Maatwerk nummer 4 – augustus 2012
vakblad voor maatschappelijk werk
Jeugd en gezin Samenwerken best lastig Transitie = Transformatie Waarom ik? Over zingeving
redactioneel
Colofon Maatwerk, vakblad voor maatschappelijk werk, wordt uitgegeven door Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media in samenwerking met de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW). De redactie is onafhankelijk en werkt op basis van een redactiestatuut. De rubriek Van de NVMW wordt geschreven door of in opdracht van het NVMW-bestuur en valt buiten de verantwoordelijkheid van de redactie. Maatwerk verschijnt zes keer per jaar. Leden van de NVMW ontvangen het blad als onderdeel van hun lidmaatschap. Hoofdredactie: Marian Kremers
[email protected] Eindredactie: Mariette Hermans
[email protected] Redactieleden: Ellen Dingemans, Marc Hoijtink, Ed de Jonge, Anne Jongmans, Marianne Lenkhoff, Lisbeth Verharen, Maarten Verheij en Joyce Vermue. Redactieadres: Bohn Stafleu van Loghum Postbus 246, 3990 GA Houten Redactiesecretariaat: Ine Koevoet
[email protected] Redactieraad: Rik Bovenberg, Hans van Ewijk (voorzitter), Margot Scholte. Aan dit nummer werkten mee: Kirsten Bakker, Marijn Bouwman, Klaas Fleischmann, Maritza Gerritsen, Erna Hooghiemstra, Jolande IJkema, Nel Jagt, Hafize Karaçelik, Mies de Koning, Marijke Naezer, Jannie Oenema, Mathilde Palma, Jesmin Poelstra, Nora van Riet, Liesbeth Simpelaar, Marianne Verhage, Marjoleine Vosselman, Wessel de Vries en Tineke de Waard. Cover: David Rozing / Hollandse Hoogte Vormgeving: Akimoto, Grafisch ontwerpers, Amersfoort Uitgever: Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media Gabriëlle Delhaes Postbus 246, 3990 GA Houten Telefoon: (030) 638 38 38 Fax: (030) 638 38 39 www.bsl.nl Advertenties: Bohn Stafleu van Loghum, Peter de Jong Postbus 246, 3990 GA Houten Telefoon: (030) 638 38 88 Fax: (030) 638 39 96 Abonnementenadministratie: Bohn Stafleu van Loghum Afdeling Klantenservice Postbus 246, 3990 GA Houten Telefoon (030) 638 37 36 Fax (030) 638 39 99 e-mail:
[email protected]
Nieuwe abonnementen: Abonnementen kunnen op ieder gewenst moment worden aangegaan en worden stilzwijgend met telkens een jaar verlengd tot wederopzegging. Een abonnement wordt eenmaal per jaar bij voorfacturering voor het aankomende jaar berekend. Adreswijziging: Bij wijziging van de tenaamstelling en/of het adres verzoeken wij u de adreswikkel met de gewijzigde gegevens op te sturen naar Bohn Stafleu van Loghum. Beëindiging abonnement: Beëindiging van het abonnement kan uitsluitend schriftelijk en dient uiterlijk twee maanden voor afloop van het lopende abonnementsjaar te zijn ontvangen. Abonnementsprijzen: De abonnementsprijs inclusief btw en verzendkosten is voor particulieren € 64,95 voor instellingen maximaal € 105,95 (korting bij afname van meerdere exemplaren), voor studenten € 32,48. NVMW-leden ontvangen het blad gratis. Losse nummers € 12,95. Prijswijzigingen voorbehouden. Een studentenabonnement loopt gelijk met het studiejaar, van 1 september t/m 31 augustus, en wordt stilzwijgend met telkens een jaar verlengd tot wederopzegging. Een studentenabonnement heeft een maximale looptijd van twee jaar en wordt dan automatisch omgezet in een regulier abonnement. Prijzen worden per kalenderjaar aangepast.
Maatwerk is ook online toegankelijk. Combinatieabonnement op tijdschrift plus online voor particulieren € 71,95. Voor NVMW-leden kost een combinatieabonnement op Maatwerk online € 29,95. Voor instellingen gelden andere voorwaarden en prijzen. Hiervoor kunt u contact opnemen met de afdeling Klantenservice. Bohn Stafleu van Loghum legt de gegevens van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonnements)overeenkomst. De gegevens kunnen door de uitgeverij worden gebruikt om u te informeren over de relevante producten en diensten, tenzij u te kennen heeft gegeven hier bezwaar tegen te hebben. Levering en diensten geschieden volgens de voorwaarden van Springer Media, gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel te Utrecht onder dossiernummer 30073597 op 17 juli 2010. De voorwaarden zijn te zien op www.bsl.nl of worden de koper op diens verzoek toegezonden. Auteursrecht: Behoudens de door de wet gestelde uitzonderingen mag niets van deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie in deze uitgave houdt in dat de Standaardpublicatievoorwaarden van Bohn Stafleu van Loghum BV, gedeponeerd ter griffie van de rechtbank Utrecht onder nummer 281/2003 van toepassing zijn, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen. De Standaardpublicatievoorwaarden zijn in te zien op www.bsl.nl onder ‘Auteurs’, of kunnen bij de uitgever worden opgevraagd. © Bohn Stafleu van Loghum. Sluitingsdatum Maatwerk 2012-05: 1 oktober 2012
ISSN 1567-6587
2
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
De jeugd en de toekomst Jongeren zijn onvoorspelbaar maar langzamerhand is de zorg dat ook. Het is risicovol om met zekerheid iets over jeugdzorg te schrijven. Zodra de inkt opgedroogd is, verandert er wel weer iets. Een Lente-akkoord, verkiezingen, een nieuw rapport van de VNG of opmerkingen van de Tweede Kamer. Vaststaat dat er de komende jaren veel op het terrein van de jeugdzorg gaat veranderen. De provincies beëindigen in ieder geval hun taak en dragen die over naar de gemeenten. Tegelijkertijd zijn er ook veranderingen te verwachten in het domein van het onderwijs, alleen is niet bekend hoe lang het gaat duren voordat het Passend Onderwijs ingevoerd wordt. De extramurale begeleiding van de AWBZ wordt overgeheveld naar de Wmo. Ook daarbij wordt uitstel verwacht. Net zoals bij de Wet Werken naar Vermogen. Maar een volgend kabinet kan na september 2012 zo maar weer besluiten om het alsnog in te voeren. Zeker is dat de transitie van de jeugdzorg per 2015 een feit is en de gemeenten verantwoordelijk zijn voor deze zorg. Het Centrum voor Jeugd en Gezin gaat een spilfunctie vervullen. In iedere gemeente is er inmiddels een operationeel. Maar er zijn toch nog veel vragen te stellen bij deze transitie en die moeten de komende jaren beantwoord zijn. Zo zijn de verschillen tussen de gemeenten groot.Wanneer zijn kwaliteitsverschillen onaanvaardbaar geworden? En worden er landelijk uniforme kwaliteitseisen gesteld waaraan de jeugdzorg op gemeentelijk niveau moet voldoen? Goed opgeleide generalisten met brede competenties, die goed kunnen signaleren, werken in de CJG’s met elkaar samen. Die samenwerking vraagt van professionals dat ze overstijgend kunnen denken en handelen, en zich afvragen: wat doe ik zelf en wat draag ik over aan mijn collega? Master social work Tineke de Waard gaat in dit nummer uitgebreid op dit samenwerkingsproces in. Diverse lectoren in het land zijn met de centrale thema’s van de transities bezig. Zo ook het lectoraat Jeugd, Gezin & Samenleving van Avans Hogeschool. Ze buigen zich onder meer over de nieuwe denk- en werkwijze en de betekenis daarvan voor de opleiding van de nieuwe professionals. De opleiding moet immers heel concreet reageren op de veranderingen in het werkveld. En het werkveld vraagt zich op zijn beurt af wat de opleiding kan leveren. Het lectoraat stemt daarom de keuze voor projecten af met de praktijk en het onderwijs, die bij voorkeur voor beide relevant zijn. Daarmee hoopt ze een bijdrage te leveren aan jeugdzorg. Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. Maar welke toekomst, dat is nog even de vraag. Marian Kremers hoofdredacteur foto Niranyana Jayamary
inhoud Samenwerken
2
Tineke de Waard >> In de Centra voor Jeugd en Gezin werken verschillende professionals met elkaar samen. Daarbij is het belangrijk over de grenzen van de eigen organisatie en het eigen beroep heen te kijken, ten gunste van ouders en jeugdigen. Lukt dat? Tineke de Waard bericht vanuit Houten.
En verder 5
Wisselcolumn door Marc Hoijtink
6
Werk in uitvoering
13
Internethulpverlening
21
Het veld
26
Op onderzoek
29
Boekwerk
32
De collega
34
Marie Kamphuis archief
35
Wetten en regels
37
Agenda
38
Van de NVMW
Jeugd en gezin
9
Marian Kremers >> Lisbeth Verharen en Erna Hooghiemstra zijn sinds vorig samen lector Jeugd, Gezin & Samenleving. Ze bereiden de sector voor op de transitie, eigenlijk transformatie: ‘Gewoon wat gewoon kan’. Een interessant duo.
Zingeving
15
Maritza Gerritsen & Marjoleine Vosselman >> Maatschappelijk werkers zijn bij uitstek geschikt om met cliënten over zingeving te praten. De meeste vaardigheden hebben ze in zich. Maar het kan lastig zijn.Veel doen helpt.
Medisch mw
18
Jesmin Poelstra >> Patiënten met hoofdhalskanker kunnen na de operatie vaak niet praten. Lichaamsfuncties als eten en ademen zijn bovendien vaak zo aangetast door de ziekte, dat ze met tal van problemen te maken krijgen. Jesmin Poelstra vertelt over haar werk als medisch maatschappelijk werker voor hoofd-halskankerpatiënten.
Professioneel
24
Ed de Jonge >> Professionaliteit staat of valt met expertise. Maar wat is professionele expertise precies? Knopen doorhakken. Ed de Jonge betoogt dat besluitvaardigheid de kern ervan vormt.
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk nummer 4, augustus 2012
1
De professional in het CJG
Effectief samenwerken In de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG’s) werken verschillende professionals met elkaar samen. Voorsorterend op de decentralisering van de jeugdzorg is het belangrijk over de grenzen van de eigen organisatie, het eigen beroep heen te kijken, ten gunste van ouders door Tineke de Waard en jeugdigen. Lukt dat? Tineke de Waard bericht vanuit Houten. Sinds 1 januari 2012 dit jaar moet in elke gemeente in Nederland een CJG gevestigd zijn. De CJG’s hebben de taak een laagdrempelige voorziening te bieden voor alle vragen over opvoeden en opgroeien. Daarnaast geven CJG’s vorm aan de coördinatie van zorg. Hierdoor wordt voorkomen dat verschillende hulpverleners bij een gezin betrokken zijn zonder dit van elkaar te weten. In het CJG werken verschillende professionals samen. De manier waarop zou verschil moeten maken ten opzichte van de situatie van vóór het CJG. Niet in alle gemeenten is het CJG op dezelfde manier opgezet. In sommige gemeenten is het CJG een doorontwikkeling van bestaande samenwerkingsverbanden, in een aantal gevallen is er sprake van een heel nieuwe samenwerking. Nu alle CJG’s, hetzij fysiek, hetzij virtueel, actief zijn, is de vraag hoe deze nieuwe samenwerkingsvorm in de praktijk verloopt. Wat heeft de samenwerking nodig? Wat helpt en wat belemmert deze samenwerking? Netwerk Het CJG is een netwerkorganisatie. CJG-medewerkers zijn veelal in dienst van de eigen organisatie. Maatschappelijk werk en jeugdgezondheidszorg werken samen met onderwijs, welzijn, tweedelijnsinstellingen en in het kader van Eén gezin, één plan ook met ouders. Alle professionals hebben hun eigen opleidingsachtergrond en hanteren een eigen methodisch kader. Zij brengen een specifieke deskundigheid in vanuit verschillende modellen. Zo bestaat binnen de organisatie het medisch diagnose-receptmodel naast een meer empowerend sociaalagogisch model, zoals maatschappelijk werkers hanteren. Over het algemeen zijn de professionals niet geselecteerd op competenties die van belang kunnen zijn bij doorontwikkelen en innoveren. Een CJG is echter wel te beschouwen als een innovatie. En nog maar recent is het kunnen samenwerken als
2
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
competentie in verschillende beroepsprofielen opgenomen. Met behoud van eigen expertise kunnen professionals elkaar aanvullen om zo een hoogwaardig integraal aanbod te kunnen doen aan ouders en kinderen. Integraal samenwerken staat voor het gezamenlijk vormgeven van het hulpverleningsproces. Maar gaat dit vanzelf? Wat heeft de professional nodig om tot een goede samenwerking te komen? Deze vragen zijn van belang, omdat ook na de decentralisering professionals nodig zijn die vorm kunnen geven aan een intersectorale samenwerking. Verschillende rollen Effectief samenwerken is meer dan werkzaam zijn in een gebouw. Het helpt als de CJG-medewerker makkelijk bij collega’s binnen kan lopen. Samenwerken gaat nu eenmaal beter als mensen elkaar kennen en elkaar vertrouwen. Dat vertrouwen heeft minder met sympathie te maken, dan met weten wat je aan de ander en diens deskundigheid hebt (Van Delden, 2009). Elkaar als professional leren kennen gebeurt als je samen betrokken bent bij eenzelfde casus. Maar het is ook belangrijk elkaar op andere momenten tegen te komen, wanneer je meer kunt reflecteren op je eigen werk en de gezamenlijke opdracht. Dit kan tijdens gezamenlijke scholingen en vergaderingen. In de praktijk zijn in lang niet alle CJG’s de werkprocessen van de verschillende organisaties in elkaar gevlochten tot een gezamenlijk werkproces. Deelnemende organisaties handhaven daar de eigen structuren. Het is van belang dat deze organisaties een visie hebben op hun rol in het CJG en hoe die vorm te geven. Uitvoerende professionals, managers en bestuurders hebben elk een eigen rol te vervullen in het faciliteren van een succesvolle integrale en intersectorale samenwerking. Managers moeten oog hebben voor wat CJG-medewerkers nodig hebben om goed te kunnen functioneren binnen de CJG’s. De professional ondervinden dit op hun beurt aan den lijve en kunnen dit aan de manager van de eigen organisatie en die van het CJG duidelijk maken.
David Rozing / Hollandse Hoogte
samenwerken
Moed om te experimenteren Managers van de verschillende CJG-partners kunnen medewerkers faciliteren en ondersteunen met een expliciet mandaat. De professional kan zich daardoor vrij voelen om vanuit de inhoud te doen wat nodig is. Daarnaast geven professionals in het CJG aan dat zij het belangrijk vinden als managers de implementatie van nieuwe werkwijzen aansturen door kaders te bieden. Een duidelijk implementatieplan ondersteunt de uitvoerende professional. Een andere bevorderende factor voor samenwerking is bouwen aan een gezamenlijke body of knowledge. Het verwoorden van de eigen competenties en het eigen primaire proces helpt bij het delen van deskundigheid. Samenwerken in het CJG vraagt van de professional de moed om te experimenteren, uit te proberen wat werkt voor ouders en kinderen, en hoe de samenwerking op een hoger plan kan worden gebracht. Omdat de professionals allemaal hun eigen context, achtergrond, werkmodellen en organisatie met zich meenemen, kunnen er botsingen ontstaan. Dat is niet erg: beter dát dan genoegen nemen met een schijnsamenwerking waar in feite alles bij het oude blijft. Door wrijving krijg je immers glans. Professionalisering De professionalisering van de verschillende beroepsgroepen in het CJG loopt uiteen. Berger en Zwikker (2010) beschrijven drie componenten van professionalisering: positionele en inhoudelijke professionalisering en professionele autonomie. Deze zijn toepasbaar op de professionals in het CJG. Het jongerenwerk in Houten bevindt zich bijvoorbeeld in een meer prille fase dan
professionals werkzaam binnen de ggz. Voor inhoudelijke professionalisering is (net als voor samenwerken) het ontwikkelen van een gezamenlijke body of knowledge van belang. Het verwoorden van wat je als professional doet, is lastiger als het dichtbij het gewone dagelijkse handelen en leven van mensen komt (Hutschemaekers & Neijmeijer, 1998). Juist dit is een van de kenmerken van het maatschappelijk werk. Maatschappelijk werkers zijn dan ook lang niet allemaal gewend te verwoorden wat nu hun specifieke deskundigheid en meerwaarde is binnen de CJG’s. Inhoud is richtinggevend Voor alle CJG-medewerkers is het van belang om eigen beslissingen te kunnen nemen en ouders en kinderen te bieden wat nodig is: maatwerk. Zij begeven zich dan op het snijvlak van het beroepsmatige en individuele proces van professionalisering en maken gebruik van hun professionele autonomie. Ze zijn geen uitvoerders van voorschriften en protocollen, maar bewegen zich, binnen kaders, als autonome professionals: ze maken gebruik van actuele deskundigheid en overzien welke interventies het best ingezet kunnen worden. Professionele autonomie geeft de professional niet alleen ruimte om, in samenwerking met anderen, inhoud richtinggevend te laten zijn, maar ook om eigenaar te zijn van de CJG-ontwikkeling en deze met collega’s vorm te geven. Positionele en inhoudelijke professionalisering zijn hierbij ondersteunend voor de professional. CJG-professionals worden gevraagd overstijgend te denken en te handelen ten aanzien van wat ze zelf kunnen, en de competenties van collega’s. Dat betekent dat ze soms iets uit handen moeten geven en het aan een collega overlaten. Daarbij kan een rol spelen dat professionals in de verschillende sectoren in de eerste- en tweedelijn beelden over elkaar hanteren die belemmerend kunnen zijn in de samenwerking (De Waard, 2011). Het is de moeite waard om deze beelden kritisch te beschouwen. Dat lukt door daadwerkelijk samen te werken en elkaar te ontmoeten. Een van de belangrijkste factoren die bevorderend zijn voor een goede samenwerking is elkaar kennen. Professionals noemen vertrouwen als een belangrijke bevorderende factor in de
nummer 4, augustus 2012
3
samenwerking. Vertrouwen heeft voor hen te maken met het kennen van deskundigheid van de ander, weten wat je daaraan hebt, bereikbaarheid en betrokkenheid bij cases. Andere taal Daarnaast zijn er praktische en ervaren belemmeringen. Het helpt de professional te begrijpen dat de collega uit de eerste of tweede lijn wellicht een andere ‘taal’ spreekt. Het gaat hier niet om een beroepseigen jargon maar om een bepaalde blik op een situatie, een bepaalde beoordeling ervan die vanuit verschil-
De maatschappelijk werker moest wennen aan slechts ingaan op de gestelde vraag lende modellen erg kan verschillen. Ook hier is het belangrijk elkaar uit te leggen van waaruit men denkt en handelt. Je collega van de andere instelling is gesocialiseerd in de eigen werksituatie en de eigen opleiding. De moeite met uitwisselen van informatie kan te maken hebben met de manier waarop hij of zij zich gebonden voelt aan de eigen privacyregels. Leg daarom rode lopers voor elkaar uit: maak het elkaar mogelijk om samenwerking vorm te geven. Het ontwikkelen van samenwerken heeft tijd nodig: wellicht zelfs jaren. Door productiedruk nemen loyale professionals deze tijd vaak niet. De organisatie heeft immers afspraken met de subsidieverlener die verantwoord moeten worden. Gemeenten zitten niet te wachten op deze extra tijd en middelen.Toch zou de CJG-medewerker duidelijk kunnen onderbouwen wat er nodig is om nu en in het proces van transitie goed en verantwoord te werken. Daarnaast vraagt het creativiteit om de tijd goed te benutten. Plan bijeenkomsten op tijden dat de meeste medewerkers aanwezig kunnen zijn. Door middel van werkwijzen als Eén gezin, een plan – met intersectorale en integrale samenwerking – kan een in eerste instantie relatief grote tijdsinvestering uiteindelijk leiden tot tijdwinst. Voor bestuurders is het een uitdaging over de eigen schaduw van organisatiebelangen heen te springen. Een CJG kan niet bestaan uit elkaar concurrerende samenwerkingspartners. Organisaties binnen het CJG werken effectiever samen als er geen sprake is van onderlinge concurrentie. Het gezamenlijk indienen van offertes, vanuit een met elkaar bepaald inhoudelijk geformuleerd aanbod, helpt hierbij. Spreekuur Wat levert de samenwerking op? Voor ouders en kinderen biedt het een compleet en deskundig aanbod op maat door professionals die hun collega’s en ouders als waardevolle samenwerkingspartners beschouwen. Voor de professional ontstaat er een community of practice. Een goed voorbeeld hiervan is het Houtense CJG spreekuur, een laagdrempelig spreekuur voor alle vragen over opvoeden en opgroeien. Medewerkers met verschillende deskundigheden draaien gezamenlijk dit spreekuur. Zij leren van elkaar, niet al-
4
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
leen inhoudelijk, maar ook wat betreft methodiek en werkwijze. In eerste instantie vonden de ervaren medewerkers het samen draaien van dit spreekuur niet nodig. Ze vonden het zelfs zonde van de dubbel te draaien werkuren. Maar omdat de vragen van ouders en jeugdigen zo divers bleken groeide hun onzekerheid. Wat moest een verpleegkundige van het consultatiebureau met pubervragen? En een maatschappelijk werker met vragen over driftbuien bij peuters? Op zulke momenten waren zij blij met hun collega met net andere deskundigheid. De maatschappelijk werker moest wennen aan slechts ingaan op de gestelde vraag, in plaats van het exploreren van achterliggende vragen. Voor de jeugdverpleegkundigen was het natuurlijker om praktische adviezen te geven. Kennis over voeding, niet willen slapen, interactie tussen ouders en hun kind, en gevoel voor positie en context konden de werkers van verschillende beroepsgroepen op deze wijze met elkaar delen. Zij ervoeren dit als verrijking van hun eigen kennis. Over de grenzen van het eigen beroep kijken bracht, met behoud van eigen expertise, niet alleen meer deskundigheid, maar ook een completer beeld van levensfasen en leefgebieden van kinderen en ouders. En daar profiteren ouders en kinderen van. Samenwerken gaat tot slot niet vanzelf. Professionals zijn verschillend. Koester de verschillen maar stuur aan op samenwerking. Streef naar integrale en intersectorale samenwerking tussen professionals onderling, en met ouders. Ook in opleidingen zou aandacht moeten zijn voor samenwerken als competentie en in de beroepsprofielen kan de samenwerkende professional expliciet benoemd worden. Het CJG mag tot slot als innovatie tijd en ruimte krijgen om samenwerking serieus vorm te geven. < Tineke de Waard is coördinator van het CJG in Houten. Ze studeerde in oktober 2011 af als Master Social Work op Meerstemmig samen-
werken.
