrijwillig en vertrouwelijk proces voor het behandelen van conflicten waarbij de partijen een beroep doen op een onafhankelijke en onpartijdige derde, de bemiddelaar. Het initiatief tot bemiddeling kan zowel liggen bij de cliënt als bij de jeugdhulpaanbieder. Bemiddeling is geen substituut voor de hulpverlening, maar ze kan die wel ontwarren als ze vastgelopen is of afgegleden naar een conflict. Het principe is dat de partijen begeleid worden in het zelf zoeken en formuleren van de oplossing voor een probleem. Dit voorkomt mogelijk ook dat een zwaarder ingrijpen nodig is. Dit geeft meteen weer waarom bemiddeling ook mogelijk moet worden bij conflicten tussen minderjarigen en ouders zonder dat er al van jeugdhulp sprake is. Een andere weg naar meer continuïteit in de jeugdhulpverlening, vermeld in het nieuwe decreet, is de figuur van de contactpersoon-aanmelder bij de toegangspoort en bij de gemandateerde voorzieningen (zie verder). Het gaat dan concreet om de hulpverlener die de aanmelding van de cliënt verzorgt. Hij blijft voor alle partijen de aanspreekpersoon ook tijdens de behandeling van de aanvraag door de teams van de toegangspoort of door het team van de gemandateerde voorziening. De contactpersoon-aanmelder blijft contact houden met de cliënt en informeert die over de stand van zaken van de aanvraag en de vorderingen van de procedure. Dat contact staat ook in functie van de opstart, de voortzetting of de wijziging van de hulpverlening tijdens de periode van de behandeling van de aanvraag door de toegangspoort. Het zal evenwel niet altijd de contactpersoon-aanmelder zelf zijn die die hulpverlening aanbiedt. Hij zal wel de lopende hulpverlening coördineren of zo nodig opstart van hulpverlening initiëren.
5
5. DOELSTELLING 4: GEPAST OMGAAN MET VERONTRUSTING Sommige situaties zijn zo verontrustend dat hulpverleners zich afvragen of er geen meer aanklampende of zelfs gedwongen hulp moet worden overwogen. Zulke situaties doen zich binnen, maar ook buiten de jeugdhulp voor. Onder meer artsen, scholen en ziekenhuizen kunnen er mee geconfronteerd worden. We gaan er hier kort op in omdat de aanpak van dergelijke situaties vanaf 1 januari 2014 grondig verandert. Er komt een getrapte aanpak met de tussenkomst van de gemandateerde voorzieningen als sluitstuk. Het uitgangspunt is dat van elke jeugdhulpverlener verwacht wordt dat hij kan omgaan met verontrustende situaties. Het is dan ook belangrijk dat hulpverleners versterkt worden in hun competenties op dat vlak. De recent door Integrale Jeugdhulp georganiseerde vormingsreeks ‘maatschappelijke noodzaak’ wilde daar uitdrukkelijk toe bijdragen. Een hulpverlener die verontrust is, kan met een aantal instrumenten aan de slag om de situatie in te schatten. De ‘signaallijst verontrustende opvoedingssituaties’ is daar één voorbeeld van. Als de twijfels rond de inschatting van de situatie blijven, komen het team en de voorziening in beeld om mee de risico’s te taxeren. Als noch de hulpverlener, noch het team en de voorziening een antwoord vinden op de verontrusting, kunnen ze vanaf 2014 een beroep doen op de Ondersteuningscentra Jeugdhulp of de Vertrouwenscentra Kindermishandeling. Deze krijgen een specifiek mandaat om te werken met verontrustende situaties en om indien nodig dossiers over te maken aan het parket. Ze verlenen consult aan hulpverleners die een situatie aanmelden. In dat geval onderzoekt de gemandateerde voorziening de omstandigheden die maken dat hulpverlening – al dan niet – maatschappelijk noodzakelijk wordt geacht. Als maatschappelijke noodzaak aan de orde is, wordt bekeken welke hulpverlening nodig en mogelijk is om de ontplooiingskansen van de minderjarige te waarborgen. Wanneer geen vrijwilligheid mogelijk is, wordt de situatie naar het parket doorverwezen. Wanneer het installeren van vrijwillig aanvaarde hulpverlening wel mogelijk lijkt, volgt de gemandateerde voorziening de cliënten op. Dit kan op twee manieren gebeuren. Door observerend casemanagement zorgt de gemandateerde voorziening er voor dat ze op de hoogte blijft van de gestarte of reeds lopende hulpverlening en dat ze alert is voor signalen die kunnen wijzen op de nood aan een gerechtelijke interventie. Bij interveniërend casemanagement neemt de gemandateerde voorziening de organisatie van de hulpverlening over. Dit gebeurt wanneer hulp noodzakelijk is en ook in situaties waar geen hulpvraag aanwezig is. Om in een buitengerechtelijke context te blijven werken of om veiligheid te kunnen garanderen, is heel vaak continu aanklampend, bemiddelend en onderhandelend werken noodzakelijk.
