SCHAAK 2005
1
Inleiding
1
2
Doelstelling
2
3
Uitvoering
3
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
begeleidingscommissie; afstemming met het ‘cowmunity’-project toetsing van de uitgangspunten en vooronderstellingen over schaalvergroting beantwoorden van de deelvragen over samenwerking opstellen van het SCHAAK-model publiciteit de SCHAAK-symposia
3 3 3 3 3 4
4
Resultaten
5
4.1 4.2 4.3 4.4
toetsing van uitgangspunten en vooronderstellingen over schaalvergroting beantwoorden van de deelvragen over samenwerking het SCHAAK-model de SCHAAK-symposia
5 5 7 8
5
Conclusies
9
5.1 5.2 5.3
kunnen, mogen, willen perspectieven voor schaalvergroting perspectieven voor samenwerking
9 11 13
6
Aanbevelingen
17
Bijlage -
lijst van geïnterviewde en geraadpleegde personen
Losse bijlagen (indien niet aan dit rapport toegevoegd zijn deze telefonisch te bestellen bij Weister Klap Advies, telefoon: 0595-572058): -
projectplan SCHAAK
-
het schaakmodel (tevens te downloaden via www.weisterklap.nl)
-
inleidingen SCHAAK-symposia
©
SCHAAK (SCHAalsprong AKkerbouw)
april 2006
1
Inleiding
SCHAAK is een afkorting die staat voor SCHAalsprong in de AKkerbouw. Het is tevens de naam van een verkenning die in 2005 is uitgevoerd in de noordelijke kleibouwstreek, dat wil zeggen het pootgoedtelend gebied van Friesland en Groningen plus het Oldambt. SCHAAK is gestart als een initiatief van SPNA Agro Research (SPNA) en Weister Klap Advies (WKA), organisaties die in deze regio gevestigd zijn en zich bezig houden met (technisch) praktijkonderzoek, respectievelijk bedrijfs- en loopbaanontwikkeling in de landbouw. Vanuit deze disciplines proberen SPNA en WKA bij te dragen aan een gezonde, marktgerichte en evenwichtige bedrijfsontwikkeling in het noordelijk kleigebied. Ze hebben dit project eind 2004 opgezet vanuit de overtuiging dat er in de noordelijke akkerbouw, in verband met de liberalisering van het landbouwbeleid en de situatie op de wereldmarkt, een drastische schaalvergroting (‘schaalsprong’) noodzakelijk is. Tegelijkertijd is er twijfel of dat proces zich wel spontaan en in de gewenste richting zal voltrekken. Dat heeft te maken met verschillende signalen uit de praktijk, met name op het gebied van: -
‘kritische groeifactoren’ (technisch, financieel en mentaal); veranderende opvattingen bij ondernemers; belemmeringen die voortvloeien uit ondernemingsvormen in de akkerbouw.
In september 2004 verstuurden de Colleges van Gedeputeerde Staten van Groningen, Fryslân, Drenthe, Flevoland en Zeeland, samen een brief aan de Vaste Kamercommissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Daarin wezen ze op het belang dat de moderne, marktgeoriënteerde landbouw heeft voor de leefbaarheid in hun provincies, en gaven ze aan dat beleidswijzigingen vanuit Brussel en Den Haag de landbouw in de grootschalige gebieden dwingen tot een ingrijpende transitie. In hun brief noemden de Colleges samenwerking, grondruil en bedrijfsverplaatsing als concrete mogelijkheden om de agrarische bedrijfsstructuur te versterken. Deze brief sloot precies aan bij de constateringen van SPNA en WKA. Ook het Landbouwstructuuronderzoek, dat in 2004 in opdracht van de Provincie Groningen werd uitgevoerd, bevatte allerlei raakpunten, zoals de constatering dat vernieuwing in grootschalige gebieden onlosmakelijk verbonden is met een verdere schaalvergroting. In de inleiding van dit Landbouwstructuuronderzoek schrijft de Provincie Groningen dat zij het als haar taak ziet om – binnen haar mogelijkheden – te zorgen voor de juiste randvoorwaarden om de positie van de landbouw in de toekomst veilig te stellen. Daarbij noemt ze samenwerking, schaalvergroting en verbetering van de inrichting van landbouwgebieden als aandachtspunten. Omdat SCHAAK juist op deze aspecten ingaat, heeft de Provincie Groningen aan de uitvoering van het project zowel in financiële als in praktische zin haar medewerking verleend.
SCHAAK (SCHAalsprong AKkerbouw)
april 2006
1
2
Doelstelling
Het SCHAAK-project beoogt een antwoord te geven op de vraag of er ‘remmende factoren’ bestaan die schaalvergroting, c.q. een schaalsprong, in de noordelijke kleiakkerbouw in de weg staan. Ook wordt geprobeerd om aan te geven welke factoren dat zijn en hoe ze werken. Tenslotte wordt gekeken naar de mate waarin (grootschalige) samenwerkingsverbanden een oplossing kunnen zijn bij het tot stand brengen van schaalvergroting en/of een schaalsprong. Daarbij ligt het accent op de akkerbouw, maar is de vraag of inpassing van veehouderijbedrijven zinvol en mogelijk zou zijn, eveneens meegenomen. Aanvankelijk zou SCHAAK zich richten op de perspectieven voor grootschalige samenwerkingsverbanden met een oppervlakte van 1000 à 1400 hectare. Door een publicatie in de landbouwpers is dit al snel ‘het 1500-hectarebedrijf’ geworden. Tijdens het project stond de vraag centraal of zo’n ‘megabedrijf’ gevormd zou kunnen worden door middel van samenwerking of samenvoeging van 10 tot 15 bestaande bedrijven. Daarbij is er van uit gegaan dat niet iedereen hetzelfde soort bedrijf in zou hoeven brengen en dat niet iedereen praktiserend landbouwer zou hoeven te zijn.
SCHAAK (SCHAalsprong AKkerbouw)
april 2006
2
3 3.1
Uitvoering begeleidingscommissie; afstemming met het ‘cowmunity’-project
Op verzoek van de Provincie Groningen, die het SCHAAK-project met een subsidie heeft ondersteund, is een begeleidingscommissie ingesteld. Hierin hadden zitting: - de heer H.E. Emmens, senior beleidsmedewerker landinrichting en landelijk gebied bij de Provincie Groningen; - de heer A.E. Havenga, rentmeester-taxateur en akkerbouwer te Kloosterburen, tevens voorzitter van de Vereniging voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer ‘Wierde & Dijk’ te Leens; - de heer M.J. van Steenis, beleidsmedewerker landbouw bij de Provincie Groningen. Eveneens op verzoek van de Provincie Groningen heeft de projectleiding van het SCHAAK-project zitting genomen in de begeleidingsgroep van het project Grootschalige Melkveehouderij (‘Cowmunity’) van Alterra/Courage. In dit kader zijn bijeenkomsten bijgewoond op 3 juni en 18 oktober 2005 en op 10 februari 2006.
3.2
toetsing van de uitgangspunten en vooronderstellingen over schaalvergroting
Het SCHAAK-project is rond de jaarwisseling 2004/2005 van start gegaan door het goedgekeurde projectvoorstel voor te leggen aan een aantal experts. De bedoeling daarvan was om (zo nodig) de vraagstelling nader te formuleren en prioriteiten aan te brengen. Achtereenvolgens zijn deskundigen benaderd uit het wetenschappelijk onderzoek, het praktijkonderzoek, intermediaire en dienstverlenende organisaties en het agrarische bedrijfsleven. Op 8 maart 2005 woonden we de door de Nederlandse Vereniging Techniek in de Landbouw georganiseerde studiedag ‘Grenzen aan Schaalvergroting’ bij, die waardevolle aanvullende informatie opleverde.
