Institut Scientifique de la Santé Publique Service d'Epidémiologie
TRANSFORMATIE VAN HET BELGISCH FOCAL POINT VOOR DRUGS EN DRUGSVERSLAVING (WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOLKSGEZONDHEID)
IN EEN BELGISCH WAARNEMINGSCENTRUM VOOR DRUGS EN DRUGSVERSLAVING
HAALBAARHEIDSSTUDIE
SARTOR F. VAN DER LINDEN H. DESMET A. WALCKIERS D. DE SAINT-HUBERT B. LEURQUIN P. VAN OYEN H.
IPH/ EPI REPORTS Nr. 2000 - 023
Sartor F., Van Der Linden H., DeSmet A., Walckiers D., de Saint-Hubert B., Leurquin P., Van Oyen H. Transformatie van het Belgisch Focal Point voor drugs en drugsverslaving in een Belgisch Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving. Haalbaarheidstudie. Afdeling Epidemiologie, november 2000; Brussel (België) Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, IPH/EPI REPORTS N° 2000 - 020 Legal Depot nummer: D/2000/2505/45
TRANSFORMATIE VAN HET BELGISCH FOCAL POINT VOOR DRUGS EN DRUGSVERSLAVING IN EEN BELGISCH WAARNEMINGSCENTRUM VOOR DRUGS EN DRUGSVERSLAVING HAALBAARHEIDSTUDIE Directeur van het project H. Van Oyen Project coördinators F. Sartor, D. Walckiers Onderzoekers B. de Saint-Hubert, A. DeSmet, P. Leurquin, H. Van Der Linden
Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Afdeling Epidemiologie 14 Wytsmanstraat 1050 Brussel Belgïe ( + 32 (0)2 642 50 35 fax. + 32 (0)2 642 54 10 email:
[email protected] http://www.iph.fgov.be/epidemio/
IPH/ EPI REPORTS Nr. 2000 - 023
DANKWOORD
De auteurs van het huidige rapport willen alle personen bedanken voor hun raad en medewerking, en meer in het bijzonder :
-
Jean-Michel Costes, Directeur van het Frans Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugsverslaving, voor de uitwisseling van zijn ervaring,
-
Solvejg Wallyn, van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, voor de raadgevingen met betrekking tot de juridische teksten,
-
Marleen Nuhaan en Sheila Goyens, voor de administratieve bijstand.
LEDEN VAN HET BEGELEIDINGSCOMITÉ
Brunson Willy : Belgisch vertegenwoordiger bij het Beheercomité van het Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugsverslaving Corten Philippe : Vertegenwoordigt Mevrouw A. Simoens, Administratief Directeur, Ministerie voor Volksgezondheid Decoster Christiaan: Algemeen Directeur, Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu Gerits Paul : Vertegenwoordigt Mevrouw A. Simoens, Administratief Directeur van het Ministerie voor Volksgezondheid Gillard Claude : Belgisch vertegenwoordiger bij het Beheercomité van het Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugsverslavingen Glorie Jerôme : Adjunct Kabinetschef van Eerste Minister J.L. Dehaene Goyvaerts Gie : Raadgever op het Kabinet van de Minister voor Volksgezondheid M. Colla Perissino Aldo : Belgisch vertegenwoordiger bij het Wetenschappelijk Comité van het Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugsverslavingen Snacken René : Raadgever op het Kabinet van de Minister van de bescherming van verbruiksgoederen, Volksgezondheid en leefmilieu M. Aelvoet (sinds september 1999) Thys Rik : Raadgever op het Kabinet van de Minister van Sociale Zaken en Pensioenen F. Vandenbroucke (sinds september 1999) Van Emelen Jan : Raadgever van de Eerste Minister G. Verhofstadt (sinds september 1999) Zanella Arigo: Raadgever op het Kabinet van de Minister van Sociale Zaken M. De Galan
INLEIDING
1
HOOFDSTUK 1: EVALUATIE VAN DE BESTAANDE ACTIVITEITEN VAN HET BELGIAN INFORMATION REITOX NETWORK (BIRN)
1
1. 2. 3.
2 3 4 4 5 7 7 8
Beschrijving van het birn Inventaris van gegevensbronnen Inzameling, analyse en interpretatie van statistische gegevens 3.1. Epidemiologische studie van het druggebruik, gedragingen en attitudes 3.2. Epidemiologische studie van de gevolgen van het druggebruik 3.3. Prevalentiestudies 3.4. Statistische indicatoren van het aanbod van drugs 3.5. Statistische indicatoren van de vermindering van de vraag 4. Definitie van een minimum aantal gemeenschappelijke gezondheids- en aanbodsindicatoren voor belgië, en verzameling van basisinformatie 5. Systeem voor vroegtijdige waarschuwing 6. Geinformatiseerde inventaris van geselecteerde programma’s voor de vermindering van de vraag 7. Documentatiefonds : gegevensbanken van bibliografische referenties 8. Informatieverspreiding 9. Deelname aan vergaderingen en congressen 10. Samenwerking op internationaal niveau 11. Algemene evaluatie en conclusies
11 12 13 14 15 16
HOOFDSTUK 2 : AANPAK VAN HET DRUGFENOMEEN.JURIDISCHE CONTEXT
19
1.
19 19 23 25 27 29 30 30 35 36 41
Internationale juridische context 1.1. De Verdragen van de Verenigde Naties 1.2. De Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen 1.3. Drugs in het kader van het Verdrag van Maastricht 1.4. Het Verdrag van Amsterdam 1.5. Geldende Gemeenschapsbepalingen met betrekking tot drugs 2. Nationale juridische context 2.1. Drugwetgeving 2.2. Wetgeving op de openbare dronkenschap 2.3. Strafrechtelijke gedragingen en sancties 2.4. Alternatieve gerechtelijke maatregelen 2.5 Controle op de illegale drugproductie en drughandel en het witwassen van druggelden 2.6. Wetgeving op de bescherming van persoonsgegevens in het kader van hun verwerking 3. Beleidsnota’s 3.1 De federale regering 3.2 De Vlaamse Gemeenschap 3.3 De Franse Gemeenschap 3.4 Duitstalige gemeenschap 4. Betrokken actoren in België op het institutionele niveau 4.1. Federale Regering
8 9
47 55 60 61 65 66 67 67 67
4.2. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur 4.3. Ministre de la Communauté Française, Direction Générale de la Santé. 4.4. De Waalse Regering 4.5. Brussels Hoofdstedelijk gewest 4.6. Das Ministerium der Deutsprachigen Gemeinschaft, Abteilung Familie, Gesundheit und Soziales 5. Besluit
70 70 71 71 72 72
HOOFDSTUK 3 : TAKEN VAN HET WAARNEMINGSCENTRUM
74
Introductie 1. Netwerk van partners 2. Epidemiologische indicatoren 2.1 Druggebruik en gevolgen 2.2 Ontwikkeling van een systeem voor de vroegdetectie van drugs 2.3 Indicatoren van de Terugdringing van de vraag naar drugs 2.4 Sociologische en antropologische aspecten van drugverslaving 2.5 Programma's voor maatschappelijke reïntegratie 2.6 Sociaal-economische impact gekoppeld aan druggebruik 2.7 Aanmaak van een juridische databank 2.8 Evaluatie van druggerelateerde beleidsprojecten 3. Reitox activiteiten 4. Informatie en Communicatie 4.1. Verspreiden van data en informatie: voorlichting 4.2. Uitbouw van een documentatiedienst 4.3. Communicatie 4.4. Relatie met de media
74 74 76 76 77 78 79 79 79 80 80 80 81 82 83 83
HOOFDSTUK 4 : PRINCIPES VAN HET SAMENWERKINGSAKKOORD BETREFFENDE DE OPRICHTING VAN EEN BELGISCH WAARNEMINGSCENTRUM VOOR DRUGS EN DRUGVERSLAVING 1. 2. 3. 4.
Taken van het Waarnemingscentrum Kader en structuur van het Waarnemingscentrum Financiering van het Waarnemingscentrum Perceptie / Aanvaardbaarheid van het project door de diverse overheden en betrokken partners
85 85 86 87 88
HOOFDSTUK 5 : EERSTE DRIEJAREN ACTIVITEITENPROGRAMMA
90
1. Netwerk en communicatie 2. Belang van het fenomeen van problematisch druggebruik 2.1.Prevalentie van druggebruik bij de algemene bevolking 2.2. Vraag naar behandeling van druggebruikers
90 91 91 91
2.3. Lokale prevalentie van problematisch druggebruik (heroïne) 2.4. Nationale prevalentie van problematisch druggebruik (heroïne) 2.5. Incidentie van problematisch druggebruik (heroïne) 2.6.Mortaliteit gerelateerd aan druggebruik en fatale overdoses 3. Deelname aan de activiteiten aangegaan in het kader van het EWDD (‘REITOX’-taken)
92 92 93 92 94
BIJLAGE I.
II.
III.
PERCEPTIE
EN AANVAARDBAARHEID VAN HET PROJECT DOOR DE VERSCHILLENDE BEVOEGDHEDEN EN BETROKKEN PARTNERS - ONTWERP VOOR HET INTERVIEW 96
SAMENWERKINGSAKKOORD VOOR HET OPRICHTEN VAN EEN BELGISCH WAARNEMINGCENTRUM VOOR DRUGS EN DRUGVERSLAVING
113
PROCES – VAN DE VERGADERINGEN VAN HET BEGELEIDINGSCOMITE
119
INLEIDING Deze opdracht werd in 1995 toevertrouwd aan het "Belgian Information REITOX Network (BIRN)". Het Focal Point daarvan, ondergebracht bij het ISP, wordt medegefinancierd door de Vlaamse en Franse Gemeenschappen. De federale overheid bevoegd voor volksgezondheid, die graag betrokken wilde worden bij de activiteiten in dat kader, gaf het ISP de opdracht om een haalbaarheidsstudie uit te voeren naar de oprichting van een Belgisch Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugverslaving. Streefdoelen van dat onderzoek: 1. voorstellen en aanbevelingen doen voor de oprichting van een Belgisch Waa rnemingscentrum voor Drugs en Drugverslaving 2. een driejaarlijks activiteitenprogramma voorstellen voor het toekomstige Belgisch Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugverslavin g 3. een lijst met actiegebieden opmaken met duidelijke omschrijving van de pri oriteiten, uitvoeringsfases en uitvoeringsmethoden 4. een lijst samenstellen met gespecialiseerde centra, instellingen, instituten en deskundigen die structureel kunnen meewerken aan de uitvoering van de streefdoelen, opdrachten en taken van het Belgisch Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugverslaving 5. een kwantitatieve en kwalitatieve evaluatie maken van de huidige acties zodat België zijn verbintenissen kan naleven binnen het kader va n het Belgisch Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugverslaving
De haalbaarheidsstudie betreffende de omvorming van het Belgische Focal Point voor Drugs tot een Belgisch Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugverslaving werd vastgelegd in een overeenkomst tussen de minister van Volksgezondheid en Pensio enen en de Minister van Sociale Zaken enerzijds en het WIV anderzijds.
1
HOOFDSTUK 1 EVALUATIE VAN DE BEST AANDE ACTIVITEITEN VAN HET BELGIAN INFORMATION REITOX N ETWORK (BIRN) B. DE SAINT-HUBERT, A. DESMET, F. SARTOR, D. WALCKIERS
1. BESCHRIJVING VAN HET BIRN Met het oog op het beantwoorden aan de verplichtingen die in het kader van de opdracht van het Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugverslaving door het Koninkrijk België werden ondertekend, (EWDD ; reglement CEE n° 302/93 van de Raad van 8 februari 19931, wat valt binnen het kader van het Verdrag van Maastricht) moest België één nationaal Focal Point voor Drugs en Drugverslaving oprichten. Aan deze coöordinatiestructuur moest een permanente opdracht van globale en interdisciplinaire expertise toegekend worden. De beslissing een “Belgian Information REITOX* Network” (BIRN)2 op te richten, werd genomen in 1994 in het kader van de Intercommunautaire Coördinatie Commissie (ICC). De Minister van Volksgezondheid heeft op 6 maart 1995 een samenwerking tot stand gebracht die leidde tot het oprichten van het BIRN. Dit samenwerkingsakkoord voorziet erin dat het Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie, nu het Wetenschappelijk Instituut voor Volksg ezondheid, de rol van Focal Point verzekert en dat vier centra die gespecialiseerd zijn in drugszaken de taak van Sub-Focal Points op zich nemen. Deze laatste, die door de gemeenschap of regio waar ze gevestigd zijn, werden aangeduid, zijn respectievelijk : • Arbeitgemeinschaft für Suchtvorbeugung und Lebensbewältigung (ASL, Sub Focal Point van de Duitstalige Gemeenschap) • Comité de Concertation sur l’Alcool et les autres Drogues de la Communauté française (CCAD, Sub-Focal Point van de Franse Gemeenschap) • Overleg Druggebruik Brussel / Concertation Toxicomanies Bruxelles (ODB/CTB, Sub-Focal Point van het Brussels Gewest) • Vereniging voor Alcohol en andere Drugproblemen (VAD, Sub -Focal Point van de Vlaamse Gemeenschap) Het Focal Point verzekert de band tussen België en het EWDD, waaraan het de verzamelde gestandaardiseerde informatie over België doorgeeft. De Sub-Focal Points coördineren de bestaande activiteiten in hun respectievelijke Gemeenschap of Gewest en geven de beschikb are informatie door aan het Focal Point. Een van de fundamentele doelen van het BIRN bestaat uit het leveren van betrouwb are informatie over het fenomeen drugs en drugverslaving in België. Zijn voornaamste taken zijn : * Op Europees niveau coördineert het EWDD een netwerk van 15 informatiecentra, die nationale “Focal Points” genoemd worden en die gesitueerd zijn in elke lidstaat. Deze centra vormen samen met het Focal Point van de Europese Commissie het Europees Informatienetwerk over Drugs en Drugverslaving (REITOX). 1 2
Council Regulation (ECC) No 302/93, Official Journal of the European Communities, No L. 36/1-8, 12/2/1993 BIRN, Legal basis of the Belgian Information REITOX Network BIRN, IPH, Brussels, December 1995
2
− − −
het verzamelen, centraliseren en analyseren van bestaande informatie, de harmonisatie van de registratie van epidemiologische gegevens, rekening ho udend met internationale standaarden, teneinde te kunnen beschikken over verg elijkbare resultaten in alle Gemeenschappen, de verspreiding van informatie.
De evaluatie van het BIRN werd gemaakt op basis van de werkzaamheden en de resultaten die behaald werden vóór 1 juli 1999. De tegemoetkoming aan de eisen die door het EWDD geformuleerd werden, waren het voornaamste criterium voor deze evaluatie. Aanbevelingen werden bovendien geformulee rd onder de vorm van activiteiten die door het BIRN zouden moeten ontwikkeld worden in functie van wat wenselijk zou zijn voor het land, onafhankelijk van de vraag van het EWDD. In 1998 nam het BIRN aan essentiële taken van het Europees REITOX3 programma deel, namelijk : − redactie van een jaarlijks nationaal rapport, − inventariseren van informatiebronnen aan de hand van een vragenlijst die via de Sub-Focal Points verdeeld werd, − opstellen van een geïnformatiseerd gegevensbestand op Europees niveau, dat i nformatie bevat over interventies gericht op de vermindering van de vraag naar drugs en de nefaste gevolgen van het druggebruik (Exchange on Drug Demand Reduction Action : EDDRA), − oprichting van een vroegdetectiesysteem voor nieuwe synthetische drugs. Het Focal Point wordt mede gefinancierd door de Franse en Vlaamse Gemeenschap. De vier Sub-Focal Points worden gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Hoewel de drugproblematiek onder de bevoegdheid van verscheidene fed erale ministers valt, komt de federale staat niet tussen in de financiering van het BIRN.
2. INVENTARIS VAN GE GEVENSBRONNEN Deze activiteit maakte deel uit van de voornaamste taken opgelegd door het EWDD van 1995 tot 1998. Het doel bestond uit het opstellen van een inventaris van beschikbare bronnen voor gegevens die beschikbaar zijn bij het Focal Point en het vinden van middelen om de toegankelijkheid van de verschillende vormen van informatie te ve rbeteren 4. Deze inventaris, die jaarlijks zou moeten herzien worden, werd opgesteld aan de hand van vragenlijsten die door het Focal Point en de Sub -Focal Points werden ingevuld. De vragenlijst bestond uit drie delen. Het eerste deel verwees naar de bronnen van epidemiologische gegevens die op regelmatige basis worden verzameld. Het tweede deel had betrekking op de gegevensbronnen over preventieactiviteiten en a ndere activiteiten m.b.t de vermindering van de vraag naar drugs. Het laatste deel ging over de documentatiecentra die informatie over drugs hadden. Geïnformeerd werd naar de gegevensbronnen, de beschikbaarheid van gegevens en de manier waarop de informatie werd doorgegeven aan het Focal Point. Wat betreft de bronnen van epid e3 4
1998 REITOX “Core Tasks” contract CT.98.RTX.01 -B BIRN; Information map. IPH Brussels, 1995: p1-4
3
miologische gegevens werden vragen gesteld over de statistieken die verzameld worden door sociale instellingen, gezondheidsinstellingen en onderwijsinstellingen, evenals gerechtelijke en politionele diensten, bevragingen en andere bro nnen. De verzamelde gegevens werden nooit gesyntheti seerd onder de vorm van een gestructureerde inventaris. Het plaatsen van deze inventaris op de website van het BIRN zou aan de inventaris waarde verlenen. Dit zou o.a. toelaten om aan de hand van de gegevens over een specifiek thema de coördinaten van cont actpersonen terug te vinden. Deze activiteit werd niet meer opgenomen in het takenpakket van 1999 dat door het EWDD wordt opgelegd.
3. INZAMELING, ANALYSE EN INTERPRETATIE VAN STATISTISCHE GEGEVENS Eén van de taken van het BIRN, eveneens opgelegd door het EWDD, bestaat uit het verzamelen van relevante informatie die het onderwerp zullen uitmaken van een nat ionaal rapport. Men moet hierbij vermelden dat het doel van dit rapport niet zozeer het opstellen van een inventaris van beschikbare gegevens is, dan wel het bieden van een algemeen overzicht van de stand van zaken van de drugsituatie. De verzameling van de gegevens en het opstellen van dit rapport wordt uitgevoerd op basis van de richtlijnen die door het EWDD 5 worden gegeven. Voor elk domein werd bij het zoeken naar bronnen zowel het Focal Point als de Sub -Focal Points betrokken die elk hun voornaamste bronnen van informatie opgaven. Het Focal Point identificeerde bovendien informatiebronnen via wetenschappelijke publicaties. Een bijdrage werd eveneens geleverd door de Belgische vertegenwoordiger in de Raad van Bestuur van het EWDD. Deze bronnen situeren zich : • Op federaal niveau (Ministerie van Volksgezondheid, Ministerie van Justitie en Algemene Politie Steundienst) • Op niveau van de Gemeenschappen (de vier Sub-Focal Points, universiteiten, behandelingscentra, huisartsen, preventiecentra). De evaluatie steunt op het “Belgian National Report on Drugs, 1997”, dat hieronder als BIRN rapport werd vermeld. Het rapport ’98 dat in ’99 gepubliceerd werd, werd grondig herwerkt. 3.1. Epidemiologische studie van het druggebruik, gedragingen en attitudes Om de activiteiten van het BIRN in dit domein te evalueren werd als referentie een studie van Federale Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele Aa ngelegenheden (DWTC) 6 gekozen, bij gebrek aan een meer geschikte vergelijkingsbasis. Deze studie heeft een repertoire opgesteld van 18 bevolkingsonderzoeken uitgevoerd tussen 1990 en 1996, waarvoor de resultaten ook gepubliceerd zijn. Het gaat om volgende onderzoeken :
5
EMCDDA; Annual National Reports : Standard Structure and Guidelines. Lisboa, August 1996. VAN DAELE, L., CASSELMAN, J., DEBBAUT, D. et al.Verzameling en beschikbaarheid van epidemiologische gegevens omtrent het gebruik van drugs in België en enkele buurlanden. Een voorbereidende studie. Diensten van de Eerste Minister, Federale Diensten voor Wetenschappelijke, technische en Culturele Aangelegenheden, programma van toekomstgericht sociaal-economisch onderzoek; Universiteit Gent, Katholieke Universiteit Leuven, Université de Liège, 1996. 6
4
-
13 enquêtes over gedrag en/of attitudes m.b.t. druggebruik, die werden uitgevoerd bij jongeren, 2 enquêtes die werden uitgevoerd in het arbeidsmilieu, één in het leger en één bij apothekers, 2 bevolkingsonderzoeken die werden uitgevoerd : één in 1994 in Luik en één in 1994-1995 in Vlaanderen, een enquête gericht naar aspecten van druggebruik bij immigranten.
In dezelfde periode vermeldt het BIRN rapport 19977 dat uitgegeven werd in 1998, zeven studies over bevolkingsonderzoeken. Men stelt vast dat vijf van deze studies eveneens vermeld worden door het DWTC (vier gehouden in het schoolmilieu en één in de algemene bevolking). Dertien studies die voorkomen in de studie van het DWTC werden niet opgenomen in het BIRN rapport. In elf gevallen werden de resultaten enkel uitgegeven in grijze literatuur (rapporten met beperkte oplage, verhandelingen, … ). In elk geval is de indeling per type populatie die bestudeerd werden in het BIRN rapport vergelijkbaar met die in het DWTC studie. Uit beiden bleek dat de meerderheid van de studies uitgevoerd werden in het scolair milieu. De resultaten van verschillende studies die vermeld werden in het BIRN rapport, we rden op een duidelijke en gesynthetiseerde manier weergegeven. De volgende punten kwamen voort uit het BIRN rapport : - Er is geen analyse van tendenzen. Het betreft zeker een moeilijke taak doordat er hiervoor geen gestandaardiseerde methodologie bestaat. - Er is een grote verscheidenheid zowel naar de populaties die bestudeerd werden als naar de gebruikte methoden. - Er zijn weinig onderzoeken die peilen naar attitudes. Volgende aanbevelingen kunnen geformuleerd worden met het oog op een meer exhaustieve verzameling van gegevens die door het EWDD aangevraagd worden : § Het op punt stellen van een correcte methode om resultaten op een systematische manier te verzamelen (via instellingen die deze studies financieren). § Het ontwikkelen van de methodes die onderzoeksresultaten ook op lokaal vlak gemakkelijker toegankelijk maken, bijvoorbeeld door de bekendheid van het BIRN te vergroten.
3.2. Epidemiologische studie van de gevolgen van het druggebruik 3.2.1. Vraag naar behandeling
Op dit ogenblik bestaat geen nationaal registratiesysteem van de hulpzoekende dru ggebruiker. In de verschillende Gemeenschappen of Gew esten van ons land coördin eren de Sub-Focal Points een eigen monitoringsysteem. Deze systemen verschillen van elkaar op een aantal aspecten, wat gerelateerd is aan de autonomie waarmee de verschillende Gemeenschappen en Gewesten hun gezondheidssystemen beh eren. Het is bijgevolg niet mogelijk de beschikbare data te integreren in een nationale databank, noch onderlinge vergelijkingen uit te voeren. Het BIRN rapport beschrijft de verschillende registratiesystemen en de voornaamste behaalde result aten. 7
BIRN; Belgian National Report on Drugs, 1998. Scientific institute of Public Health – LP; Brussels, October 1999; rapport D/1999/2505-11; pag. 44-59.
5
Om te kunnen komen tot geuniformiseerde gegevens voor België werden twee werkgroepen opgericht (cfr. Punt 4 : Definitie van een minimum aantal gemeenschappeli jke gezondheids- en aanbodsindicatoren voor België, en verzameling van basisinfo rmatie). Deze activiteiten zijn nog niet afgerond en het is nog niet mogelijk gegevens op nationale schaal weer te geven.
3.2.2. Druggerelateerde morbiditeit
Gegevens over druggerelateerde morbiditeit zijn belangrijke bronnen van informatie om de behoeften met betrekking tot behandeling en preventie te evalueren, alsook om op indirecte wijze de prevalentie van problematisch druggebruik te schatten (zie ook punt 3.3., hieronder vermeld). Informatie over besmettelijke ziekten (Hepatitis B en C, AIDS) die verband houden met injec terend druggebruik wordt afgeleid uit enkele studies en bestaande registers, zoals het nationale HIV- en AIDS-register. Ook registraties van gegevens m.b.t. de hulpzoekende druggebruiker kunnen informatie b evatten over de serologische status van de druggebruiker, hoewel dit vaak gebaseerd is op zelfrapportering. Tenslotte vermeldt het BIRN rapport ook regionale en locale studies die aanvullende inlichtingen inzake prevalentie, risicofactoren ( o.m. sharing -, sexueel gedrag) en morbiditeit kunnen verschaffen 8. Ook met betrekking tot dit onderwerp is de huidige situatie zo dat het onmogelijk is nationale statistieken over druggebruikers te leveren. Een toekomstige activiteit voor het BIRN zou moeten bestaan uit het inventariseren van andere mogelijke informa tiebronnen (zoals bijv. de studies over spuitenruil, gegevens van behandelingsinstelli ngen voor sexueel overdraagbare aandoeningen, studies over zwangere vrouwen, gegevens van klinisch biologische laboratoria, enzovoort). Op basis van dit gegevensb estand zou een geheel van indicatoren voor druggerelateerde morbiditeit moeten ontwikkeld worden. Behalve de ziektes die in het kader van het EWDD bestudeerd worden, zouden ook andere gezondheidseffecten te wijten aan druggebruik moeten bestudeerd worden, ongeacht of deze al dan niet besmettelijk, acuut of chronisch zijn.
3.2.3. Mortaliteit
Er zijn drie gegevensbronnen voorhanden die doorgaans toelaten de omvang van de mortaliteit bij druggebruikers na te gaan. Het gaat enerzijds om de officiële overlijdensstatistieken, de gegevens van politionele diensten en cohortestudies bij drugg ebruikers. Deze structuur vindt men tevens terug in het BIRN rapport. De officiële overlijdensstatistieken verschijnen met een vertraging van 4 tot 5 jaar. De validiteit van de medische gegevens inzake druggerelateerde mortaliteit is afhankelijk van de nauwgezetheid van de certifiërende arts. In het BIRN rapport werden de gegevens over druggerelateerde sterfte weergegeven in geaggregeerde groepen, die informatie geven over de aard van het overlijden maar niet over de gebruikte substantie. Het BIRN zou in de toekomst de mogelijkheid moeten bestuderen om een meer g edetailleerde selectie voor druggerelateerde sterfte te hanteren. De aanbevelingen voor 8 BIRN; Belgian National Report on Drugs, 1998. Scientific Institute of Public Health – LP; Brussels, October 1999; rapport D/1999/2505-11; pag. 70-75.
6
het verzamelen en analyseren van gegevens zouden moeten geformuleerd worden door een werkgroep van het EWDD waaraan een medewerker van het BIRN kan deelnemen. Zoals tevens vermeld wordt in het BIRN rapport, wordt druggerelateerde sterfte niet system atisch bijgehouden in het politioneel o verlijdensregister. Het BIRN rapport verwijst naar één enkele cohortestudie, die op een kleine onderzoeksgroep stoelt en dus resultaten gaf die met de nodige omzichtigheid moeten g eïnterpreteerd worden. Er werd geen enkele cohortestudie opgenomen in de in ventaris van het DWTC. Een toekomstige activiteit van het BIRN zou moeten bestaan uit het stimuleren van cohortestudies.
3.3. Prevalentiestudies “Prevalentie” duidt het aantal personen aan in een populatie dat een kenmerk ve rtoont, in casu druggebruik, en dit tijdens een afgebakende periode. Het is een onmi sbaar instrument om de therapeutische behoeften te evalueren alsook de socio economische kosten die problematisch druggebruik veroorzaakt. Een toekomstige activiteit van het BIRN zou moeten bestaan uit het uitvoeren van prevalentiestudies om het aantal gebruikers van verschillende drugs na te gaan. Deze studies zouden de prevalentie moeten weergeven op Belgisch niveau, evenals de mogelijke variaties hierin tussen de gewesten.
3.4. Statistische indicatoren van het aanbod van drugs Er bestaan verschillende bronnen van informatie om het aanbod en de beschikbaa rheid van drugs te bestuderen. Er zijn enerzijds de antwoorden die België gegeven heeft op de vragenlijst van het UNDCP (“United Nations Drug Control Program”), er zijn anderzijds verscheidene enquêtes uitgevoerd en daarnaast bestaan ook gegevens afkomstig van politiediensten. De indicatoren voor het aanbod die in het BIRN rapport werden vermeld, houden het aantal inbeslagnames in en de hoeveel heden die hierbij werden inbeslaggenomen, de prijs voor groot- en kleinhandel en het aantal arrestaties voor drugverkeer. Een andere belangrijke indicator van het aanbod is de zuiverheidsgraad van het pr odukt. Deze indicator komt niet voor in het BIRN rapport. We moeten hier evenwel opmerken dat de taak van het BIRN zich beperkt tot de integratie van de gegevens die enkel kunnen verzameld worden door gerechtelijke en politionele instanties. Het BIRN rapport maakt tevens een stand van zaken op van de recente enquêtes over de beschikbaarheid van illegale drugs, die werden afgenomen in het schoolmilieu. Er blijkt geen enkele informatie te bestaan over dit aspect bij andere populati egroepen.
7
3.5. Statistische indicatoren van de vermindering van de vraag “De vraag terugdringen” betekent, stricto sensu, het doen afnemen van de behoefte aan en het gebruik van drugs. In de praktijk betekent dit een reeks maatregelen inzake preventie, behandeling en resocialisering. De gebruikte statistische indicatoren ve rwijzen naar gegevens die betrekking hebben op de interventies die de terugdringing beogen van de vraag of van de schadelijke gevolgen van het druggebruik. Het BIRN rapport somt een aantal interventies op die gerealiseerd werden in de volgende domeinen : preven tie in het schoolmilieu, vorming in het kader van jongere norganisaties, campagnes via massamedia, telefonische hulplijnen, gemeenschapspr ogramma’s, welzijnswerk, laagdrempelige diensten, preventie van infecties bij drugg ebruikers, programma’s voor substitutiebehandeling en ontwenning, zelfhulpgroepen, groepen voor hulp aan ouders en aan kinderen van druggebruikers, preventie in g evangenissen en op de werkplaats. Een toekomstige activiteit van het BIRN zou moeten bestaan uit het structureren van een inventaris om deze activiteiten op een gestandaardiseerde manier te kunnen weergeven en om de domeinen waar deze activiteiten zouden moeten ontwikkeld worden, duidelijk in het oog te laten springen.
4. DEFINITIE VAN EEN MINIMUM AANTAL GEME ENSCHAPPELIJKE GEZONDHEIDS- EN AANBODSINDICATOREN VOOR BELGIË, EN VERZAMELING VAN BASISINFORMATIE De “vraag naar behandeling” is de enige indicator die een poging tot harmonisatie als doel heeft om tot een correcte schatting op nationaal niveau te kunnen komen. Om het aantal druggebruikers die beroep doen op hulpverleningsstructuren in België te ku nnen evalueren, is het noodzakelijk om gestandaardiseerde gegevens in de verschille nde landsdelen te centraliseren. Het is op dit ogenblik echter niet mogelijk een dergelijk aantal te evalueren aangezien de registratiesystelen van de Vlaamse en Franse Gemeenschap alsook die van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die gegevens ve rwerken die hen het belangrijkst lijken in functie van hun doelen. Dit gebeurt totnogtoe zonder rekening te houden met een mogelijke integratie van deze gegevens in een n ationaal bestand. In 1996 werd een werkgroep “toxicomanie” opgericht op vraag van de Minister van het Brussels Gewest9. Deze werkgroep had tot doel het opstellen van een lijst van variabelen die door alle partners systematisch dienden verzameld te worden. De registratiecriteria voor die gevallen werden nog niet vastgelegd. Ook de definitie van die variabelen is niet gelijkvormig, evenmin als de codes die nodig zijn voor de invoer e rvan op computer. Een nieuwe werkgroep werd in 1998 opgericht, samengesteld uit vertegenwoordigers van het Focal Point en de Sub-Focal Points. Deze werkgroep herbekeek de mogelijkheid om de gegevens met betrekking tot de vraag naar behandeling uit de verschille nde landsdelen te centraliseren. Het basisprincipe van deze groep bestond uit de vertegenwoordiging van de verschillende bestaande systemen en de poging deze te integr eren zodat men kan vermijden een nieuw registratiesysteem op te stellen, wat dubbel 9
BIRN, Belgian National Report on Drugs, 1998. Scientific Institute of Public Health – LP; Brussels, October 1999; rapport D/1999/2505-11, pag. 37
8
werk zou betekenen. Deze studie bestond uit verschillende luiken 10 : de definiëring van de gevallen die het onderwerp van de registratie zijn, de identificatie van de codes voor de registratie van de variabelen beschreven door het EWDD, het belang van de omvang van de bes taande registratiesystemen, het onderzoeken van multipele telli ngen, het omgaan met ethische aspecten, de structuur van de centrale gegevensbank, overweging van technische aspecten en als laatste fase het uittesten van het systeem. Volgende struikelblokken werden geïdentificeerd : redenen voor multipele tellingen binnen en tussen systemen, ethische aspecten met betrekking tot de anonimiteit die rijzen bij initiatieven waar men dubbeltellingen poogt te vermijden en het gebrek aan een systeem om het bestrijki ngsgebied van de bestaande syst emen te bepalen. De studie van deze verschillende luiken is nog steeds lopend. Het overtuigen van de betrokken personen van het belang ze hebben bij het deelnemen aan het harmonisati eproject en het aanpassen van de verschill ende registratiesystemen, is een proces dat veel tijd vergt. Dit is een van de oorzaken van de traagheid waarmee het overlegproces verloopt. Andere gezondheidsindicatoren moeten eveneens geharmoniseerd worden in het k ader van de taken die vanaf 1999 voor het EWDD moeten uitgevoerd worden. Het gaat hem ten eerste om het belang en de kenmerken van het druggebruik, het gedrag en de attitudes in de algemene bevolking. Ten tweede zou ook de prevalentie van het problematisch druggebruik als indicator moeten geha rmoniseerd worden, evenals de i ndicatoren van morbiditeit gerelateerd aan drugs (HIV, hepatitis B en C) en indicatoren van mortaliteit. Wat betreft de harmonisatie van de indicatoren van het aanbod werd op dit moment nog geen studie uitgevoerd.
5. SYSTEEM VOOR VROEGTIJDIGE WAARSCHUWING Gevolggevend aan een oproep van de Europese ministerraad van 16 juni 1997, werd in janu ari 1998 door het EWDD het Early Warning System 11 (EWS) opgestart. Het structureert enerzijds de samenwerking en informatie -uitwisseling tussen de partners die op nationaal vlak kunnen bijdragen tot het ontdekken van een nieuwe synthetische drugs of nieuwe trends in gebruik. Anderzijds zorgt het er ook voor dat die informatie over de Europese grenzen heen gedeeld wordt. Vaak blijven nieuwe trends in druggebruik immers niet beperkt tot een land en kan men mettertijd dezelfde tendensen t evens in andere naburige landen opmerken. 12 De inlichtingen over productie, handel, gebruik en gevaren worden snel verzameld, getoetst en vervolgens verspreid. Bovendien is een besluitvormingsprocedure voorzien die de producten onder controle kan stellen in de lidstaten van de Europese Unie. Het betreft drugs die een bedreiging vormen voor de Volksgezondheid maar die niet opgenomen zijn in de lijst van ps ychotrope stoffen, vastgelegd in de Conventie van de Verenigde Naties (Wenen, 1971). De Focal Points werden verzocht recente incidenties of relevante informatie over deze drugs te verzamelen. In België werden voorbereidingen getroffen om dit op drie sporen te doen. 10
BIRN, Belgian Work Plan on the EMCDDA Treatment Demand Indicator.1999. IPH; Brussels, 1999. EMCDDA; General report of activities 1998. Lisboa 1999; p37-41 12 EMCDDA; New Trends in Synthetic Drugs in the European Union : Epidemiology and Demand reduction Responses. Lisboa 1997; p87-88 11
9
Ten eerste zou een netwerk met toxicologische laboratoria opgezet worden. Dit netwerk werd begin ’98 operationeel en draait nu met een ploeg van 12 laboratoria. Deze toxicologische laboratoria zouden chemische informatie verzamelen over beide su bstanties aan de hand van de produkten die ze verkregen na een inbeslagname. In 1998 werkte het BIRN mee aan een door het EWDD en Europol georganiseerd EWSonderzoek13 naar MBDB (N-Methyl-1-(1,3-benzodioxol -5-yl)-2-butanamine) waarin het netwerk getest werd. In juli 1998 werd door het Belgisch labo-netwerk tijdens de zoektocht naar MBDB een onbekende molecule ontdekt die later geïdentificeerd werd als 4-MTA (4-Methylthioamphetamine) 14. De gegevens afkomstig uit het toxicologisch laboratorium-netwerk konden zonder al te veel problemen verzameld worden. De medewerking van de labo’s aan dit informatiesysteem vergt brengt een extra werkdruk met zich mee, zonder dat hieraan een structurele motivatie werd gekoppeld. Het laboratorium-netwerk is ondertussen sinds februari 1999 in ons land uitgebreid met een gegevensbank waar toxicologische onderzoeksresultaten van in beslaggen omen drugs gecentraliseerd worden 15. Ten tweede zou een netwerk met klinische laboratoria opgezet werden, dat informatie over de produkten kan verzamelen via analyses op biologische stalen. Een standaar dformulier werd opgesteld en goedgekeurd door een tiental klinische laboratoria die aan dit netwerk hun medewerking verleenden. Dit netwerk zou binnenkort starten met de informatieverzameling. Een derde informatiebron betreft het netwerk dat dient opgestart te worden om informatie te verkrijgen op het vlak van sociale, medische en gedragsaspecten van drugs. Hier hebben de Sub -Focal Points een zeer belangrijke taak. Ze hebben immers al een hele geschied enis van samenwerking met de organisaties die ons hierop zicht zouden kunnen bieden. Door alle Sub -Focal Points werd een voorstel ingediend ter uitwerking van dit netwerk. Deze voorstellen waren vrij uiteenlopend. Bij gebrek aan uniformiteit en extra finan ciële middelen werd dit luik van het Early Warning System door de meeste Sub-Focal Points voorlopig niet ontwikkeld. Aan Vlaamse zijde werd op eigen initiatief socio-medisch netwerk opgestart16. Overleg in de BIRN-groep werd heropgestart om de netwerken een duidelijke invulling en specifieke taakafbakening te geven, om de rol van de verscheidene partners hierin te bepalen en manieren te vi nden om terreinwerkers te motiveren tot samenwerking. Om het netwerk met klinische laboratoria verder te kunnen uitbouw en dient een samenwerking met ziekenhuizen, in overleg met de Sub -Focal Points, mogelijk gemaakt worden. De herafstemming binnen de BIRN -groep is nodig om verwarring bij en overbevraging van deze diensten te vermijden. Dezelfde opmerking geldt voor de ui tbouw van het socio-medisch netwerk, waar nog een groter aantal actoren bij betrokken is. Een bijkomend probleem hier is dat streven naar uniformiteit van het netwerk over alle Sub-Focal Points heen tevens een verlies aan informatie betekent. Niet alle regio’s beschikken immers over hetzelfde dienstverleningsaanbod. Het is nodig een consensus te bereiken over een gemeenschappelijk basisproject, waarin voor elke g emeenschap of regio dezelfde diensten vertegenwoordigd zijn. Aanvullende projecten 13
BIRN; Early Warning System for New Synthetic Drugs, Activity report I ‘98; IPH; Brussels 1998 BIRN; Early Warning System for New Synthetic Drugs, Activity report II ‘98; IPH; Brussels 1998 15 BIRN; Early warning system for new synthetic drugs, Activity report I ‘99; IPH; Brussels 1999 16 VAD; Rapport Early Warning System : bevraging-opstarten netwerk. Brussel; 1998; pag. 20-28. 14
10
kunnen door Sub -Focal Points zelf ontwikkeld worden. Op basis van een Europees experiment in het verzamelen van socio -medische informatie rond nieuwe synthet ische drugs, kan men ook een struikelblok verwachten met betrekking tot operationalisering. Het wordt moeilijk over bepaalde moleculen te praten met gebruikers, die de produkten kennen aan de hand van de generische naam, waarvan er trouwens ook geen vaste samenstelling b estaat. Volgend op de ontdekking van de 4-MTA molecule werd een werkgroep opgericht in België om de gedragscodes te identifiëren en een te volgen procedure op te stellen voor het nationaal plan voor de informatieverspreiding op nationaal en internationaal vlak (EWDD, Europol). In het algemeen kan men stellen dat op relatief korte termijn een functione el systeem werd opgezet, maar dat het gebrek aan overleg tussen de EWS verantwoordelijken van het BIRN het uitbouwen van initiatieven op een constructieve manier in de weg staat. Het vinden van een gulden middenweg tussen het behouden van autonomie en investeren in samenwerking, en tevens tussen het volhouden van een engagement en het ontbreken van de nodige middelen uitgedrukt in tijd of financiering, lijken bep alend voor de toekomst van dit project.
