Jean Baudrillard en de werkelijkheid 1. Echter dan echt
X-fac Musealisering van de werkelijkheid Musea als speeltuinen Beleveniseconomie en Disnificatie Pret
2. Simulacra en hyper-realiteit
Jean Baudrillard Over Disneyworld The Desert of the Real Hyper-realiteit Precessie van Simulacra De vier orden van het simulacrum Een voorbeeld: het kruisteken De orden geschematiseerd
3. Consequenties
Baudrillard en de wereld
Nostalgie Verdubbelde werekelijkheid Belevenis en sensatie Fungagement Terrorisme
4. En de kunst? 5. Samenvatting 6. Verder lezen 7. Opdracht
1
1. Echter dan echt X-fac In 2001 zette de Extra Faculteit (X-fac) van Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten een wel heel merkwaardige fietstocht uit door de stad Den Haag: een route langs kunstwerken die niet door kunstenaarshanden gemaakt waren, maar die tot kunstwerk benoemd waren door een groep studenten van de academie. De tocht voerde langs plekken die door kenners van contemporaine kunst zouden kunnen worden aangezien voor plekken, waar een kunstenaar een artistieke ingreep in de ruimte had gedaan. Zo was er bijvoorbeeld een plek waar de klinkers los in het wegdek lagen, zodat er een helder ratelend geluid klonk zodra er een auto overheen reed. Zoiets zou, inderdaad, gedaan kunnen zijn door een kunstenaar, bijvoorbeeld bij wijze van site specific art. De impliciete boodschap van dit project was, dat kunst en werkelijkheid elkaar aan het begin van de 21ste eeuw zodanig genaderd zijn, dat ze geruisloos in elkaar op kunnen gaan. De scheidslijn tussen kunst – vanouds een discipline die zich positioneert ten opzichte van ‘de werkelijkheid’ om daarop te reflecteren – en de werkelijkheid zelf was verdwenen. De kunst was realistischer dan realistisch geworden, en de werkelijkheid zelf was poëzie geworden. Musealisering van de werkelijkheid Het project van de X-fac vond plaats in een periode waarin de scheidslijnen tussen kunst en nietkunst allerwegen vervaagden. Dit werd aan de ene kant zichtbaar door een verschijnsel dat je de ‘musealisering van de werkelijkheid’ zou kunnen noemen: de alledaagse leefomgeving behandeld als museum. Volkswijken, fabrieken, ziekenhuizen, zelfs riolen kunnen tegenwoordig het object zijn van exposities, catalogi en rondleidingen. Tegelijkertijd zochten kunstenaars steeds meer de wereld buiten het klassieke museum op: toneelvoorstellingen werden op locatie opgevoerd, huiskamers werden expositieruimten, alledaagse geluiden werden binnengeloodst in de wereld van de muziek. Musea als speeltuinen En terwijl de werkelijkheid musealiseerde, veranderden traditionele musea in speeltuinen. Wie heden ten dage een kunstmuseum bezoekt, loopt de kans daar terecht te komen in zalen vol joelende schoolkinderen, bezig met een speurtocht. Ergens anders in het museum is een zaal waar de kinderen hun creatieve driften mogen uitleven achter echte schildersezels en nog een zaaltje verderop is er een tentoonstelling met de resultaten van dit alles. Niet zelden worden er voor volwassenen soortgelijke programma’s georganiseerd, waarin het ‘beleven’ centraal staat.