Bronnen
&
• Berger, M. (2010), ‘Professionalisering van de jeugdzorg’. In: Jeugd
en Co kennis, juni, pp. 39-48. • Delden, P. van (2009), Samenwerken in de publieke dienstverlening. Delft: Eburon. • Hutschemaekers, G. L. (1998), Beroepen in beweging. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. • Waard, C.M. de (2011), Meerstemmig Samenwerken. Een onderzoek
naar de samenwerking in de backoffice van het Centrum voor Jeugd en Gezin Houten.
wisselcolumn door Marc Hoijtink
foto’s Wim Oskam en Niranyana Jayamary
Toegeëigend ‘professionaliseren’ graag!
Marc Hoijtink studeerde sociologie en maatschappelijk werk. Hij is als onderzoeker werkzaam bij het kenniscentrum Maatschappij en Recht en als docent verbonden aan de master social work van de Hogeschool
In Amsterdam leren straatvegers tegenwoordig het verschil tussen ‘brandschoon’ en ‘heel vies’. Dat heeft SPA groep BV bedacht, een organisatie die opleidingen voor schoonmakers verkoopt. Bovendien moeten schoonmakers leren ‘niet alleen naar hun veger te staren, maar voorbijgangers aan te kijken en te groeten’. SPA groep BV noemt dat ‘professionaliseren’. Woorden hebben een functie. Ze spreken een intentie uit. Ze kunnen enorm veel hoop scheppen. Woorden kunnen ook versluieren. Ze kunnen bepaalde zaken weglaten en andere weer accentueren. Als onze minister-president Mark Rutte zegt dat hij ‘bezwaar heeft tegen de term armoede, omdat het gaat om mensen die met een laag inkomen moeten rondkomen’, dan geeft hij daarmee een bepaalde voorstelling van de werkelijkheid. Hij roept een beeld op van een samenleving waarin de term armoede – met al zijn negatieve connotaties en emoties – niet meer aan de orde is. Dat is een enorme fijn beeld van Nederland. Vooral als je er de baas van bent en wilt blijven. Wie wil er nu niet in een land wonen dat geen armoede kent? Het gebruik van woorden in een boodschap is zelden neutraal. Het leidt tot een bepaalde interpretatie van de werkelijkheid, of poogt op zijn minst deze aan de ontvanger op te dringen. In het hedendaagse politieke bedrijf wordt dit framing genoemd. Als geëngageerd burger wordt u momenteel voortdurend geconfronteerd met dit fenomeen. Via tal van mediakanalen doen politici erg hun best om hun specifieke frame in het publieke debat dominant te krijgen. We hebben immers verkiezingen in het vooruitzicht. Over twee weken in ons eigen land. 6 november in de Verenigde Staten, het land waar de kracht van framing al veel eerder begrepen en toegepast wordt. U herinnert zich vast nog de pro-life beweging, de briljante term die tegenstanders van abortus introduceerden. Voorstanders van abortus werden daarmee in de verdediging geduwd, suggererend dat zij eigenlijk niet om leven geven. Voorstanders bedachten daarop de term pro-choice, maar dat werkte minder. Want tja, waar hebben we over, als het leven zelf in het geding is?
De SPA groep BV meent dus schoonmakers te moeten aanleren om ‘voorbijgangers aan te kijken en te groeten’ en ‘niet alleen naar hun vegers te kijken’. Dat wordt ‘professionaliseren’ genoemd. Dat klinkt heel wat zonniger en neutraler, dan, laten we zeggen,‘disciplineren’. ‘Professionaliseren’ functioneert in het taalgebruik in de publieke en private dienstverlening als een gigantisch semantisch sleepnet. Ik ken werkelijk geen woord dat aan zoveel en zulke uiteenlopende veranderprocessen en ontwikkeltrajecten vastgeniet wordt. De term biedt een indrukwekkend legitimerend onderdak voor tal van ontwikkel- en implementatietrajecten die pretenderen direct of indirect uw werk ‘professioneler’ te maken. Het is een woord waar je maar moeilijk op tegen kunt zijn. Als beleidsmaker niet, als onderzoeker niet, als burger niet en als uitvoerend professional al helemaal niet. Wie wil zijn werk nu niet ‘professioneler’ uitvoeren? Er gaat een enorm discursieve kracht van het woord uit. De term appelleert blijkbaar aan iets goeds, iets rationeels en iets wat bovendien nooit af is. Want het kan altijd beter. Op congressen, in adviesrapporten, in artikelen in tijdschriften, tijdens debatten, in beleidsnota’s, telkens is de boodschap: de begeleiding en ondersteuning kan en moet beter, transparanter, effectiever, prudenter, slimmer, kortom, zo luidt dan het finale oordeel, ‘professioneler’. The only way is up. Maar doet u mij een plezier. Als u de term ‘professionaliseren’ hoort, spits dan uw oren. Analyseer, liefst samen met collega’s en beroepsgenoten, wat precies door wie onder de term gevat wordt. Onderzoek wiens perspectieven en belangen aan de orde zijn en wat u er zelf onder verstaat. Beoordeel vervolgens of het beoogde ‘professionaliseren’ daadwerkelijk belangen van burgers dient en u helpt om uw vak beter uit te voeren. Ja? Hoera! Nee? Steek dan uw vinger op. Maak kenbaar waarom dit niet zo is. Geef aan wat u denkt dat wel werkt. Formuleer een alternatief. Accepteer het frame niet, maar ontwikkel uw praktijk op uw eigen termen. <
van Amsterdam.
nummer 4, augustus 2012
5
Afghaanse in meidengroep wil beter voor zichzelf leren opkomen
‘Niets doen is geen optie’ Wij zijn twee algemeen maatschappelijk werkers en begeleiden samen een meidengroep. Afgelopen keer bestond die uit tien meiden van 13 en 14 jaar die graag willen leren stevidoor Jolande IJkema & Mathilde Palma ger in hun schoenen te staan in contact met anderen.
Een van de deelnemers was een meisje van 14 uit een traditioneel Afghaans gezin, A. Haar gezin bestaat uit vader, moeder en negen kinderen, van 26 tot 2 jaar. Vader is werkloos en er zijn financiële zorgen. Beide ouders spreken geen Nederlands. A. is de middelste en het oudste meisje. Zij moet samen met haar moeder de huishouding doen, ter voorbereiding op haar uithuwelijking. Het is belangrijk dat zij dit goed leert. Zo niet, kan dat reden zijn voor echtscheiding en dat is een schande voor de familie. Zij moet schoonmaken, haar broers en vader de hele dag door van eten voorzien zodra zij dat wensen, opruimen, etc. Dit alles doet A. naast haar schoolwerk. Ze leeft in twee werelden. Zodra zij thuiskomt, kleedt zij zich om in traditionele kleding en draagt een hoofddoek. Op school is zij westers gekleed. Ze heeft buiten school geen contact met vriendinnen, want ze heeft geen vrije tijd. Na school moet ze zo snel mogelijk thuis komen. Ze mag niet sporten, niet winkelen. Op school wordt zij gepest. Haar hulpvraag en haar leerdoel in de groep is:‘contact maken met andere meiden en voor mezelf opkomen’. In de meidengroep vertelt zij openhartig hoe het er thuis aan toe gaat. Ze vertelt dat ze samen met haar moeder haar vader moest helpen met gordijnen ophangen. Als dat tegenzit, begint haar vader tegen haar te schreeuwen en dreigt haar te slaan. A. vlucht het toilet in en doet de deur op slot. Vader dreigt de deur eruit te slopen en moeder smeekt A. om open te doen. Als ze dat doet, krijgt ze een paar rake klappen. De buren bellen vanwege het tumult de politie. Als die komt, krijgen de agenten te horen dat er een kind uit bed gevallen is en dat er daarom veel lawaai was.
6
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
De andere meiden zijn helemaal stil van dit verhaal. A. krijgt van hen waardering en complimenten voor haar openhartigheid en het vertrouwen dat ze hiermee aan de groep schenkt. Ook vraagt ze ons een keer of wij een baantje voor haar kunnen regelen. Ze wil graag zakgeld hebben, maar ze mag van haar vader niet buiten de deur werken, en zakgeld vindt hij ook niet nodig. Ze moet direct uit school thuiskomen. Ze mag ook geen bankrekening hebben. Ze heeft geen mobiel en is voor ons niet direct bereikbaar. In de groep maakt A. goed contact met de andere meiden. Ze is belangstellend naar anderen en leergierig. Ze stelt regelmatig vragen en oefent in rollenspellen. Ze geniet zichtbaar van de complimenten die ze van de meiden en van ons krijgt. In de rollenspellen lukt het haar steeds beter om duidelijk en met stevige stem te zeggen wat ze wil. Ze vertelt ook regelmatig over kleine successen op school en thuis. Zo heeft ze een keer tegen een broer gezegd dat ze het onprettig vindt als hij zo tegen haar schreeuwt, en hem gevraagd om haar dingen op een normale toon te vragen. Haar broer had smalend zijn schouders op gehaald, en was weggegaan. Het onderwerp seksualiteit, dat ook op het programma staat, is bij haar thuis taboe. Wij respecteren de ouders van A. en hebben in de schriftelijke uitnodiging aan hen de bijlage met onderwerpen achterwege gelaten.Toch blijft het knagen. Is dit de beste oplossing? Wij weten niet goed hoe we dit kunnen aanpakken. We bespreken met A. haar thuissituatie. A. is loyaal aan haar familie en wil niet dat wij contact zoeken met haar ouders of ons met haar thuissituatie bemoeien. Er is eens een GGD-verpleeg-
werk in uitvoering
s
reacties op deze casu
fwart / Nationale Beeldbank
‘Houd het voorlopig bij groepswerk’
kundige bij haar thuis geweest, die wel voor elkaar heeft gekregen dat ze naar de meidengroep mocht, maar verder wil A. niets. Wel moesten wij erop toe zien, dat we niets over de inhoud naar haar huis zouden sturen. De situatie zit ons niet lekker. We weten dat dit meisje thuis mishandeld wordt.‘Niets doen is geen optie’ is de regel bij kindermishandeling en daar kunnen wij ons helemaal in vinden. A. hecht echter erg aan haar familie en traditie, zij wil haar gezin niet kwijt. Voor haar is de gang van zaken thuis normaal,‘het hoort erbij’, vindt ze. Haar hulpvraag – voor mezelf leren opkomen – vindt ze voldoende geslaagd beantwoord. Ze kan zich op school beter handhaven en het pesten is afgenomen. Moeten wij wel of niet contact zoeken met de ouders? Een melding doen bij het AMK? Helpen we A. hiermee? Of forceren we met dergelijke activiteiten de grenzen die ze duidelijk aangeeft, en is dat te rechtvaardigen? Anderzijds: laten we haar in de steek door niets te doen? > Jolande IJkema en Mathilde Palma zijn algemeen maatschappelijk werkers bij Careyn.
Nora van Riet, voormalige docent methodiekontwikkeling en deskundigheidsbevordering aan de Voortgezette Opleiding, en auteur van onder meer Groepswerk in het maatschappelijk werk: ‘Om te beginnen een compliment aan de groepswerkers dat zij er kennelijk in slagen een klimaat in de groep te laten ontstaan waarin A. aan haar ontplooiing kan werken. De groep is belangrijk voor haar en dat moet tegelijk het uitgangspunt zijn voor de verdere gang van zaken. Ze heeft laten zien vertrouwen te hebben in de groep en de groepswerkers. Het leven in twee culturen tegelijk is “het lot” waar veel kinderen afkomstig uit niet-Westerse gezinnen mee geconfronteerd worden. Kiezen voor de ene of de andere cultuur is voor jongeren die nog in sterke mate afhankelijk zijn van hun ouders (ook in affectief opzicht) een moeilijke, zo niet onmogelijke zaak. A. lijkt mogelijkheden te hebben haar eigen weg te zoeken in deze verwarrende situatie. Daarom moet zij niet geconfronteerd worden met ingrijpende maatregelen die het gevolg kunnen zijn van een melding wegens mishandeling. Te overwegen valt A. een aanbod voor deelname aan een vervolggroep te doen waarin zij haar verworvenheden uit de eerste groep kan versterken en uitbouwen zodat zij op den duur zelfstandig kan kiezen hoe zij met haar leven verder wil gaan. Zij heeft misschien niet een directe hulpvraag, maar je kunt met haar overleggen hoe zij haar vaardigheden kan verstevigen in een vervolggroep. Deelname aan een groep vind ik te prefereren boven een individueel contact met een hulpverleenster. A. zal zeker nog meer moeten oefenen met ander gedrag omdat de situatie voor haar wellicht moeilijker wordt naarmate zij meer voor zichzelf gaat kiezen. En dat werkt vaak het best met leeftijdgenoten. Zowel ondersteuning als kritiek is vaak makkelijker te accepteren van leeftijdgenoten dan van volwassenen en de herkenbaarheid van bepaalde situaties die meiden van die leeftijd meemaken kan A. het gevoel geven dat zij niet de enige is die met vragen zit rond zelfstandig worden, eigen keuzen maken etc. Bovendien is de groep kennelijk (nog) niet afgewezen door de ouders van A. Mochten de ouders in eerste instantie deelname aan een vervolggroep afwijzen dan kan wellicht de GGD-verpleegkundige ingeschakeld worden om toestemming van de ouders te verkrijgen. Dus: hou het (voorlopig) bij het groepswerk!’ >
nummer 4, augustus 2012
7
‘Oordeel niet te snel’ Hafize Karaçelik, wijkmaatschappelijk werker Welzijn Eindhoven, Doornakkers, een krachtwijk in Eindhoven: ‘Omdat ik als Turkse opgegroeid ben in een wij-cultuur begrijp ik de loyaliteit en de gemeenschapszin.Tegelijkertijd begrijp ik dat deze werkers zorgen hebben over A. Ik zou wel een beter beeld willen van het gezin. Zij moet bijvoorbeeld helpen in huis, ter voorbereiding van haar uithuwelijking. Is er al een man uitgezocht, of krijgt ze vaardigheden aangeleerd die ieder meisje meekrijgt? Het gaat om een kind van veertien dus als er een echtgenoot in beeld is, is dat zorgelijk. En over het omkleden: doet zij dat stiekem, op de toiletten op school, of gewoon omdat zij het prettiger vindt? Dat haar vader haar heeft geslagen, is ernstig. Komt dat vaker voor? Hoe gaat haar moeder ermee om? Dat ze geen mobiel en geen bankrekening heeft, hoeft geen punt van zorg te zijn. De Nederlandse gewoonte dat men bij de geboorte van een kind een bankrekening opent, is minder vanzelfsprekend in allochtone families. Opvallend is dat ze vraagt of iemand een baantje voor haar weet. Kan zij werken? Dat laat een ander beeld zien van haar ouders. Ook het feit dat haar broer onverschillig reageerde – en dus niet ronduit agressief of onderdrukkend – geeft een genuanceerder beeld. Haar ouders hebben bovendien toestemming gegeven voor deze groep. En ook in sommige Nederlandse gezinnen is seksuele voorlichting een taboe. Al met al probeer ik de zorgen van de maatschappelijk werkers in een kader te plaatsen. Onze waarden en normen hier in Nederland zijn heel anders dan in het Turkse dorp waar mijn tante woont bijvoorbeeld. Je
moet dus onderzoeken in hoeverre dit gezin een ontwikkeling doormaakt, in hoeverre A. daadwerkelijk wordt onderdrukt. Huiselijk geweld veroordeel ik. Dat zij wordt geslagen dat kan niet. Maar ik zou onderzoeken op school of bij de GGD-verpleegkundige of mijn zorgen terecht zijn. Is er opvoedingsondersteuning voor de andere kinderen in het gezin? Is er misschien handelingsverlegenheid op school? Ook zou ik aansturen op een persoonlijk gesprek met A., tijdens de duur van de groep. In dat gesprek zou ik open vragen stellen.“Je bent heel loyaal naar familie, het is heel mooi dat je je moeder helpt, maar heb je wel tijd voor jezelf?” Ik zou niets veroordelen, niet bepalen voor haar dat zij een probleem heeft. Meer:“Vertel eens hoe het erbij jullie aan toegaat. Stel, je gaat werken en koopt een mobiel, wat vinden je ouders ervan?” Het is een kind van 14, volop in ontwikkeling, binnen een traditioneel gezin. Dat kan heftig zijn. Focus op haar kracht, en ook op de kracht van het gezin. Er zit vaak veel loyaliteit en ondersteuning in deze gezinnen, dat moet je niet vergeten. En wat voor mij normaal is, hoeft dat voor een ander niet te zijn. In mijn wijk wonen veel voormalige woonwagenbewoners. Ik vraag hen open en oprecht hoe het er bij hen aan toe gaat. Mijn waarden en normen – of dat nu Turks of Nederlands is – komen niet met die van hen overeen. Maar als er echt sprake is van mishandeling, dan doe ik een melding bij het AMK.’
'Goede analyse prioriteit' Jannie Oenema, Project- en Teamleider Zahir I en II, Gaja en Leerhuizen van Fier Fryslân: ‘Het is belangrijk om zorgvuldig te werk te gaan in deze casus. Daarbij kun je een aantal stappen ondernemen. Vooralsnog weet ik weinig van dit meisje en haar gezin. Mijn eerste vraag zou dan ook zijn: is er hier sprake van huiselijk geweld of van eergerelateerd geweld? Om dit inzichtelijk te krijgen, is een goede analyse eerste prioriteit. Schakel daarvoor deskundigen in. Deel de casus bijvoorbeeld met Fier Fryslân, AMK, politie of het veiligheidshuis. Maak vervolgens samen met het meisje een risicotaxatie van het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd geweld (LEC).
8
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
Dit is een analyse van de achtergronden die betrekking hebben op eergerelateerd geweld. Deze stuur je vervolgens door naar het MEP (Multi Etnisch Politieteam van de Politie Haaglanden) of het LEC zelf. Daar zijn deskundigen die advies kunnen geven over de risico’s. Het doel is om het geweld te stoppen en het probleem in kaart te brengen zodat je de juiste stappen onderneemt en het meisje op een veilige wijze de goede ondersteuning kan geven. <
jeugd en gezin Interview met Lisbeth Verharen en Erna Hooghiemstra
‘Generalisten met brede competenties’ Lisbeth Verharen en Erna Hooghiemstra zijn sinds oktober 2011 de nieuwe lectoren bij Avans hogeschool in ’s-Hertogenbosch voor het lectoraat Jeugd, Gezin & Samenleving. Ze werken alle twee al jaren op dit terrein. De een vanuit kennis over het sociaal werk, de professionals en het hoger beroepsonderwijs. De ander als onderzoeker en door Marian Kremers beleidsadviseur. Het lijkt een interessant duo te worden. Het lectoraat is verbonden aan de academie voor Sociale Studies van Avans hogeschool in ’s Hertogenbosch en Breda en richt zich op de betekenis van de transitie in de jeugdzorg voor het professioneel handelen. De eerste maanden maakten de lectoren kennis met het werkveld in de provincie Noord Brabant. Ze vinden het van groot belang dat het onderzoek van het lectoraat goed aansluit bij de praktijk in het veld. Vanaf februari 2012 stelden ze de kenniskring samen waarmee ze de komende jaren samenwerken. Die kring bestaat inmiddels uit acht docenten van Avans hogeschool. Ze gaan aan de slag met wat ze noemen de ‘vraagarticulatie’: het inventariseren van de vragen die leven in het werkveld. Erna:‘Lisbeth en ik hebben gesprekken met de bestuurders van de gemeenten en de organisaties van maatschappelijk werk en welzijn, die met zorg voor de jeugd in Noord Brabant te maken hebben. De kenniskring spreekt met het middenkader van die organisaties en zestien studenten interviewen professionals, jeugdigen en opvoeders.’ Vervolgens clusteren ze de vragen die uit de gesprekken naar voren komen. Lisbeth:‘Er zijn zeven deelgebieden te onderschei-
den. De lokale hulp, welzijnsinstellingen die te maken hebben met jeugdigen en instellingen voor jongeren met een licht verstandelijke beperking. Als derde en vierde onderscheiden we bureau jeugdzorg en de William Schrikker Groep. En vervolgens de geïndiceerde zorg voor jeugdigen en gezinnen, en de geïndiceerde zorg voor jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. Als laatste de groep de ouders/opvoeders en jeugdigen zelf.’ Het nieuwe lectoraat presenteert de resultaten op een grote tweedaagse conferentie in oktober 2012, wanneer Avans 200 jaar bestaat. In lijf en handen Vanaf 2015 worden de gelden ten behoeve van jeugdzorg overgeheveld van de provincie naar de gemeenten. Maar daar blijft het niet bij. Al spreekt men over de ‘transitie’ van jeugdzorg, in feite gaat het om een transformatie. Het is namelijk niet zo dat zorgaanbieders dan precies hetzelfde contract afsluiten met de gemeente als ze eerder met de provincie deden. Erna:‘Het doel is dat er verbeterde zorg geleverd gaat worden door dichter bij de cliënt te werken en in een eerder stadium bij de cliënt te zijn.
nummer 5, oktober 2011
>
9
foto’s: Mies de Koning Dus voordat de situatie escaleert. Ik vind dat er nu te veel en te vaak professioneel wordt gehandeld. Het moet eenvoudiger kunnen, en gewoon wat gewoon kan. Ga terug naar het eigen netwerk van de jongere en het gezin en maak ook gebruik van niet-professionele krachten. Door ons onderzoek willen we naar jeugdzorg aangeven wat die verandering gaat betekenen voor de professionals.’ ‘Het recht op jeugdzorg wordt een plicht tot opvoeden. Dat betekent een paradigmashift ten opzichte van vroeger’, voegt Lisbeth daaraan toe.‘En dat moet ook in het lijf en in de handen komen van de professional. Maar ook de sociale omgeving van de cliënt is het niet meer gewend, nadat we nu jarenlang een verzorgingsstaat kennen. Wij Nederlanders bemoeien ons niet met de opvoeding van andermans kinderen of met dingen die we zien of horen bij de buren of op straat. Dat zal moeten veranderen. En het zal echt niet bij iedere problematiek en bij ieder gezin mogelijk zijn om problemen binnen eigen kring op te lossen. Daar zijn we ons van bewust. Maar eerst kijken naar wat de eigen sociale omgeving te bieden heeft, wordt wel het uitgangspunt.’ Hoofdlijnen De opdracht van de transitie Jeugdzorg is veranderen en bezuinigen tegelijkertijd. Het moet dus ook geld opleveren. Erna:‘We moeten komen tot goede en tegelijkertijd betaalbare zorg. Ook
10
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
professionals moeten zich bewust worden van het feit dat zorg betaalbaar moet blijven. Er wordt te weinig vanuit economisch perspectief naar zorg gekeken terwijl dat een heel belangrijk aspect is.’ Lisbeth:‘Hulp kost geld en hulp is ook eindig. Die transformatie moet niet alleen in de jeugdzorg gebeuren maar op meer plaatsen in de hulpverlening. En daar moeten wij ook een verbinding mee maken, want het gaat niet alleen om zorg aan jeugd, maar ook om zorg aan ouders bijvoorbeeld.’ Soms is het oplossen van financiële problemen in het gezin harder nodig dan een opvoedcursus, menen de lectoren.