6. GEINFORMATISEERDE INVENTARIS VAN GESE LECTEERDE PROGRAMMA’S VOOR DE VERMINDERING VAN DE VRAA G Het EWDD ontwikkelde een via internet toegankelijke databank*, die EDDRA genoemd werd (“Exchange on Drug Demand Reduction Action”). Deze omvat meer dan honderd programma’s uit de Europese Unie die de terugdringing van de vraag naar drugs beogen. Om als programma in dit bestand opgenomen te worden, moet het o fwel systematisch geëvalueerd worden, ofwel deze evaluatie voorzien hebben in hun planning. Bedoeling hiervan is projecten kenbaar te maken die als referentie k unnen dienen voor personen die op wetenschappelijk, professioneel of beleidsniveau intere sse vertonen voor activiteiten over de terugdringing van de vraag. Dit kan zowel betrekking hebben op het domein van de preventie, als de behandeling en strafrechtspl eging. EDDRA bevat gedetailleerde informatie over het protocol, de implementatie en resultaten van de programma’s 17. Dit systeem voor uitwisseling van informatie steunt hiervoor op de medewerking van de nationale Focal Points. Zij horen het systeem te promo ten in het hele land, bij te dragen tot zijn ontwikkeling en de actualisering ervan. De Focal Points zijn verantwoordelijk voor de selectie van projecten, zich baserend op kwaliteitscriteria. Daartoe kunnen zij zich laten bijstaan door een groep nationale deskundigen. De Belgische bijdrage aan EDDRA, gecoördineerd door het BIRN18, bestaat momenteel uit 16 projecten: 12 uit de Franse Gemeenschap en 4 uit de Vlaamse Gemeenschap. Deze verhouding vloeit voort uit het feit dat enerzijds verantwoordelijken uit de Franse Gemeenschap van bij de startfase aan EDDRA hun medewerking hebben verleend en anderzijds dat de Vlaamse Gemeenschap totnogtoe het EDDRA -project * http://www.reitox.emcdda.org:8000/eddra/ 17 EMCDDA; General report of activities 1998. Lisboa 1999; p26 18 BIRN; Exchange on drug demand reduction action. Belgian Report 1998 & 1999 plans; June 1999
11
niet als prioritair heeft beschouwd. Sinds 1997 heeft de Vlaamse Gemeenschap i mmers haar eigen registratiesysteem, namelijk “GINGER” 19, gelanceerd. Hiermee streeft ze naar het bekend maken van de verschillende kanalen en actoren inzake drugpreventie en de bevordering van gegevensuitwisseling. Behalve het tot stand brengen van informatie -uitwisseling, heeft het oprichten van EDDRA verantwoordelijken voor programma’s voor de terugdringing van de vraag kunnen wijzen op het belang van evaluatie reeds van bij het opstellen van een pr oject. De medewerking van het BIRN aan deze taak van het EWDD is een bijzonder arbeidsintensieve opdracht. Het betekent onder meer: - de identificatie van projecten die in aanmerking komen voor selectie, - de motivatie en vorming van projectverantwoordelijken die de vereiste informatie moeten verzamelen en de computergestuurde vragenl ijst –op dit moment enkel in het Engels beschi kbaar – moeten invullen, - de invoering van de gegevens in de databank door projectverantwoordelijken. De inspanningen die tot op heden geleverd werden, richtten zich vooral naar het org aniseren van vormingses sies voor de projectverantwoordelijker. De heterogene groep van projecten vergt ook de oprichting van een nationaal selectiecomité dat selectiecriteria moet definiëren en de voorgelegde projecten evalueren.
7. DOCUMENTATIEFONDS : GEGEVENSBANKEN VAN BIBLIOGRAFISCHE REFERENTIES De VAD en CCAD beschikken elk over een gespecialiseerde bibliotheek. In deze b ibliotheken kan men ook andere bibliografische databanken consulteren en docume nten bestellen via een interbibliotheciare uitleendienst. Beide bibliotheke n bieden een gamma van gevarieerde documenten aan, bruikbaar voor zowel leken als voor profe ssionelen. Behalve drugs beslaat de verzameling ook het domein van alcohol - en geneesmiddelengebruik. De gegevensbank van de CCAD bevat 2600 referenties met trefwoorden en samenvattingen, terwijl de bibliotheek zelf 7000 referenties bevat. In de VAD beschikt men over meer dan 2300 referenties van monografieën met tre fwoorden en samenvattingen. In het Focal Point werd de ontwikkeling van een databank op gang gebracht, die verwijzingen bevat naar artikels, brochures en boeken beschikbaar in het Focal Point. Er werd in ons land totnogtoe geen exhaustief beschrijvend overzicht opgesteld van gespecialiseerde documentatiecentra waar het domein van drugs en drugsverslaving in zijn ruime betekenis aan bod komen (volksgezondheid, justitie, onderzoek, enz… ). Er zijn echter wel documentatienetwerken van aanwezig. Het BIRN heeft toegang tot het documentatie- en informatiecentrum van het EWDD en over zijn bibliografische databan k, die de door de REITOX Focal Points opgestelde nationale jaarverslagen bevat alsook documenten inzake drugs, gepubliceerd door de Europese Commissie en andere Europese instellingen. Bovendien is er een virtuele 19
VAD; Preventie van alcohol- en andere drugproblemen, monitoring van activiteiten. Jaarrapport 1997; p4
12
bibliotheek in ontwikkeling (“Virtual Library”) die via internet toegankelijk zal zijn. Deze wil een selectie van referenties opnemen die op een gestandaardiseerde wijze zijn voorgesteld en afgeleid uit nationale gegevensbanken 20. De referentiedocumenten zijn ofwel epidemiologisch van aard of behand elen de nationale politiek inzake drugs. Deze documenten beschrijven de nationale situatie : grijze literatuur, onderzoeksra pporten, verslagen van vergaderingen, overheids- en politieke rapporten en boeken 21. Het Belgische Focal Point is opgetreden als observator tijdens de voorbereidende vergaderingen van het project rond de virtuele bibliotheek. Hieruit werd afgeleid dat de bibliotheekgegevensbanken van VAD en CCAD geïntegreerd kunnen worden in de virtuele bibliotheek op voorwaarde dat titels, sleutelwoorden en samenvattingen naar het Engels vertaald worden.
8. INFORMATIEVERSPRE IDING Elk jaar geeft het BIRN een nationaal rapport over drugs uit in het Engels. Sinds 1998 publiceert het BIRN eveneens een samenvatting in het Frans, Nederlands en Engels. Het rapport dat de gegevens bevat voor een welbepaald jaar verschijnt in september – oktober van het daaropvolgend jaar. De reden voor deze vertraging, die relatief lang is, ligt in het feit dat men voor het opstellen van dit document verscheidene bronnen en talloze medewerkers moet raadplegen. Bovendien spreekt het voor zich dat het proces om al deze gegevens samen te brengen langzamer verloopt in een federale staat, waar men moet gebruik maken van verschillende regionale systemen om de i nformatie te verkrijgen. De inhoud van het rapport verbetert geleidelijk aan maar moet nog worden aangevuld door informatie uit bijkomende bronnen. Voor het rapport dat in 2000 moet verschijnen werd voorgesteld actuele thema’s aan te snijden, evenals informatie over de regio’s en officiële documenten die in het referentiejaar versch enen zijn en die ter beschikking staan van het Focal Point. De keuze viel op dit voorstel in plaats van het updaten van de klassieke thema’s. In 1998 werd het rapport op een relatief beperkte schaal verspreid, wat niet kan gezegd worden van de samengevatte versies. Men besliste de verzending van het rapport te beperken tot officiële instanties betrokken bij de drugproblematiek, naar personen die een bijdrage geleverd hebben tot de opstelling van het rapport, naar de sub-focal points en naar andere buitenlandse partners. Daarnaast was het rapport steeds te b ekomen op aanvraag, ongeacht van wie de vraag afkomstig was. De samenvattingen werden op ruime basis verspreid : de adressenlijst van het BIRN bev at meer dan 900 adressen. 92 % van deze adressen betreffen contactpersonen in het binnenland, 8 % in het buitenland. Het BIRN leverde 70 % van deze adressen aan, 18 % kwam van de VAD, 7 % van de CCAD en 5% van ODB/CTB. In 1999 werden het rapport en de samengevatte versies tevens verspreid tijdens het nationaal congres “Drugbeleid aan de vooravond van de 21e eeuw”. Men beoogde tevens de publicatie van het rapport in de voornaamste medische tijdschriften die in België ve rschijnen, te melden. De Sub Focal Points spelen een belangrijke rol in de verspreiding van het rapport en de s amenvattingen naar de terreinwerkers omwille van de gepriviligieerde band die ze onderhouden met deze instanties. Het aantal adressen dat door de Sub -Focal Points geleverd wordt, lijkt echter ontoereikend om het merendeel van de terreinwerkers te informeren en men kan op basis hiervan veronderstellen dat de activiteiten van het 20
EMCDDA; General report of activities 1998. Lisboa 1999; pag. 44
21
http://www.ofdt.fr/reitox65/
13
BIRN in deze groep niet voldoende gekend zijn. Inspanningen zouden moeten gel everd worden door alle partners van het BIRN om de publicaties beter te verspreiden en dit zou tevens deel moeten uitmaken van de jaarlijkse bespreking van het BIRN. Zoals het nu is, verspreidt elke partner de BIRN publicaties naar eigen wens, hetzij via systematische verzending, hetzij als reactie op een aanvraag, hetzij door het ter beschikking te stellen in bibliotheken of op vergaderingen. Dit heeft tot gevolg dat men niet kan opvolgen wie effectief de publicaties heeft on tvangen. Een brochure waarin de structuur en activiteiten van het BIRN werden beschreven, werd in 1999 opgesteld. Deze brochure is verkrijgbaar in drie versies : Frans, Nederlands en Engels. Ze werd verspreid tijdens het nationaal congres “Drugbeleid aan de vooravond van de 21e eeuw” en moet nog verder verspreid worden. Het Focal Point verspreidt tevens de informatie die door het EWDD wordt doorgegeven, onder de vorm van publicaties of persberichten. De Sub -Focal Points krijgen op systematische manier deze informatie toegestuurd en hebben tevens de opdracht deze verder te verspreiden naar de instanties met wie ze samenwerken. De BIRN activiteiten worden soms ook toegelicht op congressen of tijdens lessen, maar dit gebeurt niet vaker dan tweemaal per jaar, steeds op initiatief van het Focal Point. Men zou een informatievergadering moeten organiseren over de structuur en activiteiten van het BIRN waarop alle personen betrokken in de drugproblematiek worden uitgenodigd. In 1999 stelde het Focal Point een website op waar kort de activiteiten beschreven werden, evenals een site waar de activiteiten van het BIRN werden beschreven. Binnenkort zal ook het nationaal rapport op deze websites beschikbaar zijn. Dit is een supplementaire inspanning die geleverd werd ter bekendmaking van het BIRN. In 2000 zal op deze webistes ook een teller geïnstalleerd worden zodat het aantal en type bezoekers bekend zal zijn, zodat de efficiëntie van dit communciatiemiddel kan nag egaan worden. De bekendmaking van het BIRN zou in de toekomst meer aandacht moeten krijgen en in groter overleg in het BIRN moeten gebeuren.
9. DEELNAME AAN VER GADERINGEN EN CONGRESSEN In 1998 woonden de leden van het Focal Point (twee in de loop van het eerste semester en drie in de loop van het tweede semester) in totaal een zeventigtal vergaderingen en conferenties bij 22. Het grootste aandeel van de bijeenkomsten wordt besteed aan het kenbaar maken van het BIRN bij onderzoeks- en beleidsinstellingen (35 %) en aan overleg binnen het BIRN (28 %). Een kleiner deel maken de vergaderingen georganiseerd door het EWDD uit, waar de aanwezigheid van het BIRN verplicht is (19 %). 10 % van de tijd gaat op aan het verlenen van expertise in vergaderingen die niet rechtstreeks aan de activiteiten van het BIRN gerelateerd zijn. Aan het bevorderen van de kennis van het BIRN door het bijwonen van congressen wordt procentueel het minst tijd gespendeerd 22
In : Jaarverslag Departement Epidemio-Toxicologie, afdeling Epidemiologie, 1998. Programmanummer 3151
14
(7 %). Het valt op dat er geen bijeenkomsten zijn, gericht naar het kenbaar maken van het BIRN bij mensen die werkzaam zijn op het terrein van drugs (o.a. in preventie, hulpverlening, politionele diensten). In de eerste helft van 1999 namen de drie leden van het Focal Point deel aan een veertigtal vergaderingen en conferenties 23. Bijeenkomsten met onderzoeksinstelli ngen of officiele instanties blijven de frequentste (27 %), gevolgd door overlegvergaderingen in de BIRN-groep (25 %) en met het EWDD (23 &). Het kenbaar maken van het BIRN bij terreinwerkers nam nu reeds 14 % van de bijeenkomsten in. Het aanw ezig zijn op bijeenkomsten als expert nam nog 7 % van de tijd in en het volgen van congressen 4 %. Het staat buiten kijf dat het aantal bijeenkomsten gericht naar het kenbaar maken van het BIRN bij de terreinwerkers zeer laag uitvalt. Een verhoogde uitwisseling van deze gegevens in de BIRN-groep en een duidelijke taakverdeling in het bekend maken van het BIRN bij terreinwerkers, wordt nodig geacht.
10. SAMENWERKING OP INTERNATIONAAL NIVEA U Het BIRN is de Belgische vennoot van het EWDD en neemt bijgevolg deel aan de werkzaamheden die het EWDD opdraagt en coördineert in de vijftien lid staten van de Europese Gemeenschap. Een van de aspecten van dit vennootschap bestaat uit de ui twisseling van informatie tussen de verschillende deelnemende landen. De leden van het BIRN nemen hierom vaak deel aan internationale vergaderingen. Enerzijds wo rden ze verwacht aanweig te zijn op de vergaderingen voor de nationaal coördinatoren van de taken opgelegd door het EWDD. Anderzijds worden ze ook vaak ten persoonlijken titel uitgenodigd om deel te nemen aan werkgroepen omtrent haalbaarheidsst udies of uitwerkingen van methodologieën. Bovendien werken zij ook mee aan de act iviteiten van de Groupe Pompidou van de Raad van Europa, die een belangrijke par tner is op het vlak van epidemiologie en vermindering van de vraag naar drugs. De communicatie onder de Bel gische deskundigen die deelnemen aan verschillende internationale werkgroepen is echter voor verbetering vatbaar. Tot op heden is er geen informatiesysteem dat het optimaal benutten van internationale contacten door de partners ten goede kan komen. Zo’n systeem zou kunnen omvatten dat de datum en agenda van geplande bijeenkomsten op voorhand wordt bekend gemaakt. Dit zou het mogelijk maken dat een van de partners een vertegenwoordiger bij belet kan verva ngen of dat alle partners hun vragen en wensen aan de persoon kunnen meegeven. Feedback na de bijeenkomst, onder de vorm van een kort verslag, zou ook zijn nut kunnen hebben. Tot slot zou men een lijst kunnen opmaken die de volgende zaken kan bevatten : coördinaten en interessedomeinen van experten die men o ntmoette en de Belgische afgevaardigde die het contact legde. Deze informatie kan beschikbaar gesteld worden op de website van het BWDD, dat immers dit soort uitwisselingen dient te bevorderen. Het BIRN coördineert ook, in samenwerking met de Sub-Focal Point, de activiteiten in het kader van de Europese Drugpreventieweek, die door het Directoraat Generaal V 23
In : Jaarverslag Departement Epidemio-Toxicologie, afdeling Epidemiologie, Programmanummer 3151; W etenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid – LP; Brussel; 1999.
15
van de Europese Commissie wordt georganiseerd. De informatie -uitwisseling blijkt hier op een bevredigende manier te verlopen.
11. ALGEMENE EVALUATIE EN CONCLUSIES Om zijn opdrachten te kunnen vervullen, beschikt het BIRN over subsidies afkomstig van enerzijds de Gemeenschappen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en ande rzijds van het EWDD. Hoewel de drugproblematiek ook onder de bevoegdheden van verscheidene federale ministers valt, draagt de federale Regering niet bij in de fina nciering van het BIRN. Deze situatie valt te betreuren aangezien het BIRN de bron zou moeten zijn bij het verschaffen van informatie, nodig voor het voeren van een geïnt egreerd en rationeel drugbeleid. De federale overheid en de Gemeenschappen hebben elk hun eigen drugbeleid uitg estippeld, maar deze verschillende benaderingen worden niet gecoördineerd. Toch komen, sedert vijf jaar geleden, vertegenwoordigers van de federale, gemeenschaps -, en regionale overheden, en van de instellingen die betrokken zijn bij de problematiek inzake drugs en verslavingen, samen in het kader van het Begeleidingscomité van de BIRN. Dit comité bepaalt de voornaamste activiteiten van het BIRN, door te pogen een evenwicht te vinden tussen de verschillende wijzen waarop het drugfenomeen kan gevat worden. Men kan dit beschouwen als een aanzet tot overleg dat op langere termijn kan leiden tot een echte coördinatie van het beleid. Op dit moment b estaat er geen nationaal registratiesysteem voor epidemiologische data inzake de drugproblematiek. Toch zijn deze noodzakelijk voor een goed beleid inzake de risico’s verbonden aan het druggebruik, en dus voor het nemen van effic iënte beslissingen en de e valuatie van de genomen maatregelen. In ons land bestaan er, zowel op het federale niveau als op het Gemeenschaps - en het regionale niveau, diverse systemen voor de verzameling van data, waarvan de doelstellingen verschi llen. Eén van de taken van het BIRN bestaat uit het opvullen van deze leemte aan overzicht door betrouwbare en nationaal vergelijkbare epidemiologische gegevens ter beschi kking te stellen van elke betrokken instantie bij de drugs- en verslavingsproblematiek. De standaardisatie op nationaal niveau van een beperkt aantal gegevens met betrekking tot de hulpvragen, bevindt zich nog steeds in de fase van de onderha ndelingen. Op vraag van het EWDD zullen op korte termijn andere sleutelindicatoren eve neens gestandaardiseerd moeten worden. De door het EWDD opgelegde werkdruk is enorm verhoogd, en de financiële midd elen die ter beschikking gesteld worden, zijn niet evenredig toegenomen. Bovendien is het duidelijk dat, in een land dat functioneert op basis van regionale informatiesyst emen, het proces van de centralisatie van gegevens op nationaal niveau trager verloopt en dus meer kost. Ook moet het Focal Point zich concentreren op de basistaken en heeft slechts weinig tijd beschikbaar om contacten uit te bouwen en de activiteiten van het BIRN bekend te maken. Het Focal Point zou meer contacten moeten kunnen uitbouwen met andere instelli ngen, zoals medisch -sociale of gerechtelijke of politionele instellingen, die kunnen meewerken aan de activiteiten van het BIRN. Deze instellingen kunnen gegevens of resultaten van niet-gepubliceerde studies verschaffen, of nuttige informatie bieden
16
vanuit hun ervaring met drugverslaafden. Dit zou het o.a. mogelijk maken om het nationale jaarrapport vollediger te maken. Het BIRN zou eveneens moeten proberen om be ter op de hoogte te zijn van de noden en wensen van de andere actoren binnen het werkveld, zowel van beslissingsbevoegde personen, onderzoekers, terreinwerkers, als anderen. Daarom zouden regelmatig informatievergaderingen moeten georganiseerd worden. Dit zou kunnen leiden tot een betere coördinatie van de activiteiten en het onderzoek, op voorwaarde dat het BIRN een officiële volmacht krijgt voor deze taak. Bovendien is het Focal Point tot nu toe steeds vragende partij geweest wat betreft informatie of samenwerkingsverbanden. Het zal, naar de toekomst toe, de diensten die het zelf kan verlenen en de expertises die het ter beschikking kan stellen, meer bekend moeten maken. Het BIRN heeft in 1999 een inspanning gedaan om zich beter bekend te maken: on twikkeling van logo, website en brochure, voorstelling op de “Journée de la Société Royale de Médecine Mentale de Belgique”, stand op het nationaal congres “Drugbeleid aan de vooravond van de 21e eeuw”. Deze public relations-activiteit zou nog verder ontwikkeld kunnen worden. Het nationaal rapport zou op grotere schaal moeten verspreid worden, evenals de samenvattingen gericht naar een publiek dat zich minder aangesproken voelt door statistiek. Het zou wenselijk zijn om ook de Nederlandse en Franse vertalin g van dit rapport te overwegen, dat tot nu toe enkel in het Engels geschreven is. Het gebrek aan financiële middelen is een niet onbelangrijke hinderpaal, zowel op het niveau van het Focal Point als op het niveau van de Sub -Focal Points, en dit zowel voor hun eigen werking als voor het financieren van de medewerking van de vel dwerkers. Aangezien de partners van het BIRN op vrijwillige basis samenwerken en zo hun vo lledige autonomie bewaren, kon de geleverde inzet niet altijd verzekerd worden. Algemeen kan men zeggen dat het BIRN-netwerk relatief goed functioneert, maar dat het gebrek aan overleg tussen de partners onderling de ontwikkeling van een uitgebreider gemeenschappelijk project heeft verhinderd. De communicatie tussen de partners van het BIRN onderling is echter wel verbeterd, zelfs al is ze nog verre van optimaal. Het lijkt noodzakelijk om een overeenkomst te sluiten die de respectiev elijke rol van de verschillende partners verduidelijkt en de handelwijze vastlegt. Op die manier is het voor ieder duidelijk wat de onderlinge verwachtingen. Dit heeft o.a. betrekking op de overdracht van de verzamelde gegevens door de Sub-Focal Points en de contactname door de verschillende partners met de preventie - en hulpverleningsi nstellingen. Het akkoord tussen de partners van het BIRN is ook nodig om de verwarring te vermijden, die zou kunnen ontstaan door veelvuldige en niet -gecoördineerde vragen om samenwerking gericht aan dezelfde instellingen. De toekomst van het BIRN is afhankelijk van een evenwicht da t enerzijds moet gevonden worden tussen de zorg voor de autonomie van de partners en de noodzaak om samen te werken, en anderzijds van een compromis dat gesloten moet worden tussen het respect voor het engagement en het gebrek aan de nodige financiële midd elen. Met betrekking tot dit laatste is het opvallend vast te stellen dat het BIRN opgericht werd op basis van een samenwerkingsakkoord, getekend door de federale Minister
17
van Volksgezondheid in 1995, om de verplichtingen na te komen, die door het K oninkrijk België onderschreven werden in het kader van de opdrachten van het Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugverslaving. De federale overheid is net het enige machtsniveau dat niet deelneemt aan de subsid iering van het BIRN terwijl deze de voordelen trekt uit de op nationaal vlak door het BIRN gerealiseerde werkzaamheden. Een reactie van de federale Overheid om deze leemte om korte termijn in te vullen dringt zich dus op.
18
HOOFDSTUK 2 AANPAK VAN HET DRUGFE NOMEEN JURIDISCHE CONTEXT H. VAN DER LINDEN, F. SARTOR, D. WALCKIERS
1. INTERNATIONALE JURIDI SCHE CONTEXT De internationalisering van het drugbeleid beperkt zich niet langer tot een internationale samenwerking bij de aanpak van de internationale drughandel. Er zijn ook initiatieven genomen om de samenwerking te verbeteren, zowel op het beleidsniveau als in het werkveld, op het gebied van de epidemiologie, preventie en hulpverlening. De internationale controle inzake drugs is in hoofdzaak gesteund op drie internationale verdragen, die tot stand zijn gekomen op het niveau van de Verenigde Naties1: het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen, het Verdrag inzake psychotrope stoffen en het Verdrag tegen de sluikhandel in verdovende stoffen. De Belgische wetgeving inzake drugs beoogt dan ook te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit deze internationale verdragen. Ook de volgende verdragen werden in het kader van de Europese Unie door België ondertekend: − de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengen Akkoord; − het Verdrag over de Europese Unie (Verdrag van Maastricht); − het Verdrag van Amsterdam. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft een belangrijke rol gespeeld bij de uitvoering van de drugwetgeving. Krachtens het Enkelvoudig Verdrag en het Verdrag van 1971 kan een nieuwe substantie maar opgenomen worden in de lijsten van gecontroleerde stoffen op aanbeveling van de W.G.O. Basisbegrippen als «afhankelijkheid», «tolerantie» en «geneesmiddelenafhankelijkheid» werden gedefinieerd door commissies van deskundigen, onder de vlag van de W.G.O.2
1.1. De verdragen van de verenigde naties 1.1.1. Het enkelvoudig verdrag van 1961 inzake verdovende middelen (New York, 30 maart 1961)3 Dit Verdrag strekt er in het algemeen toe de productie, de vervaardiging, de in- en uitvoer, de afgifte van, de handel in, het gebruik en het bezit van verdovende middelen uitsluitend tot geneeskundige en wetenschappelijke doeleinden te beperken. Internationale controle is daarvoor noodzakelijk 4. 1
DE NAUW, A.; Drugs; Kluwer Rechtswetenschappen België; Antwerpen; 1998; pag. 4. DECOURRIERE, A.; Les drogues dans l’Union Européenne – Le Droit en question; Bruylant; Bruxelles; 1996; pag. 78. 3 http://www.incb.org/e/conv/1961/cover.htm 2
19
Bij het sluiten van dit verdrag streefden de VN-lidstaten een drievoudige doelstelling na5: 1. het codificeren van de regels die terzake in de bestaande multilaterale verdragen waren vastgelegd; 2. het versterken van de controlemechanismen, door de vereenvoudiging en rationalisering ervan, via de instelling van het Internationaal Comité van Toezicht op verdovende middelen (ICT); 3. het toezicht op verdovende middelen uitbreiden tot het telen van planten die gebruikt worden als grondstof voor de productie van natuurlijke verdovende middelen. Krachtens dit Verdrag wordt toezicht gehouden op een honderdtal verdovende middelen. Het gaat hier o.a. om opiaten, cocabladeren en cocaïne, met inbegrip van cannabis. Aan het Verdrag zijn vier genummerde, wijzigbare, lijsten van deze verdovende middelen of preparaten gehecht. Het voornaamste criterium bij de classificatie van een drug of substantie als te controleren stof in een van de vier lijsten, is de beperkte waarde ervan op medisch-therapeutisch of wetenschappelijk vlak. De verdragsrechtelijk bepaalde toezichtsmaatregelen worden iets minder strikt naargelang men afdaalt van Lijst I naar Lijst III. Lijst IV maakt een bijzondere, repressievere en prohibitionistische benadering verantwoord. Verscheidene bepalingen uit het Enkelvoudig Verdrag zijn belangrijk voor het intern recht (art.36 zoals aangepast door het protocol van 1972)6: «Met inachtneming van de beperkingen door haar grondwet opgelegd, neemt elke Partij maatregelen teneinde ervoor te zorgen dat de verbouw, productie, vervaardiging, extractie, bereiding, het bezit, aanbod, aanbod tot verkoop, de distributie, aankoop, verkoop, levering, op welke voorwaarde ook, makelaardij, verzending, verzending in doorvoer, het vervoer en de in- en uitvoer van verdovende middelen in strijd met de bepalingen van dit Verdrag, alsmede elke andere handeling die naar de mening van die Partij in strijd is met de bepalingen van dit Verdrag, als strafbare feiten worden beschouwd indien zij opzettelijk worden begaan en dat het begaan van ernstige strafbare feiten op passende wijze wordt gestraft, in het bijzonder door gevangenisstraf of andere vrijheidsberovende straffen» (art. 36, §1, a). «Met inachtneming van de beperkingen, een Partij door haar grondwet, haar rechtsstelsel en nationale wetgeving opgelegd, worden: (i) de in §1 opgesomde strafbare feiten, indien deze in verschillende landen zijn begaan, als afzonderlijke strafbare feiten beschouwd; (ii) de opzettelijke deelneming aan, samenspanning tot het plegen van enpogingen tot het plegen van elk dezer strafbare feiten, alsmede opzettelijk gepleegde
4
DE RUYVER, B.; Drugbeleid in de Europese Unie/Politique en matière de drogue au sein de l’Union Européenne. In: MINNE, M.; VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek/ Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers/ Chambre de Représentants de Belgique; Brussel/Bruxelles; juni 1997; 1062/1 – 96/97; pag.107. 5
DEBRULLE, C. In: MINNE, M.; VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek/ Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers/ Chambre de Représentants de Belgique; Brussel/Bruxelles; juni 1997; 1062/3 – 96/97; pag. 698. 6 DE NAUW, A.; Drugs; Kluwer Rechtswetenschappen België; Antwerpen; 1998; pag. 4.
20
voorbereidende handelingen en financiële manipulaties in verband met de in dit artikel bedoelde feiten, als strafbare feiten krachtens §1 beschouwd; (iii) buitenlandse veroordelingen voor zulke strafbare feiten mede in aanmerking genomen bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van recidive; (art. 36, §2, a); (i) elk in de leden 1 en 2 a), (ii) van dit artikel vermeld strafbaar feit wordt van rechtswege aangemerkt als uitleveringsgeval in elk tussen de Partijen gesloten uitleveringsverdrag. De Partijen verbinden er zich toe die strafbare feiten aan te merken als uitleveringsgevallen in elk tussen hen te sluiten uitleveringsverdrag» (art. 36, §2, b (i)). Bovendien verplicht het Verdrag de overeenkomstsluitende Staten rekenschap af te 7 leggen van de wijze waarop het toezicht op psychotrope stoffen wordt georganiseerd . Artikel 38 beperkte zich er oorspronkelijk toe te zeggen dat de verdragsluitende partijen bijzondere aandacht moeten wijden aan maatregelen ter geneeskundige behandeling, verzorging, en revalidatie van verslaafden aan verdovende middelen. Deze bepaling werd echter gewijzigd door hetProtocol van Genève van 25 maart 1972, dat niet alleen de noodzaak benadrukt van behandeling, nabehandeling en revalidatie, maar ook de wederaanpassing of resocialisatie van de personen die misbruik maken van verdovende middelen8. Het Belgisch Parlement keurde het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 30 maart 1961 goed in een wet van 20 augustus 1969 (BS van 27 november 1969). De wet van 8 december 1983 (BS van 14 september 1984) bekrachtigt de goedkeuring van het Protocol houdende wijziging van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 1961, opgemaakt te Genève op 25 maart 1972. 1.1.2. Het verdrag van 1971 inzake psychotrope stoffen (Wenen, 21 februari 1971) 9 Dit Verdrag vertoont qua structuur heel wat punten van overeenkomst met het Enkelvoudig Verdrag van 1961. De bedoeling was immers een belangrijke lacune op te vullen door de internationale drugcontrole van verdovende middelen uit te breiden naar synthetische psychotrope stoffen (amfetamines, slaapmiddelen en hallucinogenen). Deze stoffen zijn vaak minstens even schadelijk, bewustzijns- en gedragsbeïnvloedend. Uitgangspunt is tegelijk geweest het gebruik van psychotrope stoffen voor geneeskundige en wetenschappelijke doeleinden niet «onredelijk» te beperken. Aan dit Verdrag zijn eveneens vier genummerde wijzigbare lijsten gehecht, waarin de gecontroleerde psychotrope stoffen zijn ingedeeld. Het Verdrag voorziet een waaier aan toezichtsmaatregelen ten aanzien van de zeer talrijke stoffen die het onder controle plaatst: vergunningenstelsels voor o.a. vervaardiging of handel, verstrekking op medisch voorschrift, waarschuwingen op
7
DEBRULLE, C. In: MINNE, M.; VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek/ Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers/ Chambre de Représentants de Belgique; Brussel/ Bruxelles; juni 1997; 1062/3 – 96/97; pag. 698. 8 DE NAUW, A.; Drugs; Kluwer Rechtswetenschappen België; Antwerpen; 1998; pag. 4. 9 http://www.incb.org/e/conv/1971/cover.htm
21
verpakkingen en reclame, bijhouden van registers door fabrikanten en handelaren, inen uitvoermachtigingen10. Aangezien het risico op verslaving varieert van product tot product en gegeven de sterk uiteenlopende therapeutische waarde van de middelen, moest men bijgevolg ook zeer uiteenlopende maatregelen nemen in verband met het toezicht11. Artikel 20, dat betrekking heeft op de maatregelen tegen het misbruik van psychotrope stoffen, bepaalt het volgende: «1. De Partijen nemen alle doenlijke maatregelen voor het voorkomen van het misbruik van psychotrope stoffen en voor de tijdige onderkenning, behandeling, opvoeding, nazorg, wederaanpassing aan en wederopneming in de maatschappij van de betrokkenen, en coördineren huninspanningen. 2. De Partijen bevorderen zoveel mogelijk de opleiding van personeel ten behoeve van de behandeling, de nazorg, de wederaanpassing aan en de wederopneming in de maatschappij van degenen die misbruik maken van de psychotrope stoffen.» Wat betreft de strafrechtelijke bepalingen, stelt het Verdrag dat: « ... wanneer personen die misbruik maken van psychotrope stoffen, strafbare feiten hebben begaan, zij, in plaats van te worden veroordeeld of bestraft dan wel naast hun bestraffing, moeten worden onderworpen aan maatregelen voor behandeling, opvoeding, nazorg, wederaanpassing aan en wederopneming in de maatschappij overeenkomstig het eerste lid van artikel 20» (art. 22, 1, b). Krachtens de wet van 25 juni 1992 is het in België in werking getreden (B.S. van 21 maart 1996).
1.1.3. Het verdrag van 1988 tegen de sluikhandel in verdovende middelen (Wenen, 20 december 1988) 12 De reikwijdte van dit Verdrag wordt geformuleerd in artikel 2: «Het doel van dit Verdrag is de samenwerking tussen de Partijen te bevorderen opdat zij ten aanzien van de verschillende aspecten van de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, met name de internationale aspecten, doeltreffender kunnen optreden. Bij het nakomen van hun verplichtingen krachtens dit Verdrag nemen de Partijen de benodigde maatregelen, waaronder begrepen wetgevende en bestuurlijke maatregelen, in overeenstemming met de grondbeginselen van hun onderscheiden nationale wetgevingen». Het Verdrag van 1988 gaat een andere weg op dan de Verdragen van 1961 en 1971, in die zin dat, om de drughandel te bestrijden, meer gedacht moet worden aan het 10
DE RUYVER, B.; Drugbeleid in de Europese Unie/Politique en matière de drogue au sein de l’Union Européenne. In: MINNE, M.; VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek/ Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers/ Chambre de Représentants de Belgique; Brussel/Bruxelles; juni 1997; 1062/1 – 96/97; pag. 108. 11 DEBRULLE, C. In: MINNE, M.; VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek/ Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers/ Chambre de Représentants de Belgique; Brussel/Bruxelles; juni 1997; 1062/3 – 96/97; pag. 698-699. 12 http://www.incb.org/e/conv/1988/cover.htm
22
ontnemen van de winsten gehaald uit de sluikhandel13. Daartoe nemen de Partijen onder meer de verplichting op zich om, in het verlengde van de Verdragenvan 1961 en 1971, (1) geldende strafbaarstellingen te verruimen tot leiders, medeplichtigen, enz., (2) om witwassen uitdrukkelijk strafbaar te stellen, (3) om confiscatie van drugwinsten mogelijk te maken, en (4) de noodzakelijke maatregelen te nemen om die 14 te identificeren, op te sporen, te bevriezen of in beslag te nemen . De Partijen kunnen ook bepalen dat een veroordeling of bestraffing wegens een strafbaar gesteld feit, vervangen of aangevuld kan worden met maatregelen in verband met behandeling, opvoeding, nazorg, en resocialisatie (art.3,4,b). Ook op het vlak van de internationale samenwerking (uitlevering, wederzijdse rechtshulp, gecontroleerde aflevering) brengt het Verdrag een aantal nieuwe elementen aan. Er dient eveneens enige aandacht besteed te worden aan artikel 11, waarin Partijen worden gevraagd maatregelen te nemen teneinde het mechanisme van de «gecontroleerde leveringen» toe te laten. Dit maakt het mogelijk de internationale handel te volgen en het netwerk van de hierbij betrokken personen te identificeren, door de doorvoer van verdovende of psychotrope middelen toe te laten onder toezicht van de bevoegde autoriteiten15. Eveneens belangrijk is dat het Verdrag voorziet in maatregelen met betrekking tot de vervaardiging, het vervoer of de distributie van stoffen die vaak worden gebruikt bij of voor de illegale teelt, productie of vervaardiging van verdovende of psychotrope stoffen – de zogenaamde «precursoren»16. In bijlage bij het Verdrag zijn twee tabellen opgenomen waarin deze precursoren zijn opgesomd. In België maken deze stoffen het voorwerp uit van het Koninklijk Besluit van 26 oktober 1993 houdende de maatregelen tot het voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen (B.S.; 22 december 1993) 17. Dit Verdrag werd door België goedgekeurd door de wet van 6 augustus 1993 (B.S .; 21 maart 1996).
1.2. De Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen De algemene filosofie die ten grondslag ligt aan het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 is duidelijk, namelijk het vrije verkeer van personen en goederen tussen de Benelux, Duitse Bondsrepubliek en Frankrijk te regelen. De betrokken Staten hebben 13
DE NAUW, A.; Drugs; Kluwer Rechtswetenschappen België; Antwerpen; 1998; pag. 4. DE RUYVER, B.; Drugbeleid in de Europese Unie/Politique en matière de drogue au sein de l’Union Européenne. In: MINNE, M.; VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek/ Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers/ Chambre de Représentants de Belgique; Brussel/Bruxelles; juni 1997; 1062/1 – 96/97; pag. 108. 15 DECOURRIERE, A.; Les drogues dans l’Union Européenne – Le Droit en question; Bruylant; Bruxelles; 1996; pag. 148. 16 DE RUYVER, B.; Drugbeleid in de Europese Unie/Politique en matière de drogue au sein de l’Union Européenne. In: MINNE, M.; VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek/ Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers/ Chambre de Représentants de Belgique; Brussel/Bruxelles; juni 1997; 1062/1 – 96/97; pag. 108. 17 DE NAUW, A.; Drugs; Kluwer Rechtswetenschappen België; Antwerpen; 1998; pag. 6. 14
23
vervolgens hun werkzaamheden verder gezet om zo gevolgte geven aan het Akkoord van 1985; op 19 juni 1990 hebben ze de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen ondertekend. Naast deze Staten zijn nog acht andere landen toegetreden tot dit Verdrag: Italië (1990), Spanje en Portugal (1991), Griekenland (1992), Oostenrijk (1995) evenals Denemarken, Finland en Zweden (1996)18. Ter compensatie van de afschaffing van de controles aan de binnengrenzen, voorziet het Verdrag een aantal maatregelen uitgewerkt, o.a. over verdovende middelen, het aanschaffen, het bezit en de handel in wapens en munitie, de justitiële samenwerking, asielaanvragen 19. Dit Verdrag organiseert bovendien de politiële samenwerking, inclusief de uitwisseling van gegevens (art. 39), de grensoverschrijdende observatie (art. 40) en de grensoverschrijdende achtervolging (art. 41)20. De artikelen 70 tot 76 van hoofdstuk 6 van de Schengen-Uitvoeringsovereenkomst zijn gewijd aan de bestrijding van de criminaliteit inzake verdovende middelen. Deze bepalingen zijn beperkt tot het voornemen de nodige maatregelen te treffen wegens de afschaffing van de controle aan de binnengrenzen: er wordt hier dus niet gestreefd naar een globale aanpak van de drugproblematiek. De Overeenkomstsluitende Partijen dienen een permanente werkgroep in te stellen die tot taak heeft gemeenschappelijke vraagstukken met betrekking tot de bestrijding van de verdovende middelencriminaliteit te bestuderen en in voorkomend geval voorstellen te formuleren met het oog op de verbetering van de samenwerking tussen de Overeenkomstsluitende Partijen (art. 70). Elke Partij is eveneens verplicht, met inachtneming van de bestaande Verdragen van de Verenigde Naties, de nodige maatregelen te nemen om de sluikhandel in en de illegale uitvoer van verdovende middelen en psychotrope stoffen, met inbegrip van cannabis, tegen te gaan (art. 71). Deze maatregelen hebben voornamelijk betrekking op de buitengrenscontroles op het personen- en goederenverkeer en op vervoermiddelen, evenals op het toezicht op plaatsen waarvan algemeen bekend is dat aldaar verdovende middelen worden verhandeld, en op de beteugeling van de illegale vraag21. De Partijen moeten eveneens de noodzakelijke maatregelen treffen in verband met de inbeslagneming en ontneming van vermogenswinsten die verkregen werden uit lilegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (art. 72), het toelaten van de gecontroleerde aflevering (art. 73), en de controle op de legale handel (art. 74 tot 76). De Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen werd goedgeke urd door de wet van 18 maart 1993.
18
DECOURRIERE, A.; Les drogues dans l’Union Européenne – Le Droit en question; Bruylant; Bruxelles; 19 96; pag. 119-122. 19 DEBRULLE, C. In: MINNE, M.; VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek/ Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers/ Chambre de Représentants de Belgique; Brussel/Bruxelles; juni 1997; 1062/3 – 96/97; pag. 707. 20 DE NAUW, A.; Drugs; Kluwer Rechtswetenschappen België; Antwerpen; 1998; pag. 6-7. 21 DEBRULLE, C. In: MINNE, M.; VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek/ Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers/ Chambre de Représentants de Belgique; Brussel/Bruxelle s; juni 1997; 1062/3 – 96/97; pag. 707-708.
24
1.3. Drugs in het kader van het Verdrag van Maastricht22 Het Verdrag met betrekking tot de Europese Unie (Maastricht, 7 februari 1992)geeft een nieuwe impuls aan de strijd tegen het drugmisbruik en tegen de handel in verdovende middelen in de Lidstaten. De Europese Unie, tot dan toe de Europese Gemeenschap genoemd, kreeg een institutionele structuur die steunt op drie pijlers : ten eerste de Gemeenschapssfeer, ten tweede het Buitenlands beleid en ten derde Justitie en Binnenlandse zaken23. Volksgezondheid zit vervat in de eerste pijler en de eerste paragraaf van artikel 129 van het Verdrag luidt als volgt: «De Gemeenschap draagt ertoe bij een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid te verzekeren door de samenwerking tussen de Lid-Staten te bevorderen en indien nodig, hun activiteiten te ondersteunen. Het optreden van de Gemeenschap is gericht op preventie van ziekten, met name van grote bedreigingen van de gezondheid, met inbegrip van drugverslaving, door het bevorderen van onderzoek naar de oorzaken en de overdracht daarvan, alsmede het bevorderen van gezondheidsvoorlichting en gezondheidsonderwijs. De eisen inzake gezondheidsbescherming vormen een bestanddeel van het Gemeenschapsbeleid op andere gebieden». Hierbij dient onderstreept te worden dat de drugverslaving de enige ernstige bedreiging van de gezondheid is die uitdrukkelijk in het Verdrag wordt vermeld24. De doelstelling, verwoord in artikel 129, impliceert dat een aantal maatregelen moet genomen worden om de samenwerking en wederzijdse ondersteuning tussen de LidStaten onderling te bevorderen. Daartoe bepaalt lid 2 van artikel 129: «De Lid-Staten coördineren onderling, in verbinding met de Commissie, hun beleid en programma’s op de in lid 1 bedoelde gebieden. De Commissie kan, in nauw contact met de Lid-Staten, alle dienstige initiatieven nemen om deze coördinatie te bevorderen». Andere aspecten van de drugproblematiek vormen in feite een gemeenschappelijke bevoegdheid, maar worden apart behandeld, nl.: het probleem van de precursoren dat belangrijk is in het kader van het economisch beleid en het vrije verkeer van goederen, en het probleem van de ontwikkelingshulp of de banden met de ACP landen (Afrika, Caraïben en Stille Zuidzee – Pacific in het Engels)25. Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vormt de tweede pijler van de Europese Unie. Het Verdrag van Maastricht bepaalt dat de Unie haar doelstellingen, o.a. de handhaving van de vrede en de bescherming van de gemeenschappelijke waarden, nastreeft door «de instelling van een systematische samenwerking tussen de Lid-Staten met betrekking tot de beleidsvoering» en door
22
http://europa.eu.int/abc/obj/treaties/fr/frtoc01.htm DECOURRIERE, A.; Les drogues dans l’Union Européenne – Le Droit en question; Bruylant; Bruxelles; 1996; pag. 110 & 166. 24 DECOURRIERE, A.; Les drogues dans l’Union Européenne – Le Droit en question; Bruylant; Bruxelles; 1996; pag. 173. 25 DECOURRIERE, A.; Les drogues dans l’Union Européenne – Le Droit en question; Bruylant; Bruxelles; 1996; pag. 175.
