Ontleend aan Psychedelics and Religious Experience
Drugs en Mystiek Walter N. Pahnke Wetenschappelijk verslag van Het Wonder van de Marshkapel ©The International Journal of Parapsychology, Vol. VIII, No. 2, Voorjaar 1966, pag. 295-313.
Er is beweerd dat de ervaring, die teweeg wordt gebracht door psychedelische drugs zoals LSD, psilocybine en mescaline, vergeleken kan worden of gelijk is aan de ervaring, die wordt beschreven door mystici van alle tijden, culturen en religies. In dit artikel zal geprobeerd worden deze mogelijkheid te onderzoeken en te verklaren. Er bestaat een lange en onafgebroken geschiedenis over het religieuze gebruik van psychedelische stoffen bevattende planten. Wetenschappers zoals Osmond (1957), Schultes (1963) en Wasson (1961) hebben waardevolle bijdragen geleverd op dit intrigerende gebied. In sommige gevallen werden dergelijke natuurlijke producten ingenomen door een priester, sjamaan of medicijnman om een trancetoestand teweeg te brengen, voor openbarende doeleinden; soms werden ze ingenomen door groepen mensen die deelnamen aan heilige ceremonieën. Zo werden bijvoorbeeld al rond 300 v.C. de gedroogde bloemknoppen van de peyote-cactus, waarvan het belangrijkste bestanddeel mescaline is, gebruikt door de Azteken en worden tegenwoordig nog steeds gebruikt door meer dan vijftigduizend Indianen van de Native American Church, als een wezenlijk deel van hun religieuze ceremonieën. Zowel ololiuqui, uit het zaad van een variëteit van de dagbloem (ipomoea) als bepaalde soorten Mexicaanse paddestoelen (die teonanacatl genoemd worden, “Godenvlees”) werden ook gebruikt door de Azteken voor profetische en religieuze doeleinden. Deze praktijken vinden nog steeds plaats onder de verafwonende indianenstammen in de bergen van de staat Oaxaca in Mexico. Recent psychofarmacologisch onderzoek heeft aangetoond dat het in het geval van de paddestoelen gaat om psilocybine en in het geval van de ololiuqui om verschillende bestanddelen, die nauw verwant zijn aan LSD. De Amanita muscaria, de paddestoel die al ik weet niet hoeveel eeuwen gebruikt is door Siberische sjamanen voor het teweegbrengen van religieuze trancetoestanden, bevat geen psilocybine. De belangrijkste psychisch actieve stof uit die paddestoel is nog niet geïsoleerd, maar de daaraan verrichte werkzaamheden zijn veelbelovend. Andere in de vrije natuur voorkomenden planten, die op een religieuze manier door verschillende Zuid-Amerikaanse indianenstammem gebruikt worden ten behoeve van profetieën, voorspellingen, helderziendheid, inwijdingsriten van jonge volwassenen of heilige feesten zijn: cohobasnuifpoeder, gemaakt van fijngewreven zaden van de Piptadenia; de drank vinho de Jurumens, gemaakt van de zaden van de Mimosa hostilis en de drank caapi, gemaakt van de Banisteriopsis. De laatste drie producten bevatten verschillende indoolbestanddelen, die allemaal nauw verwant zijn aan psilocybine, zowel in chemische structuur als in hun effect op de psyche (respectievelijk bufotenine, dimethyl-tryptamine en harmine). Zowel LSD als psilocybine bevatten een indoolring en mogelijk wordt mescaline in het lichaam omgezet in een indool.
Een Experimenteel Onderzoek naar de Bewering dat de Ervaring teweeggebracht door Psychedelische Drugs op een Mystieke Ervaring zou lijken Sommige onderzoekers die geëxperimenteerd hebben met gesynthetiseerde mescaline, LSD of psilocybine, hebben gewezen op de overeenkomst tussen door drugs teweeggebrachte en spontane mystieke ervaringen, vanwege het feit dat sommige van hun proefpersonen, bij het beschrijven van hun ervaring, zo vaak gebruik maakten van mystiek en religieus taalgebruik. Schrijver dezes vond het
belangrijk om de gegevens betreffende deze uitspraken zorgvuldig te onderzoeken en te evalueren. Er werd een experimenteel onderzoek ingesteld, bedoeld om op een systematische en wetenschappelijke manier de overeenkomsten en verschillen te onderzoeken tussen de door mystici beschreven ervaringen en die door psychedelische drugs teweeg waren gebracht (Pahnke, 1966, 1967). Eerst werd zorgvuldig een fenomenologische typering gedefinïeerd van de mystieke bewustzijnstoestand, na het bestuderen van de geschriften van mystici zelf en van wetenschappers die geprobeerd hebben de mystieke ervaring te karakteriseren. [William James (1935) was bijvoorbeeld een onschatbare pioneer op dit gebied.] Vervolgens werden een aantal drugservaringen empirisch bestudeerd, niet door bij het verzamelen van dergelijke ervaringen te kijken of er een belangrijke of opvallende bij zou kunnen zitten en die achteraf te analyseren, maar door het uitvoeren van een dubbelblind, gereguleerd onderzoek bij proefpersonen, van wie zowel de religieuze achtergrond en ervaring, als de persoonlijkheid beoordeeld was vóór hun drugservaring. Het voorbereiden van de proefpersonen, de omstandigheden waaronder de drug werd toegediend en het verzamelen van de gegevens over de ervaring werden zo eenvormig mogelijk gemaakt. De onderzoeker bedacht zelf het experiment, verzamelde de gegevens en evalueerde de resultaten zonder ooit zelf een persoonlijke ervaring met ook maar een van die drugs te hebben gehad. Als basis voor het meten van de verschijnselen van de psychedelische drugservaring, werd van de mystieke bewustzijnstoestand een onderverdeling in negen categorieën opgesteld. Onder de talrijke onderzoeken over mystiek bleek het boek van W.T. Stace “Mystiek en Filosofie” (1960 Online-tekst, Engels) de meest behulpzame handleiding voor het maken van die indeling. Zijn conclusie— namelijk dat er in de mystieke ervaring bepaalde wezenlijke kenmerken zitten die universeel en niet beperkt zijn tot enige bepaalde religie of cultuur (hoewel afzonderlijke culturele of religieuze omstandigheden zowel interpretatie als beschrijving van deze fundamentele verschijnselen kunnen beïnvloeden)—werd als hypothese genomen. Of een mystieke ervaring al dan niet “religieus” is, hangt af van iemands definitie van religie en was niet het probleem wat onderzocht werd. Onze indeling gaf een definitie van de universele verschijnselen van de religieuze ervaring, of die nou al dan niet als “religieus” werd