De MYSTIEK in de PAASVERHALEN van JOHANNES Lezing gehouden door pastor John Batist op donderdag 14 april 2011 Vanavond gaan we wat dieper in op de Mystiek in de Paasverhalen in het Evangelie volgens Johannes. Allereerst iets over Mystiek: Je mag daarvoor ook het woord Spiritualiteit gebruiken. In beide gevallen gaat het over ervaringen van mensen die zich door God aangeraakt voelen. Het is een moment waarop je als het ware even boven het alledaagse wordt uitgetild en je bewust wordt van een ‘onnoembare aanwezigheid’ in je leven. Mensen omschrijven zo ’n ervaring op tal van manieren. Iemand vertelde mij eens: ‘Ik maakte een moeilijke periode door in mijn leven. Er was een crisis in onze relatie, op m’n werk werd alles gereorganiseerd en ik raakte in een burn out. Toen ik een keer maar zo’n beetje doelloos een wandeling maakte – dat had de arts mij aanbevolen – liep ik langs een kerk. De deur stond open en ik ging naar binnen. Er was bijna niemand en er scheen prachtig licht door de gekleurde ramen. Het was zo stil. Het leek wel een lawine van stilte. Toen voelde ik dat God daar was. Alsof Hij me helemaal doorlichtte. Vanaf dat moment wist ik welke keuzes ik in mijn leven moest maken. ’ Deze man noemde het dus een ‘doorlichting door God’. Anderen gebruiken woorden als: ‘Ik voelde mij opgenomen in een allesomvattende liefde die mij totaal aanvaarde’. Of: ‘Het was een moment van totale rust en vrede in mezelf en een totale verbondenheid met het al’. Dat ervaren van God in je leven, is meestal een intiem gebeuren, waar bijna niemand iets van weet. Het is immers uiterst persoonlijk. Bovendien is zo ’n ervaring moeilijk te omschrijven. En als je het probeert, maakt het je kwetsbaar. Anderen kunnen er makkelijk mee aan de haal gaan, het voor zweverig gedoe houden, of belachelijk maken: hij of zij is een beetje ‘gewieberd’. Helaas wordt het woord ‘mystiek’ nogal eens misbruikt voor allerlei goedkope, spectaculaire verschijnselen als waarzeggerij of bepaalde paranormale verschijnselen, waaraan soms ook flink verdiend wordt. Ik zeg niet dat alles daarin onzin is, maar er is veel kaf onder het koren. Het gaat bij echte mystiek om authentiek levende mensen, die op een bijzondere manier een ervaring hadden van innige verbondenheid met God, en dat niet exploiteren voor eigen gewin, maar in liefde willen delen met anderen!
Dan nu iets over Johannes Alle vier de Evangelisten schreven over het opstaan van Jezus uit de dood en zijn verschijningen daarna aan zijn volgelingen. Maar de Paasverhalen van Johannes hebben een heel eigen, mystiek karakter. Het is veel meer de beeldende taal van dichters dan de directe taal van romanschrijvers. Je moet sommige zinnen soms herlezen om de diepte ervan te proeven. Het is ook gedurfder. Zo verschijnt Jezus in Johannes’ Paasverhaal niet als eerste aan Petrus of één van de andere apostelen, maar aan een vrouw: Maria Magdalena. Zij krijgt van hem de opdracht om bij de andere leerlingen te getuigen van zijn verrijzenis. Zij vervult de hoofdrol. En dat terwijl het indertijd een echte ‘mannenmaatschappij’ was. Dat geldt ook voor het verhaal over de z.g. ‘ongelovige Thomas’. Johannes durft dat aan: eerlijk het ongeloof te benoemen. Om van daaruit weer de ‘Goddelijke aanraking’ te kunnen ervaren. Daar gaat het precies over in de mystiek. Een laatste gewaagd verhaal is de verschijning van Jezus aan Petrus. Je proeft daarachter een zekere rivaliteit tussen christenen die Petrus als leider zien en zij die ‘de
2 geliefde leerling’ (Johannes dus) als leidsman beschouwen. We beginnen met het lezen van Johannes 20, 1 – 31: Opstanding en verschijningen van Jezus, de ongelovige Thomas’
De eerste dag van de week Het verrijzenisverhaal begint bij alle Evangelisten met de vermelding dat het op ‘de eerste dag van de week’ plaatsvond. Het gebeurt dus niet op de laatste, 7de dag, de Sabbat, het hoogtepunt, de apotheose van de Schepping. Dat is een verbazingwekkende doorbreking van de traditie. Voor alle Evangelisten, dus ook voor Johannes en de zijnen, schrijft God hier nieuwe geschiedenis! De opstanding van Jezus is een nieuwe Schepping. Zoals God ooit op de eerste dag in de week begon met roepen: ‘Licht’, en er was licht, zo wordt deze eerste weekdag de schepping van nieuw licht, nu definitief: Alle duisternis en dood worden voorgoed overmeesterd.
De derde dag Het was ook de derde dag, de derde dag na Jezus’ dood. Voor de goede (Joodse) verstaander, was dit veelbetekenend. Het aantal verhalen in het Oude testament waarop er iets bevrijdends, iets heelmakends van Godswege geschied, is namelijk groot. Het komt 69 x voor! Bijvoorbeeld: Op de derde dag van de Schepping wordt het eerste leven op aarde geschapen (Genesis 1, 12,13) Op de derde dag komt Abraham bij de berg Moria aan om zijn zoon Isaac te offeren (Genesis 22,4) Op de derde dag komt het volk Israël aan bij de berg Sinaï om God te ontmoeten (Exodus 19,11-16) Op de derde dag komen de dromen van Jozef uit en vindt later de bevrijding plaats van Jozefs broers uit de gevangenis (Genesis 40, 12-20 en Genesis 42,18) Op de derde dag gaat Esther naar de koning om te pogen de dreigende ondergang van het joodse volk te voorkomen (Esther 5,1) Kortom: het is dé dag van opstanding, zoals de profeet Hosea (6,2) het treffend zegt als Israël in Ballingschap tot inkeer komt: ‘De Heer maakt ons na twee dagen weer levend, op de derde dag laat hij ons weer opstaan om weer te leven voor Zijn Aangezicht’ Dit alles is de reden waarom de Christenen, na verloop van tijd, de heiliging van de Sabbat verruilden voor die van de eerste dag, de dag die wij nu zondag noemen.
