DE MYSTIEK VAN MAARTEN LUTHER Lezing gehouden door pastor John Batist op donderdag 20 januari 2011 Vanavond gaat het over Maarten Luther. Hij was één van de grondleggers van de Reformatie, dat wat katholieken meestal het Protestantisme noemen. Lange tijd werd Luther door de katholieke Kerk beschouwd als een ketter. En eeuwenlang was er over en weer grote vijandigheid. Nog tot halverwege vorige eeuw mocht je bijvooorbeeld als katholiek kind niet met protestantse buurkinderen omgaan. Dank zij goed en eerlijk Oecumenisch onderzoek denken we daar nu heel anders over. Het 2de Vaticaans concilie was een doorbraak in het officiële denken van de RK. Kerk over protestanten: ‘Zij worden door de Katholieke Kerk terecht als broeders en zusters in de Heer erkend’. Bij een Oecumenische ontmoeting in Duitsland sprak Paus Johannes Paulus II over Luther als ‘Broeder in het geloof’. Goed dus, om in de ‘Week van gebed voor de Eenheid’ (waarin er op zondag 23 januari ook een Oecumenische Dienst wordt gehouden in de Antonius Abtkerk) aandacht te besteden aan het spirituele gedachtegoed van Maarten Luther. Zijn jeugd Luther is geboren op 10 November 1483, te Eisleben, in Duitse deelstaat Saksen-Anhalt. De dag na zijn geboorte - 11 november -werd hij gedoopt in de St. Petrus-Paulus Kerk aldaar. Dat is de feestdag van de heilige Martinus van Tours (= Sint Maarten die de helft van zijn mantel aan een bedelaar gaf). Daar is hij dus naar vernoemd, in het Duits: Martin. Oorspronkelijk was zijn vader boer, maar een jaar na Maarten ‘s geboorte verhuisde het gezin naar Mansfeld, waar vader mijnwerker in een kopermijn werd. Dat verdiende goed, en hij kon zelfs een eigen mijn kopen, met smelterij. In de loop van de tijd werd hij vrij rijk en geacht in de omgeving. Maarten werd streng rooms-katholiek opgevoed. Een bijbel had men niet. Het lezen daarvan, en de juiste uitleg van Bijbelteksten, was voorbehouden aan priesters en theologen. Voor ‘gewone’ gelovigen was het vooral zaak naar hun uitleg te luisteren en te leven naar de regels van de Kerk. Juist daarom ook bezocht het gezin Luther op zondag trouw de mis en nam men deel aan de andere Sacramenten, zoals de biecht. Dát zou immers eeuwig heil brengen. Omdat zijn vader het kon betalen, ging Maarten in 1488 – 5 jaar oud – naar de Latijnse school te Mansfeld, later in Maagdenburg en in Eisenach. Als jongetje van nog geen 12 jaar sprak, las en schreef hij al vloeiend Latijn. In Maagdenburg ging hij naar de kathedrale kapittelschool, waardoor hij de liturgische gezangen leerde. Die school werd geleid door de ‘Broeders van het Gemene Leven’, de gemeenschap die door Nederlandse Geert Groote is gesticht, de grondlegger van de ‘Moderne Devotie’ (waar bv. ook Thomas van Kempen toe behoorde). Zij legden de nadruk op een warm, persoonlijk geloof in God, een gedegen kennis van de Bijbel en een nederige levenshouding. Dat heeft Luther zeker beïnvloed, want deze elementen komen sterkt terug in zijn latere theologie. Maarten bleek een uitmuntende leerling en in 1501 ging hij – 17 jaar oud – op aandringen van zijn vader, rechten studeren aan de universiteit van Erfurt, met de bedoeling jurist te worden. Dat zou een goede baan kunnen opleveren waardoor zijn ouders later goed verzorgd konden worden. In de bibliotheek van de universiteit stond een Latijnse bijbel. Toen hij daarin begon te lezen ontdekte hij dat er veel meer in de Evangeliën stond beschreven dan hij tot dan toe in de kerk en thuis had gehoord. Zijn nieuwsgierigheid was gewekt en er kwam een verlangen in zijn hart om zelf zo'n bijbel te bezitten. In 1505 – hij was 21 jaar – werd hij voor een familiekwestie naar huis geroepen. Toen hij weer terug naar Erfurt ging, werd hij tijdens een reis overvallen door een zware onweersbui. Toen vlakbij hem de bliksem insloeg werd hij door de luchtdruk tegen de grond geworpen. In