beschouwd. De negen categorieën van onze indeling van de verschijnslen kan als volgt samengevat worden: Categorie I: Eenheid Eenheid, het belangrijkste kenmerk van de mystieke ervaring, wordt onderverdeeld in een innerlijk en een uiterlijk type, die een verschillende manier betekenen van het ervaren van een ongedeelde eenheid. Het belangrijkste verschil is dat het innerlijke type die eenheid vindt door middel van een “binnenwereld” binnenin degene die ervaart, terwijl het uiterlijke type die eenheid vindt door middel van de buitenwereld, dus buiten degene die ervaart. De wezenlijke elementen van de innerlijke eenheid zijn het verliezen van de alledaagse zintuiglijke indrukken en van het ik, zonder het bewustzijn te verliezen. De veelheid aan gebruikelijke uiterlijke en innerlijke zintuiglijke indrukken (waaronder tijd en ruimte), en het empirische ego of gewone gevoel van individualiteit, verdwijnen of smelten weg, terwijl het bewustzijn intact blijft. In de meeste volledige ervaring is dat bewustzijn dan een zuiver gewaarworden, voorbij elke empirische inhoud, zonder dat er nog onderscheid gemaakt kan worden tussen binnen en buiten. Ondanks het verlies van zintuiglijke indrukken en het oplossen van de gewone eigen identiteit of het Ik, wordt het gewaarworden van een-zijn of eenheid toch nog ervaren en later herinnerd. Iemand is dan niet bewusteloos, maar zich juist heel bewust van een ongedeelde eenheid. Uiterlijke eenheid wordt buiten waargenomen, met behulp van de fysieke zintuigen en door middel van de buitenwereld. Achter de empirische veelvuldigheid wordt een gevoel van onderliggende eenheid ervaren. De proefpersoon of waarnemer voelt dat de gebruikelijke scheiding tussen hem en een uiterlijk voorwerp (bezield of onbezield) niet langer een basaal gevoel is, maar toch weet de proefpersoon tegelijkertijd dat hij en de dingen op een ander niveau wel gescheiden zijn. Een andere manier om ditzelfde verschijnsel te beschrijven is dat het wezen van de dingen intuïtief op het diepste
niveau als een en hetzelfde ervaren en gevoeld wordt. De proefpersoon heeft een gevoel van eenheid met die dingen omdat hij “ziet” dat ze op het meest fundamentele niveau allemaal deel uitmaken van dezelfde ongedeelde eenheid. De beknopte uitspraak “….alles is één” vormt een goede samenvatting van die uiterlijke eenheid. Tijdens de meest volledige ervaring wordt een kosmische dimensie gevoeld, zodat degene die de ervaring meemaakt op een intense manier het gevoel heeft dat hij deel uitmaakt van al het bestaande. Categorie II: Het Overstijgen van Tijd en Ruimte Deze categorie betreft het verliezen van het gewone gevoel van tijd en ruimte. Dat wil zeggen van de tijd van de klok, maar het kan ook iemands eigen gevoel zijn van zijn verleden, heden en toekomst. Overstijgen van de ruimte betekent dat iemand zijn gewone oriëntatie verliest van waar hij zich tijdens de ervaring bevindt, wat betreft de gewone driemensionale gewaarwording van zijn omgeving. Ervaringen van tijd- en ruimteloosheid kunnen ook beschreven worden als het ervaren van “eeuwigheid” of “grenzeloosheid.” Categorie III: Intens Ervaren van een Positieve Gemoedstoestand De meest algemeen voorkomende elementen (en daarom degene die het meest wezenlijk zijn voor de definitie van deze categorie) zijn vreugde, gelukzaligheid en vrede. Het unieke karakter van deze gevoelens in verband met de mystieke ervaring is de intensiteit, waardoor ze opgetild worden tot de hoogste toppen van de menselijke ervaring, wat door de betrokkenen zeer gewaardeerd wordt. Elk van deze elementen kan door de overweldigende aard van de ervaring ook gepaard gaan met tranen. Dergelijke gevoelens kunnen voorkomen of op het hoogtepunt van de ervaring of tijdens het “extatische nagloeien,” als de piek voorbij is maar de effecten ervan en herinnering eraan nog heel levendig en intens zijn. Ook liefde kan een element zijn van de intens ervaren positieve gemoedstoestand, maar dat is niet zo universeel als vreugde, gelukzaligheid en vrede. Categorie IV: Gevoel van Heiligheid Deze categorie betreft het door de mystieke ervaring opgeroepen gevoel van heiligheid. Het heilige wordt hier ruim gedefinieerd als datgene waarvan iemand voelt dat het een speciale waarde heeft en ontheiligd kan worden. Het wezenlijke kenmerk van heiligheid is een niet-rationele, intuïtieve, tot zwijgen brengende, huiverende reactie van ontzag en verwondering, bij het ervaren van de aanwezigheid van een bezielde werkelijkheid. Daar hoeft geen religieus “geloof” of traditionele theologische terminologie aan te pas te komen, zelfs ondanks dat er een gevoel kan zijn van eerbied of dat het ervarene heilig of goddelijk is. Categorie V: Objectiviteit en Werkelijkheid Deze categorie behelst twee onderling met elkaar verbonden elementen: (1) op een intuïtief, nietrationeel niveau gevoelde inzichtelijke kennis of verlichting, verkregen door rechtstreeks ervaren; en (2) de gezaghebbende aard van de ervaring, of de zekerheid dat een dergelijke kennis echt waar is, in tegenstelling tot het gevoel dat de ervaring een subjectieve hersenschim is. Deze twee elementen hangen met elkaar samen, omdat de door middel van de ervaring verkregen kennis van de ultieme werkelijkheid (in de betekenis van kunnen “weten” en “zien” wat echt is) haar eigen gevoel van zekerheid bevat. Het ervaren van de “ultieme” werkelijkheid is het gewaarworden van een andere dimensie, een andere dan de “gewone” werkelijkheid (de werkelijkheid van het gewone, alledaagse bewustzijn). Toch is die kennis van de “ultieme’ werkelijkheid heel echt voor de betrokkene. Een dergelijke inzichtelijke kennis betekent niet persé meer feitenkennis, maar eerder een intuïtieve verheldering. Van het verkregen “weten” (wat meer is dan slechts verstandelijk met iets instemmen) wordt intuïtief gevoeld dat het gezaghebbend is, niet op een rationeel niveau bewezen hoeft te worden, en dat het een innerlijk gevoel van objectieve waarheid teweegbrengt. De inhoud van die kennis kan verdeeld worden in twee belangrijke soorten: (a) een algemeen inzicht in het zijn en bestaan, en (b) inzicht in iemands eigen, eindige Ik.