23
25
«de geleidelijke tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk optreden op de gebieden waar de Lid-Staten aanzienlijke gemeenschappelijke belangen hebben»26. De vlakken waarop ten opzichte van sommige landen of groepen van landen een gemeenschappelijke actie kan worden opgezet, werden opgesomd in een rapport van de Ministerraad en goedgekeurd door de Europese Raad van Lissabon (26-27 juni 1992). Hierbij werd ook voorgesteld om de bestaande samenwerking te versterken met betrekking tot het internationale aspect van bepaalde problemen, zoals de strijd tegen de proliferatie van wapens, de strijd tegen het terrorisme en de strij d tegen de illegale drughandel 27. De derde pijler van de Europese Unie heeft betrekking op de samenwerking op het stuk van Justitie en Binnenlandse Zaken. Negen gebieden worden door de Lidstaten als aangelegenheden van gemeenschappelijk belang beschouwd; vier hiervan hebben rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking op de drugproblematiek. Het gaat hierbij om: − de strijd tegen de drugverslaving, met uitsluiting van de acties die onder preventie (eerste pijler) ressorteren of één van de volgende drie punten, − de justitiële samenwerking in strafzaken, − de douanesamenwerking, met uitzondering van de materies die een gemeenschappelijke bevoegdheid vormen (eerste pijler), in het bijzonder waar het de grondstoffen voor de aanmaak van verdovende middelen betreft, en − de politiële samenwerking (preventie en beteugeling van de handel) in samenhang met de werkzaamheden van Europol (inzonderheid de Drugeenheid Europol), met uitsluiting van die acties die onder de eerste pijler ressorteren (precursoren, witwassen)28. Initiatieven in verband met de drugverslaving kunnen worden genomen door de afzonderlijke Lidstaten of door de Commissie. Op het stuk van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, en de samenwerking op het vlak van Justitie en Binnenlandse Zaken kunnen alleen de afzonderlijke Staten initiatieven nemen. De coördinatie ervan wordt toevertrouwd aan een Coördinatiecomité voorzien in artikel K.4 en vandaar het K.4 comité genoemd (deze laatste werd ontbonden door het artikel 36 in het Verdrag van Amsterdam). Het Verdrag van Maastricht werd goedgekeurd door de wet van 26 november 1992 (SB van 30 oktober 1993).
26
DECOURRIERE, A.; Les drogues dans l’Union Européenne – Le Droit en question; Bruylant; Bruxelles; 1996; pag. 178. 27 DECOURRIERE, A.; Les drogues dans l’Union Européenne – Le Droit en question; Bruylant; Bruxelles; 1996; pag. 178. 28 - DECOURRIERE, A.; Les drogues dans l’Union Européenne – Le Droit en question; Bruylant; Bruxelles; 1996; pag. 182-185. - DEBRULLE, C. In: MINNE, M.; VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek/ Rapport fait au nom du groupe de trav ail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers/ Chambre de Représentants de Belgique; Brussel/Bruxelles; juni 1997; 1062/3 – 96/97; pag. 705.
26
1.4. Het Verdrag van Amsterdam29 Het Verdrag van Amsterdam van 2 oktober 1997 herziet de verdragen waarop de Europese Unie is gegrondvest (o.a. het Verdrag van Rome van 1957 en het Verdrag van Maastricht). Dit heeft als doel de politieke en institutionele voorwaarden te scheppen die de Europese Unie in staat stellen toekomstige uitdagingen op volgende vlakken aan te gaan : de snelle ontwikkeling van de internationale situatie; de mondialisering van de economie en de gevolgen daarvan voor de werkgelegenheid; de bestrijding van terrorisme; internationale criminaliteit en drughandel; de aantastingen van het ecologisch evenwicht en de bedreigingen voor de volksgezondheid. Aanvankelijk bevatte het Verdrag van Rome geen officiële rechtsgrondslag voor de volksgezondheid. Dankzij de Europese Akte (1986) en de ontwikkeling van het concept van het Europa van de burgers kon de prioriteit die het Verdrag an v Rome verleent aan het vrije verkeer worden gekoppeld aan de inspanningen op het gebied van milieu, gezondheid en consumentenbescherming. Op het gebied van de gezondheidsbescherming werd een grote vooruitgang geboekt met het Verdrag betreffende de Europese Unie (Maastricht) dat een speciaal artikel - artikel 129 – over de volksgezondheid in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap heeft opgenomen. In deze sector waar de belangrijkste bevoegdheden nationaal blijven, vormt het optreden van de Gemeenschap echter slechts een aanvulling op het beleid van de Lid-Staten en bestaat het vooral uit het ondersteunen van hun inspanningen en het verlenen van bijstand bij de formulering en uitvoering van gecoördineerde doelstellingen en strategieën. Het Verdrag van Amsterdam beoogt meer vat te krijgen op de situatie door wijziging van artikel 152 (oud artikel 129) van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Op grond van dit laatste artikel kan de Gemeenschap maatregelen nemen die een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid waarborgen, en niet alleen maar daartoe bijdragen. Tot de gebieden van samenwerking tussen de LidStaten behoren volgens dit nieuwe artikel niet alleen ziekten en grote bedreigingen, maar meer in het algemeen ook alle bronnen van gevaar voor de menselijke gezondheid, alsmede de algemene doelstelling van de verbetering van de gezondheid. Bovendien moeten de Gemeenschap en de Lid-Staten de samenwerking met derde landen en met de inzake volksgezondheid bevoegde internationale organisaties bevorderen (art. 152.3). Tenslotte wordt er ook nadrukkelijk gewezen op de mogelijkheid die de Raad heeft om stimuleringsmaatregelen te nemen die gericht zijn op de bescherming en de verbetering van de menselijke gezondheid,met uitsluiting van harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten (art. 152.4). De samenwerking op het gebied van Justitie en Binnenlandse geïnstitutionaliseerd in titel VI van het Verdrag betreffende de Europese herziening van titel VI door het Verdrag van Amsterdam heeft wijzigingen met zich meegebracht binnen deze derde pijler van de Unie. Het Verdrag van Amsterdam voorziet immers in de vorming van «een vrijheid , veiligheid en rechtvaardigheid». 29
-
http://europa.eu.int/abc/obj/amst/nl/index.htm http://europa.eu.int/scadplus/leg/nl/s50000.htm
27
Zaken is Unie. De belangrijke ruimte van
Zo bepaalt artikel 29 nu (oud artikel K.1): «Onverminderd de bevoegdheden van de Europese Gemeenschap, is het doel van de Unie de burgers in een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid een hoog niveau van zekerheid te verschaffen door de ontwikkeling van gezamenlijk optreden van de Lid-Staten op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken en door voorkoming en bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat. Deze doelstelling wordt verwezenlijkt door hetvoorkomen en bestrijden van al dan niet georganiseerde criminaliteit, met name terrorisme, mensenhandel en misdrijven tegen kinderen, illegale drughandel, wapenhandel, corruptie en fraude, door middel van: − een nauwere samenwerking tussen de politiediensten, douaneautoriteiten en andere bevoegde autoriteiten in de Lid-Staten, zowel rechtstreeks als via de Europese Politiedienst (Europol); − een nauwere samenwerking tussen justitiële en andere bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten; − waar nodig, onderlinge aanpassing van de bepalingen betreffende strafzaken in de Lid-Staten. De gemeenschappelijke acties inzake politiesamenwerking omvatten onder andere (artikel K.2.1): - operationele samenwerking tussen politiediensten, douanediensten en andere gespecialiseerde repressieve diensten van de lidstaten - melding van twijfelachtige financiële transacties, met name via de Europese politiedienst Europol - samenwerking en gezamenlijke initiatieven inzake de opleiding, de uitwisseling van verbindingsofficieren, detachementen, het gebruik van materiaal en het onderzoek in criminalistiek. De operationele mogelijkheden van Europol worden eveneens aanzienlijk uitgebreid. De Raad zal de samenwerking via Europol bevorderen en (art. K.2.2): − stelt Europol in staat coördinatie en uitvoering van specifieke onderzoeksacties te vergemakkelijken, aan te moedigen en de voorbereiding ervan te ondersteunen. Dit beoogt men door de bevoegde autoriteiten van de Lid -Staten, inclusief operationele acties van gezamenlijke teams waarvan vertegenwoordigers van Europol ter ondersteuning deel uitmaken; − neemt maatregelen aan waardoor Europol de bevoegde autoriteiten van de Lid Staten kan vragen hun onderzoek in specifieke zaken te verrichten en te coördineren en specifieke expertise te ontwikkelen die er t beschikking van de LidStaten kan worden gesteld om hen te assisteren bij het onderzoeken van zaken van georganiseerde criminaliteit; − bevordert verbindingsregelingen tussen functionarissen belast met opsporing/vervolging die zich specialiseren in de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit in nauwe samenwerking met Europol; − richt een netwerk op voor onderzoek, documentatie en statistiek met betrekking tot grensoverschrijdende criminaliteit. Het gezamenlijk optreden inzake justitiële samenwerking in strafzaken omvat o.a. het geleidelijk aannemen van maatregelen tot opstelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op
28
het gebied van de georganiseerde criminaliteit, terrorisme en illegale drughandel (art. K.3.e). Voorts werd het “Schengen-acquis”, dat door een 13-tal Lid-Staten op intergouvernementele basis is ontwikkeld en waarin tevens de politiële en justitiële samenwerking aan de orde komt, onder de vorm van een Protocol, ge ïntegreerd binnen het Verdrag van Amsterdam. In het kader van de internationale samenwerking (het gemeenschappelijke buitenlands beleid en veiligheidsbeleid) heeft het Verdrag van Amsterdam geen nieuwe middelen voorzien dan deze welke reeds opgenomen waren in het Verdrag van Maastricht, met name de gemeenschappelijke optredens en gemeenschappelijke standpunten (art. J.4 en J.5). De Europese Unie heeft het belang van de drugproblematiek erkend voor het buitenlands beleid, door het opzetten van een tweetalvormen van gemeenschappelijke actie: − de multilaterale actie via het actief ondersteuning geven bij de beleidsvoering, het versterken van de strategiebepalingen door VN-instanties, en het effectief functioneren van formele organisaties; en − bilaterale en regionale activiteiten, voornamelijk via drie soorten hulpmiddelen voor de samenwerking met derde landen in het kader van clausules rond drugs in EU-overeenkomsten met derde landen, nl.: de politieke dialoog, het handelsbeleid en de financieel-technologische ondersteuning30.
1.5. Geldende Gemeenschapsbepalingen met betrekking tot drugs31 Gezien de bepalingen inzake de handel in precursoren van invloed zijn op de douanevoorschriften van de Unie, werd op 8 juni 1989 het VN-Verdrag van 19 december 1988 tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen goedgekeurd namens de toenmalige Europese Economische Gemeenschap. Op grond hiervan heeft de Raad op 22 oktober 1990 beslist dit Verdrag te sluiten. Via een richtlijn werden maatregelen vastgelegd om – bij wijze van tenuitvoerlegging van artikel 12 van het VN-Verdrag van 1988 – toezicht uit te oefenen op de handel tussen de Unie en derde landen in stoffen die vaak worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, ter voorkoming van misbruik ervan. Het gaat in feite om de verordening (EEG) nr 3677/90 van de Raad van 13 december 1990 betreffende de maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen. De bijlage bij deze basisverordening vermeldt drie categorieën precursoren. Deze basisverordening werd gewijzigd door verordening (EEG) rn 900/92 van de Raad van 31 maart 1992. Deze verordening werd uitgevoerd en op haar beurt opnieuw gewijzigd door verordening nr 3769/92 van de Commissie van 21 30
Communication from the Commission to the Council and the European Parliament on a Eur opean Union Action Plan to Combat Drugs (2000-2004); COM (99) 239 final; pag 12. 31 DE RUYVER, B.; Drugbeleid in de Europese Unie. In: MINNE, M.; VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek/ Rapport fait aunom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers/ Chambre de Représentants de Belgique; Brussel/Bruxelles; juni 1997; 1062/1 – 96/97; pag. 110.
29
december 1992. Meest recent werd de laatste verordening nog gewijzigd door verordening (EEG) nr 2959/93 van de Commissie van 27 oktober 1993. Verordeningen zijn bindend in al hun onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat van de Unie. In die zin is, althans voor wat het toezicht op het handelsverkeer met derde landen inzake precursoren betreft, via directwerkende Europese regelgeving een zeer hoge graad van gelijkvormigheid in de gehele Unie tot stand gebracht. Verder heeft men nog beroep gedaan op de techniek van de richtlijn, om– naast het toezicht op het handelsverkeer in precursoren met derde landen– eveneens een intracommunautair toezicht te realiseren op de vervaardiging en het in handel brengen van precursoren. Het gaat met name om richtlijn 92/109/EEG van de Raad van 14 december 1992 inzake de vervaardiging en het in de handel brengen van bepaalde stoffen die worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, waarvan de bijlagen zijn vervangen en gewijzigd bij richtlijn 93/46/EEG van de Commissie van 22 juni 1993. Bedoelde bijlagen hernemen de hoger genoemde drie categorieën precursoren, en stellen eveneens renswaarden g vast binnen dewelke eventuele transacties van de meest stringente voorschriften kunnen worden vrijgesteld. Inmiddels hebben de Lid-Staten reeds de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in hun interne recht moeten voorzien om aan de richtlijn(en) te voldoen.
2. NATIONALE JURIDI SCHE CONTEXT 2.1. Drugwetgeving 2.1.1. Wetten en Koninklijke Besluiten In België geldt de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstof fen en antiseptica (SB van 6 maart 1921), of kortweg de drugwet, als basiswet in de strijd tegen drugs. Deze wetgeving volgde uit de verplichtingen die de Belgische overheid kreeg bij het afsluiten van het Opiumverdrag van Den Haag van 23 januari 1912 32. De overeenkomstsluitende partijen stemden toen o.a. in om de productie, de handel en het gebruik van deze stoffen te beperken tot gebruik voor medische behandelingen; samen te werken teneinde het opiaatgebruik aan banden te leggen en deze beperkende maatregelen efficiënt te kunnen toepassen; het bezit van opiaten strafbaar te stellen; de verkoop van opiaten aan onbevoegde personen te verbieden. Naar aanleiding van het groeiende besef van de ontoereikendheid om de internationale drughandel en het expansieve aanbod van verslavende middelen te bestrijden, werd de wet van 24 februari 1921 grondig gewijzigd door dewet van 9 juli 1975 (SB van 26 september 1975).
32
DE RUYVER, B.; De wetgeving over drugs ni België. In: Handboek Verslaving; Bohn Stafleu Van Loghum; Houten/Diegem; 1995; pag. 3. De Opiumconventie werd door België ondertekend op 18 juni 1912 en werd rechtsgeldig gemaakt door de wet van 15 maart 1914 (door oorlogsomstandigheden verscheen de wetpas op 16 juli 1919 in het Belgisch Staatsblad).
30
De drugwet van 1921 is een kaderwet, net als de wijzigende wet van 1975, waardoor de regering de bevoegdheid kreeg om d.m.v. uitvoeringsbesluiten de handel in de bij wet vastgelegde producten te regelen. Zo bepaalt de wet van 1921 dat: «de regering wordt gemachtigd om, in het belang van de openbare gezondheid, de invoer, uitvoer, vervaardiging, bewaring (d.w.z. de opslag onder de vereiste voorwaarden, de etikettering), het vervoer, het bezit, de verkoop en het te koop stellen, het afleveren of aanschaffen, mits betaling of kosteloos, van de gifstoffen, slaapmiddelen, verdovende stoffen, ontsmettingsmiddelen en antiseptica, alsook het verbouwen van planten waaruit deze stoffen kunnen worden getrokken, te regelen en daarover toezicht te houden». De nieuwe wet van 1975 hield o.a. een uitbreiding in van deze reglementerende bevoegdheid naar «andere psychotrope stoffen dan verdovende middelen en slaapmiddelen, die afhankelijkheid kunnen teweegbrengen». Deze wetgeving kan gezien worden als een emanatie van een strafrechtelijk en een crimineel beleid dat steunt op twee pijlers: enerzijds de harde repressieve anpak van de drughandel, en anderzijds het onderscheid tussen drughandel uit louter lucratieve beweegredenen en het druggebruik met dealen om het eigen gebruik te financieren. In dit laatste geval wordt de gebruiker eerder als slachtoffer beschouwd. Deze gewijzigde houding t.o.v. de druggebruiker komt tot uiting in de uitbreiding van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, en de invoering van de strafuitsluitende verschoningsgronden. De wet van 14 juli 1994 (BS van 21 oktober 1994) maakt het mogelijk om de in de wet vastgelegde straffen beter aan te passen aan de aard van de gepleegde misdrijven. De meest recente aanpassingen werden aangebracht door dewet van 17 november 1998 tot wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsmiddelen en antiseptica, en het Koninklijk Besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de parame dische beroepen en de geneeskundige commissies (BS van 23 december 1998). Zo ontstonden nieuwe mogelijkheden om die inrichtingen waar druggebruik of drughandel vastgesteld werd gemakkelijker te laten sluiten. Anderzijds creëerde de wijziging van het K.B. nr. 78 een wettelijke basis voor de initiatieven in het kader van de harm reduction, zoals spuitruilprojecten. In uitvoering van de drugwet van 1921 werden twee Koninklijke Besluiten uitgevaardigd, die enerzijds over verdovende middelen en anderzijds over psychotrope stoffen handelen. Het onregelmatig invoeren, uitvoeren, vervaardigen, vervoeren, bezitten, verkopen, te koop aanbieden, afleveren of aanschaffen van slaapmiddelen of verdovende middelen wordt strafbaar gesteld bij K.B. van 31 december 1930 omtrent de handel in slaapen verdovende middelen (SB van 10 januari 1931) . Inzake de reglementering van bepaalde psychotrope stoffen is het onregelmatig invoeren, uitvoeren, vervoeren, vervaardigen, bezitten, verkopen, te koop stellen, afleveren of aanschaffen van psychotrope stoffen strafbaar gesteld bij K.B. van 2
31
december 1988 betreffende de psychotrope stoffen (SB van 3 februari 1989), dat het K.B. van 31 mei 1976 volledig vervangt. Het K.B. van 1930 bevat eveneens een lijst van slaapmiddelen en verdovende middelen. Voor een lijst van de overige psychotrope stoffen moet verwezen worden naar het K.B. van 1988. Beide lijsten werden verder geactualiseerd door hetK.B. van 22 januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen (SB van 14 januari 1999). Door het uitvaardigen van dit laatste K.B. werden bovendien de verplichtingen die voortvloeien uit het VN-Verdrag van 1971 inzake psychotrope stoffen opgenomen in de Belgische drugwetgeving. Dergelijke psychotropische stoffen mogen slechtsverhandeld worden door personen die beschikken over een vergunning van de Minister van Volksgezondheid. Bepaalde personen, zoals apothekers, geneesheren en dierenartsen, worden in het kader van hun beroep geacht van rechtswege over een dergelijke vergunning te beschikken. Deze uitvoeringsbesluiten leggen eveneens aan al wie dergelijke verdovende en psychotrope middelen in zijn bezit heeft, de verplichting op om een speciaal boekhoudkundig register aan te leggen met de vermelding van alle verdovende en psychotrope middelen en de hoeveelheid die hij in zijn bezit heeft. Naast de wet van 1921 en zijn uitvoeringsbesluiten, moet hier ook de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen (SB van 17 april 1964) in aanmerking genomen worden. Volgens artikel 6 van deze wet «kan de Koning, onverminderd de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaap- en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica, in het belang van de volksgezondheid, regelen stellen en toezicht uitoefenen op de invoer, de uitvoer, de fabricage, de bereiding, het vervoer, de distributie, het onder toezicht houden, het bewaren, het te koop aanbieden, het verkopen, het afstaan onder een bezwarende titel of om niet, het verpakken, de verpakking, de benaming, de inhoud en de etikettering van de verpakkingen, alsmede het afleveren van geneesmiddelen». De voorwaarden en de modaliteiten voor het te koop aanbieden, de detailverkoop en de terhandstelling, zelfs kosteloos, van steriel injectiemateriaal, van ontsmettingsmiddelen en van steriel verband door de personen hiertoe gemachtigd zijn bepaald in het koninklijk besluit van 5 juni 2000 tot uitvoering van het koninklijk besluit betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies (BS van 7 juli 2000). Bevoegde personen zijn geneesheren, verpleegkundigen, psychologen, paramedici en sociale werkers, voor zover zij beroepshalve verbonden zijn aan een gespecialiseerd centrum. Tenzij in geval van hoogdringendheid, kan steriel injectiemateriaal alleen in ruil voor gebruikt injectiemateriaal kosteloos ter hand gesteld worden. De bevoegde personen zijn verplicht een register bij te houden en dat ter beschikking te houden van de Algemene Farmaceutische Inspectie.
2.1.2. Ministeriële omzendbrieven In het kader van de Belgische wetgeving werden een aantal ministeriële omzendbrieven uitgevaardigd.
32
Omzendbrief van 25 april 1990 betreffende bijzondere opsporingstechniekenvoor ernstige of georganiseerde criminaliteit Deze circulaire is van toepassing op alle politiediensten, die van deze bijzondere opsporingstechnieken slechts gebruik kunnen maken, na goedkeuring door het Openbaar Ministerie. Volgende algemene beginselen zijn in de circulaire vervat: − de behoorlijkheid van de opsporingen, wat betekent dat de opsporingen moeten gebeuren met eerbied voor de rechten van de mens en in overeenstemming met de waardigheid van het gerecht, − verbod van provocatie, wat wil zeggen dat de vastgestelde inbreuken in geen enkel geval mogen worden uitgelokt, − proportionaliteit en subsidiariteit: de toepassing van de bijzondere opsporingstechnieken moet beantwoorden aan deze twee algemene voorwaarden: − proportionaliteit: het moet gaan om een misdaad of een wanbedrijf dat ofwel zwaarwichtig is, ofwel georganiseerd in de zin dat het wordt gepleegd in het kader van de misdadige activiteit van een bende, − subsidiariteit: het moet gaan om een misdaad of wanbedrijf waarbij het niet mogelijk is de noodzakelijke bewijzen te verzamelen d.m.v. andere opsporingstechnieken.
Omzendbrief van 26 mei 1993 over de algemene richtlijnen over de algemene richtlijnen voor een gemeenschappelijk strafrechtelijk beleid inzake verdovende middelen 33 Deze omzendbrief strekt ertoe het beleid van het openbaar ministerie ter zake rationeler, duidelijker en doorzichtiger te maken. De gezamenlijke richtlijn van de Minister van Justitie en de Procureurs-generaal, beoogt een uniform strafrechtelijk beleid uit te bouwen inzake verdovende middelen, op basis van aanvaarde doelstellingen inzake criminaliteitspreventie, de openbare veiligheid en de volksgezondheid. Een efficiënt gemeenschappelijk strafrechtelijk beleid ter zake vereist dat één of meer gespecialiseerde magistraten belast moeten worden met deze dossiers en dat geen enkel dossier onmiddellijk het voorwerp is van seponering. Overeenkomstig de beslissing van de Procureurs-generaal van 1 oktober 1990 dienen druggebruikers bij voorkeur vervolgd te worden voor de correctionele rechtbank van hun woon- of verblijfplaats, aangezien een eventuele probatiemaatregel hier het meest kans op slagen heeft en de delinquent er het best kan opgevolgd worden. Elk dossier dient individueel onderzocht te worden, en de betrokken magistraat moet zijn beoordelingsvrijheid gebruiken in functie van de gegevens eigen aan het dossier. Indien echter afgeweken wordt van de algemene richtlijnen van het beleid, dient de rechter zijn beslissing te motiveren. De algemene richtlijn geeft duidelijk aan dat er geen onderscheid gemaakt moet worden tussen de verschillende soorten drugs. Wel worden drie types druggebruikers onderscheiden34:
33
- DE RUYVER, B.; De wetgeving over drugs in België In: Handboek Verslaving; Bohn Stafleu Van Loghum; Houten/Diegem; 1995; pag. 5. - DEBRULLE, C. In: MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgro ep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre de Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juin 1997; 1062/3 – 96/97; pag. 692.
33
−
de gelegenheidsgebruiker die als een «experimentele» gebruiker kan worden beschouwd, − de gewoontegebruiker die op geregelde of herhaalde wijze drugs gebruikt, m.a.w . een drugverslaafde, − de dealer die verdovende middelen verkoopt met winstgevend doel. Naargelang deze categorieën wordt een aangepaste reactie voorgesteld.
Omzendbrief van 17 augustus 1994 inzake aanwervingen, mogelijk gemaakt in het kader van het Globaal Plan voor de werkgelegenheid, het concurrentievermogen en de sociale zekerheid, voor de criminaliteitspreventieen de opvang inzake drugverslaving binnen het Globaal Plan van de regering (SB van 16 september 1994). Ter uitvoering van het Koninklijk Besluit van 12 augustus 1994 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de gemeenten een financiële hulp kunnen genieten voor de aanwerving van bijkomend burgerpersoneel belast met de begeleiding van alternatieve strafrechtelijke maatregelen, de criminalite itspreventie en de opvang inzake drugverslaving (SB van 16 september 1994), bepaalt deze omzendbrief de voorwaarden en modaliteiten voor de introductie van projecten door lokale overheden. Dit drugplan moet hen toelaten de drughulpverlening te versterkenop die plaatsen waar ze nog onvoldoende kan inspelen op de behoeften. Bovendien moet het de steden en gemeenten ook in staat stellen een zo geïntegreerd mogelijk drugbeleid te voeren. Ingevolge artikel 8 van het Koninklijk Besluit van 12 augustus 1994 werd een nationale begeleidingscommissie opgericht, belast met het bestuderen van de ingediende voorstellen van steden en gemeenten en het uitbrengen van advies daarover. Deze commissie is eveneens belast met de opvolging en de evaluatie van alle projecten. Alle projecten dienen te kaderen binnen de prioriteiten die werden vastgesteld op basis van de circulaire: − de aanwerving van preventiewerkers, belast met de uitvoering van sensibiliserings- en informatiecampagnes in samenwerking met de scholen, de horeca, de jeugdverenigingen, enz... − de versterking van de ambulante sector door de aanwerving van straathoekwerkers, door de oprichting of versterking van onthaal - of opvangcentra die 24 uur op 24 functioneren, − de aanwerving van preventiewerkers in het kader van de resocialisatie en reïntegratie van drugverslaafden, − de aanwerving van personeel voor de specifieke problematiek inzake drugs in de grensstreek. Voornoemde projecten kunnen in een vijftal categorieën worden ingedeeld:
34
- DE RUYVER, B.; De wetgeving over drugs in België In: Handboek Verslaving; Bohn Stafleu Van Loghum; Houten/Diegem; 1995; pag. 24. - DEBRULLE, C. In: MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre de Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juin 1997; 1062/3 – 96/97; pag. 693.
34
− − − − −
ondersteuning van de residentiële crisisopvang, die een opvang bieden voor druggebruikers in een psychische of medisch-sociale probleemsituatie, ondersteuning van de ambulante hulpverlening, teneinde contacten te kunnen leggen met drugverslaafden en hen eventueel ambulant te begeleiden of te oriënteren naar de residentiële hulpverlening, ondersteuning van het straathoekwerk, teneinde een brug te herstellen tussen gemarginaliseerde druggebruikers en de hulpverlening, personeel ten behoeve van de vorming van intermediairen inzake drugpreventie, ondersteuning van crisisnetwerken, teneinde de continuïteit en de bereikbaarheid van de drughulpverlening te verzekeren.
Omzendbrief nr. COL 5/98 van het College van Procureurs -generaal bij de Hoven van Beroep over de gemeenschappelijke richtlijn van de Minister van Justitie van 8 mei 1998 over een vervolgingsbeleid inzake bezit en detailhandel van illegale verdovende middelen. Deze richtlijn kadert in het verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek, en vervangt de bepalingen van de algemene richtlijn van 26 mei 1993. De circulaire pleit voor een normaliseringsbeleid, een derde weg tussen een louter repressieve aanpak en een gedoogbeleid. Ze maakt voor het eerst een duidelijk onderscheid tussen enerzijds cannabis en zijn derivaten, en anderzijds de andere illegale drugs (heroïne, cocaïne, XTC, enz.). Dit onderscheid wordt gemaakt op basis van het feit dat cannabisproducten minder gezondheidsproblemen veroorzaken dan andere illegale drugs. De drugwetgeving wordt hierdoor niet gewijzigd: het bezit van cannabis blijft een inbreuk op de wet van 24 februari 1921 en blijft dus strafbaar. Maar in het vervolgingsbeleid krijgt het bezit van cannabis voor persoonlijk gebruik de laagste prioriteit. Wat betreft de handel in kleine hoeveelheden drugs dient een onderscheid gemaakt te worden tussen handel uit louter winstbejag en handel om in eigen gebruik te voorzien. In het eerste geval moet de detailhandel beschouwd worden als een essentiële schakel van de wijdvertakte drugdistributie en dient de repressieve aanpak identiek te zijn aan die tegen de georganiseerde criminaliteit. In het tweede geval is het aangewezen dat door de politiediensten een gewoon proces -verbaal wordt opgesteld en dat de parketmagistraat één van de maatregelen aanbevolen in deze richtlijn, toepast (seponering na eventuele doorverwijzing naar een gespecialiseerde hulpverleningsdienst voor druggebruikers indien er sociale overlast bestaat of het risico om een problematische gebruiker te worden; verval van destrafvordering door betaling van een geldsom; praetoriaanse probatie).
2.2.
Wetgeving op de openbare dronkenschap
De volgende wetteksten moeten in aanmerking genomen worden in het kader van de strafrechtelijke beteugeling van dronkenschap35: 35
VAN CAUWENBERGHE, K.; Drugsvademecum ; Kluwer Rechtswetenschappen België; Deurne; 1997; pag. 28-29.
35
-
De Besluitwet van 14 november 1939 betreffende de beteugeling van de dronkenschap (SB van 27 maart 1968) omschrijft de sancties die iemand zich op de hals haalt wanneer deze in staat van dronkenschap op een publieke plaats aangetroffen wordt.
-
Het Koninklijk Besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer (SB van 27 maart 1968) bepaalt de sancties voor het besturen van een voertuig in staat van dronkenschap of in staat van alcoholintoxicatie. De term «dronkenschap» slaat op de toestand waarin een persoon niet meer beschikt over de bestendige controle van zijn daden, als gevolg van het gebruik van alcohol, medicatie of drugs. Het alcoholgehalte wordt vastgesteld via een ademtest of een bloedanalyse. Het bewijs dat een persoon zich in staat van dronkenschap bevond, kan ook door vermoedens geleverd worden36. Volgens dit Koninklijk Besluit is men strafbaar eenmaal de grens van 0,8 promille alcohol per liter bloed of 0,35 mg alcohol per liter uitgeademde lucht is overschreden. De wet van 18 juli 1990 (SB van 8 november 1990) heeft deze grens vastgelegd op 0,5 promille alcohol per liter bloed of 0,22 mg alcohol per liter uitgeademde lucht.
2.3.
Strafrechtelijke gedragingen en sancties
2.3.1. Strafbare feiten Krachtens de wet van 24 februari 1921, zoals gewijzigd door de wet van 9 juli 1975 en de wet van 14 juli 1994, zijn de voornaamste inbreuken op de drugwetgeving37: - de productie, de invoer, de uitvoer, de transit, de handel, en het bezit van verdovende of psychotrope middelen,wanneer dit niet op een medisch voorschrift gebaseerd is, - gebruik in groep van verdovende middelen of psychotrope stoffen, - het aanzetten tot druggebruik, - het gemakkelijker maken van het gebruik van drugs door het verschaffen van een lokaal of enig ander middel, - het feit zich verdovende middelen of psychotrope stoffen te hebben aangeschaft, of een poging daartoe ondernomen hebben, d.m.v. een vals voorschrift, valse vraag, een valse handtekening, of op een andere bedrieglijke wijze, - misbruik maken van voorschrijven, toedienen of afleveren van geneesmiddelen die stoffen bevatten die afhankelijkheid kunnen teweegbrengen, onderhouden of verergeren, - zich verzetten tegen bezichtiging, inspectie, monsterneming, enz...
36
Les Codes LARCIER, Edition 1998, tome II, pag. 635. DEBRULLE, C.; Beleid / politique. In: MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de wer kgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers/ Chambre de Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/3 – 96/97; pag. 690-691.
37
36
In de Belgische drugwetgeving wordt geen onderscheid gemaakt tussen de zgn. «soft drugs» en «hard drugs». Verder dient nog opgemerkt te worden dat het individueel druggebruik niet strafbaar gesteld is, in tegenstelling tot het bezit van verdovende of psychotrope middelen, evenals het gebruik in groep. Ter herinnering, de Omzendbrief nr. COL 5/98 van het College van Procureurs-generaal bij de Hoven van Beroep over de gemeenschappelijke richtlijn van de Minister van Justitie van 8 mei 1998 over een vervolgingsbeleid inzake bezit en detailhandel van illegale verdovende middelen vermeldt dat het bezit van cannabis met het oog op persoonlijk gebruik een inbreuk op de drugwet blijft, maar de laagste prioriteit in het vervolgingsbeleid krijgt. Krachtens de besluitwet van 14 november 1939 betreffende de bete ugeling van de dronkenschap (SB van 18 november 1939) en het Koninklijk Besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer (SB van 27 maart 1968; Err.SB van 23 april 1968) en de wet van 18 juli 1990 tot wijziging van de wet betreffende het wegverkeer (SB van 8 november 1990), zijn de belangrijkste overtredingen38: - het feit zich in het openbaar in staat van dronkenschap te bevinden, - het feit dronkenmakende dranken te blijven schenken aan een persoon die kennelij k dronken is, - alcoholintoxicatie in het verkeer; met name geïntoxiceerd rijden en dronken rijden.
2.3.2. Sancties 2.3.2.1. Drugwetgeving 2.3.2.1.1. Strafrechtelijke sancties39
De minimumstraf die kan opgelegd worden voor drugmisdrijven is momenteel een gevangenisstraf van 3 maanden en/of een geldboete van 1000 BEF (te vermenigvuldigen met 200). De maximumstraf voor de inbreuken, zonder verzwarende omstandigheden, bedraagt 5 jaar en/of een geldboete van 100.000 BEF. Welke strafrechtelijke sanctie van toepassing is, wordt beschreven in de artikelen 2 tot 4 van de wet van 24 februari 1921. De drugwet stelt dat Boek I van het Strafwetboek, inclusief hoofdstuk VII en artikel 85, van toepassing is. Dit betekent dat de rechter verzachtende omstandigheden kan aannemen, en zodoende een lichtere straf opleggen dan het wettelijk bepaalde minimum. Rekening houdend met de eigen aard van de drugproblematiek, heeft de wetgever het via artikel 9 van de wet van 9 juli 1975 voor druggebruikers mogelijk gemaakt om gebruik te maken van de toepassingsmogelijkheden van de wet van 24 juni 1964 38
VAN CAUWENBERGHE, K.; Drugsvademecum ; Kluwer Rechtswetenschappen België; Deurne; 1997; pag. 69-71. 39 - DE RUYVER, B.; De wetgeving over drugs in België . In: Handboek Verslaving; Bohn Stafleu Van Loghum; Houten/Diegem; december 1995; pag. 3. - VAN CAUWENBERGHE, K.; Drugsvademecum ; Kluwer Rechtswetenschappen België; Deurne; 1997; pag. 7576.
37
betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie (SB van 17 juli 1964), zelfs indien zij niet voldoen aan de gestelde voorwaarden met betrekking tot eerdere veroordelingen die zij mochten opgelopen hebben. De meeste inbreuken op de drugwetgeving worden bestraft met correctionele straffen. Wanneer er echter sprake is van strafverzwarende omstandigheden, kan er een criminele straf uitgesproken worden. In geval van herhaling kan er zich ook een strafverhoging voordoen. Artikel 5 van de drugwet bepaalt dat bij herhaling binnen de 5 jaar na een veroordeling wegens drugsmisdrijven, de correctionele straffen kunnen worden verdubbeld en de criminele straffen kunnen worden verzwaard overeenkomstig artikel 54 Sw. Daarenboven is de rechter vrij om bijkomende straffen uit te spreken, zoals de ontzetting uit de uitoefening van bepaalde burgerlijke en politieke rechten. Deze ontzetting kan facultatief of verplicht zijn, naargelang de strafmaat. De ontzetting kan ook tijdelijk of voor altijd zijn. De Belgische drugwetgeving voorziet tevens: «Indien zij een tak van de geneeskunde, de diergeneeskunde of een paramedisch beroep uitoefenen, kan de rechter de daders, alsmede hun medeplichtigen, tijdelijk of voor altijd ontzetten van de uitoefening van die kunde of dat beroep». Naast de bijkomende straffen van de artikelen 42 en 43 van het Strafwetboek kan de rechter de verbeurdverklaring bevelen van voertuigen, toestellen en instrumenten of zaken die hebben gediend of bestemd waren om de misdrijven te plegen of die er het voorwerp van uitmaken, zelfs als ze geen eigendom zijn van de veroordeelde.
Strafverzwarende omstandigheden In de artikelen 2bis tot 5 van de wet van 1921 worden een aantal strafverzwarende omstandigheden opgesomd: - de leeftijd van de betrokkene ten aanzien van wie het misdrijf wordt gepleegd, - de gevolgen voor de gezondheid, - het veroorzaken van een ongeneeslijke ziekte, een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid, het volledig verlies van het gebruik van een orgaan of een zware verminking - de dood tot gevolg - een daad van deelneming aan de bedrijvigheden van een vereniging, - herhaling: in geval van herhaling binnen de 5 jaar na een veroordeling wegens inbreuken op de drugwetgeving of op de besluiten ter uitvoering ervan, kunnen de correctionele straffen worden verdubbeld en de criminele straffen worden verzwaard overeenkomstig art. 54 Sw., - plaats van het misdrijf: de rechter kan de tijdelijke of definitieve sluiting bevelen van drankgelegenheden of van alle andere inrichtingen waar drugmisdrijven gepleegd werden. Bovendien kan hij de veroordeelde tijdelijk of voor altijd ontzetten van het recht dergelijke inrichtingen persoonlijk of door een tussenpersoon te exploiteren. Hij kan eveneens de aanplakking en de openbaarmaking van de rechterlijke beslissing op kosten van de veroordeelde gelasten,
38
-
beroep van de verdachte: de beoefenaars van de geneeskunde, de diergeneeskunde of van een paramedisch beroep kunnen door de rechter tijdelijk of voor altijd ontzet worden van de uitoefening van deze kunde of dat beroep.
Strafverminderende omstandigheden Artikel 6 van de wet van 24 februari 1921 bepaalt dat de verschoningsgrond van de onthulling kan leiden tot strafuitsluiting of strafvermindering. De schuldigen blijven vrij van de bij wet vastgelegde correctionele straffen wanneer zij, vóór de vervolging, aan de overheid de identiteit van de daders van drugmisdrijven bekendmaken of, indien de daders niet bekend zijn, het bestaan van deze misdrijven hebben onthuld. De strafuitsluitende verschoningsgrond van de onthulling is niet van toepassing op de misdrijven bestraft met criminele straffen. De onthulling dient volledig en oprecht te zijn, en van die aard te zijn dat de overheid in staat is om vervolgingen in te stellen. In dezelfde omstandigheden zullen ook criminele straffen worden verminderd. Er is echter geen onthulling wanneer de verstrekte inlichtingen al eerder aan de overheid bekend waren. De correctionele straffen worden eveneens verminderd ten aanzien van de schuldigen die na het begin van de vervolging de identiteit van onbekend gebleven daders aan de overheid hebben onthuld.
2.3.2.1.2.
Alternatieve sancties
Er is een brede waaier van alternatieve gerechtelijke maatregelen die toelaten om te individualiseren en een straf aan te passen aan de persoon van de dader en de omstandigheden van het misdrijf. Zo bestaan de bemiddeling in strafzaken, de praetoriaanse probatie, de rechtsomlegging, de alternatieve maatregelen ter vervanging van de voorlopige hechtenis, en de dienstverlening en de opleiding in het kader van de probatiewet (cfr. Hoofdstuk 2, punt 2.4). Men kan 3 soorten alternatieve sancties onderscheiden: 1) De werkstraf of maatschappelijke dienstverlening. De betrokkene wordt de verplichting opgelegd om gedurende zijn vrije tijd een bepaald aantal uren onbetaalde arbeid ten dienste van de maatschappij te verrichten. Meestal gaat het om herstelen onderhoudswerkzaamheden bij overheidsdiensten, gemeentebesturen, milieuorganisaties, bejaardentehuizen, enz... De dienstverlening moet ook voor het individu een meerwaarde opleveren, zoals het bevorderen van het gevoel van eigenwaarde of het aanleren van nieuwe bekwaamheden. Een werkstraf kan bijvoorbeeld inhouden: het verwijderen van zwerfvuil en opruimen van illegale stortplaatsen in natuurgebieden, keukenhulp in verzorgingstehuizen, enz... 2) Vormingsprojecten. De delinquenten krijgen de mogelijkheid om een professionele of sociaal-educatieve opleiding te volgen, waar bijvoorbeeld sociale vaardigheden worden ontwikkeld, waar men op een geweldloze manier conflicten leert op te lossen, of waar men geconfronteerd wordt met de gevolgen van zijn gedrag voor het slachtoffer. De essentie van dergelijke leerstraffen is eht leren, gericht op gedragsverandering. Deze vorming kan zowel individueel als in groep gegeven worden, en kan grondig verschillen, in duur, maar ook inhoudelijk.
