Jezus’ sterven Ds. G. Zwerus – Johannes 19:30 (Goede Vrijdag)
Zingen: Lezen: Zingen: Zingen: Zingen:
Psalm 27: 3 Johannes 19: 23-42 Psalm 40: 4, 8 Psalm 118: 10 Psalm 65: 2
Gemeente, als in het maatschappelijke leven iemand schuld gemaakt heeft, dan probeert hij, als hij tenminste eergevoel heeft, die schuld zo gauw mogelijk te voldoen, zodat hij weer door het leven kan gaan zonder daarop aangekeken te worden. Er is echter nog een andere schuld, waarvan wij gezongen hebben uit het vierde vers van Psalm 40. Dat is een schuld die niet bij mensen, maar bij God gemaakt is. En voor die schuld die wij bij God gemaakt hebben, eist de Heere betaling. Dat moeten wij nooit vergeten. De Heere eist rechtvaardig betaling van een ieder van ons. Maar brandoffers en welke offers ook kunnen nooit voor de schuld aan Gods eis en eer voldoen, zo hebben we gezongen. Aan die rechtvaardige eis van God kunnen wij nooit meer voldoen, omdat wij in het paradijs de schuld te groot gemaakt hebben. Daar zijn wij eerrovers van God geworden en daar hebben wij God tot een leugenaar gesteld en de duivel geloofd. Maar de dichter van Psalm 40 vervolgt met het noemen van Iemand, Die zei: ‘Zie, Ik kom, o HEER’, de rol des boeks is met Mijn Naam vervuld.’ Wie is die ‘Ik’ van Wie hier gesproken wordt? Dat is Christus, Die Zich gaf tot herstel van de eer van Zijn Vader; Christus, Die volmaakt voldaan heeft aan de eis van Zijn Vader en Die de deugden van Zijn Vader opgeluisterd heeft. Het was Zijn spijs, zo zei Hij Zelf, om de wil van Zijn Vader te doen en het werk van Zijn Vader te volbrengen. Dat wordt ons in het bijzonder verklaard op Goede Vrijdag. Christus heeft door Zijn zelfovergave betaald voor schuldigen, die nooit meer zelf kunnen voldoen voor hun hemelhoge schuld. Welnu, wij hadden gedacht om, met de hulp des Heeren, in deze dienst stil te staan bij het dertigste vers uit het ons voorgelezen schriftgedeelte, Johannes 19. Daar luidt het Woord des Heeren en onze tekst: Toen Jezus dan de edik genomen had, zeide Hij: Het is volbracht; en het hoofd buigende, gaf de geest. We bezien in dit tekstvers: Jezus’ sterven. We willen letten op drie zaken: 1. Een volbracht werk 2. Het einde van Zijn lijden als Borg 3. Een volkomen verlossing voor de Zijnen www.prekenweb.nl
1/9
Ds. G. Zwerus – Jezus’ sterven
1. Een volbracht werk In een van de voorgaande verzen van ons teksthoofdstuk lezen wij dat Jezus uitriep: Mij dorst! Op deze uitroep liep een van degenen die bij het kruis stonden op Hem toe en gaf Hem edik te drinken. Nee, men gaf Hem in Zijn smart en lijden geen koele dronk, maar edik, een zure soldatenwijn. Onder de spot en hoon van velen, onder wie overpriesters en schriftgeleerden, heeft Hij die edik tot Zich genomen. Velen - ook de man die Hem de edik te drinken gaf, zoals de evangelist Markus ons vermeldt - riepen, spottende: ‘Laat ons zien of Elia komt om Hem van het kruis af te nemen.’ Christus werd tot het laatst toe bitterheid aangedaan. Hoe blijkt hieruit dat Hij Zijn lijdensbeker tot de laatste druppel heeft moeten ledigen. Hij heeft dat geheel vrijwillig als Borg willen doen, tot eer en verheerlijking van Zijn Vader en tot behoud van de Zijnen. Nadat Hij de edik genomen had, zei Hij: Het is volbracht! Onze eerste gedachte spreekt hiervan, namelijk dat Jezus’ sterven een volbracht werk behelst. Dat volbrachte werk vindt u terug in het hogepriesterlijk gebed van Christus tot Zijn Vader, zoals dat vermeld staat in Johannes 17. Daar zegt Hij in het vierde vers: Ik heb U verheerlijkt op de aarde; Ik heb voleindigd het werk, dat Gij Mij gegeven hebt om te doen. De kanttekenaren zeggen van deze verheerlijking van de Vader door Christus, dat dit betrekking heeft op Jezus’ leer, op Jezus’ leven en op Zijn wonderwerken. Zijn leer hield in: de verkondiging van het Evangelie aan armen. Rijken gingen ledig heen; armen werden met goederen vervuld. Christus heeft in Zijn leer duidelijk aangegeven wat wel of niet tot verheerlijking van Zijn Vader was. Hij sprak eveneens vertroostende en liefdevolle woorden tot bedrukte mensen, tot verslagen mensen, tot mensen die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid. Rijke beloften sprak Hij tot hen. Ja, Hij verklaarde hen zalig door de genade Gods, in hen verheerlijkt. Maar ook was Hij in Zijn leer scherp tegenover de farizeeën en schriftgeleerden, die laag op de discipelen neerkeken, omdat zij hun handen niet wasten wanneer zij brood aten en die het de discipelen kwalijk namen dat zij op de sabbat aren plukten. Jezus’ leven op aarde is een leven van gehoorzaamheid aan Zijn Vader geweest. In Zijn wandel werd de Naam van Zijn Vader verheerlijkt en verhoogd. Zijn leven stond in het teken van het eren van Zijn Vader. Zijn vijanden hebben Hem lagen gelegd om te trachten Hem te vangen. Maar telkens heeft Hij betoond dat Hij onschuldig was aan alles waarvan zij Hem betichtten. Ze noemden Hem een veelvraat, een wijnzuiper en een vriend van hoeren en tollenaren. Hij daarentegen was zachtmoedig. Hij sprak immers: Leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart. (Matth.11:29) Ook heeft Hij vele wonderwerken verricht. Hij genas zieken en wekte doden op. Hij heeft vele tekenen van Zijn almacht gedaan. De eigengerechtige mensen ergerden zich aan de leer, aan het leven en de daden van Christus. Zij hebben niet begrepen dat de eer van Zijn Vader daaraan verbonden was. Immers, Hij sprak tot Zijn Vader: Ik heb U verheerlijkt op de aarde. De Heere Jezus vervolgt het hogepriesterlijk gebed met de woorden: Ik heb voleindigd het werk, dat Gij Mij gegeven hebt om te doen. Drie zaken willen we met het oog op deze www.prekenweb.nl
2/9
Ds. G. Zwerus – Jezus’ sterven
uitspraak van Christus noemen. In de eerste plaats de betekenis van het woord ‘voleindigd’. Kon Hij eigenlijk nu al spreken van voleindiging? Hij was immers nog niet gekruisigd? En Hij had toch nog niet uitgeroepen dat het volbracht was? Ja, een groot deel van Zijn werk was nu al volbracht en het overige zou aanstonds volbracht worden. Hij zag Zijn werk als reeds volbracht, evenals toen Hij zei: Ik heb de wereld overwonnen. (Joh.16:33) Zijn werk heeft echter niet alleen betrekking op Zijn sterven, maar is ook een doorgaand werk als Profeet, Priester en Koning in Zijn opstanding, hemelvaart en zitten aan de rechterhand Gods. Wel heeft Hij op de aarde als Priester Zijn werk volbracht in het brengen van Zijn offer, zoals het onder meer het werk van de hogepriester was om te offeren. In Zijn overgave in de dood des kruises heeft Hij het uitgeroepen: Het is volbracht! Hij heeft de volmacht, door Zijn Vader Hem gegeven, tot een eind gebracht. Het was een volmaakt werk, dat Hij