2 doodsnood riep hij uit: “Help mij heilige Anna, ik zal monnik worden”. Overigens heeft hij dit voorval pas vele jaren later verteld. Op 17 juli 1505 maakte hij zijn belofte waar. Maarten Luther ging het Augustijnerklooster van Erfurt in. Dit tot ergernis van zijn vader, die zijn mooie toekomst in duigen zag vallen. Het klooster dat hij koos, was het strengste in de wijde omgeving. Dat was heel bewust. Want al vanaf zijn kindertijd worstelde Luther met de vraag: "Hoe kan ik rechtvaardig voor God verschijnen?" Die worsteling werd veroorzaakt door het uiterst strenge beeld dat hij van God had: Hij zag God als de alwetende rechter die alle doen en laten van de mens zag en alle gedachten kende. God woog deze en dreigde met de verschrikkingen van de hel en eeuwige verdoemenis als men verkeerd handelde, zondigde. Alleen grote Godsvrucht, het intens bidden, het deelnemen aan de Sacramenten, en het doen van goede werken, zouden God tot enige mildheid kunnen stemmen. Misschien kwam hij wel tot dit beeld van God, omdat hij zelf een zeer strenge, veeleisende vader had. Maarten wilde hem altijd zoveel mogelijk gehoorzamen, om zo zijn erkenning en genegenheid te winnen. Maar het kan ook zijn, omdat dit strenge beeld van God in die tijd (en trouwens nog lang daarna) heel algemeen was. Immers, ook de Bijbel kent z’n passages waarin God als een wraakzuchtige rechter wordt voorgesteld. Om maar een voorbeeld te noemen uit Jesaja hoofdstuk 13,9 - 16: Daar komt de dag van de heer, ongenadig, een en al grimmigheid en hevige toorn, om dit land te veranderen in een woestenij, en Hij zal er de zondaars verdelgen. Ik straf de wereld vanwege haar slechtheid, de zondaars vanwege hun misdaden. Wie ontdekt wordt, wordt afgemaakt, wie gegrepen wordt, komt om door het zwaard. Hun kinderen worden voor hun ogen verpletterd, hun huizen geplunderd, hun vrouwen onteerd. Als je dergelijke teksten niet in de goede context plaatst en niet vertelt welke liefdevolle passie van God erachter zit voor kwetsbare mensen, wordt God inderdaad angstwekkend. Dan begrijp je dat Luther God soms haatte. Ik kom daar nog op terug. Luther ging dus het klooster in en werd al na 2 jaar - op 4 april 1507 - tot priester gewijd. Daarna kreeg hij van zijn oversten de opdracht om theologie te gaan studeren. Eerst in Erfurt, later in Wittenberg. Dat klinkt vreemd. Je zou zeggen: eerst een goede theologische studie en dan pas de wijding tot priester. Maar in die tijd werd een korte, niet academische opleiding, waarin voornamelijk het vieren van de Mis en de Sacramenten in het Latijn aan de orde kwamen, voldoende geacht voor een priesterwijding. Met alle desastreuze gevolgen van dien, zoals slechte theologische en pastorale zorg voor de parochies. Daarmee werd Luther later nog vaak geconfronteerd; hij schreef toen zijn ‘Grote Catechismus’ met een duidelijke uiteenzetting van het geloof voor de gewone parochianen. Maarten Luther volgde nu dus wel een academische theologische studie. Die bestond uit het bestuderen van de klassieke scholastieke theologie zoals die door Petrus Lombardus in de 12de eeuw was gegrondvest. Daarnaast studie van de Kerkvaders, zoals Augustinus, waarvoor hij een grote waardering had, en de Mystieke theologie, zoals die van Dionysius, Bernardus van Clairvaux en Johannes Tauler. Verder uiteraard de exegese van de Bijbel. Met name de studie van de Psalmen en de brieven van Paulus raakten hem en brachten uiteindelijk de doorbraakt in zijn tot dan toe angstige geloof. Ik kom daar nog op terug. Want ondanks al zijn inspanningen, zoals de strenge ascese, de vele Getijdengebeden, de studie en het doen van nederig werk zoals bedelen, bleef Maarten zich schuldig voelen. Al deed hij nog zo fanatiek zijn best. Later zei hij daarover eens: ‘Als er ooit een monnik in de hemel zou zijn gekomen door het leven dat hij en het klooster leidde, dan had ik het moeten zijn’. Herhaaldelijk durfde hij de Mis niet op te dragen, omdat hij zich onwaardig voelde: ‘Ik ben allemaal stof en as en vol zonde’ Ook de vele Biechtgesprekken met de pastoraal begaafde prior van het klooster Johannes von Staupitz konden hem geen rust voor zijn ziel geven. Die rust vond hij pas door de ontdekking van de ware betekenis van Gods gerechtigheid.