Het was nog donker Het is niet toevallig dat Johannes zijn verhaal begint met de vermelding dat het nog donker is. Want dit is het beeld van de duisternis van alle ineengestorte dromen, van alle teleurstelling en hopeloosheid die de leerlingen toen overkwam en mensen nu kan overkomen. Soms zo erg, dat je er niet meer in geloofd, niet in het leven, niet in anderen, niet meer in God.
De rol van de vrouwen De Verrijzenisverhalen van de vier Evangelisten verschillen nogal. Maar allen vertellen zij, dat vrouwen – waaronder Maria Magdalena - op Paasmorgen de eersten zijn die zien dat het graf leeg is. Bijzonder dat de eerste getuigen vrouwen waren. Want zoals al gezegd: het was een mannencultuur. Vrouwen werden – en worden soms nog - niet serieus genomen. Ze waren vrijwel rechteloos. Ze werden niet geaccepteerd als getuigen in een rechtszaak, en
3 in het Huwelijk waren zij volstrekt ondergeschikt aan de man. Desondanks lezen we in de verhalen over Jezus dat vele vrouwen hem volgden. Vrouwen die geïnspireerd waren door zijn woorden en daden, vrouwen die door hem genezen waren. Hij neemt het voor vrouwen op en maakt geen onderscheid tussen mannen en vrouwen. Waarschijnlijk hebben de (mannelijke) schrijvers van de vier evangeliën dat met huiver opgeschreven. De lezers zouden het immers als minder betrouwbaar kunnen opvatten. Maar het is duidelijk dat zij er niet omheen konden: dat vrouwen de eerste getuigen waren van de verrijzenis was in de eerste Christengemeenschappen te algemeen bekend.
Maria Magdalena Bij Lucas, Mattheus en Marcus was het Maria Magdalena samen met anderen vrouwen. Bij Johannes was zij de enige. Ooit was zij ziek, ziek in haar hoofd. Zeven demonen hadden haar in de greep, zo schreef Lucas. Zeven is het getal van de volheid. Wij zouden zeggen: zij werd totaal beheerst door krachten die haar van zichzelf vervreemdden. Ze was de weg kwijt in het leven, ze was zichzelf kwijt. Misschien is dat wel herkenbaar in ons eigen leven: op sommige momenten kan er soms zoveel op je afkomen dat aan je trekt, zijn er soms zoveel verwachtingen die men van je heeft, of worden er – gevraagd en ongevraagd – zoveel taken op je schouders gelegd, dat je nauwelijks nog jezelf kunt zijn. Jezus zag dat bij Maria Magdalena, en heeft haar toen genezen. Hoe dat precies gegaan is, wordt door Lucas niet verteld. Maar het zal met intense aandacht zijn geweest, een liefdevol zien, waardoor Jezus haar stap voor stap weer tot zichzelf bracht. En sindsdien volgde en diende zij hem. Ook toen het moeilijk werd. Alle Evangelisten melden, dat zij erbij was toen Jezus gekruisigd werd, en ook dat zij getuige was van zijn begrafenis. De meeste mannelijke leerlingen waren gevlucht. Tenslotte is zij dus het eerst bij het graf en ziet dat de steen was weggerold. Dat zal haar geschokt hebben: ‘Ook dat nog’. Ze liep snel terug naar de stad, naar Petrus en de ‘de andere leerling, van wie Jezus veel hield’ (Johannes) om te zeggen dat Jezus’ lichaam uit het graf verdwenen is. Er volgt een beetje merkwaardige hardloopwedstrijd tussen hen beiden. Jan Nieuwenhuis ziet daarin, zoals ook al in eerdere verhalen, een zekere tweestrijd tussen de volgelingen van Petrus en van Johannes: De eerste christenen rond Johannes erkennen de rol van Petrus, als rots, als leider, maar vinden tegelijkertijd dat Johannes – beter dan wie ook – de drijfveer en het levensdoel van Jezus begrepen heeft en dus de gezaghebbende vertolker is van wat Jezus gezegd en gedaan heeft. Subtiel is dat te ook nu te zien. Petrus en Johannes zien beiden dat het graf leeg is. Petrus ziet er nog niet de betekenis van in. Johannes wél: ‘Hij zag en geloofde’, zo staat er. Feitelijk was er niets van Jezus te zien. Wát hij zag en geloofde, wordt niet gemeld. Maar voor hem is dit een mystieke ervaring. De inhoud daarvan laat hij iets verder in zijn evangelie door een vrouw vertellen: Maria Magdalena. Zelf gaan Johannes en Petrus naar huis. Als Maria voor de tweede keer bij het graf komt, ziet ze daar eerst twee engelen zitten, die vragen waarom zij huilt. Eigenlijk een vreemde, ongepaste vraag. Het is toch zonneklaar wat er aan de hand is: ‘Ze hebben mijn Heer weggehaald en ik weet niet waar ze hem naartoe gebracht hebben’. Maar Johannes laat dit de engelen bewust zeggen. Hij heeft namelijk een lied in zijn hoofd, als hij dit schrijft, namelijk het zogenaamde ‘Hooglied’ uit het Oude testament, een van de prachtigste gedichten uit de wereldliteratuur over het verlangen van een bruid naar haar bruidegom. Net als het Paasverhaal speelt ook dit lied zich af in een tuin.