Categorie VI: Paradoxaliteit Bij een strikte analyse lijken de nauwkeurige beschrijvingen en zelfs rationele verklaringen van de mystieke ervaring logischerwijs tegenstrijdig te zijn. Bij het ervaren van innerlijke eenheid is er bijvoorbeeld sprake van een verliezen van de gehele empirische inhoud in een lege eenheid, die tegelijkertijd vol en volledig is. Onder dit verlies valt ook het verliezen van het Ik-gevoel en het verdwijnen van de persoonlijkheid. Toch blijft er iets van het individuele bestaan over om die eenheid te ervaren. Het “Ik” bestaat en bestaat niet. Een ander voorbeeld is de afgescheidenheid van, en tegelijkertijd eenheid met de dingen, bij het ervaren van de uiterlijke eenheid (in wezen een paradoxaal overstijgen van de ruimte). Categorie VII: Onuitsprekelijkheid Ondanks pogingen om te vertellen of te schrijven over de mystieke ervaring, blijven mystici erbij dat woorden tekortschieten om een adequate beschrijving te geven of dat de ervaring voorbij woorden ligt. Misschien wordt het verstand in verlegenheid gebracht als het gebruik wil maken van de taal, vanwege de paradoxale aard van de wezenlijke verschijnselen. Categorie VIII: Vluchtigheid Vluchtigheid verwijst naar de duur en geeft de tijdelijke aard aan van de mystieke ervaring, in tegenstelling tot het relatief aanhoudende karakter van de gewone ervaring. Er is sprake van een voorbijgaand optreden van de in onze typering gedefinieerde bijzondere en ongewone bewustzijnsniveaus of –dimensies, hun uiteindelijk verdwijnen en de terugkeer naar het meer gewone. Het kenmerkende dat het weer voorbijgaat, geeft aan dat de mystieke bewustzijnstoestand niet eindeloos blijft bestaan. Categorie IX: Blijvende Positieve Veranderingen in Instelling en Gedrag Omdat onze onderverdeling een gezonde en levensverbeterende mystiek behelst, beschrijft deze categorie de positieve en blijvende gevolgen van de ervaring en de daaruit voortvloeiende gedragsveranderingen. Deze veranderingen worden in vier groepen verdeeld: (1) ten opzichte van de persoon zelf, (2) ten opzichte van anderen, (3) ten opzichte van het leven en (4) ten opzichte van de mystieke ervaring zelf. (1) De wezenlijke innerlijke verandering in de persoon zelf, bestaat uit een toegenomen integratie van de persoonlijkheid. Ongewenste eigenschappen kunnen zodanig benaderd worden, dat ze aangepakt worden en uiteindelijk kunnen afzwakken of verdwijnen. Als gevolg van de persoonlijke integratie kan iemands gevoel voor zijn innerlijke meester versterkt worden, net als zijn kracht en het dynamische gehalte van zijn leven. Daardoor kan vrij baan gegeven worden aan creativiteit en een grotere doeltreffendheid. Daar kan een innerlijke optimistische stemming uit ontstaan, met een daaruit voorvloeiende toename van gevoelens van geluk, vreugde en vrede. (2) Onder veranderingen in instelling en gedrag ten opzichte van anderen vallen ook gevoeligheid, meer verdraagzaamheid, meer echte liefde en meer echtheid als individu, op grond van meer openheid en meer echt zichzelf zijn bij anderen. (3) Veranderingen ten opzichte van het leven in een positieve richting, betreffen ook de levensfilosofie, het gevoel voor waarden, betekenis en doel, betrokkenheid bij taken, de behoefte anderen van dienst te zijn en een nieuwe waardering voor het leven en de hele schepping. Het leven kan rijker lijken. Het gevoel van eerbied kan toegenomen zijn en er kan meer tijd besteed worden aan het godsdienstige leven en meditatie. (4) Positieve verandering in houding ten opzichte van de mystieke ervaring zelf, betekent dat die waardevol, en wat geleerd is zinnig, wordt gevonden. Aan de ervaring wordt teruggedacht als een hoogtepunt en gepoogd wordt die zo mogelijk weer op te roepen, om nieuwe ervaringen te verwerven
als bron voor groei en kracht. De mystieke ervaringen van anderen worden bereidwilliger gewaardeerd en begrepen. De bedoeling van het experiment, waarbij psilocybine toegediend werd in een religieuze context, was het verzamelen van empirische gegevens over de ervaren bewustzijnstoestand. In een privé-kapel van de universiteit van Harvard luisterden op Goede Vrijdag twintig christelijke theologiestudenten, van wie er tien anderhalf uur daarvoor psilocybine hadden ingenomen, via de luidsprekers naar een tweeëneenhalf uur durende kerkdienst, die daadwerkelijk plaatsvond in een ander gedeelte van het gebouw en bestond uit orgelmuziek, vier solo-optredens, voorlezingen, gebeden en persoonlijke meditatie. Wij hadden bedacht dat de omstandigheden, die bij konden dragen aan het teweegbrengen van een mystieke ervaring, een sfeer moesten ademen die bij benadering vergelijkbaar was met de sfeer die bereikt wordt door stammen, die natuurlijke psychedelische stoffen gebruiken bij religieuze ceremonieën. Het speciale thema en de gang van zaken bij de ceremonie moest geschikt (d.w.z. vertrouwd en veelbetekenend) zijn voor de deelnemers. Bij het plannen van het experiment werd serieuze aandacht besteed aan de instelling ten opzichte daarvan, zowel daarvoor als tijdens het experiment. De voorbereiding was bedoeld om de positieve verwachtingen zo groot mogelijk te maken en angst te verminderen. De omgeving had ten doel om deze voorbereiding zinvol te maken, door middel van ondersteuning van en contact met de groep, door een vriendschappelijke, open en vertrouwde sfeer en door voorafgaande kennis van de gang van zaken bij het experiment, zodat zo mogelijk optredende gevoelens van gemanipuleerd te worden uit de weg geruimd konden worden. In de weken voorafgaande aan het experiment nam elke proefpersoon gedurende vijf uur deel aan verschillende voorbereidings- en screeningsgesprekken, waaronder psychologische testen, een medische anamnese, lichamelijk onderzoek, het invullen van een vragenlijst over eerdere religieuze ervaringen, een indringend persoonlijk gesprek en een over de onderlinge verhoudingen binnen de groep. De twintig proefpersonen waren postdoctorale studenten, allemaal vrijwilligers, met een protestantse middenstandsachtergrond en allemaal afkomstig van een seminarie van een en dezelfde vrijzinnige geloofsrichting. Geen van de proefpersonen had vóór dit experiment ooit psilocybine of een daaraan verwante stof gebruikt. De vrijwilligers werden, op basis van met elkaar kunnen opschieten en vriendschap, verdeeld in vijf groepen, elk bestaande uit vier studenten. Twee begeleiders, die door eerdere ervaringen op de hoogte waren van de positieve en negatieve mogelijkheden van de reactie op psilocybine, maakten kennis met hun groepen om hun vertrouwen te winnen, zelfvertrouwen en steun van de groep aan te moedigen en angst te verminderen. Er werd nadruk gelegd op de manier waarop op de ervaring gereageerd moest worden (d.w.z. ontspannen en meewerken in plaats zich te verzetten tegen de effecten van de drug). Tijdens de hele voorbereiding op de ervaring werd geprobeerd te vermijden dat de kenmerken van de mystiektypering ter sprake kwamen. Ook de begeleiders waren niet van die indeling op de hoogte. Bij het experiment werd gebruikgemaakt van de dubbelblindprocedure, zodat noch de onderzoeker, noch een van de deelnemers (begeleider of proefpersoon) precies wist wat de inhoud van de uiterlijk identieke capsules