3 Maar voor het zover was, werd hij in 1510 door zijn overste naar Rome gestuurd. Daar moest hij – omdat hij ook jurist was - bij de Generale overste van de Augustijnen een juridische kwestie bespreken. Luthers bezoek aan Rome riep gemengde gevoelens bij hem op. Enerzijds stond hij op de historische grond waar ooit de eerste christenen zelfs voor hun geloof stierven. Anderzijds stuitte de machtsuitoefening en de pracht en praal van de kerkelijke leiders hem tegen de borst. In Rome bezocht hij uiteraard het graf van Petrus, maar ook de vele andere kerken die een bijzondere betekenis hadden vanwege de relieken van beroemde Martelaren die daar aanwezig waren. Zo ging hij ook naar de meest populaire plek: ‘De trappen van Pilatus’ bij de Sint Jan van Lateranen. Daar kon je een aflaat kopen, waarmee je met zekerheid de ziel van een overleden dierbare uit het Vagevuur kon redden. Je betaalde een bepaald bedrag, en je bad daarna op iedere trede een Onze Vader. Als je boven was, was de ziel gered. De huidige Sint Pieter was toen net in aanbouw en de kerkelijke leiding kon deze inkomsten goed gebruiken. Telkens werden er weer nieuwe Aflaten afgekondigd. Misschien kort iets over het ontstaan van Aflaten. Die ligt in het sacrament van die Biecht. Jezus had de apostelen en via hen de latere priesters, de volmacht te geven ’te binden en te ontbinden en zonden te vergeven’. De Biecht bestond uit 4 elementen: - Oprecht berouw: je moest echt spijt hebben van je zonden. - Confessie: het volledig opbiechten van je zonden aan een priester. - Absolutie: de verklaring van de priester dat God je de zonden had vergeven. ’Ik ontsla u van uw zonden’. En dan de zegen: ‘In de naam van de vader, de Zoon en de heilige Geest. Amen’. - Penitentie: de boetedoening, bij kleine (dagelijkse) zonden meestal wat gebeden of een kleine aalmoes. Bij grote (dood)zonden moest er openbare boetedoening plaatsvinden, bv. een tocht naar een pelgrimsoord, of het op zondagen zitten in zak en as bij de ingang van de kerk. Voor dit laatste kon soms het geven van een grote som geld als alternatief dienen. Dit geld werd dan door de kerk dan gebruikt voor het verzorgen van zieken, of het bouwen van ziekenhuizen of kerken. Er werd dan een schriftelijke verklaring door de kerk afgegeven dat je hiermee je penitentie had voldaan en je zonden waren vergeven. De katholieke kerk verdedigde deze vorm van aflaten verkrijgen met de opvatting dat ‘De kerk door Christus is gesticht en aangewezen als de behoedster van de schat van onmetelijke verdiensten die Christus voor ons heeft bewerkt, alsook de verdiensten van Maria en de andere heiligen’(Deze leer is o.a. uitgewerkt in het document ‘Thesaurus bonum Operum’) Zoals gezegd: ook Luther kocht zo ’n Aflaat bij de trappen van Pilatus, voor zijn grootvader. Toen hij boven aan de Pilatustrap gekomen was, overviel hem een echter een hevige twijfel: ‘Is het werkelijk zo dat God wil dat mensen hun eigen zielenheil, of dat van anderen, kunnen verdienen door het kussen van relieken, het betalen van geld en het op de knieën beklimmen van trappen?’ Achteraf beschouwde hij dit moment als een mystieke ervaring, een ingrijpen van God. Terug in Duitsland was ook daar de aflatenhandel sterk opgeleefd. Het meest bekend is het optreden van de Dominicaan Johann Tezler. Tezler was door aartsbisschop Albrecht von Brandenburg, die tevens Keurvorst van Mainz was, aangesteld om een speciale Jubileumaflaat te verkopen. Dit ook om Albrecht ‘s eigen schulden te kunnen voldoen die hij gemaakt had om zijn ambt te kunnen kopen. Bekend is het rijmpje waarmee Tetzler de werking van de aflaat kernachtig onderstreepte: ‘Als het muntje in de geldkist klinkt, het zieltje in de hemel springt’. Tot ergernis van Luther trok hij ook mensen uit Saksen, de deelstaat waar hij zelf woonde. Hij stuurde keurvorst Albrecht een felle brief waarin hij schreef: ‘O lieve God! Op deze manier worden de zielen die aan uw zorgen zijn toevertrouwd de paden des doods opgeleid… Christus heeft nergens bevolen aflaten te prediken, alleen het Evangelie’. Na zijn bezoek aan Rome werd hij overgeplaatst naar het Augustijnerklooster in Wittenberg. Daar had de keurvorst van Saksen, Frederik de Wijze’ een nieuwe Universiteit gesticht. Maarten moest daar theologieles aan jonge monniken geven. Dat deed hij met veel succes en na 2 jaar (1512) volgde hij zijn overste en leermeester von Staupitz op.