6. DOELSTELLING 5: CRISISJEUGDHULP AANBIEDEN Het nieuwe decreet voorziet in een specifiek aanbod crisisjeugdhulp. Het doel ervan is om snel passende hulp te organiseren in crisissituaties waarbij minderjarigen betrokken zijn. Crisishulp beoogt vanuit een acute nood de kansen op verandering ten volle te benutten. Immers: situaties die vastlopen of dreigen te ontsporen brengen bij de betrokkenen het inzicht teweeg dat verandering noodzakelijk is. Crisisjeugdhulp wil inspelen op deze noodzaak.
6
www.vlaanderen.be/welzijnengezondheid
Het nieuwe decreet bevestigt in dit verband de uitgangspunten van het decreet van 2004 en wil de realisaties van de voorbije jaren consolideren. In die periode werden in Vlaanderen en Brussel 12 intersectoraal samengestelde hulpprogramma’s uitgewerkt De meldpunten vormen de spil van het hulpprogramma. Zij staan in voor het ontvangen van de telefonische aanmeldingen van crisissituaties vanwege professionele hulp- en dienstverleners. De professionele meldpuntmedewerkers staan in voor de eerste, telefonische vraagverheldering en zij nemen, in overleg met de aanmelder, een beslissing over het inschakelen van de verdere crisishulp. Ook het geven van consult is een kerntaak van de meldpunten. De meldpunten zijn 7/7 en 24/24 bereikbaar. Crisisinterventie bestaat uit een kortdurende mobiele of ambulante begeleiding. Tijdens een drietal dagen wordt een reeks intensieve gesprekken gehouden, met als doel het installeren van veiligheid, het verduidelijken van de hulpvraag en het verlagen van de stress. Crisisbegeleiding kan tot 28 dagen duren en wordt ingezet bij de cliënt thuis of op een ambulante dienst. De bedoeling is dat samen met het gezin een hulpplan met duidelijke doelstellingen wordt opgemaakt om te werken aan verandering in het systeem. Elk hulpprogramma beschikt ook over de mogelijkheden om residentiële, kortdurende crisisopvang van maximum 7 dagen te verzekeren. Veelal wordt een crisisopvang gecombineerd met een interventie en/of begeleiding. Het doel van een dergelijke, kortdurende opvang is om een veilige omgeving aan te bieden, maar ook de nodige ademruimte te geven aan de betrokkenen in de crisis
7. DOELSTELLING 6: PARTICIPATIE AAN DE JEUGDHULP Integrale Jeugdhulp werkt op verschillende manieren aan een participatieve jeugdhulpverlening. Zeker in een buitengerechtelijke context - waar het vrijwillige karakter van de aangeboden hulpverlening centraal staat - is inzetten op participatie van de cliënt onontbeerlijk. Hulpverlening kan immers maar uitgevoerd worden als alle partijen daarmee akkoord gaan. De eerste doelstelling van een participatieve hulpverlening is om tegemoet te komen aan hetgeen de cliënt als nodig en ondersteunend inschat en ervaart. Cruciaal is dan ook dat binnen de hulpverlening voldoende ruimte wordt gelaten voor participatie van de betrokken jongere en zijn ouders. Het nieuwe decreet herbevestigt het belang van de participatie van de cliënt en van de vraaggerichtheid van de jeugdhulpverlening. Maar het nieuwe decreet is ambitieus en voorziet