3.3
beantwoorden van de deelvragen over samenwerking
Al tijdens de eerste serie interviews zijn de deelvragen (pagina’s 3 en 4 van het projectvoorstel) aan de orde gesteld. Om het denkproces te prikkelen, hebben we een door middel van samenwerking te vormen akkerbouwbedrijf van 1500 hectare als streefbeeld genomen. In Nederland bestaan enkele bedrijven die een dergelijke omvang hebben.
3.4
opstellen van het SCHAAK-model
In het projectvoorstel wordt het SCHAAK-model beschreven als een te ontwikkelen ‘overzicht van succes- en faalfactoren voor grootschalige samenwerking in de vorm van een (beknopte) checklist’. Op grond van voortschrijdende inzichten tijdens het project heeft het uiteindelijk een wat andere invulling gekregen. In paragraaf 4.2 wordt hier nader op ingegaan. Het SCHAAK-model is rond september 2005 aan 14 akkerbouwers voorgelegd en met hen besproken.
3.5
publiciteit
Conform het projectplan is er rond de zomervakantie van 2005 veel aandacht besteed aan publiciteit rondom het SCHAAK-project. Zo zijn er flyers verspreid met informatie over de bedoeling en voortgang van het project en zijn er in juni 2005 artikelen over SCHAAK verschenen in Nieuwe Oogst (4 juni) en Veldpost (11 juni). Na de zomer was de publiciteit er vooral op gericht om de aandacht te vestigen op de SCHAAK-symposia. Er zijn toen opnieuw flyers verspreid en in de pers is een groot aantal persberichten en een viertal advertenties geplaatst. Daarnaast zijn steeds de websites van WKA en SPNA gebruikt om informatie over de voortgang en de resultaten van SCHAAK door te geven.
SCHAAK (SCHAalsprong AKkerbouw)
april 2006
3
3.6
de SCHAAK-symposia
Het idee om een ‘SCHAAK-symposium’ te organiseren ontstond pas tijdens de uitvoering van het project. Op 10 november 2005 werd, onder voorzitterschap van prof. dr. Dirk Strijker (RuG), het eerste symposium gehouden; het tweede, afsluitende symposium vond plaats op 2 maart 2006 met mr. Roel Sikkes Cazemier, burgemeester van Dongeradeel, als dagvoorzitter. Op beide dagen werden de volgende inleidingen gehouden: -
zin en onzin van schaalvergroting, door dr. ir. Bert Smit, LEI;
-
bedrijfsvoering op een akkerbouwbedrijf van 1500 hectare in Nederland, door ing. Okke Jan Bosker, oud-directeur van Erf BV;
-
samenwerken in de praktijk, op 10 november door ing. Kees van der Bos, Vereniging Ecolana te Holwerd en op 2 maart door ing. Bram Prins, melkveehouder te Lellens;
-
het opzetten en ontbinden van een samenwerkingsverband, door dr. Henk Bodewitz, directeur van windenergiepark Blaaswind/De Groene Blaasbalg BV, en mr. Rob Spronk, oud-notaris te Zuidlaren en oprichter van De Raadgever Intradiensten BV.
Eveneens op beide dagen kon een informatiemarkt worden bezocht die was ingericht met stands van de Rabobank, de Friesland Bank, de Noordelijke Accountants Unie, de D&Ugroep, AVM, Agrifirm, AB Groningen, DLV, Doornbosch Clevering Makelaardij, De Raadgever Intradiensten, de Noordelijke Rentmeesters/NVR, LTO Vastgoed, de Provincie Groningen, het Gronings en Fries Agrarisch Jongeren Contact, Leader Hoogeland/Lauwersland en Plattelânsprojekten.
SCHAAK (SCHAalsprong AKkerbouw)
april 2006
4
4 4.1
Resultaten toetsing van uitgangspunten en vooronderstellingen over schaalvergroting
De geïnterviewden konden zich zonder uitzondering vinden in de situatiebeschrijving en de probleemstelling zoals die in het projectvoorstel worden verwoord. Het was dan ook niet nodig om de vraagstelling nader te formuleren. Voor wat betreft de prioriteitstelling werd het ons snel duidelijk dat het weinig zin meer heeft om na te denken over de vraag of schaalvergroting een gewenste ontwikkeling is. Hoewel bekend is dat het tempo van schaalvergroting binnen de grondgebonden landbouw in Nederland achterblijft bij dat in andere landen, wordt een drastische schaalvergroting ook hier algemeen beschouwd als de meest aangewezen weg om tot een rendabele landbouw te komen. Het schaalvergrotingsproces is in alle agrarische sectoren volop aan de gang en de vraag is dan ook niet of bedrijven met schaalvergroting te maken krijgen, maar hooguit hoe ze met schaalvergroting te maken willen hebben. De geïnterviewde landbouwers waren zonder uitzondering van mening dat ‘blijvers’ op de één of andere manier met het schaalvergrotingsproces mee zullen moeten gaan. Daarbij viel het ons wel op dat ze er niet allemaal van overtuigd leken dat schaalvergroting alléén voldoende helpt om de concurrentiepositie op termijn veilig te stellen. Enkelen van hen wezen op het risico dat Nederland uiteindelijk met lege handen achterblijft, dat wil zeggen met een toch nog onvoldoende concurrerende landbouw op een ‘uitgewoond’ (gerationaliseerd en ontvolkt) platteland. Op de vraag wat er méér nodig zou zijn werden onder meer ‘nieuwe afzet’ (bijvoorbeeld t.b.v. energiewinning), ‘productiebeperking in pootgoedteelt’, ‘biologische teelten’ en ‘meer mogelijkheden voor innovatie’ (energiewinning, benutting van restwarmte uit vergisting, gentechnologie) genoemd. Regelmatig werd aangegeven dat economische motieven alléén niet bepalend mogen zijn voor de toekomst van de (grondgebonden) landbouw. Er moet ook rekening gehouden worden met leefbaarheid, landschap, levenskwaliteit en natuur (ongeveer in deze volgorde). Het streefbeeld van het 1500 hectare akkerbouwbedrijf bleek vooral bij akkerbouwers een goed hulpmiddel om de verschillende opvattingen te nuanceren. De noodzaak van schaalvergroting is feitelijk voor niemand een punt van discussie, schaalvergroting tot eenheden van 1500 hectare blijkt dat voor sommigen wel te zijn en voor anderen juist (totaal) niet. De huidige bedrijfsomvang, maar vooral de manier waarop het bedrijf op dit moment wordt geleid (gezinsbedrijf of NV/BV) lijkt daarbij van invloed te zijn: hoe groter het bedrijf en hoe ‘zakelijker’ de bedrijfsvoering nu zijn, hoe makkelijker het is om zich in een megabedrijf in te leven.