‘Het recht op jeugdzorg wordt een plicht tot opvoeden. Dat betekent een paradigmashift’
De hoofdlijnen van de transitie zijn in alle provincies hetzelfde en met de centrale thema’s zijn veel lectoren in het land bezig. Ze wisselen onderling ervaring en kennis uit om niet steeds opnieuw het wiel te moeten uitvinden. Lisbeth:‘De gemeenten leveren de hoofdpunten aan en dat zijn: uitgaan van de eigen
jeugd en gezin
kracht van het gezin, gewoon doen wat gewoon kan, inschakelen van het eigen netwerk en waar mogelijk de regie bij de klant. Er zijn hooggespannen verwachtingen over deze nieuwe denkwijze. In ons onderzoek bekijken we of dit daadwerkelijk werkt, hoe en waar het werkt en wat de resultaten zijn.’ Niet controversieel In iedere gemeente is vanaf dit jaar een Centrum voor Jeugd en Gezin operationeel, vaak verschillend van opzet en kwaliteit. Het CJG is een basisvoorziening waar jeugd, ouders en opvoeders terecht kunnen voor opvoedingsvragen. Erna:‘Het vormt de toegang tot de jeugdzorg. Het is opgezet voor de versterking van het zogenaamde voorliggende veld, maar kan een belangrijke voorziening worden voor de transitie van de jeugdzorg.’ In de provincie Noord Brabant zijn de vijf grote gemeenten Eindhoven,’s-Hertogenbosch,Tilburg, Helmond en Breda, de B5, al heel actief bezig met de aanstaande veranderingen. De politieke kleur van het college van B&W in die steden is daarbij niet belangrijk gebleken. De veranderingen in de zorg voor jeugd staan eigenlijk niet ter discussie. Erna:‘Het demissionaire kabinet heeft de transitie van de jeugdzorg ook niet controversieel verklaard. Het hangt vaak af van de motivatie van de individuele wethouder die jeugd in zijn portefeuille heeft. De een is veel voortvarender dan de ander.’ Omdat de geïndiceerde zorg ook overgeheveld wordt, vraagt dat van de gemeente veel voorbereiding en kennis van de specifieke doelgroep met complexe problematiek. Kennis die nu nog vaak ontbreekt. De provincie heeft hiermee veel ervaring opgedaan en die moet goed overgedragen worden. Voor de instellingen die specialistische, geïndiceerde zorg leveren, zal er niet veel veranderen. Er blijven multiprobleemgezinnen bestaan, die echt specialistische hulp nodig hebben, aldus de lectoren. De B5-gemeenten zijn groot genoeg om het nieuwe beleid integraal in te zetten. Andere, kleinere gemeenten zullen het regionaal moeten organiseren. Erna:‘Kleine gemeentes zoeken elkaar dan ook op. Alleen door samenwerking kan de transitie gerealiseerd worden. Dit hele proces duurt lang en de samenwerking kost veel kruim.’ In het CJG moeten generalisten werken die afkomstig zijn uit verschillende sectoren, menen de lectoren: goed opgeleide mensen met brede competenties, die goed kunnen signaleren, informeren en samenwerken. Ze kunnen lichte vormen van hulp inzetten en verbindingen leggen met andere hulpverleners wanneer dat nodig is.‘Die generalisten zijn mensen met een maatschappelijk werkopleiding of ze zijn sociaal pedagogisch hulpverlener. Ze kunnen ook afkomstig zijn uit de jeugdgezondheidszorg of ze zijn gezinscoach.’, aldus Lisbeth.
Omslag in het denken De lectoren onderzoeken wat het betekent voor de opleidingen dat er voor het CJG goed opgeleide generalisten met brede competenties nodig zijn. Lisbeth: ‘De opleiding vraagt zich natuurlijk af wat de transitie voor de studenten betekent. Ze moeten heel concreet reageren op de veranderingen in het werkveld. En het werkveld vraagt zich op zijn beurt af wat de opleiding kan leveren. We staan op een belangrijk moment in de geschiedenis van het sociaal werk. De rol van de sociale professional gaat veranderen. Daar moeten ook de opleidingen zich toe verhouden. ‘Bij de keuze voor projecten vanuit het lectoraat stemmen we daarom af met de praktijk en het onderwijs. Soms zijn ideeën te
‘Het vergt een omslag in het denken van professionals om niet meteen zorg te gaan verlenen bij een hulpvraag’
specifiek voor het onderwijs, maar wel goed en bruikbaar voor het werkveld. We kiezen bij voorkeur voor projecten die voor beide relevant zijn. Uit ervaring weten we dat je met de implementatie van resultaten in het onderwijs vroeg moet beginnen.’ Erna: ‘Het vergt een omslag in het denken van professionals om niet meteen zorg te gaan verlenen bij een hulpvraag. Dat is ook moeilijk wanneer je wel zo opgeleid bent en al jaren op die manier werkt. Wat die andere manier van werken nu echt betekent, moeten we in praktische termen vertalen. Samenwerken blijkt in de praktijk toch erg lastig te zijn. Je moet je positie vinden in het geheel, je eigenheid behouden en vooral bijdragen aan het welzijn van de cliënt.’ Het lectoraat maakt door dit onderzoek tegelijkertijd zichtbaar wat jeugdzorg goed doet in de zorg. Erna: ‘Dat is een bijkomend positief effect. De sector staat al jaren in een kwaad daglicht. Er gaat geen maand voorbij of de media vermelden wel iets negatiefs over tekortschietende professionals.’ In de krant zou eigenlijk het verhaal moeten staan van een gezin dat goed geholpen is, suggereert ze. ‘Maar dat is helaas geen nieuws.’ Lisbeth: ‘In de jeugdzorg zit heel veel expertise en die moet niet overboord gezet worden. Er heerst te veel een cultuur van blaming en de reactie daarop is verdedigend. Dat is niet de juiste houding. We moeten de schouders eronder zetten en laten zien wat we doen. Daar komen we veel verder mee.’
nummer 4, augustus 2012
>
11
Erna Hooghiemstra is een dag per week lector. Ze is van huis uit sociaal geograaf en is gepromoveerd op integratie door partnerkeuze van jonge Marokkanen en Turken in Nederland. Ze werkte bij het Sociaal Cultureel Planbureau en deed daar beleidsgericht onderzoek. Ze was directeur van de Nederlandse Gezinsraad, onderzoeker bij het IvA in Tilburg en twee jaar lector jeugd en gezin bij Fontys hogescholen. Sinds vier jaar is ze directeur van PON, het kennisinstituut op het sociale en culturele domein in Tilburg. Haar aandachtsgebieden zijn de afgelopen jaren jeugd, zorg en gezin. Lisbeth Verharen is afkomstig uit het sociaal werk en was werkzaam bij het NIM, algemeen maatschappelijk werk in Nijmegen. Ze studeerde Algemene Sociale Wetenschappen. Bij de Hogeschool Arnhem Nijmegen werd ze hoofddocent en curriculum coördinator maatschappelijk werk en dienstverlening. Ze promoveerde in 2010 op het onderwerp psychosociale hulpverlening voor naasten van traumapatiënten. Ze is twee dagen per week associate lector bij het lectoraat Acute Intensieve Zorg van de HAN. Voor het nieuwe lectoraat werkt ze eveneens twee dagen per week.
Vernieuwingen Inmiddels zijn jeugdzorgorganisaties in de provincie al enkele pilots gestart om de uitgangspunten van de transitie vorm te geven. Lisbeth:‘Sommige instellingen zijn heel bevlogen en proactief bezig. Centraal staat het gezin met de hulpvraag. Dichtbij het gezin blijven betekent dus dat de gezinszorg die al in huis is, het gezin in eerste instantie ondersteunt. De geïndiceerde jeugdzorg wordt extra ingezet. De medewerkers worden professioneel getraind in methodieken rond de eigen krachtgedachte van het gezin, het bereiken en beter inzetten van de sociale netwerken rond het gezin en oplossingsgerichte hulpverlening.’ Op een indirecte manier zal de transitie ook zorgen voor een transformatie van het bestaande aanbod, zo vertellen de lectoren. De vraag is namelijk of de geboden zorg nog wel past bij de vragen van nu. Er komen fusies op gang, organisaties zoeken elkaar op, gaan voor de vernieuwing of juist voor profilering van dat wat ze goed kunnen. Erna:‘Het belang van kinderen en
12
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
‘Vergroten van het probleemoplossend vermogen van mensen is van alle tijden’
jeugdigen moet daarbij voorop staan. En zorgaanbieders moeten niet denken dat ze altijd maar zullen blijven voortbestaan.’ Lisbeth:‘Bestuurders zijn al langer met deze vragen bezig, dat merken we. Professionals houden zich bezig met de vraag hoe ze de nieuwe zorg kunnen waarmaken en ouders hopen dat er minder hulpverleners bij hun over de vloer komen.’ Het lectoraat beweegt mee met gebeurtenissen in het werkveld en in de samenleving, vertelt Erna.‘De crisis bijvoorbeeld. Het teruggaan in inkomen raakt ook aan gezinnen en daarmee aan jeugdzorg. Economische veranderingen zijn na de verkiezingen zeker te verwachten. Dat gaat waarschijnlijk nog sterker betekenen dat burgers veel meer zelf moeten oplossen, dat er meer samenhang en samenwerking in de wijken moet komen en dus ook meer goed opgeleide professionals.’ Maar is dat nieuw? Lisbeth:‘Vergroten van het probleemoplossend vermogen van mensen is van alle tijden. Dat is de basis van het maatschappelijk werk immers al ruim honderd jaar’. Die vier jaar van het lectoraat mogen daar nu gerust bij opgeteld worden.
<
Marian Kremers is maatschappelijk werker en journalist.
nummer 4, augustus 2012
12
g internethulpverlenin Een onderzoek naar online hulpverlening
Digitale of doodlopende weg? Steeds meer mensen zoeken online hulp bij psychische en sociale problemen. In drie jaar tijd is dat aantal meer dan verdrievoudigd, tot 181.000 (NOS, 2011). Ik lees ook dat online hulpverlening niet alleen efficiënter werkt dan het voeren van face-to-face gesprekken, maar dat de resultaten ook nog eens veelbelovend en effectief lijken (Schalken, 2010). Ik ben 45 jaar en nauwelijks opgegroeid in het digitale tijdperk. Daarom sta ik enigszins sceptisch tegenover hulp per computer. Ik geef de voorkeur aan het traditionele face-to-facegesprek, maar is dit terecht? Onthoud ik mijn cliënten geen effectief, door Kristel Bakker doeltreffend hulpmiddel? Hoogste tijd voor een afslag naar de digitale snelweg. Geschiedenis De komst van de personal computer bracht technologie dichter bij het maatschappelijk werk. Dat ging niet van harte. In december 1984 kopte de Volkskrant ‘Welzijnswerk nog huiverig voor werken met computer’. Argumenten als bescherming van de privacy en bewaking van de warme, intermenselijke contacten werden gehanteerd om de technologie buiten te houden (Canon Sociaal Werk). Maar het waren uiteindelijk de websites van maatschappelijke instellingen zelf die onbewust en ongewild, online hulpverlening binnen het vak in gang zetten. In de jaren negentig ontwierpen veel instellingen een eigen website met contactgegevens, die cliënten veelvuldig raadpleegden. Zo kwamen steeds meer contacten tussen instellingen en hulpzoekenden op basis van internet tot stand. De allereerste aanzet tot online hulpverlening gaf een kind in 1994. Het was een beller naar de Kindertelefoon. Deze jonge gebruiker van de moderne technologie verzocht de instelling per brief om hulp via internet. In 1997 begon naar aanleiding daarvan de Telefonische Hulpdienst Utrecht met chatmogelijkheden (Schalken, 2010). Sindsdien zijn er tientallen websites ontwikkeld gericht op het verlenen van hulp op afstand. Internet is uitgegroeid tot een belangrijk laagdrempelig instrument bij het vinden van hulp bij problemen. Sites als gripopjedip.nl, 113online.nl, alcoholdebaas.nl, kleurjeleven.nl en klikvoorhulp. nl worden veel gebruikt en zijn bij een brede groep internetgebruikers bekend. Succesverhaal Op het eerste gezicht is online hulpverlening dus een onverdeeld succesverhaal. Dat komt onder meer tot uiting in de vele
varianten: van geprotocolleerde behandeling tot laagdrempelig contact (Schalken, 2010). Het laagdrempelige karakter en de toegankelijkheid worden als voordeel beschouwd ten opzichte van de klassieke face-to-facebenadering. Op elk gewenst moment, 24 uur per dag, kun je naar op maat gesneden websites surfen. Cliënten zijn daarmee niet langer gebonden aan vaste afspraaktijden. Bijkomend voordeel is dat vaak in een eerder stadium hulp wordt gezocht. Ook worden er nieuwe doelgroepen bereikt, cliënten voor wie face-to-facecontact een te hoge drempel is. Diverse overzichtsstudies laten positieve effecten zien, die betrekking hebben op vermindering van symptomen en verbeteringen in kennis, gedrag en kwaliteit van leven, met name bij depressieklachten, angst en verslavingsproblematiek (NJI). Online hulpverlening is echter niet voor alle doelgroepen
nummer 4, augustus 2012
>
13
geschikt. Hulpverlenen via de computer wordt afgeraden bij cliënten met een ernstige stoornis zoals een psychose of schizofrenie. Daarnaast is digitale hulpverlening minder geschikt voor doelgroepen in hogere leeftijdscategorie (De Groot, 2010). Jongeren voegen nu eenmaal makkelijker in op de digitale snelweg dan hulpzoekenden op leeftijd. Anoniem Direct gerelateerd aan de voordelen van online hulpverlening, is de anonimiteit en de daaruit voortvloeiende openheid. De hulpzoekende kan op veel sites anoniem zijn of haar verhaal doen via e-mail of chat. Die anonimiteit brengt dikwijls een grotere openheid met zich mee: cliënten leggen in hun communicatie vaak ziel en zaligheid bloot. Hulpverleners kunnen hier hun voordeel mee doen, aangezien problematiek sneller inzichtelijk wordt, waardoor zij adequaat kunnen reageren (Schalken, 2010). Diezelfde anonimiteit kan ervoor zorgen dat de hulpverlening vluchtig en oppervlakkig wordt. Meestal beschikken instanties uitsluitend over het e-mailadres van een cliënt. Als er geen reactie meer komt, is niet te achterhalen waarom een cliënt afhaakt. De afstand tussen hulpvrager en hulpverlener is letterlijk groot en dat heeft nogal eens tot gevolg dat veel cliënten de behandeling vroegtijdig stoppen. De effectiviteit van dit instrument is dan ontoereikend en van mindere kwaliteit dan bij de face-tofacesetting (Schalken, 2010). Veel online hulpzoekers geven de voorkeur aan schrijven boven praten. Daarbij ontbreekt echter de non-verbale communicatie. Alleen de schriftelijke communicatie blijft over. Als een cliënt schrijft dat hij zich boos voelt, is daarop in online contact letterlijk geen ‘zicht’. De hulpverlener kan niet zien of er misschien eerder sprake is van verdriet. Een cliënt moet dus voldoende begaafd zijn om zich goed te kunnen uitdrukken op papier. Datzelfde geldt voor de hulpverlener, die vanuit geschreven tekst emoties en achterliggende motieven moet kunnen herkennen en e-mails zorgvuldig en verhelderend moet kunnen opstellen, zonder dat er misverstanden over ontstaan (Schalken, 2011). Financiering Ook tellen de kosten. Bezuinigingen raken onze sector hard. Het is zaak om met gereduceerde budgetten de kwaliteit van hulpverlening op peil te houden. Online hulpverlening biedt de mogelijkheid om efficiënter te werken. Doordat hulpverleners niet elke vraag persoonlijk hoeven te beantwoorden, kunnen voor hetzelfde geld meer cliënten tegelijkertijd worden behandeld, in een korter tijdsbestek. Online hulpverlening kan daarmee op termijn leiden tot kostenbesparing, ook omdat het meer mogelijkheden biedt om stepped care interventies in te zetten volgens de formule: minimaal waar mogelijk, zwaar waar nodig (NJI). Online hulpverlening mag dan efficiënter zijn, de financiering is complex. Bezoekers van sites zijn meestal anoniem en kunnen uit het hele land komen. Gemeenten en provincies willen echter graag dat hun subsidies voor hulpverlening terechtkomen bij de inwoners van hun gemeente of provincie. En zorgverzekeraars willen veelal alleen vergoeden op basis van hulp die geboden is
14
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
aan specifieke cliënten. Polisidentificatie is in geval van anonieme hulpverlening niet mogelijk (Conijn, 2007). Juiste richting Talloze online hulpsites met chat- en e-mailfaciliteiten hebben inmiddels hun meerwaarde aangetoond. De opkomst van dit hulpverleningsinstrument is dan ook een kans om nieuwe wegen in te slaan die aansluiten op de verdere digitalisering van de samenleving. Internethulpverlening is zeker geen doodlopende weg.Toch is het op sommige knooppunten nog zoeken naar de juiste richting. De financiering en kwaliteitsbewaking zijn een kwetsbaar onderdeel. Zo is het zaak om goede afspraken te maken met zorgverzekeraars en subsidiërende instellingen. Het invoeren van een overkoepelende, kwaliteitsbewakende instantie met bijbehorend keurmerk is eveneens aan te bevelen. Ook dient er een vangnetsysteem te worden ontwikkeld voor de hulpzoekende ‘afhakers’. Daarnaast is het van belang dat de mogelijkheden van online hulpverlening meer bekendheid krijgen, zodat ze standaard onderdeel uitmaken van de ‘gereedschapskist’ van de hulpverlener. Dat kan bijvoorbeeld door deze innovatieve manier van hulpverlenen op te nemen in de opleidingen voor sociaal werk. Op dit moment is er geen aandacht voor in het onderwijsprogramma. Tot slot vind ik dat de face-to-facebenadering zeker niet uit beeld mag raken. Er zijn altijd doelgroepen die meer gebaat zijn bij de klassieke vorm van hulpverlening. Gelukkig maar, want alle voordelen ten spijt, voorlopig vind ik als professional mijn bestemming nog in het traditionele face-to-facemodel. Dat neemt niet weg dat ik mijn cliënten de digitale route zal wijzen als daar aanleiding voor is. Laatst nog verwees ik een cliënt met een gokverslaving naar de site gokkendebaas.nl, als aanvulling op mijn eigen programma. Er zijn immers meerdere wegen die naar Rome leiden. < Kristel Bakker is maatschappelijk werker en coördinator van het project Schuldhulpmaatje in Nijmegen. Ze schreef dit artikel op basis van haar paper voor de opleiding MWD aan de HAN.
& Bronnen
• Conijn, B. e.a (2007), E-Mental Health: High Tech, High Touch, High
Trust. Utrecht: Trimbos Instituut. • Groot, G. de (2010), Chatten: uitdaging of drempel?!. Utrecht: SWP. • Schalken, F. e.a. (2010), Handboek Online hulpverlening. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. • Schalken, F. ‘Je kunt geen glaasje water of tissue geven. Abortusverwerking via internet’, in: Maatwerk, nummer 4, augustus 2011, p. 16-17. • http://nos.nl/artikel/312007-online-hulpverlening-fors-toegenomen. html, zoekdatum: 12-11-2011 • www.canonsociaalwerk.eu/nl/details.php?cps=43&canon_id=62, zoekdatum: 22-10-2011 • www.nji.nl/nji/dossierDownloads/Wat_werkt_Online_hulp.pdf, zoekdatum: 31-10-2011
zingeving Zingevende gespreksvoering in het maatschappelijk werk
‘Waarom ik?’ Maatschappelijk werkers zijn bij uitstek geschikt om met cliënten over zingeving te praten. De meeste vaardigheden hebben ze in zich. Toch kan het lastig zijn, bijvoorbeeld door de door Maritza Gerritsen & Marjoleine Vosselman wanhoop van anderen. Veel doen helpt.
Leonie was 30 toen werd vastgesteld dat zij eierstokkanker had. Vanaf dat moment ging alles razendsnel. De operatie waarbij haar eierstokken werden verwijderd. De chemotherapie, die een half jaar lang een ware martelgang voor haar was en het ergste, de conclusie dat ze geen eigen kinderen zou kunnen krijgen. In diverse ziekenhuizen trok een waar circus aan artsen, verpleegkundigen en andere hulpverleners aan haar bed voorbij. De maatschappelijk werker ging met haar na of er in praktisch en financieel opzicht dingen geregeld moesten worden. Gelukkig was alles snel geregeld. Een verpleegkundige vroeg of ze misschien behoefte had aan geestelijke verzorging. Omdat Leonie niet religieus is, dacht ze – ten onrechte – dat zij hiervoor niet in aanmerking kwam. Voor haar emotionele vragen, werd ze doorverwezen naar de psycholoog. Die constateerde dat haar copingstrategieën adequaat waren. Toch was er een vraag die Leonie parten bleef spelen: ‘Waarom ik?’ De psycholoog reageerde met een retorische tegenvraag: ‘Is daar ooit een antwoord op te geven?’ Daar moest Leonie het mee doen. Existentiële vragen en angsten bleven echter spoken. Niet een tijdje, maar jarenlang. Verdienen haar zinvraag en existentiële angst niet meer aandacht? Laten hulpverleners deze patiënte niet onnodig in de kou staan? Waarom gaat geen van de genoemde hulpverleners met Leonie het gesprek aan?
