18
Jeff Helmer GOEDERENTRANSPORTEN: HULP VAN DE WAL IN DE SLOOT? Succesvolle hulp gaat uit van de zelfredzaamheid van de ontvangers. Als voorbeeld enkele geslaagde en minder geslaagde projecten met Roma in Roemenië. Ook de schaduwkant van hulptransporten komt ditmaal in het licht te staan. Twaalf miljoen burgers behoren tot de Romaminderheid, de grootste in Europa. Met haar rond twee miljoen Romainwoners is Roemenië het land met verreweg het grootste aantal Roma. Er zijn rijke Roma, er zijn arme Roma, er zijn Roma die graag willen werken en er zijn Roma die liever van een uitkering rondkomen en daarnaast wat zwart werken. Er zijn Roma die zich burgers van hun land voelen en volkomen geïntegreerd of geassimileerd samen leven, hun identiteit als Roma verbergen of ontkennen en zo hopen de gevolgen van racisme en discriminatie te ontlopen en er zijn Roma die sterk hechten aan hun eigen tradities. De Calderash zijn hier een goed voorbeeld van. Er zijn eerlijke Roma, Roma die hun afspraken nakomen, die je kunt vertrouwen en er zijn onder Roma criminelen en boeven. Eigenlijk is het onder Roma niet zo veel anders als onder Nederlanders, Roemenen en andere bevolkingsgroepen. Roma zijn individuen met grote onderlinge verschillen. Voor generalisaties is geen plaats. Wat hebben Roma gemeen, wat onderscheidt hen van de niet-Roma? Ze hebben gemeen een geschiedenis van vervolging, uitsluiting en discriminatie, culminerend in de Roma holocaust. Tienduizenden Roma zijn op transport gesteld naar Transnistrië en duizenden zijn in werkkampen daar omgekomen. Maar anders dan bij de Joden is de achterstelling en discriminatie van Roma na de Tweede Wereldoorlog gewoon doorgegaan. Er heerst een sterk wantrouwen onder Roma naar alles wat met overheid en politie te maken heeft. Op het platteland in Roemenië zijn de meeste Roma letterlijk buitengesloten, afgesneden van de beschaving. Roemenië telt 12,713 dorpen. Ongeveer 2200 hiervan met een totale bevolking van 1,1 miljoen inwoners zijn volstrekt geïsoleerd, hebben geen water, elektriciteit, verharde wegen, gas en openbaar vervoer. Een groot deel van deze dorpen of nederzettingen staan niet op officiële kaarten vermeld, laat staan dat ze opgenomen zijn in de lokale kadasters. Ze bestaan gewoon niet en de lokale
overheden voelen geen enkele verantwoordelijkheid voor deze burgers. In dorpen in Transsylvanië hebben Roma huizen gekraakt die begin jaren negentig leeg kwamen te staan toen Duitstalige bewoners besloten om naar Duitsland te emigreren. De meeste Romakinderen, zitten als ze al onderwijs volgen, in het speciaal onderwijs dat bedoeld is voor verstandelijk gehandicapten en als ze in het regulier onderwijs geplaatst worden dan zitten ze in de klas in een aparte Romarij of in aparte Romaklassen. In de steden wonen Roma in getto’s, huisuitzettingen zijn aan de orde van de dag. Werkloosheid onder Roma is gemiddeld vier tot vijf keer hoger dan onder niet-Roma en de meeste zijn al meer dan tien jaar werkloos en hebben nauwelijks meer perspectief op werk. Het is vooral de uitzichtloosheid, geen perspectief op een betere toekomst, dat fnuikend werkt, dat hun eigenwaarde ondermijnt. Dit is de negatieve kant van het verhaal. Maar we zien ook positieve ontwikkelingen: de Europese Unie, de Raad van Europa, de Wereldbank tonen zich steeds meer betrokken op de positie van Roma. We zien onder de nieuwe generatie van Roma een groeiend bewustzijn om zelf te werken aan gelijke behandeling van Roma. Ze zijn zich aan het organiseren en via landelijke en internationale netwerken