ook participatie op beleidsniveau. De grote uitdaging bestaat erin het cliëntperspectief in te brengen en scherp te houden op die plaatsen waar beslist wordt over de organisatie van de jeugdhulpverlening. Dat is niet eenvoudig, want zowel de vraag naar vertegenwoordiging – wie is goed geplaatst om “het’” cliëntperspectief in te brengen? – als de vraag hoe je zulke vertegenwoordigers comfortabel kan laten deelnemen aan veelal complexe besluitvormingsstructuren is niet makkelijk te beantwoorden. Een eerste noodzakelijke stap is in elk geval dat zo’n vertegenwoordiging in de regelgeving wordt voorzien. Dat is zo geregeld in het nieuwe decreet: het voorziet vertegenwoordigers van ouders en van minderjarigen op het niveau van de Adviesraad Integrale Jeugdhulp en het Intersectoraal Regionaal overleg Jeugdhulp. Ook wanneer het Managementcomité Integrale Jeugdhulp – de leidend ambtenaren van de sectorale administraties – vergadert over zaken die de intersectorale toegangspoort aanbelangen, wordt een vertegenwoordiging van ouders en minderjarigen voorzien. Het decreet vermeldt ook een bijzondere rol voor de bijstandspersoon van de minderjarige. Zo’n bijstandspersoon kan de minderjarige bijstaan bij de uitoefening van zijn rechten in de jeugdhulp als er tegenstrijdige belangen zijn tussen ouders en minderjarige. Uiteraard is het vanuit participatief oogpunt dan belangrijk dat die bijstandspersoon rechtstreeks alle belangrijke informatie ontvangt en betrokken wordt bij de besluitvorming van de jeugdhulpinstanties. Die betrokkenheid wordt in het
7
decreet voorzien ten aanzien van de jeugdhulpaanbieders, de toegangspoort en de gemandateerde voorzieningen.
8. RECHTEN IN DE JEUGDHULP De rechten die minderjarigen hebben in de jeugdhulpverlening, zijn vastgelegd in het decreet Rechtspositie van de Minderjarige van 5 mei 2004. Dat decreet wijzigt niet. Het nieuwe decreet Integrale Jeugdhulp verwijst er uiteraard naar, net als het refereert aan het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind. Bijkomend benoemt het nieuwe decreet Integrale Jeugdhulp nu ook de ouders en opvoedingsverantwoordelijken als drager van een aantal van de rechten die in het decreet rechtspositie aan de minderjarigen zijn toegekend. Het gaat om de toegang tot het dossier van de minderjarige, het recht op periodieke evaluatie van de jeugdhulp (met inspraak), het recht op inspraak in de jeugdhulpverlening en het recht op inspraak bij de indicatiestelling en de jeugdhulpregie. Het decreet bepaalt ook de positie van de cliënt en wat hij mag verwachten op het vlak van informatie, communicatie en medezeggenschap in de processen van de toegangspoort en de gemandateerde voorzieningen.
9. SAMENWERKEN MET DE GERECHTELIJKE JEUGDHULP Van zodra de gerechtelijke jeugdhulp in het vizier komt, komt ook de samenwerking met het federale beleidsniveau in beeld. De bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de gemeenschappen steunt op het principe dat de jeugdbescherming essentieel een finaliteit van hulp- en dienstverlening heeft.