15
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
Juist maatschappelijk werkers Het is een veelvoorkomend misverstand dat zinvragen exclusief zouden behoren tot het domein van geestelijk verzorgers of alleen aan de orde zijn bij de doelgroep ouderen. Onze stelling is dat juist maatschappelijk werkers in staat zijn tot zingevende gespreksvoering met diverse doelgroepen. Wij vinden hiervoor steun in het kaderdocument dat de grondslag biedt voor sociaalagogische beroepsprofielen: Vele takken, één stam. In dit document wordt een aantal domeinen van menselijk functioneren onderscheiden. Het eerste domein luidt: ‘Het menselijk bestaan op zich, gericht op existentiële vragen en bevordering van humaniteit door expliciet zinvragen aan de orde te stellen.’ Dit domein heeft invloed op alle andere domeinen, maar loopt het risico tussen wal en schip te belanden.We belichten in dit artikel drie redenen voor maatschappelijk werkers om deze handschoen op te pakken. Juist het toegankelijke en warm menselijke imago van het maatschappelijk werk vormt een goed vertrekpunt voor moeilijke gesprekken.Vervolgens beargumenteren we dat zingevende gespreksvoering nauw aansluit bij het competentieprofiel. We beginnen echter bij bewustwording: maatschappelijk werkers kennen immers een sterke neiging om zinvragen te omzeilen.
nummer 4, augustus 2012
>
15
Bianca de Blok / Nationale Beeldbank Wegvluchten Als wij studenten de vraag voorleggen waarom zij graag maatschappelijk werker willen worden, dan zeggen negen van de tien studenten: ‘Omdat ik mensen wil helpen hun problemen op te lossen’. Zij realiseren zich nog niet hoe moeilijk het kan zijn om mensen bij te staan als er geen oplossingen zijn. Soms valt er niets te repareren. Soms is er zelfs geen troost. De neiging van hulpverleners om juist voor zinvragen weg te vluchten is dan ook heel begrijpelijk. Leonie’s existentiële angst is zo confronterend dat haar wanhoop gemakkelijk kan overslaan op de hulpverlener. De hulpverlener staat onmachtig met lege handen. Het risico bestaat dat de maatschappelijk werker om de zinvragen heen praat. Er zijn verschillende barrières om op zinvragen in te gaan (Johnston Taylor e.a. 2010). De hulpverlener denkt bijvoorbeeld: ‘Laat ik er maar niet op ingaan, want dan raakt de cliënt alleen maar van slag.’ Een andere valkuil is om zinvragen alsnog in oplossingsgerichte termen te vertalen, zoals: ‘Als u depressief bent, kan de psychiater u medicijnen voorschrijven.’ De behoefte om troost te bieden, smoort zinvragen in de kiem als de hulpverlener sussend zegt: ‘Het komt allemaal wel goed.’ De barrières voor het bespreken van zinvragen zijn reëel en er is moed en vertrouwen voor nodig om deze barrières te overwinnen. Het vraagt om zelfcompassie voor de eigen gevoe-
16
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
lens van onmacht en angst die zich bij zinvragen aan kunnen dienen. En om vertrouwen op de eigen competenties om deze gesprekken aan te gaan. ‘Ze is zo gewoon’ Er zijn redenen genoeg om erop te vertrouwen dat de kwaliteiten van de maatschappelijk werker zinvolle gesprekken mogelijk maken. De kracht van het maatschappelijk werk is onder meer het toegankelijke contact. Dat ervoeren Ad en Sonja ook. Zij verloren hun dochter van 26 aan kanker na een ziekbed van slechts zes weken. Hun enorme verlies sloeg alle zin uit hun leven weg. De periode na het verlies ervoeren zij als ‘leven onder een glazen stolp’. Alles was verdoofd en denken aan de toekomst was bijna onmogelijk. Na het overlijden kwam het echtpaar voor begeleidingsgesprekken naar het maatschappelijk werk. De maatschappelijk werker nam de tijd, luisterde en stond stil bij de waarde die hun dochter voor hen heeft. Niet alleen de mooie herinneringen, maar ook de moeilijke tijden kregen een plek. Vervolgens kwam de huidige situatie aan de orde. Het grote gemis, het intense verdriet en het niet weten hoe het verder moet. Dit niet weten is eigen aan zinvragen, want zin dient zich niet vanzelf aan. De maatschappelijk werker stond ze bij in deze vertwijfeling. Kleine, taakgerichte opdrachten hielpen het echtpaar de blik
weer naar buiten te richten. Aandacht geven aan hun overgebleven dochter vormde een sleutel naar het normaliseren van het bestaan en het zingeven aan de dagelijkse dingen. Hierna volgde contact leggen met de mensen om hen heen, weer gaan werken en op vakantie gaan. En telkens was er de maatschappelijk werker om terug te koppelen wat beiden hier voor moeilijkheden in tegen kwamen. Een familielid die niets meer van zich liet horen, voor het eerst naar een feestje gaan, alles was bespreekbaar. Gaandeweg ontstonden er weer plannen. Hun andere dochter maakte dat ze hun ouderrol weer op konden pakken en de komst van een tweeling bij de buren waar ze vaste oppas
Het risico bestaat dat de maatschappelijk werker om de zinvragen heen praat
werden, bracht nieuwe zin. En daar zit een van de belangrijkste aandachtspunten in de begeleiding van zinvragen. Door stil te staan bij de dagelijkse zaken, de kleine en grote dingen die het leven moeilijk of de moeite waard maken, neem je blokkades weg om over zingeving te praten. ‘Ze is zo gewoon’, zei Sonja tijdens de evaluatie van de hulpverlening. En juist die ‘gewone’ maatschappelijk werker maakt de drempel om het gesprek over zinvragen aan te gaan zoveel lager. Het blijkt vaak moeilijk om de juiste woorden te vinden. Al snel wordt het taalgebruik wollig, spiritueel of zelfs religieus en daarmee te abstract voor cliënten. De uitdaging voor maatschappelijk werkers is dan ook om in de voor hen zo kenmerkende normale mensentaal het gesprek aan te gaan over datgene wat voor mensen betekenis heeft.
cliënt zich gehoord. Bovendien fungeren de reflecties als een spiegel waarin de cliënt de betekenis van zijn of haar gevoelens herkent. De cliënt krijgt op die manier grip op het eigen proces van betekenisverlening. Dit betekent dat de aandacht van de maatschappelijk werker zich richt op ‘een laagje dieper’. De werker luistert naar de gevoelens en behoeften die schuil gaan achter de woorden aan de oppervlakte. Op de vraag ‘Waarom ik?’ van Leonie, zou een eerste reactie dan bijvoorbeeld gericht kunnen zijn op het overweldigende gevoel van onmacht dat achter haar vraag schuilt. Simpelweg door het te erkennen:‘wat een onmacht…’. Een dergelijke reactie maakt je cliënt duidelijk dat je ziet hoe ze worstelt. Het geeft blijk van de intentie van de maatschappelijk werker om zich in te leven in de belevingswereld. Die intentie is belangrijker dan dat de parafrase precies klopt, omdat de cliënt voelt dat de maatschappelijk werker hem daadwerkelijk wil bijstaan. Het is op een paradoxale manier betekenisvol om samen stil te staan bij het ontbreken van zin in het leven van cliënten. Frits de Lange (2008) verwoordt het zo:‘Levensvragen vereisen duurzame presentie: het samen met anderen uithouden en “doorwerken” van ervaren kwetsbaarheid, behoeftigheid, zinloosheid en verlies.’ De maatschappelijk werker die de handschoen oppakt en erin slaagt de hindernissen te nemen, kan de cliënt bijstaan in iets dat mensen volgens De Lange uiteindelijk alleen zelf kunnen ontdekken: de zin van hun eigen leven. Zingevende gespreksvoering vereist al met al toegankelijkheid, moed, mededogen en warme menselijkheid. Laat dat nu precies de kracht van het maatschappelijk werk zijn. < Maritza Gerritsen werkte als medisch maatschappelijk werker en is docent en supervisor bij MWD aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Ze is medeauteur van het boek Basiswerk maatschappelijk werk en
dienstverlening. Marjoleine Vosselman is trainer/coach bij Zinproeverij en docent Psychologie aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.
Vaardigheden Soms volstaat zwijgen. Zinvragen vereisen namelijk allereerst dat je er gewoon bent, dat je als empathische gesprekspartner present bent (zie Baart, 2001). Het is belangrijk om je als maatschappelijk werker te realiseren dat je niet altijd iets hoeft ‘op te lossen’. De bereidheid en moed om samen stil te staan bij de vraag van cliënten is in zichzelf helend (Rosenberg, 2011). Empathisch luisteren naar wat de ander beweegt, helpt cliënten om gaandeweg op zoek te gaan naar hun eigen antwoorden. De competentie ‘contact maken’ (Beroepsprofiel) krijgt in het licht van zinvragen de betekenis van contact maken met gevoelens van pijn, onmacht en existentiële angst. De belangrijkste vaardigheden die nodig zijn voor zingevende gespreksvoering heeft een maatschappelijk werker in zich. In die zin hoeven maatschappelijk werkers niet zoveel bij te leren. Tegelijkertijd draagt veel oefenen bij aan het overwinnen van emotionele barrières, het bewust worden van de eigen professionele kracht en het versterken van vaardigheden. Het vermogen onderliggende gevoelens en behoeften te parafraseren en te reflecteren versterkt het contact. Door het benoemen van onderliggende gevoelens en behoeften voelt een
17
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
& Bronnen
• Baart, A. (2001), Een theorie van de presentie, Utrecht: Lemma 2001 • Johnston Taylor, E., P. van der Wal & J. Wijngaard (2010), Tja, wat
zal ik zeggen. Met cliënten in gesprek over spiritualiteit. Uitgeverij Boekencentrum. • Lange, F. de (2008), ‘De omgang met levensvragen in een veranderend levensbeschouwelijk landschap’. In: Geron, tijdschrift voor ouder
worden en maatschappij, nr. 1. • NVMW (2011), Beknopt beroepsprofiel van de maatschappelijk wer-
ker. Via www.nvmw.nl • Rosenberg, M. (2011), Geweldloze Communicatie, ontwapenend,
doeltreffend en verbindend. Nieuwe volledig herziene editie. Rotterdam: Lemniscaat. • Sectorraad Hoger Sociaal agogisch onderwijs (2008), Vele takken, één
stam. Kader voor de hogere sociaal agogische beroepsopleidingen. Profilering sociaal agogische opleidingen. Amsterdam: Uitgeverij SWP.
nummer 4, augustus 2012
17
Niet vanzelfsprekend Patiënten met hoofd-halskanker kunnen na de operatie vaak niet praten. Omdat hun stembanden zijn verwijderd of vanwege een tijdelijk spreekverbod bijvoorbeeld. Veel van hen komen protocollair bij het medisch maatschappelijk werk. Maar hoe praat je met door Jesmin Poelstra hen? En welke ethische vragen kunnen er spelen?
Per jaar wordt in Nederland ongeveer 2650 keer de diagnose hoofd-halskanker gesteld, tegenover tienduizend keer de diagnose borstkanker, de meest voorkomende vorm van kanker. Niet ieder ziekenhuis heeft de mogelijkheid om kanker in het hoofdhalsgebied te behandelen. Daarom is de zorg voor deze patiënten geconcentreerd in acht centra. Ik werk in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) dat in samenwerking met het Medisch Centrum Leeuwarden een van die centra vormt. Hoofd-halskanker is een verzamelnaam voor lipkanker, keelholtekanker, mondholtekanker, neus(bij)holtekanker, huidkanker (aan aangezicht, neus, ooglid en oorschelp), strottenhoofdkanker, speekselklierkanker en kanker in de lymfklieren in de hals.
18
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
Roken en overmatig alcoholgebruik zijn de hoofdoorzaken. Twaalf tot vijftien flesjes bier per dag zijn voor sommige patiënten geen uitzondering. Zorgtraject Binnen de hoofd-halsoncologie van het UMCG wordt gewerkt vanuit een helder omschreven zorgtraject: de route die patiënten doorlopen van diagnostiek, behandeling tot controle. Patiënten komen na de intake via het zogenaamde ‘poortspecialisme’ Keel-, Neus- en Oorheelkunde (KNO) of Kaakchirurgie op een Multidisciplinair Spreekuur. Ze ontvangen de eerste dag meestal al een voorlopig behandelvoorstel. Op deze manier weten pa-
Foto: Remco van de Sanden / Nationale Beeldbank
Medisch maatschappelijk werk bij hoofd-halskanker
medisch mw tiënten snel waar ze aan toe zijn. Het medisch maatschappelijk werk is een geïntegreerd onderdeel van het zorgtraject binnen de hoofd-halsoncologie. Het medisch maatschappelijk werk werkt nauw samen met het behandelteam zoals kaakchirurgen, nurse practitioners, de verpleegafdeling en de diëtiste. Er werken drie maatschappelijk werkers voor de poortspecialismen Kaakchirurgie en KNO. Binnen de Keel-, Neus- en Oorheelkunde ligt het accent op de keel-, neus- en oorkanker. Het maatschappelijk werk van de KNO ziet protocollair alle patiënten die belast zijn met keelkanker. Dit omdat de psychosociale gevolgen, zoals het verlies van de stem, voor deze patiëntengroep enorm groot zijn. Overige oncologische aanmeldingen binnen de KNO zien we op indicatie. Binnen de Kaakchirurgie ligt het accent op de mondbodem, tong, lippen, speeksel- en halsklieren. Het mmw van de Kaakchirurgie ziet iedere week alle oncologische patiënten van de Kaakchirurgie protocollair.
het maatschappelijk werk binnen het ziekenhuis is daarom zeer belangrijk. Tijdens het intakegesprek vragen we naar alcohol- en sigarettengebruik. Veelal drinkt de patiënt al jaren en daarom is dit probleem niet zomaar oplosbaar. Als mensen wel openstaan voor verandering, dan verwijzen we ze door naar de verslavingszorg. Van belang is het om voor de operatie te weten of er sprake is van verslavingsproblematiek, zodat we patiënten beter kunnen voorbereiden op de operatie en hulpverlening in gang kunnen zetten. In het eerste gesprek weten patiënten nog niet wat hen te wachten staat en hoe ze met de situatie om zullen gaan. Daarom zijn er meerdere momenten nodig om een inschatting te maken over het welbevinden van een patiënt. Veelal vinden mensen het prettig dat het mmw in beeld blijft, ook al hebben ze geen duidelijke hulpvraag. De praktijk leert dat de hulpvraag tijdens de klinische fase (opname) zichtbaar wordt.
Psychosociale gevolgen Alle vormen van kanker brengen specifieke problemen met zich mee. Hoofd-halskanker manifesteert zich in het keel-, neus-, halsen mondgedeelte. De confrontatie met beperkingen, littekens in het gezicht, vervorming van het gezicht, niet meer goed of helemaal niet meer kunnen spreken, de sociale impact van het niet meer kunnen eten, sterke mondgeur als gevolg van de kanker en de confrontatie met de buitenwereld zijn allemaal thema’s waar patiënten mee te maken kunnen krijgen. Onze patiënten kunnen na de operatie niet spreken (door verlies van stembanden of tijdelijk spreekverbod na operatie), terwijl ons vak uit praten bestaat. De communicatie verloopt schriftelijk, maar schrijven dekt niet de lading van emoties. De wet der communicatieregels stelt echter dat 93 procent van alle communicatie non-verbaal is. Dat maakt dat we meestal wel zicht krijgen op de belevingswereld van patiënten. Maar hoe moet een patiënt verder in het leven waarin verbale communicatie een belangrijk onderdeel is? Een snelle, dynamische maatschappij, waarin je je stem moet laten gelden om gehoord te worden. Dat wordt een stuk lastiger als je belast bent met de gevolgen van kanker in het hoofd-halsgebied. Deze psychosociale thema’s zijn het brede werkgebied van de medisch maatschappelijk werker binnen de hoofd-halsoncologie.
Voor de operatie Hulpverlening in de eerste fase kun je beschouwen als crisisinterventie. Als mensen net te horen hebben gekregen dat ze kanker hebben, is hun leven ernstig ontregeld. Deze fase kenmerkt zich vaak door angst, onzekerheid en ongeloof. Als mmw’er probeer je tijdens het ziekteproces voorwaarden te scheppen. Dit betekent dat je meedenkt in het zoeken naar oplossingen zodat er zo min mogelijk onrust, onzekerheid en onduidelijkheid bestaat over de behandeling.
Protocollaire kennismaking Alle patiënten met keelkanker en alle kaakchirurgische patiënten krijgen een protocollaire kennismaking met het mmw. De Werkgroep Hoofd Hals Oncologie Groningen vindt het belangrijk dat dit eerste contact ruim voor de behandeling plaatsvindt, omdat patiënten dan nog kunnen praten. Het doel van het protocollaire gesprek is om psychosociale problematiek in een vroeg stadium te detecteren, zodat we meteen kunnen anticiperen en tijdens opname minder voor verrassingen komen te staan. Het preoperatieve gesprek verbaast sommige patiënten:‘Een gesprek met het maatschappelijk werk? Ik ben ziek en niet gek.’ Blijkbaar hebben zij een bepaalde beeldvorming van het mmw. Uitleg over de mogelijkheden van
‘Een gesprek met het maatschappelijk werk? Ik ben ziek en niet gek’ Iedereen heeft zijn eigen rugzak aan levenservaringen. De ene is zwaarder gevuld dan de andere. Daarom vinden wij het belangrijk om vooraf te weten hoe mensen tegenover het medische traject staan, of ze ingrijpende ervaringen hebben meegemaakt, zoals het overlijden van een dierbare of een scheiding. De ervaring leert dat op het moment dat ziekte in beeld komt, trauma’s actueel kunnen worden, ook als je denkt dat je ze hebt verwerkt. Ziekte raakt iedereen, maar hoe je ermee omgaat, is voor iedereen verschillend (coping). Daarbij is het van belang om zicht te krijgen op het sociale netwerk van een patiënt. De operatie is ingrijpend. Na ontslag is het belangrijk dat patiënten terug kunnen vallen op hun omgeving. Als dat niet het geval is, wordt multidisciplinair bekeken hoe we een vangnet om de patiënt heen kunnen bouwen. Het maatschappelijk werk heeft hierin een actieve rol. Zicht op de mens De psychosociale diagnostiek wordt vastgelegd in een verslag. Dit verslag gaat met toestemming van de patiënt naar het behandelteam. Vervolgens doet de verpleegafdeling dit intakeverslag in het verpleegkundig dossier van de patiënt, want zowel artsen >
nummer 4, augustus 2012
19
als verpleegkundigen vinden het prettig om zicht te krijgen op de mens achter de medische klacht. Het verslag fungeert tevens om onduidelijkheden of bijzonderheden inzichtelijk te maken voor het behandelteam. Zo vertelde een patiënt tijdens het intakegesprek dat hij niet voor de operatie kon gaan, omdat hij meer medische informatie nodig had. Het mmw piepte meteen de kaakchirurg op. De kaakchirurg kwam voor een toelichting en na dit gesprek had de patiënt voldoende informatie om wel geopereerd te willen worden. Doordat patiënten in korte tijd een grote hoeveelheid informatie krijgen en de behandeling vlot na de diagnose volgt, dringt informatie niet altijd even goed tot patiënten door. Daarom is het intakegesprek van het mmw een belangrijke filter als voorbereiding op de behandeling. Op eigen kracht Laagdrempeligheid, korte lijnen met het behandelteam en snel anticiperen zijn kenmerkend voor onze manier van werken. Het medisch maatschappelijk werk kan in iedere fase van het behandeltraject ingezet worden. Een groot gedeelte van onze patiënten lukt het om op eigen kracht het leven weer op te pakken, zeker als ze een ondersteunend netwerk hebben. Ondersteuning vanuit het mmw is dan vooral gericht op empowerment, zoeken naar een nieuw evenwicht, acceptatie, verwerking en het benadrukken van de kwaliteit van leven. In een aantal gevallen zien we complexe situaties zoals in onderstaande casus (zie kader). Na zijn operatie verbleef deze man zes weken in het ziekenhuis. In deze periode kreeg hij weinig tot geen bezoek. Hij kon na de operatie niet praten. Daardoor kon hij zijn wensen moeilijk kenbaar maken aan de verpleging en raakte hij erg gefrustreerd. De verpleging vond hem soms lastig in gedrag. Hij was eigengereid en niet goed stuurbaar. De reclassering herkende dit. Door korte en duidelijke instructies was meneer wel coöperatief. Het maatschappelijk werk was nauw betrokken. Door de tijd te nemen en via schrift te communiceren fungeerde het mmw als vertaler van zijn wensen. Duidelijk werd dat meneer spijt had van de operatie.Als hij geweten had dat de ingreep deze impact had, had hij zich nooit laten opereren. Het mmw heeft vaak met hem gesproken over zijn zware leven. Door zijn achtergrond met zijn toestemming aan de verpleging over te dragen, kreeg de afdeling meer begrip en compassie voor zijn gedrag.
Man (62, alleenstaand): • Diagnose: Plaveiselcel carcinoom mond/keelholte • Geschiedenis van overmatig drankgebruik • Zeer klein netwerk • Geen contact met familie • Onder begeleiding van reclassering • Woont in dorp zonder faciliteiten • Geen wasmachine, heeft slechts een broek en een trui • Weinig financiële mogelijkheden • Laag cognitief vermogen • Geopereerd in de mond-/keelholte en hals.
Na ontslag zou meneer het bestralingstraject ingaan. Vanuit de psychosociale diagnostiek was helder dat hij fysiek zeer kwetsbaar was, weinig ziekte-inzicht had, weinig vaardigheden had voor goede zelfzorg, weinig middelen in zijn thuissituatie voor goede zelfzorg, geen netwerk, en er in zijn dorp weinig faciliteiten aanwezig waren. De kans was groot dat meneer daarom de bestraling niet af zou maken. Dat zou betekenen dat de grote operatie voor niets was geweest, zijn klachten zouden verergeren en meneer niet meer lang zou leven. Het voorstel vanuit het behandelteam was dat meneer de bestraling zou volgen vanuit een kortdurende opname in een verpleeghuis. Meneer wilde echter de bestraling vanuit zijn eigen huis volgen. Het mmw maakte in de rol van intermediair zijn wens aan het behandelteam kenbaar. Daarna volgde er een gesprek met de kaakchirurg, de verpleeg-
Door de tijd te nemen en via schrift te communiceren fungeerde het medisch maatschappelijk werk als vertaler van zijn wensen kundige en het maatschappelijk werk. In dat gesprek zijn alle voor- en nadelen tegen elkaar afgewogen. Meneer kon goed zijn wensen verwoorden. Hij koos voor leven en is daarom overgeplaatst naar een verpleeghuis. Na een week in het verpleeghuis kwam echter het bericht dat meneer aan ernstige complicaties is overleden. Complicaties die we van tevoren niet konden overzien. Op verzoek van het mmw heeft het behandelteam deze casus geëvalueerd. Medische noodzaak In de evaluatie stonden ethische vragen centraal. Hebben we er goed aan gedaan om hem te opereren? Op welke momenten hadden we anders kunnen of moeten handelen? De conclusie was dat er vele momenten zijn geweest om stil te staan bij de wensen van meneer. De medische noodzaak om te handelen was zeer groot en de patiënt stemde toe met de behandeling. Niet behandelen zou betekenen dat hij in een korte tijd op een hele nare manier zou komen te overlijden. Uiteindelijk koos meneer toch voor leven. Dat zijn tijd nog maar zo kort was, had niemand kunnen voorspellen. In de dagelijkse patiëntenzorg in het ziekenhuis hebben we vaker te maken met ethische vraagstukken. Maar met deze groep patiënten en deze problematiek, komt de ethische kant extra scherp naar voren, zo bleek uit deze casus. <
Jesmin Poelstra is medisch maatschappelijk werker Kaakchirurgie aan het Universitair Medisch Centrum Groningen.
