De MYSTIEK van THOMAS MERTON, MONNIK en VREDESACTIVIST Lezing gehouden door pastor John Batist op donderdag 15 juli 2010
We gaan vanavond wat nader kennismaken met Thomas Merton. Misschien is hij voor de meesten van ons niet zo erg bekend. Toch koos ik voor hem, omdat hij een mysticus is uit een tamelijk recent verleden, en de maatschappelijke en politieke en kerkelijke situatie van toen nog goed invoelbaar is voor ons. Hij maakte de beide Wereldoorlogen mee, de economische crisis van de jaren ’30, de strijd tegen het racisme in Amerika, de Koude oorlog en de oorlog in Vietnam. En werd zich bewust van de kloof tussen de rijke westerse landen en de 3de wereld, en van de noodzaak om je als Christen vredelievend te verhouden met andere Godsdiensten. In zekere zin is dat alles vergelijkbaar met onze situatie. Ook wij hebben te maken met de politieke spanningen tussen de grote wereldmachten en de enorme verschillen tussen arm en rijk. Ook wij maken een economische crisis mee en moeten zoeken naar een goede omgang met niet-christelijke Godsdiensten. Thomas heeft zich afgevraagd: Waarom maken mensen het voor elkaar tot een hel? Wat is er in ons, in mij, dat we zo met elkaar omgaan? Hij kwam tot de ontdekking, dat dit in wezen te maken heeft met een gebrek aan werkelijke spiritualiteit. Wie geen of te oppervlakkig contact zoekt met zijn of haar diepste Bron, verliest zichzelf en verliest de liefde voor de ander. Dan kan je gaan denken: “Mijn leven is maakbaar. Ik heb zelf alles in de hand om carrière te maken, het financieel goed te hebben en lichamelijk gezond te zijn”. En dan word je omgang met anderen al gauw berekenend: ”Hoe kan ik de ander gebruiken voor mijn eigen gewin? Hoe kan ik een zo gunstig mogelijk plaatje van mijzelf aan anderen laten zien?”. Totdat er iets gebeurd in je leven waardoor je ontdekt dat je niet alles in de hand hebt. Je berekeningen blijken niet te kloppen, je ondervindt zware tegenslag, of je wordt geconfronteerd met je kwetsbaarheid. Dan weten we ons opeens geen raad meer. Wat heeft mijn leven nu nog voor zin? Hoe moet het nu verder? Dat kan leiden tot negativiteit, tot fatalisme, of depressie. Maar het kan ook het begin worden van zelfonderzoek: Waar was ik mee bezig? Heb ik mij niet vastgeklampt aan de schijnzekerheden die de wereld leek te bieden? Ben ik nu echt mezelf? Ligt het echte geluk niet op een veel dieper niveau? Is er misschien toch een spiritueel houvast in m ’n leven, een God? Dat zijn de vragen die bij Thomas Merton ook opkwamen. En de weerslag van zíjn spirituele zoektocht is te vinden in de vele boeken die hij schreef, waarvan het meest beroemde ‘De Louteringsberg’ is, in het Engels ‘Seven storey mountain’, een zeer persoonlijke spirituele autobiografie, geschreven in 1946-1947, enkele jaren nadat hij was ingetreden in het Trappistenklooster ‘Gethsemani’ in Kentucky in Amerika. Ik moet zeggen: dat boek ademt nog sterk de sfeer van het traditionele Roomskatholicisme als enig ware geloof, dat daar (maar ook hier) toen heerste. Al heeft hij dat later sterk gerelativeerd, zoals blijkt uit zijn later geschreven boeken en zijn intense contacten met religieuze leiders van andere Godsdiensten in de jaren ’60.
1
Maar toch blijft ‘de Louteringsberg’ een inspirerend boek, voor wie op zoek is naar de diepste Bron in zichzelf, als tegenwicht voor alle hypes en wanen van de dag die op je afkomen. De titel is geïnspireerd door het tweede deel van het beroemde boek van Dante ‘La Divina Commedia’, waarin de hoofdpersoon de zeven verdiepingen van de Louteringsberg (beeld van het Vagevuur) moet beklimmen. Elke verdieping correspondeert met één van de zeven hoofdzonden en een voorbeeld van hoe die te overwinnen. Thomas vergelijkt zichzelf met de hoofdpersoon. Ook hij moet de berg beklimmen en telkens moet hij egoïstische strevingen in zichzelf overwinnen. Dat viel hem zwaar, want hij vond zichzelf als jongeman heel wat. Laters schreef hij daarover: “Ik stond op het punt aan wal te gaan aan de voet van de hoge Louteringsberg met zijn zeven terrassen en die berg was steiler en moeilijker dan ik mij kon voorstellen; ik vermoedde in het geheel niet, hoe zwaar het klimmen zou vallen”. Zijn jeugdjaren De ‘Louteringsberg’ begint met de vermelding van zijn geboorte op 31 januari 1915 in Prades, in Zuid-Frankrijk, met al meteen zijn spirituele visie daarop: “Op de laatste dag van januari 1915, onder het teken van de Waterman, in het jaar van de grote oorlog (= 1ste Wereldoorlog) en diep in de schaduw van enige Franse bergen aan de Spaanse grens, ben ik ter wereld gekomen. Vrij van nature, naar het beeld van God, was ik toch de gevangene van mijn eigen heftigheid en mijn eigen zelfzucht, naar het beeld van de wereld waarin ik geboren werd. Die wereld was een afbeelding van de hel, vol mensen als ikzelf, die God beminden en toch haatten, die geboren waren om Hem lief te hebben en in plaats daarvan leefden in vrees en hopeloos tegenstrijdige begeerten”. Dat is nogal boud gezegd, die verachting van de wereld. Alsof daarin niets goeds kan zijn, en je dat alleen kunt ontvluchten door je van die wereld af te zonderen. Maar dat is niet wat Thomas Merton bedoelde. Het ging hem juist wél om recht en vrede in de wereld, om het doorbreken van de angst die mensen voor elkaar hebben, een angst die vaak leidt tot verwijdering, en uiteindelijk zelfs geweld. Een angst die uiteindelijk alleen overwonnen kan worden door je eigen ego kritisch te onderzoeken en jezelf toe te vertrouwen aan God. Maar eerst terug naar zijn levensgeschiedenis. Zijn vader Owen Merton was Landschapsschilder. Hij kwam oorspronkelijk uit Nieuw Zeeland, maar volgde een schildersopleiding in Londen en vertok toen naar Frankrijk om landschappen te schilderen. Daar leerde hij zijn vrouw kennen, Ruth Jenkins, een Amerikaanse. Zij was binnenhuisarchitecte. Ze gingen wonen in het dorpje Prades, aan de voet van de Pyreneeën, vanwege het schilderachtige landschap. Daar is Thomas dus in 1915 geboren. En hoewel Thomas daar maar een kleine twee jaar heeft gewoond, kon hij zich later toch nog wel iets van zijn geboortedorp herinneren, in het bijzonder de oude vervallen kerken en kloosters die zijn vader daar schilderde. Die ziet hij later als metafoor van zijn eigen innerlijke hervorming: “Mijn geest gaat met groot ontzag terug naar de gedachte aan die schone, oude kloosters, die lage en machtige bogen, gehouwen en op hun plaats gezet door monniken die mij misschien hierheen (= het klooster Gethsemani waar hij uiteindelijk monnik is geworden) gebeden hebben”. Ook op latere reizen bezoekt hij graag oude kerken: “Mijn liefde voor oude kerken en mozaïeken groeide van dag tot dag… Ik hield ervan op deze oude plaatsen te zijn… Mijn rationele natuur was vervuld van verlangens en behoeften die enkel bevrediging konden vinden in godshuizen”.