4.2
beantwoorden van de deelvragen over samenwerking
Al tijdens de eerste ronde interviews is geprobeerd om zoveel mogelijk antwoorden te krijgen op de deelvragen over samenwerking. Met de heer Strijker (RuG) zijn vooral ruimtelijke en planologische aspecten besproken, terwijl in de contacten met de heer Smit (LEI), waar vooral economische en technische achtergronden van schaalvergroting aan de orde kwamen, ook is ingegaan op de betekenis die samenwerking in het schaalvergrotingsproces zou kunnen hebben. Met (onder andere) de Rabobank, PPO en AVM is gesproken over het huidige rendement van landbouwbedrijven en over de vooren nadelen van samenwerking voor het individuele bedrijf. In deze gesprekken werden onze aannames, onder meer op het gebied van rendementsverbetering, kwaliteit van het ondernemerschap, taakverdeling, afzet en bedrijfsrisico’s, stuk voor stuk bevestigd. Het was echter niet mogelijk om een antwoord te vinden op vragen als ‘hoevéél neemt het rendement dan toe’, ‘waaruit blijkt de betere kwaliteit van het ondernemerschap precies’, en ‘hoeveel hectares per VAK is optimaal’, want dat verschilt sterk per (deel)gebied, per bedrijfstype en zelfs per ondernemer.
SCHAAK (SCHAalsprong AKkerbouw)
april 2006
5
Het 1500 hectaremodel bewees ook bij het bespreken van de vragen over samenwerking goede diensten. Geïnterviewden die zich veel met beleid of onderzoek bezighouden, zien vooral de voordelen van samenwerking, óók als het om zeer grootschalige samenwerkingen gaat. Akkerbouwers zien samenwerking als een haalbare kaart als het een beperkte samenwerking betreft, dus óf tussen een beperkt aantal bedrijven, óf op een bepaald, afgebakend terrein, zoals machines of gebouwen. Een volledige samenwerking op 1500 ha. wordt door de meeste akkerbouwers op het eerste gezicht als onhaalbaar of onwenselijk gezien. Deze afhoudende eerste reactie wordt waarschijnlijk voor een belangrijk deel bepaald doordat men beseft dat een bedrijf van deze omvang niet meer als gezinsbedrijf geëxploiteerd kan worden. De veronderstelling dat men als ondernemer ‘dus’ afstand zal moeten doen van (een groot deel van) zijn zelfstandigheid roept bijna automatisch weerstand op. Toch wilde men er zonder uitzondering graag over praten en was men in tweede instantie vaak ook wel bereid om wat ‘met het idee te spelen’. Ook hier geldt dat ondernemers wat makkelijker over het onderwerp denken naarmate het huidige bedrijf groter en meer ‘verzakelijkt’ is. De eerste serie interviews leverde drie kansrijke scenario’s voor samenwerking op, namelijk:
beperkte samenwerking. De core business blijft akkerbouw (of in ieder geval grondgebonden landbouw), de participanten blijven juridisch en economisch zelfstandig en proberen schaalvoordelen te realiseren door op deelterreinen samen te werken, bijvoorbeeld op het gebied van mechanisatie, graan voor mest en dergelijke.
integrale samenwerking = samenvoeging. De core business blijft akkerbouw (of in ieder geval grondgebonden landbouw), maar de deelnemende bedrijven worden juridisch en economisch samengevoegd. Niet alle participanten blijven in het bedrijf actief en men doet afstand van zijn zelfstandigheid ten gunste van ‘het collectief’.
joint ventures. Het idee hierachter is dat er in de grondgebonden landbouw (zeer) veel kapitaal is vastgelegd, dat echter onvoldoende rendement oplevert. Onder voorwaarden is het wellicht mogelijk om een deel van dit vastgelegde kapitaal vrij te maken voor gezamenlijke investeringen in meer renderende activiteiten, zoals energiewinning (bijvoorbeeld uit wind of biomassa) of bedrijven in het buitenland.
SCHAAK (SCHAalsprong AKkerbouw)
april 2006
6
4.3
het SCHAAK-model
Al tijdens de eerste fase van het project werd duidelijk dat het opstellen van een checklist om de mogelijkheden voor samenwerking in kaart te brengen, een veel lastiger opgave was dan we ons gerealiseerd hadden. Bij het al of niet aangaan van een samenwerking om schaalvergroting te realiseren zijn namelijk nogal wat factoren van belang, die elkaar over en weer beïnvloeden. Ten behoeve van het model hebben we deze factoren onderverdeeld in drie ‘domeinen’, namelijk de technisch-economische kenmerken van het bedrijf, de omgevingsfactoren (ruimtelijk, maatschappelijk en financieel) en de persoonlijke wensen en drijfveren van de ondernemer. We hebben deze domeinen respectievelijk ‘kunnen’, ‘mogen’ en ‘willen’ genoemd. Omdat de domeinen alle drie even belangrijk zijn, hebben we ze in het SCHAAK-model in een cirkel geplaatst. HET SCHAAKMODEL Kunnen, mogen, willen
Kunnen = Bedrijf omvang, rendement, EV/VV, grondsoort, bouwplan, (bodem)gezondheid, economisch perspectief
Mogen = Omgeving landschappelijke en maatschappelijke kansen en beperkingen, gezin/familie, zakelijke verplichtingen
Willen = Ondernemer boer, manager of ondernemer, mens- en maatschappijgericht of bedrijfs- en procesgericht, motieven, kernwaarden en visie
Voor ieder domein hebben we vervolgens een aantal vragen geformuleerd. De ondernemer kan zelf kiezen in welke volgorde hij de drie domeinen voor zijn eigen situatie in kaart wil brengen. Als alle vragen beantwoord zijn, is er een overzicht van het bedrijf gemaakt waaruit naar voren komt welk(e) domein(en) ‘kritisch’ is (zijn) voor de toekomst. Pas dan kan overwogen worden of samenwerking een optie is en kan een keuze voor een bepaald type samenwerking en voor de eventuele samenwerkingspartners gemaakt worden. Het SCHAAK-model is aan veertien akkerbouwers en aan diverse onderzoekers en intermediairs voorgelegd. De akkerbouwers vonden het een bruikbaar model.
SCHAAK (SCHAalsprong AKkerbouw)
april 2006
7
Bij het bespreken van het model met niet-akkerbouwers kwamen we tot de conclusie dat er al een groot aantal samenwerkingsscans en -tests in omloop zijn. Bij diverse hogescholen en universiteiten is allerhande materiaal voorhanden. Voor zover dit toegespitst is op de landbouw ligt het accent vaak op de meer intensieve sectoren, zoals glastuinbouw. Deze tests en scans gaan vooral in op groepsvorming bij ondernemers die al de intentie hebben om samen te werken of die een bestaande samenwerking willen perfectioneren. Het SCHAAK-model, dat bedoeld is voor bezinning op de eigen situatie en op de mogelijkheden van samenwerking op termijn, moet in een eerdere fase worden ingezet. De gedachtes achter het SCHAAK-model sluiten gedeeltelijk aan bij die achter de ISM-methode (Interactief Strategisch Management) van het LEI/Agrocenter voor Duurzaam Ondernemen.
4.4
de SCHAAK-symposia
De symposia trokken samen circa 140 bezoekers. Naast een groot aantal akkerbouwers waren er ook vertegenwoordigers van onder meer de pers, de suikerindustrie, banken en beleggingsinstellingen aanwezig. De inleidingen leidden op beide dagen tot een levendige discussie. In de landbouwbladen en in het Dagblad van het Noorden kreeg de novemberbijeenkomst ruim aandacht. Door hevige sneeuwval en bijbehorende verkeersproblemen konden er helaas geen verslaggevers aanwezig zijn bij de aanbieding van het SCHAAKrapport aan de Groningse landbouwgedeputeerde Bleker op 2 maart.