& Bron
• www.hoofdhalskanker.umcg.nl
20
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
het veld samengesteld door Mariette Hermans
Dementie Het definitieve concept van de Zorgstandaard Dementie is gereed. Alzheimer Nederland, Vilans en 28 brancheorganisaties en beroepsverenigingen werkten er samen aan, gedurende anderhalf jaar. De Zorgstandaard Dementie zorgt voor vaste normen voor dementiezorg. In Nederland besteden we 95% van het dementiebudget aan dag- en nachtverpleging, terwijl 70% procent van alle mensen met dementie thuis woont en dat wil blijven doen. In deze nieuwe zorgstandaard is dan ook veel aandacht voor wat er thuis kan en moet: signaleren, informeren, diagnostiek, casemanagement, behandeling, begeleiding en steun, huishoudelijke zorg, hulp bij ADL, activiteiten, respijtzorg, aangepast wonen en crisishulp. Op donderdag 31 mei overhandigden de samenstellers de concept-Zorgstandaard Dementie aan Arman Höppener, vicevoorzitter Coördinatieplatform zorgstandaarden. Bron: www.alzheimer-nederland.nl Hoewel het absolute aantal mensen met dementie door de vergrijzing van de bevolking de komende jaren verder zal stijgen, zal deze stijging wellicht minder explosief zijn dan eerder is voorspeld. Uit onderzoek van het Erasmus MC blijkt dat het aantal nieuwe gevallen per jaar per leeftijdscategorie is afgenomen. Op 8 mei publiceerden de onderzoekers hun bevindingen in het wetenschappelijk tijdschrift Neurology. Elisabeth Schrijvers vergeleek twee groepen deelnemers aan de ERGO-studie (Erasmus Rotterdam Gezondheid Onderzoek) in de leeftijden tussen 60 en 90 jaar. In de groep die in 2000 met ERGO is gestart komt dementie per leeftijdscategorie minder vaak voor dan in de groep die in 1990 is gestart. Daarnaast blijkt uit MRI-scans dat het breinvolume in de 2000-groep groter is en er minder vaatschade is. Bron: Erasmus MC Bij bijna tweederde van de mensen met dementie blijft crisishulp uit, terwijl daar wel behoefte aan is. Dat blijkt uit een onderzoek van het NIVEL en Alzheimer Nederland onder 2400 mantelzorgers. Hoewel mantelzorgers de professionele zorg over het algemeen niet slecht beoordelen, laat die hen op kritieke momenten in de steek. De crisishulp bij dementie blijkt niet goed geregeld: 61% van de mantelzorgers die het afgelopen jaar behoefte had aan crisisbegeleiding thuis of een spoedopname in een verpleeg- of verzorgingshuis, kreeg deze hulp niet. Bij mensen die wel crisishulp kregen, kwam deze in 15% van de gevallen te laat. www.alzheimer-nederland.nl
Mantelzorg Mantelzorgers die worden ondersteund door een casemanager zijn beter geïnformeerd over dementie en beter op de hoogte van zorgmogelijkheden. Ook kunnen zij beter
omgaan met probleemgedrag van hun naaste. Dit blijkt uit onderzoek van het NIVEL en het Trimbos-instituut in dertien regio’s verspreid over het land. Een casemanager is een zorgverlener, meestal een verpleegkundige met specialistische kennis, die fungeert als aanspreekpunt in de zorg. Hij of zij ondersteunt de persoon met dementie en de mantelzorger en stemt de zorg van verschillende zorgverleners af. Bron: ZonMw – Nationaal Programma Ouderenzorg Allochtone mantelzorgers in Twente zijn momenteel niet meer belast dan autochtone mantelzorgers. Dit is een van de conclusies uit het rapport Zorg dragen, zorg vragen. Intergenerationele mantelzorg en solidariteit onder allochtone mantelzorgers in stedelijk Twente van de Universiteit van Twente, de gemeenten Almelo, Enschede en Hengelo en Nicis Institute. Allochtone mantelzorgers weten de weg naar professionele zorg goed te vinden en hun zorgopvattingen sluiten goed aan bij de uitgangspunten van de Wmo. Wel zijn er verschillen tussen allochtone en autochtone mantelzorgers die in de toekomst kunnen leiden tot een verhoogd risico van overbelasting. Bron: NICIS
Online hulp Bregje van Spijker onderzocht bij volwassenen met gedachten aan zelfmoord de effectiviteit van een zesweekse online zelf-hulpinterventie. Deelnemers piekerden na zes weken duidelijk minder dan volwassenen die op een wachtlijst stonden. Daarnaast bleek dat de cursus, die zonder begeleiding van een psycholoog werd aangeboden, relatief goedkoop is. Mensen met zelfmoordgedachten denken vaak dat ze hun problemen zelf moeten oplossen. Ze schamen zich om naar een hulpverlener te gaan of hebben er eerder onprettige ervaringen mee gehad. Om mensen met zelfmoordgedachten toch te bereiken is online zelfhulp ontwikkeld: een zesweekse cursus met iedere week nieuwe oefeningen. Het is geen vervanging voor eventuele hulpverlening door psychiater of psycholoog, maar een eerste stap in het hulpzoekproces of aanvulling op hulp in de ggz. Bron: www.vu.nl, www.113Online.nl Demissionair minister Schippers wil sterk inzetten op het gebruik van online hulpverlening. Dit schrijft ze in een brief aan de Tweede Kamer. Ze gaat samen met de NZa kijken welke regelgeving aangepast moet worden om het gebruik van e-health breder mogelijk te maken. Tot nu toe is anonieme hulp niet te financieren. De geleverde zorg moet namelijk naar de individuele cliënt herleidbaar zijn. De minister gaat samen met het CVZ en de NZa kijken of het in de toekomst haalbaar is om anonieme onlinehulp via het reguliere bekostigingssysteem te financieren. Bron: Zorg + Welzijn, 08-06-2012
nummer 4, augustus 2012
>
21
Opvang
Jeugd en jongeren
Stichting Blijf van m’n Lijf Zuid Holland Zuid biedt sinds juni crisisopvang aan vrouwen en kinderen bij huiselijk geweld. De organisatie heeft een (geheime) locatie opengesteld in de regio Dordrecht. De crisisopvang is 24 uur per dag bereikbaar en biedt acute hulp aan vrouwen die voor korte tijd opvang nodig hebben.Tijdens deze time out wordt gekeken welk vervolgaanbod geschikt is. Niet alle vrouwen in geweldsituaties willen hun huis verlaten: zij willen vooral dat het geweld stopt. Daarbij richt Blijf ZHZ zich op het hele gezin. Bron: www.huiselijkgeweld.nl, 22-06-2012
Gemeentes moeten hun Centra voor Jeugd en Gezin (CJG’s) duidelijker aansturen. Er is nu nog onvoldoende zicht op de resultaten van deze centra. Dat concludeert de Algemene Rekenkamer die samen met 32 gemeentelijke rekenkamers het functioneren onderzocht van de centra in 42 gemeenten. De Rekenkamer noemt het wenselijk dat de staatssecretaris van VWS in samenspraak met de Vereniging Nederlandse Gemeenten een methode ontwikkelt om de prestaties van CJG’s te meten en de kwaliteit van hun zorg te vergelijken. Het rapport is aangeboden aan de Tweede Kamer. Bron: Zorg + Welzijn, 13-06-2012
Demissionair minister Opstelten van Veiligheid en Justitie bracht in juli een bezoek aan Fier Fryslân. De minister kwam naar Leeuwarden omdat hij meer wilde weten over mensenhandel en uitbuiting in de prostitutie. Ook sprak hij met enkele slachtoffers van loverboys. Vooral de noodzaak van gespecialiseerde zorg voor slachtoffers kwam aan de orde. Fier pleit al jaren voor het opbouwen van landelijke expertise en specialisme op het gebied van mensenhandel. Bron: www.fierfryslan.nl, 04-07-2012
Ouderenmishandeling Over het jaar 2011 zijn in totaal 994 meldingen van ouderenmishandeling gedaan, een stijging van zestien procent ten opzichte van 2010. Naar schatting krijgen jaarlijks meer dan 160.000 ouderen in Nederland te maken met ouderenmishandeling. Dat zegt het Landelijk Platform Bestrijding Ouderenmishandeling (LPBO).Ter gelegenheid van de internationale dag tegen ouderenmishandeling, 15 juni, publiceerde het LPBO een factsheet met cijfers. Het zijn voornamelijk professionals werkzaam bij het ouderenwerk, welzijnswerk, politie of een zorginstelling, die melden. MOVISIE en ActiZ publiceerden deze zomer een handreiking voor zorgorganisaties die zich willen oriënteren op ouderenmishandeling en ontspoorde zorg onder de titel Zorg en grenzen. Handreiking voor het werken aan sociale veiligheid in de ouderenzorg. De handreiking geeft informatie over grensoverschrijdend gedrag en ouderenmishandeling, de aard en omvang van het probleem en de grens tussen ontspoorde zorg en moedwillige mishandeling. Bron: www.huiselijkgeweld.nl 14-06-2012 Demissionair staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten van VWS gaf in juni het startsein voor de voorlichtingscampagne ‘Ouderen in veilige handen’. Het doel van de campagne is het taboe rond ouderenmishandeling te doorbreken. De voorlichtingscampagne richt zich op ouderen en hun omgeving. Het is een campagne voor en door ouderen, uitgevoerd door de ouderenbonden, met een bereik van 900.000 leden. De ouderenbonden starten met het trainen van mensen uit hun eigen netwerk, die vervolgens ouderen op lokaal niveau gaan voorlichten en ouderenmishandeling actief bespreekbaar gaan maken.
22
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
Maatschappelijke organisaties in Arnhem houden een voorlichtingscampagne voor onderwijspersoneel over eergerelateerd geweld. Zij willen hiermee voorkomen dat allochtone meisjes na hun vakantie niet op school terugkeren, maar bij familie in hun vaderland achterblijven. Elan Expertisecentrum, Hera en ROC Rijn IJssel organiseerden daarvoor een bijeenkomst voor scholen, leerplichtambtenaren en jongerenhulpverleners. Zij reikten handvatten aan om signalen van eergerelateerd geweld te herkennen en vervolgens adequaat te reageren. Bron: Zorg + Welzijn, 30-05-2012 Waarom is er veel schoolverzuim bij Roma meisjes in het voortgezet onderwijs? Wat doen gemeenten eraan en wat zouden zij verder nog kunnen doen? Samen met Stichting Triana interviewde het Trimbos-instituut 27 Roma meisjes en hun vader/ moeder. Ook onder gemeenten deed Trimbos onderzoek. Uit de interviews en het literatuuronderzoek kwamen factoren naar voren die van invloed zijn op de schoolgang van Roma meisjes, zoals toekomstbeelden, aanwezigheid rolmodellen, betrokkenheid van ouders bij school, contacten met niet-Roma en schoolomgeving. Bron: www.trimbos.nl Uit nieuwe berekeningen van de onderwijsinspectie en CITOresultaten blijkt dat achterstandsleerlingen het steeds beter doen in het basisonderwijs. Vooral de prestaties van allochtone kinderen in de grote steden gaan met sprongen vooruit, zo schrijft het AD. De oorzaak ligt volgens deskundigen vooral in de investeringen die de afgelopen jaren zijn gedaan. Bron: AD, 18-05-2012
Marie Kamphuis Prijs 2012 Doe mee aan de Marie Kamphuis Prijs voor innovaties in het maatschappelijk werk.Voor de prijs worden drie succesvolle initiatieven genomineerd. Criteria zijn: Praktisch gericht en methodologisch verantwoord, bruikbaar voor het maatschappelijk werk in Nederland, oorspronkelijk en vernieuwend, (nog) niet landelijk ingevoerd. Inzenden van maximaal vier pagina’s A4 met samenvatting kan naar: Marie Kamphuis Stichting, Postbus 19313, 3501 DH in Utrecht of per e-mail naar
[email protected]. Sluitingsdatum is 31 oktober 2012. Bron: www.mks.nl
professioneel Besluitvaardige professionals
Professionele expertise Professionaliteit staat of valt met expertise. Maar wat is professionele expertise? In dit artikel door Ed de Jonge betoogt Ed de Jonge dat besluitvaardigheid de kern hiervan vormt. De expertise van sociale professionals zoals maatschappelijk werkers staat wederom ter discussie. Dat is weliswaar bepaald geen nieuw debat, want reeds meer dan dertig jaar geleden stelde Hans Achterhuis de deskundigheid op de markt van welzijn en geluk ter discussie. Toch is verontrustend dat het debat nog steeds niet is verstomd. Jos van der Lans neemt in zijn boek Eropaf! (2010) een uitgesproken relativerend standpunt in. In zijn pleidooi voor een nieuwe start van het sociaal werk stelt hij dat sociale professionals zich in het geheel niet kunnen beroepen op specialistische professionele expertise die hen onderscheidt van leken. Hun bagage zou zich beperken tot algemene aspecten zoals persoonlijkheid en ervaring, mensenkennis en sociale vaardigheden. Expertise met een missie Wat is professionele expertise? Anders gezegd: wat is professioneel en welke expertise past daarbij? Professies zijn beroepen met een missie. Een professionele missie kan kort worden aangeduid als het realiseren van een humanitaire waarde in complexe omstandigheden. De medische missie bijvoorbeeld heeft betrekking op gezondheidsproblematiek, waarbij gezondheid de humanitaire waarde is en problematiek verwijst naar de complexe omstandigheden. De missie van maatschappelijk werk is het optimaal tot zijn recht laten komen van de persoon in wisselwerking met diens omgeving. Hierbij verwijst het ‘tot zijn recht laten komen’ naar een cluster van humanitaire waarden zoals empowerment en integratie. De wisselwerking tussen persoon en omgeving creëert de complexe omstandigheden waaronder dit moet gebeuren (De Jonge, 1995). Een professionele missie wordt gerealiseerd door het uitvoeren van professionele werkzaamheden, en professionele werkzaamheden kun je uitvoeren op basis van professionele expertise.
Professionele expertise staat dus in dienst van het realiseren van de professionele missie (De Jonge, 2011). Maar wanneer we weten waartoe professionele expertise dient, dan weten we nog niet wat professionele expertise is. Professionele expertise laat zich moeilijk bepalen, afgrenzen en ordenen. In literatuur wordt wel vaker de nadruk gelegd op een beperkt aantal eenzijdige karakteristieken van deze expertise, zoals ook Van der Lans doet. Nu eens ligt de nadruk op abstracte concepten, dan weer op concrete omstandigheden. Sommige auteurs zweren bij planmatig werken, terwijl andere improvisatie centraal stellen. Soms wordt het belang van rationaliteit benadrukt, terwijl soms ook intuïtie of emotie naar voren wordt geschoven. Elke auteur lijkt wel weer een andere opvatting over professionele expertise te huldigen. Deze ongrijpbaarheid van professionele expertise hangt samen met haar dienstbaarheid aan de professionele missie. Professionele werkzaamheden Professionele expertise is door de professionele missie doelgerichte deskundigheid. De expertise van de maatschappelijk werker is bijvoorbeeld letterlijk alles wat ertoe kan bijdragen dat personen in de wisselwerking met hun omgeving optimaal tot hun recht komen. De expertise staat in dienst van de werkzaamheden, en de werkzaamheden staan in dienst van de missie. Het realiseren van de missie past dan ook nooit volledig binnen een vooraf gegeven ordening van werkzaamheden of expertise. Welke ordening ook wordt gekozen, altijd is het mogelijk aspecten van werkzaamheden en expertise te benoemen die niet in de ordening zijn opgenomen maar in specifieke omstandigheden wel het realiseren van de missie kunnen dienen, terwijl omgekeerd het afbakenen van werkzaamheden en expertise in
nummer 4, augustus 2012
23
specifieke omstandigheden deze verwerkelijking juist kunnen frustreren. Belangenbehartiging behoort bijvoorbeeld tot de taken van maatschappelijk werkers, maar er zijn situaties waarin het niet past om specifieke belangen van de cliënt te behartigen. Een sociale professional is geen fietsenmaker of schilder, maar het is niet zo moeilijk een situatie te bedenken waarin het zinvol is om een fietsband te plakken of een kamer te witten. Hand- en spandiensten kunnen bijvoorbeeld een goede manier zijn om contact te leggen en een vertrouwensrelatie op te bouwen. Een formele omschrijving van professionele werkzaamheden of expertise moet dan ook niet worden beschouwd als een keurslijf dat een professional van een verantwoorde bepaling en uitvoering van zijn werkzaamheden in dienst van zijn missie ontslaat; het is hooguit een pragmatisch hulpmiddel om de complexiteit van de professionele beroepspraktijk enigszins te structureren. Professionals moeten dan ook de ruimte bezitten om naar eigen inzicht hun werkzaamheden vorm te geven, natuurlijk wel met behoud van de verplichting om daar zo nodig verantwoording over af te leggen. Regulatieve cyclus In praktijktheorieën worden de professionele werkzaamheden op pragmatische wijze gestructureerd door methodieken. Denk bijvoorbeeld aan de systematische en gefaseerde stappenplannen voor taakgerichte hulpverlening, projectmanagement of kwaliteitszorg. Van Strien (1986) benadrukt dat de basis voor dergelijke methodieken de zogeheten regulatieve cyclus is. Deze cyclus verloopt in grote lijnen volgens de fasen: probleemstelling – diagnose – plan – ingreep – evaluatie. Om meer inzicht te verwerven in de kern van professionele expertise kun je met behulp van de regulatieve cyclus het volgende gedachte-experiment doen: welke activiteiten zou een professional in principe kunnen delegeren zonder zijn professionaliteit te verliezen? Een arts kan bijvoorbeeld een groot deel van de probleemformulering door anderen laten uitvoeren, eventueel door de cliënt zelf. Ook voor de diagnose kan hij of zij doorgaans in grote mate ondersteuning inschakelen, bijvoorbeeld een standaardvragenlijst of een laboratoriumonderzoek. Het behandelplan kan eveneens grotendeels door anderen worden uitgewerkt, hoewel dat al minder gebruikelijk is en al snel tot problemen kan leiden. De ingreep kan wel vaker volledig aan de patiënt zelf worden overgelaten, bijvoorbeeld het bijtijds op adequate wijze toedienen van de juiste medicatie in de correcte dosering, of anders aan anderen worden overgelaten. Ook de evaluatie van het eigen functioneren kan volledig worden uitbesteed. Wat blijft er dan nog voor de professional over? Wat kan niet worden gedelegeerd? Wat is de kern van professionele expertise? Bij de arts is dat het voorschrift. Het voorschrift is in de regulatieve cyclus het scharnierpunt tussen enerzijds het complexe probleem en anderzijds de humanitaire oplossing. Iets vergelijkbaars geldt voor de rechter: grote delen van alle fasen van de regulatieve cyclus kan hij of zij in principe delegeren, van het vooronderzoek tot en met de uitvoering van
24
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
Een sociale professional is geen fietsenmaker, maar het kan zinvol zijn om een fietsband te plakken de opgelegde straf, maar het vonnis als scharnierpunt tussen probleem en oplossing is de kern van zijn of haar professionele activiteiten. Besluitvaardigheid De kern van professionele activiteiten is dus: het nemen van een autonome beslissing op basis van een deskundig oordeel in dienst van de professionele missie als scharnierpunt tussen complexe problematiek en humanitaire oplossing. Professionele activiteiten draaien met andere woorden om knopen doorhakken. Besluitvaardigheid is de kern van professionele expertise. Beslissingen inzake complexe humanitaire problematiek zijn in principe zelfs voldoende om van professionele werkzaamheden te spreken. Dat beslissen de essentie van professionaliteit is, blijkt niet alleen uit de klassieke professies: het vonnis van de rechter en het voorschrift van de arts. Het komt bijvoorbeeld ook in het hanteren van professionele dilemma’s duidelijk naar voren. Zo’n dilemma vraagt immers vooral om een keuze, een beslissing. Dit geldt ook voor maatschappelijk werkers. Zij zoeken immers voortdurend naar de beste manier waarop deze specifieke cliënt of dat specifieke systeem het beste tot zijn recht komt in deze complexe omstandigheden. De beslissing is de kern van hun expertise. Complexiteit Deze kern verklaart ook de ongrijpbaarheid van professionele expertise. Beslissingen nemen is nooit alleen maar abstract of concreet, rationeel of emotioneel, maar dat alles samen in
professioneel uitvoeren. Ook de afgrenzing van professionele werkzaamheden vraagt dus om oordeelkundige besluitvaardigheid waarvoor de professional verantwoordelijkheid draagt.
een complexe synthese. De precieze aard van deze synthese van professionele expertise zal verschillen per professie, per professional en per situatie. Daarom kan professionele expertise niet eenvoudig inhoudelijk worden bepaald. Deze expertise kun je dan ook niet in boeken opslaan of in computersystemen registreren. Ze kan niet in commerciële producten of bureaucratische procedures worden verankerd. Alleen personen zijn zulke complexe wezens dat ze in staat zijn om professionele expertise aan te leren en voort te brengen (vgl. Abbott, 1988). Professionele expertise zit in de persoon van de professional, en in de praktijken van de professie. Professionele expertise is niet los van de professional als persoon of los van de professie als praktijk verkrijgbaar. Professionele expertise is persoonsgebonden en praktijkgebonden. Zo benadrukt het maatschappelijk werk dat de professional zijn of haar eigen instrument is. Unieke cliënten met unieke problemen moet je niet op een gestandaardiseerde manier begeleiden. Kunneman (1996) duidt zulke standaardisering op treffende wijze aan als het broodroostermodel: de cliënt wordt blootgesteld aan een vooraf vastgestelde behandeling in de verwachting dat dit een vooraf vastgestelde verandering teweeg zal brengen als oplossing voor een vooraf vastgesteld probleem. Professionaliteit vereist daarentegen maatwerk. Besluitvaardigheid is weliswaar de kern van professionele expertise, maar professionele expertise is ook altijd meer dan dat. De professionele besluitvaardigheid wordt geschraagd door deskundige oordeelsvorming en is gericht op realiseerbare doelstellingen. Waar precies de grenzen van professionele werkzaamheden liggen, is vaak een kwestie van voortschrijdend inzicht. Heel in het algemeen kun je bijvoorbeeld concluderen dat sociale professionals de afgelopen decennia te vaak geneigd waren taken op zich te nemen die cliënten of burgers ook zelf kunnen
Onderzoeksprojecten Omdat de reikwijdte en de kern van professionele expertise zo moeilijk te grijpen zijn, zijn twee recente onderzoeksinitiatieven meer dan welkom. MOVISIE is begonnen met een landelijk project gericht op de inventarisatie van de kennisbasis van sociale professionals. In dit project staat dus de brede en diverse kennisbasis van professionele expertise centraal. En het lectoraat Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening van de Hogeschool Utrecht onder leiding van Lia van Doorn onderzoekt de morele oordeelsvorming van maatschappelijk werkers in de ambulante dienstverlening. Enerzijds omdat sociale professionals zoals maatschappelijk werker niet langer kunnen terugvallen op algemeen gedragen morele uitgangspunten (Van Doorn, 2008). Anderzijds omdat in ethisch onderzoek vaak de nadruk ligt op algemene uitgangspunten (principes, houdingsaspecten, stappenplannen, gespreksmodellen) en er weinig aandacht is voor de specifieke expertise waarvan professionals in de complexiteit van de uitvoerende beroepspraktijk gebruik maken. Dit onderzoek is daarmee gericht op de kern van professionele expertise. Beide initiatieven zullen ongetwijfeld een belangrijke bijdrage leveren aan het expliciteren en versterken van de professionele expertise van maatschappelijk werkers. Ook voor wie daar nog niet van overtuigd is, zal duidelijk worden dat je de deskundigheid van sociale professionals beslist niet kunt reduceren tot algemene bekwaamheden die ook leken bezitten. < Ed de Jonge is werkzaam binnen het lectoraat Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening aan de Hogeschool Utrecht. Hij is onder meer betrokken bij het onderzoek naar morele oordeelsvorming. Vanuit dit lectoraat participeert hij in het project van MOVISIE rond de kennisbasis van sociaal werk. www.professionaliteit.nu.