4 De bruid is haar geliefde kwijt en ze roept uit: 'Ik zocht naar hem, maar vond hem niet; ik riep naar hem, maar er kwam geen antwoord. Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, als u mijn lief vindt, zeg hem dat ik ziek ben van liefde!' Een beeldspraak van het verlangen van Israël naar God, van óns verlangen naar God. Want dat doen wij, diep in ons hart. Ook wij verlangen naar iemand die ons tot mens maakt, iemand die ons bemint, die ons kent bij onze naam. Dan draait Maria Magdalena zich om richting de tuin om Jezus zoeken. Dat is niet alleen een feitelijke, maar ook een symbolische ommekeer: ze wendt zich af van het graf en de dood en kijkt naar de andere kant, naar de tuin. Die tuin is hét Bijbelse beeld van het leven, van het paradijselijke van het begin en van de toekomst. Ze ziet iemand staan (niet zitten, opstanding!) waarvan ze denkt dat hij de tuinman is en vraagt: “Zeg me waar ze mijn Heer hebben neergelegd…” Dan roept Jezus haar met name: “Maria”. Het is een geruststellend, vertrouwenwekkend roepen. Er klinkt iets in door van de geruststellende woorden van God die ooit door de profeet Jesaja zijn opgeschreven: ‘Wees niet bang Israël, want Ik ben uw verlosser, Ik riep u bij uw naam, gij behoort Mij toe’. Nu weet ze dat het Jezus is die ooit eerder – zo liefdevol als God - haar naam geroepen had en haar verlost had uit haar ellende. Dat is wat het Paasverhaal ons zegt: Je bent niet anoniem, je bént iemand, je doet er toe. Er is iemand, die jouw naam kent en jou met name aanspreekt. Iemand die ons gerust stelt: Jezus. Maria Magdalena is hier beeld van ons allemaal. Waar je van houdt, wil je vasthouden, alleen voor jezelf houden. Maar Jezus zegt: 'houd mij niet vast'. Want het verhaal is nog lang niet uit; het zal verteld moeten worden. Daarom is het nodig dat Hij weggaat, opstijgt naar de Vader. Dat klinkt paradoxaal: Hij kan zich pas aan iedereen laten zien, laten ervaren, juist door niet meer op fysieke wijze aanwezig te zijn. Hoe dan wel? Door zijn Geest. Maar dat komt nog. Eerst wordt Maria naar de andere leerlingen gestuurd om over Hem te getuigen: 'Ik heb de Heer gezien!’, zegt ze hen. Zij en wij hadden niets geweten zonder haar. En zo is Maria Magdalena door Jezus tot de ‘apostel der apostelen’ geworden, hetgeen nu zelfs door Vaticaan gedaan wordt in de nieuwe heiligenkalender.
Op de avond van de eerste dag Dan wordt het avond en de leerlingen zitten ergens bij elkaar. Wellicht in hetzelfde huis als waar ze het Laatste Avondmaal hadden gevierd. Blijkbaar waren ze nog steeds angstig, ondanks dat wat Maria Magdalena heeft verteld. Ze hielden deuren en ramen dicht ‘uit vrees voor de Judeeërs’. Daarin klinkt de angst door van de eerste christenen, de gemeenschap rond Johannes en anderen. Ook zij werden vervolgd door de joodse leiding, en maakten angstige tijden door. Zoals later nog zoveel andere Christenen - tot op vandaag - leven in angst voor vervolging. Of zoals wij soms behoorlijke kritiek te verduren krijgen, als je er voor uitkomt dat je nog gelooft en naar de kerk gaat. Of gewoon levensangst hebt, door zwaar verlies of tegenslagen. Dan kan het zomaar opeens gebeuren dat Jezus - door de dichte deuren van je angst heen - aan je verschijnt. ‘Zich te zien geeft’, zo drukt professor Schillebeeckx dat consequent uit in zijn boeken (o.a. ‘Jezus, het verhaal van een levende’). Het gaat met name om het woordje 'zien'. Dat heeft bij Johannes een bijzondere betekenis. Je kunt 'zien' met je ogen. Gewoon feitelijk kijken naar dingen, mensen om je heen. En dat wat je ziet, daarvan geloof je dat het er ook werkelijk is.
5 Maar je kunt nog op andere manieren 'zien' Je kunt b.v. zien met je hart. vanuit je gevoel, of in je geest. ‘Gelovig zien’ is dat. Daarmee kun je dingen zien en zeker weten, zonder dat je ze met je ogen kunt zien en bewijzen. Over dat soort 'zien' heeft Johannes het. Jan Nieuwenhuis: ‘Het binnenkomen van Jezus door dichte deuren is geen show van een illusionist, maar een verbeelding van het geloof dat Jezus nu in een situatie is, waarin alles voor hem open ligt, niets kan hem meer belemmeren. De beperkingen van het gewone lichamelijke bestaan zijn er niet meer. Zijn leven is verheerlijkt, en dan heb je andere zintuigen nodig om te zien: je hart, je gevoel, je geest. Dit is wat we in de spiritualiteit ‘de mystieke aanraking’ noemen.
Vredeswens, adem, zondevergeving Groots is het eerste wat Jezus zegt: ‘Ik wens jullie vrede’. Verderop zegt hij het nog twee keer. ‘Vrede’, dat is een woord van vergeving, van verzoening. Dat hadden ze nodig. Want schuldgevoel hadden zij natuurlijk wél, na de dood van Jezus. Immers: Toen Jezus in doodsangst verkeerde in de hof van Olijven, waren zij in slaap gevallen. Toen Jezus gevangen werd genomen, zijn zij angstig weggevlucht. Tot drie maal toe had Petrus Jezus verloochend. En de anderen wisten van zichzelf wel, dat ze waarschijnlijk net zó laf geweest zouden zijn. Maar kennelijk is de liefde van Jezus zó groot, dat hij hun – en onze - tekorten voor lief kan nemen en dat Hij dit kán zeggen: ‘Vrede voor jou’. Voor de leerlingen is dat een soort wachtwoord, kenteken en dus bewijs. Want dat is immers precies wat Jezus hen beloofde tijdens het Laatste Avondmaal (14,27) ‘Mijn vrede laat ik u, Mijn vrede geef Ik u.’ Bovendien toont hij zijn wonden als bewijs. Hij is echt de Jezus die gekruisigd is. Hij reikt ons zijn gewonde hand, en toont hij ons zijn doorstoken hart. Als je zoiets ‘ziet’, als zo ’n ervaring van Jezus aanwezigheid jou overkomt, word je – net als de leerlingen - intens blij en gelukkig. Dan zendt hij de leerlingen: ‘Zoals de Vader mij gezonden heeft, zo zend ik jullie’. Een zin die wel 15 x voorkomt in het evangelie van Johannes. Een zending die hij onderstreept met een ritueel: Jezus blaast over de leerlingen en zegt: ‘Ontvangt de heilige Geest’. Bij Johannes vallen Pasen en Pinksteren dus op een dag. Dat ritueel rijmt trouwens weer met van alles uit het Oude testament: God die de mens het leven inblies (Genesis 2,7) Elia die de dode zoon van de weduwe van Sarefat nieuw leven inblies (1 Koningen 17,21) De Geest die - in een visioen van Ezechiël - blies over de vallei vol dorre beenderen en die daardoor tot nieuw leven kwamen (Ezechiël 37,9-10) Of Psalm 103, 30 ’Zendt Gij uw ademtocht, zij ontstaan: het gelaat van de aarde vernieuwt Gij.’ Dan zegt Jezus nog iets over Zondevergeving: Daar is Hij zelf al ondubbelzinnig mee begonnen, toen Hij binnenkwam, door de leerlingen zijn vrede te wensen. Maar nu worden zij – en wij – uitgedaagd hetzelfde te doen: ‘Als jullie iemands zonden vergeven, dan zijn ze vergeven; vergeven jullie ze niet, dan zijn ze niet vergeven’. Mensen vragen me soms: “Geef eens een bewijs dat Jezus leeft”. Dan zeg ik: ‘Ik zie Hem bijvoorbeeld in mensen die een ander kunnen vergeven’. Iemand vergeving schenken is misschien wel het moeilijkste dat er is. Een ander kan jou immers heel diep kwetsen, ontzettend misbruiken of als een baksteen laten vallen. Zoiets doet heel veel pijn en slaat diepe wonden in je binnenste, in je hart. Daar stap je niet zomaar overheen. Dat kan jaren duren. Maar soms zie je dat het - ondanks alle pijn - wél gebeurt; dat mensen gaan praten, dikwijls met iemand erbij in wie men van beide kanten vertrouwen heeft. Ik denk aan Bisschop Desmond Tutu in Zuid Afrika, die zó ’n prachtige rol gespeeld heeft, als voorzitter van de z.g. ‘Waarheidscommissie’. Met zijn intense mensenliefde kreeg hij het voor elkaar dat slachtoffers en daders van het apartheidregime zich met
6 elkaar verzoenden, en de bankring van de haat doorbroken werd. Ontroerende beelden waren dat. Begrip werd getoond, excuses werden aangeboden en handen werden geschud als teken van vrede. Waar dát gebeurt, is Jezus voor mij aanwezig. Maar soms zit het gekwetst zijn zó diep, dat dit ons als mens nóóit lukt. Dan mogen we weten dat Jezus tóch kan verschijnen. Ook al zijn de deuren van ons hart gesloten, Hij weet er toch binnen te komen met zijn hartverwarmende liefde. Die liefde is zó groot, groter dan ons hart, dat Hij daarmee onze pijn kan genezen en tot vrede kan laten komen. Dat is wat de leerlingen hebben ervaren.
Dat is wat de zogenaamde ‘ongelovige’ Thomas heeft ervaren Thomas was er die eerste dag dat Jezus ‘zich te zien gaf’ niet bij. Net als wij dat ook niet waren. Hij hoort de verhalen van zijn collega ’s ‘Wij hebben de Heer gezien’ en zegt: ‘dat kan nooit’. Dat zeggen wij soms ook op onze sceptische momenten, als alles donker is, in puin ligt. Dan helpen mooie verhalen over Jezus die leeft ons niet over ons verdriet heen. Met het sterven van een ideaal, of een dierbare, is er in onszelf ook iets gestorven. Thomas is dus als het ware onze tweelingbroer in onze scepsis, onze donkere momenten, maar vooral ook, omdat ook wij Jezus nooit hebben gezien. Daarom is zijn bijnaam van Thomas ‘Didymus’, niet toevallig. Dat betekent n.l. ‘tweeling’. Hij voelt zich nog maar de helft van zichzelf, de andere lijkt gestorven, zoals veel rouwenden dat voelen na de dood van hun geliefde. Hoe kom je daaruit? Thomas probeerde het kennelijk door zich terug te trekken, alleen te zijn, een hele week lang. Maar dat werkt niet. Dat houd je niet uit. Want het verdriet moet eruit. Je moet praten. “Verdriet moet aangeraakt worden, daar slijt het van”, zo zei een collega van me dat eens. En hij had gelijk. We denken vaak dat de ander het pijnlijk vindt om over zijn of haar gestorven partner te praten. Dat is in zekere zin wel zo, maar toch is de behoefte eraan vaak heel groot. Acht dagen later Dat is weer de eerste dag van de week, waarop de gemeente, de kerk samen komt. Het gaat dus nu ook over ons als parochie! Dan geeft Jezus zich weer te zien en Thomas is er dan wel bij. Jezus nodigt Thomas uit zijn wonden te betasten. Maar er staat niet bij, dat Thomas dit ook deed. Het wordt subtiel duidelijk gemaakt, dat hij nìet aanraakte. De uitnodiging is voldoende. Want Thomas voelt zich aangeraakt door Jezus’ Liefde. Dat is een aanraking van hart tot hart. En dat is een religieuze, mystieke ervaring. Daardoor kan Thomas geloven zonder nog tastbaar, lichamelijk bewijs te willen hebben. Thomas ‘ziet’ Jezus op die mystieke manier en hij zegt ‘mijn Heer en mijn God’. In die zin versta ik de uitspraak van Jezus tot Thomas: “Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben”. Zulke ervaringen van ‘Goddelijke aanraking’ zijn niet af te dwingen. Het overkomt mensen, vaak juist in Crisissituaties, of juist door momenten van schoonheid of liefde. Maar je kunt er wel voor openstaan, door je verlangen, en in je gebed. Of om het met de woorden van de beroemde theoloog Karl Rahner te zeggen: ‘De gelovige van morgen zal een mysticus zijn, iemand die ‘iets ervaren heeft’ of hij zal niet meer zijn’. Het hoofdstuk eindigt met de mededeling dat: [30] Jezus heeft nog veel meer wondertekenen voor zijn leerlingen gedaan, die niet in dit boek staan, [31] maar deze zijn opgeschreven opdat u gelooft dat Jezus de Messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven leeft door zijn naam.
7 Dat klinkt als een afsluiting, als het einde van het Evangelieboek. En dat is het ook. Maar kennelijk heeft Johannes (of waarschijnlijker: hebben zijn latere volgelingen) nog behoefte gevoeld om er nog een hoofdstuk aan toe te voegen. Ik kom daar nog op terug. We lezen eerst de tekst van dit extra Hoofdstuk 21.
