JEZUS EN DE MYSTIEK VAN HET LOOFHUTTENFEEST Lezing gehouden door pastor John Batist op donderdag 16 september 2010 De maand september is voor de religieuze Joden in de hele wereld zeer belangrijk. Ze is vol van Feest- en Gedenkdagen. Zo viert men op 9 en 10 september het Joods Nieuwjaar (Rosj Hasjana), op 18 september Grote Verzoendag (Jom Kipoer) en van 23 t/m 30 september wordt het Loofhuttenfeest (Soekot) gevierd, dat wordt afgesloten met het Slotfeest (Sjemini Atseret) en ‘De vreugde der Wet’ (Simchat Thora). Omdat de Joodse kalender jaarlijks verspringt, kan het Loofhuttenfeest plaatsvinden tussen half september en half oktober. Vanavond zal ik met name ingaan op het Loofhuttenfeest. De opdracht tot het vieren van dit feest kunnen we lezen in Leviticus 23: 34 – 44 (Zie bijlage) Ook nu nog wordt dit feest in alle religieus Joodse gezinnen gevierd. Dit om te gedenken dat het volk Israël tijdens de woestijntocht weliswaar veertig jaar lang in tenten of hutten woonden - heel kwetsbaar dus - maar zich desondanks toch veilig voelde onder Gods hoede en bescherming. Elk gezin bouwt dan een loofhut (soekka) in de tuin, of ook wel op een balkon of plat dak, maar in ieder geval onder de open hemel. De bedoeling is, dat men tijdens dit feest dat dus zeven dagen duurt - zoveel mogelijk in deze hut woont, of er minstens de maaltijden gebruikt. De loofhut wordt zo mooi en gezellig mogelijk versierd. Kinderen maken tekeningen om erin op te hangen. Het is immers een feest van blijdschap en dankbaarheid. Maar het heeft ook het karakter van een Oogstfeest. Daarom vormt de ‘Loelav’ een belangrijk symbool bij dit feest. Dit is een plantenbundel die uit vier verschillende boomproducten bestaat, elk met een eigen betekenis. Deze zijn: Hadassiem - drie mirtetakken. De hadassiem zijn geurig maar smaakloos: slaat op die Joden die niet aan Thorastudie doen maar hem wel toepassen. Loelav - een palmtak. De loelav is geurloos maar wel smaakvol: slaat op die Joden die zich hoofdzakelijk beperken tot Thorastudie. Arawot - twee beekwilgtakjes. De arawot missen beide: slaat op die Joden die noch de Thora bestuderen noch hem toepassen. Etrog - grote en geurige citrusvrucht. De etrog is geurig en smaakvol: slaat op die Joden die zowel de Thora bestuderen als dat ze hem ook toepassen. De takken worden tezamen gebundeld terwijl men de etrog er tegenaan houdt. Daarmee wordt verbeeld, dat in de geloofsgemeenschap de één aanvult wat de ander mist en zodoende bereikt het Joodse volk als geheel toch haar doel, namelijk de Thora bestuderen en hem toepassen. Men neemt de Loelav dagelijks mee naar de synagoge. Bij het zingen van bepaalde Psalmen, houdt men de loelav in de hand en wordt een rondgang gemaakt om de verhoging (Biema). Men zwaait de loelav naar alle richtingen en wil daarmee tot uitdrukking brengen dat alle bomen, planten, zaden en vruchten, al het groen, aan God toebehoort. Een uiting van dankbaarheid om de oogst en van de hoop, dat God ook in de toekomst voor nieuw groen zal zorgen. Dit doet men elke Soekotdag en op de laatste - de zevende - dag, Hosjana rabba, doet men dit zelfs zeven maal. Dit zwaaien loelav gebeurt dus tijdens het zingen van de lofpsalmen die in deze week gezongen worden, de psalmen 113-118. Daaronder de kortste Psalm uit de bijbel, die deze dank kernachtig samenvat, Psalm 117. 1 Alle volken, zing een lied voor de heer, alle landen, verheerlijk de heer 2 Zijn liefde reikt ver boven ons uit, de trouw van de heer kent geen grenzen. Halleluja. Zoals gezegd: het is een feest van afsluiten en opnieuw beginnen. Men dankt om de gaven van het afgelopen jaar maar men bidt ook voor regen voor het nieuwe seizoen. Dat afsluiten en weer opnieuw beginnen vindt ook plaats aan het eind van de zeven dagen op het zogenaamde Slotfeest en Simchat Thora, dit is de ‘Vreugde om de Wet. Daaronder verstaat men de eerste vijf boeken van dat wat wij het Oude Testament noemen: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium. Want op deze laatste dag worden in de synagoge de laatste verzen van de Thora (dus de laatste verzen van Deuteronomium) gelezen en meteen aansluitend weer de eerste verzen van Genesis. Dit alles gaat met grote vreugde
1