SCHAAK (SCHAalsprong AKkerbouw)
april 2006
8
5
Conclusies
In paragraaf 5.1 hebben we, volgens ons eigen SCHAAK-model, de situatie voor de bedrijven (‘kunnen’), de omgeving (‘mogen’) en de ondernemer (‘willen’) in kaart gebracht. We kunnen onze conclusies niet cijfermatig onderbouwen maar hebben ze – uiteraard zo zorgvuldig mogelijk – opgesteld aan de hand van de gesprekken die we in het kader van het project hebben gevoerd, aangevuld met informatie uit literatuur, symposia, informatiebijeenkomsten, reguliere landbouwvergaderingen en ons eigen netwerk. Op dezelfde manier geven we in paragraaf 5.2 aan wat op grond van onze verkenning het perspectief voor schaalvergroting is, eveneens bezien vanuit de bedrijven, de omgeving en de ondernemers. In paragraaf 5.3 doen we dat voor samenwerking.
5.1
kunnen, mogen, willen
bedrijven Wat een bedrijf technisch ‘kan’ hangt met name af van de bedrijfsuitrusting (het ouderwetse rijtje grond, arbeid en kapitaal), de onderlinge afstemming daarvan en het aldus te behalen rendement. De gemiddelde bedrijfsgrootte van akkerbouwbedrijven op de noordelijke klei bedraagt ruim 80 hectare (geschat op basis van LEI Binternet, cijfers 1999/2000), met grote uitschieters naar boven en naar beneden. Over het algemeen zijn de bedrijven op de noordelijke klei modern en goed uitgerust, hoewel er zich, min of meer door de bedrijfsgrootteklassen heen, een splitsing begint af te tekenen tussen ‘koplopers’ die continu zijn blijven investeren, ‘afhakers’ die dat al een aantal jaren niet meer doen en zijn gaan extensiveren, en ‘twijfelaars’, die in theorie nog beide kanten uit kunnen. Het aandeel eigen vermogen op akkerbouwbedrijven is (nog steeds) hoog; gemiddeld tussen 70 en 80% (landelijk cijfer, Landbouw Economisch Bericht, 2005). Hoewel de klei-akkerbouw in Groningen en Friesland voor een groot deel op de vrije markt georiënteerd is (met consumptie- en pootaardappelen, peen, uien, vollegrondsgroente en bloembollen als belangrijke teelten) grijpt het EU-beleid voor marktordeningsgewassen ook in dit gebied diep in. Op de lichtere klei- en zavelgronden hebben akkerbouwers de afgelopen jaren geprobeerd de prijsdaling van de marktordeningsgewassen te compenseren door meer intensieve, hoog salderende gewassen in het bouwplan op te nemen. Door het grotere aanbod en de toenemende concurrentie – ook vanuit het buitenland – staan inmiddels ook de opbrengstprijzen van deze vrije producten onder druk. Bovendien heeft de grond het door het intensieve gebruik vaak (te) zwaar te verduren. Het einde van deze strategie lijkt dus in zicht. Op de zwaardere gronden is aan opbrengstverhoging gewerkt door het vergroten van de fysieke opbrengst van de traditionele teelten (graan, bieten, graszaad) en door te zoeken naar nieuwe teelten en nieuwe afzet (koolzaad, biomassa). Aan de kostenkant is overal veel gebruik gemaakt van schaalvergroting; voor het overige zijn de kosten vooral volgens de ‘kaasschaafmethode’ aangepakt. Ook dat is een strategie die niet eindeloos toegepast kan worden: op een gegeven ogenblik raakt de kaas op en komt de continuïteit in het gedrang. Dat betekent dat zowel op de lichte als op de zwaardere gronden in het noordelijk kleigebied binnen afzienbare tijd een nieuwe wending noodzakelijk is; aan opbrengstenkant, aan de kostenkant, of beide. omgeving fysiek De fysieke omstandigheden in Noord-Nederland zijn uitstekend geschikt voor akkerbouw (en trouwens ook voor andere vormen van agrarische activiteit). Tijdens de interviews werd een aantal malen opgemerkt dat Nederland één van de weinige landen is waar van nature voldoende zoet water voor landbouwdoeleinden aanwezig is en blijft. In
SCHAAK (SCHAalsprong AKkerbouw)
april 2006
9
combinatie met het gematigde klimaat is dat een belangrijk concurrentievoordeel ten opzichte van veel andere akkerbouwgebieden in de wereld. Als de stijgende energieprijzen gaan doorwerken in de transportkosten van landbouwproducten, komt (Noord-)Nederland in economisch opzicht dichterbij de grote Europese afzetgebieden te liggen. In Nederland is grond schaars en duur, óók in het noorden. Hoewel de vraag naar grond voor niet-landbouwdoeleinden in Noord-Nederland beperkt is, en het rendement van de agrarische productie al geruime tijd te laag om de huidige grondprijs waar te maken, vindt er geen correctie plaats. We nemen aan dat dit ogenschijnlijke gebrek aan marktwerking voor een (groot) deel het gevolg is van grondtransacties elders in het land. Wanneer ergens in Nederland landbouwers worden uitgekocht voor (met name) woningbouw, veroorzaakt dat een kapitaalkrachtige vraag naar landbouwgrond in gebieden waar nog wel ruimte is. Zo lang er geen bedrijfsontwikkeling plaatsvindt heeft een stijgende grondprijs alleen tot gevolg dat de vermogenspositie van grondeigenaren beter wordt. Bij bedrijfsovername of –uitbreiding ontstaat er echter een financieringsprobleem. Verondersteld wordt dat de nieuwe mestwetgeving eveneens een prijsopdrijvend effect kan hebben. maatschappelijk en politiek Het noordelijk kleigebied is één van de weinige echte plattelandsregio’s in Nederland. Ondanks alle inspanningen om nieuwe economische dragers te introduceren, kan NoordNederland de grondgebonden landbouw nog lang niet missen: niet als economische drager en niet als beheerder van het landelijk gebied. In de nota ‘Kiezen voor Landbouw’ geeft minister Veerman aan dat ‘het de ondernemers zelf zijn die met hun handelen en strategieën bepalen hoe de agrarische sector van morgen er uit zal zien’. Daarmee krijgt het ondernemerschap in de landbouw formeel meer ruimte. Maar dat dan alleen, schrijft de Minister al direct in zijn voorwoord: ‘waar dit mogelijk is’, dus binnen de (vele) grenzen die worden gesteld door allerlei wetten