Gerechtelijke tussenkomsten zijn van pedagogische aard. Dat ze zowel ten aanzien van de minderjarige als hun ouders afdwingbaar zijn, doet niets af van hun finaliteit, namelijk het verlenen van jeugdhulpverlening. In sommige verontrustende situaties is het nodig dwingend op te treden, in het belang van de minderjarige. Het feit dat in dit decreet een luik over de gerechtelijke jeugdhulp is opgenomen, betekent dat het wordt opgeheven in het decreet Bijzondere Jeugdbijstand – waar het tot nu toe een plek kreeg. Gedwongen hulp wordt zo niet langer bekeken als een mogelijke verdere stap na een sectoraal traject binnen de bijzondere jeugdbijstand. De gerechtelijke jeugdhulp positioneert zich nu in een intersectoraal jeugdhulplandschap en vormt een laatste mogelijke fase in een jeugdhulptraject wanneer eerst al de mogelijkheden in de buitengerechtelijke jeugdhulp zijn uitgeput. Voor de toepassing van het gerechtelijke luik wordt er uiteraard overlegd met de partners van Justitie. Samenwerking sluit niet uit dat er verschillen in visie bestaan. Zo komt het dat ook in het gerechtelijke luik van het decreet Integrale Jeugdhulp, net als in de andere onderdelen ervan, de term ‘jeugdhulp’ wordt gehanteerd terwijl de federale overheid over ‘jeugdbescherming’ spreekt. De keuze voor ‘jeugdhulp’ in het decreet verwijst naar de filosofie die er aan ten grondslag ligt: jongeren zijn geen object van bescherming, maar moeten worden benaderd als volwaardige leden van de gemeenschap met een eigen verantwoordelijkheid en zeggenschap.
8
www.vlaanderen.be/welzijnengezondheid
10. ORGANISATORISCHE ASPECTEN Naast de zes doelstellingen, de rechten van de minderjarigen en een gerechtelijk luik bevat het decreet Integrale Jeugdhulp ook een aantal organisatorische aspecten. De ‘modulering’ van het aanbod is er daar een van. We staan ook kort stil bij het aspect ‘gegevensverwerking’.
Modulering van het hulpaanbod Het is al eerder gezegd: in het vernieuwde jeugdhulplandschap zal minder dan voorheen in termen van sectoren en meer in termen van modules van hulp gedacht worden. Modulering beschrijft het jeugdhulpaanbod in afgelijnde eenheden van hulp. Reeds bij de start van het eerste decreet Integrale Jeugdhulp gaf de Vlaamse overheid alle voorzieningen jeugdhulp de opdracht om hun aanbod aan minderjarigen en hun ouders te omschrijven in vergelijkbare pakketten van jeugdhulp, modules genaamd. Dat is gebeurd, maar toch werd het aanbod nauwelijks in termen van modules herkend, benoemd of gebruikt. Zowel de cliënten, de jeugdhulpaanbieders als de sectorale administraties bleven spreken in termen van sectoraal aanbod. Met de start van de intersectorale toegangspoort krijgen modules een meer expliciet belang. De teams indicatiestelling en de teams jeugdhulpregie in die poort moeten immers met typemodules en modules aan de slag. Zo wordt in het proces van indicatiestelling onderzocht welke type van hulp de minderjarige en zijn ouders nodig hebben. Het team formuleert zijn voorstel op basis van typemodules en kan uiteraard ook combinaties van typemodules indiceren. Een typemodule is één afgelijnde eenheid van jeugdhulpverlening – ze bevat de kernopdracht of de functie van wat er in zulke hulpverlening gebeurt, bijvoorbeeld ‘begeleiding’, ‘diagnostiek’ of ‘dagopvang’. Alle hulp die een cliënt binnen een typemodule krijgt, staat beschreven volgens intersectoraal afgestemde begrippen. Zo formuleren de typemodules de kernopdrachten van de sectoren in één zelfde taal, wat ze transparanter maakt en makkelijker om op elkaar af te stemmen. Het team jeugdhulpregie zet dan die typemodules om in modules van hulp die door de jeugdhulpverlening wordt aangeboden. Modules zijn afgeleid van typemodules en vertellen welke voorzieningen een bepaalde typemodule aanbieden en waar dat ze dat juist doen. Modules bevatten bovendien de praktische informatie die voor een cliënt belangrijk is als hij die hulp nodig heeft. Ter voorbereiding van de toegangspoort werden de bestaande typemodules en modules opnieuw onder de loep genomen. Het resultaat daarvan is een belangrijke vereenvoudiging. Zo zijn de typemodules herleid tot de kleinste bouwstenen van jeugdhulp die vlot en flexibel ingezet kunnen worden. Inhoudelijk hebben alomvattende definities plaats gemaakt voor pragmatiek. De voornaamste doelstelling is immers dat hulpverleners en cliënten verstaan waarover het gaat, eerder dan het gedetailleerd benoemen van elk mogelijk onderdeel of proces van de jeugdhulp. Ook zal het aantal modules in de nieuwe modulering drastisch verminderen. Zo levert een zoektocht makkelijker resultaten op. Dat gebeurt door het aantal typemodules te verminderen en modules te koppelen aan meer dan één locatie of vestigingsplaats..