gepaard die tot uitdrukking wordt gebracht door het dansen met de Thora in de hand. Het is een demonstratie van de grote innerlijke blijdschap om de levenswijsheid die God door de Thora aan de mens schenk. Als je de tekst van bijvoorbeeld Psalm 116 leest tegen deze achtergrond - de Uittocht door de woestijn, de schenking van de Thora en het binnen gaan van het beloofde land - zie je hoe goed die psalm voor dit feest gekozen is. We zullen deze even beluisteren. (Zie tekst pagina 9). Overweeg dan bij jezelf, of je iets van deze elementen in je eigen leven herkent: Je kwetsbaarheid en toch bescherming voelen. De wijsheid, spiritualiteit en aansporing in de verhalen en geboden uit het de Thora: moeilijk en heerlijk tegelijkertijd. Het binnengaan in het beloofde land: de ervaring van gered zijn na een heftige, moeilijke periode. JEZUS EN HET LOOFHUTTENFEEST Ook in Jezus’ tijd werd het Loofhuttenfeest in de plaatselijke Synagoge gevierd. Maar de belangrijkste plechtigheden vonden plaats in de Tempel van Jeruzalem. Ook daar door aan God dankoffers te brengen voor de oogst, de schenking van de Thora en het binnengaan in het Beloofde land. Als het even kon, maakte men vanuit het land een pelgrimstocht om het feest daar bij te wonen. Ook Jezus heeft dit meermalen gedaan. We lezen het bijvoorbeeld in het evangelie volgens Johannes, in de hoofdstukken 7 + 8. Daar wil ik nu wat dieper op ingaan, omdat Johannes het bezoek van Jezus aan dit feest op een virtuoze wijze gebruikt om zijn spirituele visie op Jezus te geven: Wat maakt Jezus tot de Messias? Waar stoelt Hij zijn pretentie op dat hij de Zoon van God is? Of anders gezegd: Hoe zijn Jezus en God met elkaar verbonden? Met tal van beelden en teksten uit het Oude Testament geeft Johannes daar een antwoord op. Daarmee is het voor mij een mystieke tekst. Want waar gaat het over bij mystiek? Mystiek gaat over de betrekking tussen God en mens. Op een of andere manier ‘doet’ God iets, waardoor de mens er iets van de Goddelijke aanwezigheid kan ervaren. Een voorbeeld. Iemand vertelde me eens: “Ik maakte een zware periode door. Mijn vrouw was er met een ander vandoor gegaan. Van de ene op de andere dag vertrok ze. Eindeloos getouwtrek over de kinderen en over geld. Ik werd er letterlijk ziek van. Depressief. Bidden kon ik niet meer. Hooguit roepen: ‘Waar blijf Je nou?’ Op advies van de dokter moest ik gaan sporten. Ik wilde dat niet in een groep. Toen ben ik gaan fietsen. Een paar weken voor Kerstmis – waar ik vreselijk tegenop zag - fietste ik door het Zeeuwse winterlandschap. Op een dijk met naakte bomen, langs geploegde akkers van glimmende klei, wachtend op het voorjaar. Daar overviel het mij. Een intense ervaring. Opeens was het voor mij Advent, verwachtend nieuw leven. Ik voelde me één met alles. Ik kon weer licht zien. Mijn gebed was verhoord”. Voor deze man, was dit een mystieke ervaring, een moment van zich één voelen met God, een openbaring. Dat doet God gevraagd en ongevraagd, zich openbaren aan mensen. Maar nooit op bestelling. Het overkomt je. En toch…., zeggen de grote mystici, je kunt de kans erop wel vergroten, namelijk door voor God open te blijven staan, hoe dor je leven ook is en hoe ver hij ook afwezig lijkt, zoals die man in het voorbeeld. Dat blijven openstaan, kan je bijvoorbeeld doen door gebed, soberheid, Bijbellezing, liturgie vieren, het geestelijk gesprek, meditatie, gewetensonderzoek, een deemoedige houding en hulp aan anderen. Dat is wat Johannes en zijn geloofsgemeenschap hebben gedaan. Zij hebben intens gebeden, liturgie gevierd, het Oude Testament bestudeerd, gesproken over de woorden en daden van Jezus, zich geoefend in naastenliefde. En daardoor hebben zij het Goddelijke in Jezus en in zichzelf ervaren. De weerslag vind je in het evangelie, de brieven en de Apocalyps van Johannes. Bij wat Johannes schrijft proef je op de achtergrond óók de dramatische breuk die gaandeweg is ontstaan tussen Joden en Christenen. Dat blijkt uit het feit, dat hij aan zijn verhalen over Jezus vaak een discussie toevoegt tussen Jezus en ‘de Joden’. Je ziet het ook in het verhaal over het bezoek van Jezus aan het Loofhuttenfeest. Het is een conflict dat uiteindelijk uitloopt op zijn dood. Dat vraagt wel even een waarschuwing vooraf. Want als Johannes schrijft over ‘de Joden’, dan bedoelt hij daarmee niet de Joden of het Joodse volk in het algemeen, laat staan van alle tijden. Helaas is dit in het verleden vaak wel gebeurd, dat alle Joden verantwoordelijk werden gehouden voor de dood van Jezus. Met alle verschrikkelijke gevolgen van dien: Jodenvervolging, Pogroms, de Holocaust. Nee, als Johannes het in zijn
2
Evangelie heeft over ‘de Joden’, dan bedoelt hij daarmee de Joodse religieuze leiders. Precies zoals Jan Nieuwenhuis het in zijn boek ‘Johannes de Ziener’ zegt: ‘Het zijn de rond het heiligdom en de vastgestelde religie gegroepeerde joden, de tempelkaste, de godsdienstige schoolmeesters. Die bekritiseert Jezus, vanwege hun wettische en zelfgenoegzame manier van geloven. Zij plegen in de ogen van Jezus ‘ontucht’ ten aanzien van de eigenlijke boodschap van God in de Schriften...’ Tot die Joodse leiders richt Jezus zijn kritiek. Het is ook nooit Jezus’ bedoeling geweest om het Joodse geloof te verlaten en een nieuwe Godsdienst of kerk op te richten. Jezus was en bleef door en door Joods en je vindt meermalen zijn uitspraak in het Evangelie, dat hij ‘geen stip of Jota’ uit de Bijbel wilde schrappen. Het ging hem om hervorming, om terugkeer naar de kern van de Schriften: Gerechtigheid en liefde. En daar ging het ook de eerste Christenen om. Ook zij onderhielden – net als Jezus - de eerste tientallen jaren de Sabbat en andere Joodse gebruiken. Ook zij hadden niet de bedoeling om zich af te scheiden en iets nieuws te stichten. (Zie hiervoor ook de boeken van Pinchas Lapide). Het ging dus om hervorming van het geloof van Israël. Maar de Joodse leiders accepteerden dat niet. Zodoende liep het conflict uit op de vervolging en de dood van Jezus, en later de vervolging en soms ook de dood van de eerste Christenen (zie de Handelingen van de apostelen, waarin b.v. het verhaal van de steniging van Stefanus te lezen is). En uiteindelijk leidde dit alles tot een breuk. Dat was dramatisch en pijnlijk: dat broeders en zusters uit de Joodse traditie elkaar zo kwijt waren geraakt. En de pijn daarover, de pijn van die vervolging en die breuk, proef je in de teksten van Johannes. Die breuk zal niet eenvoudig geheeld kunnen worden. Maar wél kunnen we ons verdiepen in het Joodse gedachtegoed, in het besef dat daarin onze wortels liggen (én die van Jezus!). Want dat kan leiden tot een beter begrip van de ander, en ons helpen in onze eigen zoektocht naar God. ENKELE OPMERKINGEN bij JOHANNES hoofdstuk 7 + 8 (Zie de tekst op pagina 6 t/m 9) Eigenlijk vormen de hoofdstukken 7 + 8 van het Johannesevangelie één geheel. Met uitzondering van de verzen 7,53 – 8,11: het verhaal over de overspelige vrouw. De meeste exegeten zijn van mening dat dit later is toegevoegd. Eerst iets over de opbouw van de hoofdstukken 7 + 8. Naast een paar verhalende elementen, omvat het grotendeels een drietal discussies: Eerst tussen Jezus en zijn ‘broeders’. Daarna met ‘het volk van Jeruzalem’ En tenslotte met de ‘hogepriesters en Farizeeërs’. Kernvraag in alle discussies is de afkomst van Jezus: Waar komt hij vandaan? Waar baseert hij zijn pretenties op? Op wiens gezag spreekt en handelt hij? De eerste discussie is dus tussen Jezus en zijn broers. Wie zijn dat? In Eerste Testament is het familie in bredere zin: een neef of oom werden broer genoemd. Een broer zoals wij dat opvatten wordt daarin meestal aangeduid met ‘zoon van mijn moeder’. Volgens veel exegeten gaat het hier om échte broers van Jezus! Zie b.v. ook Marcus 6,3: ‘Is dat niet de timmerman, de zoon van Maria en de broeder van Jacobus en Jozef, en Judas en Simon?’. De toehoorders zullen zich deze afkomst herinneren. En dit geeft meteen aanleiding voor dat typisch Johanneïsche misverstand: hij komt toch uit Nazareth, we kennen toch zijn vader en moeder en broers? Iemand uit zo’n achterlijk gebied afkomstig kan toch niets voorstellen, laat staan een ‘gezondene van God’ zijn? Daar sluit ook de sceptische opmerking van ‘de Joden’ in vers 15 bij aan: ‘Hoe weet hij dat allemaal, terwijl hij helemaal geen onderricht heeft gehad?’ (Bedoeld wordt de scholing zoals de Schriftgeleerden, Farizeeën en rabbijnen die hebben gehad). Iemand met zo’n ongeletterde afkomst kun je toch niet serieus nemen? De broers van Jezus dringen er bij Jezus op aan om naar het Loofhuttenfeest in Jeruzalem te gaan. Als reden daarvoor geven ze op: ‘Niemand doet toch iets in het geheim als hij bekend wil worden?’ Dat klinkt logisch. In Jeruzalem val je veel meer op met je boodschap. Maar Jezus geeft daar in eerste instantie niet aan toe. Dat lijkt te zijn uit angst voor de dreiging van de Joden, die hem willen doden. Maar de eigenlijke reden is anders: die broers lijken hem wel te willen helpen meer succes te krijgen, maar in werkelijkheid zijn ze zeer sceptisch. Dat valt te proeven in vers 5: ‘Ook zijn broers geloofden namelijk niet in hem,’ Hun aandrang is niet oprecht. Ze geloven er eigenlijk niet in wat Jezus zegt en doet. Als hij naar Jeruzalem gaat zal hij wel door de mand vallen. Dáár spreken over de hervorming van het geloof, is immers wel een graadje moeilijker dat in het vertrouwde Galilea. Nou ja, en als Hij daar dan toch succes mocht
3
hebben en erkend wordt als Messias, och, dan zouden ze daarin mooi kunnen delen. Het is tenslotte wel lucratief om broer van de Messias te zijn! Dat doorziet Jezus. Maar in dit machtsdenken doet Jezus niet mee. Hij zal in Jeruzalem wel Messiaanse tekenen verrichten, maar anders dan zij verwachtten. Uiteindelijk gaat Jezus toch. Op zijn tijd. Of beter: Gods tijd. Hij bepaalt het moment. En hij gaat ‘in het geheim’. Onverwacht komt hij toch de tempel binnen. Je kunt dat als vervulling zien van wat de profeet Maleachi schrijft (in 3,1): ‘Plotseling zal de Heer zijn heiligdom binnentreden, de Heer die gij zoekt, de heraut van het verbond’. Nu gebeurt dit!, zegt Johannes hiermee in zijn Evangelie. Hij gaat er met de Joden in discussie. We lezen dat er zeer verschillend over Jezus gedacht