en maatregelen op het gebied van water en milieu, ruimtelijke ordening, ARBO, voedselveiligheid, cross-compliance en dergelijke. ondernemers Sommige akkerbouwers (tot onze spijt vooral de innovatieve) geven aan dat er geen sprake kan zijn van liberalisering zolang er geen paal en perk wordt gesteld aan de vele manieren waarop de agrarische bedrijfsvoering, bedoeld of onbedoeld, door de diverse overheden wordt beïnvloed. In het verlengde daarvan ligt de veel gemaakte opmerking dat marktwerking een wassen neus is zolang niet voor dezelfde producten op de wereldmarkt ook dezelfde maatstaven worden gehanteerd ten aanzien van ‘fair trade’, duurzaamheid en veiligheid. Het gros van de akkerbouwers bestempelt de perspectieven voor de sector als onzeker, wat overigens niet betekent dat men ze per definitie negatief vindt. De onzekerheid remt op dit ogenblik wel veel ontwikkelingen af. Oorzaken voor de onzekerheid zijn onder meer de ontwikkelingen in de suikersector, twijfel over de ‘houdbaarheid’ van toeslagrechten, twee zeer matige jaren voor de pootgoedsector en sterk wisselende resultaten bij vrije gewassen als peen en uien. Dat nodigt niet uit tot investeren. Dat het ook niet of nauwelijks tot bedrijfsbeëindiging leidt, heeft waarschijnlijk vooral te maken met de hiervoor beschreven waardevastheid van de grond en de lage rente van de afgelopen jaren. Akkerbouwers met relatief veel eigen grond, die niet al te zwaar gefinancierd zijn en geen of weinig vreemd personeel hebben, kunnen het op basis van de waardevastheid van hun vermogen financieel lang volhouden, zelfs als ze niet of nauwelijks geld verdienen met hun akkerbouwactiviteiten. Wie in zo’n positie verkeert, kan zich veroorloven om te blijven zitten waar hij zit in afwachting van betere tijden. Inderdaad geeft een tamelijk groot aantal nog relatief jonge ondernemers aan dat ze binnen vijf of
SCHAAK (SCHAalsprong AKkerbouw)
april 2006
10
tien jaar – in elk geval ruimschoots voor hun 65e – geheel of gedeeltelijk met het bedrijf zouden willen stoppen. De slechte situatie op de arbeidsmarkt van de afgelopen jaren heeft de mobiliteit ook al niet bevorderd: jonge akkerbouwers die overwogen om elders een baan te zoeken, waren de laatste jaren tamelijk kansloos. Feitelijk is hier sprake van verborgen werkloosheid. De recente ontwikkelingen op de energiemarkt worden in akkerbouwkringen met grote interesse in de gaten gehouden. Energiewinning uit landbouwproducten zou het perspectief voor de noordelijke (klei)akkerbouw snel en drastisch kunnen verbeteren. Covergisting van restproducten kan binnen de regio het rendement verhogen en nieuwe bedrijfsactiviteiten (bijvoorbeeld teelten onder glas) initiëren. Maar zeker zo interessant lijkt het perspectief dat ontstaat als tarwe gebruikt kan worden als biobrandstof, en als suikerriet en wellicht ook bieten op grote schaal toepassing vinden voor de productie van bio-ethanol. Dit kan leiden tot hogere (wereldmarkt)prijzen voor marktordeningsgewassen, maar betekent ook dat de druk op de vrije producten afneemt. De perspectieven die kunnen ontstaan door dit soort verschuivingen op de markt worden door een aantal geïnterviewden belangrijker geacht dan de mogelijkheden van energiewinning in Nederland zelf. Een scenario waarbij de akkerbouw in belangrijke mate profiteert van ontwikkelingen op de energiemarkt, is zeker niet ondenkbaar. Maar intussen is het wel erg vervelend dat door het ‘grote afwachten’ de bedrijfsontwikkeling in de regio stagneert. Bovendien is het spijtig dat deze stagnatie juist de ontwikkelingsmogelijkheden belemmert van bedrijven die wél geïnvesteerd hebben en die moeten blijven groeien om de investeringen weer terug te verdienen.
5.2
perspectieven voor schaalvergroting
bedrijven Volgens het LEI lag de bedrijfseconomisch optimale bedrijfsgrootte voor een akkerbouwbedrijf in het noordelijk kleigebied in 2003 op 150 tot 200 hectare. Deze optimale bedrijfsgrootte geldt binnen het traject 0 - 200 ha, omdat het LEI-boekhoudnet (BIN) te weinig bedrijven met een grotere omvang heeft om daarover uitspraken te doen. Zouden die er wel zijn, dan zouden we meer kunnen zeggen over de effecten van een schaalsprong. We kunnen in elk geval niet uitsluiten dat er ook nog een optimum ligt bij grotere bedrijfsoppervlaktes, bijvoorbeeld bij 500 ha. De ‘optimale’ pootaardappelbedrijven van dit moment hebben op hun 150 tot 200 hectare een arbeidsbezetting van 2,5 tot 3 volwaardige arbeidskrachten. Als de schaalvergroting zou doorgaan volgens het patroon van de afgelopen decennia, zou de optimale oppervlakte in 2028 ongeveer verdubbeld moeten zijn, bij een gelijkblijvende arbeidsbezetting. Dat komt dus neer 300 à 400 hectare per bedrijf of 100 tot 160 hectare per man. Technisch lijkt dit geen enkel probleem. Er zijn nu ook al bedrijven van deze omvang. LEI-cijfers geven echter aan dat doorgroeien niet automatisch leidt tot een rendementsverbetering, want bij grotere bedrijven zijn niet alleen de kosten, maar ook de opbrengsten per hectare lager. Dat is in elk geval voor een deel het gevolg van de gemiddeld genomen minder intensieve bouwplannen op grotere bedrijven. Daarnaast kan de lagere hectare-opbrengst er op wijzen dat een al te grote schaal ten koste gaat van de zorg voor, en daarmee de kwaliteit van, het eindproduct. Zeker bij een specialistische en kwetsbare teelt als die van pootgoed is de vraag op zijn plaats hoeveel rek er eigenlijk zit in het maximale aantal hectares per persoon. Tenslotte is het uiteraard zo dat schaalvergroting wel helpt om een aantal niettoegerekende kosten beter te spreiden (vooral die voor mechanisatie en gebouwen), maar geen invloed heeft op het saldo. Integendeel: bij een negatief saldo werkt schaalvergroting averechts.