2
Dat zoeken naar dát wat het leven overstijgt, heeft hij zeker ook van zijn ouders meegekregen. Zijn moeder noemde hij een vrouw "…. met een groot verlangen naar volmaaktheid. Ze wilde dat ik onafhankelijk zou zijn en niet met de kudde zou meelopen. Ik moest oorspronkelijk zijn, … ik mocht geen confectieartikel worden naar de gewone burgerlijke snit, naar het gemiddeld model van jan-en-alleman. Misschien herinner ik me haar daarom voornamelijk als een zorgelijk wezen, want de onvolmaaktheid van haar 1ste kind – dat was ik – werd een grote teleurstelling voor haar … Zo deed ik dingen waar zij allerminst op gesteld was: Bijvoorbeeld een diepe ernstige drang om het gaslicht in de keuken te aanbidden, toen ik ongeveer vier jaar was. Kerken en formele Godsdiensten waren echter zaken die mijn moeder van weinig belang vond voor de opvoeding van een modern kind en ik heb er zo’n vermoeden van dat ik, aan mijzelf overgelaten, wel op zou groeien tot een welgemanierde, rustige aanhanger van een of ander vrijzinnig godsgeloof, en nooit door bijgelovigheden van de wijs zou worden gebracht”. Het enige kerkgenootschap waarvan zijn moeder wel eens Diensten bezocht, waren de Quakers, inderdaad en vrijzinnig Protestants geloofsgenootschap. Zijn vader gaf hem als kunstenaar oog voor het schone mee; één van de elementen waardoor je de alledaagse platheid kunt overstijgen en tot de essentie van de dingen kunt komen, soms zelfs kunnen ze je leiden tot het Goddelijke. Met dat laatste was zijn vader niet erg bezig, hoewel hij degelijk Anglicaans was opgevoed en – uit geldnood – zelfs een tijdje organist geweest is in een Episcopaalse kerk toen ze naar Long Island verhuisd waren. Toch was het wel zijn initiatief om Thomas na diens geboorte Anglicaans laten dopen. Die doop had voor Thomas weinig waarde, want hij schreef daar later over: “Het heeft niet de kracht gehad om mijn ziel haar oorspronkelijke vrijheid weer te geven… “ . Anders gezegd: zijn werkelijke bekering kwam pas, toen hij na een nogal losbandige jeugd, met de katholieke kerk in aanraking kwam en daar gedoopt werd. Naar Amerika en de dood van zijn moeder Toen Thomas bijna 2 jaar was en de 1ste Wereldoorlog ook in Frankrijk in alle hevigheid woede, raakten zijn grootouders van zijn moeders kant erg bezorgd en deden een dringend beroep om met het gezin naar Amerika te komen. En zo gebeurde het. Ze vestigden zich bij hen in Douglaston op Long Island. Maar zo gauw het kon gingen ze op zichzelf wonen in het stadje Flushing. Daar werd in november 1918 een tweede zoontje John Paul geboren. Drie jaar later (1921) – Thomas was zes jaar - trof het gezin een tragedie. Thomas’ moeder kreeg maagkanker en werd in het ziekenhuis opgenomen. Het bleek ongeneeslijk en daarom werden de kinderen ondergebracht bij hun grootouders. Hij heeft zijn moeder daar nooit mogen bezoeken, in de gedachte het kind niet met ellende te confronteren. Wel stuurde ze hem op een gegeven moment een briefje, waarin ze hem meedeelde dat hij haar nooit meer zou zien en dat ze spoedig zou sterven. Zo ging dat in die tijd. Om dezelfde reden mocht hij haar zelfs na haar dood niet zien en bij de crematieplechtigheid mocht hij niet mee naar binnen. Dat was overigens een profane bijeenkomst zonder kerkelijke inbreng. Dat hij niet bij de crematieplechtigheid mocht zijn, vergoelijkte hij in zijn boek nog wel vanuit een spiritueel oogpunt: "De dood was onder zulke omstandigheden alleen maar iets lelijks en als er geen enkele diepere zin aan kon worden gehecht, waarom zou men dan de geest van een kind met de aanblik ervan belasten” Hij bedoelt daarmee, dat zonder de rituelen van de kerk en de woorden uit de Bijbel, de menselijke emoties niet werkelijk een plaats konden krijgen en geen werkelijke troost geboden kon worden in het gemis. De vroege dood van zijn moeder, heeft hem later trouwens nog wel parten gespeeld en genoodzaakt in therapie te gaan.