werd. De één vond hem een goed mens. De ander vond hem een misleider. Het blijkt te gaan over het verwijt, dat hij zich niet hield aan de Sabbatsrust. Hij was namelijk al eens eerder in Jeruzalem geweest en had toen iemand genezen bij de vijver van Betsaida, n.b. op de Sabat! Dat doet een ware gelovige niet! Jezus verdedigt zich met (vers 21 – 24): ‘Jullie voeren toch ook besnijdenissen uit, al is het op een Sabbat. Wat kan er dan verkeerd aan zijn dat ik op Sabbat iemand genees? Waar maak je je nou kwaad over? Ga in uw oordeel niet op de schijn af, maar laat uw oordeel rechtvaardig zijn’. Weer wordt er verschillend over Jezus gedacht. Men maakt opmerkingen over zijn afkomst: (27): ‘Wanneer de Messias komt, zal niemand weten waar hij vandaan komt, maar van hem weten we wel waar hij vandaan komt’ Jezus gaat daar op in. Hij maakt duidelijk dat hij niet namens zichzelf komt, maar gezonden is ‘door iemand die betrouwbaar is’ namelijk God. Maar van wat God wil, daar trekken jullie je niets van aan. Je kent Hem niet. God kennen betekent in de Joodse traditie: zijn Woord kennen en er naar leven. (Denk aan de symboliek van de Loelav!) Dat verwijt van schijnheiligheid komt hard aan. Ze willen hem grijpen, maar niemand deed iets, omdat zijn tijd ‘zijn uur’ nog niet gekomen was. Daarna – vanaf vers 37 – op het hoogtepunt van het Loofhuttenfeest gaat hij in op twee bijzondere rituelen die dan plaatsvinden. Die gebruikt hij als aanknopingspunten om iets over zichzelf duidelijk te maken: Het eerste was de processie met water. Elke dag werd door een priester water geschept uit de bron Siloam en naar de tempel gedragen, waar het in een bassin bij het brandofferaltaar werd uitgegoten. Maar op de zevende dag van het feest ging dit bijzonder plechtig. Dan liepen er extra priesters met gouden trompetten mee in de processie, terwijl zij op deze trompetten bliezen. Ook liepen er levieten mee die gewijde liederen en Psalmen zongen. Met name psalm 113-118. Tenslotte liep ook het volk mee in de processie. Ook zij zongen de psalmen mee en men zwaaide met de loelavs. In het bijzonder werden de woorden van psalm 118: 24-27 benadrukt. Deze woorden hadden een Messiaanse betekenis voor de mensen. Zij riepen hiermee om de komst van de Messias. Het was ook een gebed voor de redding van zonden. Men zag het meedoen aan deze ceremonie als de laatste mogelijkheid om vergeving van de zonden van het afgelopen jaar te ontvangen. Dit hele ritueel herinnerde aan het water dat Mozes op aanwijzing van God tijdens de tocht door de woestijn uit de rots sloeg (Ex 17,1-7 en elders), waardoor het volk gered werd van dorst. Het verwees ook naar de komst van de Messias. Het is niet voor niets, dat het water werd gehaald uit de vijver van Siloam, want dat betekend ‘de Gezondene’, een titel van de komende Messias. Dan - door de komst van de Messias dus - zou alles weer tot leven komen, zoals in het Oude Testament in allerlei beelden beschreven wordt. B.v. in Jesaja 41,17-20: ‘Armen en behoeftigen zoeken naar water – niets! Maar Ik laat op kale heuvels rivieren ontspringen, bronnen in de valleien. In de woestijn laat ik meren ontstaan, uit dorre grond borrelt water op’ Of zoals in dat prachtige visioen van Ezechiël (47,1-12): [1] Toen bracht hij mij terug naar de ingang van de tempel. Daar zag ik onder de drempel water opwellen en in oostelijke richting stromen; de voorzijde van de tempel ligt immers op het oosten. Het water stroomde eerst zuidwaarts langs de muur en vervolgens langs de zuidkant van het altaar’. Dan wordt beschreven dat het uitgroeit tot een geweldige rivier waarvan God zegt: [9] De rivier brengt leven overal waar hij stroomt, het wemelt er van dieren. De zee zit vol vis, want de rivier die erin uitmondt, maakt het water gezond. Overal waar hij stroomt, is volop leven. …[12] Aan beide oevers van de rivier groeien allerlei vruchtbomen; hun bladeren verdorren niet en ze zijn nooit zonder vruchten. Elke maand dragen ze vruchten, omdat het water dat ze voedt uit het heiligdom komt. De vruchten zijn eetbaar en de bladeren hebben geneeskracht’. Het levende
4