was. De helft van de proefpersonen en een van de begeleiders in elk groep kregen psilocybine (dertig milligram voor elk van de tien proefpersonen en vijftien milligram voor vijf van de begeleiders). Zonder voorafgaande kennis over de gebruikte drug of de effecten daarvan, kregen de overige tien proefpersonen en de andere vijf begeleiders elk tweehonderd milligram nicotinezuur, een vitamine die een voorbijgaand gevoel van warmte en een tintelende huid teweegbrengt, om de suggestie voor de controlegroep zoveel mogelijk te benutten. Tijdens het experiment en op verschillende tijdstippen tot zes maanden daarna, werden gegevens verzameld. Op de dag van het experiment werden bandopnamen gemaakt, zowel van de individuele reacties meteen na de kerkdienst als van de daaropvolgende nabesprekingen. Elke proefpersoon schreef een verslag van zijn ervaring, zogauw hij daar na het experiment weer toe in staat was. Binnen een week hadden alle proefpersonen de vragenlijst met 147 vragen ingevuld, die was bedoeld om op een kwalitatieve en cijfermatige schaal de verschillende verschijnselen te meten, volgens de door ons opgestelde mystiektypering. De resultaten van deze vragenlijst werden gebruikt als uitgangspunt voor een daar meteen op volgend, op de band opgenomen, interview van anderhalf uur. Zes maanden later
werd elke proefpersoon opnieuw geïnterviewd, nadat hij een driedelige vervolgvragenlijst, met een gelijksoortige maatschaal had ingevuld. Deel I bestond uit open vragen; de deelnemer werd gevraagd elke verandering te noteren, waarvan hij het gevoel had dat die een gevolg was van dit Goede Vrijdagexperiment en bij elke verandering aan te geven in welke mate die gunstig of ongunstig was. Deel II (tweeënvijftig vragen) was een ingekorte en wat directere herhaling van de onderwerpen van de vragenlijst, die meteen na de drug was ingevuld. Deel III (drieënnegentig vragen) was bedoeld om zowel de positieve als negatieve veranderingen te meten wat betreft instelling en gedrag, die na zes maanden nog meetbaar waren en het gevolg waren van de ervaring. De individuele beschrijvende verslagen werden op een kwalitatieve en cijfermatige schaal, naar hun inhoud geanalyseerd, door beoordelaars die geen banden met het experiment hadden en alleen maar wisten dat ze twintig verslagen analyseerden, die geschreven waren door mensen die een kerkdienst hadden bijgewoond. Voorafgaande aan het experiment waren de twintig proefpersonen ingedeeld in tweetallen, op basis van aan vragenlijsten, interviews en psychologische testen, ontleende gegevens. Een eerdere religieuze ervaring, godsdienstige achtergrond en algemene psychische gesteldheid werden in die volgorde gebruikt om mensen paarsgewijze in te delen. Het experiment werd zo uitgevoerd dat willekeurig een van de proefpersonen van een stel psilocybine kreeg en de ander de controlestof nicotinezuur. Deze verdeling in een experimentele en een controlegroep had een statistische evaluatie van de uitslag van de drie cijfermatige meetmethoden ten doel: de vragenlijst ná het gebruik van de drug, de vervolgvragenlijst en de inhoudsanalyse van de geschreven verslagen. Een samenvatting van de scores in percentages en van de door de tien psilocybineslikkers en de tien controlepersonen bereikte significantieniveaus, voor elke categorie of subcategorie van de mystiektypering, staan in Tabel I. De score van elk van de drie meetmethoden werd berekend als het percentage van de hoogst mogelijke score, het maximum dat voor elk punt was behaald. De percentages van elke meting werden vervolgens gemiddeld. Een vergelijking van de scores van de psilocybinegebruiker en de controlepersoon bij elk stel, werd gebruikt om het significantieniveau te berekenen van de, door middel van de verdelingsvrije toets waargenomen, verschillen. Uit Tabel I blijkt dat p, voor de gezamenlijke scores van de drie meetmethoden, voor alle categorieën minder was dan .020, behalve voor de intens ervaren positieve gemoedstoestand (liefde) en de blijvende positieve veranderingen in houding en gedrag ten opzichte van de ervaring, waarbij p nog minder was dan .055. TABEL I SAMENVATTING VAN DE UITSLAGEN IN PROCENTEN EN SIGNIFICANTIENIVEAUS BEREIKT DOOR DE EXPERIMENTELE VERSUS DE CONTROLEGROEP VOOR DE MAATGEVENDE CATEGORIEËN VAN DE INDELING VAN DE MYSTIEKE ERVARING
Categorie 1. Eenheid A. Innerlijk B. Uiterlijk 2. Overstijgen van tijd en ruimte 3. Intens ervaren positieve gemoedstoestand A. Vreugde, gelukzaligheid en vrede B. Liefde 4. Heiligheid 5. Objectiviteit en werkelijkheid 6. Paradoxaliteit 7. Onuitsprekelijkheid
% van de maximumsc ore voor 10 Ss Exp. Cont . 62 7 70 8 38 2 84 6 57 23 51 13 57 33 53 28 63 18 61 13 66 18
P* .001 .001 .008 .001 .020 .020 .055 .020 .011 .001 .001
8. Vluchtigheid 9. Aanhoudende positieve veranderingen in houding en gedrag A. Ten opzichte van zichzelf B. Ten opzichte van anderen C. Ten opzichte van het leven D. Ten opzichte van de ervaring
79
8
.001
51
8
.001
57 40 54 57
3 20 6 31
.001 .002 .011 .055
*Waarschijnlijkheid dat het verschil tussen de experimentele en controlescores te wijten was aan toeval. Hoewel deze uitkomst aangeeft dat de psilocybinegebruikers als groep, in elk van de negen categorieën, statisch significant een hogere score bereikten dan de controlegroep, moet de mate van volledigheid of intensiteit nog nader bekeken worden. Wat betreft onze mystiektypering zou in het ideale geval de meest “volledige” mystieke ervaring alle verschijnselen van alle categorieën op een maximale manier hebben vertoond. De uitkomst (met name van de inhoudsanalyse en ook geschraagd door de indrukken bij de interviews) liet zien dat een dergelijke volledigheid in alle categorieën niet door alle proefpersonen uit de experimentele groep werd ervaren. Bij de gegevens kunnen de verschillende categorieën en sub-categorieën, met betrekking tot de mate van intensiteit, onderverdeeld worden in drie groepen, zoals te zien is in Tabel II. Criteria waren de hoogte van de percentages en de consistentie bij de verschillende meetmethoden. Het bleek dat een volledige en intense mate van ervaring het dichtst werd benaderd in de categorieën innerlijke eenheid, overstijgen van tijd en ruimte, vluchtigheid, paradoxaliteit en aanhoudende positieve veranderingen in instelling en gedrag ten opzichte van zichzelf en het leven. De uitkomst gaf aan dat de tweede groep vrijwel, maar niet helemaal, dezelfde mate van volledigheid of intensiteit bereikte als de eerste groep. De tweede categorie bestond uit uiterlijke eenheid, objectiviteit en werkelijkheid, vreugde en onuitsprekelijkheid. Er bestond een relatief meer ontbreken van volledigheid voor het gevoel van heiligheid, liefde en aanhoudende veranderingen in instelling en gedrag ten opzichte van anderen en de ervaring. Elk van die laatste acht categorieën en subcategorieën werd bij de psilocybineslikkers in meer of mindere mate onvolledig bevonden, maar was, vergeleken met de controlegroep, zonder twijfel enigermate aanwezig. Bij het uiterst zorgvuldig analyseren en meten, volgens alle mogelijke categorieën van de mystiektypering, bleek de ervaring van de psilocybineslikkers in de meest strikte betekenis onvolledig te zijn. Die onvolledigheid werd meestal aangetoond uit de resultaten van de inhoudsanalysen. TABEL II RELATIEVE VOLLEDIGHEID* VAN VERSCHILLENDE CATEGORIEËN WAARIN EEN STATISTISCH SIGNIFICANT VERSCHIL BESTOND TUSSEN DE EXPERIMENTELE EN CONTROLEGROEPEN