als Priester gedaan heeft in het brengen van Zijn offerande. Vervolgens wordt door Christus gesproken van het werk dat Hij moest doen. Wat houdt dat werk in? Wel, het is een werk van verzoening en verlossing. Eerst van verzoening en dan van verlossing. Want zonder verzoening, zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving en verlossing. In onze derde gedachte hopen we er meer van te zeggen. Er is een orde in het heil, door God gesteld. Eerst moet het offer gebracht worden tot verzoening en dan is er verlossing mogelijk. In de derde plaats zegt de Zaligmaker dat dit werk Hem door de Vader gegeven is. Het is door de Vader verordineerd en bevolen, zeggen de kanttekenaren. Christus is dus door Zijn Vader daartoe afgezonderd en daartoe gesteld uit onverklaarbare liefde, opdat in die verordinering het raadsplan van God volkomen zou uitgevoerd worden. Dat door Christus te volbrengen werk was ook door de Vader bevolen. Het was een bevel van de Vader om dat te volbrengen. Maar het was ook de lust van de Middelaar Zelf om de wil van Zijn Vader te doen. Wij hebben ervan gezongen uit Psalm 40, waar van Christus getuigd wordt: ‘Ik draag die heilige wet, die Gij de sterveling zet, in het binnenste ingewand.’ Hij was hierin de Dienstknecht van Zijn Vader, om de eer van Zijn Vader te verhogen. Hij heeft het uitgeroepen: Het is volbracht! Zijn borgtocht is volbracht. De verzoening is volbracht. Het werk dat in Zijn leven op aarde op Zijn schouders is gelegd, is volbracht, Zijn werk tot eer en verheerlijking van Zijn Vader is volbracht. ‘Vader’, zegt Hij, ‘Ik heb U verheerlijkt op de aarde.’ Wat een geweldige inhoud heeft toch het gebed van de Middelaar, ziende op Zijn volbracht werk tot opluistering van de deugden van Zijn Vader en het aanbrengen van de volmaakte verlossing van Zijn Kerk door verzoening en voldoening aan het recht Gods. Dat is Goede Vrijdag, gemeente. Als dit niet plaatsgevonden had, dan was alles voor altijd verloren geweest. Want zonder het volbrachte werk van Christus zou na de diepe val in Adam nooit herstel van de mens in de gemeenschap met God mogelijk zijn geweest. Dan had er nooit weer een vereniging met God kunnen plaatsvinden. Daarom is de verordinering van Christus door de Vader en de gehoorzaamheid van de Zoon aan de opdracht van de Vader het grootste wonder dat ooit geschied is. Nu kunnen vijanden en goddelozen nog zalig worden! www.prekenweb.nl
3/9
Ds. G. Zwerus – Jezus’ sterven
2. Het einde van Zijn lijden als Borg Gemeente, het lijden van Christus als plaatsbekledende Borg houdt veel meer in dan de wonden in Zijn handen en de tekenen van de nagelen in Zijn voeten. Hij heeft Zijn gehele leven van kribbe tot kruis geleden als de Man van smarten. Jesaja getuigt van Hem in zijn profetie, wanneer hij zegt: Als wij Hem aanzagen, zo was er geen gestalte dat wij Hem zouden begeerd hebben. Hij was veracht en de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten en verzocht in krankheid. (Jes.53:2-3) Het lijden van Christus is nooit met menselijke woorden uit te drukken. Het is nooit te zeggen welke diepten van lijden er in Zijn levensduur van ruim 33 jaren op aarde zijn geweest. Want Zijn lijden begon niet pas vanaf Zijn dertigste jaar, toen Hij in het openbaar ging optreden, maar het betrof Zijn gehele leven, vanaf Zijn geboorte, al werd wel