3
Een zwervend bestaan Na de dood van zijn moeder begon er een zwervend bestaan voor Thomas. Eerst werd hij door zijn vader meegenomen naar Bermuda, en kort daarop, in 1925, verhuisden ze terug naar Frankrijk, naar Saint Antonin, een klein middeleeuws stadje in het zuiden. Daar ging Thomas naar een Openbaar Lyceum in Montauban, waarover hij later schrijft dat hij daar door zijn klasgenoten werd ingevoerd in allerlei ondeugden, onderling venijn en morele laagheid die de sfeer daar verziekte. In 1928 verhuisden ze alweer, nu naar Engeland, omdat zijn vader daar beter zijn schilderijen zou kunnen verkopen. Maar erg succesvol werd het toch niet, zodat opa Jenkins uit Amerika – die nogal bemiddeld was - te hulp moest schieten. Hij zorgde voor een financiële regeling, waardoor beide kinderen zouden kunnen studeren. Thomas ging eerst naar school in Ripley Court en daarna in Oakham. Hij raakte zeer geïnteresseerd in literatuur, poëzie en de Europese cultuur en dacht erover schrijver te worden. De dood van zijn vader, een mystieke ervaring, en een wild studentenleven Ze woonden nog maar drie jaar in Engeland, toen zijn vader stierf. Thomas was net 16 jaar geworden. Over zijn gevoelens in die periode schreef hij later: "Na de dood van mijn vader bleef ik een paar maanden neerslachtig. Maar dat sleet tenslotte af. En toen dat gebeurd was, had ik niets meer dat mij ervan weerhield, te doen wat ik wilde. Ik verbeelde mij dat ik vrij was. En het zou vijf tot zes jaar duren vooraleer ik ontdekte, in wat voor een verschrikkelijke gevangenis ik was geraakt". In verband met zijn studie was hij inmiddels al gaan wonen bij zijn peter en voogd Tom Bennett, een Londense chirurg. Zijn interesse voor de Europese cultuur bracht hem in 1933 op het idee een reis naar Rome te maken waarvan hij achteraf schreef dat hij "een pelgrim werd zonder er enig vermoeden van te hebben". Want in die stad overkwam hem een bijzondere spirituele ervaring toen hij een kerk bezocht: “Ik ging naar de Santa Sabina, de kerk van de Dominicanen. En het was een zeer ingrijpende gebeurtenis, iets dat neerkwam op een capitulatie, een overgave, een bekering, ook nu nog niet zonder strijd, toen ik welbewust die kerk binnenging met geen andere bedoeling dan er neer te knielen en tot God te bidden. Anders knielde ik nooit in die kerken en schonk er nooit enige formele of officiële aandacht aan wiens huis het was. Maar nu nam ik wijwater bij de ingang en liep recht naar het altaar waar ik neerknielde en langzaam met al het geloof dat in mij was, het Onze Vader bad". Na terugkeer vervolgde hij zijn studies aan het Clare College in Cambridge in Engeland. Hij leidde er een vrolijk en losbandig studentenleven. Die periode ziet hij later als het dieptepunt in zijn ontwikkeling: “Als eigenwijze adolescent had hij zich als hoogste levensdoel gesteld, alles in de wereld te grijpen wat hij kon. De hoogste norm en het enige doel was te genieten van het leven in een ongeremd streven naar de ontplooiing van al zijn menselijke capaciteiten”. Totdat er iets gebeurde, dat hem heel diep heeft aangegrepen en waaraan hij later nog vaak terugdacht. Wat precies maakt hij in de Louteringsberg niet nader duidelijk. Het gerucht gaat dat hij in die tijd een onwettig kind zou verwekt hebben. In elk geval is hij door zijn voogd Tom Bennett, enkele keren op het matje geroepen en uiteindelijk in november 1934 naar Amerika gestuurd. Daar ging hij verder studeren aan de Columbia University, maar ook daar hield zich volop bezig met andere zaken als meewerken aan verschillende studententijdschriften, sporten een intensief cafébezoek. Hij werd zelfs lid van de communistische jeugdbeweging. Er bleek weinig meer over van zijn spirituele ervaring in Rome. Over zijn geestesgesteldheid van toen schreef hij:
4
"Ik was de wereld ingetrokken die ik had menen te plunderen en te beroven, om alle genoegens, alle bevrediging die zij kon geven tot de mijne te maken. En ik ontdekte dat ikzelf beroofd en leeggeplunderd was... Door alles te grijpen, had ik alles verloren. Ik was bezig dood te bloeden." Dood grootouders en een nieuwe ommekeer Maar er kwam een ommekeer. In 1936 en 1937 overleden zijn beide grootouders. Dat raakte hem diep en bracht hem tot grotere interesse in Spiritualiteit. Bij toeval had hij net een boek gekocht van Ettiënne Gilson over de spiritualiteit van de middeleeuwse filosofie, zeg maar de Scholastiek. Wij worden daar niet meer zo enthousiast van, maar voor de intellectualistische Thomas was het dé mogelijkheid om eindelijk een juister begrip van God te krijgen. Tot dan toe had hij de indruk, dat christenen zich God erg mensvormig voorstelden: “…. een turbulente, dramatische, gepassioneerde figuur, een vaag afgunstig, verborgen wezen, de objectivering van al hun eigen wensen, aspiraties en subjectieve idealen”. Daar kon hij niet veel mee. Maar nu werd hij vooral geboeid door het begrip ‘aseïtas’, dat letterlijk ‘uit zichzelf zijn’ betekent. (Zie teksten ter bespreking) Met het begrip ‘Zijn’ kon je een zuiver begrip van God krijgen, zonder de beperkingen van al te mensvormige beelden. Of als een uitdrukking voor het geheim van de werkelijkheid. (Denk aan het boek van prof. Van de Beukel, ‘De dingen hebben hun geheim’) Ook andere boeken, zoals ‘Ends and means’ van Aldous Huxley, de ‘Belijdenissen’ van Augustinus en ‘De navolging van Christus’ van Thomas van Kempen (nota bene op aansporing van een Indiase Goeroe, die zei: ‘Zoek je eigen wortels!’) verdiepten zijn geestelijk leven. Hij begon weer te bidden en ging zelfs naar een Mis in de katholieke Corpus Christi kerk in New York. Kort daarop las hij een boek over Gerard Manley Hopkins, een Engelse dichter die van huis uit Anglicaans was, maar zich tijdens zijn studententijd tot het katholicisme had bekeerd. Tijdens het lezen hiervan overkwam hem een doorbraakervaring: “Plotseling begon er zich iets in mij te roeren, iets begon mij voort te stuwen, aan te sporen. Het was een beweging, die sprak als een stemmetje. “Waar wacht je op?”, vroeg het. “Waarom zit je daar? Waarom aarzel je? Je weet toch wat je te doen hebt? Waarom doe je het dan niet?”