(1)
(2)
(3)
Bijna, maar niet helemaal even volledig of intens als (1)
Minst volledig of intens, maar nog steeds een duidelijk verschil met de controlegroep
Innerlijke Eenheid
Uiterlijke Eenheid
Gevoel van heiligheid
Overstijgen van tijd en ruimte
Objectiviteit en werkelijkheid
Intens ervaren positieve gemoedstoestand (liefde)
Grootste benadering van de meest volledige en intense uitdrukking
Vluchtigheid
Onuitsprekelijkheid
Paradoxaliteit
Intens ervaren positieve gemoedstoestand (vreugde, gelukzaligheid en vrede)
Aanhoudende positieve veranderingen in instelling en gedrag ten opzichte van anderen en de ervaring
Aanhoudende positieve veranderingen in instelling en gedrag ten opzichte van zichzelf en het leven
* Gebaseerd op kwalitatieve scoreniveaus en overeenstemming tussen de drie meetmethoden, vergeleken met de scores van de experimentele versus de controlegroep De proefpersonen van de controlegroep ervoeren maar weinig verschijnselen van de mystiektypering en zelfs dan nog maar in een geringe mate van volledigheid, De verschijnselen waarvan de scores van de controlegroep het dichtst (hoewel dan toch altijd minder) bij de experimentele groep lagen waren: gelukzaligheid en vrede, gevoel van heiligheid, liefde en aanhoudende positieve instelling ten opzichte van anderen en de ervaring. De opzet van het experiment richtte zich op een verklaring voor het feit dat de proefpersonen uit de controlegroep eigenlijk elk verschijnsel zouden moeten hebben ervaren. Verwacht werd dat de zinvolle religieuze omgeving waarin het experiment plaatsvond een reactie van gelukzaligheid, vrede en heiligheid zou aanmoedigen. In het geval van liefde en aanhoudende veranderingen ten opzichte van anderen en de ervaring, bleek uit de interviews van beide groepen na het experiment, dat het feit dat zij getuige waren van de intense ervaringen van de experimentele groep en de interactie tussen de beide groepen op intermenselijk niveau, de belangrijkste reden te zijn voor het ervaren van die verschijnselen door de controlegroep,. De ervaring van de proefpersonen uit de experimentele groep was duidelijker mystieker dan die van de controlegroep, die door de voorbereiding en omgeving toch dezelfde verwachtingen en vermoedens hadden. Het opvallendste verschil tussen de experimentele en controlegroep was het innemen van dertig milligram psilocybine, waaruit de conclusie werd getrokken dat dat het uitlokkende middel was voor het verschil in de ervaren verschijnselen. Na een weliswaar korte vervolgperiode van slechts zes maanden, werden gelijksoortig aan door mystici verkondigde levensverbeterende en verrijkende effecten, aangetoond door de hogere scores van de psilocybineslikkers vergeleken met die van de controlegroep. Bovendien kreeg de interviewer, na de vier uur durende vervolginterviews met elke proefpersoon, de indruk dat de ervaring een grote invloed had gehad (met name wat betreft religieuze gevoelens en gedachten) op het leven van acht van de tien proefpersonen, die psilocybine hadden gekregen. Hoewel de psilocybine-ervaring uniek was en afweek van de “gewone” werkelijkheid van hun alledaagse leven, hadden deze proefpersonen het gevoel dat deze ervaring aanleiding was geweest om de zin van hun leven indringender te waarderen, meer diepte en authenticiteit in het gewone leven te verwerven en hun levensfilosofie en –waarden te heroverwegen. De gegevens gaven geen aanleiding voor het vermoeden dat de confrontatie met iets
van de “ultieme” werkelijkheid, de “gewone” werkelijkheid niet langer van belang of zinvol had gemaakt. Het feit dat de ervaring plaatsvond in de context van een kerkdienst, met gebruikmaking van voor de deelnemers vertrouwde en veelzeggende symbolen, bleek een zinnig raamwerk te verschaffen, waarbinnen zowel op het moment als later aan de ervaring betekenis en verwerking ontleend kon worden. Het verband tussen en het betrekkelijke belang van psychologische voorbereiding, omgeving en drug waren belangrijke vragen die zich door onze resultaten aandienden. Een zinvolle religieuze voorbereiding, verwachtingen en omgeving bleken mee te werken aan positieve drugservaringen, hoewel de precieze kwalitatieve en kwantitatieve rol van elke afzonderlijke factor niet vastgesteld kon worden. Er was bijvoorbeeld alles aan gedaan om zo suggestief mogelijk te zijn, maar de positieve resultaten kunnen niet alleen voor rekening komen van suggestie, vanwege de afwijkende ervaring van de controlegroep. De hypothese dat de proefpersonen door psilocybine beïnvloedbaarder werden, kon op basis van ons experiment niet uitgesloten worden. Gepoogd werd de suggestie van de mystiektypering te vermijden en de kerkdienst zelf maakte geen rechtstreekse toespelingen. Consequenties voor de Godsdienstpsychologie De resultaten van ons experiment zouden dus kunnen aangeven dat psilocybine (en dienovereenkomstig LSD en mescaline) belangrijke instrumenten zijn voor onderzoek van de mystieke bewustzijnstoestand. Tot nu toe slechts voor een kleine minderheid toegankelijke en door hun onvoorspelbaarheid en zeldzaamheid moeilijk te onderzoeken ervaringen, zijn nu onder juiste voorwaarden reproduceerbaar. Over de mystieke ervaring is door veel bekende personen gezegd dat die deed denken aan paranormale gebieden,die over het algemeen als voor onderzoek moeilijk toegankelijk worden beschouwd (bijvoorbeeld een transcendentale ervaring, extase, conversie of kosmisch bewustzijn); maar het is een menselijk ervaringsterrein dat niet afgewezen zou moeten worden, als iets dat buiten het serieuze wetenschappelijke onderzoeksgebied ligt, vooral als kan worden aangetoond dat daar praktische voordelen uit kunnen voortvloeien. Onze gegevens doen vermoeden dat een dergelijke overweldigende ervaring, waarin iemand existentiële en fundamentele waarden tegenkomt, zoals de zin van zijn leven (verleden, heden en toekomst), diepgaande en belangrijke onderlinge verbanden en inzicht in de mogelijkheid tot eigen gedragsverandering, mogelijk therapeutisch kan zijn, als die op een zorgvuldige en juiste manier benaderd en uitgewerkt wordt. De mogelijkheden voor verder onderzoek met deze drugs in de godsdienstpsychologie kunnen met betrekking tot het doel in twee soorten verdeeld worden (1) het theoretisch begrijpen van de verschijnselen en van de psychologie van de mystiek en (2) experimenteel onderzoek naar de maatschappelijke toepassing in een religieuze context. Het eerste, of theoretische, soort onderzoek zou, onder gecontroleerde experimentele omstandigheden, zo zorgvuldig mogelijk de mystieke bewustzijnstoestand moeten benaderen en het effect moeten meten van variabelen, zoals dosering van de drug, voorbereiding en persoonlijkheid van de proefpersoon, omgeving en verwachtingen van de uitvoerders van het experiment. Het hierboven beschreven werk was de eerste stap voor het meten van die variabelen, maar er is meer onderzoek nodig. Aangetoond zou moeten worden dat de resultaten onder gelijke omstandigheden en verricht door dezelfde en verschillende uitvoerders van het experiment reproduceerbaar zijn. Dergelijke werkzaamheden zouden, vanuit een fysiologisch, psychologisch en therapeutisch standpunt, kunnen leiden tot een beter begrip van mystiek. Voor het tweede soort onderzoek zouden verschillende experimentele benaderingen bedacht kunnen worden, om de beste methode te bepalen voor een nuttige toepassing in een religieuze context. Een voorstel zou het opzetten van een onderzoekscentrum kunnen zijn, waar zorgvuldig gecontroleerde drugsexperimenten verricht zouden kunnen worden door een opgeleide onderzoeksstaf, die dan zou moeten bestaan uit psychiaters, klinisch psychologen en professioneel religieus personeel. Het zou ideaal zijn als de proefpersonen minstens een week in het centrum zouden verblijven ter