4 Hij werd plechtig geïnaugureerd tot professor in de Theologie en de Bijbelwetenschappen. Dit werk zou hij – met enige korte onderbrekingen - 30 jaar lang blijven doen voor vele generaties studenten, omdat hij dit buitengewoon belangrijk vond: ‘De theologie (in plaats van de filosofie) zoekt de noot uit de notendop, de graankorrel in de aar en het merg uit het been’ Zijn eerste colleges gingen over de Psalmen. Hij zei daarover eens: ‘Zou je graag de kerk willen zien in één klein schilderijtje? Neem dan het Psalmenboek ter hand en je hebt een mooie, heldere, zuivere spiegel die je laat zien wat de Kerk is: alles wat je maar wilt, zul je er in vinden, jezelf ook en het ware ‘ken u zelve’, en bovendien God zelf en al zijn schepselen’. Na de Psalmen begon hij aan de brieven van Paulus. Maarten had intussen overigens zelf Grieks en Hebreeuws geleerd, zodat hij de teksten kon lezen in de taal waarin ze oorspronkelijk geschreven waren – in plaats van de ‘Vulgata’, de enige Latijnse vertaling die door de Kerk was goedgekeurd. Het was in deze periode dat hij tot het grote keerpunt in zijn leven kwam. Met name door een heel nieuw zicht op het woord ‘gerechtigheid Gods’ in het 1ste hoofdstuk van de brief van Paulus aan de Romeinen: [16] ‘Voor dit evangelie schaam ik mij niet. Het is een goddelijke kracht tot redding van ieder die erin gelooft, allereerst de Joden, maar ook de Grieken. [17] Want daarin openbaart zich Gods gerechtigheid, op grond van een steeds groeiend geloof, zoals geschreven staat: De rechtvaardige zal door het geloof leven’. Altijd had hij die tekst gehaat, omdat hij dacht dat het betekende dat Gods gerechtigheid hardvochtig en niet vergevingsgezind, was en God de mensen voor hun zonden strafte. Daar was geen ontkomen aan, want een mens is immers nooit helemaal volmaakt. ‘Ik had God niet lief, nee ik haatte deze rechtvaardige God die zondaars strafte’, zo schreef hij. Totdat hij ontdekte dat wat Paulus in zijn ogen hier werkelijk mee bedoelde. Het gaat er niet om als christen steeds harder en harder je best te doen om de boosheid van God zoveel mogelijk te beperken. Het gaat erom dat je werkelijk op God mag vertrouwen. Hij zal dan zijn eigen goedheid geven, zijn eigen rechtvaardigheid. Dat biedt God alle mensen aan, Joden zowel als heidenen, uit liefde en volkomen soeverein. Met name via het evangelie van zijn zoon Jezus Christus. Natuurlijk ligt daarin je inzicht besloten in je eigen ontoereikendheid, je eigen tekortkomingen waar het gaat over de uiteindelijke bepaling van ons bestaan. Maar door Jezus’ offer aan het Kruis en zijn Verrijzenis reikt God ons Zijn verzoenende hand. Voor eens en altijd. Daarin geloven is je redding. Dan hoef je niet bang meer te zijn. Je hoeft het niet meer te verdienen door allerlei ascese, het geven van geld voor aflaten, of het ontvangen van de Sacramenten. Dat is het dus het beroemde ‘Sola fide’, de rechtvaardiging door het geloof alleen, dat de grondslag is van de Reformatie. De Doop is daarvan het teken. Daardoor word je in geloofsgemeenschap opgenomen, deel van het Lichaam van Christus. En natuurlijk: als je door die liefde van God en Jezus geraakt bent, zul je niet anders willen dan ook zelf liefdevol naar anderen te zijn. Dit inzicht voelde voor Maarten Luther als een mystieke ervaring en was een geweldige bevrijding: ‘Het leek mij alsof ik opnieuw geboren was en of ik het Paradijs door pas geopende deuren was binnengegaan. Opeens begon de Bijbel op geheel andere wijze te spreken…. Juist die zinsnede: ‘de rechtvaardigheid van God’, die ik voordien zo gehaat had, was die waar ik nu het meest van hield’.Hij besloot alles te zullen doen wat hij in zijn macht had om dit inzicht in de Kerk te verspreiden. Op 31 oktober 1517 stelde hij een traktaat op met 95 stellingen en stuurde deze naar Aartsbisschop Albrecht van Brandenburg. Of hij ze ook werkelijk aan de kerkdeur in Wittenberg heeft gespijkerd, daarover twijfelen de historici. Luther wilde er in eerste instantie een theologisch gesprek mee op gang brengen, vooral uit pastorale bezorgdheid. Zo wilde hij de kerk redden. Wel is zeker, dat deze stellingen en ook andere geschriften van Luther werden gedrukt en door het hele land gelezen. De uitvinding van de boekdrukkunst heeft dus een niet te onderschatten bijdrage geleverd aan het verspreiden van zijn denkbeelden. Voor het eerst in de geschiedenis konden grote groepen mensen over de teksten beschikken.