Aantekeningen bij Johannes hoofdstuk 21 ‘Verschijning van Jezus, wonderbare visvangst, Petrus tot herder benoemd, woord over Johannes’
Dit hoofdstuk is een latere toevoeging Zoals ik daarnet al zei, is dit hoofdstuk een iets latere toevoeging aan de rest van het Johannesevangelie. Daar zijn alle Bijbelgeleerden het inmiddels wel over eens. Allereerst omdat hoofdstuk 20 al eindigt met een afsluiting: ‘Jezus heeft nog veel meer wondertekenen voor zijn leerlingen gedaan, die niet in dit boek staan, maar deze zijn opgeschreven opdat u gelooft dat Jezus de Messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven leeft door zijn naam’. Maar verder ook, omdat er in dit toegevoegde hoofdstuk enig verschil is in taalgebruik, vooral zichtbaar in de oorspronkelijke Griekse tekst. Ook de aanduiding, dat er sprake is van de derde verschijning van Jezus klopt niet. In hoofdstuk 20 is Jezus al drie keer verschenen: een keer aan Maria Magdelena, en twee keer aan de leerlingen in de bovenzaal(de eerste keer zonder, de tweede keer mét Thomas).
Belangrijke aanwijzing is ook de inhoud Omdat er in vers 18-19 sprake is van de wijze waarop Petrus zou sterven (de marteldood) en omdat in vers 21-24 sprake is van de dood van Johannes (anders zijn deze verzen niet verklaarbaar) moet dit geschreven zijn na hun beider dood. Dus later dan de rest van het Johannesevangelie. Overigens ademt dit hoofdstuk wel degelijk de geest van Johannes, door ken woorden als: het meer (eigenlijk ‘zee’) van Tiberias, en de dubbele benaming Simon Petrus en Thomas die Didimus (‘tweeling’) genoemd wordt. Het is dus welzeker een tekst die zeer dicht bij Johannes staat. Tenslotte: Kennelijk was er ook binnen de kring rond Johannes behoefte om nader in te gaan op de vraag: Wie heeft de leidende rol in de Christelijke gemeenschap? Is dat Petrus of Johannes? Daar wil dit hoofdstuk duidelijkheid over geven. Allereerst wordt de plaats van handeling genoemd: dat is het meer van Tiberias, dat in Galilea ligt: de landstreek waar door het Joodse establishment op neergekeken werd: ‘dat domme volk dat de wet niet kent’. Maar dit is uitgerekend wél de streek waar Jezus welwillend werd ontvangen en gehoor vond: - Hier kreeg hij zijn eerste volgelingen. - Het is de plaats van zijn eerste teken: de bruiloft in Kana. - Het is de plaats waar de wonderbare broodvermenigvuldiging plaatsvond. Op de plaats waar Jezus begon en waar zijn boodschap tot leven kwam, geeft hij zich opnieuw te zien.
Wie zijn er bij? Er zijn zeven leerlingen bij de verschijning aanwezig. Net zoveel als de vijf broden en twee vissen, het getal van de volheid van God. Simon Petrus gaat voorop: ‘Ik ga vissen’. Zoals hij in het hele verhaal de sleutelfiguur is. Het draait om zijn primaatschap. Maar wat houdt dat in? Daarover straks meer.
8 Het is nog nacht Dat is niet zomaar een tijdsaanduiding. Het is vooral een beeld van hoe zij zich gelovig en psychisch voelen. Jezus hun leraar, is aan een kruis gedood: de man met dat ruime en warme hart voor anderen, die jou niet vastpinde op je verleden, ook niet op jouw fouten. De man die je hielp de weg in je leven weer vinden, en vooral jezelf weer vinden. Hij maakte je open en gaf je een nieuwe kans, altijd weer. Maar nu leken kwaad en duisternis de overwinnaars geworden in hun leven. Hun licht gedoofd, hun idealen begraven. Het is nacht geworden in hun leven. Zeker ook voor Simon Petrus. Wat er in hem omgaat, kunnen we wel aanvoelen: teleurstelling, schuldgevoel om het feit dat hij Jezus drie maal verloochend had, angst voor de Joden en Romeinen die hen misschien ook willen oppakken. Het is herkenbaar, ook in ons eigen leven.
Ze gaan vissen Waarom? Je zou kunnen denken: ze doen dit omdat ze het verleden met Jezus als een fiasco zien. Ze zien het niet meer zitten om zich nog langer in te zetten voor datgene wat Jezus verkondigde. Ze vallen terug in een soort overleven: je doet dát wat nodig is om fysiek in leven te blijven. Noodgedwongen pakken hun oude stiel maar weer op. Maar je kunt het opnemen van hun gewone, dagelijkse werk ook zien als: zo gaat dat met geloven. Jan Nieuwenhuis ‘Wat je als gelovige met Jezus hebt beleeft en hebt meegemaakt, is geen buiten de werkelijkheid staand visioen. Het moet in wat hier en nu te doen is, worden geloofd en waargemaakt. Geloven is geen zondagse bezigheid, in een aparte ruimte en een aparte tuin; het geschiedt door de week, in het alledaagse ambacht’. Maar dat neemt niet weg, dat het gelovig gesproken dan niet donker kan zijn in je leven. Zelfs de grootste mystici kennen dat. Denk aan Franciscus op La Verna of Johannes van het Kruis ‘de Donkere nacht van het niets’. De leerlingen ‘zien’ nu even niets en vangen dus ook niets. Paasmorgen lijkt ver weg.
Jezus verschijnt Maar dan komt er een ommekeer in het verhaal. In het licht van de opkomende zon (!), verschijnt er iemand aan de oever van het meer. Dat roept herinnering op aan de vroege Paasmorgen. Het is Jezus die hen verschijnt, maar ze herkennen hem niet. Zoals Maria Magdalena Jezus eerst ook niet herkende bij het graf. Hij vraagt hen om vis. Vers 5: ‘Jongens, (ook wel vertaald met ‘Vrienden’ of ‘Kinderen’), hebben jullie iets te eten (of ‘wat vis’)? ‘Jongens, Vrienden, Kinderen’. Zo had Jezus hen indertijd ook genoemd, in zijn toespraak tijdens het Laatste Avondmaal: “Ik noem jullie geen dienaars meer, maar vrienden”. Het doet je wat, als iemand jou welgemeend zo noemt. Daar spreekt diep vertrouwen uit, en warme verbondenheid. Een mystiek moment. Misschien begint dat bij de leerlingen al wat te dagen. Maar ze kunnen hem geen vis geven, er is niets gevangen.