vergemakkelijking van een grondige screening en de voorbereiding en het observeren van hun reacties, zowel gedurende als na het drugsexperiment. Een ander voorstel zou het bestuderen kunnen zijn van het effect van een mystieke ervaring op kleine, gewone groepjes van vier tot zes personen, die elkaar regelmatig zouden ontmoeten, zowel voor als na een drugservaring, voor serieuze en religieuze besprekingen, studie en godsdienstoefening. De reacties van een uiteenlopende groep proefpersonen met verschillende interessen zou bestudeerd kunnen worden, maar misschien zou het een goed uitgangspunt zijn om te beginnen met personen die beroepsmatig geïnteresseerd zijn in religie, zoals dominees, priesters, rabbijnen, theologen en godsdienstpsychologen. Een dergelijk onderzoek zou belangrijke consequenties kunnen hebben voor de religie. Van de, door ons mystiek genoemde, universele en fundamentele menselijke ervaring, wordt melding gemaakt vanuit alle culturen en tijdperken van de geschiedenis van de mensheid, maar vanuit fysiologisch, biochemisch, sociologisch, psychologisch en theologisch standpunt is mystiek nooit doeltreffend bestudeerd en begrepen. Misschien is de biochemische basis voor dergelijke “natuurlijke” ervaringen belangrijker dan tot nu toe is vermoed. Het staat vast dat veel asceten die mystieke ervaringen hebben gehad, zich in grotten of kloostercellen bezig hebben gehouden met praktijken als ademhalings- en houdingsoefeningen, slaaponthouding, vasten, geselen met daarop volgende infecties, aanhoudende meditatie en sensore deprivatie. Al die technieken hebben een effect op de lichaams-chemie. Er bestaat een duidelijke wisselwerking tussen fysiologische en psychische processen in de mens. Sommige indolen in het lichaam verschillen niet veel van de psychedelische drugs. Veel bij de religie betrokken mensen zijn verontrust door de door drugs teweeggebrachte mystieke ervaringen, omdat ze kennelijk zo eenvoudig opgewekt kunnen worden, waardoor ze “onverdiend” en daarom “onterecht” zouden zijn. Misschien is dat het Puriteinse en Calvinistische element in onze Westerse cultuur—vooral in de Verenigde Staten, waar zich het grootste gedeelde van de controverse over psychedelische drugs heeft geconcentreerd—dat een rol speelt bij deze onrust. Hoewel een drugservaring, vergeleken met de strenge discipline die veel mystici als noodzakelijk beschrijven, onverdiend zou kunnen lijken, is uit onze informatie gebleken dat zorgvuldige voorbereiding en verwachtingen een belangrijke rol spelen, niet alleen in het soort ervaring dat bereikt wordt, maar ook voor de gevolgen voor het latere leven. De effecten van een met behulp van psychedelische drugs bereikte mystieke ervaring, zijn niet vanzelfsprekend positief. Het lijkt alsof het “drugeffect” een broze combinatie is van psychische instelling en omgeving waarin de drug zelf de prikkel of het uitlokkende middel is—d.w.z. waarin de drug een noodzakelijke maar niet voldoende voorwaarde is. Misschien komt de zwaarste “klus” pas na het experiment, dat op zichzelf alleen al de motivatie zou kunnen verschaffen voor toekomstige inspanningen om het geleerde te verwerken en naar waarde te schatten. Tenzij een dergelijke ervaring verwerkt wordt in het dagelijkse leven van het individu, rest slechts een herinnering, in plaats van een zich ontvouwend vernieuwingsproces, dat door de mystieke ervaring wakker geschud zou kunnen zijn. Als de betrokkene een religieus kader heeft en de discipline om daarbinnen te werken, wordt het verwerkingsproces aangemoedigd en gestimuleerd. Veel mensen zouden geen behoefte kunnen hebben aan een door drugs teweeggebrachte mystieke ervaring, maar er bestaan anderen die zich zonder een dergelijke ervaring nooit bewust zouden kunnen worden van de onontwikkelde mogelijkheden bij zichzelf, of daardoor geïnspireerd zouden kunnen worden om in die richting te werk te gaan. “Kosteloze genade” is een passende theologische uitspraak, omdat de psychedelische mystieke ervaring kan leiden tot een diep gevoel van bezieling, eerbiedig ontzag en nederigheid, misschien deels als gevolg van het besef dat de ervaring een gave is en niet speciaal verdiend of terecht. Er is veel meer nadruk gelegd op mystiek en innerlijke ervaring door Oosterse dan door Westerse religies. Misschien is de Westerse cultuur veel meer uit balans in de tegenovergestelde richting—door haar manipuleren van de buitenwereld, zoals blijkt uit de nadruk op materiele rijkdom, beheersing van de natuur en het bewonderen van de wetenschap. Mystiek is beschuldigd van escapisme, het zich onttrekken aan maatschappelijke problemen, onverschilligheid ten opzichte van maatschappelijke toestanden en ongeïnteresseerdheid in sociale verandering. Terwijl de mogelijkheid van dergelijke
uitwassen altijd onder ogen gehouden moet worden, heeft ons onderzoek een vermoeden gegeven van de heilzame mogelijkheden van de mystieke ervaring, voor het stimuleren van het vermogen om in volledige harmonie tussen emotie en verstand diepe en oprechte gevoelens te ervaren. Het zou kunnen dat “heelheid” in de huidige westerse maatschappij veronachtzaamd is. De deelnemers aan ons experiment die psilocybine hadden gekregen vonden de kerkdienst zinvoller, zowel op het moment zelf als later, dan de controlepersonen. Die bevinding geeft aanleiding tot de mogelijkheid dat onder religieuze omstandigheden psychedelische drugservaringen de dynamiek en betekenis van de eredienst zou kunnen verhelderen. Meer begrip van het daarbij betrokken psychologische mechanisme, zou voor mensen die geen drugservaring hebben meegemaakt, kunnen leiden tot zinvollere ervaringen bij de eredienst. De overeenkomst met de werkzaamheid van de sacramenten is een voorbeeld van iets dat nader bekeken zou moeten worden, om een beter psychologisch begrip te krijgen van wat er zich gedurende een eredienst afspeelt. Dergelijke overwegingen doen de vraag rijzen naar de plaats van de emotionele factor, vergeleken met de cognitieve, tijdens de religieuze eredienst. Een nog fundamentelere vraag is naar de geldigheid van de religieuze ervaring van het mystieke soort, in termen van religieuze waarheid. Reacties op dergelijke religieuze consequenties zullen verschillen met het theologische standpunt en de vooronderstellingen, maar één verdienste van ons onderzoek zou kunnen zijn dat het een weloverwogen bestudering zal stimuleren van deze problemen. Hoewel de resultaten van ons experiment overwegend duiden