wordt hun stem nu duidelijker gehoord. In vergelijking met andere Europese landen steekt Roemenië op dit punt gunstig af. Steeds meer Roma volgen universitair onderwijs, spelen een rol in het culturele en politieke leven. Roma organisaties verenigen zich in landelijke platforms en komen op voor gelijke rechten. Aan de hand van enige concrete ervaringen wil ik u laten zien welke vorm van ondersteuning volgens mij het meest effectief is. Sleutel begrip hierbij is: Door Roma, vóór Roma: investeren in de capaciteiten van mensen en hun organisaties. In 1996 begon Spolu International Foundation samen met onze Roma partner Rromani CRISS een community
Roemenië
Magazine
development programma in drie dorpen in het district Sălaj in het noordwesten van Roemenië. In ieder van deze dorpen hadden we met een groep van Roma leiders gedurende twee dagen gesprekken, werden prioriteiten bepaald, contacten gelegd met locale overheden en schriftelijke afspraken gemaakt over wie wat verder gaat uitzoeken, wie voor wat verantwoordelijk is, enz. In Fildu de Sus vonden de gesprekken buiten plaats, boomstammen dienden als zitplaats. Met een tiental Roma leiders, onder wie ook enige vrouwen, bespraken we wat zij als eerste wilden verbeteren in hun gemeenschap. Alles wat zij noemden werd op een vel papier geschreven dat opgehangen was aan een schuurtje: “We willen werk, we willen onze huizen opknappen, we willen dat de brug wordt gerepareerd, we willen water, elektriciteit, enz.”. Ieder van hen kon met stickers aangeven waar ze prioriteit aangaven. Het repareren van de brug die de Roma gemeenschap verbond met de Roemeense wijk kreeg de meeste stemmen. Toen kwam onze vraag: “Wat hebben jullie zelf tot nu toe gedaan om de brug te repareren, wat kan de gemeente bijdragen, wat kunnen jullie zelf bijdragen? Daarna gaan wij bekijken wat de bijdrage van Spolu kan zijn. Tot zover ging het gesprek heel constructief . Voor de lunch moesten we pauzeren. De Roma vroegen ons om wat geld om… drank voor te kopen. Dit weigerden we. Na de lunch sloeg de sfeer totaal om. Er ontstond een zekere vijandigheid, waarbij drank ook een rol speelde. “Jullie hebben geld; geef dat aan ons, dan verdelen wij dat onder onze gezinnen en zo komen we deze winter door”. Hier stuitten wij op het probleem dat veel goed bedoelende clubs vaak gevoed vanuit gevoelens van medelijden arme mensen, in dit geval Roma, denken te helpen met giften, met goederen, voedsel of geld. Roma weten dit en proberen je uit. We hebben de rest van ons verblijf in Fildu de Sus, die middag en de volgende dag nodig gehad om die mensen te vinden die serieus met ons over het herstel van de brug wilde praten en hiervoor ook verantwoordelijkheid wilde nemen. Uiteindelijk is de brug hersteld, met behulp van een ingenieur en een aannemingsbedrijf, met behulp van een actieve burgemeester, met financiële steun van onze kant en de Roma die de brug zelf geverfd hebben. Zo werd het ook een beetje hún brug. Dit was een zichtbaar, concreet resultaat. Toch zijn we er niet in geslaagd om een proces van duurzame ontwikkeling in dit dorp tot stand te brengen. Er was teveel onderling wantrouwen onder de Roma zelf, de burgemeester zag onze rol vooral vanuit het perspectief van stemmenwinst bij de volgende verkiezingen en trok het hele project naar zich toe, waarbij de Roma in een bijrol werden geplaatst. Na een jaar besloten we om de samenwerking in dit dorp te beëindigen. De belangrijkste reden: we konden onder de Roma zelf geen vertrouwen-
19