SCHAAK (SCHAalsprong AKkerbouw)
april 2006
11
Het LEI merkt tevens op dat een bedrijf dat bedrijfseconomisch een optimale omvang heeft en daarna geleidelijk doorgroeit, een grote kans loopt om een tijdlang ‘suboptimaal’ te presteren. Dat komt doordat de onderlinge afstemming van (vooral) arbeid, machines en gebouwen een tijdlang niet in evenwicht is. Bij autonome groei kan het gemakkelijk een aantal jaren duren voor het volgende optimum is bereikt. Bij een ‘schaalsprong’, waarbij van optimum naar optimum wordt opgeschaald, is dit – in elk geval in theorie – niet het geval. Deze LEI-gegevens bevestigen de opmerkingen van een aantal van de door ons geïnterviewde akkerbouwers, die twijfelden of schaalvergroting alléén op den duur voldoende helpt om de concurrentiepositie veilig te stellen. Anderzijds valt aan schaalvergroting niet te ontkomen: Nederland wordt als het ware ‘meegezogen’ met de schaalvergroting die internationaal plaatsvindt. Nu de marges in de akkerbouw ernstig onder druk staan, maakt de mondiale schaalvergrotingstrend de noodzaak om in Nederland de opbrengsten te verhogen en/of drastisch in te grijpen aan de kostenkant alleen maar groter. omgeving fysiek In grote delen van de noordelijke kleibouwstreek zijn gunstige randvoorwaarden voor een verdere grootschalige ontwikkeling van de grondgebonden landbouw aanwezig, waaronder voldoende hectares met een goede, aaneengesloten ligging, een goede waterhuishouding en een goede ontsluiting van de individuele bedrijven en van de regio als geheel. Maar dat maakt het noordelijk kleigebied nog geen Canada. Er zijn wel degelijk fysieke grenzen aan de schaalvergroting, die, afhankelijk van de plaats waar een bedrijf gevestigd is, snel (bijvoorbeeld Humsterland) of minder snel (bijvoorbeeld Oldambt) zullen worden bereikt. In combinatie met de hoge grondprijs betekent het dat Noord-Nederland een slechte concurrentiepositie heeft voor die producten die elders wél in grote eenheden kunnen worden geproduceerd. We zullen het dus vooral van ‘specialiteiten’ met een hoge toegevoegde waarde en onbesproken kwaliteit moeten hebben. Aangezien opschaling op perceelsniveau maar beperkt mogelijk is, moeten we de winst van schaalvergroting vooral zoeken op organisatorisch vlak, zoals een slimmere logistiek en een betere taakverdeling. De zichtbare gevolgen daarvan zullen naar verwachting vooral betrekking hebben op bedrijfsgebouwen, bouwblokken, intern transport en plaatselijke aan- en afvoerwegen. Het is belangrijk dat de grond zoveel mogelijk rondom de gebouwen ligt. Versnippering en kavels-op-afstand worden nu regelmatig als knelpunten genoemd. Om deze op te lossen heeft de Provincie Groningen een pakket maatregelen ontwikkeld dat onder meer voorziet in diverse vormen van kavelruil en dat sinds kort in de hele provincie, op verzoek van ondernemers, ingezet kan worden. Voor de maximumgrootte van het bouwblok, die nu al vaak een belemmering voor agrarische activiteiten vormt en dat bij verdere opschaling van bedrijven steeds vaker zal zijn, geldt iets dergelijks. Inmiddels lopen er in Groningen enkele pilotprojecten waarin ondernemer en overheid samen proberen om op een binnen de omgeving passende manier tot grotere bouwblokken te komen. maatschappelijk Het woord ‘schaalvergroting’ roept in brede kring nog meteen het beeld op van de naoorlogse ruilverkavelingen waarbij grote delen van het platteland tot productielandschap werden getransformeerd. Dit model is achterhaald en maatschappelijk inmiddels volkomen onaanvaardbaar. Het is wél zaak om met die ‘foute’ associatie rekening te houden, want de mate waarin de landbouw in Nederland de ruimte krijgt hangt sterk met maatschappelijke acceptatie samen. Een groeiend aantal ondernemers beschouwt de wisselwerking met de samenleving inmiddels als onderdeel van de missie van hun bedrijf. Bij de ‘Cowmunity’-bijeenkomsten, maar ook bij diverse andere gelegenheden, spraken we met ondernemers die vinden dat een bedrijfsvoering die maatschappelijk
SCHAAK (SCHAalsprong AKkerbouw)
april 2006
12
‘aanvaard’ wordt, niet volstaat: ze proberen zo te werken dat de samenleving hun bedrijf ‘gewenst’ vindt. Hoewel dit nog een braakliggend terrein is – want hoe dóe je dat dan – denken we dat (zeer) grote bedrijven makkelijker tijd en energie in ‘maatschappelijke diensten’ kunnen investeren dan kleine. Bovendien denken we dat schaalvoordelen voor (bijvoorbeeld) natuur- en landschapsbeheer, recreatie en zorg net zo belangrijk zijn als voor de ‘gewone’ agrarische productie. ondernemers Veel ondernemers ontlenen hun persoonlijke perspectief nog altijd voor een groot deel aan het perspectief voor hun bedrijf. Het bestaande bedrijf bepaalt de schaal en de richting van denken en kijken. Het gezinsbedrijf is in de meeste gevallen nog de norm: ook binnen maatschappen en BV’s vormt het gezinsbedrijf nog vaak de blauwdruk voor de organisatie. De meeste ondernemers staan positief tegenover schaalvergroting. Ze zijn van mening dat zowel in de productie als in de afzet (zeer) grote eenheden nodig zijn om de buitenlandse concurrenten vóór te blijven, óók voor hoogwaardige teelten. Toch is het megabedrijf van 1500 hectare op dit moment voor de meesten een stap te ver; het past nog niet in het ‘denkraam’. Een gezamenlijke specialisatie in één bepaalde teelt werd nadrukkelijk genoemd als een mogelijkheid om in grotere eenheden te werken zonder concessies te hoeven doen aan kwaliteit of opbrengst. Voor de teelt van pootgoed bijvoorbeeld zou dat inhouden dat een groep telers zich alleen daarmee bezig houdt en de overige teelten op de één of andere manier uitbesteedt.
5.3
perspectieven voor samenwerking
bedrijven In de vorige paragraaf werd aangegeven dat aan schaalvergroting niet valt te ontkomen, maar dat dat voor de meeste individuele bedrijven op dit moment niet of nauwelijks financierbaar is. Samenwerking is in principe een goede manier om toch de nodige schaalvergroting, c.q. een schaalsprong, te realiseren. Bij het woord schaalsprong is de eerste gedachte vaak dat het bedrijf daarvoor in zijn geheel drastisch moet worden vergroot. Dat kan natuurlijk, maar een schaalsprong is naar ons idee ook heel goed mogelijk door via een samenwerking alleen bepaalde bedrijfsonderdelen flink op te schalen, bijvoorbeeld één hoogwaardige teelt, een deel van de mechanisatie of de bewerking, bewaring of afzet van producten. Op deze manier ontstaat een beperkte samenwerking, dan wel een coöperatie-achtige vorm van specialisatie, die zowel kostenbeheersing (door gericht en grootschalig investeren) als opbrengstverhoging (door een betere kwaliteit en meer marktkracht) mogelijk maakt. Dat laatste aspect, opbrengstverhoging door kwaliteitsverbetering en marktkracht, is belangrijk, omdat schaalvergroting alléén het probleem van de lage rendementen niet oplost. De geldopbrengst kan ook verhoogd worden door investeringen in meer ‘branchevreemde’ activiteiten (joint ventures). We denken dat onder meer energiewinning en –benutting, natuur- en landschapsbeheer, recreatie, zorg en wonen in dit verband nadere studie verdienen. Samenwerking biedt ook hier onmiskenbaar voordelen; een groep heeft een grotere financiële buffer en meer denkkracht, kan makkelijker kennis inhuren en kan zich bij afnemers, financiers en overheid direct als een stevige marktpartij profileren. Haaks op de noodzaak om de kosten te beperken staat – in elk geval in de beginfase – het gegeven dat samenwerking pas rendement oplevert als er daadwerkelijk op basis van het grotere bedrijf is geïnvesteerd. Dat wil zeggen dat eerst de overcomplete (te kleine/verouderde) machines en gebouwen moeten worden afgestoten en/of vervangen
SCHAAK (SCHAalsprong AKkerbouw)
april 2006
13