Zijn lijden aan het einde van Zijn leven verzwaard. Hij is gekomen om als Borg te lijden voor mensen, die naar recht een eeuwig straflijden in de hel hadden moeten ondergaan. Hij heeft de toorn van God verdragen, de aanvechtingen van de hel ondergaan en de zonden van Zijn Kerk weggedragen. De prijs die gevraagd werd, heeft Hij door Zijn bloedstorting betaald, tot bevrediging van de toorn van God. Ach, wij mensen kunnen de omvang en de zwaarte van het lijden van de Zaligmaker nooit ten volle begrijpen en doorgronden, gemeente. Hij heeft dat alles willen doen, en dat zonder zonde. Zijn lijdelijke gehoorzaamheid doet de geestelijke bruid uit het Hooglied uitroepen: Mijn Liefste is rood, Hij draagt de banier boven tienduizend. (Hoogl.5:10) O, welk een liefde! Hij stortte vrijwillig Zijn bloed voor Zijn bruidskerk. Er is een volk op de aarde, dat weet wat de zonde gekost heeft en wat de betalende Borg heeft moeten doen. Zij weten wat de Vader van Zijn Kind Jezus eiste. Reeds in de hof van Gethsémané werd in Zijn lijden Zijn zweet als grote druppelen bloeds, die van Zijn lichaam afliepen en de aarde doordrenkten. Maar nu is Zijn zwaar lijden aan het kruis ten einde. Zijn werk is volbracht. Er is geen gramschap meer, er is geen vijandschap meer, er zijn geen beschimpingen meer, er zijn geen verdachtmakingen en beschuldigingen meer. Dat alles is voorbij. Er is een eind aan Zijn lijden gekomen. Het is volbracht! In deze uitroep van Christus ligt een overwinning, een glorieuze triomf besloten. Hij is niet bezweken, maar Hij heeft Zijn lijden tot het einde toe doorstaan. De volle beker van Gods toorn is door Hem geledigd en aan alle eisen van het goddelijk recht is door Hem voldaan. Nu is het noodzakelijk, gemeente - en het is een voorrecht als het zover mag komen - dat wij persoonlijk tot de belijdenis en de beleving mogen komen van hetgeen een zeker dichter verwoordde: Ja, ik kost Hem die slagen, die smarten en die hoon; Ik doe dat kleed Hem dragen, dat riet, die doornenkroon; Ik sloeg Hem al die wonden, voor mij moet Hij daar staan; Ik deed door mijne zonden, Hem al die jamm’ren aan.
www.prekenweb.nl
4/9
Ds. G. Zwerus – Jezus’ sterven
O, dan wordt met smart en schaamte beleden dat onze zonden dat lijden Hem hebben aangedaan. Maar ook mag met het geloofsoog gezien worden dat Jezus daar hangt, niet alleen als de lijdende Knecht des Vaders, maar ook als Overwinnaar, als Triomfator over hel, dood en graf. De geschonden deugden van Zijn Vader zijn door Hem volkomen hersteld. En de breuk, die in het paradijs gemaakt is, is door Hem volmaakt geheeld! De uitroep van Christus dat het volbracht is, houdt ook in dat Hij nu mag rusten van de strijd. Hij was niet alleen mens, maar Hij was ook God. Hij wist dat Hij deze gang moest maken om genoegdoening te geven aan het recht van God. Niet alleen in Zijn vernedering, maar ook in Zijn verhoging. Gods recht eiste Christus’ dood, maar ook Zijn verhoging, omdat Hij voldoening aangebracht had. Ook na Zijn sterven moest het recht van Zijn Vader bevestigd worden tot nut van Gods Kerk. Hij legde Zijn leven af. En het hoofd buigende, gaf de geest. Hij boog Zelf Zijn hoofd en gaf de geest. Dit in tegenstelling tot ons mensen. Immers, als wij sterven, dan geven wij eerst de geest en daarna buigen wij het hoofd. Maar Hij legde Zijn leven geheel vrijwillig