39
3) Behandelingsprojecten. Het gaat hier om therapie, waarbij de persoon centraal staat. Deze behandeling kan zowel individueel als in groep worden georganiseerd.
2.3.2.1.3.
Administratieve sancties 40
Naast de strafrechtelijke sancties is het ook mogelijk om administratieve sancties op te leggen. De burgemeester beschikt – op basis van de artikelen 133 t/m 135 van de Gemeentewet – over de bevoegdheid om bepaalde inrichtingen tijdelijk of definitief te sluiten. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het druggebruik op zich, in bijv. een dancing, geen reden is om deze te sluiten. Zo’n beslissing moet voldoe nde gemotiveerd zijn, zodat hieruit blijkt dat de openbare orde dermate verstoord werd dat een sluiting het enige doeltreffende middel is om deze openbare orde te herstellen. Een administratieve sluiting heeft het voordeel dat deze onmiddellijk kan uitgevoerd worden, terwijl een sluiting bevolen door de rechter pas enige maanden nadien wordt uitgesproken.
2.3.2.2. Wet betreffende de beteugeling van de dronkenschap en de wet betreffende de politie op het wegverkeer 2.3.2.2.1.
Strafrechtelijke sancties 41
Artikel 1 van de Besluitwet van 14 november 1939 bepaalt dat iemand die een inbreuk pleegt in verband met openbare dronkenschap, bestraft kan worden met een geldboete van 15 tot 25 BEF (te vermenigvuldigen met 200). Indien er zich binnen 1 jaar na de veroordeling een herhaling van de feiten voordoet, wordt deze geldboete verhoogd tot een bedrag van 26 tot 50 BEF. In geval van een nieuwe herhaling na een tweede veroordeling, wordt een gevangenisstraf opgelegd van 8 dagen tot 1 maand en een geldboete van 50 tot 100 BEF. Volgens artikel 4 van dezelfde wet wordt een gevangenisstraf van 8 dagen tot 1 maand en/of een geldboete van 26 tot 50 BEF ook opgelegd aan degene die dronkenmakende dranken schenkt aan een persoon die kennelijk dronken is. Indien deze persoon de volle leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, wordt de straf verdubbeld. Artikel 5 voorziet dat herbergiers en slijters, evenals hun aangestelden, die, zonder aannemelijke reden, dronkenmakende dranken opdienen aan een minderjarige die geen 16 jaar oud is, worden gestraft met een gevangenisstraf van 8 tot 15 dagen en een geldboete van 26 tot 50 BEF, of met één van die straffen alleen. Volgens artikel 8 wordt degene die opzettelijk iemand anders tot dronkenschap heeft gebracht, wanneer de dronkenschap een ziekte tot gevolg heeft gehad die persoonlijke werkonbekwaamheid heeft meegebracht, gestraft met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 2 jaar en een geldboete van 26 tot 500 BEF, of met één van die straffen
40 41
VAN CAUWENBERGHE, K.; Drugsvademecum ; Kluwer Rechtswetenschappen België; Deurne; 1997; pag. 76. VAN CAUWENBERGHE, K.; Drugsvademecum; Kluwer Rechtswetenschappen België; Deurne; 1997; pag. 76.
40
alleen. Indien de dronkenschap de dood tot gevolg heeft, bedraagt de straf 5 tot 10 jaar opsluiting en een geldboete van 250 tot 5000 BEF. Wanneer een persoon die zich in geïntoxiceerde of dronken toestand bevindt, een inbreuk pleegt op de wet betreffende de politie op het wegverkeer, kan de betrok kene een geldboete krijgen van 25 tot 2000 BEF en/of een gevangenisstraf van 15 dagen tot 6 maanden. Bovendien kan een onmiddellijke intrekking van het rijbewijs bevolen worden voor de duur van 15 dagen; deze periode kan eenmaal verlengd worden met een nieuwe periode van 15 dagen (artikelen 55 tot 57 van het K.B. van 16 maart 1968). De rechter kan eveneens het verval van het recht tot sturen bevelen voor een periode van ten minste 8 dagen tot ten hoogste 5 jaar. Indien de schuldige binnen de 3 jaar vóór deze overtredingen, veroordeeld werd voor dezelfde overtreding(en), kan het verval van het recht tot sturen evenwel uitgesproken worden voor een periode van meer dan 5 jaar of voorgoed. D wet van 16 maart 1999 die de wet betreffende de wegverkeerspolitieop 16 maart 1968, uitgevaardigd op 16 maart 1968, aanpast (SB van 30 maart 1999) bepaalt de andere middelen (THC, amfetamines, MDMA, MDEA, MBDB,morfine, cocaïne, of benzoylecgonine) die de rijvaardigheid beïnvloeden en definieert tevens de straffen aangezien het bij vastgelegde toelaatbare gehalte voorbijgestreefd (opsluiting van 15 dagen tot 6 maand en een boete van 200 tot 2000 frank of een van beide straffen). 2.3.2.2.2. Administratieve sancties42
De persoon die in dronken toestand op een openbare pla ats aangetroffen wordt, kan opgesloten worden gedurende tenminste 2 uren en ten hoogste 12 uren, indien de delinquent wanorde, schandaal, of gevaar veroorzaakt voor een ander of voor hemzelf (art. 1, §2 van de besluitwet van 14 november 1939). Wanneer een persoon een inbreuk pleegt op de wet op het wegverkeer, kan de politie of de rijkswacht de betrokkene een rijverbod opleggen van 3 tot 6 uren.
2.4. Alternatieve gerechtelijke maatregelen Op alle echelons – opsporing, vervolging, straftoemeting en strafuitvoering – heeft men de afgelopen jaren een explosieve stijging vastgesteld van de druggerelateerde criminaliteit. Eén en ander wordt het duidelijkst geïllustreerd door het hoge aantal voor drugfeiten gedetineerde personen in het gevangeniswezen, wat uitein delijk het laatste echelon van de strafrechtsbedeling is. Tot op heden komen druggebruikers nog zeer vaak in contact met de strafrechtsbedeling. Op alle echelons van de strafrechtsbedeling bestaat nochtans modaliteiten om, indien mogelijk, personen met afhankelijkheidsproblemen naar de drughulpverlening door te verwijzen. Elk van deze mogelijkheden brengt specifieke samenwerkingsmodaliteiten tussen justitie en hulpverlening met zich mee. De hoofddoelstellingen van de alternatieve maatregelen worden als volgt omschreven43: 42
VAN CAUWENBERGHE, K.; Drugsvademecum ; Kluwer Rechtswetenschappen België; Deurne; 1997; pag. 77.
41
− − −
− − − − −
de bewustmaking van de delinquenten dat hun gedrag rechtstreeks en onrechtstreeks schade toebrengt aan de kwaliteit van het leven, en de strijd tegen de bagatellisering van dergelijke gedragingen; het aantal en de duur van opsluitingen van personen in het kader van de wet op de voorlopige hechtenis beperken; het gevoel van straffeloosheid voorkomen dat wordt veroorzaakt door een sepot in de gevallen die een georganiseerde maatschappelijke reactie vereisen, zonder dat daarbij korte gevangenisstraffen moeten worden uitgesproken en tenuitvoergelegd worden; aan deze personen de mogelijkheid bieden een opleiding te volgen door hen in een professionele context een activiteit te laten uitoefenen; de resocialisatie vergemakkelijken van personen die minder ernstige feiten hebben gepleegd; de plaatselijke administratieve instanties betrekken bij geloofwaardige initiatieven die een vermindering van de criminaliteit beogen; het zinvol herstel van de persoonlijke en maatschappelijke materiële en immateriële schade en het garanderen van de rechten van het slachtoffer; de recidive verminderen.
2.4.1. Het niveau politie44 De politiediensten vervullen een spilfunctie in het drugprobleemveld. Enerzijds zijn ze normhandhavers die geacht zijn de wetgeving en dus ook de drugwetgeving te bewaken. Het politiebeleid kan dus in niet geringe mate het dagelijkse leven van gebruikers van legale en illegale drugs bepalen. Controles, razzia’s en inbeslagnames die de politie uitvoert kunnen een bron van zorgen zijn voor gebruikers. Het afschrikkende effect van de politie komt hierin tot uiting. Anderzijds hebben ze ook een sociale taak, en bewegen politieambtenaren zich in de eerste lijn van het maatschappelijk probleemveld. Problematische druggebruikers die alle sociale bindingen hebben verloren, blijven wel noodgedwongen in contact met de politie. Daar komt nog bij dat de omgeving van gebruikers – vaak ten einde raad – een beroep doet op de politie om informatie te bekomen over hulpverleningsmogelijkheden. In de geest van de basispolitiezorg wordt van de politiediensten verwacht dat ze in staat zijn die informatie te geven. Cruciaal is de vraag of de politie een doorverwijzing naar de hulpverlening kunnen realiseren. Politiemensen die actief zijn in een drugeenheid en het drugwereldje goed kennen, hebben geleerd dat een strafrechtelijke interventie meestal pure symptoombestrijding blijft en de druggerelateerde criminaliteit maar verdwijnt als het onderliggend verslavingsprobleem wordt opgelost. Politiemensen zijn vanuit hun werkzaamheden m.a.w. goed geplaatst om een therapeutische interventie te suggereren. Indien een politieambtenaar meent dat een bepaalde drugverslaafde beter 43
Ministeriële Omzendbrief van 12 september 1995 tot wijziging van de omzendbrief van 7 maart 1995 met betrekking tot de aanwerving door gemeenten van bijkomend personeel belast met de omkadering van alternatieve gerechtelijke maatregelen, mogelijk gemaakt in het kader van het Globaal Plan voor de tewerkstelling, het concurrentievermogen en de sociale zekerheid; B.S.; 29 november 1996. 44 DE RUYVER, B.; Druggebruikers in de strafrechtsbedeling . In: BALTHAZAR, T., BOGAERT, M., DE RUYVER, B., DEWALLENS, D., MAXIMUS, L.; Juridische aspecten van druggebruik; Mys & Breesch, Gent, 1996, pag. 21-23.
42
af zou zijn met een opname in een hulpverleningsinstelling, en de probleemgebruiker bereid zou zijn om hieraan gevolg te geven, is het toch de parketmagistraat die de beslissing hierover neemt. Bepaalde parketten (o.a Mechelen en Hasselt) vormen op dit punt een uitzondering en hebben een systeem van «therapeutisch advies» opgezet waarbij depolitie ten aanzien van goed afgebakende categorieën van misdrijfplegers een alternatieve afhandeling voorstelt, zij het onder toezicht en verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie. Voor experimentele druggebruikers kan dit hulpverleningsaanbod een eerste stap zijn om na te denken over het gebruik en de negatieve aspecten die het met zich mee brengt of de problemen die aan de basis ervan liggen. Indien de gebruiker instemt, wordt hij doorverwezen naar een Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg foeen Centrum voor Alcohol- en Druggebruik (C.A.D.) voor een intakegesprek. Het parket wordt geïnformeerd over de al dan niet aanwezigheid van de cliënt op de afspraak. Na één maand en na zes maand wordt indien een therapie aangewezen lijkt, eveneens door de dienst verslag overgemaakt. Bij een gunstig verloop, is seponering veelal het gevolg45. Dergelijke projecten tonen aan dat er een toenemende bereidheid ontstaat om te komen tot een gecoördineerd beleid, althans wat betreft het samengaan van politie, justitie en hulpverlening.
2.4.2. Het niveau Openbaar Ministerie 2.4.2.1. Bemiddeling in strafzaken46
Het Openbaar Ministerie beschikt in de Belgische strafrechtsbedeling over het zogenaamde opportuniteitsbeginsel. Het leidt het opsporingsonderzoek enkan, wanneer het kennis krijgt van een misdrijf, binnen bepaalde grenzen beslissen om al dan niet te vervolgen. Het kan deze beslissing ook koppelen aan de naleving van bepaalde voorwaarden door de betrokken misdrijfpleger. Deze laatste heeft de vrijheid om al dan niet op de hem of haar door het Openbaar Ministerie voorgestelde voorwaarden in te gaan. Dit is kort samengevat het stelsel van de «praetoriaanse probatie»; een stelsel dat bijzonder veel mogelijkheden tot individualisering biedt en het grote voordeel heeft dat men snel kan inspelen op individuele omstandigheden. De mogelijkheden van het stelsel van de praetoriaanse probatie zijn voor een belangrijk gedeelte wettelijk geregeld door de wet van 10 februari 1994 tot regeling van een procedure voor bemiddeling in strafzaken (SB van 27 april 1994). De maatregelen m.b.t de uitvoering van deze procedure vindt men terug in het Koninklijk Besluit van 24 oktober 1994 (SB van 1 november 1994).
45
SCHEPERS, A.; Druggebruik en bemiddeling in strafzaken. In: DE RUYVER, B., HAP, M., MARCHANDISE, TH., SCHLEIPER, A., VERMEULEN, G. (red.); Drugbeleid 2000; Maklu Uitgevers; Antwerpen/Apeldoorn; 1997; pag. 379-380. 46 Ministeriële Omzendbrief van 12 september 1995 tot wijziging van de omzendbrief van 7 maart 1995 met betrekking tot de aanwerving door gemeenten van bijkomend personeel belast met de omkadering van alternatieve gerechtelijke maatregelen, mogelijk gemaakt in het kader van het Globaal Plan voor de tewerkstelling, het concurrentievermogen en de sociale zekerheid;B.S.; 29 november 1996.
43
De wet laat de Procureur des Konings toe te beslissen om misd rijven af te handelen zonder tussenkomst van een rechtbank. Hij kan de dader van het misdrijf voorstellen om: − een bepaalde geldsom te storten aan de Administratie van de Belasting over de Toegevoegde Waarde en de Registratie en Domeinen, indien hij meentdat voor een misdrijf dat hetzij met een geldboete, hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaar, hetzij met beide straffen, strafbaar is, enkel een geldboete of een geldboete met verbeurdverklaring te moeten vorderen. − de door het misdrijf veroorzaakte schade te vergoeden of te herstellen en hiervan het bewijs te leveren, voor zover het feit niet van die aard is dat het gestraft moet worden met een hoofdstraf van meer dan twee jaar correctionele gevangenisstraf of een zwaardere straf. In voorkomend geval roept hij ook het slachtoffer op en bemiddelt hij over de schadevergoeding en de regeling ervan. De Procureur des Konings kan de dader ook verzoeken om: 1. in te stemmen met de uitvoering van een dienstverlening of met het volgen van een bepaalde vorming van ten hoogste 120 uren binnen een termijn die bij bepaalt. Deze termijn is ten minste een maand en ten hoogste zes maanden. 2. een geneeskundige behandeling of iedere andere passende therapie te volgen, indien de dader zich voor het misdrijf beroept opeen ziekteverschijnsel of op een drank- of drugverslaving, en hem hiervan op geregelde tijdstippen het bewijs te leveren gedurende een termijn die zes maanden niet mag overschrijden. De bemiddeling in strafzaken resulteert in een verval van strafvordering wanneer de dader voldaan heeft aan alle door hem aanvaarde voorwaarden. Gegeven de pluriformiteit van de drugmisdrijven en de verschillende factoren die aan druggerelateerde misdrijven ten grondslag kunnen liggen, biedt de bemiddelingsprocedure een brede waaier van mogelijkheden tot individualisering van de straffen. Via de wet van 10 februari 1994 werd een instrument gecreëerd om ondermeer druggebruikers een kans te geven een eerste stap te zetten naar de hulpverlening, de zoveelste poging hiertoe te ondernemen of zich te bezinnen over hun illegaal gebruik en inzicht te verwerven in de problematiek die eraan vooraf ging of die het gevolg 47 ervan is; een confrontatie met Justitie kon immers niet uit de weg gegaan worden . Bemiddeling kan – wat betreft experimentele gebruikers – via het voorstellen van een informatieve of preventieve vorming een opportune reactie zijn. De inhoud van een dergelijke cursus omvat veel productinformatie, informatie inzake gezondheidsrisico’s, de wetgeving, gevolgen van verslaving, en hulpverleningsmogelijkheden. Daarnaast tracht men tevens het normen- en waardenpatroon te corrigeren. Via de vormingscursus doen de deelnemers elkaar nadenken om aldus vaak tot het besef te komen dat een aantal negatieve aspecten van het gebruik over het hoofd werden gezien. Is er bijkomend een ander delict gepleegd waarbij schade werd veroorzaakt, dan zal via bemiddeling eveneens getracht worden deze te vergoeden. Zijn er complementair aan het druggebruik vb. financiële of
47
SCHEPERS, A.; Druggebruik en bemiddeling in strafzaken. In: DE RUYVER, B., HAP, M., MARCHANDISE, TH., SCHLEIPER, A., VERMEULEN, G. (red.); Drugbeleid 2000; Maklu Uitgevers; Antwerpen/Apeldoorn; 1997; pag. 371.
44
familiale problemen, dan kan ook hiervoor via een vorming/begeleiding een oplossing worden gezocht48. Men kan dus concluderen dat het Openbaar Ministerie zich wettelijk in een ideale positie bevindt om de strafrechtsbedeling op een efficiënte en doelgerichte wijze te filteren van drugmisdrijven. Het uitgangspunt daarbij hoort te zijn dat men de strafprocedure doelmatig aanwendt en dus voorbehoudt voor die gevallen van druggerelateerde criminaliteit waar een klassieke afdoening in strafzaken zich opdringt.
2.4.2.2. Alternatieve maatregelen ter vervanging van een beslissing door de jeugdrechter: de rechtsomlegging (diversiemaatregelen)49
De Procureur des Konings (jeugdparket) kan beslissen om geen gevolg te geven aan een als misdrijf omschreven feit wanneer de minderjarige aanvaardt om een «diversiemaatregel» uit te voeren, zoals herstel van de schade, uitvoering van enig vrijwilligerswerk ten gunste van de gemeenschap of deelname aan een maatregel van sociaal-educatieve aard. 2.4.3. In het kader van de wet op de voorlopige hechtenis 50 De onderzoeksrechter en de onderzoeks- of vonnisgerechten kunnen de beslissing nemen om de betrokkene in vrijheid te stellen onder oplegging van één of meer voorwaarden in de gevallen waarin voorlopige hechtenis kan worden bevolen of gehandhaafd. De wettelijke grondslag van deze mogelijkheid is terug te vinden in de artikelen 35 tot 38 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis (SB van 14 augustus 1990). Het staat de onderzoeksrechter, de onderzoeksgerechten en eventueel de vonnisgerechten vrij de voorwaarden te bepalen. Wel dienen ze betrekking te hebben op dezelfde redenen die een voorlopige hechtenis motiveren, met name recidivegevaar, vluchtgevaar, verduisterings- of collusiegevaar. Ze moeten ook aangepast zijn aan deze reden rekening houdend met de omstandigheden van de oorzaak. In principe is duur van de vrijlating onder voorwaarden is drie maanden, maar deze termijn kan verlengd worden met telkens drie maanden. Bij niet naleven van de voorwaarden kan de onderzoeksrechter de verdachte opnieuw aanhouden (art. 38, §2). 48
SCHEPERS, A.; Druggebruik en bemiddeling in strafzaken. In: DE RUYVER, B., HAP, M., MARCHANDISE, TH., SCHLEIPER, A., VERMEULEN, G. (red.); Drugbeleid 2000; Maklu Uitgevers; Antwerpen/Apeldoorn; 1997; pag. 378. 49 Ministeriële Omzendbrief van 12 september 1995 tot wijziging van de omzendbrief van 7 maart 1995 met betrekking tot de aanwerving door gemeenten van bijkomend personeel belast met de omkadering van alternatieve gerechtelijke maatregelen, mogelijk gemaakt in het kader van het Globaal Plan voor de tewerkstelling, het concurrentievermogen en de sociale zekerheid;B.S.; 29 november 1996. 50 - Ministeriële Omzendbrief van 12 september 1995 tot wijziging van de omzendbrief van 7 maart 1995 met betrekking tot de aanwerving door gemeenten van bijkomend personeel belast met de omkadering van alternatieve gerechtelijke maatregelen, mogelijk gemaakt in het kader van het Globaal Plan voor de tewerkstelling, het concurrentievermogen en de sociale zekerheid;B.S.; 29 november 1996. - DE RUYVER, B.; Druggebruikers in de strafrechtsbedeling . In: BALTHAZAR, T., BOGAERT, M., DE RUYVER, B., DEWALLENS, D., MAXIMUS, L.; Juridische aspecten van druggebruik; Mys & Breesch, Gent, 1996, pag. 25-26.
45
De vrijheid onder voorwaarden vormt geen alternatieve afhandeling in strafzaken, in tegenstelling tot de praetoriaanse probatie en de bemiddeling in strafzaken, waar de naleving van de overeengekomen voorwaarden tot een verval van de strafvordering leidt. Niettemin verdient de vrijlating onder voorwaarden hier wel vermeld te worden, omwille van het feit dat het een voor de hand liggende mogelijkheid is om drugverslaafden tijdens een vroegtijdige fase van de strafprocedure naar de hulpverlening te oriënteren.
2.4.4. Het niveau van de straftoemeting : De dienstverlening en de opleiding in het kader van de probatiewet Het gaat hier om een beslissing van de politierechtbank, de correctionele rechtbank of het hof van beroep om in geval van opschorting van de uitspraak van de veroordeling, of in geval van uitstel van de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf in haar geheel, als voorwaarde de betrokkene te verplichten gratis dienstverlening te verrichten gedurende 20 tot 240 uur of een professionele of sociaal-educatieve opleiding te volgen51. In dit geval spreekt men van «probatieopschorting» en «probatieuitstel». De wettelijke grondslag van deze beide maatregelen vindt men terug in de wet van 10 februari 1994 tot wijziging van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie (SB van 27 april 1994) en in het Koninklijk Besluit van 6 oktober 1994 houdende de uitvoeringsmaatregelen inzake dienstverlening en opleiding (SB van 15 oktober 1994). Op het niveau van de straftoemeting kent België sedert de wet van 29 juni 1964 inzake uitstel, opschorting en probatie ruime mogelijkheden tot individualisering. Probatieopschorting en probatieuitstel zijn bij uitstek instrumenten waarmee de rechter kan inspelen op specifieke omstandigheden van individuele en/of sociale aard die een rol gespeeld hebben bij de totstandkoming van het misdrijf. Personen met verslavingsproblemen die druggerelateerde misdrijven hebben gepleegd vormen bij uitstek een categorie van misdrijfplegers waarnaar de probatiewet zich richt. Toen de wet van 9 juli 1975 de drugwet van 24 februari 1921 aanpaste, werden specifiek voor druggebruikers, de toepassingsvoorwaarden van de probatiewet van 29 juni 1964 versoepeld. Artikel 9 van de wet van 1975 bepaalt immers dat druggebruikers in aanmerking kunnen komen voor toepassing van de wet betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, zelfs indien hij niet voldoet aan de voorwaarden met betrekking tot de vroegere veroordelingen die hij mocht hebben ondergaan. Met de wet van 10 februari 1994, die de maatschappelijke dienstverlening en het volgen van een opleiding (respectievelijk de werk- en leerstraf) als modaliteiten van probatievoorwaarden in onze strafrechtsbedeling introduceerde, werd een voorlopig einde gemaakt aan de individualiseringsbeweging ophet niveau van de straftoemeting. Deze beweging begon meer dan een eeuw geleden met het eerste deel van de zgn. 51
- Ministeriële Omzendbrief van 12 september 1995 tot wijziging van de omzendbrief van 7 maart 1995 met betrekking tot de aanwerving door gemeenten van bijkomend personeel belast met de omkadering van alternatieve gerechtelijke maatregelen, mogelijk gemaakt in het kader van het Globaal Plan voor de tewerkstelling, het concurrentievermogen en de sociale zekerheid;B.S.; 29 november 1996. - DE RUYVER, B.; Druggebruikers in de strafrechtsbedeling . In: BALTHAZAR, T., BOGAERT, M., DE RUYVER, B., DEWALLENS, D., MAXIMUS, L.; Juridische aspecten van druggebruik; Mys & Breesch, Gent, 1996, pag. 27-28.
46
Wet Lejeune, met name de wet op de voorwaardelijke veroordeling van 31 mei 1888. De bedoeling van deze wet en ook van alle latere wetten die de mogelijkheden tot individualisering voor de strafrechter beoogden te verruimen, was dubbel. In de eerste plaats wou de wet de korte gevangenisstraf vermijden, die alsdesocialiserend werd en wordt ervaren. Ten tweede– en dit is tot stand gekomen met de probatiewet van 1964 – wou de wet het voor de strafrechter mogelijk maken om via geïndividualiseerde voorwaarden in te werken op de oorzaken van de criminaliteit en op die manier de resocialisatie van de misdrijfpleger te begunstigen. 2.4.5. Het niveau van de strafuitvoering 52 Voor de gedetineerden bestaat enkel de mogelijkheid van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Hierbij wordt iemand die veroordeeld is tot eenvrijheidsstraf onder bepaalde voorwaarden vervroegd in vrijheid gesteld. Het is dus de laatste mogelijkheid om druggebruikers naar de hulpverlening te oriënteren.
2.5 Controle op de illegale drugproductie en drughandel en het witwassen van druggelden Het drugfenomeen krijgt steeds nadrukkelijker een internationale dimensie gezien het versneld tempo waarin de mondialisering van de productie van illegale drugs zich doorzet. Het gebruik, de handel en de productie van drugs vormen bovendien niet enkel een bedreiging voor de volksgezondheid en de openbare veiligheid, maar ook voor de sociale en economische orde in de samenleving. 2.5.1 De controle op de drugproductie53 54 Bevorderende factoren voor de drugproductie en de internationale drughandel zijn : - de economische situatie in de productielanden, - de gedrevenheid naar winst en macht, - financiering van een ideologische machtsstrijd.
Met uitzondering van de productie van synthetische drugs en de teelt van nederwiet (of Eurowiet), vindt de productie van illegale drugs plaats buiten de Westerse beschavingen. 52
DE RUYVER, B.; Druggebruikers in de strafrechtsbedeling. In : BALTHAZAR, T., BOGAERT, M., DE RUYVER, B., DEWALLENS, D., MAMIXMUS, L.; Juridische aspecten van druggebruik; Mys & Breesch, Gent , 1996, pag. 28-29 53 - DE WINTER, CH.; Politionele drugbeheersing in België. In: MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre des Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/1 – 96/97; pag. 223-264. - DE RUYVER, B.; Verslag / Rapport. In: MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre des Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/3 – 96/97; pag. 912-987. 54 DE WINTER, CH.; Politionele drugbeheersing in België. In: MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre des Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/1 – 96/97; pag. 241.
47
Er is een duidelijke correlatie waarneembaar tussen economische onderontwikkeling en de productie van illegale drugs. De illegale teelt is in de productielanden voor veel boeren namelijk de enige bron van inkomsten. De productie van illegale drugs neemt kwantitatief en geografisch toe. Dit is het gevolg van een dubbele beweging die zich op mondiaal vlak doorzet: de 55 productiestaten diversifiëren hun aanbod en er ontstaan nieuwe productiestaten . De Westerse landen, meerbepaald de Westeuropese staten en vooral de Benelux, nemen daarentegen een belangrijke plaats in in de groeiende markt van de synthetische drugs. Bovendien blijven zij de grootste producenten van de zogenaamde legale drugs, in het bijzonder van de psychofarmaca. Wat betreft de aanpak van de drugproductie heeft de parlementaire werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek de volgende aanbevelingen geformuleerd56: - de noodzaak van een geïntegreerd internationaal beleid waarbij politieke, economische, sociale en gezondheidsoverwegingen in één globale benadering geïmplementeerd worden. Concreet vereist dit voor de productie van illegale drugs een structureel economisch ontwikkelingsbeleid waarbij de economische afhankelijkheid van de drugproductie wordt teruggedrongen. Hiervoor dienen de substitutieteelten een volwaardig alternatief te worden, wat maar mogelijk zal worden wanneer ingrijpende correctiemechanismen aangebracht worden aan de vrije marktmechanismen die de wereldhandel domineren, en een actief economisch beleid ten gunste van de substitutieteelten tot stand wordt gebracht. - de Westerse landen dienen toe te zien op een strikte naleving van de internationale verdragen die het aanvoeren van precursoren verbieden. - wat betreft de productie van legale drugs dienen een aantal duidelijke keuzes te worden gemaakt. Criterium hierbij is het nut voor de gezondheid die deze legale psychotrope middelen al dan niet hebben. 2.5.2 De controle op de drughandel 57 2.5.2.1 De internationale drughandel
België ondergaat, net als de andere Westeuropese landen, de invloed van een explosief toegenomen internationaledrughandel die zich nadrukkelijk richt op de 55 MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre des Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/3 – 96/97; pag. 1006. 56 MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de ladrogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre des Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/3 – 96/97; pag. 1006-1007. 57 - DE WINTER, CH.; Politionele drugbeheersing in België. In: MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen vande drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre des Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/1 – 96/97; pag. 223-264. - DE RUYVER, B.; Verslag / Rapport. In: MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre des Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/3 – 96/97; pag. 912-987.
48
Europese Unie. Aangezien de Europese Unie nu een eenheidsmarkt is, is het daaruit voortvloeiende vrije verkeer van personen, goederen, diensten en valuta bevorderlijk voor de expansie van de drughandel. Wat de aard en de omvang van de internationale drughandel betreft, fungeert België als afzetmarkt en als doorvoerland. De strategische ligging, centraal in Europa en vlakbij Nederland, en de goede wegeninfrastructuur maken van ons land een draaischijf van de drughandel. Onze lucht- en zeehavens spelen hierbij een belangrijke rol. Wat betreft de aanpak van de drugproductie heeft de parlementaire werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek de volgende aanbevelingen geformuleerd58: - een goed functionerende internationale politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, - een verbetering van de strafrechtshandhaving, - de aanpassing van het straffenarsenaal in functie van de specificiteit van de drughandel (o.a. grote winstmarges) en het activeren van een buitgerichte straftoemeting, - een doorgedreven opleiding en bijscholing van de magistraten die leiding dienen te geven aan het opsporings- en gerechtelijk onderzoek, - het laten terugvloeien van de opbrengsten van de verbeurdverklaringen die in het kader van de aanpak van de drughandel werden gerealiseerd, naar de instanties die actief zijn in de strijd tegen zowel de vraag- als de aanbodzijde van het drugfenomeen (reeds gedeeltelijk voorzien in het drugplan van 1 februari 1995).
2.5.2.2 De detailhandel in illegale drugs
Twee factoren liggen aan de basis van de kleinhandel59: - winstbejag, en - het financieren van het eigen gebruik Het voornaamste sociale gevolg van de detailhandel in illegale drugs is de toename van het niveau van de criminele overlast en het onveiligheidsgevoel. Deze overlastfenomenen concentreren zich dikwijls in bepaalde buurten en voorgemeenten van grote steden, waar ze negatief inwerken op de kwaliteit van het leven in de betrokken buurten. Dezelfde fenomenen doen zich voor in de omgeving van bepaalde uitgaansgelegenheden, ongeacht waar ze gelegen zijn. De plaatsen waar gedeald wordt, trekken tevens druggebruikers aan. De buurtbewoners worden geconfronteerd met druggebruikers onder invloed, lawaaihinder, achtergelaten attributen, wervingscriminaliteit en expressieve criminaliteit (geweldscriminaliteit, vandalisme, onverantwoord rijgedrag, enz...). 58
MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre des Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/3 – 96/97; pag. 1008-1009. 59 DE WINTER, CH.; Politionele drugbeheersing in België. In: MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre des Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/1 – 96/97; pag. 241.
49
Indien dit alles zich concentreert kan de overlast zo groot worden dat de leefbaarheid in het gedrang komt. Bovendien bereiken de gebeurtenissen die toegeschreven worden aan de detailhandel via de media de ganse bevolking, waardoor een gevoel van onveiligheid wordt aangewakkerd. Het drugtoerisme is een aspect van de detailhandel in illegale drugs. De streken waar de drugs op de markt van goede kwaliteit zijn, gecombineerd met een kleine pakkans, hebben een zekere reputatie opgebouwd tegenover de streken waar de kwaliteit en/of de prijs te wensen overlaat of waar de pakkans groot is. Druggebruikers en dealers overbruggen grote afstanden om de voor hen interessante streken te bezoeken en aankopen te doen. Ons land wordt geconfronteerd met de florerende drugmarkt in Nederland. Dit heeft ertoe geleiddat druggebruikers en dealers uit Frankrijk, België, Luxemburg en soms uit andere landen, naar Nederland reizen en daar voor problemen zorgen. Voornamelijk grote steden als Amsterdam, Rotterdam en Maastricht ondervinden heel wat overlast door de buitenlandse drugtoeristen. Het narcotoerisme genereert ook specifieke overlastfenomenen, onder meer op het vlak van de verkeersonveiligheid60. Een met het drugtoerisme samenhangend fenomeen is dat van de drugrunners61. Zij werken op basis van een commissie voor elke klant die ze aanbrengen. Ze klampen potentiële drugtoeristen aan en gidsen hen naar de verkoopadressen van de dealers waarvoor ze werken. De parlementaire werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek heeft de volgende aanbevelingen geformuleerd in verband met de aanpak van de detailhandel in illegale drugs 62: a. Een onderscheid moet gemaakt worden tussen de detailhandel uit louter winstbejag en de kleinhandel die druggebruikers drijven om in hun gebruik te voorzien. In het eerste geval dient men de detailhandel te beschouwen als een essentiële schakel van het drughandelnetwerk. De aanpak dient bijgevolg identiek te zijn aan die van de groothandel. In het tweede geval– het zogenaamde dealen voor eigen gebruik – is het aangewezen om de brede waaier van mogelijkheden aan te spreken waarover het strafrechtsbedelingssysteem beschikt om personen met verslavingsproblemen naar de gespecialiseerde hulpverlening te verwijzen. Op dit punt stelt zich de nood aan een geïntegreerd beleid waarbij het hulpverleningsaanbod eveneens afgestemd moet zijn op de noden van de strafrechtsbedeling en er in de onderscheiden fasen van de strafrechtsbedeling bruggen zijn om deze beleidsom deze beleidsafstemming te operationaliseren. 60
DE WINTER, CH.; Politionele drugbeheersing in België. In: MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre des Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/1 – 96/97; pag. 235. 61
DE WINTER, CH.; Politionele drugbeheersing in België. In: MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre des Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/1 – 96/97; pag. 236. 62 MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre des Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/3 – 96/97; pag. 1010-1011.
50
b. Een beleidsafstemming tussen lokale overheden, justitie- en politiediensten is noodzakelijk om de lokale overlastfenomenen en het drugtoerisme terug te dringen. De lokale overlastfenomenen dienen eveneens vanuit een geïntegreerd perspectief te worden bekeken. Het terugdringen van lokale drugoverlast impliceert een door de lokale autoriteiten gecoördineerde strategie waarbij politie, justitie, de sociale en hulpverleningssector, het preventie- en jeugdwerk, en desgevallend, de verantwoordelijken voor stadsvernieuwing worden betrokken. Eénzijdige maatregelen ten aanzien van jongeren dienen worden te vermeden indien ze enkel een verschuivings- of uitsluitingseffect hebben. Bepaalde bijkomende maatregelen moeten eveneens in overweging genomen worden: de mogelijkheid voor de burgemeester om, in het kader van zijn bevoegdheden inzake de openbare ordehandhaving, administratieve verbodsbepalingen op te leggen; de oprichting van «maisons de justice» om, in geval van overlast, een snelle justitiële afhandeling in strafzaken mogelijk te maken; mogelijkheden voor de tijdelijke sluiting van drugoverlastveroorzakende of faciliterende inrichtingen. 2.5.3 Het witwassen van druggelden63 Alhoewel de bevolking door het bestaan van drugproductie en trafiek verontrust wordt, vormt dit aspect van de drugproblematiek, in tegenstelling tot druggebruik en en de kleinhandel, niet de oorzaak van overlast of onveiligheidsgevoel. Nochtans is het gevaar dat ervan uitgaat een sluipend gif, dat een bedreiging vormt voor de democratische werking van onze samenleving: in alle landen vormt de illegale drughandel een wezenlijke bedreiging voor de legale economie en de democratische rechtstaat. De drughandelaars fungeren als moderne ondernemingen, die de productie, verwerking, verpakking, distributie, groot- en (deels) kleinhandel in handen hebben. De gigantische kapitalen die op deze manier verkregen worden, worden deels witgewassen en ingebracht in de legale economie en deels aangewend voor de financiering van andere criminele activiteiten, zoals het corrumperen van overheidsfunctionarissen en verantwoordelijken van de banksector of beoefenaars van vrije beroepen. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat deze misdadige organisaties contacten onderhouden met de zgn. «bovenwereld» (bijv. advocaten, accountants, bedrijfsleven, financiële instellingen en overheidsinstanties). Ze laten zich adviseren door de beste financiële experten en juristen, en worden voor de handel dikwijls legitieme bedrijven opgezet of gebruikt, waardoor de drughandel wordt verhuld onder een dekmantel.
63
- SPREUTELS, M. J.; Juridische en economische benadering van de problemen rond het witwassen van geld / Approche financière et économique des problèmes ayant trait au blanchiment d’argent . In: MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderenvan de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre des Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/2 – 96/97; pag. 359-368. - DE WINTER, CH.; Politionele drugbeheersing in België. In: MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre des Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/1 – 96/97; pag. 223-264. - DE RUYVER, B.; Verslag / Rapport. In: MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre des Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/3 – 96/97; pag. 912-987.
51
Onder het witwassen van druggelden moeten alle – vaak zeer complexe verrichtingen worden verstaan die misdadigers in staat stellen totaal ongestraft de opbrengst van hun misdaden op te strijken nadat zij de illegale herkomst ervan hebben verdoezeld. In de meeste gevallen is dit alleen maar mogelijk als gebruik gemaakt wordt van het financiële stelsel 64. Het witwassen laat zich opdelen in drie fasen65: - het inbrengen van criminele gelden in het financieel circuit (de zgn. «voorwas»), - het meermaals omwisselen van het geld derwijze dat de criminele herkomst nog moeilijk kan worden achterhaald (de zgn. «was» of «hoofdwas»), - het integreren van de gelden in het legaal economisch en financieel verkeer (de zgn. «recyclage»). Op strafrechtelijk gebied werden twee zeerbelangrijke verdragen gesloten66: - het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen , opgemaakt te Wenen op 20 december 1988, goedgekeurd bij de Belgische wet van 6 augustus 1993 en in werking getreden op 23 januari 1996, en - het Verdrag van de Raad van Europa betreffende het witwassen, het opsporen, het in beslag nemen en het verbeurd verklaren van de opbrengst van de misdaad, opgemaakt te Straatsburg op 8 november 1990. Waneer België dit verdrag ratificeert, zal de internationale gerechtelijke samenwerking op dit gebied aanzienlijk verbeterd worden, vooral wat het beslag en de verbeurdverklaring betreft. Twee andere rechtsinstrumenten met betrekking tot de regelgeving voor preventie en opsporing dienen hier eveneens onder de aandacht gebracht worden: de veertig aanbevelingen van de Financiële Actiegroep (FAG) en de richtlijn van de Europese Raad van 10 juni 1991. De Financiële Actiegroep ter bestrijding van het witwassen van geld (FAG) werd in juli 1989 opgericht door de staatshoofden en regeringsleiders van de zeven belangrijkste industrielanden die deelnamen aan de top «Sommet de l’Arche» te Parijs. De leden van de FAG vertegenwoordigen de belangrijkste Europese, Aziatische en Noordamerikaanse financiële centra. Het eerste initiatief dat door de FAG werd genomen, was de goedkeuring van veertig aanbevelingen waarin alle 64
SPREUTELS, M. J.; Juridische en economische benadering van de problemen rond het witwassen van geld / Approche financière et économique des problèmes ayant trait au blanchiment d’argent . In: MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre des Représentants de Belgique; Brusse l / Bruxelles; juni 1997; 1062/2 – 96/97; pag. 359. 65 DE RUYVER, B.; Verslag / Rapport. In: MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudie r la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre des Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/3 – 96/97; pag. 929. 66 SPREUTELS, M.J.; Juridische en economische benadering van de problemen rond he t witwassen van geld / Approche financière et économique des problèmes ayant trait au blanchiment d’argent . In: MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre des Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/2 – 96/97; pag.359.
52
aspecten van de strijd tegen het witwassen van geld aan bod kwamen: het rechtsstelsel en het strafrechtelijk systeem, de regelgeving metbetrekking tot het financiële stelsel en de internationale samenwerking. Het is de bedoeling te ontdekken welke weg het misdaadgeld in het financiële stelsel heeft afgelegd, het geld in beslag te nemen en vervolgens verbeurd te verklaren zodat enerzijds het financiële stelsel zelf wordt gezuiverd en anderzijds de misdadigers de opbrengst van hun illegale activiteiten verloren zien gaan. De aanbevelingen: - de leden uitnodigen om inzake bestraffing, het witwassen van druggeld strafbaar te stellen en de strafbaarheid uitbreiden tot het witwassen van geld dat van welk ernstig misdrijf ook afkomstig is. Ze dienen ook doeltreffende maatregelen te nemen om witgewassen goederen op te sporen, in beslag te nemen en verbeurd te verklaren; - inzake preventie wordt van de financiële instellingen verwacht dat ze hun cliënten identificeren, verdachte transacties bij de bevoegde autoriteiten melden en binnenlandse programma’s uitwerken voor de bestrijding van het witwassen van geld; - inzake internationale samenwerking, aandringen op het uitwisselen van informatie, meerbepaald over verdachte transacties, en op de goedkeuring van multilaterale of bilaterale overeenkomsten die internationale rechtshulp, uitwijzing of verbeurdverklaring moeten maken. De richtlijn van de Raad van Europa van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en omzetting ervan in de rechtsorde van de Lid-Staten67 beoogt de uitvoering van de preventieve maatregelen die nodig zijn voor de bestrijding van het witwassen van geld binnen de Lid-Staten van de Europese Unie. Krachtens deze richtlijn dienen de Lid-Staten erop toe te zien dat de financiële instellingen hun gewone en hun toevallige cliënten identificeren voor elke verrichting die 15000 Euro of meer bedraagt, en daartoe de nodige bewijsstukken kunnen voorleggen. De Lid-Staten moeten er eveneens op toezien dat de financiële instellingen bijzondere aandacht besteden aan elke verrichting waarvan zij vermoeden dat ze verband houden met het witwassen van geld. Daartoe is het onontbeerlijk dat de werknemers van voornoemde instellingen aandacht voor de problemen rond witwassen worden bijgebracht en dat ze een opleiding volgen. Bovendien moeten de financiële instellingen hun volle medewerking verlenen aan de autoriteiten die instaan voor de bestrijding van het witwassen, door hen op eigen initiatief te informeren over elk feit dat op een witwasoperatie zou kunnen wijzen en hen desgevraagd alle inlichtingen te verschaffen. Deze samenwerking tussen de financiële instellingen en de autoriteiten die instaan voor de bestrijding van het witwassen van geld vormt de hoeksteen van deze richtlijn. Tenslotte worden de Lid-Staten verzocht hun preventieve regelgeving uit te breiden tot beroepen uit andere dan de financiële sectoren waarvan wordt aangenomen dat ze een gemakkelijke prooi zijn voor witwassers.