5 Dat het zo aansloeg, had niet alleen te maken met de afkeer van Aflaten en het Godsbeeld dat erachter schuilging, maar het was ook een katalysator voor het algemeen onbehagen dat er in het Duitse Rijk heerste. Er was een soort Duits zelfbewustzijn gegroeid en men kreeg er steeds meer moeite mee dat iemand van buiten af – zelfs de paus in eigen persoon – hun rijkdommen wegsleepte en zich zozeer bemoeide met hun leven. Dit veroorzaakte heel wat oproer, uiteindelijk tot in Rome toe. Eerst werd geprobeerd hem via zijn eigen Augustijner orde tot zwijgen te brengen. Maar de meeste van zijn medebroeders steunden hem. Daarna begon een kerkelijk en politiek steekspel. Zo kreeg de Keurvorst van Saksen, Frederik de Wijze, van de Paus de opdracht om Luther te arresteren en naar Rome te brengen voor een proces tegen zijn opvattingen. Frederik weigerde dit. De faam van Luther droeg immers geweldig bij aan de faam van zijn Universiteit van Wittenberg. Hij wenste geen inmenging van buitenaf rond deze briljante professor. De Paus slikte dat, want hij wilde Frederik te vriend houden. De Keizer van het heilige Roomse Rijk, Maximiliaan was namelijk gestorven. Er moest dus een nieuwe keizer worden gekozen door de 7 Keurvorsten en hij hoopte dat keurvorst Frederik zijn kandidaat – de Franse koning Frans I zou steunen en niet de kandidaat van de Duitsers Karel de 5de van Spanje. Daarom stond hij toe dat het proces in Augsburg gehouden. Namens de Paus werd Luther ondervraagd door kardinaal Cajetanus. Er volgden vier ondervragingen en Cajetanus eiste dat Luther zijn ‘dwalingen’ zou opgeven en ze nooit meer te onderwijzen. Dat weigerde hij en het proces eindigde toen plotseling, zonder een duidelijke veroordeling. Er volgde een jaar later een 2de proces in Leipzig tegen over Johannes Eck. Die verweet hem honend dat hij dezelfde ketterse opvattingen had als Johannes Hus uit Bohemen, 110 jaar eerder. Overigens is de Lutherse kerk zo aan haar symbool van een Zwaan gekomen. Toen Hus verbrand werd riep hij: ‘Dat men nu wel een gans (Hus = ‘Gans’) braadde, maar de Zwaan die na mij komt zal men niet kunnen doden’. Later werd met die Zwaan dus Luther geduid. Luther vond dat het concilie met de veroordeling van Hus een fout had gemaakt. Wat Hus verkondigd had, was ‘goed evangelisch’! Daarmee ging het intussen dus om veel meer dan bezwaren tegen de Aflatenhandel. Het ging om de vraag bij wie het uiteindelijke gezag lag: bij de kerkelijke leiding, de Paus, ofwel bij de Bijbel. Hij ontkende dat de kerk c.q. de paus, een bepaalde uitleg van de Bijbel verplicht kon opleggen, zonder dat daar beroep tegen mogelijk was. Volgens Luther was de Heilige Schrift (de 'Scriptura') voor de christenen de enige onfeilbare gezagsinstantie. Vandaar het tweede adagium van de Reformatie: 'Sola Scriptura!'. De politieke en kerkelijke perikelen rond de verkiezing van de nieuwe keizer, maakten dat het proces een jaar of twee stil lag. Die tijd benutte Maarten door het schrijven van een aantal Sermones (= pastorale uitleggingen van zijn ideeën in het Duits, dus ook voor ‘gewone mensen’) en enkele theologische ‘Hauptschriften’. De belangrijkste was: ‘Aan de christelijke adel der Duitse natie’. Daarin legde hij zijn opvattingen nader uit en betoogde o.a. dat alle christenen gelijk zijn, en dat priester en monniken niet van een hogere orde waren dan niet gewijden. Uitleg van de Bijbel was het recht van de hele christengemeenschap. Hij bepleitte beter onderwijs, ook voor meisjes en vond dat studenten beter Grieks en Hebreeuws konden studeren, dan de filosofie van Aristoteles. Ook gewone mensen en kinderen zouden de Bijbel moeten lezen: ‘want tegenwoordig kennen zelfs de geleerdste bisschoppen en prelaten het evangelie niet’. Het tweede geschrift heette ‘De Babylonische gevangenschap van de kerk’. Daarin stelde hij dat Christus maar drie Sacramenten had ingesteld: de Doop, de Eucharistie en de Biecht. De Biecht viel later toch ook bij hem af. Het derde Manifest heette: ‘Over de Christelijke vrijheid’. Daarin zette hij nogmaals de ontdekking uiteen, die hij deed bij het lezen van de brief aan de Romeinen, dus de rechtvaardiging door het geloof. Al deze geschriften werden volop gedrukt en kwamen dus bij tal van mensen terecht. Algemeen vond men het een grote bevrijding en er maakte zich een grote opwinding van hen meester.