&
Bronnen • Abbott, A. (1988), The System of Professions: An Essay on the Division
of Expert Labor. Chicago/London: University of Chicago Press. • Achterhuis, H. (1969), De markt van welzijn en geluk: Een kritiek van
de andragogie. Baarn: Ambo. • Doorn, L. van (2008), Sociale professionals en morele oordeelsvor-
ming: Openbare les lectoraat Innovatieve maatschappelijke dienstverlening. Utrecht: Hogeschool Utrecht. • Jonge, E. de (1995), Ethiek voor maatschappelijk werkers: Een me-
thodische aanpak van morele dilemma’s. Bussum: Coutinho. • Jonge, E. de (2011), Professionaliteit: Een model van kern en context. Deventer: Professionaliteit.nu. • Kunneman, H. (1996), Van theemutscultuur naar walkman-ego:
Contouren van postmoderne individualiteit. Amsterdam: Boom. • Lans, J. van der (2010), Eropaf! De nieuwe start van het sociaal werk. Antwerpen/Amsterdam: Augustus. • Strien, P.J. van (1986), Praktijk als wetenschap: Methodologie van het
sociaal-wetenschappelijk handelen. Assen/Maastricht: Van Gorcum.
nummer 4, augustus 2012
25
Grote gevolgen Ouderschap na seksueel misbruik in het verleden
‘Ik deed mijn kinderen nooit in bad, bewust niet. Ik schoof het af naar mijn vrouw.’ Voor vaders en moeders die zelf vroeger seksueel misbruikt zijn, is het ouderschap een nog grotere uitdaging dan voor door Marijke Naezer andere ouders.
Seksueel misbruik heeft vaak grote gevolgen voor het slachtoffer, zowel op korte als op lange termijn. Deze gevolgen manifesteren zich in verschillende levensfasen in uiteenlopende vormen. In 2010 en 2011 onderzocht ik, in opdracht van de Vereniging tegen Seksuele Kindermishandeling (VSK), welke invloed seksueel misbruik in het verleden heeft op ouderschap in het latere leven. Hierover was weinig bekend. Met name Nederlands onderzoek ontbrak. Het doel van mijn onderzoek was dan ook om inzicht te bieden in de thematiek en om ervaringen van ouders te bundelen en beschikbaar te stellen aan ouders, professionals en andere betrokkenen. Ik zette een aantal kwalitatieve onderzoeksmethoden in. Allereerst twee focusgroepen: een met drie mannen en een met vier vrouwen. Deze bijeenkomsten werden vruchtbare uitwisselingen, waarin deelnemers elkaar aanvulden, standpunten vergeleken en elkaar nieuwe vragen stelden. Daarnaast observeerde ik bij een VSK-workshop over ouderschap, waaraan zeven vrouwen en een man deelnamen. Ook analyseerde ik ervaringsverhalen in het ledenblad van de VSK.Tot slot nam ik individuele interviews af met drie vrouwen en vier mannen. Nog eens vier vrouwen beantwoordden de interviewvragen schriftelijk. Knokken Vader of moeder worden is voor mensen die te maken hebben gehad met seksueel misbruik niet altijd vanzelfsprekend een optie. Sommigen zijn onvruchtbaar geworden door het vroegere
26
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
misbruik of door medicijnen. Anderen zijn niet meer in staat een (seksuele) relatie op te bouwen. Vrouwen en mannen die wel een keuze hebben, kiezen er soms bewust voor om geen kinderen te krijgen, of ze stellen het uit. Karin* wilde eerst haar verleden verwerken: ‘Dat is een jarenlang proces geweest. Toen kon ik goed alleen functioneren, ik was mijn trauma echt de baas. Ik dacht: ik ben niet gestoorder dan de gemiddelde Nederlander.’ Karin is moeder geworden van een zoon. Zij had (net als een aantal andere geïnterviewden) graag nog meer kinderen gekregen, maar doordat ze pas laat aan het moederschap begon en vervolgens drie miskramen kreeg, is die wens niet uitgekomen. Ook als iemand eenmaal vader of moeder is geworden, blijft het misbruik een rol spelen. Soms nemen de eigen problemen van ouders zoveel ruimte in, dat zij minder beschikbaar zijn voor hun kinderen. Vooral mannen blijken de neiging te hebben om te vluchten in werk, sport of religie en de zorg voor de kinderen aan hun (vrouwelijke) partner over te laten. Danny vertelt hoe onbereikbaar hij was voor zijn zoon: ‘Ik was altijd druk aan het werk of aan het bidden. Ik was zelfs nog een tijdje kerkoudste. Vluchtgedrag.’ In ernstige gevallen kan er sprake zijn van een drank- of drugsverslaving, waardoor het gezin ontwricht raakt. Tegelijkertijd werd tijdens het onderzoek duidelijk dat veel ouders zich juist extra inspannen om een goede band met hun kinderen op te bouwen. Hans nam bijvoorbeeld meteen vanaf de geboorte van zijn dochter de zorg op zich: ‘Ik mocht er niet
op onderzoek
bij zijn op de OK. Dus ik zat daar op de gang en toen kwam dat karretje langs. Ik dacht: dat is mijn kind, dus jullie gaan niet ervandoor. Ik kroop met hen de lift in, ben echt letterlijk tussen de deur… Dat gevoel: als ik er moet zijn dan ben ik er vol. Dat was goed voor mij. Toen had ik iets om voor te knokken.’ Zorgen Veel ouders die in het verleden te maken hebben gehad met seksuele kindermishandeling hebben moeite hun gevoelens te ervaren en te uiten. Ze hebben geleerd zich (automatisch) af te sluiten van negatieve gevoelens, maar komen daardoor ook niet meer in contact met positieve emoties als liefde en genegenheid. Een VSK-lid in het ledenblad: ‘In mijn hoofd had ik een vermoeden van de hechte band tussen moeder en kind, maar ik heb dat nooit echt kunnen voelen.’ Ze zoekt de oorzaak in haar verleden, toen zij seksueel misbruikt werd door haar broer en geen bescherming vond bij haar ouders. Voor andere ouders geldt juist het omgekeerde. Een aantal geïnterviewden beschreef hoe zij hun emoties (te) gemakkelijk lieten gaan waar de kinderen bij waren. Hulpverleners waarschuwen voor parentificatie, waarbij kinderen de neiging krijgen om voor hun vader of moeder te gaan zorgen. Els: ‘Mijn dochters hebben erg met me meegeleefd en emoties helpen opvangen, elke keer als ik thuis kwam na een zware therapiesessie. Misschien heb ik in die tijd soms een te zware wissel op ze getrokken.’
Ongeveer de helft van de geïnterviewden kreeg te maken met problemen in de fysieke zorg voor hun kinderen. Zij vonden het bijvoorbeeld moeilijk om hun kinderen te verschonen, in bad te doen, op schoot te nemen of te knuffelen. Dat kan te maken hebben met de herinneringen die door het fysieke contact worden opgeroepen. Ingrid werd misbruikt door haar moeder. Nu heeft ze zelf twee dochters. In eerste instantie ging de borstvoeding moeizaam:‘Ik kan me mijn moeders borst heel goed herinneren, want daar draaide heel veel om. Dus de borstvoeding was… Ik heb het een jaar volgehouden en toen was het gewoon fijn en goed. Maar het was een moeilijk proces.’ Seks Problemen in het fysieke contact kunnen ook te maken hebben met de angst om seksuele grenzen te overschrijden. Vooral vaders zijn bang dat zij grenzen van hun kinderen over gaan en zelf pleger van seksueel misbruik worden. Niels beschrijft hoe hij zichzelf in de gaten houdt:‘Met het luier verschonen en het stoeien, dan vindt mijn zoontje het prettig als je in zijn billen knijpt. Dat is ook de plek waar ik gekwetst ben. En dan ben ik mezelf wel aan het checken: is dit oké?’ Een aantal vaders beschrijft hoe hun angst het fysieke contact met hun kinderen heeft belemmerd. Zo heeft Johan niet veel met zijn kinderen geknuffeld.‘Ik was vreselijk bang dat ik dan die grens over zou gaan, dat het lustgevoelens op zou wekken.’ Ook praten over seksualiteit kan lastig zijn. Zo vindt Susan het
nummer 4, augustus 2012
<
27
moeilijk om te bepalen wat ‘normaal’ is, omdat haar eigen ervaring dit zo vertroebeld heeft. Zij heeft daardoor de neiging om seksualiteit niet ter sprake te brengen. Tegelijkertijd zijn er ook ouders die juist extra aandacht aan seks besteden. Annemarie gaf haar zoons bijvoorbeeld condooms mee toen ze veertien waren en sprak met hen over de omgang met meisjes. Ouders die goede voorlichting hebben kunnen geven, zien daar voordelen in voor hun kinderen én voor zichzelf: het is een boost voor het zelfvertrouwen. Geweld Geweld speelt een grote rol in het contact tussen ouders met een misbruikverleden en hun kinderen. Soms hebben ouders moeite om hun kind te beschermen tegen geweld, maar vaker komt het voor dat ouders hun kinderen juist extra goed in de gaten houden, omdat ze bang zijn dat hun zoon of dochter hetzelfde overkomt als henzelf. Die angst kan heftige vormen aannemen. Lisette:‘Vanaf het moment dat mijn zoon vier werd zag ik overal alleen maar ogen die naar hém keken. Maar dat waren de ogen van vroeger, die naar mij hadden gekeken.’ Ook Joke had last van hevige angsten:‘Er waren plotselinge angsten die als een vlam naar boven sloegen. Mijn zoon was vijftien of zestien, toen had ik een uitbarsting van heftige doodsangst. Plotseling maakte ik overal sloten op. Binnendeuren, buitendeuren, overal moesten sloten op.’ Een ander aspect van geweld is geweld door de ouders zelf.
Veel ouders spannen zich juist extra in om een goede band met hun kinderen op te bouwen
schap de vaders en moeders steeds beter af. Ook het misbruik zelf kan, ironisch genoeg, een positief effect hebben. Een aantal ouders merkte dat zij door het misbruik bepaalde kwaliteiten hadden ontwikkeld die hielpen in het contact met hun kinderen. Zij voelden bijvoorbeeld hun kinderen beter aan, lieten zich minder snel afschrikken door moeilijke vragen en waren extra gericht op een open communicatie. Ook waren zij eerder geneigd om alert te zijn op geweld tegen de kinderen, en namen zij vaker stappen om de weerbaarheid van hun kinderen te vergroten. Hulpverleners kunnen hun cliënten helpen zicht te krijgen op deze kwaliteiten en ze te leren inzetten. < *Alle namen in dit artikel zijn gefingeerd. Marijke Naezer studeerde Culturele Antropologie in Nijmegen en Vrouwenstudies in Utrecht. Ze werkt als freelance onderzoeker, onder meer op het gebied van seksueel misbruik en de lange termijngevolgen daarvan.
&
Bronnen • Dijkstra, S. (2000), Met vallen en opstaan. Hoe vrouwen en mannen
betekenis geven aan geweldservaringen uit hun kindertijd. Delft: Eburon. > Dijkstra beschrijft hoe Nederlandse vrouwen en mannen omgaan met geweld dat ze als kind hebben meegemaakt. Ouderschap is een van de thema’s (met name hoofdstuk 7 en 8). • IJzendoorn, M.H. van (1994), Gehechtheid van ouders en kinderen. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Hoewel geen van de ouders geweld tegen hun kinderen wil gebruiken, is dat wel een risico. Sommige ouders worden door het vroegere misbruik onevenredig boos om kleine dingen, wat kan leiden tot agressie. Paradoxaal genoeg wordt het risico op geweld vergroot door de druk die ouders zichzelf opleggen om een goede ouder te zijn. Ze willen het zo goed doen, dat frustraties snel op kunnen lopen als er dingen mis gaan.
> Van IJzendoorn beschrijft de intergenerationele overdracht van gehechtheidspatronen, en hoe onveilige gehechtheid kan worden gecorrigeerd door verwerking van het verleden en/of nieuwe, positieve ervaringen. • Naezer, M. (2009), Brondocument seksuele kindermishandeling bin-
nen gezin, familie en andere vertrouwensrelaties. Utrecht: VSK. > Een overzicht van wat er bekend is over seksuele kindermishandeling: definities, cijfers, gevolgen en hulpmogelijkheden. Te
Wat helpt? Wat helpt deze ouders? Dat blijkt vooral zelfreflectie te zijn: hoe zou het vroegere misbruik mijn ouderschap kunnen beïnvloeden? Wat kan ik doen om eventuele problemen te voorkomen of op te lossen? Zelfreflectie maakt het mogelijk om het heft in eigen hand te nemen, verantwoordelijkheid te nemen en stappen te zetten om eventuele negatieve gevolgen van het misbruik te beperken. Hulpverleners kunnen een cruciale rol spelen in het op gang brengen en houden van dit proces. Daarbij is het belangrijk aandacht te besteden aan de rol van het gezin. Een partner kan bijvoorbeeld zorg uit handen nemen en zo verlichting brengen.Tegelijkertijd helpt het ook als partners juist de zorg over durven te dragen: een fiat geven dat ook de ouder met een belast verleden kan en moet zorgen voor haar of zijn kind. Dit geeft zelfvertrouwen en al doende gaat het ouder-
28
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
downloaden via www.vsknederland.nl. • Naezer, M. (2011), Ouders aan het woord. Over vader- en moeder-
schap na seksuele kindermishandeling in het verleden. Utrecht: VSK > Het onderzoek waarop dit artikel is gebaseerd, te bestellen via www.vsknederland.nl • Saltzberg, M. (2000), ‘Parenting challanges for women with abuse histories’, in: Journal of Feminist Therapy, 12 (1). > Hulpverleenster Saltzberg beschrijft hoe haar vrouwelijke cliënten, die vroeger (seksueel) mishandeld zijn, omgaan met ouderschap. • Voth, P. F. & L.M. Tutty (1999), ‘Daughter’s perceptions of being mothered by an incest survivor. A phenomenological study’, in: Journal of
Child Sexual Abuse, 8, pp. 25-43. > Voth en Tutty interviewden zes inmiddels volwassen dochters van misbruikte moeders, over de impact van het verleden van hun moeder op de moeder-dochter relatie.
boekwerk samengesteld door Ed de Jonge & Marianne Lenkhoff
Samenwerken bij kanker Samenwerken bij kanker is misschien een vreemde titel, net als de toelichting dat het hier gaat om een projectmatige aanpak, bedoeld om beter om te gaan met de gevolgen van kanker. In Nederland krijgt een op de drie mensen kanker, die hun bestaanszekerheid aantast. Auteur Appelo trekt een vergelijking met een terroristische organisatie die zich op onbekende plekken schuilhoudt. Dat is bedreigend, voor de patiënt en voor diens naasten. Kanker brengt controleverlies met zich mee en behoefte aan sociale steun. De ziekte heeft vaak een verloop en gevolgen die leiden tot crises en chaos. Het ervaren van praktisch en emotioneel controleverlies is een belangrijke reden om een duidelijk gestructureerd samenwerkingsproject te starten, aldus dit boek. Niet om emoties buiten te sluiten, maar juist om ze in te kaderen op een manier waarop ze hanteerbaar blijven en niet chaos en onmacht vergroten. ‘Een samenwerkingsproject bestaat uit een groepje mensen die regelmatig samenkomen om alle praktische en emotionele zaken die aan kanker gerelateerd zijn, te bespreken en te regelen. Daarnaast waken ze ervoor dat het gewone leven doorgaat zodat niet alles om kanker draait. Met elkaar zorgen ze ervoor dat de situatie onder controle blijft en alle betrokkenen zich serieus genomen voelen en voldoende steun ervaren.’ Een projectteam bestaat uit een handvol gemotiveerde mensen, meestal inclusief de patiënt, die regelmatig bijeenkomen voor werkbesprekingen. Naast deze kerngroep is er vaak een randgroep van mensen die niet meevergaderen maar op verzoek van kerngroepleden incidenteel taken vervullen (bijvoorbeeld de patiënt naar het zieken-
huis rijden). Ook kinderen kunnen onderdeel zijn van kern- of randteam. Soms zijn er professionele hulpverleners bij betrokken, bijvoorbeeld de huisarts of maatschappelijk werker. Zij kunnen een samenwerkingsproject adviseren en soms begeleiden, maar meestal gaat het om zelfhulp – zoals het boek ook primair een zelfhulpboek is. Projectbesprekingen worden met vaste regelmaat gehouden en verlopen volgens een vast stramien, waarbij iedereen gehoord wordt maar de communicatie aan regels gebonden is. De voorzitter vraagt consequent klachten om te buigen in wensen en die te vertalen in concreet gedrag. Diverse communicatieregels zijn erop gericht escalaties van verwijten en frustraties te voorkomen (bijvoorbeeld wanneer de ene partner de andere verwijt helemaal niet over de kanker te willen praten of omgekeerd nergens anders meer over te praten). ‘Polderen’ wordt nagestreefd: werken naar een compromis waarmee betrokkenen kunnen leven. Voorzitter en projectgroepleden committeren zich aan een reeks spelregels, bijvoorbeeld: verdeel de taken naar draagkracht; benoem duidelijk welke taak je wel en niet (meer) wilt verrichten. Discussie daarover wordt vermeden. De afspraken die tot stand komen, worden door de notulist genoteerd op een afsprakenblad (model in het boek), dat in de volgende projectbijeenkomst nagelopen wordt. Soms kijkt de groep samen met de patiënt terug op gebeurtenissen uit diens leven, waarbij de angel uit nare herinneringen gehaald kan worden en positieve herinneringen worden ‘ingelijst’. Wanneer de patiënt herstelt, wordt de samenwerkingsgroep opgeheven; bij overlijden blijft ze soms nog even bestaan om gezamenlijk praktische en emotionele zaken te verstouwen. Auteur Appelo is gezondheidszorgpsycholoog met ruime ervaring in een psycho-oncologisch centrum. Zijn boek is toegankelijk geschreven. Deel 1 gaat in algemene zin in op controle, sociale steun en communicatie, deel 2 op startkwesties van projectteams, spelregels
en projectbesprekingen. Deel 3 spreekt het meest aan: levensechte praktijkervaringen maken het betekenisvolle van de beschreven werkwijzen voelbaar. door Nel Jagt • Martin Appelo (2012) Samenwerken bij kanker. Amsterdam: Boom, 147 pp, ISBN 978-94-610-5792-1, € 19,95
Do’s en don’ts Is het zinnig, nodig, om een boek te lezen over omgaan met mensen met kanker? Niemand zit te wachten op standaardadviezen, maar daar houdt de auteur van Wat ik je nog zeggen wilde... zich verre van. Mensen met kanker zijn verschillend en ze hebben verschillende behoeften, mede variërend in verschillende leeftijdsfasen en in diverse stadia van de ziekte die overigens niet meer fataal hoeft te zijn. Per stadium geeft Berkvens punten van aandacht die kunnen helpen om een goede benadering te vinden. Uitgangspunt is dat de zieke (of de ouders van de zieke) zo veel mogelijk de regie houdt over het eigen leven. Dit vraagt om subtiel samenspel tussen de zieke en diens omgeving. Zo gaat Berkvens bijvoorbeeld in op het verschil in perspectief tussen zieke en gezonde partners: de eerste moet zich in het ongunstigste geval voorbereiden op het einde, de ander op een leven zonder partner. Dit perspectiefverschil kan partners eenzaam maken. Maar ook in contacten met vrienden, collega’s, artsen is er kans op wrijving of langs elkaar heen praten, ondanks goede bedoelingen. Het boek geeft veel voorbeelden van zulke situaties en analyseert ze op heldere en invoelbare wijze. Berkvens is pastoraal begeleider, remonstrants predikante en hoogleraar Euro-
nummer 4, augustus 2012
>
29
pese cultuur, maar ook ervaringsdeskundige: tot twee maal toe verloor ze haar echtgenoot aan kanker en zelf kreeg ze de ziekte ook. Voor dit boek nam ze veel interviews af: met een zieke, een partner, een huisarts, een kinderoncoloog, een geestelijke verzorger bijvoorbeeld. Bovendien citeert ze veelvuldig uit brieven en e-mails die ze ontving. Vaak gaat het dan om in- en aangrijpende ervaringen in de communicatie. Daaruit kan Berkvens do’s en don’ts afleiden, en dat doet ze op heldere en navolgbare wijze. Dit boek is zeker aan te bevelen voor wie nadenkt over omgaan met mensen met kanker. Berkvens spreekt bewust niet van kankerpatiënten: die term reserveert ze voor de medische sfeer. Ook de zieke zal – in bepaalde fasen – wat aan dit boek kunnen hebben, want ‘omgaan met’ betreft nu eenmaal twee partijen. Maatschappelijk werkers kunnen het boek of delen eruit wellicht aanbevelen aan hun cliënten. door Nel Jagt • Christiane Berkvens-Stevelinck (z.j.) Wat ik je nog zeggen wilde.. Omgaan met mensen met kanker. Zoetermeer: Meinema, 151 p. ISBN 978-90-211-4193-0, € 15,50
Intervisiecoaching Het boek Intervisiecoaching gaat over intervisie binnen organisaties. De auteurs definiëren intervisie als ‘een gestructureerd, zelfsturend groepsleerproces ter vergroting van de professionele effectiviteit van iedere deelnemer. Kenmerkend is de collegiale, onderlinge coaching aan de hand van een concrete werksituatie.’ De intervisiecoach (IC) is geen intervisiebegeleider (al is coaching natuurlijk wel een vorm van begeleiding). De intervisiegroep van vijf tot zes intervisanten is uitdrukkelijk zelfsturend en zowel individu als groep behouden het
30
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
‘eigenaarschap’ van hun leerproces. De IC is er op gericht een en ander te optimaliseren en zijn of haar werk start al ruim vóór de eerste bijeenkomst van de intervisiegroep. Van cruciaal belang is de intake met de opdrachtgever waarin duidelijk moet worden wat de organisatie met intervisie wil bereiken, in hoeverre de organisatiecontext ondersteunend is voor leren, en wat het ontwikkelingsniveau van de beoogde deelnemers is. Na analyse van de context volgt een (dwingend) adviesgesprek: de IC motiveert waarom intervisie in deze situatie wel of niet kan starten. Als een start mogelijk is, stelt de IC informatie ‘op maat’ op schrift en organiseert een korte introductieworkshop. Die wordt meestal gevolgd door een studie(mid)dag waarin geoefend wordt met het stellen van reflectieve vragen en met de drie intervisantrollen: vraaginbrenger, deelnemer en facilitator. Aan intervisanten worden duidelijke eisen gesteld: zonder wezenlijke leervragen of leerinspanning geen deelname. Na een pauze geeft de groep vorm aan de eerste intervisiesessie en evalueert. Denkbaar is dat met deze studiebijeenkomst voldoende basis is gelegd voor zelfsturing van de groep, maar meestal zal de IC nog een tot maximaal vier bijeenkomsten participeren. Zijn of haar rol is niet sturend: de IC richt zijn of haar interventies – vaak vragenderwijs – bij voorkeur op de facilitator. Deze samenvatting doet geen recht aan het boek met zijn precieze uitwerking. Hoewel het boek speciaal focust op de IC, biedt het ook relevante informatie voor opdrachtgevers en intervisanten (wat is intervisie wel en niet, voorwaarden voor succes, rollen in de groep, contractering en het basiswerkmodel). De auteurs gaan uitgebreid in op de nodige vaardigheden van zowel IC als intervisanten, op groepsdynamiek, succesfactoren (onder meer een duidelijke meetlat: hier staan we en daar willen we heen, en helderheid over eigenaarschap van het leren). Het boek biedt een stortvloed aan informatie en vuurt veel vragen af op de lezer, zoals ook vragen een centrale plaats innemen binnen intervisie (monologen zijn uit den boze). Er is wel sprake van
herhaling: bijvoorbeeld dat ook de IC moet blijven leren. Maar de informatie is helder gerangschikt en makkelijk toegankelijk door een uitgebreide index. Niet onbelangrijk: hoofdstuk drie biedt veel aansprekende voorbeelden van complexe praktijksituaties.Tal van bijlagen (met bijvoorbeeld het format voor een intervisielogboek en een oefening in de kunst van het vragenstellen) zijn praktisch bruikbaar. De gemotiveerde intervisant zal er zeker inspiratie in vinden. door Nel Jagt • Ger van Doorn & Marijke Lingsma (2012) Intervisiecoaching. Kortdurende begeleiding van lerende groepen. Amsterdam: Boom/Nelissen, 236 pp, ISBN 978-90-244-0103-1, € 24,90.