op positieve en heilzame effecten, moeten potentiële gevaren niet onderschat worden en zouden door specifiek onderzoek uitvoerig nader bekeken moeten worden, met de bedoeling de oorzaken te ontdekken van lichamelijke en psychische schade, en methoden om die te voorkomen, zowel op korte als lange termijn. Hoewel er nog geen melding is gemaakt van lichamelijke verslaving aan psychedelische stoffen, zou er wel psychische afhankelijkheid verwacht kunnen worden, als de ervaring steeds herhaald wordt. Het intense, subjectieve genoegen en plezier van de ervaring ter wille van het plezier, zou kunnen leiden tot escapisme en afstand nemen van de wereld. Een ervaring die motivatie en waarden kan veranderen zou de prestatiemoraal wel eens kunnen ontzenuwen. Een wijdverbreide onverschilligheid ten opzichte van productiewerk en prestaties zou de hele maatschappij kunnen verlammen. Bij zeer labiele of depressieve individuen, die niet gereed zijn voor de intense emotionele ontlading, zou suïcide of een langdurige psychose een ander mogelijk gevaar kunnen vormen. Als vastgesteld kan worden dat bij bepaalde soorten individuen een van deze vormen van schade optreedt, zou het onderzoek gericht kunnen worden op het ontwikkelen van een methode om mensen vooraf te testen, zodat dergelijke mensen uitgezift kunnen worden. Onze informatie doet vermoeden dat onderzoek naar de voorwaarden en methoden van het toedienen van de drugs de kans op schadelijke reacties tot een minimum zou kunnen terugbrengen. Opzienbarende korte-termijn-vorderingen moeten opgeofferd worden aan de uiteindelijke vooruitgang, door middel van zorgvuldig, maar toch gedurfd en fantasierijk onderzoek, onder passend medisch toezicht. Ook aan ethische consequenties kan niet voorbijgegaan worden. Elk onderzoek dat gebruikmaakt van menselijke vrijwilligers moet haar eigen motieven en methoden onder het licht houden, om er zeker van te zijn dat mensen niet als dingen gemanipuleerd worden, voor doeleinden die ze niet begrijpen of niet delen. Bij onderzoek met sterkwerkende chemische stoffen, die de meest gekoesterde menselijke functies en waarden kunnen beïnvloeden, is het ethische probleem des te duidelijker. Historisch heeft de mystieke ervaring de mens vervuld met een wonderbaarlijk ontzag en is in staat geweest zijn manier van leven en waarden te veranderen. Er moet echter niet verondersteld worden dat een grotere controle van dergelijke verschijnselen vanzelfsprekend tot wijs en opbouwend gebruik leidt. Mogelijk misbruik is even waarschijnlijk. Mensen die dergelijk onderzoek doen dragen een grote verantwoordelijkheid. Dat wil niet zeggen dat uit angst voor deze risico’s dit onderzoek gestopt zou moeten worden, op een uiterst ingewikkeld en uitdagend terrein, dat grote beloften inhoudt voor de godsdienstpsychologie. Maar terwijl het onderzoek op theoretisch en fundamenteel niveau vordert, moet voordat projecten, die
zinvolle maatschappelijke toepassingen toetsen, wijdverbreid raken, eerst onverwijld een serieus en weloverdacht onderzoek plaatsvinden van de sociologische, ethische en theologische consequenties. Niet de minste van deze consequenties is de angst dat onderzoek, dat diepgravend de menselijke psyche peilt en betrekking heeft op zijn spirituele waarden, voor de wetenschap heiligschennis zou kunnen betekenen. Als het onderzoek van bepaalde verschijnselen verboden zou worden, zouden de door psychedelische drugs mogelijk gemaakte mystieke ervaringen dan verboden terrein worden? Dergelijke inperkingen roepen verschillende ter zake doende vragen op: wie is wijs genoeg om vooraf te kunnen bepalen dat een dergelijk onderzoek meer kwaad dan goed zou kunnen doen? Als dergelijke beperkingen worden toegepast, waar zullen ze dan eindigen en zullen ze dan niet kennis van ongekende mogelijkheden verhinderen? Deze houding van de kant van de religie is niet nieuw. Galileo Galilei en Michael Servet werden daar al eeuwen geleden mee geconfronteerd. De vraag zou niet moeten zijn of een dergelijk onderzoek al dan niet uitgevoerd zou moeten worden, maar hoe het zo verricht kan worden, dat het zorgvuldig rekening houdt met de bijdrage, betekenis en waarden van de religie. Een beter wetenschappelijk begrip van de mechanismen en toepassing van de mystiek, biedt de kans voor een grotere waardering en respect voor tot nu toe zelden verkende gebieden van het menselijke bewustzijn. Als deze gebieden relevant zijn voor het spirituele leven van de mens, zou dat een reden voor vreugde moeten zijn, niet voor paniek. Als de door de religie gekoesterde waarden fundamenteel zijn voor het begrijpen van de aard van de mens, zou zorgvuldig en gevoelig onderzoek naar de ervaringskant van het menselijke bestaan deze waarden kunnen verhelderen. Het belang van een dergelijk onderzoek zou benadrukt moeten worden, vooral vanwege zijn mogelijke betekenis voor religie en theologie. Op dit moment hebben wij nog een lange weg te gaan, voordat het sociale gebruik van dergelijke drugs in onze maatschappij gelegitimeerd zal worden. Wij beschikken nog nauwelijks over toereikende kennis over de fysiologische en psychische effecten op de lange termijn. Tot dusver is bij de gebruikelijke dosering inderdaad nog geen melding gemaakt van orgaan- of weefselbeschadiging en fysiologische verslaving is nog niet voorgekomen. Maar zoals dat ook gaat in het geval van elk nieuw medicijn, worden schadelijke bijwerkingen soms pas, jaren nadat het medicijn op de markt is gebracht, duidelijk. De door misbruik van alcohol veroorzaakte maatschappelijke ellende is in de hele Westerse wereld een groot gezondheidszorgprobleem. Wij moeten natuurlijk grote terughoudendheid betrachten voor wij een nieuw middel introduceren, dat veel krachtiger is dan alcohol en misschien de mogelijkheid in zich bergt voor het ontwikkelen van een subtiele psychische afhankelijkheid. En toch is het paradoxaal dat juist deze drugs, door middel van de psychedelische mystieke ervaring, een belofte inhouden voor de behandeling van chronisch alcoholisme (Kurland, Unger en Shaffer, 1957; Unger et. al., 1966; Unger, 1965). Dergelijke vragen kunnen uitsluitend bevredigend beantwoord worden door middel van grondig onderzoek naar de mogelijkheden en door verstandige evaluatie van de resultaten. Bij de mystieke ervaring spelen veel onbekende bewuste en onbewuste factoren een rol. Op dit gebied moet nog veel onderzoek verricht worden en daarbij kunnen drugs, zoals psilocybine een belangrijk hulpmiddel zijn. Het onder gecontroleerde omstandigheden experimenteel teweegbrengen van mystieke ervaringen kan een belangrijke methode betekenen voor een beter begrip van mystiek. Een beter begrip kan leiden tot het naar waarde schatten van de rol en plaats van dergelijke ervaringen in de geschiedenis en praktijk van de religie. Als parapsychologie op een interdisciplinaire manier te maken heeft met de vraag naar de mogelijkheden van de menselijke ervaring, is het gecontroleerde onderzoek van de door psychedelische drugs mogelijk gemaakte experimentele mystiek, een belangrijk parapsychologisch onderzoeksterrein, waar psychofarmacologie, psychiatrie, psychologie en theologie elkaar kunnen ontmoeten en daar wederzijds voordeel uit kunnen trekken.