wekkende groep of organisatievorm tot stand brengen die zich in wilde zetten voor het verder ontwikkelen van hun gemeenschap. Het tweede dorp waar we in 1996 begonnen was Nusfălău en dat werd een succes story. Toen ik er voor het eerst kwam in 1996 was de Roma nederzetting een en al treurigheid: geen elektriciteit of waterleiding, overal modderige paden, hutjes met kapotte daken en lemen vloeren. In vijf jaar tijd is er een baksteenproductie op gang gekomen, zijn er huizen gebouwd, is er elektriciteit gekomen, een gemeenschapshuis met kinderopvang, is de relatie met de Roemeense en Hongaarse meerderheid verbeterd, doet een Roma voetbalclub mee aan de regionale competitie, is er een stevige Roma organisatie gegroeid, en speelt deze Roma organisatie een belangrijke rol in het regionale en nationale netwerk van Roma organisaties. Toen het project na vijf jaar werd afgesloten - want ze konden op eigen kracht verder – kreeg ik een dierbaar compliment van één van de Roma leiders van het eerste uur: “Dankzij dit project heeft onze gemeenschap haar ziel weer teruggevonden”. Uiteindelijk zullen Roma zélf voor hun toekomst moeten zorgen; maar daarvoor moet je er eerst wel in kunnen geloven. Dát is wat we met deze projecten beogen. Ook in Nusfălău kregen we te maken met de negatieve effecten van goed bedoelende Nederlandse hulpverleners. Kleding en schoeisel werden met vrachtauto’s regelmatig vanuit Nederland aangevoerd voor de bevolking van Nusfălău, georganiseerd vanuit een protestantse kerk. Deze goederen werden opgeslagen bij de Reformat dominee in Nusfălău. Hij was verantwoordelijk voor de verdere verdeling. Wat er overbleef na verdeling onder de niet-Roma werd aan de Romagemeenschap geschonken. Stelt u zich voor: dozen met incomplete paren schoenen, allerlei soorten kleding. Het schiep een klimaat van jaloezie, “hij heeft mooiere schoenen dan ik, waarom krijgt die familie wel kleding en wij niet, enz., enz.”. Na twee van dit soort schenkingen heeft de nog jonge Roma leider besloten nooit meer dit soort goederenschenkingen te accepteren. Het doet meer kwaad dan goed. Het roept de hebberige kant, het egoïsme bij mensen op. En niet alleen bij Roma. Lees het boek van Kees Slager er maar op na over de mensonterende situaties bij de goederenverdeling tijdens de watersnoodramp die Nederland in 1953 trof. Is er acute nood, dan is acute hulpverlening een vereiste. Bij overstromingen die Roemenië vorig jaar zo vreselijk hebben getroffen is hulp in de vorm van medicijnen, voedsel, kleding enz. een eerste vereiste. Hierover geen discussie. Goederentransporten zijn zo langzamerhand een ander verhaal: de verschrikkelijke beelden die ons begin jaren
20
negentig bereikten over toestanden in kindertehuizen brachten een golf van verontwaardiging en medeleven in Nederland te weeg. Maar ook vele kerkelijke en gemeentelijke contacten maakten Nederlanders bewust van de armoede in Roemenië. Je wordt geraakt, je vindt het verschrikkelijk en je wilt wat doen. Maar durven we ons serieus de vraag te stellen wat onze goedbedoelde hulpverlening voor uitwerking heeft, op de mensen die de hulp ontvangen, op de regio’s waar de hulpgoederen terecht komen? Hulpbrengers worden altijd met open armen ontvangen. Zij komen thuis met verhalen hoe blij de ontvangers waren. Stellen we ons echter voldoende de vraag wat er precies gebeurt tijdens en na de verdeling van onze hulpgoederen? Wie in Roemenië bepaalt waar de goederen heen gaan, naar welke familie, ontleent daar aan macht, of het nu een kerk is, de gemeente of een particuliere organisatie. Hoeveel jaloezie ontstaat er niet omdat de