67
SPREUTELS, M.J.; Juridische en economische benadering van d e problemen rond het witwassen van geld / Approche financière et économique des problèmes ayant trait au blanchiment d’argent . In: MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre des Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/2 – 96/97; pag. 363.
53
Op dit ogenblik beschikken alle landen van de Europese Unie over een wetgeving die ertoe strekt het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van gel d te voorkomen. De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de taak van de Cel voor Financiële Informatieverwerking heeft de Europese richtlijn omgezet in het Belgische recht. Het is de eerste wet in België die een omschrijving geeft van het begrip «witwassen». Het eerste deel van de wettekst geeft een beschrijving van een aantal verplichtingen in hoofde van de geviseerde personen en instellingen. Het tweede deel wordt getypeerd door de verplichtingen in hoofde van de financiële instellingen en de personen om informatie over alle verdachte transacties door te geven aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking, die eveneens bij wet van 11 januari 1993 werd opgericht. De cel staat onder het gemeenschappelijk toezicht van de ministers van Justitie en Financiën, heeft rechtspersoonlijkheid en kan in die hoedanigheid volkomen autonoom en onafhankelijk werken en beslissingen nemen. Zij staat onder leiding van een door het parket afgevaardigde magistraat en is dus noch een gerechtelijke overheid noch een politiedienst. De cel is een autonome administratieve instantie wier taak in hoofdzaak van gerechtelijke aard is. Als uit de gegevens die haar ter beschikking gesteld werden, ernstige aanwijzingen blijken dat er sprake is van witwassen in de zin van de wet, moet zij de Procureur des Konings van Brussel hiervan op de hoogte brengen, zodat eventueel strafvervolging kan worden ingesteld 68 . Hoewel witwassen onder de toepassing valt van artikel 505, 2°, 3° en 4° van het Strafwetboek, dat geldt voor alle vermogensvoordelen die voortkomen uit welk misdrijf ook, is de preventieve wet van 1993 enkel van toepassing op de meest ernstige vormen van criminaliteit, waaronder ook de drughandel. Door de wet van 7 april 1995 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (SB van 10 mei 1995) werd de werkingssfeer van de wet van 11 januari 1993 versterkt. De meest recenteaanpassingen aan de Belgische witwaswetgeving werden aangebracht door de wet van 10 augustus 1998 (SB van 15 oktober 1998), die beide voornoemde wetten wijzigt. In het kader van de strijd tegen het witwassen van druggelden heeft de parlementaire werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek de volgende aanbevelingen geformuleerd69: « Gegeven de dreiging die uitgaat van de omvang van criminele vermogens voor de rechtsstaat en het economisch en financieel verkeer, dient het crimineel beleid zich meer te richten naar de ontneming van wederrechtelijk 68
SPREUTELS, M.J.; Juridische en economis che benadering van de problemen rond het witwassen van geld / Approche financière et économique des problèmes ayant trait au blanchiment d’argent . In: MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek/ Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre des Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/2 – 96/97; pag. 364. 69 MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre des Représentants de Belg ique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/3 – 96/97; pag. 1009-1010.
54
opgebouwde vermogens. Dit vereist wettelijke en organisatorische aanpassingen. De aantrekkelijkheid van de drughandel kan maar efficiënt worden teruggedrongen indien meer aandacht wordt besteed aan de criminele vermogens. Het wereldwijd opheffen van het bankgeheim in geval van gerechtelijk onderzoek kan bijdragen tot een betere aanpak van de georganiseerde misdaad».
2.6.Wetgeving op de bescherming van persoonsgegevens in het kader van hun verwerking Bij het ontleden van deze wetgeving werd de nadruk gelegd op de wettelijke mogelijkheden van de verwerking van persoonsgegevens met het oog op het bestuderen van het drugfenomeen, meerbepaald van de verwerking van gegevens inzake het druggebruik en de gevolgen ervan voor de gezondheid, evenals van politiële en gerechtelijke gegevens. Wet van 8 december 1992 op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens (SB van 18 maart 1993) Deze wet voorziet: «Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt voor duidelijk omschreven en wettige doeleinden en mogen niet worden gebruikt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden» (artikel 5). Met «gevoelige persoonsgegevens» bedoelt men gegevens over het ras, de etnische afkomst, het seksueel gedrag, de politieke, ideologische of religieuze overtuiging of activiteit en het lidmaatschap van een vakbond of ziekenfonds (art. 6). De verwerking van deze gegevens is slechts voor de door of krachtens de wet vastgeste lde doeleinden toegestaan. Artikel 8 geeft een opsomming van de gevallen waarin de verwerking van gerechtelijke gegevens is toegelaten. Wetenschappelijk onderzoek wordt in de uitvoeringsbesluiten bij deze wet niet uitdrukkelijk vermeld als een toegelaten doeleinde. Niettemin bepaalt artikel 7: «De medische persoonsgegevens mogen uitsluitend onder het toezicht en de verantwoordelijkheid van een beoefenaar van de geneeskunst worden verwerkt… . Die gegevens kunnen evenwel zonder het toezicht en buiten de verantwoordelijkheid van een beoefenaar van de geneeskunst worden verwerkt indien de betrokkene een bijzondere schriftelijke toestemming heeft verleend». Het finaliteitsbeginsel van artikel 5 van de wet houdt in dat gegevens enkel mogen worden meegedeeld voor doeleinden die niet onverenigbaar zijn met het doel waarvoor de gegevens van de databank werden verzameld. Dit stelt problemen wanneer men gegevens wenst te verwerken die voor een ander doel bij de betrokkene werden verkregen. Dit is meestal het geval wanneer de onderzoeker persoonsgegevens nodig heeft uit een databank van de overheid70. Wanneer een persoon voor het eerst in een bepaalde verwerking wordt geregistreerd, moet hem daarvan onverwijld kennis worden gegeven, behalve in de gevallen bepaald in de wet (art. 9). Daarnaast moet aan de geregistreerde personen een recht op 70
DUMORTIER, J., ANNE, L., VAN VELTHOVEN, W.; Verwerking van persoonsgegevens met het oog op wetenschappelijk onderzoek en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Beleidsonders teunende studie. Eindrapport; KU Leuven – ICRI; 1999; pag. 23-27.
55
informatie, toegang en correctie worden toegekend (art. 10 en 12). Tenslotte is ook een aangifte bij de Commissie voor bescherming van de persoonlijke levenssfeer vereist, namelijk alvorens een geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens wordt gestart (art. 17). Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. Deze richtlijn 71 formuleert de algemene principes met het oog op de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van natuurlijke personen, met name van hun persoonlijke levenssfeer, ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. Sommige bepalingen van deze richtlijn zijn uitdrukkelijk omschreven wat betreft de verwerking van persoonsgegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden. De Lid-Staten moeten de nodige wetgevende enbestuurlijke maatregelen nemen om zich aan te passen aan de richtlijn. De richtlijn bepaalt dat persoonsgegevens: - voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden moeten worden verkregen en vervolgens niet worden verwerkt op een iwjze die onverenigbaar is met die doeleinden. Verdere verwerking van de gegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden wordt niet als onverenigbaar beschouwd, mits de Lid-Staten passende garanties bieden (art. 6, §1, b); - in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer mogen worden bewaard dan voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, noodzakelijk is. De LidStaten voorzien in passende waarborgen voor persoonsgegevens die langer dan hierboven bepaald voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden worden bewaard (art. 6, §1, e). De Lid-Staten moeten de verwerking van persoonlijke gegevens waaruit de raciale of etnische afkomst, de politieke opvattingen, de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, of het lidmaatschap van een vakvereniging blijkt, verbieden, alsook de verwerking van gegevens die de gezondheid of het seksuele leven betreffen (art. 8, §1). Dit principe is niet van toepassing op in de gevallen bedoeld in §2 en 3 van het artikel 8, met name wanneer: - de betrokkene uitdrukkelijk heeft toegestemd in een dergelijke verwerking; - de verwerking betrekking heeft op gegevens die duidelijk door de betrokkene openbaar zijn gemaakt; - de verwerking van de gegevens noodzakelijk is voor de doeleinden van preventieve geneeskunde of medische diagnose, het verstrekken van zorg of behandelingen of het beheer van gezondheidsdiensten, en wanneer die gegevens worden verwerkt door een gezondheidswerker die onderworpen is aan het in de nationale wetgeving, of in de door nationale bevoegde instanties vastgestelde regelgeving, vastgelegde beroepsgeheim of door een andere persoon voor wie een gelijkwaardige geheimhoudingsplicht geldt. 71
Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betre ffende het vrije verkeer van die gegevens; PB. L 281; 23 november 1995.
56
Mits passende waarborgen worden geboden, mogen de Lid -Staten om redenen van zwaarwegend algemeen belang bij nationale wet of bij een besluit van de toezichthoudende autoriteit nog andere afwijkingen vaststellen naast die bedoeld in §2 (art. 8, §4). Verwerkingen van gegevens inzake overtredingen, strafrechtelijke veroordelingen of veiligheidsmaatregelen mogen alleen worden verricht onder toezicht van de overheid of indien de nationale wetgeving voorziet in passende specifieke waarborgen, behoudens afwijkingen die een Lid-Staat kan toestaan uit hoofde van nationale bepalingen welke passende en specifieke waarborgen bieden. De Lid-Staten kunnen voorschrijven dat ook verwerkingen van gegevens inzake administratieve sancties of burgerrechtelijke beslissingen onder toezicht van de overheid kunnen worden verricht (art. 8, §5). Inzake de informatieverstrekking aan de betrokkene, onderscheidt de richtlijn twee gevallen: enerzijds wanneer de gegevens bij de betrokkene zelf werden bekomen, en anderzijds wanneer de gegevens niet bij de betrokkene zijn verkregen. De artikelen 10 en 11 geven voor beide gevallen aan welke informatie aan de betrokkene verstrekt dient te worden. Wanneer de gegevens niet werden verkregen bij de betrokkene, is deze informatieplicht niet van toepassing indien, met name voor statistische doeleinden of voor historisch of wetenschappelijk onderzoek, verstrekking van informatie aan de betrokkene onmogelijk blijkt of onevenredig veel moeite kost of indien de registratie of verstrekking bij de wet si voorgeschreven. In deze gevallen zorgen de Lid-Staten voor passende waarborgen (art. 11 §2). Deze richtlijn omschrijft eveneens het recht van de betrokkene op toegang tot de gegevens, evenals het recht op rectificatie van die gegevens (art. 12). De Li d-Staten kunnen uitzonderingen en beperkingen aanbrengen, met name ter vrijwaring van de veiligheid van de Staat, de landsverdediging, de openbare veiligheid, een belangrijk economisch of financieel belang van een Lid-Staat of van de Europese Unie (art. 13). De Lid-Staten mogen, ingeval er duidelijk geen gevaar bestaat dat inbreuk wordt gepleegd op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene, wettelijke maatregelen treffen ter beperking van het recht tot toegang en verbetering van de gegevens, wanneer deze gegevens uitsluitend met het oog op wetenschappelijk onderzoek worden verwerkt, of slechts gedurende de periode die nodig is voor het opstellen van statistieken in de vorm van persoonlijke gegevens worden bewaard (art. 13, §2). De Lid-Staten moeten ervoor zorgen dat de voor de verwerking verantwoordelijke of, in voorkomend geval, diens vertegenwoordiger, bij de in artikel 28 bedoelde toezichthoudende autoriteit aanmelding doet, voordat wordt overgegaan tot een volledig of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van gegevens die voor de verwezenlijking van een doeleinde of van verscheidene samenhangende doeleinden bestemd zijn (art. 18, §1). De Lid-Staten kunnen alleen in de volgende gevallen en onder de volgende voorwaarden voorzien in vereenvoudigde aanmelding of vrijstelling van deze verplichting tot aanmelding (art. 18, §2): - wanneer ze voor de categorieën verwerkingen de doeleinden van de verwerking, de verwerkte gegevens of categorieën verwerkte gegevens, de categorie(ën) betrokkenen, de ontvangers of categorieën ontvangers aan wie de gegevens worden verstrekt, en de periode gedurende dewelke de gegevens worden bewaard,
57
-
preciseren, op voorwaarde dat – rekening houdend met de verwerkte gegevens– inbreuk op de rechten en vrijheden van de betrokkenenonwaarschijnlijk is. wanneer de persoon die voor de verwerking verantwoordelijk is een persoon voor de gegevensbescherming aanwijst die ervoor kan zorgen dat inbreuken op de rechten en vrijheden van de betrokkenen door de verwerkingen onwaarschijnlijk zijn. Deze persoon moet zijn taak op onafhankelijke wijze kunnen vervullen.
De richtlijn, gericht op de vereenvoudiging van de verwerking van gegevens voor historisch, statistisch en wetenschappelijk onderzoek, schept nog een bijkomende moeilijkheid voor wetenschappelijk onderzoek en dit door de definitie van persoonsgegevens. Onder persoonsgegevens wordt verstaan «iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon; als identificeerbaar moet worden beschouwd elke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificatienummer of van één of meer specifieke elementen die kenmerkend zijn voor zijn/haar fysieke, fysiologische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit» (art. 2, a). Om te bepalen of een persoon identificeerbaar is, moet worden gekeken naar alle middelen waarvan mag worden aangenomen dat zij redelijkerwijs door degene die voor de verwerking verantwoordelijk is, dan wel door enig ander persoon, in te etten z zijn om genoemde persoon te identificeren. Dit betekent dat gegevens die door een gegevensleverancier in gecodeerde vorm aan een onderzoeker worden verstrekt voortaan persoonsgegevens zullen zijn, indien de gegevensleverancier de sleutel behoudt72. In vele gevallen zal het nodig zijn dat de gegevensleverancier de gegevens kan heridentificeren, o.m. met het oog op follow-up onderzoek of controle van het onderzoek. Dit heeft tot gevolg dat onderzoekers die met gecodeerde gegevens werken, deze gegevens in principe niet kunnen herleiden, maar dat zij, aangezien zij toch onder de bepalingen van de richtlijn vallen, bepaalde verplichtingen moeten vervullen – zoals het recht op toegang en correctie– waarvoor zij de gegevens wel moeten kunnen heridentificeren. Het werken met gecodeerde gegevens zal voortaan dus geen oplossing meer zijn om aan de verplichtingen van de wet op de verwerking van persoonsgegevens te ontsnappen. Enkel het werken met volledig anonieme gegevens waarbij de persoon waarop ze betrekking hebben niet meer identificeerbaar is, ontsnapt aan de toepassing van de wet. Wet van 11 december 1998 tot omzetting van de Europese richtlijn De wet van 8 december 1992 op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens werd gewijzigd door dewet van 11 december 1998 73 tot omzetting van de richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 van het Europees Parlement en de Raad. De in deze richtlijn voorgestelde bepalingen werden op deze wijze opgenomen in de Belgische wetgeving. Persoonsgegevens dienen o.a. (art. 7 ter vervanging van art. 4 van de wet van 1992):
72
DUMORTIER, J., ANNE, L., VAN VELTHOVEN, W.; Verwerking van persoonsgegevens met het oog op wetenschappelijk onderzoek en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Beleidsonder steunende studie. Eindrapport; KU Leuven – ICRI; 1999; pag. 23-27. 73 Wet van 11 december 1998 tot omzetting van de richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995;B.S.; 3 februari 1999.
58
-
-
voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden te worden verkregen en niet verder te worden verwerkt op een wijze die, rekenin g houdend met alle relevante factoren, met name met de redelijke verwachtingen van de betrokkene en met de toepasselijke wettelijke en reglementaire bepalingen, onverenigbaar is met die doeleinden. Onder de voorwaarden vastgesteld door de Koning, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, wordt verdere verwerking van de gegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden niet als onverenigbaar beschouwd; in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer te worden bewaard dan voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verkregen of verder worden verwerkt, noodzakelijk is. De Koning voorziet, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, in passende waarborgen voor persoonsgegevens die, langer dan hiervoor bepaald, voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden worden bewaard.
De verwerking van persoonsgegevens waaruit de raciale of etnische afkomst, de politieke opvattingen, de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging of het lidmaatschap van een vakvereniging blijken, alsook de verwerking van persoonsgegevens die het seksuele leven betreffen, is in principe verboden. De wet voorziet echter in drie uitzonderingen waarin het verbod om dergelijke persoonsgegevens te verwerken, niet van toepassing is (art. 9 ter vervanging van art. 6 van de wet van 1992): - wanneer de betrokkene schriftelijk heeft toegestemd in een dergelijke verwerking, met dien verstande dat deze toestemming ten allen tijde door de betrokkene kan worden ingetrokken; - wanneer de verwerking noodzakelijk is voor het wetenschappelijk onderzoek en verricht wordt onder de voorwaarden vastgesteld door de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; - wanneer de verwerking wordt verricht in uitvoering van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek. De verwerking van persoonsgegevens betreffende de gezondheid is in principe verboden. Dit verbod is niet van toepassing wanneer o.a. de verwerking noodzakelijk is voor doeleinden van preventieve geneeskunde of medische diagnose, het verstrekken van zorg of behandelingen aan de betrokkene of een verwant, fo het beheer van de gezondheidsdiensten handelend in het belang van de betrokkene en de gegevens worden verwerkt onder het toezicht van een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg (art. 10 ter vervanging van art. 7 van de wet van 1992). Er worden nog tweerelevante uitzonderingen voorzien: - wanneer de betrokkene zijn schriftelijke toestemming tot een dergelijke verwerking heeft gegeven; - wanneer de verwerking noodzakelijk is voor het wetenschappelijk onderzoek en verricht wordt onder de voorwaarden vastgesteld door de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
59
Er dient op gewezen te worden dat de gegevensverwerking ook niet verboden is in het kader van de bevordering en de bescherming van de volksgezondheid met inbegrip van het bevolkingsonderzoek (art. 10 ter vervanging van art. 7 van de wet van 1992). De verwerking van persoonsgegevens inzake geschillen voorgelegd aan hoven en rechtbanken, alsook aan administratieve gerechten, inzake verdenkingen, vervolgingen of veroordelingen met betrekking tot misdrijven, of inzake administratieve sancties of veiligheidsmaatregelen, is verboden (art. 11 ter vervanging van art. 8 van de wet van 1992). Dit verbod is niet van toepassing voor o.a. verwerkingen die noodzakelijk zijn voor het wetenschappelijk onderzoek en verricht worden onder de voorwaarden vastgesteld door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Wanneer de gegevens niet verkregen werden bij de betrokkene, is informatieverstrekking niet nodig wanneer de betrokkene reeds op de hoogte is, of wanneer, met name voor statistische doeleinden of voor historisch of wetenschappelijk onderzoek of voor bevolkingsonderzoek met het oog op de bescherming en de bevordering van de volksgezondheid, de verstrekking van informatie aan de betrokkenen onmogelijk blijkt of onevenredig veel moeite kost (art. 13 ter vervanging van art. 9 van de wet van 1992). Een algemene uitzondering inzake het recht van toegang is niet voorzien in de wet. Enkel voor gezondheidsgegevens wordt bepaald dat, indien er duidelijk geen gevaar is voor inbreuken op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene en de gegevens niet gebruikt worden om maatregelen en besluiten te nemen ten aanzien van de individuele betrokkene, de kennisgeving kan worden uitgesteld indien de gezondheidsgegevens verwerkt worden voor medisch -wetenschappelijk onderzoek, doch slechts in de mate dat de kennisgeving het onderzoek ernstig zou schaden en uiterlijk tot op het moment van het einde van het onderzoek. In dat geval moet de betrokkene aan de verantwoordelijke voor de verwerking vooraf zijn schriftelijke toestemming hebben gegeven dat de hem betreffende persoonsgegevens voor medisch-wetenschappelijke doeleinden kunnen worden verwerkt en dat kennisgeving van deze persoonsgegevens om die reden kan worden uitgesteld (art. 14 ter vervanging van art. 10 van de wet van 1992). Deze uitzondering is o.m. bedoeld om zogenaamde «double blind testen» in de medische sector mogelijk te maken74.
3. BELEIDSNOTA’S De laatste jaren werd – onder druk van de toenemende omvang van de drugproblematiek – dit thema opgenomen in het Belgische beleid. Op federaal niveau verschenen er een tweetal beleidsnota’s rond deze thematiek, één in 1995 en één in 1996. Binnen de Kamer van Volksvertegenwoordigers werd een 74
DUMORTIER, J., ANNE, L., VAN VELTHOVEN, W.; Verwerking van persoonsgegeven s met het oog op wetenschappelijk onderzoek en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Beleidsondersteunende studie. Eindrapport; KU Leuven – ICRI; 1999; pag. 23-27.
60
werkgroep samengesteld, belast met het uitwerken van voorstellen en aanbevelingen voor een geïntegreerd drugbeleid op alle beleidsniveaus en het formuleren van de krachtlijnen van een Belgisch drugbeleid binnen een internationale context. Ook op het niveau van de Gemeenschappen werden initiatieven genomen.
3.1 De federale regering 3.1.1. Federaal actieplan toxicomanie – drugs (3 februari 1995) 75 Dit gezamenlijk plan werd voorgesteld door het Kabinet van de Eerste Minister, in samenwerking met de Ministeries van Binnenlandse Zaken, Volksgezondheid, Sociale Zaken en Justitie. Met dit plan wou de regering eenaantal initiatieven uitwerken en ondersteunen die, op korte termijn, een gericht antwoord moeten bieden op de drugproblematiek. Binnen de multidisciplinaire aanpak die dit plan beoogt, staan vier krachtlijnen centraal: - Uitbreiden en diversifiëren van het verzorgingsaanbod. Bedoeling is om het aanbod inzake zorgverstrekking aanzienlijk te verhogen. Tegelijkertijd wil men het hulpverleningsaanbod diversifiëren en zo nieuwe structuren uitwerken die gemarginaliseerde druggebruikers een laagdrempelige opvang moeten bieden, zoals de medisch-sociale opvangcentra (MSOC). Verder wordt ook aandacht besteed aan de harm-reduction (mogelijkheden van substitutiebehandelingen en spuitenruil). - Voorkomen van druggebruik. In eerste instantie wil men dit bereiken door een betere informatie te verspreiden naar de doelgroepen toe. Daarnaast is een verbetering van de opleiding van de eerstelijnshulpverleners noodzakelijk Ook wordt een opleiding van het gevangenispersoneel over de verslavingsproblematiek vooropgesteld. Het recreatieve druggebruik wil men aanpakken door in de drugwet van 1921 een uitbreiding te voorzien van het recht tot sluiting van bepaalde etablissementen waar drugmisdrijven worden gepleegd. - Een beter inzicht verwerven in de drugproblematiek. Dit kadert binnen het wetenschapsbeleid, waar men via het epidemiologisch onderzoek probeert een duidelijke analyse te maken van het druggebruik in België. - Reductie van het aanbod van verdovende middelen. Bij de maatregelen die hiervoor voorzien worden, wordt nadrukgelegd op de repressieve aanpak. Een beperking van het aanbod wordt nagestreefd door een betere samenwerking tussen de politiediensten en tevens een betere coördinatie van het gerecht en de bestuurlijke overheden. Deze maatregelen beogen een verbetering van de controles om zo de beteugeling van de drughandel te vergemakkelijken.
75
- SPRUIT, I.P. (red.); Jaarboek verslaving 1996: over gebruik en zorg ; Bohn Stafleu Van Loghum; Houten/Diegem; 1997; pag. 142-143. - DE RUYVER, B.; De wetgeving over drugs in België . In: Handboek Verslaving; Bohn Stafleu Van Loghum; Houten/Diegem; 1995; pag. 27-29.
61
3.1.2. De beleidsnota «Vrijheid - Blijheid» (juli 1996)76 Deze nota, voorgesteld door de Minister van Binnenlandse Zaken, wil een aantal concrete invullingen geven van enkele punten uit het Federaal Actieplan Toxicomanie-Drugs, die onder de bevoegdheid van Binnenlandse Zaken vallen. Bij het voeren van een drugbeleid dient men de verscheidenheid van de problematiek voor ogen te houden. Drugbestrijding en preventie is een kwestie van sociale ongelijkheid, gezondheid en veiligheid. De beleidsmaatregelen op het vlak van de drugpreventie vetrrekken van het principe van «niet-gebruik». Er moet een duidelijke boodschap gegeven worden dat illegale drugs niet aanvaard worden. Door middel van een preventief opvoedend beleid wil men jongeren alternatieven voor middelengebruik aanreiken. Naast een puur informatieve benadering, wordt ook gepleit voor projecten binnen het onderwijs die jongeren leren op te gaan met conflicten en hen sociale vaardigheden bijbrengen. Een tweede luik van het preventiebeleid betreft een preventief sociaal beleid. Er bestaat een duidelijke correlatie tussen kansarmoede en het niet-recreatieve druggebruik (recreatief druggebruik vindt men vooral in het uitgaansmilieu, niet nadrukkelijk in kansarme buurten). Drugverslaving genereert kansarmoede, en omgekeerd, kansarmoede werkt het druggebruik in de hand. Om deze vicieuze cirkel te doorbreken is het belangrijk om specifiek naar deze bevolkingsgroep toe tewerkstellingsinitiatieven op te zetten en sociale begeleiding te bieden. In het kader van de beleidsmaatregelen inzake hulpverlening en risicobestrijding komt men terug op twee punten uit het Federaal Actieplan: de oprichting van medisch-sociale opvangcentra (MSOC) en het starten van de substitutiebehandelingen. Het is de bedoeling om van de MSOC’s laagdrempelige knooppunten te maken, waar gemarginaliseerde druggebruikers gemakkelijk toegang en hulp kunnen krijgen, eventueel mits doorverwijzing naar andere, meer gespecialiseerde centra. De positieve effecten van de substitutiebehandelingen manifesteren zich op het vlak van de gezondheid van heroïnomanen, hun sociale reïntegratie en de daling van de verwervingscriminaliteit. Belangrijk is echter wel dat de methadon niet zomaar verstrekt wordt, maar dat begeleidende maatregelen worden voorzien. Daarom bepaalt het Federaal Actieplan «Toxicomanie - Drugs» dat de methadonbehandelingen in een eerste fase moeten voorgeschreven worden in een MSOC, en eventueel ni een tweede fase onder begeleiding van een geneesheer, die hiervoor een beroep blijft doen op het medisch sociaal opvangcentrum voor de psychosociale ondersteuning van zijn cliënt en gespecialiseerd advies. In de nota wordt ook het voorstel gelanceerdtot de oprichting van controlepunten voor XTC, waar personen die beroepshalve met deze producten geconfronteerd worden, deze zouden kunnen laten testen op de aanwezigheid van gevaarlijke bestanddelen, met desgevallend hieraan gekoppeld politie-acties om deze producten zo vlug mogelijk van de markt te halen. 76
- SPRUIT, I.P. (red.); Jaarboek verslaving 1996: over gebruik en zorg; Bohn Stafleu Van Loghum; Houten/Diegem; 1997; pag. 144. - VANDE LANOTTE, J.; Vrijheid-Blijheid: elementen voor een geïntegreerd drugbeleid / Vive la liberté: éléments pour une politique intégrée en matière de drogue . In: MINNE, M., VANDEURZEN, J.;Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre de Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/3 – 96/97; pag. 809-853.
62
De Minister van Binnenlandse Zaken stelt tot slot in deze beleidsnota nog enkele maatregelen voor inzake een efficiënte vervolgingspolitiek. Zo wordt o.a. een duidelijk onderscheid gemaakt tussen druggebruikers en dealers/producenten. Voor deze laatsten wordt een hardere aanpak voorgesteld, terwijl voor de eersten een mildere aanpak wordt bepleit.
3.1.3. De werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek in de Kamer Het verslag van de werkzaamheden van de werkgroep, die werd samengesteld in 1996, is verschenen in de vorm van rapport van de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers op 5 juni 199777. Hieronder volgen de voornaamste aanbevelingen die door de werkgroep werden geformuleerd. Een doeltreffend beleid inzake drugbestrijding, dat zowel inwerkt op het aanbod als 78 : op de vraag, moet op de volgende algemene prioriteiten zijn afgestemd - het terugdringen van het druggebruik en het afremmen van het aantal nieuwe druggebruikers, - de bescherming van de samenleving en haar leden die met het verschijnsel drugs worden geconfronteerd. Ze betreft ook de drugverslaafden die de nodige hulp moeten krijgen om, ondanks de drugs, een menswaardig bestaan te kunnen leiden, - wat de controle van het drugaanbod betreft: een internationale samenwerking met het oog op een versterkt repressief beleid ten aanzien van de georganiseerde drughandel en van criminele organisaties die banden hebben met de drughandel, - het aanpassen van het strafrechtelijk beleid ten aanzien van druggebruikers, - het ontwikkelen van een penitentiair beleid waardoor enerzijds wordt vermeden dat personen die om diverse redenen in de gevangenis zitten, drugs gaan gebruiken, en anderzijds wordt voorzien dat, binnen het gewone wettelijke en reglementaire kader, de drugverslaafde gedetineerden toegang krijgen tot substitutiebehandelingen, - een geregelde evaluatie van de doorgevoerde maatregelen. Essentieel is het bepalen van de grenzen waarbinnen middelengebruik aanvaardbaar en beheersbaar blijft binnen de samenleving. Met het oog op het vervolgings- en opsporingsbeleid ten aanzien van inbreuken op de drugwet, werden volgende aanbevelingen geformuleerd79: - het bezit van illegale drugs blijft strafbaar, 77
MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogu e; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre de Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/1 -3 – 96/97. 78 MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fa it au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue ; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre de Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/3 – 96/97; pag. 991-992. 79 MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue ; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre de Représentants de Belgique; Bruss el / Bruxelles; juni 1997; 1062/3 – 96/97; pag. 1004.
63
-
in het vervolgingsbeleid dient een onderscheid gemaakt te worden tussen bezit met het oog op handel en bezit met het oog op eigen gebruik, het bezit van cannabis met het oog op eigen gebruik dient de laagste prioriteit in het vervolgingsbeleid te krijgen, bij bezit met het oog op eigen gebruik van illegale drugs, andere dan cannabis, is het aanbevolen tot vervolging over te gaan wanneer er sprake is van maatschappelijke overlast of het risico daartoe reëel aanwezig is, of wanneer de betrokken overtreder van de drugwet een problematisch gebruiker is.
Wat betreft het beheersen van de aanbodzijde, werd een aantal aanbevelingen gedaan om de spiraal van de groeiende productie van legale en illegale drugs te doorbreken, de internationale drughandel aan te pakken en de detailhandel en de daarmee gepaard gaande overlastfenomenen terug te dringen. Inzake het terugdringen van de vraag80: - is een adequaat beeld van de aard en de omvang van het gebruik van illegale drugs nodig, evenals de coördinatie door de bevoegde autoriteiten, van de initiatieven tot uniforme, landelijke registratie binnen de verschillende vormen van drughulpverlening, en de bundeling van de resultaten van het epidemiologisch onderzoek, - kan een preventiebeleid gericht op het tegengaan van middelenmisbruik maar renderen indien het enerzijds gestoeld is op een beleid van structurele preventie, gericht op het verminderen van de draaglast van individuen, en, anderzijds op een algemeen persoonsgerichte preventie, gericht op het verhogen van de draagkracht van individuen, - moet er op het federale niveau een coherent systeem worden uitgebouwd waarin alle voorzieningen die hulp verlenen aan drugverslaafden worden beschreven, en moet er een evenwichtige uitbouw van de drughulpverlening over de diverse echelons plaatsvinden. 3.1.4. Het federaal Veiligheidsplan en het gevangenisbeleid (31 mei 2000) 81 De Federale regering Verhofstadt heeft besloten een Federaal Veiligheidsplan op te stellen. De Federale regering heeft deze taak toevertrouwd aan Marc Verwilghen, Minister van Justitie. Dit plan werd tot stand gebracht in samenwerking met alle betrokken Federale ministers en met de Gemeenschappen en de Gewesten. Een deel van dit plan behandelt de overlast en de criminaliteit gerelateerd aan drugs. Het Akkoord van de regering Verhofstadt voorziet dat de Federale verheid o aan het Parlement een evaluatierapport over het huidig drugbeleid zal voorleggen. Dit rapport dient de gezamenlijke beleidsrichtlijn van 8 mei 1998 van de Minister van Justitie en van het College van Procureurs-generaal te evalueren. Deze beleidsrichtlijn betreft het vervolgingsbeleid in de aspecten van detentie en de kleinhandel in illegale drugs, het rapport van 5 juni 1997 van de Parlementaire werkgroep belast met de studie van de drugproblematiek evenals de ervaringen opgedaan in andere landen. Het 80
MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue ; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre de Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/3 – 96/97; pag. 1011-1020. 81 http://www.just.fgov.be
64
regeringsakkoord voorziet bovendien dat de Federale Overheid, in overeenkomst met het parlement, een coherent drugbeleid zal uitwerken op basis van deze evaluatie. De Minister van Volksgezondheid werkt een integraal plan uit waarin te volgen beleid inzake drugs wordt gepreicseerd. Dit plan zal de drugproblematiek in zijn geheel behandelen. Dit plan dient in het bijzonder aandacht te besteden aan de evaluatie van de huidige situatie in antwoord op de aanbevelingen van de Parlementaire werkgroep rond drugs (incl. de beleidsrichtlijn inzake vervolging) en op de situatie in de buurlanden. Het beleidsplan zal de aanbevelingen van de Federale Overheid omvatten. Deze zal besproken worden met de Gemeenschappen en de Gewesten. 3.2 De Vlaamse Gemeenschap 3.2.1. Vlaams actieplan inzake de drugproblematiek 82 Op het niveau van de Vlaamse Gemeenschap valt de drugproblematiek onder de bevoegdheden van de Ministers van Gezondheidsbeleid, van Onderwijs en van Welzijn. Begin 1996 werd door het Ministerie van Gezondheidsbeleid een nota opgesteld met een Vlaams actieprogramma, dat berust op de volgende punten: - de coördinatie binnen het beleid en de uitvoering ervan op het werkveld; de nadruk wordt gelegd op de regionale programmatie en de onderlinge afstemming van het preventie- en hulpverleningsaanbod, - het uitbouwen van een uniform registratiesysteem, waardoor de verschillende werkvormen binnen de hulpverlening en de bestaande initiatieven inzake preventie beter in kaart kunnen worden gebracht, - de deskundigheidsbevordering van eerstelijnswerkers (preventiewerkers en intermediairen). Vanuit preventief oogpunt is het wenselijk dat verslavingsproblemen zo vroeg mogelijk worden herkend en aangepakt, - er moet een preventiestrategie uitgewerkt worden die zich richt naar de gehele bevolking.
3.2.2. Beleidsnota “Welzijn, gezondheid, gelijke kansen in perfecte harmonie: een symfonie” 83 Deze nota voorziet, onder andere : - de locale overlegplatforms omtrent gezondheid verder te ontwikkelen (Lokale Gezondheidsoverleg : LOGO) die gebaseerd zijnop preventieve acties, - een decreet uit te vaardigen om de diensten die actief zijn in gezondheidspromotie en ziektepreventie van een en goede juridische basis te voorzien. Een globale visie van een geïntegreerd beleid in deze materie dient eveneens in het decreet opgenomen te worden, - een geïntegreerd preventiebeleid inzake drugmisbruik te intensifiëren met behulp van de Vereniging voor Alcohol en andere Drugproblemen (VAD). Een overeenkomst werd hiertoe getekend, - de mogelijkheden voor patiënten om tussen intramuraal en extramurale geestelijke gezondheidszorgstructuren te wisselen, te optimaliseren 82
SPRUIT, I.P. (red.); Jaarboek verslaving 1996: over gebruik en zorg ; Bohn Stafleu Van Loghum; Houten/Diegem; 1997; pag. 145. 83 VOGELS, M.; Beleidsnota “Welzijn, gezondheid, gelijke kansen in perfecte harmonie: een symfonie ”; januari 2000.
65
3.3 De Franse Gemeenschap84 Kenmerkend voor het beleid van de Franse Gemeenschap ten aanzien van de drugverslaving is dat zij de gevolgen van de drugverslaving en de methodes die inzake therapie, ontwenning of sociaal-professionele reclassering gehanteerd moeten worden opzij schuift en zich volledig aan de oorzaken wijdt. Tegen die achtergrond is de etiologie van de drugverslaving terug te brengen tot een samenspe l van risicofactoren, een gang van zaken waarbij individuele, familiale, sociaaleconomische of culturele kwetsbaarheid kunnen samengaan. Bij hun aanpak om de prevalentie van de drugverslaving bij de bevolking te verminderen, wijden de verenigingen en instellingen die samenwerken met de Franse Gemeenschap in de eerste plaats aandacht aan die risicofactoren. In het «Interregpacte» -programma, waarbij met steun van de Franse Gemeenschap aan grensoverschrijdende research wordt gedaan, wordt gewag gemaakt vaneen vijftiental risicofactoren. Deze factoren verdienden in de ogen van de experten van de Franse Gemeenschap bijzondere aandacht bij de uitwerking van een primair preventiebeleid voor drugverslavingen in de Franse Gemeenschap. Verder moet ook gewezen worden op het bestaan van andere programma’s die niet rechtstreeks verwijzen naar verslavingen, naar de woorden «drugs» en «drugverslavingen». Het gaat hierbij met name over een hele reeks acties die op school worden gevoerd, parallel aan acties in het verenigingsleven: - het gebruik door sommige scholen, op eigen initiatief, van programma’s als «Clés pour l’adolescence», - het voeren van specifieke acties in de scholen, zoals voorlichtingsacties of campagnes door sommige PMS-centra en/of begeleidingscentra, - projecten als schoolbemiddeling, het bestrijden van absenteïsme op school, enz... Tevens werden bijzondere inspanningen geleverd inzake het verzamelen van epidemiologische gegevens. Hierbij moet de aandacht gevestigd worden op het ontwerp van decreet tot re geling van de bevordering van de gezondheid in de Franse Gemeenschap , dat voorziet in de decentralisering en de coördinatie van de gezondheidsbevordering, alsmede in een specifieke opdracht van preventie van drugverslaving binnen elk van de nog in te stellen lokale centra ter bevordering van de gezondheid.
84
ONCKELINX, L.; Het beleid van de Franse Gemeenschap ten aanzien van de drugverslaving / La politiqu e de la Communauté française en matière de toxicomanie . In: MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue ; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre de Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/3 – 96/97; pag. 853-858.
66
3.4
Duitstalige gemeenschap85
Sinds 1977 levert de overheid van de Duitstalige Gemeenschap doortastende inspanningen bij de strijd tegen de drugs en de drugverslavingen, met een drievoudig doel: - een degelijke aanpak van de problemen inzake geestelijke gezondheid die worden veroorzaakt door alle vormen van druggebruik en –misbruik, teneinde de levenskwaliteit van de betrokkenen te verbeteren. Dit wordt bewerkstelligd door het subsidiëren van een Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg, dat gespecialiseerde therapieën (ambulant, individueel en in groepsverband) biedt. In verband met de sociaal-professionele reclassering subsidieert de Duitstalige Gemeenschap een aantal initiatieven die zich meerbepaald op jonge drugverslaafden richten. - resoluut voortwerken aan de ontwikkeling en de organisatie van een algemene, communautaire, gestructureerde en gecoördineerde preventie op lange termijn. De Duitstalige Gemeenschap stelt de primaire preventie prioritair in de doelstellingen van haar beleid. De Arbeitsgemeinschaft für Suchtvorbeugung und Lebensbewältigung (ASL), een autonome afdeling van het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg, heeft de opdracht gekregen om een sensibiliseringscampagne rond primaire preventie, gericht op de hele bevolking, uit te bouwen. - het overleg en de coördinatie tussen de diverse betrokken bevoegdheidsniveaus bevorderen.
De coördinatie op Europees, federaal en lokaal vlak is onontbeerlijk om te kunnen slagen. Tevens wordt gepleit voor een betere samenwerking tussen de federale regering en de Gemeenschappen is gewenst, evenals voor een grotere betrokkenheid van de coördinatie-instanties van de Gemeenschappen bij de voorbereiding en de planning van de vereiste maatregelen.
4. BETROKKEN ACTOREN IN BELGIË OP HET INSTITUTIONELE NIVEAU 4.1. Federale Regering 4.1.1. Minister van Justitie Door de bevoegdheden die aan het Ministerie van Justitie werden toegekend, kan het een doorslaggevende rol spelen in de wetgevende, uitvoerendeen rechterlijke macht. Het Ministerie neemt de volgende functies op zich: - Een functie van rechtskundig adviseur met het oog op de wetgevingsactiviteiten van de Minister van Justitie: het departement bereidt het wetgevend werk voor, op het vlak van burgerlijk recht, gerechtelijk recht en strafrecht. Het neemt ook deel aan de internationale samenwerking in deze materies: het Ministerie van Justitie 85
LAMBERTZ, K-H; Beleidsnota / Note de politique. In: MINNE, M., VANDEURZEN, J.; Verslag namens de werkgroep belast met het bestuderen van de drugproblematiek / Rapport fait au nom du groupe de travail chargé d’étudier la problématique de la drogue ; Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers / Chambre de Représentants de Belgique; Brussel / Bruxelles; juni 1997; 1062/3 – 96/97; pag. 861-864.