. Ineens kon ik het niet langer uithouden. Ik legde het boek neer, trok mijn regenjas aan en liep de trap af. Ik ging de straat op, stak over en liep langs de grijze houten schutting naar Broadway, in de lichte regen. En toen begon alles in mij te zingen van vrede, te zingen van kracht en te zingen van overtuiging”. En hij besloot zich tot de pastoor van de Corpus Christikerk te wenden en om de Doop te vragen. Na de nodige voorbereiding werd hij in november 1938 gedoopt. Hij was inmiddels 23 jaar. De weg naar monnik worden Vanaf dat moment groeide in Thomas het verlangen om nog meer vanuit zijn geloof te leven en priester te worden. Hij besprak dat met Dan Walsh, zijn professor en levenslange vriend, die hem aanraadde bij de Franciscanen aan te kloppen. Thomas wilde open kaart spelen en vertelde hen in alle eerlijkheid wat er in zijn vroegere leven allemaal gebeurd was. Daarop werd hij geweigerd, maar kreeg wel een baan aangeboden op de door Franciscanen gestichte Bonaventura University in New York. Hij genoot van de rust en de afzondering die hij daar vond. Om geestelijk bij te tanken, ging hij in de Goede Week van 1941 op retraite bij de Trappisten in de abdij van Gethsemani in Kentucky. Dit leek wat hij zocht. Hij ervoer het alsof hij thuiskwam. Hier zou hij willen intreden en monnik worden. Toch deed
5
zich nog een andere mogelijkheid voor om zijn Christen zijn gestalte te geven. Door een Lezing die op de Universiteit waar hij werkte werd gehouden door barones de Hueck, kwam hij in contact met de organisatie ‘Catholic Worker’, die door haar was opgericht. Dit is een lekenorganisatie die zich inzet voor hulp aan sociaal zwakkeren. Ze bestaat nog steeds, en heeft ook in Amsterdam een afdeling. Dat werk sprak hem enorm aan. Hij ging zelfs een paar maanden werken in een centrum van de Catholic Workers in de zwarte, New Yorkse wijk Harlem. Toch liet het verlangen om priester te worden hem niet los. En je leest in zijn boek zijn twijfel tussen het een en het ander. Uiteindelijk werd de strijd beslist doordat hij werd opgeroepen om zich te laten keuren voor militaire dienst. Want ook Amerika raakte betrokken bij de 2de wereldoorlog. Maar soldaat worden stond haaks op zijn pacifistische ideeën. Hooguit wilde hij wel bij de geneeskundige troepen. De enige weg tot vrijstelling was intreden in een klooster. En na de nodige gesprekken mocht hij op 10 december 1941 definitief het Trappistenklooster binnen. “Broeder Mathew sloot de poort achter mij en ik was opgesloten binnen de vier muren van mijn nieuwe vrijheid”. Nu wordt vaak gedacht, dat je de omstandigheden in een klooster zó ideaal zijn, dat je als vanzelf dichter bij God komt en de mystieke gelukzaligheid vindt. Dat is een groot misverstand. Natuurlijk is het leven wel op het spirituele gericht, door de getijden, de studie van de Bijbel en andere spirituele boeken, de tijden voor persoonlijke meditatie, maar je leeft wel met mensen die je niet zelf hebt uitgekozen, ieder met z’n eigen (on)hebbelijkheden. Daar moet je je wel mee verhouden. Dat vraagt nogal wat. Door het gemeenschappelijk leven, moet je veel vrijheid en privacy inleveren. Je neemt ook jezelf mee, met al je menselijke strevingen als: in de belangstelling willen staan, aanzien willen hebben, gemakzucht, hebberigheid, jaloezie, enz. Dat moet je telkens weer in jezelf bestrijden en overwinnen. Dat gold zeker ook voor Thomas Merton, die altijd graag in de belangstelling stond. In een brief gaf hij daarvan een aardig voorbeeld: “De Paasplechtigheden werden in het klooster pontificaal gevierd. De abt droeg een purperen kalotje en de ‘cappa magna’ (Een gewaad met lange sleep) en natuurlijk was het onze Mexicaanse novice die aangeduid werd om de lange sleep te dragen. Dit maakte mij innerlijk woedend en doofde in mij elk verlangen dat ik had kunnen hebben om ‘Alleluia’ te zingen!” Thomas had die sleep namelijk zelf graag gedragen. Toch groeide hij enorm in spiritualiteit. Dat had ook te maken met zijn enige broer John Paul. Zij zagen elkaar niet vaak, maar in 1942 heeft John Paul Thomas in het klooster bezocht met de wens ook Katholiek gedoopt te worden. Thomas heeft hem hierop in één week voorbereid en op 26 juli werd zijn broer gedoopt. John Paul was piloot geworden bij de Canadese luchtmacht en werd naar Engeland gestuurd om tegen Duitsland te vechten. In april 1943 stortte zijn vliegtuig neer boven het kanaal en John Paul vond daarbij de dood. Het bericht daarover greep Thomas erg aan en schreef toen een prachtig gedicht ‘Voor mijn broer, opgegeven als vermist tijdens actie 1943’. (Zie Teksten ter bespreking) Na een grondig noviciaat deed hij op 18 maart 1947 zijn plechtige geloften, en werd in mei 1948 tot Priester gewijd. Hij kreeg de kloosternaam ‘broeder Louis’. In 1951 werd hij officieel benoemd tot ‘Master of scholastics’ en kreeg de taak, broeders die priester wilden worden in te wijden in de mystieke theologie. In 1955 werd hij zelfs aangesteld als Novicemeester, een taak die hij uitstekend vervulde, door zijn authenticiteit.