In Archeon (Alphen a/d Rijn) kunnen kinderen zelf beleven hoe het is om Romeinse soldaat te zijn
2
In musea gaat het tegenwoordig minder om zeldzame objecten of kunstwerken in een wetenschappelijke context dan om sensaties. Daarbij is niet de verwekker van de sensatie – het museale object – het belangrijkst, maar het verwekte, de sensatie zelf. Het eerbiedwaardige Rijksmuseum van Oudheden in Leiden, bijvoorbeeld, is de laatste jaren veranderd in een kermisachtig parcours door bordkartonnen reconstructies van plekken uit de Oudheid, waarin de bezoeker zich eventjes in het oude Egypte, Athene of Rome dient te wanen. De oudheden zelf dienen nog slechts als rekwisieten voor de Oudheids-beleving. Beleveniseconomie en disneyficatie Twee begrippen zijn de laatste jaren in zwang geraakt om het hierboven beschreven verschijnsel mee aan te duiden: ‘beleveniseconomie’ en ‘disneyficatie’. Het woord ‘beleveniseconomie’ is afkomstig van de sociologen Joseph Pine en James Gilmore, die in hun boek ‘The Experience Economy’ uit 1999 betogen dat het ons economische systeem steeds meer gebaseerd is geraakt op het verkopen van ‘belevenissen’ in plaats van goederen. De term ‘disneyficatie’ is in zwang geraakt nadat de Franse filosoof Jean Baudrillard het Amerikaanse pretpark Disneyworld in Florida bestempelde als hét centrale model voor de Amerikaanse hedendaagse cultuur. Sinds Baudrillard zijn indringende observaties publiceerde, ergens in de jaren ’80, is het erg lastig geworden om niet voortdurend waar te nemen, dat onze leefomgeving inderdaad geleidelijk aan de trekken van een pretpark heeft aangenomen.
Pret!
In het prachtige boek ‘Pret’ uit 2002 analyseert journaliste Tracy Metz met behulp van een aantal ‘foto-essays’ het Nederlandse landschap. In zeer herkenbare beelden en teksten wordt duidelijk hoe geleidelijk aan heel Nederland een uiterlijke metamorfose ondergaat onder invloed van de groeiende beleveniseconomie. Niet alleen worden overal thematische pretparken ingericht, ook de wereld buiten de pretparken verpret. Her en der verrijzen ‘klimwanden’, stadions, stadsstranden, bungalowparken of worden grote recreatiegebieden ingericht. In musea klinkt nu techno-muziek en tijdens de ‘Museumnacht’ wordt er gedanst onder de ‘Nachtwacht’.
2. Simulacra en hyper-realiteit Jean Baudrillard
Jean Baudrillard (1929-2007) is een klassieke Franse intellectueel, die zich heeft ontwikkeld tot een toonaangevende denker over wat men de ‘postmoderniteit’ noemt. – ruwweg de periode na het einde van de Koude Oorlog. Baudrillard probeert onze hedendaagse wereld te begrijpen, te analyseren en te doorgronden. Hieronder bespreken we eerst Baudrillards denkbeelden over Disneyworld als model van Amerikaanse cultuur, vervolgens gaan we in op zijn theorieën over ‘simulacra’ en ‘hyperrealiteit’, waarmee hij die Amerikaanse cultuur te lijf gaat. Aan het eind van het hoofdstuk keren we terug naar de situatie van de kunst en proberen vanuit de inzichten van Baudrillard na te gaan hoe de wereld van de kunst er momenteel voor staat.
3
Over Disneyworld Jean Baudrillard heeft gedurende zijn lange loopbaan een intense fascinatie ontwikkeld voor Amerika en Amerikaanse cultuur. In diverse werken gaat hij in op de eigenaardigheid van de Amerikaanse way of life en Disneyworld neemt daarin een centrale plek in. Globaal komen Baudrillards gedachten over Disneyworld hierop neer: Disneyworld is een plek, die zich voordoet als een fantasiewereld: het is het domein van piraten, sprookjeskastelen, stripfiguren en alle mogelijke andere exotica. Een droomwereld, tegengesteld aan de wereld buiten het pretpark. Echter, de beroemde karakters van Disney – Mickey Mouse, Donald Duck – zijn personificaties van de overal in Amerika bezongen en beleefde American way of life. Ze belichamen de idealen die men in Amerika zo cultiveert: ‘gewone’ mensen (verbeeld door dieren), die helden worden. Disneyworld, zo concludeert Baudrillard, is daardoor eigenlijk een stuk minder tegengesteld aan de wereld buiten het pretpark dan je op het eerste gezicht zou zeggen. Integendeel, aldus Baudrillard: welbeschouwd is Disneyworld net zo reëel als nietDisneyworld. Want in de wereld buiten het pretpark wordt de Amerikaan permanent ondergedompeld in een zee van tekens, signalen, roadsigns en mediabeelden die ertoe dienen de illusie the American Dream in stand houden. De Amerikaan leeft temidden van een overvloed aan bezweringen dat de American Dream echt bestaat. The Desert of the Real Baudrillard observeert dat rondom alle grote steden een krans wordt opgetrokken van pretparken, die hij bestempelt als ‘imaginary stations’ – een soort krachtcentrales die de droom in stand moeten houden. De grootste angst van de Amerikaan is namelijk het ontwaken uit de Amerikaanse Droom. Als dat gebeurt, dan kom je terecht in le désert du réel, of the desert of the real. Die realiteit is er één van schrijnende armoede, discriminatie, trailertrash en leugenachtige politici. Volgens Baudrillard kan de hele Amerikaanse preoccupatie met filmsterren, glamour en idolatrie worden verklaard als een heftig offensief tegen het ontwaken uit de heerlijke schijnwereld.