67
-
-
heeft een mandaat gekregen als nationale coördinator van de Europese Unie. Bovendien dient binnen elke Lid-Staat, volgens artikel 17 van het Enkelvoudig Verdrag van 1961 inzake verdovende middelen, een specifieke administratie toezicht te houden op het toepassen van de bepalingen van het Verdrag. In deze hoedanigheid heeft het Ministerie van Justitie de leiding over het samenwerkingsverband tussen de bevoegde departementen (op Gemeenschaps - en federaal niveau) en de politiediensten inzake de strijd tegen het aanbod aan drugs en het repressieve luik binnen de internationale relaties. Een logistieke ondersteuningsfu nctie: het Ministerie van Justitie stelt het nodige personeel en materieel ter beschikking voor een goede werking van alle diensten verbonden aan Justitie. Het Ministerie van Justitie staat in voor de uitvoering van de rechterlijke beslissingen. De tenuitvoerlegging van de vrijheidsberovende straf geschiedt in de strafinrichtingen die tot de bevoegdheid van het Ministerie van Justitie behoren. Het Ministerie staat ook in voor het financieren van opleidingen voor het gevangenispersoneel inzake preventie en behandeling binnen de instelling. Ook de tenuitvoerlegging van alternatieve straffen en maatregelen valt onder de bevoegdheid van het Ministerie van Justitie.
4.1.2. Minister van Binnenlandse Zaken De belangrijkste bevoegdheid van de Minister van Binnenlandse Zaken is de zorg voor de veiligheid van de bevolking in het algemeen. Deze uit zich o.a. in het domein van de Politiezorg, een opdracht die zich uit in het handhaven van de openbare orde. Concreet betekent dit dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken o.m. de internationale akkoorden op het gebied van veiligheid en de strijd tegen drugs en terrorisme, doet toepassen. Daarnaast werden de MSOC’s opgericht met subsidies van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV). Het Vast Secretariaat voor het Preventiebeleid (VSPP), opgericht bij K.B. van 12 maart 1993, is de centrale dienst bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken ter ondersteuning van de lokale preventieinitiatieven en het preventiebeleid in België. Tot de hoofdopdrachten van het VSPP behoren de opvolging en begeleiding van de preventie- en veiligheidscontracten en het uitwerken van het federaal criminaliteitspreventiebeleid. Via deze contracten krijgen steden en gemeenten, onder bepaalde voorwaarden, middelen aangereikt voor de uitvoering van projecten. De aanpak van de drugproblematiek vormt hier een onderdeel van. Het VSPP heeft ook de opdracht om de criminaliteitsfenomenen te analyseren, een zo ruim mogelijke documentatie inzake preventie bij te houden en regelmatig vorming en discussie over de aanpak van criminaliteit en preventie te organiseren. De Algemene Politie Steundienst (APSD) werkt onder het gezag van de Minister van Binnenlandse Zaken voor het vervullen van opdrachten van bestuurlijke politie, en onder het gezag van de Minister van Justitie voor wat betreft de opdrachten van gerechtelijke politie. Het APSD heeft enerzijds de opdracht bij te dragen tot een betere coördinatie en ondersteuning van de verschillende Belgische politiekorpsen, en
68
anderzijds de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken bij te staan bij de coördinatie van het algemene beleid inzake politie en het beheer van de algemene politiediensten. Concreet betekent dit dat het APSD alle geg evens en documenten centraliseert die verzameld worden door de Gemeentepolitie, de Gerechtelijke Politie, de Rijkswacht, het Ministerie van Economische Zaken en de Douane. 4.1.3. Minister van Financiën De Administratie der douane en accijnzen is enerzijds verantwoordelijk voor de correcte heffing en inning van alle belastingen op het grensoverschrijdend goederenverkeer en van de binnenlandse accijnzen, maar neemt anderzijds ook deel aan de uitvoering van maatregelen ter bescherming van de samenleving ophet gebied van de gezondheid, de veiligheid en het milieu (o.a. de strijd tegen de illegale drughandel, wapens, enz.). Binnen het Ministerie van Financiën is daarnaast de Administratie van de Bijzondere Belastinginspectie (BBI) opgericht. De BBI werkt occasioneel samen met andere autoriteiten, in het bijzonder i.v.m. de strijd tegen de fiscale fraude. Dergelijke formele samenwerkingsverbanden tussen openbare instanties, waarbij meestal ook een informatiestroom naar het gerecht toe bestaat, en waaraan de B I zijn medewerking verleent, bestaan o.a. voor de anti-witwasreglementering, waar een centrale rol is toebedeeld aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking (cfr. Hoofdstuk 2, punt 2.5.3.).
4.1.4. Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking Langs de weg van dit ministerie wordt het buitenlands beleid uitgestippeld, worden internationale verdragen en overeenkomsten voorbereid en gesloten. Volgens de internationale wetgeving en diplomatieke gebruiken zijn de ambassade en het ministerie voor de buitenlandse overheden immers de aangewezen en verplichte contactpersonen met wie ze officieel van staat tot staat communiceren. Een fundamentele taak van dit ministerie is op te treden als interface en zijn diplomatieke ervaring ter beschikking te stellen van het parlement, de federale en gefedereerde departementen, economische en industriële kringen, burgers en de maatschappij. Toch dienen we erop te wijzen dat met name het ministerie van Justitie bevoegd is voor de coördinatie – op Belgisch niveau – van de voorbereidingen voor internationale vergaderingen betreffende middelenmisbruik en handel in verboden middelen.
4.1.5. Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu Op het vlak van de volksgezondheid dient het Ministerie het wettelijk kader uit te werken voor de ziekenhuizen, de rust- en verzorgingstehuizen, de psychiatrische verzorgingstehuizen en de plaatsen van beschut wonen. Concreet betekent dit dat de toegankelijkheid tot de gezondheidszorgen voor iedereen gewaarborgd dient te worden, dus ook voor de drugsverslaafde die in een stadium verkeert waarin hij intramurale, medische verzorging nodig heeft. De Minister bepaalt dus het beleid van de intramurale en extramurale zorgenverstrekking.
69
Bovendien is de Minister ook bevoegd voor het verzamelen van gegevens met betrekking tot het cliënteel, voornamelijk in ziekenhuizen (Minimaal Klinische Verpleegkundige en Psychiatrische Gegevens en de studie inzake Sociale Gegevens), epidemiologisch onderzoek en de gezondheidsenquête (via het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid). Binnen het Ministerie staat de Farmaceutische Inspectie in voor het toezicht op de toepassing van de diverse reglementeringen in het kader van de wet van 24 februari 1921 inzake de verdovende middelen en de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen (cfr. Hoofdstuk 2, punt 2.1.1.). Deze dienst controleert o.a. de verdovende middelen en een aantal psychotrope middelen evenals hun precursoren en houdt toezicht op het medisch steriel materiaal (naalden, … ). Via de Provinciale Geneeskundige Commissies houdt ze controle op de verstrekking van de medicatie. Het Ministerie subsidieert ook de centra gespecialiseerd in de behandeling van druggebruikers.
4.2. Ministerie van de Vlaamse Volksgezondheid en Cultuur
Gemeenschap,
departement
Welzijn,
De Vlaamse Minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke kansen is bevoegd voor de bijstand aan personen, het gezondheidsbeleid en de gelijke kansen. Dit houdt in: − “welzijn”: het gezinsbeleid, maatschappelijk welzijn, jeugdbescherming, opvang en organisatie van etnische en culturele minderheden, ouderen en sociale bijstand aan gedetineerden met het oog op hun sociale reïntegratie − “gezondheidsbeleid”: de organisatie van het ziekenhuiswezen, preventieve en ambulante gezondheidszorg, thuisverzorging, geestelijke gezondheidszorg, beleid inzake ziekenhuiswezen en geestelijke gezondheid
4.3. Ministre de la Communauté Française, Direction Générale de la Santé. Door het Decreet van 14 juli 1997 werd het gezondheidsbeleid van de Franse Gemeenschap gereorganiseerd. Een decreet van 14 juli 1997 organiseert de gezondheidspromotie in de Franse Gemeenschap. Wat betreft de drugverslaving kunnen we de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap onderverdelen in drie domeinen: − een primair preventiebeleid tegen drugverslaving voor de hele Franse Gemeenschap uitwerken, dankzij de betoelaging en begeleiding van óf verenigingen gespecialiseerd in preventiewerk, óf meer gerichte projecten opgestart door diverse instellingen en verenigingen − informatie, documentatie en actuele referenties ter beschikking stellen van iedereen die een of ander thema rond verslaving wil aanvatten
70
−
meewerken aan verslavingswaarnemingen dankzij de regelmatige en methodische inzameling van beschikbare gegevens met het oog op nationale en internationale verplichtingen.
4.4. De Waalse Regering Die directie is bevoegd inzake: - gezondheidsbeleid met uitzondering van de universitaire ziekenhuizen, alles wat verband houdt met de taken van de Office de la Naissance et de l’Enfance, gezondheidsopvoeding en medische schoolinspecties hulp aan personen, met uitzondering van de wetgeving betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en hun voogdij-overheid, normen tot bepaling van de categorieën gehandicapten die worden opgevangen, alles wat verband houdt met de taken van de Office de la Naissance et de l’Enfance, kinderbescherming en sociale hulp aan gevangenen.
4.5. Brussels Hoofdstedelijk gewest 4.5.1. Commission Communautaire França ise De bevoegdheden van de CoCoF inzake gezondheid zijn hoofdzakelijk overgedragen door de Franse Gemeenschap. De CoCoF staat voornamelijk in voor de planning, erkenning en betoelaging van instellingen voor ambulante zorgverlening. Drugbestrijding is een van de prioriteiten in het gezondheidsbeleid van de CoCoF. De subsidies toegekend door het CoCoF steunen een coherent en gecoördineerd beleid dat rekening houdt met de behoeften van druggebruikers en dat eveneens zo'n 17 diensten van het multidisciplinaire professionele netwerk bijstaat. Die steun slaat vooral op verzorging, secundaire en tertiaire preventie, begeleiding en reïntegratie.
4.5.2. Directie Welzijn en Gezondheid van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, dienst gezondheid Deze dienst ondersteunt en voert nieuwe projecten en initiatieven uit inzake gezondheidszorg, voornamelijk aanvullende zorgverlening op de maatregelen getroffen door de federale regering en de Vlaamse regering. Aansluitend daarop volgen innoverende projecten inzake zorgverlening, thuisverzorging en geestelijke gezondheidszorg. Het accent ligt op preventie, gezondheidsbevorderende acties en typische problemen gekoppeld aan grote steden (AIDS, drugs, armoede… ). De dienst fungeert als relais tussen het terrein, de politiek, de Vlaamse Gemeenschap en de eigen instellingen. "Concertation Toxicomanies Bruxelles" is een lokaal overlegorgaan inzake gezondheid en heeft zijn zetel binnen het bestuur. Dit orgaan wordt gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap om de volksgezondheid te bevorde ren.
71
De Commissie van de Vlaamse Gemeenschap beschikt over twee medische inspectieteams actief in scholen. "Concertation Toxicomanies Bruxelles – Overleg Druggebruik Brussel (CTB-ODB)" wordt zowel gesubsidieerd door de Commissie van de Franse Gemeenschapals door de Commissie van de Vlaamse Gemeenschap voor de coördinatie van de preventie inzake druggebruik en voor de afstemming van het zorgverleningsaanbod. 4.6. Das Ministerium der Deutsprachigen Gemeinschaft, Abteilung Familie, Gesundheit und Soziales De voornaamste taak op het vlak van gezondheid van dit ministerie is preventie en gezondheidspromotie. Opvang en preventie van druggebruik binnen de Duitstalige Gemeenschap steunen voornamelijk op twee structuren die door dit ministerie gesubsidieerd worden: het Sozial-Psychologisches Zentrum (SPZ, "Centrum voor geestelijke gezondheidszorg en psychosociale opvang – Advies en begeleiding"), een geïntegreerd centrum voor ambulante opvang in het kader van primaire en secundaire preventie; de Arbeitsgemeinschaft für Suchtvorbeugung und Lebensbewältigung (ASL, "Werkgroep voor de primaire preventie van druggebruik). Een psychiatrisch ziekenhuis staat binnen de tertiaire preventie in voor de behandeling van patiënten met een verslavingssyndroom.
Onder de bevoegdheden van dit ministerie vallen eveneens de coördinatie van het maatschappelijk werk, de uitbouw van opvangnetwerken en psychosociale zorgverlening, naast jeugdzorg. 5. BESLUIT In een doeltreffend beleid inzake de drugbestrijding dienen de volgende factoren geïntegreerd te worden: - de centralisatie van de nodige gegevens met het oog op het evalueren van de omvang en de tendensen van het illegale druggebruik binnen de verschillende bevolkingsgroepen, - de bescherming van de samenleving door een gestructureerd preventiebeleid waarin zowel gezondheidsoverwegingen als aspecten van openbare veiligheid geïmplementeerd worden, - de internationale samenwerking op het vlak van een versterkte repressieve aanpak ten aanzien van drugdealers en criminele organisaties die betrokken zijn bij de drughandel, - de aanpassing van het strafrechtelijk beleid ten aanzien van druggebruikers, - de ontwikkeling van een penitentiair beleid, aangepast aan de situatie, en - de geregelde evaluatie van de doorgevoerde maatregelen. Bij het uitwerken van een globaal drugbeleid zijn dus zeer verschillende domeinen van expertise betrokken. Om het multidisciplinair aspect van dit beleid te beheren, bestaat de mogelijkheid om een organisme of een instelling te vragen deze diverse elementen te implementeren in een globaal beleid en het beleid inzake deze multidimensioneel drugproblematiek te coördineren. In België bestaat een dergelijke mogelijkheid momenteel niet. De beleidsmaatregelen en de beslissingen die genomen worden in het kader van de verschillende aspecten van deze problematiek vallen
72
onder de bevoegdheid van verscheidene openbare instellingen, en dit op alle beleidsniveaus (federaal, de Gemeenschappen en Gewesten, provinciaal, lokaal). Het feit dat deze beslissingen over het algemeen niet genomen worden op een georganiseerde wijze, toont het ontbreken aan van een globaal Belgisch drugbeleid. Om in ons land een globaal en geloofwaardig beleid uit te bouwen rond deze materie, blijkt het noodzakelijk te zijn om op federaal niveau een structuur te creëren die toelaat de verschillende activiteiten in het kader van een dergelijk beleid te coördineren
73
HOOFDSTUK 3 TAKEN VAN HET WAARNEMINGSCENTRUM F. SARTOR, H. VAN DER LINDEN, B. DE SAINT-HUBERT, A. DESMET, D. WALCKIERS
INTRODUCTIE Het ontbreken van een globaal beleid inzake drugs in België en een gebrekkige coördinatie tussen de verschillende publie ke instanties maken een efficiënt en coherent beheer inzake drugs moeilijk realiseerbaar. Om de ontwikkeling van een geïntegreerd beleid te stimuleren zou men een interministerieel comité kunnen oprichten waarvan de activiteiten steunen op de informatie ge leverd door het Waarnemingscentrum. Argumenten voor het oprichten van een waarnemingscentrum : - noodzaak aan een synergie tussen de verschillende instanties, zowel federaal, gewestelijk als Gemeenschapsinstanties om betrouwbare en zinvolle informatie te kunnen leveren om het drugfenomeen aan te pakken, gepaste en efficiënte maatregelen te kunnen treffen, evenals het verzekeren van een coherent beleid inzake de risico’s die gerelateerd zijn aan druggebruik; - verbetering van de samenwerking met internationale instanties.
1. NETWERK VAN PARTN ERS Het BWDD zal op een groot aantal partners een beroep moeten doen om de informatie in de verschillende domeinen te verzamelen en te centraliseren. Hiertoe is het nodig een netwerk op te richten om deze informatie -uitwisselingen op een optimale manier te laten verlopen. De doelstellingen van dit netwerk zijn meer in het bijzonder : -
-
-
Het bieden van methodologische ondersteuning aan instellingen belast met het verzamelen van gegevens of, indien het zich voordoet, het uitvoeren van enquêtes, Het identificeren van organisaties betrokken bij het drugsthema die niet in het BIRN netwerk zijn vertegenwoordigd en het daaropvolgend mogelijk maken van communicatie met deze structuren, Het bevorderen van de communicatie tussen struc turen die nog niet met elkaar in contact staan, Het verspreiden van nieuws over recente evoluties bij de betrokken professionelen, Het bieden van informatie en feedback over de activiteiten van het BIRN aan alle partners in het netwerk.
De volgende partners zouden in het netwerk opgenomen worden (niet -volledige lijst):
74
-
-
Media, zowel populaire media als professionele vakpers (zie ook Hoofdstuk 3, domein 4), Universiteiten en onderzoeksinstellingen, Gerechtelijke en politiediensten, BIRN (4 Sub-Focal Points en Nationaal Focal-Point) Professionelen betrokken bij terugdringing van de vraag (organisaties voor preventie in het algemeen; outreach work; school -, jeugd-, werkplaats- en gemeenschaps-preventieprogramma’s; telefonische hulplijnen; laagdrempelige diensten; behandeling; substitutie - en behoudsprogramma’s; nazorg en sociale reïntegratie; zelfhulpgroepen; … .), Organisaties belast met de training van professionelen (universitaire, niet universitaire beroepsopleiding, opleidingen tijdens de dienst), De admin istraties van de volksgezondheid.
Als voorbeeld geeft de onderstaande figuur de organisatie van dit netwerk weer. Het basisprincipe van de werking van dit netwerk ligt in de reciprociteit van de informatie uitwisseling. Dit houdt in dat het BWDD informati e verstrekt aan om het even welke organisatie waarvan informatie wordt verkregen (bottom -up and top-down). Informatie wordt ook verspreid tussen de verschillende niveau’s onder de koepel (vertikaal). Dit betekent dat informatie gegeven wordt over druggerel ateerde zaken die niet direct binnen het werkveld van de betrokken organisatie ligt. Dit houdt bijvoorbeeld in dat preventiecentra niet enkel over preventie informatie krijgen, maar ook over nieuwe evoluties in wetgeving of onderzoek. Dergelijk systeem moet een holistische benadering van het drugprobleem bij alle betrokken professionelen mogelijk maken.
BWDD
Onderzoek
Preventie
Behandeling
Media
BIRN
Straathoekwerk
75
Justitie
Zelfhulpgroepen
Opleiding
Telefonische hulplijnen
Substitutie behandeling
De samenwerking tussen het BWDD en de verschillende betrokken administraties bij de drugproblematiek za l in het volgende hoofdstuk aan bod komen.
2. EPIDEMIOLOGISCHE INDICATOREN Het is nodig de gegevens die zich kenmerken door hun verschil in aard en herkomst, te verzamelen, standaardiseren en analyseren. Deze informatie is onontbeerlijk om de risico’s die gepaard gaan met druggebruik, op een coherente manier in te perken. 2.1 Druggebruik en gevolgen Naast de omvang van het al dan niet problematische druggebruik, dient men ook de gevolgen ervan te kennen, zowel voor de socio-economische situatie als voor de gezondheid. Op die manier kan men de risico’s gerelateerd aan druggebruik verminderen. Om het druggebruik en de gevolgen ervan beter te begrijpen, dient men, naargelang het type drugs, een beroep te doen op verschillende onderzoeksmethoden. Zo wordt de evolutie in de omvang van het “soft”druggebruik gewoonlijk ingeschat door middel van herhaalde bevolkingsenquêtes of opiniepeilingen op school. Deze enquêtes kunnen eveneens de gewijzigde houding en risicofactoren binnen deze bevolkingsgroepen aangeven. Voor het meten van het meest problematische druggebruik dient men een beroep te doen op specifieke schattingsmethodes, rekening houdend met de «verborgen» aard van de betrokken bevolkingsgroep. De gebruikte gegevens omvatten o.a. statistieken over de vraag naar behandeling, over arrestaties of veroordelingen voor drughandel, over het bezit of gebruik van drugs, over het aantal HIV besmettingen onder injecterende druggebruikers. Bepaalde informatie moet verzameld worden met behulp van specifieke onderzoe kstechnieken, die de onderzoeker toelaten door te dringen tot de «hidden populations» (de zgn. «sneeuwbal»steekproeftrekking). Wat betreft de gevolgen, zijn reeds bepaalde gegevens voorhanden, zoals bijvoorbeeld de gegevens in verband met de vraag naar be handeling, gegevens over het verband tussen bepaalde infectueuze ziekten en druggebruik (HIV, hepatitis B en C), evenals de statistieken inzake druggerelateerde overlijdens. Andere, zoals de statistieken aangaande de algemene mortaliteit bij druggebruiker s, moeten het onderwerp worden van specifieke studies (cohortestudies). Het Waarnemingscentrum zal dus de databank van de beschikbare bronnen van epidemiologische gegevens op regelmatige tijdstippen moeten aanvullen en actualiseren. De taak van het Waarn emingscentrum beperkt zich niet tot het verzamelen, standaardiseren en analyseren van de epidemiologische gegevens. Het zal ook concrete voorstellen dienen te doen aangaande de volgende punten: - het bepalen van een minimale set indicatoren inzake gezondhei d en aanbod, voor geheel België, evenals het standaardiseren van deze verzameling gegevens. De gegevens, geboden worden door de verschillende surveillancesystemen die informatie aangaande de vraag naar behandeling (SPF) verzamelen, zijn niet identiek. Meer nog, de verzameling van deze gegevens gebeurt niet op uniforme
76
wijze. Hetzelfde probleem stelt zich op het vlak van het bevolkingsonderzoek bij de algemene bevolking of bij schoolgaande jeugd. Deze enquêtes worden onafhankelijk van elkaar en op versch illende tijdstippen verricht in verschillende delen van het land en door verschillende instellingen. Momenteel is het dus niet mogelijk om geografisch gezien de omvang van het druggebruik te vergelijken. - de verhoging van de kwaliteit van de ingezamelde ge gevens, - het opzetten van een controlesysteem op de kwaliteit van de verzamelde gegevens, - de aandacht vestigen op die domeinen die nog niet onderzocht werden, - het ontwikkelen en stimuleren van de geschikte onderzoeksmethodes. Het Waarnemingscentrum zal – op basis van de beschikbare gegevens - toezien op de ontwikkeling van dynamische modellen voor het voorspellen van de tendensen in het druggebruik en het aanbod van illegale drugs.
2.2 Ontwikkeling van een systeem voor de vroegdetectie van drugs De analyse van de evolutie van de klassieke epidemiologische indicatoren kan de tendensen op lange termijn aan het licht brengen. Deze indicatoren laten echter niet toe om snel een min of meer plotse verandering in het aanbod of het gebruik van drugs aan te tonen. Het Waarnemingscentrum dient dus een opvolgingssysteem te ontwikkelen, teneinde relevante informatie in te zamelen met betrekking tot recente tendensen in het druggebruik en het ontstaan van nieuwe drugfenomenen. Dit systeem moet bovenal aan de bevoegde autoriteiten een hulpmiddel verschaffen bij de planning van of als ondersteuning bij beleidsbeslissingen. Een dergelijk opvolgingssysteem moet de volgende drie elementen integreren: - het toezicht op de chemische kwaliteit van de producten die in omloop gebra cht worden, hetzij om de aandacht te vestigen op het verschijnen van nieuwe moleculen op de markt, hetzij voor het verifiëren van de zuiverheid van de producten die in omloop gebracht zijn. Dit is voornamelijk van belang om composities te ontdekken die een hoog gezondheidsrisico inhouden. Een netwerk van toxicologische laboratoria heeft de haalbaarheid en de noodzaak van een dergelijk opvolgingssysteem aangetoond (ter herinnering: in België werd het 4 MTA de eerste maal geïdentificeerd door een laboratorium uit het netwerk). Het Waarnemingscentrum dient dit netwerk uit te breiden en het prestatievermogen ervan te verhogen; - het begrijpen van de verandering in de gewoontes van het gebruik en van de wijzigingen in het profiel van de gebruikers. Een toezichtho udend netwerk dient zowel het domein van het drugaanbod als het domein van de vraag naar drugs te bestrijken. Het zal gebruik maken van de klassieke informatiebronnen en steunen op de resultaten van de gevoerde enquêtes binnen specifieke bevolkingsgroepen . Daarnaast zal het ook een beroep doen op systemen die ook clinici, de veldwerkers en de gebruikers erbij betrekken. De factoren die in aanmerking genomen moeten worden, zijn: de demografische en sociaal -economische kenmerken van de gebruikers, de prijs en de bron van de producten, de wijze waarop ze gebruikt worden, de determinanten, de effecten voor de gezondheid en de sociale gevolgen. Bovendien is het belangrijk om informatie te verkrijgen inzake de mogelijke
77
-
verbanden tussen die verschillende factor en en de chemische samenstelling van de gebruikte drugs; de uitwisseling van informatie tussen de gebruikers en de bevoegde autoriteiten. Om de risico’s goed te kunnen beheersen, is het noodzakelijk om een voorziening te creëren waarin een dialoog met de gebruiker mogelijk wordt zonder gevolgen op strafrechtelijk vlak. Dit laatste moet de mogelijkheid creëren om tegen lage kosten de producten te laten analyseren die men van plan is te gebruiken, en om geïnformeerd te worden over de resultaten van deze ana lyses. Het verzamelen van stalen van de drugs bij de gebruikers is dus een andere moeilijkheid waarmee men rekening dient te houden, evenals het gelijktijdig verzamelen van gegevens over de gebruiker.
2.3 Indicatoren van de Terugdringing van de vraag naar drugs Diverse soorten informatie laten toe de activiteiten inzake het terugdringen van de vraag naar drugs te evalueren 1: -
-
-
de activiteiten op het vlak van de bevordering van de gezondheid, de preventie en de gezondheidsvoorlichting. In dit kader dient men rekening te houden met de verschillende doelgroepen waar deze activiteiten zich naar richten: kleine kinderen, schoolgaande jongeren, adolescenten (bijvoorbeeld acties in megadancings), gezin, het brede publiek. De druggebruikers vormen een risicogroep w aarvoor specifieke preventieprogramma’s bestaan (o.a. spuitenruil met het oog op het voorkomen van HIV-besmetting, hepatitis B en C).; de initiatieven binnen de werkplaats; de hulpverleningsinitiatieven (telefonisch en zelfhulpgroepen); gegevens met betrekking tot de ambulante en residentiële hulpverlening, evenals de initiatieven van laagdrempelige centra; gegevens met betrekking tot de substitutietherapie, meerbepaald methadon. Deze omvatten o.a. het aantal druggebruikers die in behandeling zijn, en de e valuatie van de efficiëntie van een dergelijke behandeling, in termen van de verbetering van de fysieke toestand en de sociale reïntegratie; de initiatieven in het kader van de sociale reïntegratie; bepaalde gerechtelijke en politionele statistieken. Hier gaat het om preventieinitiatieven van de politie, de toepassing en resultaten van het aanwenden van alternatieven voor de vrijheidsstraf, gepaard gaande met een verplichte therapie, en programma’s gericht op het terugdringen van het druggebruik binnen de gevangenis.
Het Waarnemingscentrum dient in dit domein een repertoire van statistische gegevensbronnen te ontwikkelen en bij te werken. Deze gegevensbank zal als basiswerktuig dienen bij het centraliseren, standaardiseren en analyseren van de gegevens inzake het terugdringen van de vraag naar drugs.
1 OEDT: Rapport annuel sur l’état du phénomène de la drogue dans l’Union européenne ; 1997; Lisbonne; pag. 46.
78
Gezien het multidisciplinaire aspect van het drugprobleem, verschillen de concepten en de terminologie naargelang men deel uitmaakt van de strafrechtspleging, sociaal of bedrijfsmilieu of het straathoekwerk. Het Waarnemingscentrum dient eveneens relevante informatie in te zamelen met het oog op het uniformiseren van deze concepten en deze terminologie. 2.4 Sociologische en antropologische aspecten van drugverslaving De etnografie maakt een kwalitatieve stu die van het fenomeen drugverslaving om zo de sociale aspecten beter te begrijpen. De bedoeling is de dubbelzinnige regels en krachten in de wereld van de drugverslaving af te bakenen. De studie peilt ook naar de manier waarop drugverslaafden de maatschappi j waarnemen en hoe ze reageren naargelang die waarneming. Deze discipline volgt een eigen methodologie en valt niet binnen de klassieke epidemiologische activiteiten, hoewel soortgelijke steekproeftechnieken - zoals de sneeuwbalmethodes – worden gebruikt om enquêtes te voeren onder drugverslaafden. Die sociologische en antropologische aspecten moeten uiteraard in beschouwing worden genomen bij de opmaak van een drugbeleid en van preventieprogramma's. Helaas bestaan er in ons land nagenoeg géén dergelijke s tudies. Een taak van het Waarnemingscentrum zal dus bestaan uit de promotie van dat soort onderzoek. Het Waarnemingscentrum kan bovendien een methodologische bijstand uitwerken en daartoe een inventaris maken van alle studies uitgevoerd in de Europese lids taten, aangevuld met een synthese van die onderzoeksresultaten. 2.5 Programma's voor maatschappelijke reïntegratie In dat kader zou het BWDD volgende taken vervullen: - inventaris van begeleidingsprogramma's en programma's bedoeld voor de sociale reïntegra tie van druggebruikers - systeem voor de computerondersteunde registratie van de hulpverlening - promotie van de communicatie en coördinatie in de bijstandssector, voornamelijk om dubbele taken te voorkomen - evaluatie van de diverse vormen van hulpverlening.
2.6 Sociaal-economische impact gekoppeld aan druggebruik Op dat vlak zou het BWDD de nodige middelen ontwikkelen om bij te dragen tot: - een evaluatie van de sociale kosten gekoppeld aan druggebruik. Om de openbare uitgaven in de totale kostprijs te ramen, moet een inventaris worden opgemaakt van alle openbare interventies op alle niveaus. De bedoeling is macro-economische indexen (gedeelte van het budget bestemd voor behandeling in het totale budget van volksgezondheid) waarmee beleidskeuzes rekening moeten houden in de toekomst - een beter inzicht in de verbanden tussen de beschikbaarheid van illegale drugs, ook op straat, en het gebruik ervan. Voor die taak moeten gegevens verzameld worden en moeten indicatoren worden opgesteld die de beschikbaarheid van drugs meten, moeten modellen worden ontwikkeld om de impact van de
79
beschikbaarheid van drugs op de vraag te meten. Daarnaast moeten vergelijkende analyses van de niveaus gemaakt worden en moeten trends in de beschikbaarheid van drugs worden opgespoord om daa ruit conclusies te trekken voor het drugbeleid. 2.7 Aanmaak van een juridische databank De staatshervorming voorzag een theoretische opsplitsing van de bevoegdheden tussen de federale overheid en de Gemeenschappen. In de praktijk is die opsplitsing verre van ideaal, want: vele departementen hebben, de voorbije jaren, die problematiek opgenomen in hun politieke projecten vanwege de druk die drugproblemen uitoefenen op de maatschappij. Het veelvoudige en complexe maatschappelijke probleem gekoppeld aan dru ggebruik werkte onvermijdelijk de versnippering van de bevoegdheden tussen federale, communautaire, gewestelijke, provinciale en lokale overheden in de hand. Daarom beschikken we niet over een inventaris van alle initiatieven die de bevoegde organen op diverse overheidsniveaus de voorbije jaren hebben genomen. Een taak van het Waarnemingscentrum zou dus bestaan uit het opvullen van die leemte. De databank die dient aangelegd, moet gegevens bevatten over het beleid dat op de diverse bevoegdheidsniveaus wordt gevoerd en betreffende de Belgische wetgeving inzake drugs, inclusief de rechtspraak. De analyse van die databank moet het mogelijk maken om de impact van het druggebruik op de legislatuur te evalueren.
2.8 Evaluatie van druggerelateerde beleidsprojecten De doeltreffendheid van de preventies en bestrijding inzake druggebruik en drugverslaving moet geëvalueerd worden. Daartoe moet het Waarnemingscentrum: - een totaal evaluatiekader voor de beleidsprojecten vastleggen - methodologieën ontwikkelen. Met name moet een gids opgemaakt worden die moet bijdragen tot de promotie van de evaluatie. Die evaluatie moet omgevormd worden tot een hulpmiddel bij de besluitvorming, in een kader van overleg, voor de aanpassing en coördinatie van plaatselijke preventie initiat ieven - evaluaties van openbare acties uitstippelen en opvolgen. 3. REITOX ACTIVITEIT EN Ter herinnering vermelden we dat het Focal Point ‘Reitox’de link tussen België en het EWDD verzekert. Het Focal Point doet dir door voor België gestandaardiseerde informatie te verzamelen en door te sturen naar het EWDD. De Sub -Focal Points coördineren de activiteiten die in hun Gemeenschap of Gewest plaatsvinden en zenden de gegevens waarover ze beschikken door naar het Focal Point.
80
Rekening houdend met de opgelegde taken in het reglement van het EWDD, het actieplan van de Europese Unie en de ‘Joint Action on New Synthetic Drugs’, strekken de taken van het Focal Point zich voornamelijk uit over de volgende domeinen: - Samenwerken met het EWDD aan de conceptualisatie e n de hieruit volgende implementatie van de nieuwe doelen - zijnde de reductie van negatieve gezondheidsgevolgen, drugprevalentie bij jeugd, succesvolle behandelingen, beschikbaarheid van drugs, druggerelateerde misdaad, witwaspraktijken/precursoren – en het werken aan de het opstellen van indicatoren voor de implementatie van beleid en terugdringing van de vraag. - Verslag uitbrengen aan het EWDD volgens de eisen die gesteld worden inzake rapporteren (Jaarverslag en andere) - Het uitvoeren van networking en stimulerende activiteiten op nationaal vlak om zo de implementatie van de huidige 5 geharmoniseerde epidemiologische sleutelindicatoren en de ‘Joint Action on New Synthetic Drugs’ aan te moedigen en te faciliteren. In het kader van de globale implementat ie van het Actieplan de EU dienen de Focal Points de implementatie van de 5 geharmoniseerde epidemiologische sleutelindicatoren, de verzameling en verwerking (nationaal rapport) hiervan te verzekeren. Hiertoe hebben de lidstaten de volle verantwoordelijkhe id op zowel organisatorisch als financieel niveau eens de protocols en richtlijnen werden opgesteld door het EWDD. 4. INFORMATIE EN COM MUNICATIE De bekendmaking van het BWDD moet gezien worden als een permanente opdracht. Binnen het BWDD moet daarom een afdeling “Informatie en Communicatie” gecreëerd worden. De taken van deze dienst zullen bestaan uit: - de verspreiding van informatie, - het uitbouwen van een documentatiedienst, - de communicatie, - het verzorgen van de relaties met de media. 4.1. Verspreiden van data en informatie: voorlichting Bedoeling moet zijn interesse te wekken voor de drugverslavingsproblematiek, de kennis in dit domein te vergroten, zich een mening te vormen of het gedrag van betrokken doelgroepen ten opzichte van dit fenomeen te ver anderen. De algemene bevolking, media, personen in opleiding, personen betrokken bij de drugproblematiek, in het bijzonder de veldwerkers, vormen verschillende doelgroepen. De kenmerken en de behoeften van deze groepen moeten voorafgaandelijk vastgesteld w orden. Verschillende organisaties en instellingen (o.a. Sub -Focal Points, universiteiten) hebben reeds de taak op zich genomen om geïnteresseerden in de drugs - en verslavingsthematiek informatie, documentatie en advies te verlenen. Daarom is het van cruciaal belang dat er duidelijke grenzen worden afgebakend voor wat betreft de werking van de informatiedienst binnen het Belgisch Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugverslaving (BWDD). De Afdeling Informatie en Communicatie zou de bestaande informatie moeten samenbrengen en structureren, en deze informatie harmoniseren in functie van de doelgroep. Bovendien moet de aandacht gevestigd worden op de ontbrekende informatie en de instanties te stimuleren om de lacunes op
81
te vullen. Dit impliceert het opstellen van een gegevensbank die de aard van de beschikbare informatie en waar deze informatie kan aangetroffen kan worden, bevat. De afdeling hoort een meerjarenplan op te stellen in samenwerking met die organisaties die in ons land reeds informatieverspreiding inza ke drugs en druggebruik verzekeren. In principe is elke doelgroep bereikbaar door alle communicatiemiddelen. Voor sommigen zal het nodig zijn criteria op te stellen die bepalen welke informatie verspreid wordt en hoe deze verspreid zal worden, om te beantwoorden aan hun respectievelijke behoeften. Hiertoe zal een evaluatie van de verspreidingswijzen en de impact van de informatie moeten worden uitgevoerd. De voorlichtingsmiddelen : - Opstellen van twee afzonderlijke jaarverslagen : een eerste die de activi teiten van het Belgisch Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugsverslaving (BWDD) toelicht en een tweede die de epidemiologische indicatoren, onderzoeksresultaten en kwalitatieve beschrijvingen van trends in druggebruik en -problematiek beschrijft. - In een meertalige nieuwsbrief verschijnen de verslagen van evenementen en recente activiteiten van het BWDD, samenvattingen van publicaties, interviews, ooggetuigenverslagen of verhalen. De redactieraad wordt samengesteld uit interne medewerkers en externe deskundigen. - In samenwerking met de verschillende partners organiseren van studiedagen. - Houden van een stand op informatiedagen, colloquia en andere evenementen gericht naar het grote publiek en personen in opleiding. - Houden van lezingen en samenbrengen van dida ctisch materiaal en informatiepakketten bruikbaar tijdens opleidingsmodules - Ontwikkelen van een drietalige website (Frans, Nederlands en Engels) die de doelstellingen, opdrachten en activiteiten van het BWDD toelicht en een link maakt naar de websites van de Belgische en buitenlandse partners. Op termijn moet het mogelijk zijn hierin een nationale gegevensbank onder te brengen bestaande uit gegevens van de verschillende Belgische partners. Het BWDD zou ook moeten bijdragen aan het verspreiden van informa tie over studiedagen en opleidingen met betrekking tot drugs en drugpreventie en reeds bestaand schriftelijk of audiovisueel voorlichtingsmateriaal en aan het beter bekendmaken van de telefonische hulplijnen. 4.2. Uitbouw van een documentatiedienst De documentatiedienst van het BWDD zal drie databanken samenstellen, beheren en permanent actualiseren. In de eerste plaats zal nagegaan worden welke informatiebronnen, documentatiecentra en overlegorganisaties reeds bestaan. Een tweede databank zal een invent aris bevatten van alle professionelen betrokken bij de drugproblematiek, aangevuld met een beschrijving van hun opdrachten. Tot slot zal de dienst een collectie ter beschikking stellen die een selectie behelst van relevante schriftelijke, audiovisuele en e lectronische informatie. Om te bepalen wat verzameld wordt, zullen selectiecriteria opgesteld worden in samenwerking met verschillende gespecialiseerde documentatiediensten. Er zal in het bijzonder aandacht besteed worden aan het toegankelijk maken van rec ente wetenschappelijke literatuur.
82
Een andere taak van de dienst zal bestaan uit het integreren van bibliografische referenties in de “REITOX Virtual Library” van het EWDD. Deze Europese bibliotheek bevat een selectie van standaardreferenties die van nati onale gegevensbanken komen. Samenwerking met Belgische gespecialiseerde documentatiecentra inzake drugs is hiervoor onmisbaar. Een leeszaal zal toegankelijk moeten zijn voor het publiek via een Internetsite en uitgerust zijn om consultatie van documentat ie en gegevensbanken toe te laten. 4.3. Communicatie De afdeling Informatie en Communicatie van het BWDD staat in voor het stelselmatig onderhouden en verbeteren van de betrekkingen met haar doelgroepen en partners om een ruimer begrip van de activiteite n en een geest van vertrouwen en deskundigheid te creëren. Deze taak zal bestaan uit het op punt stellen en implementeren van een communicatieplan waarbij met volgende zaken rekening dient gehouden te worden : - de interne informatieverstrekking en communic atie; - de ontwikkeling van een huisstijl voor het BWDD; - het beleid inzake de behandeling van klachten, wensen en eisen; - de bepaling van externe communicatieprocedures; speciale zorg zal besteed worden aan een snelle uitwisseling (via e -mail) van geïnformat iseerde data, berichten, uitnodigingen en rapporten met de Sub -Focal Points, het Permanent Beheercomité en het Wetenschappelijk Comité. Tenslotte vormt het onderhouden van een goede relatie met de pers een hoeksteen van een adequaat communicatiebeleid. 4.4. Relatie met de media Binnen de afdeling “Informatie en Communicatie” dient men een persverantwoordelijke aan te duiden, die de verantwoordelijkheid draagt voor de persberichten en tevens de rol van woordvoerder op zich neemt. Deze persoon zal in nauwe samenwerking staan met de Federale Informatiedienst. Periodiek zal het BWDD contact opnemen met de voornaamste binnen - en buitenlandse persagentschappen. Maar het leggen van dergelijke contacten vereist een bijzondere omzichtigheid. Om een vlotte door stroming van de informatie naar de media te verzekeren, moeten specifieke richtlijnen uitgewerkt worden betreffende de aard van de informatie die doorgegeven wordt en het tijdstip waarop dit gebeurt. Zo moet erover gewaakt worden dat sommige gegevens pas meegedeeld worden aan de pers na de goedkeuring van de officiële instanties die betrokken zijn bij de drugproblematiek, en nadat ook de andere officiële instanties en diegenen die dagelijks geconfronteerd worden met de drugproblematiek op de hoogte gebracht werden. Het opstellen en in praktijk brengen van voornoemde procedureregels valt onder de bevoegdheid van het Permanent Beheercomité. De afdeling “Informatie en Communicatie” is eveneens verantwoordelijk voor het redigeren van de teksten die ter besch ikking gesteld worden van de media.
83
Tot de taken van deze dienst behoort ook het nakijken van de reeds verschenen berichtgeving op de accuraatheid ervan, teneinde eventuele onjuistheden recht te kunnen zetten.