6
Heel wat van zijn leerlingen uit die tijd, die nu nog leven, hebben na Mertons dood sprekende getuigenissen ten beste gegeven waarin ze hun grote waardering voor hun leermeester en confrater uitgesproken hebben. Hieronder b.v Ernesto Cardenal, die later het klooster uitgestuurd werd, vanwege zijn sociaal politieke opvattingen vanuit de ‘Bevrijdingstheologie’ en naar Niguaraqua ging om mee te helpen bij de strijd voor sociale gerechtigheid. Over Thomas schreef hij: “Het was een ongelooflijk voorrecht onderricht te ontvangen van deze grote meester van de mystiek die al zolang mijn meester was geweest door zijn vele boeken die ik las”. Thomas heeft altijd contact met hem onderhouden en zeer ontroerende brieven geschreven. (Zie Teksten ter bespreking) In die jaren heeft Thomas ook de nodige boeken geschreven, want zijn oude verlangen schrijver te worden, was gebleven. In 1946-1947 schreef hij de ‘Louteringsberg’. Wat later ’49 o.a. ‘Seeds of contemplation’ (In het Nederlands ‘Ter overweging’.), zijn geestelijk dagboek ‘The sign of Jona’ en ‘Beschouwend gebed’ Die boeken – vooral de ‘Louteringsberg’ - maakten hem wereldwijd nogal beroemd en hij correspondeerde erover met allerlei mensen die er vragen over hadden. Hierdoor bleef hij betrokken op wat er zich in de wereld allemaal afspeelde. Zo liet hij zich in zijn boeken behoorlijk kritisch uit over het kapitalisme: “Het is waar dat de materialistische maatschappij, de zogenaamde cultuur die zich onder de tedere zorgen van het kapitalisme heeft ontwikkeld, iets heeft voortgebracht dat wel het alleruiterste van wereldsheid schijnt te zijn. Nergens, behalve misschien in het heidense Rome, is er ooit zo’n bloei geweest van goedkope, kleine en weerzinwekkende ontucht en ijdelheid als in de kapitalistische wereld. Daar bestaat geen kwaad dat niet wordt aangekweekt en aangemoedigd om er geld aan te verdienen…’ (Louteringsberg) Thomas had grote bewondering van Mahatma Gandhi en schreef ook een boekje over hem: ‘De kracht van de geweldloosheid’, met een zeer prikkelend voorwoord waarin hij stelde dat er een universeel geldende, spirituele traditie is, die het Westen en het Oosten gemeen hebben. Vanaf 1959 begon hij zich uit te spreken over de z.g. Koude Oorlog’ en de bewapeningswedloop, in zijn zg. ‘Cold War Letters’. De inzet van atoomwapens vond hij een moreel doodlopende weg en hij werd een leidend figuur in het kritische maatschappelijke debat hierover. Dit tot ergernis van de gevestigde Katholieke elite. Hij kreeg zelfs een schrijfverbod over dit onderwerp van het Vaticaan, maar lapte dit aan zijn laars. Hij verzette zich ook tegen de rassendiscriminatie, de economische ongelijkheid en later ook tegen de Vietnamoorlog. Hij groeide in wijsheid en velen – uit binnen en buitenland - kwamen naar hem toe om raad, steun, een goed gesprek. Er groeide hierdoor ook een grote internationale vriendenkring van Thomas met Vietnamese boedhisten, Hindoe monniken uit India, Japanse Zen-leraren, Soefi-meesters, Rabbijnen, enz. Want hoewel hij monnik was, bleef hij een echt ‘ménsenmens’. Dat stond op gespannen voet, met zijn verlangen naar een grotere eenzaamheid. De abdij was in die tijd eigenlijk overbevolkt en dus nogal onrustig. Stilte en eenzaamheid waren vaak ver te zoeken. Ook in hemzelf. Na veel gesoebat met zijn abt kreeg hij toestemming om als kluizenaar te gaan leven in de bossen van de abdij.
7
Dat deed hem enorm goed, en hij krijgt daar verschillende mystiek ervaringen. (Zie Teksten ter bespreking) Maar hij blijft zijn contacten onderhouden met zijn spirituele vrienden all over the World. Aan deze vrienden heeft hij het te danken dat hij in 1968 uitgenodigd werd een toespraak te houden op een bijeenkomst van Oosterse en Westerse monniken in Bangkok. Bondig samengevat kwam zijn informele toespraak neer op het volgende: “Ik ben hier niet naartoe gekomen als een geleerde westerse monnik, maar wel als een pelgrim die zich wil laven aan de bronnen van een eeuwenoude monastieke traditie. En ik wil niet alleen leren, maar ik wil ook een betere monnik worden. Ik ben ervan overtuigd dat een diepgaande communicatie over de grenzen heen, die tot nu toe de religieuze en monastieke tradities gescheiden hielden, niet alleen mogelijk en wenselijk is, maar ook uiterst belangrijk voor het lot van de moderne mens. Communicatie op het diepste niveau is een zich één voelen dat tot stand komt zonder woorden. Zo zullen we een eenheid ontdekken die er al is: "We moeten worden wat we zijn". Na de bijeenkomst besloten de deelnemers samen te bidden met de spreker die het hier volgende gebed uitsprak: “O God, wij zijn één met u. U hebt ons één gemaakt met u. U hebt ons geleerd dat U in ons woont als we open zijn voor elkaar. Help ons om die openheid in stand te houden en er voor te vechten met heel ons hart. Help ons beseffen dat er geen begrip kan zijn als we elkaar niet willen respecteren. O God, wanneer we elkaar met heel ons hart volledig aanvaarden, aanvaarden we U en we danken U, we verheerlijken U en we houden van U met ons hele zijn want ons zijn is in Uw zijn, onze geest is geworteld in Uw geest. Vervul ons dan met liefde en laat ons verbonden zijn in liefde wanneer we onze eigen verschillende wegen opgaan, verenigd in deze ene geest die U aanwezig stelt in de wereld en die U tot getuige maakt van de uiteindelijke werkelijkheid die liefde is. De liefde heeft overwonnen. De liefde triomfeert. Amen”. Na afloop van deze zitting ging Thomas naar zijn hotel terug. Omdat het warm was zette hij de ventilator aan, maar die deed het niet goed. Hij wilde hem een duwtje geven, maar er bleek stroom op te staan. Merton was op slag dood. Zo kwam op 10 december 1968 een einde aan het leven van deze bijzondere monnik.