6 Uiteindelijk - in 1520 – vaardigde paus Leo een bul uit met de veroordeling van Luther ‘Exurge Domine’ ‘Sta op Heer, want een wild zwijn zoekt uw wijngaard te verwoesten’. Luther moest binnen 60 dagen al zijn dwalingen opgeven, anders zou hij tot ketter verklaard en geëxcommuniceerd worden. Luther antwoordde: ‘Ik zal doen wat mij goeddunkt’ Toen aanhangers van de paus Luthers geschriften openbaar verbrandden, deed Luther hetzelfde met de Bul en een aantal theologische boeken die in zijn ogen de mensen verstrikt hadden. Uiteindelijk kwam het in april 1521 tot een climax op de Rijksdag in Worms. De grote vergadering van de keizer, alle keurvorsten en vertegenwordigers van alle andere deelstaten en vrije steden. De Paus had Luther inmiddels geëxcommuniceerd en wilde graag dat de Rijksdag zich zou aansluiten bij zijn veroordeling. Dan zou Luther zowel voor de kerk als voor de Staat vogelvrij zijn. Frederik de Wijze eistte en kreeg een vrijgeleide voor Luther. Hij werd door een grote menigte verwelkomd. Tijdens het proces werden al zijn boeken getoond en werden Luther twee vragen gesteld: ‘Hebt gij die geschreven?’ En ‘Wilt gij nu alles terugnemen wat gij in deze boeken hebt gezegd?’ Luther vroeg een dag uitstel en zei dat zijn boeken enerzijds als stichtelijk bedoeld waren en anderen als poging om de kerk te verbeteren, te hervormen. Maar hij werd onderbroken en moest antwoord geven op de vraag of hij alles zou herroepen. Toen kon Maarten Luther niets anders zeggen dan: ‘dat ik alleen God kan gehoorzamen en zijn Heilige Schrift…Daarom kan ik niets herroepen, omdat het niet heilzaam is iets tegen het geweten in te doen. God helpe mij, Amen!’. Of de uitdrukking 'Hier sta ik, ik kan niet anders' van Luther is, is niet zeker, maar het geeft wel zijn houding weer. Een paar dagen later volgde nog een tweede zitting, maar deze eindigde tumultueus en de keizer vaardigde een Rijksban tegen hem uit. Luther werd vogelvrij verklaard. Vrienden ontvoerden hem op zijn reis terug (vrijgeleide) en verborgen hem toen in het kasteel de Wartburg, waar hij de schuilnaam Jonker Jörg aannam. Daar vertaalde hij in 11 weken het Nieuwe Testament in het Duits. In 1534 vertaalde Luther ook het Oude Testament vanuit het Hebreeuws in het Duits. Inmiddels zette de Reformatie door. Men begon in Wittenberg en op allerlei andere plaatsen de denkbeelden van Luther in praktijk te brengen. Monniken verlieten hun kloosters, bij de Communie werden brood en Wijn gedeeld, de vasten werd afgeschaft. Het werd ook steeds gewelddadiger. Men stormde kerken binnen en sloeg alle beelden stuk en men plunderde kloosters en ander bezittingen van de kerk. Luther besloot terug te gaan naar Wittenberg, ondanks het gevaar dat hij gedood zou worden. Hij wilde meer geweld voorkomen en hield daar vurige preken over. Hij stelde dat allereerst ‘de harten gewonnen moesten worden’ door de mensen over Christus en zijn verzoening te vertellen. Dan zouden beelden vanzelf ongevaarlijk en nutteloos worden. In eerste instantie lukte dat. Bovendien kon hij zo mede leiding geven aan de hervormingen van de kerk die langzamerhand in heel Duitsland en zelfs daarbuiten plaatsvonden. De rol van de voorganger werd anders, meer als gelijke met de parochianen, en ze werden predikant of dominee genoemd. Men droeg geen priestergewaden meer maar toga’s. De preek werd steeds belangrijker. De Communie werd onder twee gedaanten uitgereikt, dus brood en wijn. De Mis ging in het Duits, en Luther maakte tal van nieuwe gezangen in het Duits, op de wijs van bekende volksliedjes. Ook nu nog worden een aantal van zijn liederen gezongen, zoals ‘Een vaste burcht is onze God’. Luther zelf schreef boven dit lied: ‘Der 46. Psalm – Deus noster refugium et virtus (God onze toevlucht en sterkte)’.Om goed geloofsonderricht te kunnen geven, schreef Luther twee Catechismussen, een grote (voor diepgaander studie) en een kleine (voor een allereerste basale kennis van het geloof). Steeds meer kloosters werden gesloten of hieven zichzelf op. De meeste paters en zuster gingen trouwen. Zo kwam Luther ook aan zijn vrouw Catharina von Bora. Zij was non in het klooster in Nimschen, maar dat was door op hol geslagen hervormers geplunderd. Ze klopte met 9 medezusters bij Luther aan, want zij hadden kennis genomen zijn geschriften en waren het eigenlijk wel eens met zijn gedachten. Luther voelde zich verantwoordelijk voor hen en nam hen in zijn eigen klooster – waar hij was gaan wonen – op. Hij hielp hen bij het vinden van een partner en trouwde zelf met Catharina in 1523. Het echtpaar Luther kreeg 6 kinderen waarvan er twee al op jonge leeftijd stierven.
7 Er zijn ook zwarte bladzijden in het leven van Luther in die tijd: Bijvoorbeeld zijn opvattingen over de Joden: Luther was volgens veel schrijvers in eerste instantie redelijk positief in zijn oordeel over de Joden. Maar in 1543 schreef hij een pamflet ‘Over de Joden en hun leugens’ (Wider die Juden und ihre Lügen). Hierin staan maatregelen die tegen de Joden genomen moeten worden: Synagogen en Joodse scholen moeten in brand gestoken worden. Huizen van Joden moeten afgebroken en verwoest worden. Joodse gebedsboeken moeten afgenomen worden. Rabbijnen en andere Joodse geletterden moet, op straffe van de dood, verboden worden ooit nog iemand het Joodse geloof te leren. Sieraden en geld van de Joden moet afgenomen worden. Joden mogen zich niet meer op straat vertonen. Joden moeten opgepakt worden en in werkkampen gestopt worden. De afkeer van Luther van de Joden is waarschijnlijk te verklaren uit zijn teleurstelling over het uitblijven van hun bekering. De Wereldbond van Lutherse kerken heeft van