water dus, als beeld van de Messias als Bron van alle leven. Het is ook beeld van Gods woord in de Thora, waarmee hij de mensen overvloedig laaft. Vandaar het dansen met de Thora op de laatste dag van het feest. Dat speelt allemaal mee op de achtergrond als Jezus in vers 3738 zegt: ‘Laat wie dorst heeft bij mij komen en drinken! [38] Rivieren van levend water zullen stromen uit het hart van wie in mij gelooft, zo zegt de Schrift.’ Dat is wat Johannes en zijn gemeente geloven en duidelijk willen maken: Hier is iemand die groter is dan Mozes. Want deze mens Jezus, is de overstelpende bron die alle dorst kan lessen. Uit zijn binnenste vloeien stromen water. Dat is natuurlijk beeldspraak. Het verwijst naar de onbeperkte liefde van God die in Jezus woorden en daden te zien is. Want Jezus is één met God door de Geest van liefde. Dat verband tussen water en de Geest komt mooi naar voren in Jesaja 44,3: ‘Want ik laat water vloeien over dorstige aarde, stromende beken over het dorre land. Mijn Geest stort Ik uit over uw nageslacht, Mijn zegen over uw kinderen’. Deze Geest zal je geschonken worden als je in Jezus gelooft, zo belooft Hij in vers 39: ‘Hiermee doelde hij op de Geest, die zij die in hem geloofden zouden ontvangen…’. Natuurlijk roept deze pretentie heftige conflicten op met de religieuze leiders. Die hadden dienaren op Jezus afgestuurd, zoals blijkt uit vers 45. Het vermakelijke is dat, toen zij terug kwamen om verslag te doen, zeer onder de indruk van Jezus geraakt bleken te zijn: ‘Nog nooit heeft een mens zo gesproken’. Dit tot ergernis van de Farizeeën en Hogepriesters: ‘Hebben jullie je ook al laten misleiden? ’En wat zij daarna over het ‘gewone volk’ zeggen is gewoonweg onthullend en schokkend: (in 7,4849): ‘Er is toch geen enkele leider of Farizeeër tot geloof in hem gekomen? Alleen de massa die de wet niet kent – vervloekt zijn ze!’ Zo denken ze dus over de gewone mensen. Maar voor Johannes zijn het juist die eenvoudige mensen die begrepen waar het Jezus om ging. Ik moet hierbij denken aan de wijze van Evangeliebespreking door Ernesto Cardenal in de geloofsgemeenschap van Solentiname. Dat was bevrijdend voor die arme mensen, maar Cardenal werd voor het oog van de wereld gekapitteld door de paus toen die op bezoek kwam in Nigaraqua. Hoofdstuk 8: ‘Jezus, het Licht van de wereld’ (Zie de tekst op pagina 8) Jezus maakt met nóg een ceremonie van het Loofhuttenfeest iets duidelijk over zichzelf: het lichtritueel. Dit ritueel bestond uit het ontsteken van de honderd lichten op de vier grote gouden kandelaars in de tempel, en de reidans in de voorhof van de vrouwen, die daarbij brandende fakkels droegen en lofzangen zongen. Ook op andere plaatsen in de tempel werd licht ontstoken. Het moet ’s avonds een schitterend gezicht geweest zijn; vanuit de wijde omtrekt van Jeruzalem, was de tempel als stralend middelpunt te zien. Deze lichtceremonie had alles te maken met ‘Simchat Thora’, de vreugde van de Wet, waarmee het Loofhuttenfeest werd afgesloten. Want het licht van de kandelaars en de fakkels symboliseerde en verbeeldde het licht van God zelf, en van de Thora, zoals op tal van plaatsen in het Eerste Testament te lezen valt. Ik denk aan Psalm 18,29: ‘Heer, U bent mijn lamp en mijn luchter,mijn God die mijn duisternis verlicht. En psalm 119,105: ‘Uw woord is een lamp voor mijn voeten, uw woord is een licht op mijn weg. Spreuken 6,23: ‘Neem de voorschriften van je vader in acht, mijn zoon, en verwerp de lering van je moeder niet. Bind die steeds weer op je hart en hang ze om je hals. Zij zullen je leiden waar je gaat; zij waken over jou waar je ligt en word je wakker, dan spreken zij je toe. Want de voorschriften zijn een lamp, de lering is een licht en aanmaningen tot lering zijn een weg naar het leven.’ Door deze achtergronden wordt Jezus’ uitspraak in hoofdstuk 8, 12: ‘Ik ben het licht van de wereld’ beter te plaatsen. Het wil zeggen: Zoals de kandelaars van de tempel heel Jeruzalem verlichtten, zo verlicht Jezus nu als de nieuwe tempel heel de wereld. In dit hoofdstuk gebruikt Jezus meermaals de ‘Ik ben’ formule, (‘Ik ben het licht der wereld’, ‘Ik ben van boven’ ‘dan zult gij inzien dat Ik ben’ enz.) Dat is een duidelijke verwijzing naar de Godsnaam zoals deze aan Mozes werd geopenbaard: ‘Ik ben die is’. Jezus brengt zichzelf hiermee wel op een heel gewaagde en indringende manier in verband met God. Want als je je zó sterk als één met God profileert, hoe verhoudt zich dat dan met wat over God telkens weer gezegd wordt in het Eerste Testament: ’De Heer uw God is Eén’? Dat is immers hét punt waarmee het Joodse volk zich onderscheid van de andere volken met hun veelgodendom en hun halfgoden (zoals b.v. bij de Grieken). Zich als mens je totaal
5
identificeren of vereenzelvigen met God, dat was voor iedere gelovige Jood dan ook volstrekt ondenkbaar en verwerpelijk! De vraag is of Jezus dat doet. Want op andere plaatsen in het evangelie onderscheid hij zichzelf juist meermalen en uitdrukkelijk van de vader, zoals in 13,19-20: ‘Ik verzeker jullie: wie iemand ontvangt die door mij gezonden is ontvangt mij, en wie mij ontvangt, ontvangt hem die mij gezonden heeft.’ Jezus balanceert met zijn ‘Ik ben…’ uitspraken op het scherpst van de snede. Het zijn uitgesproken mystieke teksten. Naar mijn idee, moeten we daar dan ook geen dogmatische stellingen van maken, maar ze als een poëtische manier van zeggen zien, om de unieke verbondenheid tussen Jezus en God onder woorden te brengen zonder het Joodse geloof in één God aan te tasten.