af, toen het einde van Zijn lijden gekomen was. Hij zou echter Zijn leven hernemen in Zijn opstanding. Hij bezat de goddelijke macht om Zijn leven af te leggen en weer te nemen. Zijn lijden was geëindigd en Zijn priesterlijk borgwerk was volmaakt geschied in Zijn offer en zelfovergave. De triomfkreet Het is volbracht! was tot eer en glorie van Zijn Vader en tot verhoging van Christus Zelf. De satan heeft bij het aanhoren van deze overwinningsuitroep gesidderd. Hij wist nu dat hij het verloren had. Meerdere malen heeft de duivel in het leven van Christus mis gegrepen. Denk maar aan de verzoeking in de woestijn en de beproeving in de hof van Gethsémané. Nu besefte hij uiteindelijk op de vloekheuvel van Golgotha definitief mis gegrepen te hebben. Christus heeft in Zijn lijden en sterven de satan tot zwijgen gebracht. Want waar het Woord des Heeren triomfeert moet alles zwijgen. Gemeente, als wij op Goede Vrijdag het eind van Christus’ lijden beschouwen, dan betaamt het ons te zeggen: ‘Hier weidt mijn ziel met een verwonderend oog.’ Op Golgotha wordt het eeuwige wonder gezien, dat God van God verlaten is geweest. Maar ook dat God door God is verheerlijkt geworden in het volbrachte werk van de Middelaar. 3. Een volkomen verlossing voor de Zijnen Het woord ’verlossing’ houdt veel in! Het wil zeggen dat een mens gered wordt uit iets waaruit hij zichzelf niet redden kan. Wij liggen van nature gebonden in de macht van de vorst der duisternis. Zolang wij de wil van onze vader, de duivel, doen is er niets aan de hand. Wij mogen van de duivel psalmverzen zingen, orgelspelen, naar de kerk gaan, goede boeken lezen; dat vindt hij allemaal best. Als het ons maar niets doet! Maar als het enigszins komt tot een werkelijk besef van onze zonden en er is enige kennis van de oorzaak van de zonde, dan wordt het anders. Als de Heilige Geest ons ontdekt aan onze zonden, dan worden we leden van de strijdende Kerk en in een geestelijke strijd gewikkeld. Die geestelijke strijd behelst verschillende zaken: We gaan strijden voor de eer van God. We gaan ook strijden tegen de zonde, om te trachten die te boven te komen. We gaan de Heere vragen of we Hem een offer van gehoorzaamheid mogen brengen. We gaan www.prekenweb.nl
5/9
Ds. G. Zwerus – Jezus’ sterven
zeggen: ‘Heere, ik zal proberen het bij U goed te maken; ik wil U graag betalen voor de zondeschuld die ik gemaakt heb.’ Dit zijn in het leven der genade de slechtste tijden nog niet, gemeente, ook al denken we dan in ons gemis en in de overtuiging van onze zonden de Heere met onze werken te kunnen bevredigen. Dat is de lokkenstijd, waarvan de profeet Hosea spreekt, als hij zegt van de Heere: Daarom, zie, Ik zal haar lokken. (Hos.2:13) De kanttekenaren zeggen hiervan: ‘Dit ziet op de liefelijke prediking van het Evangelie en de overreding van de uitverkorenen tot bekering en geloof.’ Doorgaans is dit de weg die de Heere met Zijn Kerk houdt. Al deze pogingen om zich voor God aangenaam te maken zijn welgemeend, maar wat ontbreekt is een grondige zelfkennis. En er is geen of weinig besef van de breuk die in het paradijs is geslagen tussen God en de mens. We gaan ons opknappen en we zeggen: ‘Heere, U hebt toch gezegd dat wie zijn weg wél aanstelt, die zult U Uw heil doen zien?’ We gaan dan treurend over de wereld vanwege de zondige weg die we gegaan zijn. Maar ons hart gaat uit naar de Heere, om voor Hem te mogen leven. Kent u daar iets van, gemeente? Kent u iets van die lokkenstijd? Dat is een aangename tijd! Maar... Christus wordt niet zozeer benodigd! En de betekenis van Goede Vrijdag leeft niet in het hart. We kunnen het zelf en we proberen het zelf. Gelukkig, de Heere zet de rem erop. Kortom, we gaan leren vragen of er nog een middel en een weg is tot verzoening. Want we komen er wel achter dat het met ons in plaats van beter, steeds erger wordt. Dat is een wetenschap die we niet verstandelijk, maar door de ontdekkende genade Gods opdoen. We worden steeds meer ingeleid in onze bondsbreuk, in wat er is gebeurd in het paradijs tussen God en Adam als het hoofd van het werkverbond, waarin wij allen begrepen waren. O, daar is immers door de zonde een grote kloof ontstaan, die vanuit onszelf nooit te overbruggen is. Het wordt de beleving: minder zonden doen en groter zondaar voor God worden. Dan houdt al het zingen en praten wel op. Dan verdwijnt de hoop in ons leven en dan komt er, door de overwinnende en inwinnende genade van God, een uitzien naar die dierbare Christus, Die het uitgeroepen heeft: Het is volbracht! Waarvan moeten wij verlost worden, gemeente? Wel, van de grote schuld die bij God gemaakt is. De kennis daarvan leert Gods Geest ons. Dat is niet iets waarover oppervlakkig gepraat wordt, maar dat is beleving van het hart. Hoe meer beleving er van de zondeschuld is, des te meer gaan we daaronder gebogen en zeggen we: ‘O, God, naar Uw recht is het voor mij eeuwig kwijt en mis ik Uw gemeenschap, want ik heb mij de verdoemenis waardig gemaakt.’ Maar nu het grote wonder, dat Christus alles volbracht heeft. Door Zijn bloedstorting en voldoening aan het recht Gods kan het nog voor een goddeloze zondaar. In Hem ligt de volkomen verlossing voor de Zijnen. Weet u waar het ons aan ontbreekt? Om eerlijk te zijn: het ontbreekt ons aan zelfkennis. We vinden ons nog te goed en te braaf. We hebben nog allerlei gronden buiten Christus en zien nog in veel zaken buiten Hem waarde. We hebben nog onze bestaansgrond buiten Hem. Maar, o wonder, het wordt uit louter genade geleerd, dat zonder het bloed van Christus geen vergeving van de zonden en geen verlossing mogelijk is. Als door Gods Kerk gelovig gezien mag worden op de volmaakte verlossing in die dierbare Christus, www.prekenweb.nl
6/9
Ds. G. Zwerus – Jezus’ sterven
wordt het waar in de ziel en wordt het innerlijk beleefd wat de profeet Jesaja getuigt van de Heere, dat Hij, de genadige God, zegt: Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol. (Jes.1:18) O, de kracht van het reinigende en wassende bloed van Christus in Zijn volbrachte werk is zo groot! Hij heeft genezing van alle zondekwalen aangebracht. Gods volk wordt verlost op grond van Zijn verworven gerechtigheid. Dat is de ware betekenis van Goede Vrijdag. In dat volbrachte werk wordt hun leven verklaard, wordt hun zaligheid verklaard en wordt hun hoop op de volkomen verlossing verklaard. Wanneer hun lichaam der zonde en des doods wordt afgelegd, dan zullen zij mogen ingaan daar waar geen zonde, geen strijd en geen moeiten meer zijn. ‘Adam’ wordt dan niet langer meegedragen. De volkomen verlossing van Gods Kerk ligt verklaard in de uitroep: Het is volbracht! Niets van de mens zelf komt in aanmerking; geen