ene ontvanger vindt dat de andere meer of betere spullen heeft ontvangen. De ontvanger wordt niet gevraagd iets terug te doen, deze is zielig, naar mogelijke capaciteiten wordt onvoldoende gekeken, de armoede blijft in stand. Het voortdurend afhankelijk zijn van de goede gaven van anderen ondermijnt het zelfrespect van de ontvanger, maar ook van de gemeenschap. Ga eens bij jezelf na hoe je reageert op de vraag: kan ik je helpen? Hoeveel mensen hebben er geen moeite mee om hulp te accepteren? Je zou eens als zwak gezien worden! Dit heeft met zelfrespect te maken. Grofweg gezegd en daar wil ik niemand mee kwetsen, maar laten we ook die kant onder ogen durven te zien: hulpgoederenzendingen houden mensen afhankelijk, ondermijnen de eigen waarde en werken remmend op mensen om eigen initiatieven te nemen. En dan heb ik het nog niet over de nadelige effecten van goederenzendingen op de lokale economie, kledingzaken, schoenwinkels die wel kunnen sluiten. Om de Nederlandse achterban tot geven van goederen te stimuleren worden de meest schrijnende situaties beschreven en in beeld gebracht. Het is wel heel erg in Roemenië! Dat Roemenië ook veel positieve kanten kent, dat een andere insteek voor samenwerking met Roemeense partners veel effectiever kan zijn, daarover wordt te weinig gediscussieerd. Wat zou zo’n andere insteek kunnen zijn? Ik wil hier als voorbeeld gebruiken hoe de gemeente Duiven in het kader van een stedenband met het stadje Calafat de positie van Roma probeert te verbeteren. Duiven heeft nu zo’n anderhalf jaar geleden contact gezocht met de stichting Spolu International, waar ik tot voor kort directeur van was. Op kosten van de gemeente Duiven heeft de Roemeense Roma organisatie Împreună een soort haalbaarheidsstudie laten doen naar de mogelijkheden om een geïntegreerd ontwikkelingsplan op te
stellen voor de Roma-wijk in Calafat. Op basis van deze studie is besloten te beginnen met het opknappen van twintig verwaarloosde woningen in de Romawijk, gekoppeld aan begeleiding en training in bouwvakkerkwaliteiten door het lokale arbeidsbureau. Voorwaarde voor succes is een actieve Roma werkgroep en de actieve participatie van Roma zelf bij het opknappen van deze woningen. Met de eigenaren van de op te knappen woningen worden overeenkomsten getekend om een deel van de gestegen waarde van hun woningen in een periode van drie jaar te storten in een sociaal fonds . In Duiven start dit voorjaar een fondsenwervingsactie die met behulp van Wilde Ganzen en het NCDO in totaal € 65.000 op moet brengen. Kenmerk van dit project is dat er, ondanks de armoede in zo’n Romawijk, uitgegaan wordt van de capaciteiten van mensen, van de noodzaak om mensen zelf verantwoordelijk te maken voor verbeteringen in hun gemeenschap, het stimuleren van organisatie. Dit biedt namelijk de beste garanties dat na het opknappen van deze twintig woningen Roma ook op het gebied van onderwijsverbeteringen of het verlengen van de waterleiding tot hun wijk, of betere medische voorzieningen beter in staat zijn hierover te onderhandelen met lokale overheden. Zo’n huizenproject is middel om te investeren in mensen. Nu zullen er mensen zijn die zeggen: voor het inzamelen van hulpgoederen krijgen we nog wel mensen in onze woonplaats gemotiveerd, maar als we alleen maar geld zouden inzamelen voor ontwikkelingsprojecten in Roemenië dan zullen veel van onze vrijwilligers afhaken. Ik hoop met bovenstaande enige overwegingen te hebben aangereikt om met deze vrijwilligers te gaan praten en hen te motiveren voor een aanpak die echt werkt.