JOHANNES HOOFDSTUK 7 “JEZUS OP HET LOOFHUTTENFEEST” [1] Daarna trok Jezus door Galilea; in Judea wilde hij niet komen, omdat de Joden daar hem wilden doden. [2] Nu naderde het Joodse Loofhuttenfeest, [3] en daarom spoorden Jezus’ broers hem aan: ‘Blijf toch niet hier, ga naar Judea; dan zien ook je leerlingen het werk dat je doet. [4] Niemand doet toch iets in het geheim als hij bekend wil worden. Als je dit soort dingen doet, laat je dan zien aan de wereld.’ [5] Ook zijn broers geloofden namelijk niet in hem. [6] Maar Jezus zei: ‘Mijn tijd is nog niet gekomen, voor jullie is elke tijd goed. [7] De wereld kan jullie niet haten, maar mij haat ze wel, omdat ik verklaar dat wat ze doet slecht is. [8] Gaan jullie maar naar het feest; ik ga niet, omdat de tijd voor mij nog niet rijp is.’ [9] Dat zei hij, en hij bleef in Galilea.[10] Maar toen zijn broers naar het feest vertrokken waren, ging hij zelf ook, niet openlijk, maar in het geheim. [11] Intussen keken de Joden op het feest al naar hem uit en ze vroegen zich af waar hij was. [12] Overal werd over hem gesproken: sommigen vonden dat hij een goed mens was, anderen meenden dat hij het volk misleidde. [13] Maar niemand durfde openlijk over hem te spreken uit angst voor de Joden. [14] Toen het feest al halverwege was, ging Jezus naar de tempel en hij gaf er onderricht. [15] De Joden waren verbaasd: ‘Hoe weet hij dat allemaal, terwijl hij geen opleiding heeft gehad?’ [16] Jezus zei: ‘Wat ik onderwijs heb ik niet van mijzelf, maar van hem die mij gezonden heeft. [17] Wie ernaar streeft te doen wat God wil, zal weten of mijn leer van God komt of dat ik namens mezelf spreek. [18] Wie namens zichzelf spreekt, is uit op zijn eigen eer, maar wie uit is op de eer van wie hem gezonden heeft is betrouwbaar; hij bedriegt niemand. [19] U hebt van Mozes toch de wet gekregen? Maar niemand houdt zich aan de wet. Waarom probeert u mij te doden?’ [20] ‘U bent bezeten!’ riepen de mensen. ‘Wie probeert u dan te doden?’ [21] Jezus antwoordde: ‘Eén ding heb ik gedaan, en u staat allemaal versteld. [22] Nu heeft Mozes u de besnijdenis gegeven – niet dat die van Mozes komt, ze komt van de aartsvaders – en u besnijdt ook op sabbat. [23] Als er op sabbat besneden wordt omdat anders de wet van Mozes wordt overtreden, waarom bent u dan kwaad wanneer ik op sabbat iemand helemaal gezond maak? [24] Ga in uw oordeel niet op de schijn af, maar laat uw oordeel rechtvaardig zijn.’[25] Sommige Jeruzalemmers zeiden: ‘Is dat niet die man die ze willen doden? [26] Moet je zien, hij spreekt vrijuit en ze zeggen niets tegen hem. Zouden onze leiders werkelijk tot de overtuiging zijn gekomen dat hij de Messias is? [27] Wanneer de Messias komt, zal niemand weten waar hij vandaan komt, maar van hem weten we wel waar hij vandaan komt.’ [28] Bij zijn onderricht in de tempel zei Jezus luid en duidelijk: ‘U kent mij en u weet waar ik vandaan kom. Maar ik ben niet namens mezelf gekomen; ik ben gezonden door iemand die betrouwbaar is, en hem kent u niet. [29] Ik ken hem, omdat ik bij hem vandaan kom en hij mij heeft gezonden.’ [30] Toen wilden ze hem grijpen, maar niemand deed hem iets, omdat zijn tijd nog niet gekomen was. [31] Onder het volk waren er velen in hem gaan geloven, ‘want,’ zeiden ze, ‘wanneer de messias komt, zal die niet meer wondertekenen verrichten dan hij heeft gedaan.’ [32] Toen de Farizeeën hoorden hoe er door de mensen over hem gesproken werd, stuurden zij en de hogepriesters dienaren om hem te arresteren. [33] Jezus zei: ‘Ik zal nog een korte tijd bij u zijn, dan ga ik naar hem die mij gezonden heeft. [34] U zult me zoeken maar me niet vinden; u zult niet kunnen komen waar ik ben.’ [35] Toen zeiden de Joden tegen elkaar: ‘Waar gaat hij dan naartoe, dat wij hem niet kunnen vinden? Hij zal toch niet naar de Griekse diaspora gaan om de Grieken onderricht te geven? [36] Wat bedoelde hij dan toen hij zei: “U zult me zoeken maar me niet vinden; u zult niet kunnen komen waar ik ben”?’