8
TEKSTEN VAN THOMAS MERTON TER BESPREKING GEBED OM GODS LEIDING Onderstaand gebed schreef en bad Thomas Merton tijdens zijn zoektocht naar zijn ware roeping (Gezongen door Kate Cambel op de CD ‘For the living of these days’) My Lord God, I have no idea where I am going. I do not see the road ahead of me. I cannot know for certain where it will end. Nor do I really know myself, and the fact that I think I am following Your Will does not mean that I am actually doing so.
Heer, mijn God Ik weet niet waar ik heen ga. Ik ken de weg niet die voor me ligt. Ik kan niet met zekerheid zeggen waar hij zal eindigen. Ook ken ik mezelf niet echt, en als ik denk dat ik Uw wil volg, dan betekent dit nog niet dat ik dat ook werkelijk doe.
But I believe that the desire to please You does in fact please You. And I hope I have that desire in all that I am doing. I hope that I will never do anything apart from that desire.
Maar ik geloof dat het verlangen om U te behagen, U in feite ook behaagt. En ik hoop in dat verlangen te leven bij alles wat ik doe. Ik hoop nooit iets te doen zonder dat verlangen.
And I know that if I do this You will lead me by the right road, though I may know nothing about it.
Als ik dit doe dan weet ik dat U mij zult leiden langs het rechte pad, hoewel ik er misschien niets van begrijp.
Therefore I will trust You always though I may seem to be lost and in the shadow of death. I will not fear, for You are ever with me, and You will never leave me to face my perils alone.
Daarom zal ik altijd op U vertrouwen, ook al lijk ik verloren en in de schaduw van de dood. Ik zal niet bang zijn want U bent steeds bij mij, en U zult mij nooit aan mijn lot overlaten om mijn gevaren alleen te doorstaan.
BINNENTREDEN IN DE STILTE Dit is de titel van een boek dat hij schreef in 1952. Hierin beschrijft hij een persoonlijke mystiek ervaring. Even vrij, zitten in de zon sluit hij zijn ogen en ‘ziet’ dan de drie niveaus van diepte. Het eerste niveau is het alledaagse zien en handelen. Het tweede niveau is de sfeer van rust als hij zijn ogen sluit en zijn gedachten laat wegvloeien. Dan ‘overkomt’ hem het derde niveau: ‘Het derde niveau. Hier wordt God aanbeden. Zijn komen wordt herkend. Hij wordt ontvangen zodra Hij wordt verwacht, en omdat Hij verwacht wordt, wordt Hij ontvangen, maar Hij is sneller voorbij dan Hij aangekomen is. Hij is weg voor altijd. Hij is nog niet eens langsgekomen of Hij is al weer weg voor alle eeuwigheid. Hij is en Hij is niet. Alles en Niets. Niet licht, niet donker niet hoog, niet laag, niet hier, niet daar. Voor altijd en altijd. In de wind van het voorbijgaan roepen de engelen: ‘De Heilige is heen’. Daarom lig ik als dood in de lucht van hun vleugels. Leven en nacht, dag en duisternis, tussen leven en dood’.
9
KLOOSTERLING EN TOCH IN DE WERELD ZIJN: Thomas Merton is een 'schouwer' van alles wat er in de wereld gebeurt. Zijn leven is naar binnen gekeerd en staat tegelijkertijd naar buiten toe wijd open. Hij schrijft daarover: ‘Het kloosterleven wordt vaak beschouwd als een 'christendom voor enkelen', als een bevestiging van een geheiligd leven in een gewijd rijk, een kleine, heilige, zelfgenoegzame, wereldverloochenende kosmos van de kloosterlijke omheining... Ik houd er nog steeds van, maar ik zie dat ik het moet verzaken in die zin dat ik er bovenuit moet stijgen’.(uit: Oplettende Toeschouwer) GEDICHT: ‘Voor mijn broer, opgegeven als vermist tijdens actie 1943’. (Thomas Merton schreef dit gedicht korte tijd nadat zijn broer John Paul op 16 april 1943 verongelukt was boven de Noordzee, op de terugweg van een militaire raid op Mannheim in Duitsland) Of liever nog mijn adem, neem mijn dood, om zo wellicht meer zielerust te vinden.
Goede broeder, terwijl ik de slaap niet vatten kan zijn mijn ogen als bloemen op je graf. Als ik mijn brood niet eten kan, is mijn vasten als een treuren op de plek waar jij omkwam. Als ik in de hitte voor mijn droge keel geen water vind, zal aan mijn dorst een bron ontspringen voor jou, jij arme zwerveling.
Als alle mannen in de oorlog gesneuveld en alle vaandels zijn vergaan tot stof, zal jouw kruis en ook het mijne nog steeds de dood van Christus beduiden voor ons twee. Want in jouw zeegraf is Christus gestorven, Hij weent in de verwoeste vroege lente. Als losgeld zullen Zijn tranen druppelen in jouw slappe dode hand om je vrij te kopen voor je eigen land.
Begraven in dat desolaat gebied lig je verloren in de dood, in dat woeste zeelandschap dat je geest totaal ontworteld heeft. Kom en vind een rustplaats in mijn zwoegen, leg je hoofd op mijn verdriet. Neem mijn leven en mijn bloed om voor jezelf een beter oord te zoeken...
Hij zwijgt, maar Zijn tranen zullen zingen als klokken boven het vreemde graf. Luister toch en kom: ze roepen je naar huis.