Op het parkeerterrein van Disneyworld
Hyper-realiteit
Wie wel eens door Amerika heeft gereisd, weet dat je daar doorlopend het gevoel hebt door een filmdecor te rijden. Zo sterk is de aantrekkingskracht van de Hollywood-illlusie, dat het Amerikaaanse landschap zich gevormd heeft naar de wijze waarop Amerika in films keer op keer is uitgebeeld. Een even vervreemdende als opwindende gewaarwording. De werkelijkheid in Amerika is als het ware echter dan echt. De werkelijkheid slaat drie keer over de kop en verdwijnt in wat Baudrillard bestempelt als hyper-realiteit – een situatie waarin echt en onecht niet meer van elkaar zijn te onderscheiden. Sprookjeskasteel in Disneyworld
4
Precessie van simulacra Deze merkwaardige omkering - de illusie van de Hollywoodfilm en Disneyworld gaat vooraf aan de werkelijkheid buiten het pretpark en de bioscoop - wordt door Baudrillard aangeduid als ‘de precessie van de simulacra’. En met deze kryptische omschrijving belanden we bij de kern van Baudrillards denken. Wat is een simulacrum? De term komt oorspronkelijk uit de filosofie van Plato, als aanduiding voor een ‘valse kopie van de werkelijkheid’. Baudrillard blaast het begrip nieuw leven in en gebruikt ‘simulacrum’ als een soort verzamelwoord voor begrippen als ‘teken’, ‘kopie’ ‘afbeelding’, ‘concept’ en ‘model’. Volgens Baudrillard leven we in een tijd waarin simulacra al ons doen en laten bepalen. In zijn essaybundel Simulacra et Simulation uit 1981 haalt hij een fabel aan van Jorge Luis Borges waarin kaartenmakers een kaart vervaardigen van een machtig keizerrijk. Deze kaart is zo gedetailleerd, dat hij precies samenvalt met het gecartografeerde gebied. Zodra de kaart af is, raakt hij echter in verval. Uiteindelijk blijven alleen in de woestijn nog wat resten van de kaart over. Baudrillard stelt nu dat wij ons heden ten dage in een vergelijkbare situatie bevinden, maar dan omgekeerd: niet de kaart – de nabootsing van de werkelijkheid, het simulacrum - is in verval, maar de nagebootste werkelijkheid zelf. De hele wereld is tot in de zijn verste uithoeken in kaart gebracht, gemediatiseerd. De westerse mens leeft in een wereld gedomineerd door simulacra: films, foto’s, schilderijen, romans, kranten, radio- en televisieuitzendingen, internet. Wij kennen de wereld nog maar nauwelijk uit eigen ervaring. De wereld zoals wij die kennen bestaat hoofdzakelijk nog uit simulacra, waarvan we vaak niet zeker meer weten of die nog enige relatie hebben met iets ‘echts’. Het is daarin steeds moeilijker om nog stukjes van de ‘oude’, onbetekende werkelijkheid terug te vinden. De niet-nagebootste werkelijkheid is opgegaan in een werkelijkheid van nabootsingen. De kaart, het model gaat vooraf aan de werkelijkheid en geeft vorm aan de werkelijkheid, is zelf de werkelijkheid – precessie van de simulacra. De vier orden van het simulacrum Hoe heeft dit zo kunnen gebeuren? Is het een logische ontwikkeling? Baudrillard denkt van wel. Hij ziet een patroon in de geschiedenis, waarbij hij een verband legt tussen de neiging van de mens om de werkelijkheid aan te duiden met tekens – simulacra - en de ontwikkeling van technieken, waarmee die tekens kunnen worden vermenigvuldigd. Daarbij moet worden aangetekend, dat voor Baudrillard in principe elk artefact een ‘teken’ kan zijn, in de zin van ‘drager van betekenis’. Merk op dat het verhaal hier schimmiger wordt. Baudrillard is dan ook berucht om ondoorgrondelijke formuleringen. Je weet als lezer nooit helemaal zeker of je precies snapt wat hij bedoelt. Hoe dan ook. Baudrillard stelt vast dat ieder simulacrum een soort levensloop kent, die verdeeld kan worden in 4 verschillende hoofdfasen. Hij omschrijft deze fasen, of ‘orden’ van het simulacrum als volgt: 1. Het is een verwijzing naar een fundamentele werkelijkheid 2. Het maskeert en perverteert een fundamentele werkelijkheid 3. Het maskeert de afwezigheid van een fundamentele werkelijkheid 4. Het heeft geen relatie met welke werkelijkheid dan ook: het is zijn eigen, pure simulacrum.