Gegevensverwerking in de jeugdhulp Een specifiek hoofdstuk van het decreet legt de basisregels vast voor het verwerken en het uitwisselen van persoonsgegevens. Als algemene regel geldt dat de uitwisseling van gegevens noodzakelijk moet zijn voor de jeugdhulp, moet gebeuren in het belang van de persoon tot wie de jeugdhulp zich richt en zoveel mogelijk met diens instemming. Ook worden de gevallen bepaald waarin verwerking of uitwisseling van gegevens mogelijk is zonder instemming of buiten het medeweten van de persoon
9
tot wie de jeugdhulp zich richt. Tenslotte wordt ook de toegang tot de gegevens en het bekomen van een afschrift geregeld.
Slotbepalingen In het hoofdstuk slotbepalingen wordt – onder andere – geregeld hoe in de overgang van het oude naar het nieuwe decreet moet gehandeld worden met lopende bijstand en hulp door het comité voor bijzondere jeugdzorg, met aanvragen voor bijstand en hulp die nog niet in uitvoering of nog niet beslist zijn, met aanvragen tot voortgezette hulp waarover nog geen beslissing is genomen, met nog niet afgehandelde bemiddelingsverzoeken. Ook worden overgangsbepalingen genomen ten aanzien van aanvragen tot ondersteuning die gericht werden aan het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. Een belangrijke slotbepaling stelt dat alle bepalingen van het decreet te beschouwen zijn als erkennings- en subsidiëringsnormen voor de jeugdhulpaanbieders.
11. BESLUIT Het nieuwe decreet, dat nu voor advies is voorgelegd aan de Vlaamse onderwijsraad, de Strategische Adviesraad, de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen en de Raad van State, bouwt verder op de uitgangspunten en realisaties van het decreet van 2004. In die zin is er zeker geen breuk met het verleden maar wordt geconsolideerd wat in de voorbije periode zijn waarde bewezen heeft. Toch houdt het decreet ook nieuwe en vernieuwde uitdagingen in. Te denken valt bijvoorbeeld aan de alle actoren en sectoren verbindende uitdaging tot vermaatschappelijking van de zorg, aan de hernieuwde nadruk op continuïteit en coördinatie van de hulpverlening, aan de introductie van bemiddeling als valabele weg naar conflictoplossing,… Het nieuwe decreet zet overduidelijk ook de installatie van de intersectorale toegangspoort op de sociale kaart van de jeugdhulp. Een en ander moet nog zorgvuldig nader geregeld worden in uitvoeringsbesluiten. Daar wordt nu werk van gemaakt. Dan is het tijd voor de uitvoering van de ambities en opdrachten van het decreet. Dat is geen sinecure. De impact ervan op de organisatiestructuur en de praktijk van de jeugdhulp is vrij groot. We willen er dan ook samen met alle betrokkenen, vertegenwoordigers in de koepels, de vakbonden en de gebruikers werk van maken. Die dialoog zal mee het fundament zijn waarop de nieuwe aanpak vorm krijgt. Ook een pilootfase in één regio zal daartoe bijdragen. In het najaar wordt die regio aangeduid en kan de algemene start van 1 januari 2014 worden voorbereid. De jeugdhulp in Vlaanderen staat voor grote uitdagingen. Voortbouwend op alle goede prestaties, wil het nieuwe decreet de voorwaarden realiseren om nog meer zorg op maat te bieden. Daarbij wordt gerekend op de medewerking en de expertise van alle jeugdhulpaanbieders. Kritisch als het moet, maar altijd gedreven strevend naar datgene waar de minderjarige beter van wordt.
10
www.vlaanderen.be/welzijnengezondheid
Samenstelling Vlaamse overheid Verantwoordelijk uitgever lay-out Departement Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid Communicatie Patricia Vandichel Druk Depotnummer Uitgave September 2012
11