GOD IN DE NATUUR Soms kon Thomas behoorlijk kritisch zijn op het kloosterleven en de eindeloze Vieringen daar, vooral in de Goede Week en Pasen. Hij schreef hierover het volgende: Hoe minder over de pontificale hoogmis van Pasen wordt gezegd, hoe beter het zal zijn. Eindeloos pontificaal gemanoeuvreer, met de ‘ceremoniemeester’ die elk spel bepaalt en probeert de bedienaars in formaties op te stellen en het hele zaakje draaiend te houden. De kerk stond stijf van plechtige, feodale en ondraaglijke ficties. Die hang naar luister, naar versiering en vertoon komt mij voor als ‘werelds’, zelfs al wordt dit verondersteld ‘ter ere Gods’ te zijn. De lente daarbuiten leek mij veel heiliger. De paasmiddag ging ik naar het meer en zat daar zwijgend te kijken naar de groene knoppen; de wind scheerde over het volkomen stille wateroppervlak, een muskusrat peddelde langzaam naar de overkant. Vredig en betekenisvol. Zachte lentelucht. Je kon er ademen. De alleluja’s kwamen vanzelf terug. En op een ander moment:
10
“Een lentemorgen! Ik ben alléén in het bos. Zonsopgang: een enorme dooier energie die zich uitspreidt en nog uitspreidt als om het hele uitspansel te veroveren. En daarna de plechtigheid van de vogels die hun voedsel zoeken in het natte gras. De veldleeuwerik die voedsel zoekt en zingt. Dan de rustige, volkomen stille, droge zonovergoten lentemorgen, onder de rijzende zon. April is niet de verschrikkelijkste maand. Niet in Kentucky. Het was moeilijk om psalmen te zeggen. De aandacht wordt voortdurend meegetrokken in de grote blauwe boog van het uitspansel, de bomen, de heuvels, het gras en alle dingen. Hoe absoluut centraal is de waarheid dat wij eerst en vooral deel van de natuur uitmaken, weliswaar een zeer bijzonder deel dat zich bewust is van God. In de eenzaamheid wordt men volledig omringd door wezens die God gehoorzamen. Zo blijft er voor mij slechts één plaats open en als ik die plaats inneem, vervul ik Gods wil. De plaats die de natuur ‘open laat’ komt toe aan degene die bewust is, die beseft, die alles als een eenheid ziet, en alles aan God offert in lofprijzing, vreugde en dank. Voor mij zijn dit geen ‘geestelijke daden’ of bijzondere deugden, maar veeleer de eenvoudige, normale, voor de hand liggende functies van de mens. Ik zie niet in hoe hij daarbuiten een mens zou kunnen zijn. ….Wij moeten nederig genoeg zijn om onszelf eerst en vooral als deel van de natuur te zien. Dit te ontkennen leidt tot dwaasheid en wreedheid. (...) Het was een heerlijke morgen. Een teruggaan in de geest naar de eerste morgen van de schepping”. BRIEF AAN ERNESTO CARDENAL Gethsemani, 17 augustus 1959 Beste Ernesto, Ik was opgelucht toen ik vernam dat je dan toch goed aangekomen bent. Ik dacht wel dat het niet zo eenvoudig was als het leek op papier: ik wist dat het niet mogelijk was om op acht uur vanuit San Antonio in Mexico stad te geraken. Je was dus twee dagen in New Orleans: dat zullen wel ellendige dagen geweest zijn voor jou. De vermoeidheid van de reis en je teleurstelling om je vertrek van hier waren zeker oorzaak van je verdriet. Ik weet hoe je je gevoeld moet hebben, dat was trouwens te verwachten. Je was onder ideale omstandigheden hier naar toe gekomen en alles leek je geluk en vrede te zullen brengen. Je had je helemaal aan God gegeven, zonder voorbehoud. Hij had je ergens naar toe geleid waar het leven onverwacht gemakkelijk en aangenaam leek en waar alles probleemloos zou verlopen voor jou. Toch was het eerste echte kruis dat je er ontmoette bij het beantwoorden aan Gods roeping, dat je - onder gehoorzaamheid staande - dit klooster moest verlaten, nadat je meegedeeld werd dat het niet Gods wil was dat je hier bleef. Je moet dit niet beschouwen als het einde van je roeping of als een breuk in je opgang naar God. Integendeel, het is een noodzakelijke stap die deel uitmaakt van de levende ontplooiing van je roeping. Het is een fase in je groei naar geestelijke volwassenheid en daarom is het zo moeilijk. Het zou zeker prettig geweest zijn om hier tamelijk probleemloos en in betrekkelijke rust te leven zonder veel verantwoordelijkheid: dit is één van de goede kanten en tegelijk één van de onvolkomenheden van dit klooster, waar alles erop gericht is de mensen passief te houden en zelfs infantiel. Dat is in zekere zin uitstekend, het leidt sommige mensen heel gemakkelijk tot onthechting en vrede, wat bevorderlijk is voor het innerlijk leven. Maar ongelukkiglijk zijn er ook bepaalde geplogenheden in dit klooster die het geestelijk leven belemmeren. In de oppervlakkige en enigszins valse humor van de onbekommerde jeugd leeft soms een diepe angst en vrees omdat het echte innerlijke leven ontbreekt. Wij kennen de woorden, de slogans en de begrippen; wij cultiveren de pracht en de praal van het monastieke leven; we zingen het officie en vieren ons ritueel met veel uitwendig vertoon. Onze plechtigheden zijn heel nuttig om de nieuwkomers te imponeren en hen voor een tijdje gelukkig te maken. Maar het besef lijkt te
11