5
Tijd voor een voorbeeld. Laten we eens kijken naar de geschiedenis van een in onze cultuur nog altijd zeer aanwezig simulacrum: het Christelijke kruisteken. Een voorbeeld: het kruisteken
1. Het kruisteken als verwijzing naar een fundamentele werkelijkheid
In de vroeg-christelijke tijd duidden gelovigen plekken van samenkomst in de catacomben aan met een simpel kruisteken. Dat kruisje verwees naar iets wat men in die tijd maar al te goed kende: de executie aan een kruis die ook Jezus had ondergaan. Niemand die daarover iets hoefde uit te leggen, de betekenis was een ondubbelzinnige verwijzing naar een ondubbelzinnige werkelijkheid.
2. Het kruisteken als maskering van een fundamentele werkelijkheid
Geleidelijk aan werd het kruis een symbool, niet zozeer voor de kruisdood, maar voor de hele heilsleer van het Christendom. Het kruis veranderde daardoor van betekenis, en ging staan voor een complexe theologie, waarvan overigens de waarheid niet ter discussie stond. Hadden de eerste Christenen weinig behoefte aan realistische plaatjes van een kruisiging, in de Middeleeuwen, nadat het kruisigen van Christenen tot het verleden behoorde (zo rond 350 na Christus), werden de kerken gevuld met ontelbare kruisigingsvoorstellingen, die niets meer te maken hadden met de historische gang van zaken bij een kruisiging. Ten tijde van de Reformatie betwistten protestanten de universele claim op het ware geloof van de katholieke kerk. Zij zagen de katholieke kunst als een vorm van bedrog, een vorm van beeldenverering, die de zuivere geloofsbeleving in de weg stond. Protestanten schaften het kruisteken niet af, maar brachten het terug in zijn sobere, vroeg-Christelijke staat. De beeldenstormers verfoeiden de verering van heiligenbeelden – simalacra! – die in plaats was gekomen van de geestelijke geloofsbeleving.
3. Het kruisteken als maskering van de afwezigheid van een fundamentele werkelijkheid
De katholieke kerk reageerde met een tegenoffensief, waarin alle middelen het doel heiligden om de gelovigen binnenboord te houden. De kunst van de Contrareformatie, de Barok, kenmerkt zich daarom door dramatiek, theatraliteit. Rubens schilderde kruisigingen die levendig, heroïsch en overweldigend zijn. In zijn kunst wordt het schisma in de kerk volledig ontkend. Het kruisteken staat in dienst van religieuze propaganda, waarin het niet gaat om het redden van het geloof, maar om het redden van het instituut kerk. Na de reformatie is het hek van de dam is: niet langer is er één kruisbeeld voor één kerk, en zelfs zijn het niet langer uitsluitend de elkaar betwistende geloofsgenootschappen die zich bedienen van het kruismotief.