door exemplaren die passen bij de gekozen schaalgrootte. Wie het echt goed wil doen, zal bij de start van een samenwerking daarom forse nieuwe investeringen in combinatie met een zekere mate van kapitaalvernietiging vaak niet kunnen vermijden. Bij alle vormen van samenwerking is de mate waarin men zich een ‘team’ voelt en ook zo functioneert, van groot belang. De ervaring leert dat het, zeker bij grootschalige samenwerkingsverbanden die voor langere tijd worden aangegaan, noodzakelijk is om vooraf ruim de tijd te nemen voor een inventarisatie van de karakters en capaciteiten die in de groep aanwezig zijn. In zo’n voorfase kunnen de risico’s van conflicten in kaart worden gebracht. Tevens kan worden vastgesteld welke capaciteiten in de groep zelf ontbreken en dus met externe deskundigheid moeten worden aangevuld. Bij opvallend veel samenwerkingsverbanden die nu met succes aan het werk zijn, kregen we te horen dat het jaren had gekost om een soepel functionerende en voor iedereen plezierige formule te ontwikkelen. De financiële waardering van (met name) de ingebrachte arbeid is een probleem, dat vooral een rol kan spelen bij het aangaan van een groot, ‘integraal’ samenwerkingsverband. Op gezinsbedrijven is het gebruikelijk om arbeidspieken en –dalen zelf op te vangen. Als een bedrijf te groot wordt om het als gezinsbedrijf aan te sturen, zullen de uren volgens CAO betaald moeten worden, of via een marktconform ‘overurentarief’ doorberekend. Daarmee gaat een stuk financiële rek uit het bedrijf waardoor veel – misschien zelfs wel de meeste – akkerbouwbedrijven het bij verder gelijkblijvende omstandigheden niet vol zullen kunnen houden. In hoeverre samenwerkingsverbanden concrete mogelijkheden bieden om de grond- en financieringskosten te beperken hebben we binnen het SCHAAK-project onvoldoende in beeld kunnen krijgen. We hebben de indruk dat constructies tussen wijkers en blijvers een groot risico lopen om als pachtovereenkomst te worden aangemerkt en daarmee minder flexibel zijn dan voor dit doel gewenst is. Dat neemt niet weg dat het onderwerp het waard is om verder uitgediept te worden. Binnen het Cowmunity-project wordt het onderdeel ‘informal investment’ komend jaar in het onderzoek meegenomen. omgeving fysiek Eerder werd al aangegeven dat teelten met een hoge toegevoegde waarde voor de Noord-Nederlandse klei het meest kansrijk zijn. Daaronder vallen bijvoorbeeld uitgangsmateriaal (pootgoed, bollen, zaden), producten voor de verse markt (tafelaardappelen, vollegrondsgroenten) en wellicht ooit nog eens kas- of sierteelten. Deze teelten hebben alleen perspectief als ze in voldoende grote hoeveelheden, tegen een concurrerende prijs en in de door de markt gevraagde kwaliteit(en) kunnen worden geleverd. Ze worden pas echt interessant als ze op het eigen bedrijf (of via een bedrijf waarin men participeert) tot een hogere waarde kunnen worden gebracht. Zoiets is uitstekend in een samenwerking te realiseren. Fysieke grenzen aan de groei én de hoge grondprijs zorgen ervoor dat Noord-Nederland niet met de typische bulkproducten kan concurreren op de wereldmarkt. Toch valt er, om de grond gezond te houden, niet te ontkomen aan een bepaald areaal graan of graanachtige gewassen. Bovendien leent de grond zich niet overal voor de teelt van hakvruchten. Innovatie en samenwerking bij de afzet en/of verwerking van ‘bulk’producten, liefst op zo’n manier dat ze binnen het eigen bedrijf, of dan toch tenminste binnen de eigen regio tot waarde worden gebracht, kan perspectief bieden. Zo kan (co)vergisting, zeker als het lukt om ook de daarbij vrijkomende warmte rechtstreeks te benutten, een begin zijn van geheel nieuwe bedrijfsactiviteiten. Het is zinvol om in dit verband ook eens te kijken naar innovaties binnen de glastuinbouw (o.a. ‘de gesloten kas’). Ontwikkelingen in de melkveehouderij bieden eveneens aanknopingspunten. Zo is er binnen het Cowmunity-project voor gekozen om zowel het ruwvoer als het krachtvoer voortaan uit de regio te betrekken. Samenwerking met (grootschalige) melkveebedrijven
SCHAAK (SCHAalsprong AKkerbouw)
april 2006
14
zou voor de akkerbouw interessant kunnen zijn om het bouwplan aan te vullen; met gras en graan, maar in een aantal gevallen wellicht ook met peulvruchten en andere voor hoogwaardig veevoer geschikte gewassen. maatschappelijk Financiers vormen een belangrijke omgevingsfactor voor een landbouwbedrijf. De Rabobank ziet voor de akkerbouw in het noordelijk kleigebied veel perspectief in verschillende vormen van samenwerking (zeker ook met de melkveehouderij) en wijst op de voordelen die samenwerking kan hebben bij het tot stand brengen van innovaties. Samenwerking en innovaties kunnen leiden tot extra, of nieuwe vormen van, maatschappelijke dienstverlening door de landbouw. Omgekeerd is het redelijk dat de maatschappij mede verantwoordelijkheid draagt om de grondprijs in agrarische gebieden in de hand te houden. In dit kader werd opgemerkt dat landbouwgrond die (met name) voor woningbouw wordt aangekocht, niet meer dan de agrarische waarde op zou mogen brengen om een prijsopdrijvend effect te vermijden. Als er toch een hogere vergoeding wordt betaald, bijvoorbeeld door een projectontwikkelaar, zou de verkoper die niet meer in Nederland in landbouwgrond mogen investeren. Daarnaast werd de suggestie gedaan om behalve een ecologische hoofdstructuur ook een agrarische hoofdstructuur te definiëren. ondernemers We waren met onze vragenlijst over schaalvergroting en samenwerking overal welkom. Toch viel het op dat vooral het woord ‘samenwerking’ bij akkerbouwers vaak nogal lauwe reacties teweeg bracht. Dat is merkwaardig omdat samenwerking – en zeker de beperkte samenwerking – in de praktijk al wel heel veel voorkomt. Nagenoeg alle door ons geïnterviewde landbouwers werken op de één of andere manier met collega’s of familie samen; vaak al heel lang en in de meeste gevallen tot wederzijds genoegen. Toch wordt ‘samenwerking’, zéker als een buitenstaander daar over komt praten, kennelijk snel geassocieerd met het (op termijn) uit handen moeten geven van een deel van de zeggenschap over het eigen bedrijf. Het gebrek aan enthousiasme lijkt daarmee soms een beleefde variant op ‘van mien laand of’: akkerbouwers moeten er (uiteraard) niet aan denken om door anderen tot samenwerking te worden gedwongen. Overigens hebben we die beladen associatie natuurlijk zelf over ons afgeroepen door een integrale samenwerking van 1500 hectare als uitgangspunt te nemen, want daarbij is een ingrijpende herverdeling van taken en verantwoordelijkheden inderdaad niet te vermijden. Daarnaast lijkt samenwerking soms gewoon een slechte naam te hebben, ongeveer op dezelfde manier als het een halve eeuw geleden voor een man ‘not done’ was om een werkende echtgenote te hebben (‘ze zullen het geld wel nodig hebben, anders doe je zoiets niet’). Uiteraard is kostenbesparing een belangrijk argument om samen te werken. Als kostenbesparing echter als de enige reden voor samenwerking wordt beschouwd, blijven andere voordelen, zoals een grotere kritische massa, een betere taakverdeling en de mogelijkheid om samen innovaties tot stand te brengen, ten onrechte onbelicht. Een laatste factor die naar onze mening een verklaring kan zijn voor de soms weinig enthousiaste reacties op samenwerking als methode om schaalvoordelen te behalen, is de al eerder gesignaleerde onzekerheid over de toekomst van de akkerbouw als geheel. Wie onzeker is over het perspectief van de sector heeft een probleem van een geheel andere orde en zal samenwerking dus ook niet als een oplossingsrichting zien. Dat neemt niet weg dat er wel degelijk ook ondernemers zijn die actief en uit overtuiging naar nieuwe ondernemings- en samenwerkingsvormen zoeken. Op dit moment zijn dat nog pioniers, maar gaandeweg neemt hun aantal toe. De vereniging Ecolana in Holwerd en de firma Texelsun op Texel zijn daarvan inspirerende voorbeelden.