Opnieuw vissen Jezus stelt voor het nog eens te doen, maar dan aan de rechterkant van de boot. Het herinnert aan het verhaal over de roeping van de eerste leerlingen. De leerlingen, waaronder Simon Petrus, hadden ook toen de hele nacht gevist en niets gevangen. Ook toen vroeg Jezus het nog eens opnieuw te proberen. Maar dan in het diepe. Eigenlijk onzinnig, want daar vang je niets. Oven onzinnig als wat Jezus nu vraagt, n.l. om het net aan de rechterkant (stuurboord) uit te gooien. Want aan die kant zat het zwaard en maakte het lastig het net daar op te halen. Maar in beide gevallen is het resultaat
9 verbluffend.
Geweldige vangst Ze doen wat Jezus zegt, en het resultaat is overstelpend: ze vangen zoveel, dat ze het net niet eens konden ophalen. Welgeteld 153 vissen. Over dit aantal is veel gespeculeerd: Het zou gaan om alle toen bekende vissoorten, als beeld van de latere complete vangst van alle volkeren voor de Boodschap van Jezus. Of om de 153 kerkgemeenschappen die er toen al waren, in eenheid van het geloof in Jezus met elkaar verbonden. Het zou kunnen gaan om getallensymboliek: 153 is de getalswaarde van de Griekse letters voor Petrus en Ichtus (vis) of hetzelfde van het Hebreeuwse woord ‘ha-Pesach’: Pasen of Paaslam. Of het is een verwijzing naar het visioen van Ezechiël (47,9) waarin een overstelpende visvangst behoort bij de tekenen van de Eindtijd. Wellicht zit dit alles er wel in. In elk geval – net als elders in de Evangeliën – beeld van een toekomst waarin de leerlingen ‘mensen zullen vissen’ en heel de wereld Jezus’ boodschap zal horen en verstaan. Want nog even, en dan zullen die nu nog bange leerlingen uitzwermen als vissers van mensen. Dat uitgooien van de netten aan de rechterkant en de overvloedige vangst is natuurlijk ook een beeld van Jezus’ macht. Zie b.v. Marcus 16, 19: ‘Nadat de heer Jezus aldus tot hen gesproken had, werd hij ten hemel opgenomen en zit aan de rechterhand van God’. Het is ook de kant van de genade, van zegen en belofte. Zie b.v. Mattheus 25, 33: ‘De koning die bij het laatste oordeel de schapen aan de rechterkant plaatst’
Wie herkent Jezus als eerste? Toch begint het bij Petrus nog niet te dagen. Maar bij ‘de leerling van wie Jezus hield’ (Johannes) wél, net zoals op Paasmorgen. Hij roept het uit: ‘Het is de Heer’. Ook dat is weer zo ’n mystiek moment, een moment van goddelijke aanraking. Pas nadat de ‘geliefde leerling’ zegt, dat het ‘de Heer’ is, komt Petrus in actie. Nu wél als éérste! Hij springt overboord en zwemt naar de kant. De rest volgt met de boot erachter aan. Daarmee wil de schrijver een statement afgeven: Simon Petrus gaat voorop, maar de geliefde leerling ‘ziet’ het geheim van Jezus als eerste. Jan Nieuwenhuis: ‘Petrus is degene van het snelle handelen, Johannes is sneller met zien en geloven. Zij zijn allebei op een of andere manier ‘de eerste’. Petrus is het hoofd en wordt uitdrukkelijk erkent als de leider, de spreekbuis en vertegenwoordiger van de Twaalf, maar hij staat áchter de leerling die Jezus liefhad, als het aankomt op zielsverwantschap en connaturaliteit met Jezus’ In het evangelie van Johannes vertrouwt Jezus aan het kruis immers zijn boodschap aan Johannes toe: [26] Jezus zag zijn moeder, en bij haar de leerling van wie Hij hield. Toen zei Hij tegen zijn moeder: ‘Vrouw, daar is nu je zoon.’ [27] Vervolgens zei Hij tegen de leerling: ‘Daar is je moeder.’ Toen, van dat uur af, nam de leerling haar bij zich in huis op. Dit is een beeld van de Kerk: Johannes is de inhoudelijke hoeder van Jezus’ Boodschap in de christelijke gemeenschap, waarvan Maria hier het beeld is. Petrus krijgt een andere roeping. Die was immers niet onder het kruis toen Jezus stierf. Maar dat komt nog.
Ontbijt met Jezus Als iedereen aan land is, zien ze merkwaardigerwijs dat er al een houtskoolvuur brand, met brood en vis erop. Wat zegt dat? Het zegt ons, dat Brood en vis al klaar liggen voor ons in het leven. Wij worden bij voorbaat al door God bemind. Zijn liefde maakt dat wij het leven krijgen, met al wat er nodig is. Dat is er al, voor dat wij het onze kunnen aandragen.
10 Niemand durfde te vragen wie hij was Misschien uit schroom, uit ontzag. Misschien uit twijfel. Misschien omdat ‘de geliefde leerling’ het al had gezegd: ‘het is de Heer’. Als Jezus vraagt: “Breng me wat van die vis die jullie gevangen hebben”, sleept Simon Petrus het net aan land. Ook dit is weer en beeld. Petrus zal de eerste onder de mensen-vissers worden. Hij zal de oogst daarvan ééns voor Jezus brengen. Zoals wij de oogst van ons leven ééns voor Jezus mogen brengen.
Jezus breek het brood en deelt vis Om nóg eens te onderstrepen dat ze hier van doen hebben met Jezus, houdt hij Maaltijd met hen: Hij nam het brood, brak het en gaf het hun en zo ook de vis. Een duidelijke verwijzing naar de wonderbare Broodvermenigvuldiging en het Laatste Avondmaal. Ook dit is een mystiek moment. Jezus sterkt hen door deze gave, zoals dit daarna keer op keer, elke zondag weer gedaan wordt in het breken en delen van het brood in Zijn Naam.