4. Het kruisteken als autonoom simulacrum
Als in de 19e eeuw Friedrich Nietzsche de dood van God proclameert, zet een ontkerkelijking in die geleidelijk aan alle Christelijke tekens betekenisloos maakt voor wie niet in het geloof is opgevoed. In de handen van Félicien Rops verandert het motief van de kruisiging in een
6
gewelddadig, lustdoortrokken spektakel. Christus is veranderd in een wulpse vrouw. De kruisiging verwijst niet naar God, maar is een rechtstreekse manifestatie van een duistere, oerdrift. Was de vrouw-aan-het-kruis van Rops nog een directe provocatie van de Christelijke kerk, van de geruchtmakende kruisigingsact van popster Madonna, opgevoerd in haar wereldtoernee van 2006, kan dat niet eens meer gezegd worden. Critici schreven in recensies dat eigenlijk volkomen onduidelijk is wat de zangeres wil met haar performance. Het kruisteken is wat het is en niets meer: een beeld, dat naar alles en niets verwijst, maar vooral naar zichzelf en naar de dikke koek van elkaar tegensprekende interpretaties. Het leidt tot een direct effect, een sensatie, een prikkeling zonder meer, ontdaan van diepte. Het is edelpornografie die via digitale techniek onbeperkt en onveranderd kan worden gereproduceerd. Het leidt een eigen leven, is een kopie zonder origineel geworden, een zuiver simulacrum van zichzelf. Volgens Baudrillard is dit precies wat met alle ooit betekenisvolle tekens is gebeurd onder invloed van de technologie: elke oorspronkelijke, verwijzende betekenis wordt door de reproductie van de tekens – de eindeloze herhaling - steeds verder uitgehold, net zolang tot er een wirwar aan elkaar tegensprekende betekenissen ontstaat – waarna het teken uiteindelijk iedere relatie met enige werkelijkheid buiten de wereld van de tekens verliest, en onderdeel wordt van een spel met betekenissen, dat geen andere inhoud heeft dan dat het een zekere sensatie teweeg brengt – als een lucifer die kortstondig brandt en dan weer dooft, tot de volgende lucifer wordt afgestreken.
3. Consequenties Baudrillard en de wereld Laten we er even vanuit gaan dat Baudrillards analyse juist is – dat wij in een wereld leven, waarin wij van de tekens, die ons permanent omringen en toespreken, in het geheel niet meer op aan kunnen. Het lijkt alsof Baudrillard een punt heeft: wie aan de buis gekluisterd zit voor het journaal, wordt tenslotte geregeld overvallen door totale skepsis. Te vaak hebben we gezien dat een nieuwsbericht de werkelijkheid vertekent. De neiging ontstaat dan om niet langer te denken dat de waarheid wel in het midden zal liggen, maar dat er überhaupt geen waarheid meer bestaat dan de waarheid van onbetrouwbare tekens. Baudrillard citeert de Prediker1:
Het simulacrum is nooit datgene wat de waarheid verbergt – het is de waarheid die verbergt dat zij niet bestaat. Motto boven ‘The Precession of Simulacra’, in: Simulacra and Simulation (zie ‘Verder lezen’). Wie dit citaat naslaat in de bijbel komt erachter dat het door Baudrillard zelf verzonnen is!
1
7
Met behulp van zijn simulacra-theorie verklaart Baudrillard tal van zaken in de hedendaagse wereld.
Nostalgie
Een van de reacties op het betenisloos worden van tekens is volgens Baudrillard een alomtegenwoordige nostalgie. Hij constateert in de westerse wereld een gigantisch verlangen naar ‘vroeger’, toen je nog wist wat je had aan de wereld, waarin God nog niet dood was en Jezus, en niet Madonna aan het kruis hing.
Deze nostalgie heeft ondermeer tot gevolg dat men de werkelijkheid graag een handje helpt. Een voorbeeld daarvan is het ‘opknussen’ van de oud-Hollandse steden. Zo worden in Nederland de binnensteden zo schilderachtig gerestaureerd dat ze wel door Anthon Pieck zelf ontworpen lijken... precessie van de simulacra! Op het plaatje hiernaast de als ruïne herbouwde stadsmuur van Zwolle.