SCHAAK (SCHAalsprong AKkerbouw)
april 2006
15
samenwerkingsmodellen Samenwerking is maatwerk. Afhankelijk van het doel dat men met een samenwerking wil bereiken, kan één van de drie hoofdtypen van samenwerking die in paragraaf 4.2 worden beschreven (beperkt, integraal of in de vorm van een joint venture) als uitgangspunt worden genomen. Ook combinaties van deze hoofdtypen zijn denkbaar. De optimale invulling van een samenwerking zal echter van geval tot geval verschillen. Het belang van duidelijke afspraken over doelen, tijdpad en ontbinding lijkt nogal eens te worden onderschat. Veel ondernemers die nu met elkaar samenwerken geven aan dat ze daarvoor op papier niets geregeld hebben. Dat kan bij het voortijdig uiteenvallen van de samenwerking een hoop narigheid opleveren. Waarschijnlijk is dit één van de redenen voor het matige imago dat samenwerking binnen de landbouw heeft. beperkte samenwerking relatief makkelijk tot stand te brengen; doel en duur van de samenwerking zijn vooraf te bepalen; mate waarin ondernemersvrijheid wordt ingeleverd is zelf te bepalen; geschikt om kosten te besparen; geschikt als opstap naar omvangrijker en/of ingrijpender samenwerking; geschikt om een schaalsprong voor delen van bedrijven te realiseren (coöperaties). integrale samenwerking ingrijpend; gaat vaak samen met herverdeling van taken en bevoegdheden; geschikt om een schaalsprong voor complete bedrijven te realiseren; in principe zeer geschikt om geleidelijke eigendomsoverdracht tot stand te brengen maar is voor dit doel niet zonder meer inpasbaar in bestaande wet- en regelgeving en fiscaliteit (men vervalt al snel in pachtconstructies). joint ventures geschikt voor kapitaalkrachtige, innovatieve bedrijven die vermogen, arbeid en/of denkcapaciteit kunnen en willen vrijmaken voor geheel nieuwe (eventueel landbouwvreemde) activiteiten; kan in principe zonder grote ingrepen in de bestaande bedrijfsvoering.
SCHAAK (SCHAalsprong AKkerbouw)
april 2006
16
6
Aanbevelingen
Moedig initiatieven aan die kunnen bijdragen aan het vergroten van de afzet van landbouwproducten voor de productie van groene energie, zowel regionaal als landelijk. Dit kan de prijsafbraak van marktordeningsproducten stoppen en de druk op niet-marktordeningsgewassen verminderen.
Ontwikkel faciliteiten om bedrijfsbeëindigers in beweging te krijgen, zodat er sneller ruimte komt voor ondernemers die willen groeien. Dat kan bijvoorbeeld door te zorgen dat ze kansen op de arbeidsmarkt krijgen, maar ook door (fiscale) constructies of exploitatievormen te ontwikkelen waarbij de verkoop en/of bedrijfsoverdracht aan derden gefaseerd plaats kunnen vinden. Het laatstgenoemde (voor de bedrijfsontwikkeling zeer belangrijke) onderwerp is wegens tijdgebrek en de complexiteit van de materie, in deze verkenning onvoldoende uitgediept.
Informal investment als een vorm van integrale samenwerking, gericht op een geleidelijke bedrijfsoverdracht, verdient nader onderzoek. Dit kan plaatsvinden door aansluiting te zoeken bij het Project Grootschalige Melkveehouderij (Alterra/Courage) waarbinnen de mogelijkheden voor ‘informal investment’ als overdrachtsconstructie komend jaar nader zullen worden onderzocht.
Zoek naar meer en nieuwe initiatieven voor agrarische ondernemers om te anticiperen op wensen uit de omgeving. Onderzoek of grootschalige agrarische samenwerkingsverbanden in staat en bereid zouden zijn om actief bij te dragen aan het voorzieningenniveau op het platteland.
Hou bij toekomstige planologische ontwerpen rekening met de ontwikkelingsmogelijkheden voor megabedrijven en clusters van bedrijven.
Verbeter het imago van samenwerking door aansprekende voorbeelden te stellen; maak het aangaan van samenwerkingsverbanden aantrekkelijk door faciliteiten aan te bieden (bijvoorbeeld kennis- of innovatievouchers).
Innovaties en nieuwe concepten die niet binnen bestaande kaders passen, lopen een grote kans om te stranden als ze een speelbal van de politiek worden. Onbegrip, gebrekkige dossierkennis en slechte communicatie blijken in zulke gevallen vaak grotere struikelblokken dan de inhoudelijke kwaliteiten van het plan. Het kan helpen als in een vroeg stadium de initiatiefnemer en de overheid (meestal de gemeente en de provincie, maar soms ook het Rijk) samen rond de tafel gaan om de randvoorwaarden te verkennen en daarbinnen gezamenlijk het plan verder uit te werken.
De financiering en het risicomanagement van megabedrijven vragen nader onderzoek.
SCHAAK (SCHAalsprong AKkerbouw)
april 2006
17
Bijlage: lijst van geïnterviewde en geraadpleegde personen Antuma Bakker Berends Bierema Bijman Bos, van der Bron Dellen, van Duisterwinkel Engelsma Garrelts Gerretsen Hoekman Jensema Jong, de Knook Kooi Koop Louwes Mansholt Moedt Prins Remijn Rienks Rietema Schuiringa Schutter, de Smit Smit Spronk Strijker Tilburg, van Werff, van der Woerkom, van Wolf, de Zijlma
Kees Jelte Roelof Pieter Tako Jos Kees Jan Lubbert Martin Jan Arnout Judith Hans Sieuwerd Fokko Hans Freek Koos Jacobien Riepko Klaas Bram Peter Willem Ludolf Menno Anton Bert Henk Rob Dirk Max Hans Arnold Pieter Jan Hendrik
SCHAAK (SCHAalsprong AKkerbouw)
loonwerker/akkerbouwer te Dedemsvaart akkerbouwer te Bierum veehouder te Oudeschip akkerbouwer te Usquert docent bedrijfskunde aan Wageningen Universiteit akkerbouwer te Holwerd en lid van Vereniging Ecolana Rabobank West-Groningen AVM Accountants en Adviseurs, Leeuwarden akkerbouwer te ‘t Zandt Rabobank Nederland Provincie Groningen, afdeling Ruimtelijke Plannen Praktijkonderzoek Plant en Omgeving akkerbouwer te Odoornerveen akkerbouwer te Uithuizen Rabobank West-Groningen Koop Landbouw te Usquert LNV Noord Koop Landbouw te Usquert akkerbouwer te Vierhuizen akkerbouwer te Vierhuizen Provincie Groningen, afdeling Ruimtelijke Plannen melkveehouder te Lellens, projectleider bij het LEI akkerbouwer te Eenrum onderzoeker bij Alterra, Wageningen akkerbouwer te Oudeschip akkerbouwer te Pieterburen akkerbouwer te Vierhuizen senior-projectleider bij het LEI in Den Haag makelaar/akkerbouwer te Zuidbroek De Raadgever Intradiensten BV landbouweconoom/docent culturele geografie aan de RuG landbouwer te Hornhuizen Rabobank West-Groningen akkerbouwer te Bant Praktijkonderzoek Plant en Omgeving akkerbouwer te Zuurdijk
april 2006