Luthers opvattingen over de Joden na de 2de Wereldoorlog overigens onomwonden afstand genomen. De boerenopstand: Een ander pijnlijk punt was zijn opstelling in de Boerenopstand. Veel arme boeren hadden grote sympathie voor Luthers ideeën. Ze zagen zijn boodschap over de vrijheid van de christen als een oproep tot bevrijding van elke vorm van onderdrukking door de landheren en de geestelijken. Onder leiding van een van Luthers aanhangers, Thomas Müntzer, kwamen zij in 1525 tegen hen in opstand. De z.g. ‘Boerenopstand’. Ze hoopten op Luthers steun, maar die gaf hij niet. Luther vond namelijk, dat christenen hun regeerders altijd moesten gehoorzamen, ook al waren ze onrechtvaardig. Dat staat immers in de brieven van Paulus. Hij was bovendien zó bang voor een bloedige revolutie in heel Duitsland, dat hij zelfs de Vorsten van de deelstaten opriep, keihard tegen hen op te treden: ‘Laat ieder die daartoe in staat is hen doodslaan, afmaken of doorsteken. Er is niets giftiger of duivelser dan een rebel’. De opstandelingen werden inderdaad verslagen en Thomas Müntzer kreeg de doodstraf. Met Luthers houding in deze hadden en hebben veel aanhangers grote moeite. Intussen bevorderde Luther de groei en de organisatie van de nationale landskerken (Landeskirchen). Er kwam een eerste kerkelijke structuur met kerkordes en visitaties. Opvattingen over het Avondmaal: In de herfst van 1529 nam hij deel aan gesprekken met Zwitserse hervormers, waaronder Zwingli, om te spreken over onderlinge theologische verschillen. Die bestonden met name rond de betekenis van de Eucharistie, ofwel het Avondmaal De opvatting van Zwingli was dat het hierbij om een symbolische handeling als een herinnering ging en niet om een daadwerkelijke tegenwoordigheid. Hij zag het Avondmaal als een geestelijke gebeurtenis. Zoals brood en wijn het lichaam versterken, zo zal de heilige Geest de ziel versterken. Luther stelde echter dat Jezus in en door en om brood en wijn wél werkelijk lichamelijk aanwezig was. ‘Ik geloof dat het waar is en mij geschiedt al wat de sacramenten betekenen en alles wat God er in belooft en aanduidt, zodat men samen met Maria, in vast geloof, kan zeggen: ‘Mij geschiede naar uw Woord en teken’ Hij stemt in met de opvatting van Augustinus die zegt: ‘het Woord komt tot het element (het brood) en wordt zo Sacrament ( = middel waarlangs God tot ons komt)’. Het Woord (in het bijzonder het Evangelie, dat wat Christus zegt en doet) is bij Luther doorslaggevend, juist ook in het vieren van de Sacramenten. Dat houdt voor hem ook in dat het geen Offer is. Nog van Christus – die is al eens en voor al voor ons gestorven aan het Kruis – nog van ons: alsof wij iets aan God geven door de Eucharistie te vieren. Daarom maakte hij ook een einde aan alle votiefmissen, die voor geld werden opgedragen voor iemands zielenheil b.v. in een nis van de kerk, vaak zonder mensen erbij. ‘Gods woord, teken en genade ontvangen is dus niet iets goeds van onszelf geven of doen, maar alleen maar ontvangen, tot zich nemen’. Wel benadrukt hij – in navolging van Augustinus, de Communio als gave én opdracht: wij ontvangen om te delen, om zelf meer en meer Lichaam van Christus te worden met elkaar. Van belang is tenslotte de opstelling van de Augsburgse confessie. In 1530 roept Karel V de Rijksdag in Augsburg bijeen om nogmaals te trachten de Refomatie te laten veroordelen. Luthers medewerker Melanchton stelde namens Luther de Confessio Augustana op, de geloofsbelijdenis van de reformatorische beweging. Die Confessio was opvallend gematigd van
8 toon, want Melanchthon en de zijnen hoopten op een mogelijke verzoening. Maar er werd geen overeenstemming bereikt met de Rooms-katholieke partijen. Daarom hernieuwde de keizer het Edict van Worms (1521), dus Luther en zijn volgelingen werden opnieuw tot vogelvrije ketters verklaard. Dit besluit werd echter enkel door de katholieke vertegenwoordigers ondertekend. In 1531 richtten de Duitse protestantse vorsten het Schmalkaldisch Verbond op, hetgeen een paar jaar later tot een oorlog leidde. Die werd grotendeels gewonnen door Karel V, maar na een tweede opstand een paar jaar later (1551-'52) zag Karel zich genoodzaakt in de Godsdienstvrede van Augsburg een compromis te sluiten met de protestanten (1555) Dit hield in dat de vorst van een staat mocht bepalen of hij katholiek of protestants wilde zijn: het principe ‘cuius regio, eius religio’ (van wie het land is, is ook de godsdienst), en dat zijn onderdanen zijn besluit moesten volgen. Wie het er niet mee eens was, moest maar in een andere staat gaan wonen. Dit betekende in feite het einde van het heilige Roomse Rijk. Maar dan is Luther al lang overleden. Op 18 februari 1546 kwam er een eind aan Luthers leven. Hij werd slechts 63 jaar. Op het sterfbed bad hij: "In Uw handen beveel ik mijn geest. Gij hebt mij verlost, Heer, Gij trouwe God." Zijn lichaam is op 22 februari – of bevel van zijn keurvorst begraven in Wittenberg aan de voet van de preekstoel in de Slotkerk.