Verdubbelde werkelijkheid
Het zoeken naar ultieme, ondubbelzinnige echtheid, leidt tot plekken zoals bijvoorbeeld het Lorraine Motel in Memphis. Dit is de plek waar in 1968 Martin Luther King werd vermoord. Het motel is allang geen motel meer, maar de gevel staat er nog. Compleet met de auto’s die er in 1968 ook stonden. Achter die facade bevindt zich een museum over de Civil Rights Movement. Op de plek waar de motelkamer van Martin Luther King was, heeft men de kamer precies zo gereconstrueerd als hij was op het moment dat King werd vermoord. Bezoekers komen aan het einde van hun museumrondgang uit in deze kamer – in het heilige der heiligen, als het ware. Het is er echter dan echt, hyperreëel. Het simulacrum valt samen met de historische ruimte; echt en onecht spelen geen rol meer.
Belevenis en sensatie
In het geval van het Lorraine Motel heeft de hyperrealiteit nog een functie: uiteindelijk wil men met deze plek de bezoeker bewust maken van een reëel onrecht. Maar in veel gevallen van hyperreële situaties is het enige doel de beleving van het een of andere genot. Aangezien het in wezen niet uitmaakt hoe de sensatie wordt opgewekt, als hij maar opgewekt wordt, is echtheid in de gedisnificeerde wereld geen relevant begrip meer: een namaakstrand is even waardevol als een echt strand, het gaat om het strandgevoel. En het strandgevoel is op een namaakstrand misschien nog wel groter dan op een echt strand... Vandaar de populariteit van stadsstranden zoals ‘Blijburg’ (Amsterdam) of (plaatje hiernaast) ‘Paris Plages’ (Parijs).
8
Fungagement
Een tegengestelde ontwikkeling, die vergelijkbaar is met de nostalgie, is een hernieuwd sociaal en politiek engagement. Maar dan wel aangelengd met een pret-element. Jongeren willen graag weer iets doen voor de wereld in plaats van voor de buis hangen. Ze reizen momenteel in groten getale naar Afrika om zich daar nuttig te maken – waarbij toerisme en liefdadigheid naadloos in elkaar overlopen.
En terrorisme... Zoals de American Dream voortdurend opnieuw bevestigd moet worden om ‘m in stand te houden,
zo moet ieder tekensysteem zichzelf telkens opnieuw bevestigen om te kunnen overleven. De kans bestaat echter steeds, dat de luchtbel uit elkaar spat – zoals de beurzen tijdens de Krach van 1929. Misschien wel de belangrijkste consequentie van de wereld als schijnvertoning is daarom volgens Baudrillard de explosieve groei van het terrorisme. Terrorisme is het middel bij uitstek om een gesimuleerde werkelijkheid te doen imploderen, en terug te laten belanden in the desert of the real. Vanuit Baudrillards oogpunt hoeft de heftige reactie van de Amerikanen op Nine Eleven op geen enkele manier te verbazen: de staat is zo afhankelijk van zijn eigen droomwereld geworden, dat alle middelen uit de kast worden getrokken om te laten zien dat het elke aanval kan afslaan. Merk intussen op dat de berichtgeving over de oorlogen in Irak, Afghanistan en elders tegenwoordig verdacht veel lijkt op de beeldtaal van een computerspel...