84
HOOFDSTUK 4 PRINCIPES VAN HET SAM ENWERKINGSAKKOORD BETREFFENDE DE OPRICHTING VAN EEN BELGISCH WAARNEMINGSCENTRUM VO OR DRUGS EN DRUGVERSLAVING F. SARTOR, D. WALCKIERS A. DESMET
Momenteel is in België een doeltreffend en samenhangend drugbeleid moeili jk realiseerbaar, omwille van het ontbreken van een globaal drugbeleid en een tekort aan coördinatie tussen de verschillende overheidsinstanties. Om de ontwikkeling van een geïntegreerd beleid te bevorderen, bestaat de mogelijkheid om een Interministeriee l Comité op te richten, waarvan de beslissingen zouden steunen op de informatie die een Belgisch Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugverslaving zou verschaffen (BWDD). De oprichting van het BWDD zou men kunnen rechtvaardigen door de volgende argumenten: - De nood aan samenwerking tussen de verschillende Federale, Gemeenschaps - en regionale instellingen teneinde adequate en betrouwbare gegevens te verstrekken om zo het fenomeen op een gepaste en doeltreffende manier aan te pakken, evenals om een coherent bel eid te garanderen inzake de risico’s verbonden aan het druggebruik. - De nood aan het bevorderen van de samenwerking met de internationale organisaties.
1. TAKEN VAN HET WAARNEMINGSCENTRUM Het BWDD zal alle nuttige informatie moeten verstrekken en de nod ige instrumenten moeten ontwikkelen opdat de autoriteiten de resultaten van de verschillende beleidsvormen zouden kunnen vergelijken. Bovendien moet het de elementen verschaffen om de prioriteiten te definiëren met het oog op de ontwikkeling van een gemeenschappelijke benadering van dit probleem, en dit op alle niveaus. Daartoe is het noodzakelijk om: − een communicatienetwerk met de partners die betrokken zijn bij de drugproblematiek, op te starten, uit te breiden en te onderhouden, − gegevens inzake drugs e n verslaving te verzamelen, te analyseren, samen te vatten en te verspreiden, en eveneens te streven naar het verbeteren van de validiteit van die gegevens, − de kennis en het onderzoek binnen alle domeinen die geïnteresseerd zijn in drugs en verslaving, te verzamelen, te verspreiden en te valoriseren, − deskundigheid en onderzoeksactiviteiten ontwikkelen binnen deze gebieden, − de internationale verplichtingen van België na te komen (o.a. EWDD).
85
Het BWDD moet een onafhankelijke wetenschappelijke instelling zijn . Er dient namelijk onderstreept te worden dat de taken van het BWDD niet tot doel hebben om beslissingen te nemen over het te volgen beleid. Het doel is daarentegen de wetenschappelijke informatie te verstrekken die nodig is voor het nemen van coherente beslissingen.
2. KADER EN STRUCTUUR VAN HET WAARNEMING SCENTRUM De juridische vormgeving van het BWDD dient later bepaald te worden. Er werden totnogtoe twee suggesties gedaan: ofwel een afdeling binnen het WIV, ofwel een Federale dienst onder het gezag van de Eerste Minister. Het samenwerkingsakkoord voor de oprichting van het BWDD dient uitdrukkelijk de betrokken autoriteiten te vermelden die het zullen subsidiëren. Mogelijke subsidiërende autoriteiten zijn : − De Federale Overheid (Minister van Sociale Zaken, Minister van Volksgezondheid, Minister van Justitie, Minister van Binnenlandse Zaken, Minister van Financiën, Minister van Wetenschapsbeleid en Minister van Buitenlandse Zaken); − De Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest; − De Franse Gemeenschap; − De Duitstalige Gemeenschap; − Het Waalse Gewest; − De Franstalige Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het BWDD zou rechtstreeks moeten samenwerken met de volgende structuren (zie figuur i n bijlage): 1. De «Cel Drugbeleid» , onder bevoegdheid van de Minister van Volksgezondheid. Ze is belast met de horizontale en verticale coördinatie van de activiteiten. 2. Het Begeleidingscomité , samengesteld uit wetenschappelijke experten; vertegenwoordigers van de Federale Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele Aangelegenheden; veldwerkers die bevoegd zijn binnen de activiteitsdomeinen van het Waarnemingscentrum; alsmede vertegenwoordigers van de gebruikers. De leden van dit Comité zullen aangeduid worden door de «Cel Drugbeleid» voor een hernieuwbaar mandaat van 5 jaar. Het is belast met de opvolging van de taken van het BWDD, de evaluatie ervan op wetenschappelijk en operationeel vlak en het geven van advies over deze domeinen, het voorstellen van de programma’s van de werkzaamheden van het Waarnemingscentrum, alsmede het formuleren van voorstellen inzake richtlijnen voor de werkzaamheden. De structuur die wordt voorgesteld voor het BWDD is de volgende: 1. Directie en daaraan verbonden een «Informatie- en Communicatiecel» ; 2. Cel «Inzameling en analyse van de data» , bestaande uit de volgende afdelingen: 2.1. «Methodologie en statistiek» 2.2. «Juridische en repressieve aspecten»
86
2.3. «Socio-economische aspecten» 2.4. «Gezondheidsaspecten» 3. Cel «Nationaal netwerk REITOX (Réseau Européen d’information sur les Drogues et les Toxicomanies)» : taken opgedragen door het Europese Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugverslaving.
INTERMINISTERIEEL BEHEERCOMITÉ
BEGELEIDINGSCOMITÉ
BWDD
Netwerk van partners Informatie en communicatie
Gegevensverzameling en -analyse
REITOX activiteiten
3. FINANCIERING VAN HET WAARNEMINGSCENTR UM De basisinvesteringen (d e lokalen waar het BWDD en de infrastructuur ondergebracht zullen worden) zullen ten laste vallen van de Eerste Minister of van de Minister van Volksgezondheid in functie van de beslissing inzake de juridische vorm die het BWDD zal krijgen. De Federale Overheid zou het grootste deel van de bedrijfskosten van het BWDD dragen, terwijl de Gemeenschappen en Gewesten slechts zouden tussenkomen om de werking van de afdeling «Nationaal Netwerk REITOX» te verzekeren. De leidinggevende functies van het BWDD zouden ingevuld worden door ambtenaren die mandaten zouden krijgen van 5 jaar. Voor andere functies zou eveneens een beroep gedaan worden op contractueel personeel.
87
Het jaarlijks budget voor de werking en voor het contractueel personeel zou gedragen worden door de autoriteiten die het akkoord ondertekend hebben, volgens een nog te definiëren verdeelsleutel. 4 PERCEPTIE / AANVAA RDBAARHEID VAN HET PROJECT DOOR DE DIVERSE OVERHEDEN EN BETROKKEN PARTNERS
De oprichting van een Belgisch Waarnemingscentrum voor Drug s en Drugverslaving moet rekening houden met het institutionele kader van België enerzijds en anderzijds met de houding van potentiële partners die rechtstreeks betrokken zijn bij de activiteiten die het Waarnemingscentrum in de steigers zet. Die laatste f actor moet dus onderzocht worden om de werking van het Waarnemingscentrum te optimaliseren. Daarom overwogen we de idee om diverse partners volgens een standaard sjabloon te interviewen om naar de aanvaardbaarheid van dit project te peilen. Een belangrijk punt dat tijdens dat interview moet worden benadrukt, is dat de bestaande structuren hun voorrechten behouden en dat de activiteiten van het BWDD voornamelijk bestaan uit de ontwikkeling van methodologische middelen en de promotie van overlegacties. Een vragenlijst werd opgemaakt als hulp bij het interview (bijlage I). Die lijst werd besproken en goedgekeurd op de vergaderingen van 10 november 1999 en 9 februari 2000 van het Begeleidingscomité van deze haalbaarheidsstudie (bijlage III). De belangrijkste i tems van het eerste deel van de vragenlijst, bestemd voor de diverse betrokken overheden: - belang van resultaten van enquêtes inzake drugs . De vragen peilen naar de beschikbaarheid van epidemiologische indicatoren gehanteerd om de omvang van het drugfenomeen te ramen. De beschikbaarheid, de middelen gebruikt om deze gegevens in te zamelen, de belemmeringen ervaren bij de inzameling van die gegevens en het nut van die gegevens worden eveneens onderzocht. - belang van het gevoerde drugbeleid . Dit deel werd ontwikkeld om na te gaan welke juridische en politieke gegevens van de overheden nodig zijn. De items voorzien in dit kader, slaan op het gemak waarmee die informatie kan worden ingezameld, de vereiste beschikbaarheid van die gegevens, de middelen gebruikt om die gegevens te raadplegen, de belemmeringen ervaren bij de inzameling van die gegevens en het nut van die gegevens worden eveneens onderzocht. Een vraag peilt ook naar het belang dat de diverse overheden hechten aan de belemmeringen die een coherente aanp ak van het drugprobleem in de weg staan (onvoldoende financiële middelen, gebrek aan overleg tussen de diverse machtsniveaus, onvoldoende overleg tussen de diverse beleidsverantwoordelijken op hetzelfde niveau, gebrek aan coördinatie tussen de verschillend e politieke niveaus, enz.) - verwachtingen en voorbehouden met betrekking tot de oprichting van een Belgisch Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugverslaving. De vragen in dit deel moeten nagaan wat de eventuele impact is van de oprichting van een Belgisch Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugbeleid voor de ondervraagde overheid (belangstelling voor dergelijke structuur in België, nut van de taken die aan dergelijk centrum worden toegewezen, zowel wat betreft het totaalbeheer van het fenomeen als wat betreft de activiteiten van de betrokken overheid en, tot slot, de negatieve gevolgen van de oprichting van een Waarnemingscentrum voor de betrokken instelling).
88
Het tweede luik van de vragenlijst is bestemd voor de betrokken ministerkabinetten. De vragen zijn ond erverdeeld in vijf delen: - nadat we eerst de voorgestelde structuur voor het Waarnemingscentrum uiteenzetten, heeft een eerste reeks vragen betrekking op de aspecten die volgens het ondervraagde kabinet wel of niet door het Waarnemingscentrum moeten behandeld worden - daarna vragen we de mening van de kabinetten over de juridische vorm die het Waarnemingscentrum moet krijgen (voogdijminister, manier waarop het Waarnemingscentrum contact houdt met de instellingen op het terrein – hiërarchische structuur of hori zontale structuur) - vervolgens evalueren we de vooruitzichten voor een toekomstige samenwerking tussen het betrokken kabinet en het Waarnemingscentrum, vooral dan de overdracht van gegevens van het kabinet naar het Waarnemingscentrum - we stellen een lijst vo or van taken die eventueel aan het Waarnemingscentrum kunnen worden toegekend en vragen het kabinet daarna welke activiteitsdomeinen voor zijn werking van belang zijn - de twee laatste vragen hebben betrekking op de werking van het Waarnemingscentrum, meer b epaald de personeelsen financieringsmogelijkheden voor het Waarnemingscentrum. Van de idee om een face to face interview te doen werd afgestapt op de laatste vergadering van het Begeleidingscomité (9 februari 2000, bijlage III). Toen werd voorgesteld om de vragenlijst te versturen naar de diverse ministerkabinetten betrokken bij de drugproblematiek. Die zouden de vragen overmaken aan hun respectieve besturen. De perceptie/aanvaardbaarheid van het project werd eveneens besproken tijdens een vergadering van het Begeleidingscomité van het BIRN (14 maart 2000). Sommige leden menen dat het nog te vroeg is om het Nationale Focal Point om te vormen tot een Waarnemingscentrum. De federale overheid moet zich inderdaad eerst uitspreken over de noodzaak van dergeli jk Waarnemingscentrum en moet daarna beslissen of ze die taken toewijst aan het Nationale Focal Point. De federale overheid moet nog onderzoeken welke structuur wordt belast met de ontwikkeling van methodologieën voor de drugproblematiek. Het Waarnemingsce ntrum kan ook een rol spelen in de coördinatie van de beleidsplannen en zich niet louter beperken tot de inzameling, analyse en overdracht van gegevens. Bovendien moeten we ook weten welke overheid de voogdij krijgt over dat Waarnemingscentrum. Een ander p robleem dat werd aangehaald: wat is de plaats van de Gemeenschappen in dat Waarnemingscentrum? Dergelijke discussies tonen aan dat het binnen de huidige context nog te vroeg is om een perceptie- en aanvaardingsstudie uit te voeren voor de oprichting van h et Waarnemingscentrum. Momenteel is het meer aangewezen dat het nationale Focal Point alle potentiële partners van het waarnemingscentrum bij zijn werkzaamheden betrekt om zo het nut van dergelijke samenwerking te bewijzen. Een laatste voorstel is de uitwerking van het eerste driejaarlijkse activiteitenplan, voorgesteld in het volgende hoofdstuk.
89
HOOFDSTUK 5 EERSTE DRIEJAREN ACTIVITEITE NPROGRAMMA F. SARTOR, P. LEURQUIN, A. DESMET, D. WALCKIERS
De belangrijkste taken van het BWDD in de loop van de eerste drie jaar van zijn werking zijn: het oprichten, uitbouwen en beheren van een communicatienet tussen alle betrokken partners in de verslavingsproblematiek, het evalueren van het belang van het fenomeen van problematisch druggebruik (prevalentie, incidentie en mortaliteit), het deelnemen aan de opdrachten die werden aangegaan in het kader van het EWDD (taak "REITOX"). Bovendien dienen deze taken ook als prioritair te worden beschouwd, aangezien de Europese Ministerraad een besluit heeft goedgekeurd in verband met het Actieplan 2000-2004 inzake drugs, dat de toepassing van de vijf geharmoniseerdeepidemiologische indicatoren als prioritair stelt en bepaalt dat dit alles onder de verantwoordelijkheid van de Lidstaat valt. Deze vijf indicatoren zijn : algemeen bevolkingsonderzoek, schattingen van nationale prevalentie, vraag naar behandeling, overlijdens als gevolg van drugs en mortaliteit onder druggebruikers, infectiezieken verbonden aan druggebruik.
1. NETWERK EN COMMUNICATIE De activiteiten van het Belgische informatienetwerk REITOX zijn niet, of weinig bekend bij de verschillende potentiële partners. Hiertoe behoren politici, wetenschapsmensen, media, veldwerkers, alsook het grote publiek. Naambekendheid is nochtans noodzakelijk, want informeren is een prioritaire taak en samenwerking met verschillende partners is onontbeerlijk om de informatie te verkrijgen nodig om een globaal overzicht van de drugsproblematiek uit te werken. Doelstellingen De naambekendheid van het Belgische informatienetwerk en de toegankelijkheid van de verkregen informatie verhogen. De doeltreffendheid van het netwerk verbeteren door de flexibiliteit ervan te verhogen en de tussenliggende niveaus te verminderen. Methoden Er zal een structuur worden opgericht waardoor men informatie kan uitwisselen via coördinatiecentra en via rechtstreekse contacten tussen de informatie bronnen. De informatie zal worden verspreid via geschreven documenten, zoals jaarverslagen en de publicatie van een tijdschrift, een grotere aanwezigheid op conferenties en activiteiten bestemd voor het grote
90
publiek, alsook door de uitwerking van een meertalige website die de activiteiten beschrijft van het Belgische informatienetwerk. Partners Structuur van het netwerk in bijlage.
2.
BELANG VAN HET FENOMEEN VAN PROBLEMA TISCH DRUGGEBRUIK
2.1.
Prevalentie van druggebruik bij de algemene bevolking
Doelstellingen Het verstrekken van informatie voor België in verband met het aantal en de kenmerken van druggebruikers in de bevolking tussen 15 en 64 jaar oud. Methoden Via onderzoek kan de omvang en de wijze van consumptie van de verschillende drugs bij de algemene bevolking worden nagegaan. Deze methode is nuttig voor de middelen die relatief veel worden gebruikt en sociaal niet worden gestigmatiseerd (cannabis, amfetamines, XTC). De recentste studie in verband met druggebruik onder de algemene bevolking werd uitgevoerd in 1994-95 in de Vlaamse Gemeenschap. Er bestaan geen nationale gegevens. Er werd voorgesteld om aan de Gezondheidsenquête door Interview (HIS),te houden in 2001, een module of vragen omtrent druggebruik toe te voegen. De vragen zijn gebas eerd zijn op het protocol van het EWDD. In de uiteindelijke evaluatie zal de opzet van deze studie vergeleken worden met het opzet van een enquête die specifiek naar drugs gericht is. Partners Opdrachtgevers van de Gezondheidsenquête door Interview (HIS) .
2.2.
Vraag naar behandeling van druggebruikers
Doelstellingen Informatieverstrekking voor België over : aantal en kenmerken van druggebruikers in behandeling gebruikswijzen (injectie, meervoudig gebruik) tendensen van problematisch gebruik Methoden a. Aanwending van de indicator van de vraag naar behandeling. - Harmonisatie en compilatie van de gegevens geregistreerd door de bestaande nationale systemen over de prestaties van ziekenhuiszorg, gespecialiseerde en niet-gespecialiseerde behandelingscentra (federaal : RPM en RCM / Gemeenschappen en Gewesten: ASL / EUROTOX / CTB-ODB / VAD). − Te verzamelen gegevens uitgezocht op basis van een standaardprotocol op Europees niveau (EWDD) waarin de opnamecriteria, op te nemen variabelen en definities worden bepaald.
91
− Compilatie van de gegevens van de opnamesystemen rekening houdend met de relatieve reikwijdte van het systeem naargelang het type centrum. b. Voorkomen van overschattingen door meervoudige telling van dezelfde patiënten (‘dubbele telling’) door gebruik van een unieke identificator waarbij de privacy gerespecteerd blijft. Identificatie van elke patiënt door toekenning van een unieke, anonieme code op de plaats van behandeling. Deze code zal elektronisch via PC of calculator worden aangemaakt op basis van een beschermd algoritme (dergelijke systemen werden ontwikkeld : behandelingscentrum De Sleutel enhet Groot-Hertogdom Luxemburg). c. Haalbaarheidsstudie op lokaal niveau van een uniek identificatiesysteem van druggebruikers op de verschillende plaatsen van hun opname. Deze studie zal in verschillende (minstens 2) zones van het land worden gevoerd (één in het Noorden en één in het Zuiden). Partners cel psychiatrische gezondheidszorg van het Ministerie van Volksgezondheid regionale systemen voor verzameling van gegevens in verband met behandeling (Vlaamse Gemeenschap - VAD, Franse Gemeenschap - EUROTOX, Duitstalige Gemeenschap ASL en Brussels Gewest - CTB-ODB) behandelingscentra in de zones opgenomen in de uitvoerbaarheidsstudie.
2.3. Lokale prevalentie van problematisch druggebruik (heroïne) Doelstellingen Schatting van het aantal heroïneverslaafden in twee steden van het land, één in Vlaanderen, de andere in Wallonië met behulp van gegevens in verband met de vraag naar behandeling en gegevens van de politiediensten (de zogenaamde capture-recapture-methode). Deze studie wordt uitgevoerd met het oog op de vergelijking tussen de schatting van de lokale prevalentie door twee verschillende methoden (capture-recapture en de multiplicatormethode die uitsluitend is gebaseerd op het aantal aanvragen voor behandeling, zie hierna). Methoden Studie van de mogelijkheid tot identificatie met behulp van eenzelfde anonieme code, aangemaakt door een computeralgoritme (cfr. project "behandelingsindicator"), van degegevens in verband met de vraag naar behandeling en de gegevens die door de politiediensten werden verzameld. Vervolgens, verzameling van de gegevens gedurende een jaar en berekening van de prevalentie. Partners Eén of meer instellingen betrokken bij de drugsproblematiek in elke stad, de politiediensten en de gerechtelijke parketten. 2.4. Nationale prevalentie van problematisch druggebruik (heroïne) Doelstellingen Bepaling van het aantal heroïnegebruikers in België op basis van de gegevens in verband met de eerste aanvragen voor behandeling en de probabiliteit voor een heroïneverslaafde om voor het
92
eerst te worden behandeld multiplicatormethode).
(bepaling
van
de
prevalentie
door
de
zogenaamde
Methoden De gegevens in verband met de aanvragen voor behandeling worden geleverd door Sub-Focal Points (cfr project "behandelingsindicator"). Er zal een onderzoek worden uitgevoerd bij drugverslaafden die met de zogenaamde "sneeuwbal"-methode werden gerecruteerd met als doel de probabiliteit voor een verslaafde om voor het eerst te worden behandeld, in te schatten. In dit onderzoek is het de bedoeling om 1300 heroïnegebruikers te interviewen in de Regio Brussel Hoofdstad, zes agglomeraties van het Waals Gewest (Charleroi, Liège, Mons, Namur, Verviers en Wavre) en zeven steden van het Vlaams Gewest (Antwerpen, Genk, Gent, Hasselt, Mechelen, Oostende en Sint-Niklaas). Partners De vier Sub-Focal Points, Modus Vivendi en Free Clinic.
2.5. Incidentie van problematisch druggebruik (heroïne) Doelstellingen De evolutie van het aantal nieuwe gevallen (incidentie) van heroïneverslaving in de loop van het voorbije decennium beschrijven en de mogelijkheid overwegen om voorspellingen te doen in verband met de evolutie van deze "epidemie". Onderzoek naar nieuwe dynamischemodellen met dezelfde doelstelling. Methoden Gebruik van een mathematisch model (Back-calculation) ontwikkeld in het kader van de AIDSepidemie. Noodzakelijke gegevens om dit model toe te passen zijn de aanvragen voor behandeling. Partners De vier Sub-Focal Points en de Europese werkgroep (Targeted Socio -Economic Research, TSER project; project leader : Lucas Wiessing, Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugverslaving, Lissabon). 2.6.Mortaliteit gerelateerd aan druggebruik en fatale overdoses . De mortaliteitsgegevens geven een indicatie van de prevelantie en de gezondheidsrisico’s van ernstige vormen van druggebruik. Om het aantal druggerelateerde overlijdens te kunnen schatten, dient een standaardselectie van codes opgesteld te worden dienen ve rvolgens de gegevens van overlijdensregisters geanalyseerd te worden. Tot informatiebronnen hiervoor behoren enerzijds het algemeen overlijdensregister (officiële overlijdensstatistieken), die tot stand komen op basis van de overlijdenscertificaten en anderzijds door gespecialiseerde registers gehouden door de gerechtelijke overheden of de politie. Voor acute intoxicaties vormen de gegevens van behandelingscentra en meer specifiek van spoedgevallendiensten van ziekenhuizen een andere belangrijke bron van informatie. Deze diensten houden medische dossiers over gevallen van overdosis. Op dit moment leveren deze registers niet dezelfde
93
resultaten op. De gevallen van overdosis vormen een ernstige reden tot bezorgdheid aangezien deze groep voornamelijk bestaat uit jongeren. Doelstelling Bieden van informatie voor België en de Gemeenschappen die betrouwbaar, gevalideerd en gestandaardiseerd is en vergelijkingen op Belgisch en Europees vlak toelaat in volgende domeinen : 1. Methode waarop gegevens verzameld worden en de exhaustiviteit van deze gegevens in de verschillende informatiebronnen 2. Aantal druggerelateerde overlijdens in het algemeen en overdosissen 3. Sociodemografische kenmerken van overleden gebruikers 4. Middelen die het vaakst voorkomen als de oorzaak van overlijden 5. Vergelijken van deze kenmerken met kenmerken van alle levende gebruikers (2,3 en 4) Partners − Nationaal Instituut voor Statistiek, − Experts van de verschillende Gemeenschappen in coderen van doodsoorzaken, − politie, − gerechtelijke organisaties, − behandelingscentra, − huisartsen, − spoedgevallendiensten van ziekenhuizen, − EWDD. Methoden DEFINIËREN VAN ‘DRUGGERELATEERDE STERFTE’wat gecoördineerd wordt op Europees niveau (EWDD) en wat de medewerking van alle EU lidstaten en belangrijke partners betrokken in overlijdensregisters (op Gemeenschaps- en Federaal niveau) vereist. Deze uniforme definitie dient immers toepasselijk te zijn voor de verschillende situaties in alle EU lidstaten en de regio’s waaruit de staten bestaan. − VERGELIJKING VAN DE EXHAUSTIVITEIT EN DE KWALITEIT VAN INFORMATIE (de doodsoorzaken met specifieke aandacht voor overdoses, gerelateerde factoren, de nauwkeurigheid van de gegevens over het gebruikte middel, het analyseniveau van de gebruikte middelen) van lokale gegevens, in een welgedefinieerde zone overeenkomstig met een gerechtelijk district en dit in elk van de Gemeenschappen. De gegevens voor een voorafbepaald jaar zullen als vergelijkingsbasis dienen. − ANALYSREN VAN DE KENMERKEN van alle druggerelateerde overlijdens op basis van deze informatiebronnen.
3. Deelname aan de activiteiten aangegaan in het kader van het EWDD (‘REITOX’-taken) Rekening houdend met de taken die voorzien worden in de EWDD overeenkomst, het Actieplan van de Europese Unie en de ‘Joint Action on New Synthetic Drugs’, zullen de taken van de Focal Points in drie domeinen van prioirteit onder te brengen zijn : - Samenwerken met het EWDD aan de conceptualisatie en de hieruit volgende implementatie van de nieuwe doelen - zijnde de reductie van negatieve gezondheidsgevolgen, drugprevalentie
94
bij jeugd, succesvolle behandelingen, beschikbaarheid van drugs, druggerelateerde misdaad, witwaspraktijken/precursoren – en het werken aan de het opstellen van indicatoren voor de implementatie van beleid en terugdringing van de vraag. - Verslag uitbrengen aan het EWDD volgens de eisen die gesteld worden inzake rapporteren (Jaarverslag en andere) - Het uitvoeren van networking en stimulerende activiteiten op nationaal vlak om zo de implementatie van de huidige 5 geharmoniseerde epidemiologische sleutelindicatoren en de ‘Joint Action on New Synthetic Drugs’aan te moedigen en te faciliteren. In het kader van de globale implementatie van het Actieplan de EU dienen de Focal Points de implementatie van de 5 geharmoniseerde epidemiologische sleutelindicatoren, de verzameling en verwerking (nationaal rapport) hiervan te verzekeren. Hiertoe hebben de lidstaten de volle verantwoordelijkheid op zowel organisatorisch als financieel niveau eens de protocols en richtlijnen werden opgesteld doorhet EWDD.
95
BIJLAGE 1 : Perceptie / aanvaardbaarheid van het project door de verschillende autoriteiten en betrokken partners - Ontwerp voor het interview
BIJLAGE 1
Perceptie en aanvaardbaarheid van het project door de verschillende bevoegdheden en betrokken partners Ontwerp voor het interview
96
BIJLAGE 1 : Perceptie / aanvaardbaarheid van het project door de verschillende autoriteiten en betrokken partners - Ontwerp voor het interview
DEEL IN TE VULLEN DOOR DE ADMINISTRATIE
Identificatiegegevens
Datum : . . /
. . / . .
Identificatienummer: Interviewer Naam :
Geïnterviewde Naam :
Instelling :
Instelling :
Functie :
Functie :
Introductie Deze introductie dient de link te leggen tussen de verplichtingen volgend uit het Verdrag van Maastricht en de activiteiten van het BIRN wat betreft het verzamelen van gegevens over drugs en drugverslaving. De plannen om een Belgisch waarnemingscentrum op te richten zullen kort worden toegelicht. Het interview heeft tot doel te peilen naar de mogelijke structuur en invulling van de activiteiten van dit waarnemingscentrum, zoals het gepercipieerd wordt door de verschillende mogelijke partners.
97
BIJLAGE 1 : Perceptie / aanvaardbaarheid van het project door de verschillende autoriteiten en betrokken partners - Ontwerp voor het interview
1. Interesse voor de resultaten naar het onderzoek inzake drugs
1.1. Volgende tabel omvat een lijst epidemiologische indicatoren die gebruikt worden om de ernst van het drugfenomeen te evalueren. Beschikt u over de gegevens van elk van deze indicatoren op nationaal niveau? Zo ja, is deze informatie gedetailleerd of algemeen?
Ja
Ja
(in detail)
(in het algemeen)
£
£
£
£
£
£
Sterftecijfer bij druggebruikers en doodsoorzaken gerelateerd aan druggebruik
£
£
£
Enquêtes bij de bevolking over druggebruik
£
£
£
Enquêtes in scholen over druggebruik
£
£
£
£
£
£
Gerechtelijke gegevens over druggebruik
£
£
£
Politionele gegevens over druggebruik
£
£
£
Bestaan van nieuwe synthetische drugs
£
£
£
Activiteiten ter terugdringing van de vraag naar drugs
£
£
£
• Patronen van gebruik (context)
£
£
£
• Processen in druggebruik (“carrière”)
£
£
£
£
£
£
£
£
£
Epidemiologische indicator
Het aantal problematische druggebruikers
Neen
Het aantal druggebruikers in hulpverlening
Infectieuze druggebruik
aandoeningen
gerelateerd
aan
Kwalitatieve gegevens over:
Andere, nl.: .… … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … .… … … … … … … … … … … … … … .… … … … … … … … … .
98
BIJLAGE 1 : Perceptie / aanvaardbaarheid van het project door de verschillende autoriteiten en betrokken partners - Ontwerp voor het interview
1.2. Zou u van deze verschillende domeinen op de hoogte willen zijn ? Zo ja, in welke mate, gedetailleerd of in het algemeen?
Ja
Ja
(in detail)
(in het algemeen)
£
£
£
£
£
£
Sterftecijfer bij druggebruikers en doodsoorzaken gerelateerd aan druggebruik
£
£
£
Enquêtes bij de bevolking over druggebruik
£
£
£
Enquêtes in scholen over druggebruik
£
£
£
£
£
£
Gerechtelijke gegevens over druggebruik
£
£
£
Politionele gegevens over druggebruik
£
£
£
Bestaan van nieuwe synthetische drugs
£
£
£
Activiteiten ter terugdringing van de vraag naar drugs
£
£
£
• Patronen van gebruik (context)
£
£
£
• Processen in druggebruik (“carrière”)
£
£
£
£
£
£
£
£
£
Epidemiologische indicator
Het aantal problematische druggebruikers
Neen
Het aantal druggebruikers in hulpverlening
Infectieuze druggebruik
aandoeningen
gerelateerd
aan
Kwalitatieve gegevens over:
Andere, nl.: … … … .… … … … … … … … … … … … … … … .. … … … … … … … … … … … … … .… … … … … ..
1.3. Welke zijn de methodes die u nu gebruikt om informatie over onderzoeksgegevens te bekomen ? q Medische literatuur Specifieer: … .… … ...… … … … … … … … … … … .… … … … … … … … … … … … … … … … … … … ... … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … .… … … … … … … … … … … … … … … … . q Wetenschappelijke literatuur Specifieer: … .… … ...… … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … ..… .. … … … … … … … … … … .… … … … … … … … … … … … … …… .… … … … … … … … … … … … … … … q Internetsites Specifieer: … .… … … … … … … … … … … … ..… .… … … … … … ..… … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … .… … … … … … … … . q Studiedagen, navorming Specifieer: .… … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … . … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … .… … … … … … … … … … … … … … … … … . q Andere, nl.:… … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … .
99
BIJLAGE 1 : Perceptie / aanvaardbaarheid van het project door de verschillende autoriteiten en betrokken partners - Ontwerp voor het interview
1.4. Welke zijn de mogelijke methodes die u ziet om eventueel in de toekomst informatie te bekomen over onderzoeksgegevens over drugs ?
1.5. Wat is de aard van de barrières die u ervaart in het verkrijgen van de informatie over deze onderzoeksgegevens ? q q q q q q
financiële barrière ethische barrière (confidentialiteit van de gegevens) gebrek aan tijd en personeel verschillende doelen voor info tussen aanvrager en leverancier (bevoegdheden, niet beschouwen van informatie als publiek eigendom) het opzoeken van dergelijke informatie is geen prioriteit voor het uitvoeren van uw functie andere, nl.: … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … ..
1.6. Wat zijn de mogelijke verbeteringen die u ziet voor het verkrijgen van de informatie over onderzoeksgegevens voor drugs ?
1.7. In welke mate schat u het nut in van de gegevens waarover u beschikt om de omvang van het drugprobleem in te schatten? q q q q
onbruikbaar weinig bruikbaar bruikbaar zeer bruikbaar
100
BIJLAGE 1 : Perceptie / aanvaardbaarheid van het project door de verschillende autoriteiten en betrokken partners - Ontwerp voor het interview
2. Interesse voor het drugbeleid
2.1. De volgende tabel geeft een lijst weer van thema’s met betrekking tot de juridische en politionele aspecten van het drugfenomeen. In welke mate vindt u dat uzelf gemakkelijk informatie over deze thema’s kan verkrijgen ?
Thema
Strafwetgeving
Moeilijk
Relatief gemakkelijk
Gemakkelijk
£
£
£
£
£
£
£
£
£
£
£
£
£
£
£
Praktische toepassing van drugbeleid Beleidsnota’s op Federaal niveau Beleidsnota’s op Gemeenschapsniveau Internationaal beleid
2.2. Wenst u toegang te hebben tot de informatie die betrekking heeft op elk van deze thema’s? Zo ja, in welke mate, gedetailleerd of in het algemeen?
Thema
Strafwetgeving
Ja
Ja
Neen
(in detail)
(in het al-
£
£
£
£
£
£
£
£
£
£
£
£
£
£
£
gemeen)
Praktische toepassing van drugbeleid Beleidsnota’s op Federaal niveau Beleidsnota’s op Gemeenschapsniveau Internationaal beleid
101
BIJLAGE 1 : Perceptie / aanvaardbaarheid van het project door de verschillende autoriteiten en betrokken partners - Ontwerp voor het interview
2.3. Welke zijn de methodes die u nu gebruikt om over het drugbeleid informatie te bekomen? q Beleidsnota’s Specifieer: … .… … … … … … … … … … … … … … … … … … … ...… … … … …… … … … .… … … … … . … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … q Wetteksten Specifieer: … … ...… … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … ..… … … … … … … … . … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … ... q Kamerdocumenten Specifieer: … .… … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … .… … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … …… … … … … … … … … … … … … … … … … … .. q Internetsites Specifieer: … .… … … … … … … … … … … … ..… … … … … … … … .… … … … … … … … … … … … … . … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … .. q Studiedagen, navorming Specifieer: … … … … … … … … … … … … … … … … … ..… .… … … … … … … … … … … … … … ..… … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … .. q Rapporten van studies of onderzoeken … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … ... … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … .. q BIRN-rapporten … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … . … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … .. q Andere,nl.: … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … . … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … ..
2.4. Welke zijn de mogelijke methodes die u ziet om eventueel in de toekomst informatie te bekomen over het drugbeleid ?
2.5. Welke zijn de barrières die u ervaart bij het verkrijgen van deze beleidsinformatie ? q q q q q q
financiële barrière ethische barrière (confidentialiteit van de gegevens) gebrek aan tijd en personeel verschillende doelen voor informatie tussen aanvrager en leverancier (bevoegdheden, niet beschouwen van informatie als publiek eigendom) het opzoeken van dergelijke informatie is geen prioriteit voor het uitvoeren van uw functie andere, nl. … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … ..
102
BIJLAGE 1 : Perceptie / aanvaardbaarheid van het project door de verschillende autoriteiten en betrokken partners - Ontwerp voor het interview
2.6. Welke mogelijke verbeteringen ziet u voor het verkrijgen van deze beleidsinformatie ?
2.7. In welke mate vindt u dat de gegevens over het drugbeleid die u ter beschikking heeft nuttig zijn voor het uitvoeren van uw functie ? q q q q
niet nuttig minder nuttig nuttig zeer nuttig
2.8. Kan u aangeven, door een rangschikking te maken, welke voor u de hoofdobstakels zijn voor een goede aanpak van het drugprobleem in België ? Weinig belangrijk
Belangrijk
Zeer belangrijk
£
£
£
Gebrek aan overleg tussen de verschillende niveau’s van beleid
£
£
£
Gebrek aan overleg tussen de verschillende beleidsverantwoordelijken op een zelfde beleidsniveau
£
£
£
Obstakel
Het niet ter beschikking zijn van financiële middelen
Gebrek aan coördinatie verschillende beleidsniveau’s
tussen
de £
£
£
Gebrek aan coördinatie van de activiteiten uitgevoerd door verschillende instituties
£
£
£
Concurrentiestrijd tussen verschillende structuren voor eenzelfde activiteit
£
£
£
Gebrek aan een lange-termijn-strategie
£
£
£
Andere, nl.: … … … … … … … … … … … … … … . … … … … … … … … … … … … … … … … … … … ..
£
£
£
103
BIJLAGE 1 : Perceptie / aanvaardbaarheid van het project door de verschillende autoriteiten en betrokken partners - Ontwerp voor het interview
3. Verwachtingen en terughoudendheden ten opzichte van een Belgisch Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugverslaving
3.1. Was u reeds op de hoogte van de plannen om een Belgisch waarnemingscentrum voor drugs op te richten ? Indien ja, in welke mate? q q q
ja, gedetailleerd ja, globaal neen
3.2. In welke mate vindt u dat er nood is aan een Belgische structuur voor een coherente aanpak van het drugsprobleem ? q q q q
niet nodig minder nodig eerder nodig nodig
104
BIJLAGE 1 : Perceptie / aanvaardbaarheid van het project door de verschillende autoriteiten en betrokken partners - Ontwerp voor het interview
3.3. Welke zijn de taken die u voor een Belgisch waarnemingscentrum weggelegd ziet ? In welke mate schat u het belang in van deze taken in het algemeen kader van het beheer van het drugfenomeen?
Weinig belangrijk
Belangrijk
Zeer belangrijk
Verzamelen van onderzoeksgegevens over drugs en drugverslaving in het algemeen
£
£
£
Bevorderen van objectiviteit, betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid van informatie over drugs in België en in vergelijking met andere landen
£
£
£
£
£
£
£
£
£
£
£
£
Bevorderen van de wetenschappelijke evaluatie van het beleid in preventie
£
£
£
Bevorderen van de wetenschappelijke evaluatie van het curatief beleid
£
£
£
Bevorderen van de wetenschappelijke evaluatie van het repressief beleid
£
£
£
Ontwikkeling van instrumenten en methoden voor de vergelijking van acties, wetgeving, strategieën en beleidslijnen in de verschillende Belgische bevoegde instellingen
£
£
£
Coördineren van wetenschappelijk onderzoek over drugs en drugverslaving
£
£
£
Bieden van methodologische ondersteuning bij drugonderzoek in België
£
£
£
Informatie bieden over drugs en drugverslaving aan burgers, deskundigen en politici in België
£
£
£
Coördineren van communicatie partners in verschillende landsdelen
£
£
£
£
£
£
Weinig belangrijk
Belangrijk
Zeer belangrijk
Taken
Uitvoeren van onderzoeken over drugs en drugverslaving
Opvolgen van de evolutie van het fenomeen Analyseren van de gevolgen van druggebruik voor de gezondheid
tussen
Contacten met buitenlandse partners Taak
105
BIJLAGE 1 : Perceptie / aanvaardbaarheid van het project door de verschillende autoriteiten en betrokken partners - Ontwerp voor het interview
Vertegenwoordiging van België in buitenland bij druggerelateerde thema’s
£
£
£
“REITOX Focal Point” verplichtingen, zoals het verzamelen van gestandaardiseerde en vergelijkbare onderzoeksgegevens over specifieke thema’s1 ; het organiseren van een systeem voor vroegtijdige opsporing van nieuwe synthetische drugs ; het opzetten van een informatiesysteem over activiteiten voor de terugdringing van de vraag naar drugs
£
£
£
Andere, namelijk… … … … … … … … … … … . … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … .. … … … … … … … … … … … … … … … … … … .
£
£
£
3.4. In welke mate zouden de verwachte resultaten van deze activiteiten een belangrijke bijdrage tot het uitvoeren van uw activiteiten kunnen leveren ? Weinig belangrijk
Belangrijk
Zeer belangrijk
Verzamelen van onderzoeksgegevens over drugs en drugverslaving in het algemeen
£
£
£
Bevorderen van objectiviteit, betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid van informatie over drugs in België en in vergelijking met andere landen
£
£
£
£
£
£
Opvolgen van de evolutie van het fenomeen
£
£
£
Analyseren van de gevolgen van druggebruik voor de gezondheid
£
£
£
Bevorderen van de wetenschappelijke evaluatie van het beleid in preventie
£
£
£
Bevorderen van de wetenschappelijke evaluatie van het curatief beleid
£
£
£
Bevorderen van de wetenschappelijke evaluatie van het repressief beleid
£
£
£
Weinig belangrijk
Belangrijk
Zeer belangrijk
Verwacht resultaat van de activiteit
Uitvoeren van onderzoeken over drugs en drugverslaving
Verwacht resultaat van de activiteit
1
O.a. de vraag naar behandeling bij druggebruikers, druggerelateerde sterfte en mortaliteit bij druggebruikers, infectieziekten bij injecterende gebruikers, druggebruik in de algemene bevolking en schattingen van het aantal problematische druggebruikers
106
BIJLAGE 1 : Perceptie / aanvaardbaarheid van het project door de verschillende autoriteiten en betrokken partners - Ontwerp voor het interview
Ontwikkeling van instrumenten en methoden voor de vergelijking van acties, wetgeving, strategieën en beleidslijnen in de verschillende Belgische bevoegde instellingen
£
£
£
Coördineren van wetenschappelijk onderzoek over drugs en drugverslaving
£
£
£
Bieden van methodologische ondersteuning bij drugonderzoek in België
£
£
£
Informatie bieden over drugs en drugverslaving aan burgers, deskundigen en politici in België
£
£
£
Coördineren van communicatie partners in verschillende landsdelen
£
£
£
Contacten met buitenlandse partners
£
£
£
Vertegenwoordiging van België in buitenland bij druggerelateerde thema’s
£
£
£
“REITOX Focal Point” verplichtingen, zoals het verzamelen van gestandaardiseerde en vergelijkbare onderzoeksgegevens over specifieke thema’s2 ; het organiseren van een systeem voor vroegtijdige opsporing van nieuwe synthetische drugs ; het opzetten van een informatiesysteem over activiteiten voor de terugdringing van de vraag naar drugs
£
£
£
Andere, namelijk… … … … … … … … … … … . … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … .. … … … … … … … … … … … … … … … … … … .
£
£
£
tussen
2
O.a. de vraag naar behandeling bij druggebruikers, druggerelateerde sterfte en mortaliteit bij druggebruikers, infectieziekten bij injecterende gebruikers, druggebruik in de algemene bevolking en schattingen van het aantal problematische druggebruikers
107
BIJLAGE 1 : Perceptie / aanvaardbaarheid van het project door de verschillende autoriteiten en betrokken partners - Ontwerp voor het interview
3.5. Op welke vlakken zou het oprichten van een Belgisch waarnemingscentrum minder gunstige gevolgen voor uw instelling kunnen hebben? Kan u een indicatie geven van het belang dat u hieraan hecht ?