Ondervraging van Petrus Tenslotte neemt Jezus Petrus even apart en stelt hem tot driemaal toe de vraag: ”Heb je mij lief”. Driemaal, dus definitief. Natuurlijk een verwijzing naar zijn verloochening – ook tot driemaal toe – toen Jezus gevangen was genomen. En driemaal wordt het door Petrus bevestigd. Johannes staat er bij in de buurt, als geliefde leerling, als getuige. Petrus wordt volledig gerehabiliteerd en zelfs aangesteld als dé herder, de leider van de beginnende kerk. Hem wordt de verdrukte kudde toevertrouwd, al die kwetsbare mensen die iets van God verstaan in hun leven, en naar veiligheid verlangen. Een troostende gedachte, dat Jezus zover gaat in het vergeven van onze tekorten, van ons gebrek aan moed als het eens moeilijk wordt, alle keren dat wij een ander laten vallen. Hij geeft je toch weer de kans, stelt toch weer zijn vertrouwen in je. Dat geeft ons de moed om door te gaan met meer mens worden. Tegelijkertijd zit daar ook de uitnodiging in om elkaar te vergeven, elkaar opnieuw een kans te geven.
Maar Johannes dan? Zo vraagt Petrus aan Jezus. Bijna alsof hij zeggen wil: is hij niet veel beter? Het antwoord van Jezus is mysterieus: Het is niet jouw zaak of hij in leven blijft tot ik kom. Maar jij moet mij volgen. Het is te verklaren uit de animositeit tussen de gemeenschap tussen Johannes in Efese en rond Petrus (in Rome). De gemeente rond Johannes erkent de inmiddels feitelijke situatie dat Rome de kerkelijke hoofdstad is geworden en dat Petrus en diens opvolgers ook Bijbels gesproken de eersten zijn.
Maar dat eerherstel is niet zonder vermaan Jan Nieuwenhuis: ‘Ook in dit hoofdstuk blijft Johannes de echte ‘ziener’, gelovig gesproken de eerste in het aanvoelen wat Jezus wilde en bedoelde. Hij is in dit opzicht de principieel de mentor en inspirator. Petrus mag de beslissingen nemen en de dogma’s formuleren. Maar de geliefde leerling heeft het ‘gezien’. En dat maakt de kern uit’. En wat verder met enige ironie: ‘Petrus is de belichaming van de Romeinse (westerse) kerk, Johannes vertegenwoordigt het Oosters christendom. Het graf van Petrus is een overweldigend, pompeus pronkjuweel van een gevestigde religie. De plaats waar Johannes begraven ligt, in Selcuk, vlak bij Efese, is een verlaten en verwoeste basiliek, onder de blote hemel, met geen enkele versiering, alleen een minuscuul bordje: ‘het graf van Sint Jan’. ‘Wij als hoorder van dit Evangelie zullen er niet aan kunnen ontkomen, een voorkeur te hebben….. Aan jou en mij dus de geloofsbelijdenis, wie de eerste de beste is.’
11
JOHANNES hoofdstuk 20: ‘Opstanding en verschijningen van Jezus, de ongelovige Thomas’ [1] Vroeg op de eerste dag van de week, toen het nog donker was, kwam Maria uit Magdala bij het graf. Ze zag dat de steen van de opening van het graf was weggehaald. [2] Ze liep snel terug naar Simon Petrus en de andere leerling, van wie Jezus veel hield, en zei: ‘Ze hebben de Heer uit het graf weggehaald en we weten niet waar ze hem nu neergelegd hebben.’ [3] Petrus en de andere leerling gingen op weg naar het graf. [4] Ze liepen beiden snel, maar de andere leerling rende vooruit, sneller dan Petrus, en kwam als eerste bij het graf. [5] Hij boog zich voorover en zag de linnen doeken liggen, maar hij ging niet naar binnen. [6] Even later kwam Simon Petrus en hij ging het graf wel in. Ook hij zag de linnen doeken, [7] en hij zag dat de doek die Jezus’ gezicht bedekt had niet bij de andere doeken lag, maar apart opgerold op een andere plek. [8] Toen ging ook de andere leerling, die het eerst bij het graf gekomen was, het graf in. Hij zag het en geloofde. [9] Want ze hadden uit de Schrift nog niet begrepen dat hij uit de dood moest opstaan. [10] De leerlingen gingen terug naar huis. [11] Maria stond nog bij het graf en huilde. Huilend boog ze zich naar het graf, [12] en daar zag ze twee engelen in witte kleren zitten, een bij het hoofdeind en een bij het voeteneind van de plek waar het lichaam van Jezus had gelegen. [13] ‘Waarom huil je?’ vroegen ze haar. Ze zei: ‘Ze hebben mijn Heer weggehaald en ik weet niet waar ze hem naartoe gebracht hebben.’ [14] Na deze woorden keek ze om en zag ze Jezus staan, maar ze wist niet dat het Jezus was. [15] ‘Waarom huil je?’ vroeg Jezus. ‘Wie zoek je?’ Maria dacht dat het de tuinman was en zei: ‘Als u hem hebt weggehaald, vertel me dan waar u hem hebt neergelegd, dan kan ik hem meenemen.’ [16] Jezus zei tegen haar: ‘Maria!’ Ze draaide zich om en zei: ‘Rabboeni!’ (Dat betekent ‘meester’.) [17] ‘Houd me niet vast,’ zei Jezus. ‘Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader. Ga naar mijn broeders en zusters en zeg tegen hen dat ik opstijg naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie God is.’ [18] Maria uit Magdala ging naar de leerlingen en zei tegen hen: ‘Ik heb de Heer gezien!’ En ze vertelde alles wat hij tegen haar gezegd had. [19] Op de avond van die eerste dag van de week waren de leerlingen bij elkaar; ze hadden de deuren afgesloten, omdat ze bang waren voor de Joden. Jezus kwam in hun midden staan en zei: ‘Ik wens jullie vrede!’ [20] Na deze woorden toonde hij hun zijn handen en zijn zijde. De leerlingen waren blij omdat ze de Heer zagen. [21] Nog eens zei Jezus: ‘Ik wens jullie vrede! Zoals de Vader mij heeft uitgezonden, zo zend ik jullie uit.’ [22] Na deze woorden blies hij over hen heen en zei: ‘Ontvang de heilige Geest. [23] Als jullie iemands zonden vergeven, dan zijn ze vergeven; vergeven jullie ze niet, dan zijn ze niet vergeven.’ [24] Een van de twaalf, Tomas (dat betekent ‘tweeling’), was er niet bij toen Jezus kwam. [25] Toen de andere leerlingen hem vertelden: ‘Wij hebben de Heer gezien!’ zei hij: ‘Alleen als ik de wonden van de spijkers in zijn handen zie en met mijn vingers kan voelen, en als ik mijn hand in zijn zij kan leggen, zal ik het geloven.’ [26] Een week later waren de leerlingen weer bij elkaar en Tomas was er nu ook bij. Terwijl de deuren gesloten waren, kwam Jezus in hun midden staan. ‘Ik wens jullie vrede!’ zei hij, [27] en daarna richtte hij zich tot Tomas: ‘Leg je vingers hier en kijk naar mijn handen, en leg je hand in mijn zij. Wees niet langer ongelovig, maar geloof.’ [28] Tomas antwoordde: ‘Mijn Heer, mijn God!’ [29] Jezus zei tegen hem: ‘Omdat je me gezien hebt, geloof je. Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.’ [30] Jezus heeft nog veel meer wondertekenen voor zijn leerlingen gedaan, die niet in dit boek staan, [31] maar deze zijn opgeschreven opdat u gelooft dat Jezus de Messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven leeft door zijn naam.