Intervisiewaaier Valt een waaier, bestaande uit een reeks stevige papierstroken in de linkerbovenhoek bijeengehouden door een soort sleutelringetje, onder de noemer boek? Laten we het iets ‘boekachtigs’ noemen. De waaier Intervisiewerkvormen stelt dat intervisiegroepen en eventuele begeleiders er nieuwe, aantrekkelijke en dynamische werkvormen uit kunnen kiezen, die spannende leerervaringen beloven. Een inhoudsopgave ontbreekt, maar bij nader inzien blijkt dat na een inleiding op intervisie (grijze paginakleur), vier ‘hoofdstukken’ volgen met oplossingsgerichte, creatieve, activerende en reflectief-spirituele werkvormen (groen, rood, blauw en geel). De inleiding typeert intervisie wel heel breed: als een groepje collega’s dat met elkaar in gesprek gaat over problemen op het werk, soms onder deskundige begeleiding. Problemen worden geanalyseerd en opgelost; deelnemers geven elkaar tips of adviezen. Dit leidt tot een onderzoekend-reflectief leerproces en tot concrete resultaten. Andere intervisieopvattingen komen niet aan de orde, voor
boekwerk nuanceringen is letterlijk geen ruimte. De algemene inleiding is opsommend en wordt gekenmerkt door staccato taalgebruik. Hetzelfde geldt voor de volgende hoofdstukken, die elk vijf intervisiewerkvormen bespreken. Elke werkvorm wordt stapsgewijs op een pagina beschreven, met op de achterkant enige toelichting en tips. De titels van de werkvormen (Het compas, Stoelendans, Filosofisch denkgereedschap) maken nieuwsgierig maar geven weinig prijs. De beschrijvingen zelf doen dat ook nauwelijks. Bij gebrek aan voorbeelden en illustraties blijven ze bloedeloos. Voor wie de denkramen niet kent waarnaar ze verwijzen (de oplossingsgerichte theorie, mindfulness, RET, systeemtheorie) moet wel veel duister blijven. Dat klemt temeer omdat de werkvormen zo compact beschreven zijn dat de gebruiker van de waaier zelf veel moet invullen. Wie dat verantwoord kan, heeft deze waaier wellicht niet nodig, maar kan erdoor misschien wel op creatieve ideeën gebracht worden. Die moet hij dan wel kunnen delen met de andere leden van de intervisiegroep. Vooral beginnende intervisanten zullen meer behoefte hebben aan een heldere uitwerking van het basale intervisiemodel. Voorop de waaier staat als enige illustratie een stel koffers, oftewel bagage. Maar om deze waaier kritisch en creatief te kunnen gebruiken, moet iemand behalve over scherpe ogen (de petieterige lettertjes!) qua kennis en ervaring aangaande intervisie al over de nodige bagage beschikken. door Nel Jagt • Jeroen Hendriksen & Jantine Huizing (2011) Intervisiewerkvormen. Zaltbommel: Thema, waaier 47 pp, ISBN 978-90587-1536-4, € 16,95
Klompé In augustus 2012 is het honderd jaar geleden dat Marga Klompé geboren werd. ‘Toen aan een aantal meisjes op middelbare scholen in 1961 gevraagd werd wat minister Klompé deed, was het antwoord van sommigen:“Zij is maatschappelijk werkster”. […] Voor middelbare scholieren in onze tijd is de naam Klompé
nagenoeg geheel ongekend en van de mensen die […] van hun AOW genieten, weten velen nog dat zij de eerste vrouwelijke minister was. Een enkeling weet ook nog dat zij iets met de Algemene Bijstandswet (ABW) te doen had.’ Inderdaad is de ABW een wapenfeit van Klompé. Voor maatschappelijk werkers en cliënten was de invoering ervan op 1 januari 1965 van immens belang. De ABW verving de Armenwet, die materiële steun aan wie niet in zijn levensonderhoud kon voorzien, beschouwde als een gunst. Onder de ABW werd het een recht, al vertoonden niet alle bijstandsambtenaren spoorslags de bijbehorende attitude. Klompé wist uit ervaring wat armoede was. Ze werd geboren in een welvarend ondernemersgezin als tweede van vier kinderen.Toen haar vader permanent werd opgenomen in een psychiatrische inrichting ging de zaak op de fles en moest het gezin van de ‘burgemeesterswijk’ verhuizen naar een volkswijk. De kordate, zelfverzekerde moeder (Marga leek op haar) zorgde voor inkomsten door onder meer kostgangers te nemen. Aankloppen bij het Armbestuur, waar vader vroeger lid van was, wilde zij absoluut niet. Familieleden sprongen bij om de scholen van de kinderen en de scheikundestudie van Marga – die erbij werkte – te bekostigen. Marga promoveerde in 1941 en gaf achttien jaar met voldoening scheikundeles op katholieke scholen. In de oorlog deed zij gevaarlijk verzetswerk en nadien werkte ze met onuitputtelijke energie aan de heropbouw. Ze deed veel bestuurlijk werk in vrouwenorganisaties, die zij ook internationaal vertegenwoordigde. Nadat zij in 1948 voor de Katholieke Volkspartij (KVP) toetrad tot de Tweede Kamer, als vierde vrouw, werd ze een gerespecteerde buitenlandspecialist. In de begrotingsdebatten voor 1954 was zij woordvoerder voor maatschappelijk werk (hulp aan individuen en gezinnen plus opbouwwerk). Assertief zocht zij haar plaats in het mannenbolwerk, waar-
bij ze jegens vrouwenzaken en feminisme een ambivalente houding aannam. In 1956 werd Klompé minister van maatschappelijk werk, een in 1952 tot stand gekomen en als ‘licht’ beschouwd ministerie. Ook Martina Tjeenk Willink, anders dan Klompé goed bekend met de Nederlandse Vereniging voor Maatschappelijk Werk, werd genoemd voor deze post waarvan de mannelijke voorganger Van Thiel weinig maakte. Klompé ging voortvarend te werk. Haar biografie geeft een overzicht van beleidsmaatregelen betreffende onder meer woonoorden (onmaatschappelijke gezinnen), Ambonezenzorg, woonwagenbewoners en natuurlijk de Bijstandswet. Over Klompé’s periode als minister van CRM biedt de biografie gedetailleerde informatie. Gaandeweg krijgt de lezer een beeld van de persoon Klompé, workaholic avant la lettre, single, strijdlustig, kritisch, vaak bazig en autoritair maar ook trouw en dienstbaar (aan haar partij en de kerk van Rome). De lezer krijgt ook een duidelijk en soms onthutsend beeld van wat speelde in de tweede helft van de 20ste eeuw: de koude oorlog, de verzuiling, bronnen van maatschappelijke onrust en politieke verhoudingen. De biografie stelt veel meer aan de orde dan hier kan worden aangestipt, maar wie interesse heeft voor het korte bestaan van het ministerie en de minister van Maatschappelijk Werk, kan hier goed terecht. Het boek, waarop de auteur promoveerde, is niet meeslepend geschreven (de hoofdpersoon is ook niet speciaal innemend) maar geeft een overvloed aan relevante informatie over die hoofdpersoon in het perspectief van een tijdperk. door Nel Jagt < • Gerard Mostert (2011) Marga Klompé 1912-1986. Een biografie. Amsterdam: Boom, 655 pp, ISBN 978-94-610-5197-4, € 34,90
nummer 4, augustus 2012
31
Marijn Bouwman, woonbegeleider bij Discus van HVO Querido, Amsterdam
‘Het zijn uiteindelijk schatjes’ Tien jaar werkt Marijn Bouwman met mensen die aan harddrugs verslaafd zijn en psychiatrische problemen hebben. Ze heeft naast haar werk de opleiding MWD parttime gevolgd. Sinds 2010 is ze afgestudeerd.‘Alles wat ik op de opleiding heb geleerd moet ik snel vergeten. Ik lag regelmatig in de clinch met docenten. Ze vroegen zich af waarom ik weinig ondernam met sommige cliënten. Ze vinden dat je geen hulpverlener bent als je iemand, zoals zij dat noemen, aan zijn lot over laat. Maar het bijzondere in dit werk is dat er dan juist fantastische dingen gebeuren. Betuttelen en dingen overnemen van cliënten leidt juist tot niks.’ Met veel werkervaring uit andere projecten start Marijn in 2008 bij HVO-Querido in Amsterdam (‘Hulp voor Onbehuisden’). Ze gaat werken bij het project Discus. Discus Amsterdam is een initiatief van HVO-Querido dat opvang, begeleiding en dagactiviteiten biedt, samen met ggz-instelling Arkin en woningcorporatie de Alliantie Amsterdam. Het initiatief wordt ondersteund door de gemeente Amsterdam en Agis, de zorgverzekeraar. Honderdvijftig In 2005 kreeg manager Wessel de Vries van HVO-Querido de opdracht om vanuit de woningcorporatie een project Housing First in Amsterdam op te zetten. In New York werden met deze werkwijze successen geboekt. Ook in Nederland wilde men de problematiek van mensen met een dubbele diagnose grondig aanpakken. Het gaat dan om psychiatrische problematiek in combinatie met een verslaving bij cliënten die feitelijk dakloos zijn. De Vries, in een vroeger leven opbouwwerker, wist in korte tijd samen met de andere instanties het project van de grond te tillen. ‘In 2006 is het gelukt om de eerste 26 woningen te vullen.’, vertelt hij.‘Dat deden we via de Boléro-methode. In dat muziekstuk begint een instrument te spelen, vervolgens een volgend en tot slot hoor je een volledig orkest. Zo zijn we ook met een persoon aan dit project begonnen, toen met de tweede, derde en vierde. Vervolgens stopten we.We bespraken onze activiteiten en wilden daarvan leren voordat we verder gingen. Op deze manier zijn we doorgegaan tot honderd woningen. En na een jaar woonde ieder-
32
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
door Marian Kremers
een nog in zijn huis en was nog steeds niemand op straat gezet. In 2011 wonen er na vijf jaar werken honderdvijftig mensen.’ Voeten in de stront Onder de noemer housing first huren cliënten een woning vanuit het project Discus. Zij betalen zelf de huur en zorgen voor de huishouding. Er zijn geen voorwaarden aan verbonden. De huur moet betaald worden en er mag geen overlast zijn in de buurt, dat is het enige. Samen met de klant wordt bepaald wat het doel van zijn of haar rehabilitatietraject is. Om dat te realiseren wordt intensieve begeleiding geboden vanuit de organisaties die bij het Discusproject zijn aangesloten. Marijn, een slanke, kleine vrouw van 33 jaar, komt in 2008 als woonbegeleider het Discusteam bij HVO-Querido versterken. ‘In dit team werken mensen met allerlei kwalificaties, kennis en karakters.We zijn verschillend opgeleid (SPH, MWD, SJD) maar we zijn allemaal woonbegeleiders. Dat wil zeggen dat je alles aanpakt wat er zich op dat moment afspeelt. Je schakelt je collega in wanneer die op een bepaald gebied deskundiger is dan jij. Je moet letterlijk soms met je voeten in de stront staan, in de kots en tussen de naalden. En van alle markten thuis zijn. Ik kan inmiddels communiceren op alle niveaus. Praten, schelden, zwijgen, gillen, straattaal spreken tot communiceren met de directie.’ Met de klanten van Discus wordt volgens een ontwikkelingsgerichte rehabilitatiemethodiek gewerkt, een werkmethode ontwikkeld door de ggz academische werkplaats.‘Ik ga uit van de vraag van de cliënt, volg hem, kijk naar zijn gedrag en naar wat hij wil bereiken. Ik neem niks van hem over maar sta naast hem of erachter. Iemand krijgt een kans om te herstellen, om af te kicken en opnieuw te beginnen.We beginnen in kleine stapjes. Maar hij kan ook de fout in gaan en dan krijgt hij een tweede kans.Want je mag ook mislukken bij Discus’, zo licht Marijn toe. 8,5 voor kwaliteit van leven De woonbegeleiders van het Discusproject bieden 7x24 uur per week ondersteuning. Cliënten hebben een vaste ondersteuner
de collega
met een vaste vervanger. Ze werken overdag op reguliere tijden en gaan vaak op huisbezoek. Na 17 uur is er een bereikbaarheidsdienst tot de volgende ochtend. Zodra psychiatrische behandeling noodzakelijk is, wordt er nauw samengewerkt met psychiaters, spv’ers en artsen uit de stad. Na drie maanden moet er een SWOT zijn van de klant. Discus werkt liever met zo’n sterkte-zwakte analyse dan met een dossier van een verwijzer dat vooral gericht is op het verleden, ziektes en beperkingen. Op basis hiervan bespreekt de woonbegeleider met de klant waar hij aan wil gaan werken.‘Dat varieert van het inrichten van het huis tot kerst vieren met de familie. Het kan gaan over zingeving of over het lezen van de post. Daar hoef je niet speciaal voor aan tafel te gaan zitten. Je kunt dat ook bespreken als je samen de afwas doet of naar de sociale dienst gaat. De meeste bewoners blijken uiteindelijk toch behoorlijk zelfredzaam. Meestal vragen ze hulp bij hun administratie en bij het beheren van hun geld. Bij Discus is Budget Beheer dan ook verplicht. Uiteindelijk geven cliënten een 8,5 aan de kwaliteit van hun huidige leven, weten we uit onderzoek. Dat is behoorlijk goed.’
hetzelfde ZZP dat nodig is voor 24-uurs RIBWzorg. De zorgverzekeraar hanteert het Volledig Pakket Thuis als financieringsvorm. Tussen de 6 en 10 uur per week wordt daarvoor thuis zorg geleverd. Een Discusklant, hoe complex ook, is op deze manier goedkoper dan een klant uit de 24-uursvoorziening. Zowel Wessel de Vries als Marijn vinden dat de cultuur van de zorg in Nederland gekenmerkt wordt door een overdaad aan zorg en te weinig kansen. In tegenstelling tot New York waar je veel kansen krijgt en weinig zorg. De overheidsbemoeienis is er totaal anders. Het gevaar van pamperen is hier volop aanwezig. Zo wordt er nauwelijks maatschappelijke participatie gevraagd en dat beïnvloedt de motivatie om te werken. Bij Discus Amsterdam wordt nu geprobeerd een goede mix te maken van de Amerikaanse en de Nederlandse zorg. Het is intensief werken met deze doelgroep en je krijgt heel wat spanning te verduren, meent Marijn.‘Dank je wel voor alles, zei een cliënt tegen me toen hij na twee jaar gestabiliseerd was. Uiteindelijk zijn het toch schatjes’. <
Goede mix De kosten van het Discus project worden gefinancierd via de zorgverzekering. De klanten hebben een AWBZ-indicatie nodig. Die indicaties variëren van zorgzwaartepakket 2 tot en met 5,
Marian Kremers is maatschappelijk werker en journalist.
nummer 4, augustus 2012
33
ief
marie kamphuis arch
door Liesbeth Simpelaar, filosofe en tekstschrijver. Voor de Marie Kamphuis Stichting schrijft ze de webrubriek Uitgelicht, zie www.mks.nl/uitgelicht
Dweilen met de kraan open geplaatst op 30 juni 2012 Gestolde ervaringen geplaatst op 11 juli 2012 Op kinderopvang, jongeren- en ouderenwerk wordt sinds 2010 fors bezuinigd. Zo’n acht à negenduizend welzijnswerkers verloren inmiddels hun baan. Burgers moeten meer zelf doen, is het motto.‘Burgerkracht’,‘zelforganisatie’ en ‘zelfredzaamheid’ zijn de nieuwe termen. Ook in de jaren tachtig waren er bezuinigingen, en ook toen kwamen er nieuwe termen. Geert van der Laan schreef in 1990: ‘Na de proclamatie van de “crisis van de verzorgingsstaat” werd het welzijnswerk hard getroffen. (...) Termen als “markt”,“marketing” en “product” verdrongen het traditionele welzijnsjargon. (...) Van de ene op de andere dag leek een onzichtbare censor de bekende trefwoorden als “emancipatie”,“communicatie”, “democratisering” en “politisering” uit het begrippenarsenaal te hebben geschrapt.’ En, net als nu, ontstond dat andere jargon niet alleen door bezuinigingen. Ook De markt van welzijn en geluk van Hans Achterhuis zorgde voor een omslag. Van der Laan zag dit boek als exponent van het in de jaren tachtig populaire postmodernisme. Dat ontmaskerde emancipatie, ontplooiing en bewustwording als ‘sociale disciplinering en een perfectionering van de fijn vertakte machtsstrategieën van de staat.’ Van der Laan constateerde:‘Op dit punt vertoont het postmoderne denken een ongemakkelijke gelijkenis met het neoconservatisme. Zowel in de postmoderne kritiek op de schone schijn van het welzijnswerk, als in de neoconservatieve kritiek op de uitwassen van de verzorgingsstaat, lijkt het optimisme over de maakbaarheid van de maatschappij definitief ten grave gedragen.’ Om het maatschappelijk werk onafhankelijk te maken van ‘het populaire modebewustzijn’ zocht hij naar ‘gestolde ervaringen in het maatschappelijke handwerk’. Zijn boek is, juist nu, het herlezen waard.
Zowel overheid als hulpverleners hebben vaak het machteloze gevoel dat ze dweilen met de kraan open. Maar wat daarbij de kraan en wat de dweil is, daarover kunnen ze verschillende opvattingen hebben. Minister Leers van Immigratie en Asiel wil de bedenktijd om aangifte te doen van mensenhandel beperken.Als vrouwen langer dan drie maanden uit de situatie van mishandeling zijn, vervalt hun recht op aangifte, op een tijdelijke verblijfsvergunning en op opvang.Voor minister Leers is de kraan hier het misbruik van rechten, en de dweil de te ruimhartige regelingen. Verontrust melden hulpverleners uit opvangvoorzieningen dat deze vrouwen vaak een posttraumatische stressstoornis hebben en daardoor niet op korte termijn een samenhangend verhaal kunnen vertellen.Voor hen is de kraan het groeiend aantal meldingen van mensenhandel, en de dweil de beperkte hulpfaciliteiten. Dat trauma’s vaak voorkomen, blijkt ook uit een scriptie uit 1998 over het maatschappelijk werk in een opvanghuis voor vrouwen met een afhankelijke verblijfstitel.‘In hun leven vloeien traumatisering, ontworteling en marginalisatie ineen. (…) Het misbruik is een direct gevolg van de ongelijke machtsverhouding die veroorzaakt wordt door de juridisch afhankelijke positie waarin deze vrouwen verkeren ten opzichte van hun partners.’ In de opvanghuizen mankeerde het in 1998 echter nog aan een goede signalering van misstanden:‘Er is meestal geen duidelijke structuur of continuïteit wat betreft signalering, belangenbehartiging en preventie. Gesignaleerde misstanden worden zelden structureel verzameld en er is meestal geen eindverantwoordelijke voor de acties die ondernomen worden. Ik denk dat het van belang is dat er een cultuuromslag gaat plaatsvinden binnen veel opvanginstellingen. (…) Maatschappelijk werkers hebben immers vaak genoeg het gevoel dat zij dweilen met de kraan open.’ Een gestructureerde signalering: het lijkt de enige manier om de opvattingen over wat de kraan en wat de dweil is dichter bij elkaar te laten komen. Helga Weerpasn (1998), Recht op bestaan; hulpverlening aan mishandel-
34
Geert van der Laan (1990), Legitimatieproblemen in het
de vrouwen met een afhankelijke verblijfstitel, scriptie Maatschappelijk
maatschappelijk werk, Utrecht: Uitgeverij SWP, pp. 11-20.
Werk en Dienstverlening, Hogeschool van Amsterdam, pp. 10, 11, 39.
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
wetten en regels Mogen we onze werkaantekeningen over gezamenlijke cliënten bundelen?
Geheimhouding en privacy Mag je gegevens van gezamenlijke cliënten gezamenlijk opschrijven? In een apart door Marianne Verhage document dat jij en je collega’s alleen gebruiken?
In een maatschappelijk werkteam starten drie werkers een cliëntdossier voor cliënten waar zij samen verantwoordelijkheid voor dragen. Het dossier is alleen voor hun persoonlijke gebruik. Zij willen het inzetten voor hun eigen gedachtevorming. Uiteindelijk willen ze bepaalde samenvattingen wel overnemen in het persoonlijk dossier van de cliënt. Ze menen dat als een individuele maatschappelijk werker haar eigen persoonlijke werkaantekeningen buiten het dossier mag houden, je dat als groepje ook mag. Als bijkomstig effect zien ze dat de gegevens dan ook niet onder het inzagerecht van de cliënt vallen. Dat schrijft veel gemakkelijker. Deze maatschappelijk werkers lijken zich bewust van de juridische kaders. Ze zoeken misschien de mazen van de wet op, maar ze kunnen verantwoording afleggen over hun handelwijze.Als je immers als maatschappelijk werker persoonlijke werkaantekeningen over de cliënt mag maken, dan zul je toch ook wel samen een dossier mogen hebben om tot een standpuntbepaling te komen hoe je je cliënten het best kunt begeleiden? Handreiking en Code Het thema geheimhouding en privacy houdt terecht heel wat maatschappelijk werkers bezig. Om tot goede besluitvorming te komen worden ze ondersteund door de Beroepscode voor de maatschappelijk werker en de vernieuwde handreiking voor maatschappelijk werkers: Geheimhouding en privacy. Deze laatste uitgave is in verband met de nieuwe Beroepscode herzien en in februari 2012 door de NVMW gepresenteerd. Het bijzondere van deze uitgave is dat steeds een verbinding gelegd wordt tussen de beroepsgroep, het beroepsdomein (gezondheidszorg-jeugdzorg-ggz), de beroepscode en wet- en regelgeving. Ook krijgen de meest recente ontwikkelingen die tot aanpassing van de wetgeving kunnen gaan leiden, aandacht. Bovendien zijn in de bijlage handige stappenplannetjes te vinden die je kunt gebruiken in concrete situaties, met name bij die prangende vragen naar uitzonderingen op de regel, omdat de situatie dat vraagt.