Enige conclusies: Het vinden van een betrouwbare lokale partner voor een lokaal ontwikkelingsproject is essentieel, maar moeilijk en tijdrovend. Maak duidelijk dat van onze kant maar een gedeeltelijke bijdrage mogelijk is. Stel zekere condities. Wat is hun bijdrage, van de gemeente, kerk, arbeidsbureau, en van de doelgroep zelf. Het doorbreken van het afhankelijkheidssyndroom, het scheppen van een relatie waarin van de “ontvangende partij” duidelijk een eigen inbreng wordt gevraagd is niet eenvoudig. Er zullen mensen afhaken, er zullen verwijten vallen, er zullen fouten gemaakt worden. Maar het biedt wel een basis om een lokaal ontwikkelingsproces op gang te brengen. Welke mogelijkheden biedt een project om de capaciteiten van mensen te versterken om hen activeren, te organiseren. Het is zo essentieel als het gaat om duurzame ontwikkeling. Als partners kun je hierover brainstormen, ideeën uitwisselen.
Roemenië
Magazine
21
Schilders traditionele paaseieren thuis in de Karpaten Met de Paastijd nog vers in het geheugen, richten wij het oog op de schilders van paaseieren in de noordelijke Karpaten. Het is een eeuwenoude artistieke uiting van deze bergbewoners, die zich genesteld hebben langs de grenzen tussen de Slaven en de Roemenen.
In de vele beschutte valleien van het Beskidy gebergte met zijn uitlopers leven vier grote, onderling verschillende groepen: Hutsuls, Boykos, Lembos en Gorals. Ze zijn uitgewaaierd in delen van Oekraïne, Polen, Slowakije en de Bukovina, noordelijk Roemenië. Elke groep heeft zijn eigen, unieke traditie die terug te vinden is in liederen, dans, aardewerk, architectuur van de houten kerken en natuurlijk, de beschilderde eieren. De naam Hutsul betekent ‘hij die de bergen bestormt om het dal te verdedigen’. Mogelijk wordt hier verwezen naar het bevechten van bergen en wilde stromen om boomstammen naar de dalen te brengen. Het kan ook betekenen, de strijd van de Hutsuls tegen de Slavische, Poolse en Russische edelen, die erop uit waren hun woeste gebieden aan de noordelijke grenzen van Roemenië in te palmen. De Hutsuls vertellen nog graag vele legenden over hun held, hun nationale symbool, Olexa Dovbuş. In
het noorden van Bukovina is men dus niet zo sterk als een beer, maar als Dovbuş! De naam Boyko komt uit het Pools ”bâkii”, dat ossen betekent. Dit volk van voornamelijk veehouders bevindt zich al eeuwen ten zuidoosten van Polen en ten noordoosten van Slowakije. De Lemkos zijn genoemd naar een verbasterde, schertsend bedoelde naam van een bepaald belangrijk lichaamsdeel van een sterke schaapsherder. In het woord Goral is de gora of gura te herkennen, dat “berg” betekent. Het gebied van de Gorals ligt aan de grens tussen Slowakije en Tsjechië. Een voor een zijn dit volkeren met een zeer rijke cultuur. Voorbeelden zijn de goed bewaarde, indrukwekkende houten monumenten (in die streken zie je ook veel openluchtmusea), de hoogartistieke iconen, de prachtig beschilderde paaseieren die iedereen kent, vanaf de Bukovina tot aan Zuid-Polen.