Het Wonder van de Marshkapel Uit: De Man Die De Wereld In Gang Zette door Michael Hollingshead Maar een van onze merkwaardigste bezoekers was misschien een jongeman die Walter Pahnke heette, die toevallig zowel arts was als doctorandus in de theologie. Hij was aan Harvard bezig met een proefschrift over godsdienstfilosofie, had de christelijke mystieke literatuur bestudeerd en negen categorieën bedacht, waarmee volgens hem een echte mystieke ervaring beschreven kon worden. Hij had nu bedacht dat, als een groep uiterst religieuze mensen een psychedelische drug zou nemen, zij misschien ook een echte mystieke ervaring zouden meemaken. Hij wilde weten of Leary hem wilde helpen met het uitvoeren van een drugsexperiment met twintig theologiestudenten van het AndoverNewton Theologisch Seminarie, waarbij dan aan tien een psychedelicum gegeven zou worden en aan de andere tien amfetamine. Het plan was om de sessie te houden op Goede Vrijdag in de Marshkapel van de universiteit van Boston, een al lang bestaande instelling die banden had met de Methodisten. Het was een adembenemend voorstel, hoewel het Tim maar dertig seconden kostte om daar van ganser harte mee in te stemmen en het op zich te nemen om die sessie voor te bereiden. Rond die tijd hadden wij meer dan duizend psychedelische sessies gehouden of georganiseerd, voor mensen uit alle lagen van de bevolking, waaronder vijftig wetenschappers, een groot aantal kunstenaars, musici en schrijvers en negenenzestig fulltime geestelijke ambtsdragers. Wij beschikten ook over een religieus adviescomité, dat bestond uit twee universiteitsdecanen, een directeur van een theologische opleiding, drie universiteitspredikanten, een hoofd van een confessionele stichting, een vooraanstaande religieuze uitgever, en een aantal eminente religieuze filosofen. Wij hadden het gevoel dat wij met al die ervaring alle drugsgerelateerde eventualiteiten aan zouden kunnen, zelfs deze. Van deze bijzondere sessie werd later een sensationeel verhaal gemaakt in de Amerikaanse pers onder de kop ‘Het Wonder van de Marshkapel’, hoewel misschien het enige wonder dat daarmee te maken had was dat de dissertatie van Walter Pahnke werd geaccepteerd. Omdat ik een van de ‘gidsen’ zou zijn, was ik natuurlijk heel nieuwsgierig om kennis te maken met de twintig studenten, die zich als vrijwilliger hadden opgegeven voor dit experiment. Onze eerste ontmoeting vond plaats in het Theologisch Seminarie, waar Tim wat begon uit te leggen over de lichamelijke en psychische effecten van psychedelica, hoewel volgens mij geen van de studenten in zijn leven ooit iets sterkers had geslikt dan aspirine. Er werden een of twee vragen gesteld, maar over het algemeen leek de groep ontspannen, zo niet nieuwsgierig, uit te kijken naar wat voor hen de meest gedenkwaardige Goede Vrijdag zou worden. Een van hun hoogleraren, Dr Walker Clark, die zelf al psychedelica had gebruikt, wees er zorgvuldig op dat ze niet moesten denken dat psychedelische drugs op zichzelf al religieus waren. Hij zei dat het zoiets was als orgelmuziek, dat voor sommige mensen een middel kan zijn voor een religieuze ervaring. Hij zei ook dat drugs al waren gebruikt bij religieuze rituelen van ingewijden, dus vanaf de oudheid tot Boston in 1962, ‘waarschijnlijk als een stimulans voor een religieuze ervaring.’ Tijdens elke heftige emotionele ervaring, hield hij hen voor, religieus of anderszins, chemisch of hormonaal, treden lichamelijke veranderingen op. ‘Bovendien weten we dat de natuurlijke chemie van het lichaam ook biochemische stoffen bevat, die bekend staan als indolen, die dezelfde chemische structuur vertonen als bewustzijnsveranderende chemische stoffen en in verband lijken gebracht te kunnen worden met sommige van de gelijksoortige toestanden, die door LSD en Psilocybine teweeg worden gebracht. Dan rijst natuurlijk meteen de vraag of een natuurlijk voorkomende overmaat aan indolen sommige mensen niet vatbaar maken voor bepaalde soorten
mystieke ervaringen, of dat een mystieke geestelijke toestand anderzijds geen chemische veranderingen in het lichaam zou kunnen opwekken.’ Alle studenten gingen er opnieuw mee akkoord om vrijwillig deel te nemen aan een systematisch opgezette demonstratie van een psychedelische, openbarende ervaring volgens het schema dat wij hadden voorgesteld. Het was een dubbelblind experiment. De studenten werden verdeeld in vijf groepen van vier personen, waarbij elke groep over zijn eigen ‘gids’ beschikte, die vóór de sessie een ontmoeting met hen had voor een oriënterend en voorbereidend gesprek. Op de afgesproken dag arriveerden we eindelijk om 10.00 ’s ochtends bij de Kapel. Iedereen leek ernstig, bijna eerbiedig en Dr Pahnke ging druk aan de gang met het klaarmaken van de drugs, die hij zou beheren. Op het laatste moment was er nog wat consternatie ontstaan, toen de Functionarissen van de Harvard-universiteit, een ad hoc faculteitscommissie, die toekomstige drugsonderzoeken moesten ‘adviseren en in de gaten houden,’ onder leiding van Dr Robert Bales, weigerden de voorraad drugs te overhandigen aan de onderzoekers; die voorraad werd beheerd door Dr Dana Farnworth, hoofd van de gezondheidsdienst van Harvard en een van de voorstanders van het experiment van Dr Pahnke. Toch was er, nadat er vertegenwoordigers op uit waren gestuurd om een voldoende hoeveelheid ‘nietHarvard’ LSD te verzamelen, genoeg om uit te delen; het meeste kwam uit mijn mayonaise pot. De sessie vond plaats op Goede Vrijdag in een kleine, eigen kapel, die onder het hoofdgebouw lag, een uur voor de middag, terwijl het eerbiedige lijdensverhaal van Christus uit de luidsprekers klonk. De dienst zou drie uur duren en zou bestaan uit gebeden, gesproken meditaties en lezingen uit de Bijbel, perioden van stilzwijgende meditatie en religieuze muziek. De geestelijke had ons gevraagd om een eerbiedige stilte te bewaren tijdens de dienst. Onder de mensen die het psychedelicum hadden gekregen bevond zich ook mijn groepje van vier (noch de studenten, noch de gidsen of onderzoekers wisten van tevoren wie het psychedelicum kreeg); maar na ongeveer dertig minuten was dat nogal duidelijk, toen een van mijn studenten, die normaal een verlegen en gevoelige jongen was, en er verslaafd aan was om hardop lange passages uit de gedichten van Donne te citeren, plotseling de knopen van zijn jasje begon af te trekken en beweerde dat hij een vis was. Intussen was een andere student stilletjes uit de kerkbank geslopen en lag op de vloer van de Kapel, waar hij als een enorme slang langzaam rond begon te kronkelen. De andere twee leken helemaal in orde; een zat kaarsrecht overeind en staarde gefixeerd naar het enorme kruisbeeld op het hoofdaltaar, met een krankzinnige grijns op zijn gezicht en stevig samengeknepen vuisten, alsof hij zijn laatste vijfdollarbiljet vastklampte; terwijl het vierde groepslid stijf als een plank uitgestrekt op een lege kerkbank lag, een houding die hij gedurende de hele dienst wist vol te houden en die pas weer bijkwam nadat hem een forse injectie Thorazine was toegediend. Ten slotte slaagde ik erin om de student ervan te weerhouden om nog meer knopen af te scheuren, maar niet voordat hij ze allemaal had verwijderd van zowel zijn jasje als zijn broek en zijn kunstgebit op het altaar had gegooid, tot grote verbazing van de studenten die amfetamine hadden gekregen en bijeengekropen op de voorste kerkbanken zaten, zenuwachtig en onzeker over wat er met hun eigen hoofd aan de hand was. Er heerste natuurlijk een enorme bedrijvigheid bij de andere groepen die de drug hadden gekregen, een bijna totale verwarring, waarbij sommige studenten letterlijk over de banken klommen en een van hen daadwerkelijk met uitgestrekte armen tegenover het kruisbeeld stond, alsof hij op een of andere manier in staat was om zich lichamelijk te identificeren met Christus en zijn lijden aan het kruis. Eén student slaagde er zelfs in om buiten de kapel terecht te komen en werd bijna doodgereden toen hij de Bostonse Commonwealth Avenue opliep, ‘omdat hij geloofde dat hij Christus was en niets hem kon deren.’
Ten slotte, toen het lijdensverhaal van Christus beëindigd was, trokken wij ons om 2 uur allemaal terug in een belendende ruimte om erover te praten, maar omdat veel van de studenten nog steeds volledig onder invloed van de drug waren, besloten we om in plaats daarvan terug te rijden naar het huis van Tim, waar onze vriendinnen een wijn-en-kaas-lunch hadden klaargemaakt, die wij dan konden nuttigen, terwijl wij om de beurt bij de mensen zouden blijven bij wie het nog niet uitgewerkt was. (Terwijl de meeste geestelijke leiders waarschijnlijk niet enthousiast zouden zijn over die gedrogeerde benadering van de religie, berichtte de Archives of General Psychiatry dat eerder dat jaar een rechtzaak de aandacht had gevestigd op een predikant die zijn gemeente vertelde dat LSD hen dichter bij God kon brengen.)