Gevolg
Weinig belangrijk
Relatief belangrijk
Niet belangrijk
£
£
£
2… … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … ..
£
£
£
3… … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … ..
£
£
£
4… … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … ..
£
£
£
£
£
£
1… … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … ..
5… … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … ..
108
BIJLAGE 1 : Perceptie / aanvaardbaarheid van het project door de verschillende autoriteiten en betrokken partners - Ontwerp voor het interview
DEEL IN TE VULLEN DOOR DE KABINETTEN
Identificatiegegevens
Datum : . . /
. . / . .
Identificatienummer: Interviewer Naam :
Geïnterviewde Naam :
Instelling :
Instelling :
Functie :
Functie :
4. Voorgestelde structuur voor het Waarnemingscentrum De voorgestelde structuur is als volgt: 1.De directie waaraan de “Informatie- en Communicatie-” cel verbonden is; 2.De cel voor de verzameling en analyse van de informatie. Deze omvat de volgende eenheden: 2.1. “Methodologische en statistische aspecten” 2.2. Juridische en repressieve aspecten 2.3. Socio-economische aspecten 2.4. Volksgezondheidaspecten 3.De cel “Nationaal REITOX-netwerk (Europees informatienetwerk rond drugs en drugverslaving)”: activiteiten opgelegd door het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugverslavingen.
109
BIJLAGE 1 : Perceptie / aanvaardbaarheid van het project door de verschillende autoriteiten en betrokken partners - Ontwerp voor het interview
4.1. Over welke aspecten die ontwikkeld zouden worden in het Waarnemingscentrum wenst u verduidelijking ?
4.2. Welke aspecten dienen niet behandeld te worden in het Waarnemingscentrum?
4.3. Welke aspecten dienen behandeld te worden door het Waarnemingscentrum?
5. Juridische vorm voor het waarnemingscentrum 5.1. Onder welke bevoegdheid vindt u, moet dit centrum vallen ? q q q q q q
Eerste Minister Federaal Minister van Volksgezondheid Federaal Minister van Sociale Zaken Federaal Minister van Binnenlandse Zaken Federaal Minister van Justitie Andere, nl. … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … …
5.2. Hoe vindt u dat de contacten met organisaties in het terrein georganiseerd zouden moeten zijn ? q Hiërarchische structuur, waar conta ct met het terrein eerst via de koepelorganisaties gaat (de vier sub-focal points). q Vlakke structuur, waar iedereen rechtsreeks beroep kan doen op het waarnemingscentrum (niet noodzakelijk via de sub-focal points).
6. Zicht op toekomstige samenwerking 6.1. Is uw instelling bereid op een systematische manier informatie over drugs en drugverslaving door te geven aan het waarnemingscentrum? Zijn er hiertoe voorwaarden ? q q
JA NEE
Voorwaarden :
110
BIJLAGE 1 : Perceptie / aanvaardbaarheid van het project door de verschillende autoriteiten en betrokken partners - Ontwerp voor het interview
6.2. Op welke activiteitsdomeinen denkt u dat u zelf op een Belgisch waarnemingscentrum beroep zou doen ? Niet
Misschien
Ja
Verzamelen van onderzoeksgegevens over drugs en drugverslaving in het algemeen
£
£
£
Bevorderen van objectiviteit, betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid van informatie over drugs in België en in vergelijking met andere landen
£
£
£
£
£
£
Opvolgen van de evolutie van het fenomeen
£
£
£
Analyseren van de gevolgen van druggebruik voor de gezondheid
£
£
£
Bevorderen van de wetenschappelijke evaluatie van het beleid in preventie
£
£
£
Bevorderen van de wetenschappelijke evaluatie van het curatief beleid
£
£
£
Bevorderen van de wetenschappelijke evaluatie van het repressief beleid
£
£
£
Ontwikkeling van instrumenten en methoden voor de vergelijking van acties, wetgeving, strategieën en beleidslijnen in de verschillende Belgische bevoegde instellingen
£
£
£
Coördineren van wetenschappelijk onderzoek over drugs en drugverslaving
£
£
£
Bieden van methodologische ondersteuning bij drugonderzoek in België
£
£
£
Informatie bieden over drugs en drugverslaving aan burgers, deskundigen en politici in België
£
£
£
Coördineren van communicatie partners in verschillende landsdelen
£
£
£
Contacten met buitenlandse partners
£
£
£
Vertegenwoordiging van België in buitenland bij druggerelateerde thema’s
£
£
£
Activiteitsdomeinen
Uitvoeren van onderzoeken over drugs en drugverslaving
tussen
111
BIJLAGE 1 : Perceptie / aanvaardbaarheid van het project door de verschillende autoriteiten en betrokken partners - Ontwerp voor het interview
Niet
Misschien
Ja
“REITOX Focal Point” verplichtingen, zoals het verzamelen van gestandaardiseerde en vergelijkbare onderzoeksgegevens over specifieke thema’s3 ; het organiseren van een systeem voor vroegtijdige opsporing van nieuwe synthetische drugs ; het opzetten van een informatiesysteem over activiteiten voor de terugdringing van de vraag naar drugs
£
£
£
Andere, namelijk… … … … … … … … … … … . … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … … .. … … … … … … … … … … … … … … … … … … .
£
£
£
Activiteitsdomeinen
7. Personeel en financiering 7.1. Is uw instelling bereid om personeel ter beschikking te stellen van een Belgisch waarnemingscentrum ? Zijn er bepaalde voorwaarden over afvaardiging en functies binnen een Belgisch waarnemingscentrum ?
7.2. In welke mate is uw instelling bereid een Belgisch waarnemingscentrum voor drugs te financieren ? Onder welke voorwaarden ?
3
O.a. de vraag naar behandeling bij druggebruikers, druggerelateerde sterfte en mortaliteit bij druggebruikers, infectieziekten bij injecterende gebruikers, druggebruik in de algemene bevolking en schattingen van het aantal problematische druggebruikers
112
BIJLAGE II : Samenwerkingsakkoord voor het oprichten van een belgisch waarnemingcentrum voor drugs en drugverslaving
BIJLAGE II
Samenwerkingsakkoord voor het oprichten van een belgisch waarnemingcentrum voor drugs en drugverslaving VOORSTEL
113
BIJLAGE II : Samenwerkingsakkoord voor het oprichten van een belgisch waarnemingcentrum voor drugs en drugverslaving
VOORSTEL VAN SAMENWERKINGSAKKOORD VOOR HET OPRICHTEN VAN EEN BELGISCH WAARNEMINGCENTRUM VOOR DRUGS EN DRUGVERSLAVING
PROPOSITION D’ACCORD DE COOPERATION POUR LA CREATION D’UN OBSERVATOIRE BELDE DES DROGUES ET DES TOXICOMANIES
Overwegende de bestaande samenwerking tussen het Belgisch Focal Point voor drugs en drugverslaving gevestigd in het Wetenschappelijk Instituut Volksgez ondheid en de vier gemeenschaps of gewestelijke Sub-Focal Points, die samen het "Belgian Information Reitox Network (B.I.R.N.)" vormen;
Considérant qu’il existe une coopération entre le Point Focal belge des drogues et des toxicomanies, installé au sein de l’Institut Scientifique de la Santé Publique, et les quatre Sous-Points Focaux Communautaires ou Régionaux qui ensemble forment le "Belgian Information Reitox Network (B.I.R.N.)";
Overwegende dat deze samenwerking tot stand werd gebracht om de verplichtingen te kunnen nakomen, waartoe het Koninkrij k België zich heeft verbonden in het kader van de opdrachten van het Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugverslaving;
Considérant que cette coopération a été instituée en vue de répondre aux obligations souscrites par le Royaume de Belgique dans le cadre des missions de l'Observatoire Européen des Drogues et des Toxicomanies;
Overwegende dat het drugsverschijnsel veelvuldige en complexe aspecten behelst, en dat een aangepaste structuur dan ook moet belast worden met een permanente opdracht van informatie en multidisciplinaire expertise;
Considérant que le phénomène des drogues comporte des aspects multiples et complexes et qu'il y a lieu en con séquence de confier une mission permanente d'information et d'expertise multidisciplinaire, à une structure appropriée;
Overwegende dat deze structuur een wetenschappelijk beleidsondersteunend instrument moet zijn wanneer de verschillende overheden, in het kader van hun respectieve bevoegdheden, maatregelen treffen op het gebied van het drugsbeleid;
Considérant que cette structure doit être un instrument scientifique d’aide à la décision politique lorsque, dans les domaines de leurs compétences respectives, les Autorités prennent des mesures en matière de politique des drogues;
Overwegende dat de samenwerking tussen deze structuur en de administraties moet bijdragen tot de uitwerking van een globaal en geïntegreerd drugs en drugverslavingbeleid;
Considérant que la collaboration entre cette structure et les administrations concernées doit favoriser la mise en œ uvre d'une politique globale et intégrée des drogues et des toxicomanies;
Overwegende dat dit samenwerkingsakkoord niet betekent dat afbreuk zou worden gedaan aan de verdeling van de bevoegdheden tussen de akkoordsluitende overheden;
Considérant que le présent accord de coopération ne saurait préjuger de la répartition des compétences entre les Autorités signataires;
114
BIJLAGE II : Samenwerkingsakkoord voor het oprichten van een belgisch waarnemingcentrum voor drugs en drugverslaving
De federale Staat, vertegenwoordigd door de Eerste Minister, Minister van Socia le Zaken, de Minister van Volksgezondheid, de Minister van Justitie, de Minister van Binnenlandse Zaken, de Minister van Wetenschapsbeleid en de Minister van Buitenlandse Zaken;
L’Etat fédéral, représenté par le Premier Ministre, le Minis tre des Affaires Sociales, le Ministre de la Santé Publique, le Ministre de la Justice, le Ministre de l’Intérieur, le Ministre de la Politique Scientifique et le Ministre des Affaires Etrangères ;
De Vlaamse Gemeenschap en Gewest, vertegenwoordigd respectievelijk zijn Regering in van de Vlaamse Minister Gezondheid;
het Vlaams door haar de persoon belast met
La Communauté flamande et la Région flamande, représenté e par son Gouvernement en la personne du Ministre en charge de la Santé;
De Franse Gemeenschap, vertegenwoordigd door haar Regering in de persoon van de Minister -President;
La Communauté française, représentée par son Gouvernement en la personne du Ministre -Président ;
De Duitstalige Gemeenschap, La Communauté germanophone, représentée vertegenwoordigd door haar Regering in d e par son Gouvernement en la personne du persoon van de Minister belast met Mini stre en charge de la Santé; Gezondheid; Het Waals Gewest, vertegenwoordigd door La Région wallonne, représentée par son zijn Regering in de persoon van de Minister Gouvernement en la personne du Ministre en belast met Gezondheid; charge de la Santé; Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, La Région de Bruxelles -Capitale, représentée vertegenwoordigd door zijn Regering in de par son Gouvernement en la personne du persoon van de Minis ter-President; Ministre -Président ; De Vlaamse Gemeenschapscommissie, vertegenwoordigd door haar Verenigd College in de persoon van de Minister belast met Gezondheid;
La Commission C ommunautaire Flamande représentée par son Collège réuni en la personne du Ministre en charge de la Santé;
De Franse Gemeenschapscommissie, La Commission Communautaire Française, vertegenwoordigd door haar College in de représentée par son Collège en la personne persoon van de Minister belast met du Ministre en charge de la Santé; Gezondheid; De Gemeenschappelijke Gemeenschaps - La Commission Communautaire C ommune commissie, vertegenwoordigd door haar représentée par son Collège réuni en la Verenigd College in de persoon van de personne des Ministres en charge de la Santé; Ministers belast met Gezondheid; Ont convenu :
Zijn het volgende overeengekomen :
115
BIJLAGE II : Samenwerkingsakkoord voor het oprichten van een belgisch waarnemingcentrum voor drugs en drugverslaving
Artikel l
Article 1
Om het drugsbeleid van de akkoordsluitende overheden te ondersteunen, wordt bij het Wetenschappelijk Instituut Volksge zondheid een “Belgisch Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugverslaving” opgericht, hierna “BWDD” genoemd, met het oog op de coördinatie en de integratie van hun beleid.
Il sera institué au sein de l’Institut Scientifique de la Santé Publique un “Observatoire Belge des Drogues et des Toxicomanies”, ci -après dénommé “OBDT” afin de soutenir la politique des drogues des Autorités signataires dans un souci de coordination et d’intégration de leurs politiques.
Artikel 2
Article 2
Het BWDD zal alle nuttig e informatie moeten verstrekken en de nodige instrumenten moeten ontwikkelen opdat de Autoriteiten de resultaten van de verschillende beleidsvormen zouden kunnen vergelijken. Bovendien moet het de elementen verschaffen om de prioriteiten te definiëren met het oog op de ontwikkeling van een gemeenschappelijke benadering van dit probleem. Daartoe is het noodzakelijk om: 1. een communicatienetwerk met de partners die betrokken zijn bij de drugproblematiek, op te starten, uit te breiden en te onderhouden, 2. gegevens inzake drugs en drugverslaving te verzamelen, te analyseren, samen te vatten en te verspreiden, en eveneens te streven naar het verbeteren van de validiteit van die gegevens, 3. de kennis en het onderzoek binnen alle domeinen die geïnteresseerd zijn in drugs en drugverslaving, te verzamelen, te verspreiden en te valoriseren, 4. deskundigheid en onderzoeks activiteiten ontwikkelen binnen deze gebieden, 5. de internationale verplichtingen van België na te komen (o.a. Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugverslaving).
L’OBDT devra fournir toutes informations utiles et développer les instruments nécessaires pour que les Autorités puissent comparer les résultats de différentes politiques. De plus, il devra fournir les éléments permettant de définir les priorité s en vue de développer, à tous les niveaux de pouvoir, une approche commune du problème.
116
A cet effet, l’OBDT devra : 1. mettre en place, développer et maintenir un réseau de communication entre partenaires impliqués dans le problème des toxicomanies, 2. recueil lir, analyser, synthétiser et diffuser les données relatives aux drogues et toxicomanies, en visant également à améliorer la validité de ces données, 3. recueillir, diffuser et valoriser les connaissances et analyses dans tous les champs disciplinaires intére ssés par les drogues et les toxicomanies, 4. développer l’expertise et l’animation de la recherche dans ces domaines, 5. répondre aux obligations internationales de la Belgique (entre autres celles de l’Observatoire Européen des Drogues et des Toxicomanies).
BIJLAGE II : Samenwerkingsakkoord voor het oprichten van een belgisch waarnemingcentrum voor drugs en drugverslaving
Artikel 3
Article 3.
In het kader van haar opdrachten, dienen de akkoordsluitende overheden, hun diensten en administraties door het BWDD gevraagde inlichtingen te bezorgen, en omgekeerd is het BWDD gehouden om op hun vraag alle in bezit zijnde i nformatie over te maken.
Dans le cadre de ses missions, les autorités signataires, leurs services et administrations, sont tenus de fournir à l’OBDT les renseignements demandés, et inversement l’OBDT est tenu de fournir à leur demande tous renseignements e n sa possession
Artikel 4
Article 4.
Het BWDD voert zijn taken uit in functie van de doelstellingen vastgelegd in het kader van driejaarlijkse en jaarlijkse werkprogramma's en van de beschikbare middelen, die worden goedgekeurd door de "Cel Drugbeleid" opgericht door het "samenwerkingsakkoord voor een globaal en geïntegreerd drugbeleid".
L’OBDT réalise ses tâches en fonction des objectifs retenus dans le cadre de programmes de travail, triennaux et annuels, et des moyens disponibles, lesquels sont approuvés par la « Cellule Drogue » créée par l’« accord de coopération pour une politique de drogues globale et intégrée ».
Artikel 5
Article 5
Het BWDD kan overeenkomsten sluiten, op L’OBDT peut, pour des tâches spécifiques, een passende basis en voor specifieke taken, contracter sur une base ad hoc avec des met organisaties, deskundigen en Overheden. organismes, experts et Autorités.
Artikel 6
Article 6
Een Begeleidingscomité, samengesteld uit wetenschappelijke experten; vertegen woordigers van de Federale Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele Aangelegenheden; veldwerkers alsmede vertegenwoordigers van de gebruikers. De leden van dit Comité zullen aangeduid worden door de «Cel Drugbeleid» voor een hernieuwbaar mandaa t van vijf jaar. Dit Begeleidingscomité is belast met de opvolging van de taken van het BWDD, de evaluatie ervan op wetenschappelijk en operationeel vlak, en het geven van advies over deze domeinen, het voorstellen van de driejaarlijks programma’s van de werkzaamheden van het BWDD, alsmede het formuleren van voorstellen inzake richtlijnen voor de werkzaamheden.
Un Comité d’Accompagnement est institué au sein de l’OBDT. Il est composé d’experts scientifiques, de représentants des Services Fédéraux des Affair es Scientifiques, Techniques et Culturelles, d’acteurs de terrain et de représentants de consommateurs. Les membres de ce Comité seront désignés par la « Cellule Drogue » pour un mandat de cinq ans, renouvelable. Le Comité d’Accompagnement est chargé de suivre régulièrement les travaux de l’OBDT, de les évaluer au plan scientifique et opérationnel, de remettre des avis sur toute question scientifique et opérationnelle qui lui sera soumise, de proposer les programmes de travail triennal de l’OBDT, et d’émett re des propositions d’orientation de travail.
117
BIJLAGE II : Samenwerkingsakkoord voor het oprichten van een belgisch waarnemingcentrum voor drugs en drugverslaving
Artikel 7
Article 7
Het budget voor de uitrusting, de werking en voor het personeel en van het BWDD wordt ingeschreven ten laste van het Federaal Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmi lieu, alsook van de Vlaamse en Franse Gemeenschap. De volgende verdeelsleutel wordt vastgelegd : Federale Staat : xx % Vlaamse Gemeenschap : yy% Franse Gemeenschap : zz%
Le budget d’investissement, de fonctionnement et de personnel de l’OBDT est à charge du Ministère fédéral des Affaires sociales, de la Santé publique et de l’Environn ement ainsi que des Communautés française et flamande selon la clé de répartition suivante : Ministère fédéral : xx % Communauté flamande : yy % Communauté française : zz %
Het BWDD kan ook zijn inkomsten verwerven van de Overheden en open bare of private organisaties waarmee het samenwerkt in het kader van contractuele banden.
L’OBDT pourra également tirer ses recettes des Autorités et organismes, publics ou privés, avec lesquels il collabore dans des liens contractuels.
_________________________________________
118
BIJLAGE III : Proces–verbaal van de vergaderingen van het begeleidingscomité
BIJLAGE III
Proces – verbaal van de vergaderingen van het begeleidingscomité
119
BIJLAGE III : Proces–verbaal van de vergaderingen van het begeleidingscomité
“HAALBAARHEIDSSTUDIE BETREFFENDE HET BELGISCH WAARNEMINGSCENTRUM VOOR DRUGS EN DRUGSVERSLAVING” «ETUDE DE FAISABILITE DE L’OBSERVATOIRE BELGE DES DROGUES ET DE LA TOXICOMANIE» STEERING COMMITTEE MEETING, MARCH 16, 1999 MINUTES
PRESENT : Gie Goyvaerts (Cabinet Minister Colla), Manuel Moreels (representing A. Simoens, Directeur d’Administration au Ministère de la Santé Publique), Aldo Perissino (Belgian representative at t he scientific committee of the European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction), Francis Sartor (IPH), Herman Van Oyen (IPH), Denise Walckiers (IPH). ABSENT : Charles Decoster (Directeur Generaal, Ministerie van Volkgezondheid), Arigo Zanella (Cabi net Minister De Galan) . 1. APPROVAL OF THE AGENDA The agenda was approved. 2. PRESENTATION OF THE COORDINATORS IN CHARGE OF THE STUDY H. Van Oyen presented D. Walckiers, pharmacist trained in epidemiology and head of the BIRN Focal Point, and F. Sartor, Ph.D. in Public Health and methodologist. 3. PRESENTATION OF BELGIAN INFORMATION REITOX NETWORK (BIRN) D. Walckiers described the structure, the functioning and the main tasks of the BIRN. The BIRN is one of the 15 national information networks coordinat ed by the European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (EMCDDA). The National Focal Point (FP) is located at the IPH and is linked with four Sub -Focal Points : the ‘Arbeitgemeinschaft für Suchtvorbeugung und Lebensbewältigung’, the ‘Comité de Co ncertation sur l’Alcool et les autres Drogues’, the ‘Concertation Toxicomanies Bruxelles – Overleg Druggebruik Brussel’ and the ‘Vereniging voor Alcohol en Andere Drug Problemen’. The main tasks of the National FP for 1999 included : annual national report , exchange on drug demand reduction, joint action on new synthetic drugs, surveys of drug use, behaviour and attitudes in the general population, prevalence estimates of problem use, drug demand indicator, drug -related deaths, mortality and causes of death in drug users, drug -related infectious disease indicator, implementation of the evaluation guidelines for prevention interventions, literature review, spread of information and Web -site of IPH. 4. OBJECTIVES OF THE FEASIBILITY STUDY H. Van Oyen reminded the objectives listed in the contract. 5. DISCUSSION ON A PRELIMINARY DRAFT OF CONTENT OF THE REPORT F. Sartor has presented a first draft of the content of the report. It includes five chapters which are detailed in the appendix. Chapitre 1 : Evaluation qualitative et quantitative des activités existantes au sein du BIRN
It was agreed that the functioning of the BIRN should be included in paragraph 1 (Description du BIRN). Chapitre 2 : Tâches de l’Observatoire Introduction A. Perissino asked to rephrase «pour lutter contre le phénomène».
120
BIJLAGE III : Proces–verbaal van de vergaderingen van het begeleidingscomité
Domaine 2 : Indicateurs épidémiologiques G. Goyvaerts suggested that the early-warning system, which was incorporated under the heading ‘consommation de drogues et conséquences’, should be either a separated sub domain or a domain in itself because this system mainly aims to efficiently spread information. Domaine 3 : Volets juridique, policier, social et économique. G. Goyvaerts suggested to add the study of the social and anthropologic aspects of drug addiction. A. Peri ssino also commented that the socio-economic impact of drug seizures is another point to develop. Chapitre 3 : Acceptabilité du projet par les différentes autorités et par les partenaires impliqués G. Goyvaerts told that the IPH was asked to carry out the present feasibility study because the IPH is a more neutral institution than an administrative department. In his opinion, the observatory should be under the authority of an interministerial cell. A. Perissino emphasised that such observatory should not be under the authority of one Ministerial department only. H. Van Oyen added that the drug addiction problem is a multidisciplinary one involving health, social, and judicial aspects. Thus, attitudes of potential partners should be investigated in order to find the possible ways of collaboration. Chapitre 4 : Accord de coopération relatif à la coordination des politiques des drogues et de la toxicomanie portant création d'un Observatoire Belge des Drogues et de la Toxicomanie Cadre et structure de l’Observatoire A comment by A. Perissino was that owing to the will of neutrality of the political and field partners, the observatory must have an independent structure. On the other hand, the expertise of the Focal Point may not be neglected. According to him, t he understanding of the drug addiction phenomenon is also an important task for the observatory, and the anthropological, ethical, economical, juridical and social aspects of drug addiction are presently not covered by the Focal Point. It was agreed that different alternatives for the structure of the observatory should be investigated. Fonctionnement de l’Observatoire : Comité Scientifique d’Accompagnement It was proposed that the members of this committee would be nominated by the « Conseil Scientifique d e l’ISP ». A. Perissino was against this proposition because he did not want a direct link with the IPH. H. Van Oyen proposed to list the arguments in favour and against the proposition. 7. TIMING OF FUTURE ACTIVITIES Task Evaluation of BIRN activities Networking Epidemiological indicators Policy, legal, social & economic aspects Information Research Programs Acceptability of the project Protocol of Cooperation First triennial program of Activities Final report
June 30
September 15 x
October 30
November 10
x x x x x x x x x
121
BIJLAGE III : Proces–verbaal van de vergaderingen van het begeleidingscomité
8. COMPOSITION OF THE STEERING COMMITTEE It was agreed to enlarge the steering committee with the following persons : Willy Brunson and Claude Gillard, both representative of Belgium at the Ma nagement Board of the EMCDDA, and Jérôme Glorie, assistant head of Cabinet Prime Minister. 9. NEXT MEETING The next meeting of the Steering Committee is scheduled for 6th May, 14 h. at the IPH.
____________________
122
BIJLAGE III : Proces–verbaal van de vergaderingen van het begeleidingscomité
“HAALBAARHEIDSSTUDIE BETREFFENDE HET BELGISCH WAARNEMINGSCENTRUM VOOR DRUGS EN DRUGSVERSLAVING” «ETUDE DE FAISABILITE DE L’OBSERVATOIRE BELGE DES DROGUES ET DE LA TOXICOMANIE » STEERING COMMITTEE MEETING, MAY 6, 1999 MINUTES
PRESENT : Willy Brunson (Belgian representative at the Management Board of the European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction ), Bernard De Saint-Hubert (IPH), Claude Gillard (Belgian representative at the Management Board of the European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction ), Jerôme Glorie (Cabinet of Prime Minister), Gie Goyvaerts (Cabinet of Minister Colla), Philippe Corten and Paul Gerits (representing A. Simoens, Directeur d’Administration au Ministère de la Santé Publique), Francis Sartor (IPH), Hilde Van Der Linden (IPH), Herman Van Oyen (IPH), Denise Walckiers (IPH). EXCUSED : Charles Decoster (Directeur Generaal, Ministerie van Volkgezondheid), Aldo Perissino (Belgian representative at the Scientific Committee of the European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction). ABSENT : Arigo Zanella (Cabinet of Minister De Galan) . 1. APPROVAL OF THE AGENDA The agenda was approved. 2. APPROVAL OF THE MINUTES OF THE LAST MEETING The minutes were approved. 3. PRESENTATION OF THE STAFF IN CHARGE OF THE STUDY H. Van Oyen introduced again D. Walckie rs, pharmacist trained in epidemiology and head of the BIRN Focal Point, and F. Sartor, Ph.D. in Public Health and methodologist. D. Walckiers then introduced the new members of the staff : Hilde Van Der Linden, master of Criminology and Bernard De Saint -Hubert, master of Public Health. Marleen Nuhaan will act as secretary of the staff. 4. PROGRESS REPORT 4.1 Discussion of a first draft version of “Chapter 2, Tasks of the Monitoring Centre, domain 4 : Information and Communication” (appendix I). The text should be improved in order to define more precisely the objective of this task, which will consist in making easily available to field workers the existing information. This implies to make an inventory of the existing information with reference to the ki nd of information and to the location where it could be find. Lacking information should be highlighted but it is not the task of the Monitoring Centre to collect this information. In addition, rules to evaluate the information have to be elaborated. Regar ding the Web Site, P. Gerits asked if it is planned to make a translation in German. J. Glorie answered that this is not an obligation. 1. Call for tender for the study of possible legal forms for the Monitoring Centre This proposal was abandoned. The Commit tee recommended writing a draft paper describing the political, financial and structural context in which the Monitoring Centre could achieve its objectives in a flexible way, both in the short and long run. The principle is that the Centre may not be unde r the authority of one Minister alone. Independence of
123
BIJLAGE III : Proces–verbaal van de vergaderingen van het begeleidingscomité
the Centre is requisite with the constraint that the Centre must work in close collaboration with all the concerned ministerial departments. One suggestion is to create a scientific institute with an i nterministerial committee composed of representative of the different federal, community and regional authorities involved in the problem of drug addiction. This committee will have to approve the pluriannual -working plan of the Monitoring Centre. A perman ent committee, which members will be appointed by the interministerial committee, will be in charge of the daily management of the Monitoring Centre. The paper must describe how these committees will work. A co-operation act between the federal and federated authorities must account for the financing of the Monitoring Centre. It has also been stressed that the Centre should work in close relationship with field workers through an ad hoc committee. In order to define the possible legal forms of the Monitorin g Centre, this document should be submitted to a civil servant of one juridical service of an administration or of the “Conseil d’Etat”. 1.2 Methodology to study the acceptability of the project by the different authorities and partners. The co-ordinators will prepare a standardised interview in order to assess the acceptability of the project by the responsibles of the different authorities, and by the partners. Before the interview, the reasons of the implementation of the Monitoring Centre, its objectives and the expected added value of its work will be carefully described. The questionnaire used by the interviewers will at least cover the following topics : a. the way of working of the Monitoring Centre at the management, operational and political levels,
b. the needs and desiderata of the partners. 5. VARIOUS A clause of the contract at the origin of the present project specifies that a database on specialised centres, institutions, organisms, experts in the field has to be made. An example of one sheet of this database was presented. It was decided that the information included in this database should be (i) restricted, for each item, to the name, address, phone and fax numbers, (ii) updated regularly, and (iii) available on Internet in the format of the M ORBIDAT database. 6. NEXT MEETING The next meeting of the Steering Committee is scheduled for 8
124
th
July, 14 h. at the IPH.
BIJLAGE III : Proces–verbaal van de vergaderingen van het begeleidingscomité
“HAALBAARHEIDSSTUDIE BETREFFENDE HET BELGISCH WAARNEMINGSCENTRUM VOOR DRUGS EN DRUGSVERSLAVING” «ETUDE DE FAISABILITE DE L’OBSERVATOIRE BELGE DES DROGUES ET DE LA TOXICOMANIE » STEERING COMMITTEE MEETING, NOVEMBER 10, 1999 MINUTES
PRESENT : Willy Brunson (Belgian representative at the Management Board of the European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction ), Manuel Moreels (representing A. Simoens, Directeur d’Administration au Ministère de la Santé Publique), Aldo Perissino (Belgian representative at the Scientific Committee of the European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction), Francis Sartor (IPH), René Snacken (Cabinet of Minister Aelvoet), Hilde Van Der Linden (IPH), Jan Van Emelen (Cabinet of Prime Minister), Herman Van Oyen (IPH), Denise Walckiers (IPH). EXCUSED : Christiaan Decoster (Directeur Generaal, Ministerie van Volkgezondheid), Ann DeSmet (IPH), Claude Gillard (Belgian representative at the Management Board of the European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction ), Rik Thys (Cabinet of Minister VandenBroucke).
1. APPROVAL OF THE AGENDA The agenda was approved.
2. APPROVAL OF THE MINUTES OF THE LAST MEETING The minutes were approved.
3. SHORT HISTORY OF THE PROJECT H. Van Oyen recalled the origin of the Belgian Information Reitox Network (BIRN). The National Focal Point (NFP) was created to centralise and transmit Belgian data on drugs to the European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (EMCDDA). The NFP is cofinanced by the French and Flemish Communities. The federal government decided to participate to the activities in the field of drugs and drug addiction by asking the NFP t o make a feasibility study to implement a Belgian Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (BMCDDA) which would integrate the BIRN.
4 PROGRESS REPORT “Chapitre 1 : Evaluation des activités existantes au sein du BIRN” “Description du BIRN” The objectives of the BIRN should also mention the centralisation of information and the relationships with other organisms dealing with drug problems.
125
BIJLAGE III : Proces–verbaal van de vergaderingen van het begeleidingscomité
It has been asked to change the last paragraph to specify that the NFP is funded by the French and the Flemis h Communities whereas the Sub -Focal Points are supported by the French, Flemish and German Communities, and by the Brussels Capital Region.
“Chapitre 2 : Contexte juridique” “Notes de politique générale. Communauté française” Comment : therapeutic aspe cts of the drug problems fall within the competence of the Walloon Region and the COCOF, whereas preventive aspects depend on the French Community. The competencies of the other Communities and Regions have to be described in the section “Acteurs impliqués en Belgique au niveau légal”. “Conclusions” The following sentences must be rephrased : - “la centralisation de données appropriées en vue d’évaluer l’ampleur de la consommation de drogues illégales au sein des différents groupes de la population” which should become ”la centralisation de données appropriées en vue d’évaluer l’importance de la consommation de drogues illégales au sein des différents groupes de la population et ses tendances”, - “l’adaptation de la politique pénale à l’égard des consommateu rs de drogues” which should become “l’adaptation de la politique pénale à l’égard de l’usage de drogues”.
“Chapitre 3: Tâches de l’Observatoire” “Introduction” In the first paragraph, it has been suggested to specify that the “Comité Interministériel” will be responsible of the implementation of an integrated policy which should be based on the information provided by the BMCDDA. “Domaine 1 : Réseau de communication” The word “communication” must be replaced by ‘collaboration” “Domaine 2 : Indicateurs épidémiologiques” The following sentence must be deleted : “Ce dernier doit avoir la possibilité de faire analyser à faible coût les produits qu’il compte consommer et d’être informé des résultats des analyses” (top of page 65). “Domaine 4 : Information et communication” The “Service Fédéral d’Information” should be involved in the process of relation with the media.
126
BIJLAGE III : Proces–verbaal van de vergaderingen van het begeleidingscomité
“Domaine 5 : Programmes d’étude et de recherche, et de coordination de l’action sur le terrain” The paragraph referring to the creation of a fund (fifth paragraph) should be deleted and the last sentence of the following paragraph should be modified accordingly. Indeed, from the discussion, it emerges that it would be more suitable to have a concertation and a commitment of the different concerned authorities rather than a common fund. Other ministries not directly concerned by the drug problems should also be involved : the Ministry of Scientific Research and the Ministry of Budget.
“Chapitre 4 : Perception/acceptabilité du projet par les différentes autorités et par les partenaires impliqués” A point must be emphasized when the potential partners will be interviewed for the evaluation of the perception/acceptability of the present project : the existing structures will keep their activities and the role of the federal authorities will mainly consist in developing methodological tools and in supporting concerted actions.
“Chapitre 5 : Principes de l’accord de coopération” “Missions de l’Observatoire” It should be mentioned that the BMCDDA must provide useful and comparable information and develop instruments to compare the results of different policies. In addition, it should provide the elements to determine the priorities to implement at all government levels a common view of the problem. “Cadre et structure de l’Observatoire” The foundation act of the BMCDDA should explicitly contain the commitment of the authorities supporting the Sub -Focal Points. For the administrative structure of the BMCDDA, the “Commissaire au Gouvernement chargée de la simplification administrative” and the “Cours d’arbitrage” should be asked for advice. A fundamental problem remains to be solved : “which Minister will be responsible of the BMCDDA” ? Two suggestions were made regarding the type of the in stitutional form of the BMCDDA : a “parastatal” depending on the Prime Minister and a Federal Agency hosted by the IPH.
5. VARIOUS The funding of the study for the next year has been accepted by the Inspector of Finances. A representative of the Minist ry of Internal Affairs will be invited at the next meeting.
127
BIJLAGE III : Proces–verbaal van de vergaderingen van het begeleidingscomité
6. NEXT MEETING The next meeting of the Steering Committee is scheduled for 9th February, 14 h. at the IPH.
____________________
128
BIJLAGE III : Proces–verbaal van de vergaderingen van het begeleidingscomité
“HAALBAARHEIDSSTUDIE BETREFFENDE HET BELGISCH WAARNEMINGSCENTRUM VOOR DRUGS EN DRUGSVERSLAVING” «ETUDE DE FAISABILITE DE L’OBSERVATOIRE BELGE DES DROGUES ET DE LA TOXICOMANIE » STEERING COMMITTEE MEETING, FEBRUARY 9, 2000 MINUTES
PRESENT : Willy Brunson (Belgian representative at the Management Board of the Euro pean Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction ), Bob Cools (Cabinet of Minister Aelvoet), Philippe Corten and Pol Gerits (representing A. Simoens, Directeur d’Administration au Ministère de la Santé Publique), Filip De Sager (VSPP, observer invited by E. Van Goidsenhoven), Ann DeSmet (IPH), Claude Gillard (Belgian representative at the Management Board of the European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction ), Aldo Perissino (Belgian representative at the Scientific Committee of the European Moni toring Centre for Drugs and Drug Addiction), Marc Renson (Cabinet of Minister Gosuin, observer invited by R. Snacken), Francis Sartor (IPH), René Snacken (Cabinet of Minister Aelvoet), Hilde Van Der Linden (IPH), Jan Van Emelen (Cabinet of Prime Minister), Eric Van Goidsenhoven (Cabinet of Minister Duquesne), Herman Van Oyen (IPH), Denise Walckiers (IPH). EXCUSED : Rik Thys (Cabinet of Minister VandenBroucke). ABSENT : Christiaan Decoster (Directeur Generaal, Ministerie van Volkgezondheid). _______________________
1. APPROVAL OF THE AGENDA The agenda was approved.
2. APPROVAL OF THE MINUTES OF THE LAST MEETING The minutes were approved.
3. PROLONGATION OF THE CONTRACT B. Cools announced that there will be no problem to renew the contract for the year 2000.
4. PROGRESS REPORT “Chapitre 2 : Prise en charge du phénomène de la drogue. Contexte juridique” Some members of the steering committee have not received the texts to be examined in due time. Written comments have to be sent back by the end o f February. A remark from W. Brunson concerns the title of point 4 “Acteurs impliqués en Belgique au niveau légal” which should be rephrased as “Acteurs impliqués en Belgique au niveau institutionnel ”.
129
BIJLAGE III : Proces–verbaal van de vergaderingen van het begeleidingscomité
“Chapitre 4 : Perception / Acceptabilité du projet par les différentes autorités et par les partenaires impliqués” A project of standardised face to face interview was presented to be discussed. A first question concerned the objective of this interview. This latter was designed to assess the needs of inform ation by the different Cabinets of Ministers and administrations involved in the drug problem, the usefulness of the available information, and the possibilities of collaboration. The structure of the questionnaire should be revised. It has to be split in two parts : the first will be filled in by the Cabinets and the second by their respective Administration. Regarding question 2.1, “Het aantal gevallen en aantal nieuwe gevallen”, cases must be specified : cases of problematic drug use. A. Perissino suggested to include a question on the availability of documents in the different Cabinets and Administration. This suggestion was not approved by the Committee because the questionnaire must be kept as short as possible. The Cabinet of the Minister of “Int égration Sociale / Maatschappelijk Integratie” and the Government Commissioner on “Politique des Grandes Villes / Grootstedenbeleid” must also be interviewed (R. Snacken and B. Cools). Instead of carrying out an interview face -to-face, it was decided to send the questionnaire by post to the Ministers involved in the OBDT -BWDD, who will contact their respective Administration. “Chapitre 5 : Principes de l’accord de coopération” “Missions de l’Observatoire” A. Perissino reminded that the first objective o f the OBDT-BWDD consists in providing the EMCDDA with the information requested to Belgium. Until now no link exists between the National Focal Point and the federal authorities although the national nature of the tasks carried out within this framework. W . Brunson remarked that this first objective is not mentioned in the tasks of the OBDT -BWDD and should therefore be added to the list of tasks. The word “indépendant” must be replaced by “neutre” : the argument supporting this rewording is that there is a high risk that an independent organism could lose the contact with the field and the political world (Cl. Gillard). “Cadre et structure de l’Observatoire” The tasks presently attributed to the OBDT-BWDD are mainly epidemiological surveillance and inform ation. This is out of proportion with the creation of a federal agency or a “parastatal” organism. It is therefore suggested to include the OBDT -BWDD within the IPH (R. Snacken). All members of the Steering Committee agreed with this suggestion, excepted A. Perissino. This latter argued that the creation of the OBDT -BWDD within an already existing structure could be a problem at the international level because this OBDT -BWDD has not an own identity and is not autonomous. Presently, the Belgian National Foca l Point, which will be included in the OBDT -BWDD, is not an understandable national structure for the European partners owing to its complicated hierarchy, and consequently its lack of a proper identity. W. Brunson also added that freedom of management is a prerequisite. If the OBDT-BWDD is included within the IPH, it will profit of the existing infra -structure (B.
130
BIJLAGE III : Proces–verbaal van de vergaderingen van het begeleidingscomité
Cools). However, it will not be easy to change the administrative structure of IPH (R. Snacken). In conclusion, it was decided to make two propositions : the first consisting in the creation of a new structure within the IPH, the second a federal agency depending of the Prime Minister. The decision will be taken by the politicians. In the paragraph “Structure proposée pour l’OBDT”, it was also as ked to replace the word “policier” by “répressif” because this latter has a broader meaning (includes the work of custom office e.g.; Cl. Gillard). Regarding the authorities involved in the co -operation agreement, one must add the “COCOF”. Members of the “Comité de Gestion” should be “Commissaires du gouvernement” (Cl. Gillard). Minister Aelvoet has been asked to create a “Cel Drugbeleid” involving representatives of the federal, regional and communities governments. The objective of this cell consists i n developing an integrated policy in the field of drug through an horizontal and vertical co ordination of actions. The “Comité Scientifique d’Accompagnement” should also include a representative of the “Services fédéraux des affaires Scientifiques, Techn iques et Culturelles (SSTC) – Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele aangelegenheden (DWTC)” (B. Cools). According to W. Brunson, the “Comité de terrain” should not be mentioned in the list of partners connected directly with the OBDT -BWDD because field work is not a competence of the federal authorities. The INCC is a data provider among others and should therefore not be mentioned separately. It was agreed to delete the INCC from the list of partners having to work directly with the OBDT-BWDD. “Financement de l’Observatoire” The basic investment of the OBDT -BWDD will be in charge of either the Prime Minister or the Minister of Public Health depending on the decision that will be made concerning the administrative structure of the OBDT -BWDD. The following general rules for the recruitment of the staff of the OBDT -BWDD has been suggested. In view of continuity, executive functions will only be accessible for civil servants with research experience, who will receive a mandate for this po sition (J. Van Emelen). The other persons working in the OBDT-BWDD will be recruited on a contractual basis. A reason supporting this latter suggestion is that detachment of civil servants from other departments will be not easy owing to a lack of incentiv e and the reluctance of departments to detach staff members (Cl. Gillard). In addition, it will be easier to conclude a co -operation agreement if it has only financial implications (B. Cools).
5. VARIOUS Some Cabinets have no representatives in the Stee ring Committee; Cl. Gillard asked to invite them at the next meeting.
131
BIJLAGE III : Proces–verbaal van de vergaderingen van het begeleidingscomité
Regarding the Verwilghen plan, B. Cools told that the Council of Minister has created an Interministerial Workgroup which has to write a federal note on drug policy within two months. Th e OBDT-BWDD will be mentioned in this note.
6. NEXT MEETING The next meeting of the Steering Committee is scheduled for 24th May, 14 h. at the IPH.
____________________
132