Oorspronkelijk komen deze volken uit Walachije. Hun migratie begon al in de 10e eeuw. Rond de 13de eeuw schudden de Mongolen op wrede wijze de bestaande middeleeuwse samenleving door elkaar. De Turken deden er nadien nog een schepje bovenop. Zo kwam vanuit Walachije een eeuwenlange gestage stroom van mensen op gang, op zoek naar veiligheid en een beter leven. Langs historische routes trokken zij door tot in de Slavische gebieden, waar het rustiger was en waar zij beschutting vonden in de noordelijke Karpaten. De Roemeense taal hebben deze migranten na achttienhonderd geleidelijk opgegeven en in plaats daarvan de Slavische taal van de respectievelijke regio’s overgenomen, behalve in de Roemeense Bukovina. De Hutsuls zijn een intelligent volk. Ze komen je tegemoet met fiere, maar vriendelijke ogen onder hoge voorhoofden bedekt door blonde tot diepzwarte haren. De mannen pronken met hun indrukwekkende, neerhangende snorren. Hun houten kerken vormen een zeer opvallend cultureel erfgoed. Het zijn voornamelijk Grieks-katholieke en Orthodoxe kerken, alhoewel je bij de Gora’s ook katholieke gemeenschappen aantreft. De oudste kerken zijn vervaardigd uit rood sparrenhout, later werd dennenhout gebruikt. Ze zijn tot meer dan 25 meter hoog, staan aan het eind van het dorp, vaak op een verhoging en met een houten omheining. De makers van deze eeuwenoude kerken zijn niet bekend. Maar alle kerken getuigen van een scherp oog voor bouwkundige verhoudingen en van een bijzonder artistiek vakmanschap. IJzeren spijkers zie je niet. Alle
22
houten constructies zijn gebaseerd op een ingenieus verbindingssysteem. In het zuidoostelijk gebied van de Oekraïne zie je de typische Hutsulkerken. Kenmerkend is de kruisvormige basis van verschillende lengte, de langste kant in noord – zuid richting, geflankeerd door vier torens en met in het centrum een ronde hoofdtoren. De houten klokkentoren staat dichtbij, maar los van de kerk. De Boyko type kerken onderscheiden zich door een dak met drie hoge torens, die op een lijn staan. Door hun basis van verschillende breedte en open portalen lijken ze vanuit de verte op een pagode. De Lemko-kerken zijn afgekeken van de Boykos, dus van latere oorsprong, Gotisch geïnspireerd met drie verschillende torens en een
lange spitse toren op de koorzijde. De hoge toren begint als een breed uitstulpend schuin opendak, die zich snel versmalt en dan hoog torent in het dal. De Goral-kerken hebben slechts een hoge brede toren, vaak met een dubbel dakschild. Het is indrukwekkend te zien hoe die vier bevolkingsgroepen elk hun gezamenlijke en oorspronkelijke cultuur in verschillende richtingen ontwikkeld hebben. Dankzij de toetreding tot de EU zijn deze landen, met uitzondering van de Oekraïne, gemakkelijk te bereizen en komt zo een Mekka voor de cultuurminnaars beschikbaar. De tradities behelzen meer dan hier beschreven: een eigen architectuur, muziek, dans, aardewerk, klederdrachten en traditionele borduurpatronen.
Alleen al van de thema’s en patronen op de beschilderde paaseieren valt een aparte studie te maken. Ton van Rijen, OVR NL
Nuon investeert in schone Roemeense lucht Het Kyoto-verdrag is aanleiding geweest voor internationale belangenverstrengeling (ja, het kan ook positief uitpakken) en samenwerking. De luchtvervuiling in Nederland moet in 2012 met 6% dalen. Dat is een strenge eis, die moeilijk te realiseren is door de energiebedrijven, al beschikken ze over uitgekiende en gesofisticeerde technologieën. De helft van de geëiste reductie mag daarom afkomstig zijn van maatregelen die in andere landen tot stand komen. Nuon heeft hierbij voor Roemenië gekozen. De energiecentrale in Targoviste werkt nu niet meer op bruinkool. Tegenwoordig zoemen er op gas gestookte turbines. Stank en stof in de stad zijn praktisch helemaal verdwenen. Met deze projecten wordt de uitstoot van CO2 met 500.000 ton per jaar verminderd. Met behulp van Nuon wordt ook de gehele stadsverwarming vernieuwd. Het paradox is dat in veel energiebedrijven in Roemenië de stank en de luchtbelasting met sprongen verbeterd zijn dankzij Kyoto. De positieve effecten worden echter sterk negatief beïnvloed door het explosief groeiende wagenpark.