6
[37] Op de laatste dag, het hoogtepunt van het feest, stond Jezus in de tempel, en hij riep: ‘Laat wie dorst heeft bij mij komen en drinken! [38] “Rivieren van levend water zullen stromen uit het hart van wie in mij gelooft,” zo zegt de Schrift.’ [39] Hiermee doelde hij op de Geest die zij die in hem geloofden zouden ontvangen; de Geest was er namelijk nog niet, want Jezus was nog niet tot Gods majesteit verheven. [40] Toen de mensen in de menigte dit hoorden zeiden ze: ‘Dit moet wel de profeet zijn.’ [41] Anderen beweerden: ‘Het is de messias,’ maar er werd ook gezegd: ‘De messias komt toch niet uit Galilea? [42] De Schrift zegt toch dat de messias uit het nageslacht van David komt en uit Bethlehem, waar David woonde?’ [43] Zo ontstond er verdeeldheid in de menigte, [44] en sommigen wilden hem grijpen, maar niemand deed hem iets. [45] De dienaren van de hogepriesters en de Farizeeën gingen terug. Toen hun werd gevraagd: ‘Waarom hebben jullie hem niet meegebracht?’ [46] antwoordden ze: ‘Nog nooit heeft een mens zo gesproken!’ [47] Maar de Farizeeën zeiden: ‘Hebben jullie je ook al laten misleiden? [48] Er is toch geen enkele leider of Farizeeër tot geloof in hem gekomen? [49] Alleen de massa die de wet niet kent – vervloekt zijn ze!’ [50] Maar Nikodemus, die destijds bij Jezus was geweest, iemand uit hun eigen kring, zei: [51] ‘Onze wet veroordeelt iemand toch pas als hij gehoord is en als bekend is wat hij heeft gedaan?’ [52] Ze zeiden tegen hem: ‘Kom jij soms ook uit Galilea? Zoek het maar na, dan zul je zien dat er uit Galilea geen profeet kan komen.’ [53] Daarop ging iedereen terug naar huis.
JOHANNES HOOFDSTUK 8, 12-20 (In de verzen 1 – 11 staat het verhaal over de overspelige vrouw. Dit wordt echter door de meeste exegeten beschouwd als later toegevoegd. Om die reden is het hier weggelaten). [12] Jezus nam opnieuw het woord. Hij zei: ‘Ik ben het licht voor de wereld. Wie mij volgt loopt nooit meer in de duisternis, maar heeft licht dat leven geeft.’ [13] De Farizeeën wierpen tegen: ‘Uw getuigenis is niet betrouwbaar, want u getuigt over uzelf.’ [14] Maar Jezus ging verder: ‘Ook al getuig ik over mezelf, toch is mijn getuigenis betrouwbaar, omdat ik weet waar ik vandaan gekomen ben en waar ik naartoe ga. Maar u weet niet waar ik vandaan kom of waar ik naartoe ga. [15] U oordeelt met menselijke maatstaven, maar ik oordeel over niemand. [16] En wanneer ik toch een oordeel vel, is mijn oordeel betrouwbaar, omdat ik niet alleen ben, maar samen met de Vader die mij gezonden heeft. [17] In uw wet staat geschreven dat het getuigenis van twee mensen betrouwbaar is. [18] Wel, ik getuig over mezelf, en de Vader die mij gezonden heeft, getuigt over mij.’ [19] Toen vroegen ze: ‘Waar is uw vader dan?’ ‘U kent noch mij, noch mijn Vader,’ antwoordde Jezus. ‘Als u mij zou kennen zou u mijn Vader ook kennen.’ [20] Dit zei hij in de schatkamer van de tempel, waar hij onderricht gaf. Niemand greep hem, want zijn tijd was nog niet gekomen. LEVITICUS 23 : 34 - 44 [33] De heer sprak tot Mozes: [34] ‘Zeg tegen de Israëlieten: Op de vijftiende dag van de zevende maand begint het Loofhuttenfeest, ter ere van de heer, dat zeven dagen duurt. [35] De eerste dag is een heilige dag; u mag dan niet werken. [36] Zeven dagen achtereen moet u offers opdragen aan de heer. De achtste dag is een heilige dag; ook dan moet u offers opdragen aan de heer. Dat is het slotfeest; u mag dan niet werken. [37] Dat zijn de feesten ter ere van de heer, die u als heilige dagen moet vieren en waarop u Hem offers moet brengen: brandoffers, meeloffers, slachtoffers en plengoffers, naargelang de verschillende dagen. [38] Daarbij zijn de sabbatdagen ter ere van de heer en de gaven die u Hem als gelofteoffers of als vrije gaven aanbiedt, niet meegerekend. [39] Op de vijftiende dag van de zevende maand, als de oogst van het land is gehaald, moet u zeven dagen het feest van de heer vieren. De eerste en de achtste dag zijn rustdagen. [40] Haal op de eerste dag citrusvruchten, palmtakken, twijgen van loofbomen en wilgentakken bijeen en wees vol vreugde voor de heer uw God, zeven dagen lang. [41] Ieder jaar moet u zeven dagen feestvieren voor de heer; dat is een blijvende wet, door al uw generaties heen. In de zevende maand moet u dat feest vieren. [42] Zeven dagen achtereen moet u in loofhutten wonen; iedere geboren Israëliet moet in een loofhut wonen. [43] Dan zullen de komende generaties weten dat Ik de Israëlieten in loofhutten heb laten wonen, toen Ik hen uit Egypte leidde. Ik
7
ben de heer uw God.’ [44] Zo maakte Mozes de feestdagen van de heer aan de Israëlieten bekend.