Veelgestelde vragen De nieuwste uitgave staat niet op zich, maar is onderdeel van een pakket met masterclasses over dit thema en een online webdossier met veelgestelde vragen (inloggen op www.nvmw.nl). De veelgestelde vragen zijn onderverdeeld in de rubrieken: • Samenwerking • Dossier • Huiselijk geweld en kindermishandeling • Minderjarigen • Beroepscode • Uitzonderingen. Elke rubriek begint met die gedeelten uit de Beroepscode die van toepassing zijn op de specifieke rubriek. Dit roept steeds op tot reflectief handelen in relatie tot de code. Niet alleen de Beroepscode wordt gebruikt om de vragen te beantwoorden maar ook wetgeving en rechtspraak. Bemoeien Professionals die opgeleid zijn in de jaren tachtig en negentig hebben andere slogans meegekregen dan zij die onlangs afgestudeerd zijn of nu opgeleid worden. Niet langer wordt zo sterk de nadruk gelegd op de privacy van het individu. Er is nu meer aandacht voor de persoonlijke professionele verantwoordelijkheid van de maatschappelijk werker en zijn of haar verantwoordelijkheid in relatie tot groepen burgers die noodzakelijke zorg nodig hebben. >
Regelingen en voorzieningen is een documentatiesysteem, uitgegeven door StimulanSZ. Met een abonnement wordt u wekelijks geïnformeerd over alle actuele ontwikkelingen op sociaal en juridisch gebied. Meer informatie: info@ stimulansz.nl
nummer 4, augustus 2012
35
Lees meer over privacy en geheimhouding in Maatwerk: Nummer 5, 2008: Het recht op geheimhouding. Tot hoever? Nummer 5, 2010: Melden mag, afwegen moet! Nieuw: de Wet verwijsindex risicojongeren Nummer 1, 2011: Bemoeizorg. Gegevensuitwisseling vaker mogelijk dan je denkt Nummer 2, 2011: De kunst van het weglaten. Omgaan met dossiervorming Nummer 3, 2012: Bepaalt degene die betaalt? Cliëntgegevens niet zomaar naar de gemeente
Onder de kop bemoeizorg kan nu tijdelijke inperking van de rechten van de cliënt, mits goed verantwoord en gedocumenteerd, als uitzondering nodig zijn. Er moet dan sprake zijn van een bijzondere rechtvaardiging voor die uitzondering zoals een dringend gezondheidsbelang, eventueel gecombineerd met ernstige overlast. Bovendien moet de instelling deze mogelijkheden communiceerd hebben en heeft de cliënt de mogelijkheid om achteraf te klagen. Geheimhouding en privacy vragen steeds om een belangenafweging in de concrete situatie. Daar mogen maatschappelijk werkers elkaar aan houden. Dit geldt zowel in een-op-een begeleiding als bij samenwerking. Bij de belangenafweging gaat het altijd om verantwoord beroepshandelen. Protocollen en antwoorden op vragen zoals die verschijnen op de website van de NVMW dienen nooit in de plaats te komen van deze eigenstandige belangenafweging in de concrete situatie met de daarbij behorende verantwoording. Ze maken er wel deel vanuit. Juist dat maakt het beroep van maatschappelijk werker bijzonder en sterk. Andere beroepen De rechtspositie van de maatschappelijk werker is een andere dan die van de arts, advocaat of geestelijke. Zeker wanneer het gaat om de maatschappelijk werker die niet onder de specifieke wetgeving van de jeugdzorg, de gezondheidszorg of reclassering (gedwongen kader) valt. Er is dan meer sprake van een van de wet afgeleide plicht tot geheimhouding die onderstreept wordt door de Beroepscode.Wat bijvoorbeeld voor artsen op grond van de wetgeving tegenover de rechter klip en klaar is, is voor maatschappelijk werkers vaak nog de vraag. Artsen hebben vanuit de wetgeving een onbespreekbaar recht om te zwijgen over hun pa-
Discussieer mee Doe mee aan de discussie op LinkedIn en reageer op de casussen van Margriet Kinderman, Dia Wilbrink en Teo Visser via de open LinkedIn groep van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers www.linkedin.com/groups?about=&gid=3679252.
tiënt, wanneer zij voor de rechter opgeroepen worden als getuige. In de rechtspraak is inmiddels wel uitgemaakt dat het verschoningsrecht in geval van ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’ toch kan wijken voor de waarheidsvinding. Maatschappelijk werkers moeten het verschoningsrecht voor de rechter bevechten. Ondanks dat de Beroepscode aangeeft dat de maatschappelijk werker moet zwijgen, kan de rechter toch aangeven dat hij of zij als getuige moet spreken. Er zijn maatschappelijk werkers die graag willen dat de NVMW zich er sterker voor maakt om dit als recht onbetwistbaar in wetgeving op te nemen. Het verschil in rechtspositie heeft onder andere te maken met het feit dat iedereen zich hulpverlener mag noemen en dat geldt niet voor de arts en de advocaat. Terug naar de casus Persoonlijke werkaantekeningen behoeven inderdaad niet beschouwd te worden als onderdeel van het dossier. Als persoonlijke werkaantekeningen worden alleen die gegevens aangemerkt die naar hun aard niet bedoeld zijn om onder andere ogen dan die van de hulpverlener zelf te komen.Te denken valt bijvoorbeeld aan geheugensteuntjes bij de voorlopige gedachtevorming. Persoonlijke werkaantekeningen zijn van het dossier uitgezonderd en daarmee van het inzage- en afschriftrecht. Maar een ‘schaduwdossier’ dat alleen voor persoonlijk gebruik wordt aangelegd en waarin gegevens over de cliënt worden opgenomen die later – in samengevatte vorm – in het dossier worden overgenomen, wordt volgens de rechtspraak niet aangemerkt als persoonlijke werkaantekening. Dit dossier valt dus gewoon onder het inzagerecht. Het dient te voldoen aan alle eisen die de wet en de Beroepscode stellen. En wat inderdaad voor de individuele maatschappelijk werker geldt, geldt ook voor het behandelteam van de casus. Marianne Verhage is docent Recht bij MWD aan Christelijke Hogeschool Ede.
&
Bron • NVMW (2012), Geheimhouding en privacy. Voor leden van de NVMW kosteloos te vinden op het ledenportaal van www.nvmw.nl (achter de inlog) en voor niet-leden te bestellen in de webwinkel op www.nvmw.nl.
36
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
agenda september Workshop Aan de slag als ondernemend maatschappelijk werker wanneer: vrij 14 september door: NVMW waar: Domstad, Utrecht kosten: € 85 voor leden, € 170 voor niet-leden informatie: www.nvmw.nl Workshop Praten met kinderen, jongeren en hun gezin: spelen, spreken en doen wanneer: ma 17 & di 18 september door: Interactie-academie België waar: Amsterdam kosten: € 360 informatie: www.interactie-academie.be Training JES! Het Brugproject. Helpen bij echtscheiding wanneer: woe 19 september door: Nederlands Jeugdinstituut/ Trimbos-instituut waar: Trimbos-instituut, Utrecht kosten: € 325 informatie: www.trimbos.nl Masterclass Privacy en geheimhouding wanneer: do 20 september door: NVMW i.s.m. Christelijke Hogeschool Ede waar: Domstad, Utrecht kosten: € 55 voor leden, € 95 voor niet-leden informatie:
[email protected] Werk in uitvoering: de kracht van herstelwerkzaamheden wanneer: di 24 september door: RINO Groep waar: De Reehorst, Ede kosten: € 285 informatie: www.rinogroep.nl/C1213 Opvoeden, opleiden en opgroeien doe je samen wanneer: do 26 september door: Stichting Jorik/Logacom waar: Hogeschool Leiden kosten: € 149,95 informatie: www.jorikcongres.nl
De toekomst van de interculturele GGZ: uitdagingen en handreikingen wanneer: do 26 september door: Springer Cursussen & Congressen waar: De Eenhoorn,Amersfoort kosten: € 275 informatie: www.cursussenencongressen.nl Landelijke studiedag Zorg bij scheiding wanneer: do 27 september door: Leids Congresbureau waar: Musis Sacrum Arnhem kosten: € 320 informatie:
[email protected] Landelijk symposium Hanteren van agressie en handelingsverlegenheid in (L)VG, GGZ en Jeugdzorg wanneer: do 27 september door: Euregionaal Congresburo waar: Eindhoven kosten: € 295 informatie: www.congresburo.com Landelijk symposium Methodische ouderbegeleiding in problematische opvoedsituaties wanneer: do 27 september door: Euregionaal Congresburo waar: Eindhoven kosten: € 295 informatie: www.congresburo.com Agressie bij jongeren: kort lontje en lange tenen wanneer: vrij 28 september door: SCEM waar: Congrescentrum Reehorst, Ede kosten: € 199 informatie: www.scem.nl
oktober Landelijke studiedag Zorg en veiligheid wanneer: do 4 oktober door: Leids Congresbureau waar: Aristo Utrecht kosten: € 320 informatie:
[email protected]
Landelijk congres Multiculturele Dementiezorg wanneer: do 4 oktober door: StudieArena waar: ‘t Klooster,Amersfoort kosten: € 330 informatie: www.studiearena.nl Themabijeenkomst Meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld Regio Noord wanneer: do 9 oktober door: NVMW Regionetwerk Noord waar: MWD, Hanzehogeschool Groningen kosten: € 17,50 voor leden, € 25 voor niet-leden informatie: www.nvmw.nl register: 0,5 punt vrije ruimte/ verzameltraject Congres Niet oud, toch dement. Dementie op jonge leeftijd. Erfelijkheid, wetenschap en praktijk wanneer: di 9 oktober door: Medilex waar: Leerhotel Het Klooster kosten: € 395 informatie: www.medilex.nl Landelijke studiedag Verhoor van kwetsbare personen wanneer: woe 10 oktober door: Leids Congresbureau waar: Aristo Eindhoven kosten: € 315 informatie:
[email protected] De verbindende rol van de sociaal werker. Welzijnsdebat 2012 wanneer: do 10 oktober door: Reed Business waar: Reehorst in Ede kosten: € 229 voor snelle beslissers, € 599 voor commerciële partijen informatie: www.reedbusinessevents.nl/ welzijnsdebat Training Preventieve Ondersteuning Mantelzorg wanneer: do 18 oktober door: Trimbos-instituut waar: Trimbos-instituut, Utrecht kosten: € 320 informatie: www.trimbos.nl
Vooraankondiging NVMW jaarcongres Passend bewijs van goed maatschappelijk werk: hoe lever je dat? donderdag 29 november 2012
nummer 4, augustus 2012
37
platform en netwerk van social professionals
Voorzitter Laurier maakt rondje Nederland op Dag van de Maatschappelijk Werker
De NVMW schenkt aandacht
door Klaas Fleischmann
Meine Willem Dijkstra (Lid van Verdienste, links), BMW’er bij Beter ABN-Amro Arbodiensten, wordt door voorzitter Jan Laurier (rechts) in het zonnetje gezet. Foto NVMW
Meine Willem Dijkstra Omringd door zijn naaste collega’s neemt ons lid Meine Willem Dijkstra op de Dag van de Maatschappelijk Werker de felicitaties van voorzitter Jan Laurier in ontvangst. Zojuist heeft de BMW’er, werkzaam bij Beter ABN-Amro Arbodiensten, het speldje van Lid van Verdienste opgespeld gekregen. Ook heeft hij een theekan en twee mokken met de tekst ‘Ik schenk aandacht’ en een exclusieve litho van Peter van Hugten die al meer dan vijfentwintig jaar voor de Volkskrant tekent, in ontvangst genomen. ‘Totaal verrast ben ik, super leuk om zo gewaardeerd te worden’, zegt Dijkstra.
38
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
Meine Willem is lid sinds 1990. Hij is zeer betrokken bij de vereniging en heeft zich de laatste vier jaar ingezet als voorzitter van de functiegroep BMW, zegt Laurier. ‘Meine Willem is alert op het behouden van de standaarden van het beroep en gaat een goed gesprek met opleidingen niet uit de weg. Verder is hij iemand die houdt van netwerken en het leggen van verbindingen. Meest recente voorbeeld is zijn bijdrage in de ontwikkeling van de richtlijn HIV en Arbeid. Kortom Meine Willem is hét voorbeeld van een professional die vindt dat hij zelf verantwoordelijk is voor zijn professionele ontwikkeling. Hij wacht niet af – neemt zelf initiatieven en je hoort hem nooit over kosten.’
van de nvmw
Wil van der Meché (midden) en haar team maatschappelijk werkers, temidden van alle collega’s van Welzijn Eindhoven. Foto NVMW
Wil van der Meché in het zonnetje gezet Van Amsterdam gaat de ereronde vervolgens via Rheden naar Eindhoven waar Wil van der Meché, manager van een team maatschappelijk werkers bij Welzijn Eindhoven, voor haar inzet in het maatschappelijk werkveld wordt geëerd. Volgens Jan Laurier loopt Wil altijd voorop als het gaat om nieuwe ontwikkelingen binnen de werksoort. Ze heeft een duidelijke visie op het werk en draagt deze ook uit. Ze denkt mee over nieuwe ontwikkelingen werkwijzen en projecten binnen het maatschappelijk werk maar ook integraal en wijkgericht. Zo heeft zij bijvoorbeeld de trechter geïntroduceerd, een hulpmiddel dat de maatschappelijk werkers kan helpen bewust het netwerk van de cliënt in te schakelen. Ook heeft ze een grote rol in het professionaliseren van het groepswerk gespeeld. Ze heeft hart voor de doelgroep van het maatschappelijk werk, maar ook voor de mensen in haar teams. Haar passie voor het vak is zo richting haar pensioen niet verminderd, in tegendeel, ze vertegenwoordigt het maatschappelijk werk nog altijd op een gedreven manier. Het komt niet in haar op om achterover te gaan leunen. Ze besteedt veel aandacht aan de professionaliteit van de maatschappelijk werkers en stimuleert verdieping. Ze is trots op het vak en straalt dit ook uit!, zegt onze voorzitter.
Geert van der Laan erelid ‘De NVMW is vereerd dat je het erelidmaatschap aanvaardt’, zegt Laurier vervolgens in Utrecht, thuis bij Geert van der Laan. ‘Maatschappelijk werkers zijn je veel dank verschuldigd en dit erelidmaatschap is voor onze vereniging een manier om die dankbaarheid uit te drukken.’ Van der Laan was van 1995 tot 2010 bijzonder hoogleraar grondslagen van het maatschappelijk werk. Grondslagen die de beroepsontwikkeling van maatschappelijk werk stevig funderen en waar de NVMW op kan voortbouwen. Zijn proefschrift Legitimatieproblemen in het maatschappelijk werk (1990) is zeven keer gedrukt en zit na 22 jaar nog steeds in het aanbod van de uitgever. Laurier: ‘Dat is voor een proefschrift tamelijk ongebruikelijk. Het lijkt er op dat we met Van der Laan als erelid iemand binnenhalen die de tand des tijds kan weerstaan. Een soort nieuwe Plato of Freud.’ Na een periode van verelendung van het maatschappelijk werk verscheen zijn proefschrift. De deprofessionalisering in de jaren zeventig en de economische crisis in de jaren tachtig hadden het beroep geen goed gedaan. ‘Van der Laans proefschrift, zijn vele publicaties, de lezingen waarin hij luid en duidelijk van zich liet horen: ze hebben er als een flink rotsblok aan bijgedragen dat het maatschappelijk werk weer stevig op de kaart staat. Ook na zijn afscheid als hoogleraar blijven de
nummer 4, augustus 2012
39
platform en netwerk van social professionals
‘Opgenomen worden in het zelfde rijtje als Marie Kamphuis voelt geweldig’, zegt een blij verraste Van der Laan (links). Foto NVMW grondslagen maatschappelijk werken, om het maar zo te zeggen. Het model voor zorgvuldig handelen van maatschappelijk werkers dat hij in zijn proefschrift heeft ontwikkeld is niet meer weg te denken van de opleidingen. Ook ligt het ten grondslag aan het huidige Beroepsprofiel en de Beroepscode voor de Maatschappelijk Werker. ‘Daarbij getuigt Van der Laan van nog een kwaliteit die wij als NVMW bijzonder waarderen. Je hebt de kern van beroepsontwikkeling altijd gelegd bij het gewone werk van een gewone maatschappelijk werker van vlees en bloed. In je laatste oratie heb je dat nog eens nadrukkelijk bepleit. Maatschappelijk werk is gewóón doen, en ook gewoon dóén. Veel van onze leden hebben zich daarin door jou erkend en gewaardeerd gevoeld. Ook zij zullen jou als erelid dankbaar verwelkomen!’ Ook Nel en Lou Jagt ontvangen erelidmaatschap ‘Lou en Nel Jagt zijn dè mensen die taakgerichte hulpverlening hebben geïntroduceerd in Nederland en hier meerdere boeken over hebben geschreven’, zegt Laurier tijdens zijn laatste stop in Teteringen. Uit handen van onze voorzitter ontvangt Nel het erelidmaatschap van de NVMW. En tot zijn grote verrassing biedt de NVMW Lou – medeplichtige aan het verrassingsbezoek – ook het erelidmaatschap aan. Hij aanvaardt het graag. Nel en Lou Jagt waren de motor achter Paspoort maatschappelijk werk, een tijdschrift waarin internationale publicaties over het maatschappelijk werk in het Nederlands werden vertaald en werden uitgegeven. Beiden doceerden jarenlang op de Sociale Academie in Breda. Ze zijn tevens de mensen die veel contact hadden met Marie Kamphuis en die haar gedachtegoed hebben bewaakt en bewaard. Laurier: ‘Nel heeft een huzarenstukje voor de vereniging afgeleverd door het schrijven van het meest recente Beroepsprofiel van de maatschappelijk werker dat in 2006 is uitgebracht. Lou is momenteel nog actief betrokken binnen de richtlijn Diabetes en depressie, die binnenkort wordt afgerond. Nel is jarenlang lid geweest van de redactie van Maatwerk waarin ze tot het vorige nummer de boekenrubriek heeft gevuld. Lou is niet eens zo lang geleden gepromoveerd, natuurlijk op een onderwerp uit het maatschappelijk werk.’
van de nvmw
Nel (rechts) en Lou (links) Jagt, auteurs ‘Taakgerichte hulpverlening in het maatschappelijk werk’ aanvaarden het erelidmaatschap van de NVMW. Foto NVMW
Gezocht: Schoolmaatschappelijk werkers! De functiegroep Schoolmaatschappelijk Werk (SMW) wil flink uitbreiden met nieuwe leden. We denken aan mensen die werkzaam zijn vanuit AMW-instellingen, in dienst van en op basisscholen of hoger- en MBO-onderwijs, vanuit Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) of anderszins. Heeft u zin om vanuit de NVMW, de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk werkers, actie te ondernemen en samen met de stafmedewerker van het landelijke bureau het schoolmaatschappelijk werk in het zonnetje te zetten en zichtbaar te maken? Bent u enthousiast over uw vak en vindt u dat dat meer aandacht verdient? Dan bent u van harte welkom. Voor meer informatie of om u aan te melden, kunt u contact opnemen met Ineke Verdoner, stafmedewerker NVMW via iverdoner@ nvmw.nl of 030 294 86 03. Of surf naar www.nvmw.nl/professionals/actief-lid-worden/ direct-actief-lid-worden/form/7-aanmeldingsformulier-actieflid-nvmw-verplicht.html.
De rubriek ‘Van de NVMW’ wordt verzorgd door de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers, NVMW, Leidseweg 80, 3531 BE Utrecht, 030-2948603, www.nvmw.nl. Ook lid
De NVMW feliciteert Meine Willem Dijkstra, Wil van der Meché, Geert van der Laan en Nel en Lou Jagt van harte!
40
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
worden? Surf naar www.nvmw.nl/lid-worden
SvS-92x135.qxp
11-07-2005
16:37
Pagina 1
Word nu supporter
NIEUW!
Paard en Hulpverlening
Reken af met spierziekte. Giro 33322
Post-hbo-opleiding bij NHL Hogeschool Kijk voor meer informatie op www.nhl.nl/werkenstudie
www.spierenvoorspieren.nl
www.nhl.nl
Advertentie Maatwerk.indd 1
11-07-12 11:47
NIEUW OPLEIDINGSAANBOD O.A.: • Werken met DSM-IV-TR • Hartritmevariabiliteit en hartcoherentie • Verdiepingscursus MBSR/MBCT • Get connected: nieuwe media in de begeleiding van autisme • KOPP: Kwetsbaar Ouderschap en Psychiatrische Problematiek
24 september Congres Werk in uitvoering
29 oktober Congres De kracht van Liberman
SCHRIJF NÚ IN!
Vraag het programmaboek 2012-2013 aan:
www.rinogroep.nl/boek
St. Jacobsstraat 12-14 | 3511 BS Utrecht | T (030) 230 84 50 | E
[email protected]
M ENS EN K ENNIS
Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk Coachen bij gedragsverandering Hoe bouw je een werkbare relatie op? Hoe breng je cliënten zover dat ze er zelf voor kiezen hun gedrag te veranderen? Hoe zorg je ervoor dat ze het gevoel hebben stappen te kunnen zetten op weg naar kansrijker gedrag dat (uiteindelijk) hun eigen welzijn ten goede komt? Hoe bereik je dat het niet alleen bij plannen blijft, maar dat ze de ingezette verandering ook volhouden? Motiverende gespreksvoering voor sociaalagogisch werk biedt een toegankelijke en praktische vertaling van recente inzichten over het beïnvloeden van motivatie en gedrag naar de praktijk van het sociaalagogisch werkveld. ‘Motivational Interviewing’ zoals ontwikkeld door Miller & Rollnick vormt daarbij de belangrijkste leidraad. Dit boek biedt een gedegen theoretisch begrip van de diverse concepten die aan de gespreksmethode ten grondslag liggen, maar is vooral praktijkgericht. De verschillende stappen in de motiverende benadering worden duidelijk uiteengezet en toegelicht. Er zijn cases en voorbeelddialogen met een toelichting. Op de begeleidende website is aanvullend materiaal beschikbaar in de vorm van reflectievragen, verschillende videovoorbeelden uit de diverse werkvelden, aanvullende dialogen, opdrachten en toetsvragen. • Eerste Nederlandstalige boek speciaal voor sociaalagogisch werkveld • Sluit aan bij nieuwe recente updates in de Engelstalige literatuur • Incl. website met onder andere video, opdrachten en toetsen Michaela van der Veen en Frank Goijarts Paperback, 184 pagina’s ISBN 978 90 313 9210 0 Prijs € 29,95
Verkrijgbaar bij boekhandel en op www.bsl.nl
Baanbrekend. Betrouwbaar. Bohn Stafleu van Loghum. www.bsl.nl