LITERATUUR Maarten Luther: ‘Gebeden’ 75 gebeden van Luther zijn hierin gebundeld. Ze bieden een blik in het hart van de reformator, en vormen een stimulans voor het eigen gebedsleven. Openhartige gebeden van de grote reformator Uitgeverij De Groot Goudriaan. ISBN 9789088651274. Prijs € 12,50 dr. Sabine Hiebsch en drs. Martin van Wijngaarden (red.) ‘Martin Luther, zijn leven, zijn werk’ De bijdragen in dit boek zijn van de hand van lutherse, hervormde, gereformeerde en katholieke Lutheronderzoekers. Biografie en theologie van Martin Luther worden in een chronologische lijn geschetst. Uitgevrij Kok, Kampen. Verschenen oktober 2007. ISBN 9789043514156 Prijs € 32,50 DVD-film: Luther, door Jonathan Van Stichel 21/05/2007 - De verfilmde biografie van Maarten Luther. Engels, Nederlandse ondertiteling
TEKSTEN VAN MAARTEN LUTHER Luther kent geen enkele waarde toe aan het persoonlijk oordeel van de mens. In zijn commentaar op de brieven van Paulus aan de Romeinen schrijft Luther: ‘Waar het op aankomt is dat ons eigen oordeel en onze eigen wijsheid, zich onthullend voor onze ogen, vernietigd moeten worden en uitgeroeid uit ons hart en uit ons ijdel ik. Alleen indien God Zelf werkt is er hoop op eeuwige redding’. Want God wenst ons niet te redden door ons eigen oordeel en inzicht, maar door een ons vreemd oordeel, door een oordeel dat niet uit onszelf voortkomt en niet uit onszelf ontspringt, maar dat tot ons komt van elders. ‘Uit het geloof vloeit de liefde tot en de vreugde in de Heer voort, en uit de liefde een opgewekte open gezindheid , een bereidheid om onze naaste zonder vragen te dienen …Zoals Christus zich aan mij gegeven heeft, zo zal ik mij aan mijn naaste geven’. Commentaar van Luther bij Psalm 102, 8: ‘Ik ben slapeloos, ik gelijk op een eenzame vogel op het dak’. Slapen is niet anders, dan zich hechten aan creatuurlijke dingen, waken doelt op het hangen aan het eeuwige goed en daarnaar uitzien en verlangen. Maar daarin is de psalmzanger alleen,
9 niemand is bij hem, allen slapen ze. En hij zegt op het dak, alsof hij wil zeggen: de wereld is een huis, waarin ze allen slapen en ingesloten liggen, maar ik ben alleen buiten dat huis, op het dak, nog niet in de hemel, maar ook niet in de wereld. De wereld heb ik onder mij en de hemel boven mij; zo zweef ik tussen het leven van de wereld en het eeuwige leven in het geloof. Uit Luthers commentaar bij de Lofzang van Maria: ‘Als we deze heilige lofzang goed willen verstaan, moeten we er op letten, dat de hooggeloofde maagd Maria uit eigen ervaring spreekt, een ervaring, waarin zij door de Heilige Geest is voorgelicht en onderwezen. Want niemand kan God of Gods Woord op de juiste wijze verstaan, dan rechtstreeks door de Heilige Geest. Niemand kan het echter van de Heilige Geest ontvangen, dan door het zelf te ervaren en proefondervindelijk mee te maken. Want de ervaring is de eigen school van de Heilige Geest, waarin Hij zelf les geeft; wat we daarbuiten leren is niets dan zinledig gepraat en gedaas. Zo ging het de heilige Maagd. Doordat zij in eigen leven ondervond, dat God in haar zulke grote dingen werkte, ofschoon zij maar gering, onaanzienlijk, arm en veracht was, onderwees de Heilige Geest haar in deze rijke kunst en wijsheid Gods: dat God zulk een Heer is, die niets anders te doen heeft, dan alleen maar te verhogen wat nederig is en te vernederen wat hoog is. Luther’s commentaar bij zijn liefste psalm, Psalm 118, Bij vers 14 en 17 schrijft hij onder meer dit: ‘Het is in zo'n strijd het allerbeste en de naaste weg dit liedje der heiligen (alle gelovigen) te leren zingen, dat wil zeggen: van zichzelf af te zien en zich vast te klemmen aan Gods rechterhand. Daarmee speel je de duivel een mooie poets, dan krijgt hij lege halmen te dorsen. Op de volgende manier: ik wil niets zijn, al mijn macht is de Heer, zoals hierboven gezegd is. Als ik het zo aanleg, ben ik volkomen ontledigd van mijzelf en van alles, wat het mijne is. Dan kan ik zeggen: Wat wil je toch, duivel? Probeer je mijn goede werken en mijn eigen heiligheid bij God in diskrediet te brengen - welnu, ik heb ze immers niet? Mijn kracht is niet mijn kracht, de Heer is mijn kracht. Vriendje, pluk maar eens veren van een kikker of betaal maar eens geld uit een lege beurs. En probeer je mijn zonden in het geding te brengen, welnu die heb ik immers ook niet. Hier is de kracht des HEREN, die mag je wat mij betreft aanklagen, tot je het beu wordt. Ik weet niets van zonden of van heiligheid, die in mij zouden zijn. Niets, niets weet ik, dan dat Gods kracht in mij woont’.