groeien dat voor veel leden van de communauteit dit alles slechts een oppervlakkige vrome bedoening is die staat voor een pseudo-mystiek en een volkomen leegheid van de ziel. Zo ontstaat een groeiende rusteloosheid en opstandigheid; priesters treden uit; alleen de hardnekkigen blijven vechten tegen de hopeloosheid, geholpen door hun eigen zelfverzekerdheid. Jouw geestelijk leven was authentiek. God schonk je veel genade en Hij bracht je dicht bij Hem: wellicht zou je nergens zo dicht tot Hem genaderd zijn. Deze twee jaar in Gethsemani waren ideaal voor jou. Dat God je hierheen bracht moet je beschouwen als een grote genade die heel je leven veranderd heeft. Als je echter hier gebleven was, zou de onrust van deze gemeenschap en de groeiende vrees voor onoprechtheid, die veel van onze beste roepingen verstoord heeft en die hen deed uittreden, op den duur ook jou aangetast hebben. Op dat ogenblik was je misschien al geprofest en dat zou het nog moeilijker gemaakt hebben. Het risico dat je liep voor een maagzweer was een duidelijk teken dat je pijnlijke ervaringen te verwerken zou krijgen als je hier was gebleven. Ik kan je verzekeren dat het geluk dat je in het noviciaat zou gekend hebben niet lang zou geduurd hebben. En wat nu? Je moet geduld oefenen, je moet bidden en in vrede leven. Niemand kan zeggen of je naar een ander klooster moet gaan. Ik weet niet of je je elders in het koor gelukkig zult voelen, je zingt immers niet graag. Ik wil je trouwens de raad geven niet te veel na te denken of je al dan niet gelukkig bent. Je zult nooit opnieuw dat geluk kennen dat je hier beleefde, dat zou niet normaal zijn. Je zou dat geluk ook niet gekend hebben als je hier gebleven was. Je leven zal nu ernstig worden en zelfs somber. Laat het zo zijn. Wij hebben niet het recht het geluk voor ons op te eisen dat de meeste mensen in de wereld niet kennen. We leven in een grimmige en verschrikkelijke eeuw waarin we lasten en verantwoordelijkheid moeten dragen, samen met de anderen in de wereld. Geloof echter niet dat God nu verder van je verwijderd is. Ik weet zeker dat Hij heel dicht bij je is en dat je een nieuw leven te gemoet gaat. Laat je door Hem leiden. Thomas Merton ROEPING IS: JE WARE IDENTITEIT ONTDEKKEN ‘Het geheim van mijn ware identiteit ligt verborgen in God. Hij alleen kan van mij degene maken die ik werkelijk ben, of liever: degene die ik zal zijn wanneer ik eindelijk ten volle begin te zijn. Maar dit werk zal nooit voltooid zijn als ik die ware identiteit niet verlang, als ik me niet inspan om haar te ontdekken met God en in God...’ Misschien ben ik sterker dan ik denk. Misschien ben ik bang voor mijn kracht en keer ik die tegen mijzelf, zodat ik mijzelf zwak maak, mijzelf veilig stel, mijzelf schuldig maak. Misschien vrees ik ten zeerste de macht van God in mij. Misschien zou ik liever schuldig zijn en zwak in mijzelf, dan sterk in Hem die ik niet kan begrijpen. (uit: De Louteringsberg) EERLIJKHEID OVER JEZELF Toen Thomas wilde intreden bij de Franciscanen, meende hij er goed aan te doen om vooraf in alle eerlijkheid te vertellen wat er in zijn vroegere leven allemaal gebeurd is. Daarop werd hij geweigerd. Hij schreef daarover: ‘Hoe kan ik oprecht zijn, als ik mijn innerlijk leven voortdurend verander om het in overeenstemming te brengen met de schaduw van wat ik meen dat anderen van mij verwachten? … Men wenst dat ik zou zijn zoals men me ziet: een verlengstuk van hen zelf. Zij beseffen niet dat, door volkomen mezelf te zijn, mijn leven als een aanvulling en een voleinding is van hun leven. ….
12
Als ik alleen maar word zoals anderen mij denken, dan zal God tot mij moeten zeggen.- 'ik ken u niet'. ‘Mijn klooster is niet mijn huis. Het is geen plaats waar ik gevestigd ben op aarde. Het is niet de omgeving waarin ik mezelf bewust ervaar als een individu, maar het is eerder een plaats waarin ik kan verdwijnen voor de wereld als een belangrijk iemand om overal te zijn, verborgen in medelijden. Om overal te zijn moet ik niemand zijn’. (uit: De Louteringsberg) HET CHRISTENDOM VAN DE MACHTIGEN (Vooral in zijn brieven aarzelde Merton soms niet om aan bepaalde correspondenten tamelijk krasse uitspraken ten beste te geven. Zo de volgende uitspraak, die hij deed in zijn brief van 31 januari 1962 (Cold War Letter 27) aan Evora Arca de Sardinia en die men moet lezen in het licht van de vredesproblematiek waar Merton mee begaan was in die tijd. Zijn oversten hadden de grootste moeite met de schrijvende monnik die geen blad voor de mond wenste te nemen). "Zonder het goed te beseffen belijden wij een christendom dat nog nauwelijks Christelijk genoemd kan worden. Het is aangevreten door wereldse waarden en het is corrupt door zijn verlangen naar rijkdom en macht. Dat christendom, dat wij heel behendig in de plaats gesteld hebben van Gods wil en van de ware christelijke traditie, is inderdaad het christendom geworden van de rijken en de machtigen. Het is een Christendom van individualisme, van hebzucht, van wreedheid en onrechtvaardigheid, dat zich verbergt achter stelregels van de schone schijn en dat een geestelijk quiëtisme aanmoedigt. Het is een christendom van formules die blindelings aanvaard moeten worden, die herhaald moeten worden zonder dat men ze begrijpt, een christendom van passief instemmen, waarbij men onder het mom van gehoorzaamheid vaak verplicht wordt tot het aanvaarden van de meest wereldse invloeden en macht... "Veel katholieken vergissen zich als ze menen dat de problemen van onze tijd duidelijk omschreven zijn, dat het niet moeilijk is om achter de waarheid te komen, dat het omwille van de goede zaak evident is dat we geweld aanwenden om de gerechtigheid te doen zegevieren. Juist deze illusie maakt ons allen blind. Het is een ernstige bekoring, een subtiele vorm van hoogmoed en wereldse honger naar macht en wraak. Slechts als we nederig en rouwmoedig van hart zijn en aanvaarden dat er veel verkeerd is in onze goedbedoelde ijver, zal God ons licht verschaffen en inzicht in onze ware problemen... "De grote misvatting van de agressieve katholieken die erop staan hun macht en sociale status ten koste van alles veilig te stellen, is dat zij geloven dat dit kan geschieden door macht. Aldus bereiden ze de weg om alles te verliezen wat ze willen redden. Maar de kracht die de kerk nodig heeft om te blijven bestaan is liefde en geduld en lijden en de moed om wreedheid en geweld te overwinnen. Heel veel katholieken houden dit voor moedeloosheid. Ze maken er zich vanaf zonder er veel over na te denken. Het is begrijpelijk: deze dingen werden hen ook nooit aangeleerd, dat zag men volkomen over het hoofd. Deze vergissing zorgt nu echter voor verschrikkelijke gevolgen..."
13