nagelschrapsel. Zij worden zalig omdat God het wil. Ze zijn zalig in die volheerlijke Middelaar Gods en der mensen. Ze mogen zwemmen in de wateren van vrije genade. Dat is de hoop der ellendigen, de hoop van veroordeelden, de hoop van schuldigen. Immers, ze staan bij God in de schuld en ze maken de schuld nog dagelijks groter met gedachten, woorden en werken. Maar het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonden. Dan gaat dat volk wel eens zingen met de dichter van Psalm 118 vers 10, wat we samen gaan doen: Dit is, dit is de poort des HEEREN; Daar zal ‘t rechtvaardig volk door treên, Om hunnen God ootmoedig t’ eren, Voor ‘t smaken Zijner zaligheên. Ik zal Uw naam en goedheid prijzen; Gij hebt gehoord; Gij zijt mijn geest, Door Uw ontelb’re gunstbewijzen, Tot hulp, en heil, en vreugd geweest. Gemeente, als hetgeen we gezongen hebben, bij het sterven van Gods volk werkelijkheid wordt, dan zijn ze erdoor! Dan zijn ze verlost. Dan zijn ze met recht ‘doorgeleide mensen’. Ze worden dan ingezameld in die plaats der rust, die God in Jezus Christus voor hen heeft bereid van vóór de grondlegging der wereld. Nu een vraag aan u allen: Is het al werkelijk Goede Vrijdag voor u geworden? Weet u van de inhoud en de betekenis van Goede Vrijdag? Hebt u bevindelijk voor uw hart en leven ervaren wat de uitroep van Christus, dat alles volbracht is, wezenlijk betekent? Daar komt het immers op aan! Dat moet een persoonlijke zaak van het allergrootste belang voor ons zijn. Nu wil ik dit nog zeggen: De boodschap en verkondiging van Goede Vrijdag in het volbrachte werk van Christus houdt in, dat geen mens kan zeggen dat hij niet zalig heeft kunnen worden. De kracht en de waarde van Zijn volbracht werk is zó groot, dat er wel duizend werelden in begrepen zouden kunnen zijn. Onze Dordtse Leerregels zeggen ervan, dat Zijn offer overvloedig genoegzaam is tot verzoening van de zonden van de www.prekenweb.nl
7/9
Ds. G. Zwerus – Jezus’ sterven
gehele wereld. O, neem het toch ter harte en zie toch op het geluk van Gods volk! Ze zijn in dit leven opgezocht en gezaligd, om aan het eind daarvan opgenomen te worden in heerlijkheid. Ze zijn dan verlost van een lichaam der zonde en des doods. Ja, ze zijn verlost van zichzelf. Wat zij in dit leven uit genade mogen ontvangen, gaat over dood en graf heen. Gemeente, Alleen ken uw ongerechtigheid, dat gij tegen de HEERE uw God hebt overtreden. (Jer.3:13) Zo sprak de Heere eenmaal door de mond van de profeet Jeremia. Kinderen, jongens en meisjes, ouderen, wij staan bij God in de schuld. We hebben allemaal een hemelhoge schuld die vereffend moet worden. Besef het toch en spreek er met elkaar over wat het zeggen wil als bij ons sterven onze schuld niet vergeven is. Want dan is het voor eeuwig verloren. Dan is het te laat. O, wat ik u bidden mag: Vraag toch de Heere u te leren om uw dagen recht te tellen om een wijs hart te bekomen! In Gods Woord worden we zo dikwijls gewaarschuwd en opgeroepen om de Heere te zoeken. Ja, de wijze Prediker richt zich zelfs apart tot de jonge mensen om hen op te wekken aan hun Schepper te gedenken, voordat de kwade dagen komen en de jaren naderen, waarvan gezegd zal worden: ‘Ik heb er geen lust in, ik heb er geen zin in.’ Gemeente, we leven nog. Christus wordt u nog gepredikt. Hij is de volkomen Zaligmaker, Die de weg van de zaligheid door Zijn bloedstorting heeft gebaand. Dat is die verse en levende weg om met God verzoend te worden, waarvan de apostel spreekt in de Hebreeënbrief. De Heere gedenke ons, klein en groot, jong en oud. Hij binde het belang van de geestelijke zaken op ons hart, zodat vruchten van geloof en bekering, die eeuwigheidswaarde hebben, in ons leven gezien mogen worden. Volk van God, ons derde punt handelde over een volkomen verlossing voor hen die van Christus zijn. Hij bad eenmaal: ‘Vader, ze waren Uwe, Gij hebt ze Mij gegeven.’ Hij heeft hun de Naam van Zijn Vader bekendgemaakt. Kom, volk des Heeren, het is Goede Vrijdag. Onze offers kunnen Gode niet behagen. Hebt u uw offers nog? Ik hoop dat u ze verliezen mag en dat uw schuld meer en meer drukken mag. Immers, we zijn in zonden ontvangen en in ongerechtigheid geboren. Wat moeten we toch met Jezus doen, als de schuld van onze zonden ons niet drukt? Ach, dan heeft Zijn bloed geen wezenlijke waarde voor ons en hebben wij Zijn volbrachte werk niet nodig. Gelukkig het volk dat aan een eind komt met zichzelf. Ik gun u dat van harte, zonder daarbij de kleinste in de genade pijn te willen doen. U mag het weten dat ik o zo bang ben om het kleinste dat uit God is pijn te doen. Maar ik zou u zo gaarne gunnen Christus in Zijn volkomen werk te kennen. Want wie Hem vindt, vindt het leven en trekt een welgevallen van de Heere. Het is een onnoemelijk groot voorrecht als de verlossing van de zondeschuld ons geschonken wordt. We moeten het eigendom van een Ander worden en tot de beleving komen: Hij is mijn Borg en mijn Middelaar; Hij is de mijne en ik ben de Zijne. Misschien zegt u: ‘Mijn hart gaat daarnaar uit. De Heere weet van mijn verlangen om Christus als mijn hemelse Bruidegom te mogen omhelzen.’ Wel, als dat zo is, houd dan maar moed en houd aan in de gebeden! De Heere zal u niet begeven en Hij zal u niet verlaten. Misschien gebeurt dat pas bij uw sterven; de Heere is vrij in Zijn bedelingen. Maar dit is vast en zeker: eenmaal breekt voor heel de Kerk des Heeren de volkomen verlossing aan. www.prekenweb.nl
8/9
Ds. G. Zwerus – Jezus’ sterven
Nu is het nog de strijdende Kerk. Nu leven er nog vele vragen in het hart. Nu zijn er nog de bestrijdingen en de aanvechtingen. Nu moet het zondige bestaan steeds maar weer ingeleefd worden en een zondig hart meegedragen worden. Nu wordt Gods gunst niet altijd ervaren. Nu is die dierbare en gezegende Zaligmaker nog zo dikwijls voor het geloofsoog verborgen. Maar eens breekt de tijd van de volkomen verlossing aan! Dan mogen Gods kinderen altoos hun heerlijk Hoofd, die gezegende Christus, aanschouwen. O, dan mogen zij hun Liefste aanschouwen. Dan zullen de ogen zalig zijn van het zien! Zij mogen eeuwig delen in Gods gemeenschap en daarvan ongestoord genieten. Hun verwachting wordt dan vervuld in het afleggen van hun leven en in het aandoen van Christus, tot in alle eeuwigheid. Dat zal uw deel zijn, volk des Heeren! Amen.
Slotzang: Psalm 65:2 Een stroom van ongerechtigheden Had d’ overhand op mij; Maar ons weerspannig overtreden Verzoent en zuivert Gij. Welzalig, dien Gij hebt verkoren, Dien G’ uit al ’t aards gedruis Doet naad’ren, en Uw heilstem horen, Ja, wonen in Uw huis.
Deze preek is eerder gepubliceerd in de prekenserie ‘Een zaaier ging uit…’ (deel 21)
www.prekenweb.nl
9/9