JOHANNES hoofdstuk 21: ‘Verschijning van Jezus, wonderbare visvangst, Petrus tot herder benoemd, woord over Johannes’ [1] Hierna verscheen Jezus weer aan de leerlingen, nu bij het Meer van Tiberias. Dat gebeurde als volgt. [2] Bij het meer waren Simon Petrus en Tomas, die ook Didymus genoemd wordt, Natanaël uit Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en nog twee andere leerlingen. [3] Petrus zei: ‘Ik ga vissen.’ ‘Wij gaan met je mee,’ zeiden de anderen. Ze stapten in de boot, maar de hele nacht vingen ze niets. [4] Toen het al ochtend werd, stond Jezus op de oever, al wisten de leerlingen niet dat het Jezus was.
12 [5] Hij riep: ‘Jongens, hebben jullie soms iets te eten?’ ‘Nee,’ antwoordden ze. [6] ‘Gooi het net aan stuurboord uit,’ riep Jezus, ‘dan lukt het wel.’ Ze wierpen het net uit en er zat zo veel vis in dat ze het niet omhoog konden trekken. [7] De leerling van wie Jezus hield zei tegen Petrus: ‘Het is de Heer!’ Zodra Simon Petrus dat hoorde, schortte hij zijn bovenkleed op – meer had hij niet aan – en sprong in het water. [8] De andere leerlingen kwamen met de boot en sleepten het net vol vis achter zich aan. Ze waren niet ver van de oever, ongeveer tweehonderd el. [9] Toen ze aan land kwamen zagen ze een vuurtje met vis erop en brood. [10] Jezus zei: ‘Breng ook wat van de vis die jullie net gevangen hebben.’ [11] Simon Petrus ging weer aan boord en trok het net aan land. Het zat vol grote vissen, welgeteld honderddrieënvijftig, en toch scheurde het niet. [12] Jezus zei tegen hen: ‘Kom, eet iets.’ Geen van de leerlingen durfde hem te vragen wie hij was, ze begrepen dat het de Heer was. [13] Jezus nam het brood en gaf hun ervan, en hij gaf hun ook vis. [14] Dit was al de derde keer dat Jezus aan de leerlingen verscheen nadat hij uit de dood was opgestaan. [15] Toen ze gegeten hadden, sprak Jezus Simon Petrus aan: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je mij lief, meer dan de anderen hier?’ Petrus antwoordde: ‘Ja, Heer, u weet dat ik van u houd.’ Hij zei: ‘Weid mijn lammeren.’ [16] Nog eens vroeg hij: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je me lief?’ Hij antwoordde: ‘Ja, Heer, u weet dat ik van u houd.’ Jezus zei: ‘Hoed mijn schapen,’ [17] en voor de derde maal vroeg hij hem: ‘Simon, zoon van Johannes, houd je van me?’ Petrus werd verdrietig omdat hij voor de derde keer vroeg of hij van hem hield. Hij zei: ‘Heer, u weet alles, u weet toch dat ik van u houd.’ Jezus zei: ‘Weid mijn schapen. [18] Waarachtig, ik verzeker je: toen je jong was deed je zelf je gordel om en ging je waarheen je wilde, maar wanneer je oud wordt zal een ander je handen grijpen, je je gordel omdoen en je brengen waar je niet naartoe wilt.’ [19] Met deze woorden duidde hij aan hoe Petrus zou sterven tot eer van God. Daarna zei hij: ‘Volg mij.’ [20] Toen Petrus zich omdraaide zag hij dat de leerling van wie Jezus hield hen volgde – de leerling die zich tijdens de maaltijd naar Jezus toegebogen had om te vragen wie het was die hem zou verraden. [21] Toen Petrus hem zag vroeg hij Jezus: ‘En wat gebeurt er met hem, Heer?’ [22] Maar Jezus antwoordde: ‘Het is niet jouw zaak of hij in leven blijft totdat ik kom. Maar jij moet mij volgen.’ [23] Op grond van deze uitspraak hebben sommige broeders en zusters gedacht dat deze leerling niet zou sterven, maar Jezus had niet gezegd: ‘Hij zal niet sterven,’ maar: ‘Het is niet jouw zaak of hij in leven blijft totdat ik kom.’ [24] Het is deze leerling die over dit alles getuigenis aflegt, en het ook heeft opgeschreven. Wij weten dat zijn getuigenis betrouwbaar is. [25] Jezus heeft nog veel meer gedaan: als al zijn daden, een voor een, opgeschreven zouden worden, zou de wereld, denk ik, te klein zijn voor de boeken die dan geschreven moesten worden.