Psalm 116 (Naardense Bijbel) 1 Ik heb lief, want hij, de ENE, wil hóren • mijn stem, mijn smeken óm genáde. 2 Ja, hij heeft zijn óor tot mij genéigd!- • zal ik roepen in mijn dágen. 3 Mij omvatten banden des doods, de benauwingen der hél wisten mij te vinden, • ik ondervond benáuwing én verdriet. 4 De naam van de ENE riep ik áan: • ach ENE, laat mijn ziel ontkómen! 5 Genadig is de ENE én rechtváardig, • onze Gód, is vól ontférming. 6 Weerlozen wil de ÉNE bewáren, • ik kon niets meer: hij brácht mij bevrijding! 7 Keer nu, mijn ziel, terug tot je pláatsen van rust, • want de ÉNE heeft het voor je volbrácht! 8 Ja, gij hebt mijn ziel ontzet uit de dood, de tranen gewist van mijn ogen, • voor stóten mijn voeten behoed. 9 Ik mag wandelen voor het aanschijn van de ENE, in de landouwen ván wie léven!
10 Ik heb geloofd, zélfs toen ik sprák: • ik, ik ben ál te zéer vernéderd! 11 Ik, ik heb in mijn verwárring gezégd: • heel het ménsdom is bedrog! 12 Hoe kan ik aan de ÉNE terugdoen • al wat hij voor mij heeft volbrácht? 13 De beker der bevrijdingen, die hef ik óp. • de naam van de ENE r6ep ik áan! 14 Mijn geloften aan de ÉNE volbréng ik, • tegenover héel zijn geméente! 15 Kostbaar in de ogen van de ÉNE • is de dóod ván zijn vrienden. 16 Ach ENE,- ik ben toch uw dienaar, ik ben uw dienaar, zóon van uw dienstmaagd: • geopend hebt gij mijn boeien! 17 Aan u zal ik offeren een offer van dánk, * de naam van de ÉNE roep ik áan! 18 Mijn geloften aan de ÉNE voIbréng ik * tegenover héel zijn geméente, 19 in de voorhoven van het huis van de ÉNE, • in jouw midden, Jeroesjaláïm! Alléluia!
PSALM 117
Psalm 118 (Liedboek der kerken)
1 Alle volken, zing een lied voor de HEER alle landen, verheerlijk de HEER 2 Zijn liefde reikt ver boven ons uit, de trouw van de HEER kent geen grenzen. Halleluja.
1) Laat ieder ’s heren goedheid prijzen, Zijn liefde duurt in eeuwigheid. Laat, Israël uw lofzang rijzen: Zijn liefde duurt in eeuwigheid. Dit zij het lied der priesterkoren: Zijn liefde duurt in eeuwigheid. Gij die de Heer vreest, laat het horen: Zijn liefde duurt in eeuwigheid.
Psalm 118 (Willibrordvertaling 1995) 1
Dank de HEER, want Hij is goed, zijn liefde kent geen grenzen. 2 Israël, kom en zeg: `Zijn liefde kent geen grenzen.' 3 Huis van Aäron, kom en zeg: `Zijn liefde kent geen grenzen.’ 4 Jullie die de HEER vrezen, kom en zeg: `Zijn liefde kent geen grenzen.' 5 Vanuit mijn beklemming riep ik: `HEER', en het antwoord van de HEER gaf mij ruimte. 6 De HEER staat mij bij: ik heb niets te vrezen! Wat kan een mens mij aandoen? 7 De HEER staat bij mij, de HEER is mijn helper: ik kan lachen om mijn vijanden. 8 Beter is het te schuilen bij de HEER, dan op mensen te vertrouwen. 9 Beter is het te schuilen bij de HEER
dan op hoge heren te vertrouwen. 10 Stammen en volken drongen op rondom mij! Ik heb hen afgeweerd met de naam van de HEER; 11 Zij drongen op, drongen aan rondom mij! Ik heb hen afgeweerd met de naam van de HEER; 12 Als wespen zwermden zij rondom mij, een distelvuur dat zo weer dooft ! Ik heb hen afgeweerd met de naam van de HEER. 13 Zij duwden en stootten en ik viel bijna, maar de HEER kwam mij te hulp. 14 De HEER, mijn kracht, de HEER, mijn beschermer, de HEER is mijn redder gebleken. 15 Hoor de juichkreten over mijn redding in de tenten van de rechtvaardigen: `De rechterhand van de HEER overwint,
8
16
24
de rechterhand van de HEER is hoog geheven, de rechterhand van de HEER overwint.’ 17 Ik ben niet gedood, nee, ik leef: van de daden van de HEER kan ik vertellen; 18 Wel heeft de HEER mij pijnlijk beproefd, maar niet aan de dood prijsgegeven. 19 Open de poort die gerechtigheid heet, ik wil naar binnen en de HEER danken. 20 `Hier is de poort van de HEER, hier mag binnen wie rechtvaardig blijkt.’ 21 U dank ik, U hebt mij verhoord, U bent mijn redder gebleken. 22 De steen door de bouwers afgekeurd, die steen is hoeksteen geworden. 23 Dat is het werk van de HEER, een wonder is het in onze ogen.
Dit is de dag dat de HEER zich laat gelden, een dag van jubel en vreugde. 25 Ach, breng ons redding, HEER, HEER, breng ons toch voorspoed. 26 `Gezegend die komt, met de naam van de HEER, wij zegenen u vanuit het huis van de HEER': 27 de HEER is God, zijn licht zal over ons stralen. Vorm een feestelijke rondedans, groene twijgen in de hand, rond de hoeken van het altaar. 28 U bent mijn God, U wil ik danken, hoog zal ik U prijzen, mijn God. 29 Breng dank aan de HEER, want Hij is goed, zijn liefde kent geen grenzen.
9