Satellietfoto van de brandende Twin Towers
4. En de kunst? Aan de kunst is het denken van Baudrillard alles behalve geruisloos voorbij gegaan. Baudrillard heeft zich er veelvuldig mee bezig gehouden. Wanneer we met Baudrillard aanvaarden dat postmoderne tekensystemen geen enkele meer relatie hebben met welke werkelijkheid buiten de tekens dan ook, dan moet ook de kunst – een tekensysteem par excellence - in de postmoderne periode elke aanspraak op de openbaring van zulke waarheden laten varen. En dat is nogal wat, want in de afgelopen eeuwen heeft men heel wat onwankelbare waarheden aan de kunst toegedicht. Een paar van zulke in diskrediet geraakt ‘waarheden’: • Kunst representeert de veredeling van de menselijke geest • Kunst bevordert en weerspiegelt de geestelijke groei van de mensheid • Kunst bestaat in gradaties – van volkskunst (‘low art’) tot hoge kunst (‘high art’) • Goede kunst is authentiek, oorspronkelijk • Een professionele kunstenaar onderscheidt zich van een amateur door de onmiskenbare kwaliteit van zijn werk • Kunst is een nuttig instrument ter bevordering van sociale omwentelingen
9
Als deze waarheden niet bestaan, is het begrip kunst dan niet alleen maar een simulacrum van de 3e orde? Oftewel: een tekensysteem dat voornamelijk bezig is zichzelf in stand te houden, en daartoe steeds nieuwe ‘bewijzen’ – nieuwe kunstwerken – produceert, om te maskeren dat er helemaal niet zoiets bestaat als ‘kunst’? In dat geval - bestaat er geen ultieme waarheid over goede en slechte kunst; - vervallen de criteria voor het onderscheid tussen ‘high art’ en ‘low art’; - verdwijnen de criteria voor het onderscheid tussen kunst en niet-kunst; - kan het verschil tussen amateurs en professionele kunstenaars niet langer worden gemaakt; - is ‘authenticiteit’ een fictief begrip - alle kunst is namelijk in essentie imitatie van eerdere kunst; - zijn alleen prikkeling en sensatie relevante criteria bij de beschouwing van wat men kunst noemt; - kan alles kunst zijn en kan kunst alles zijn. De actuele situatie in de kunst lijkt deze beschrijving te volgen – zie de voorbeelden aan het begin van dit hoofdstuk.
Eigenlijk best verontrustend!
10
5. Samenvatting
De laatste jaren doen zich twee tendensen voor die je zou kunnen omschrijven als de ‘musealisering van de samenleving’ en de ‘verpretting’ van het museumwezen. De grenzen tussen museum en buitenwereld, en ook de grenzen tussen kunst en niet-kunst vervagen. Volgens de franse filosoof Jean Baudrillard is dat geen toeval. Kunst is in onze tijd geen uitdrukking meer van een geloof in deze of gene waarheid, maar een belevenis-product, vergelijkbaar met wat mensen zoeken in pretparken. Baudrillard overdacht de mechanismen die tot deze situatie hebben geleid. Zo analyseerde hij de Amerikaanse cultuur als een systeem, dat doorlopend in de weer is om via allerlei signalen duidelijk te maken dat the American dream realiteit is. Die realiteit wordt belichaamd in Disneyfiguren als Donald Duck en Mickey Mouse: all-American anti-helden, die helden konden worden. Disneyland en vergelijkbare pretparken dienen als een soort krachtcentrales om Amerikanen op te laden met deze illusie. De hele samenleving is erop ingericht om de droom in stand te houden door te doen alsof het waar is, door simuleren. Baudrillard wijst daarom simulatie en nabootsing aan als meest wezenlijke kenmerken van de Amerikaanse maatschappij, en in het kielzog daarvan, de geamerikaniseerde rest van de wereld. Simulaties komen in onze tijd steeds meer in plaats van de werkelijkheid en zijn een werkelijkheid op zichzelf geworden, die de werkelijkheid buiten de simulatie bepaalt. Zulke simulaties bootsen een wereld na waar geen origineel meer van is; het origineel is verdwenen in de simulatie, en de simulatie wordt het model voor de ‘echte’ wereld, die hierdoor, in Baudrillards woorden ‘hyperrealistisch’ is geworden – echter dan echt. In zijn boek ‘Simulacra et Simulation’ beschrijft Baudrillard de ‘precessie van simulacra’ die kenmerkend is voor onze tijd. Een ‘simulacrum’ is een nabootsing, een kopie. Baudrillard gebruikt het begrip ook in de zin van ‘teken’, ‘signaal’. ‘Precessie van simulacra’ houdt in dat tekens in een voortschrijdend proces steeds meer van hun oorspronkelijke betekenis verliezen, en tenslotte naar niets anders dan zichzelf meer verwijzen. Hij omschrijft deze fasen, of ‘orden’ van het simulacrum als volgt: 1. Het simulacrum is een verwijzing naar een fundamentele werkelijkheid 2. Het maskeert en perverteert een fundamentele werkelijkheid 3. Het maskeert de afwezigheid van een fundamentele werkelijkheid 4. Het heeft geen relatie met welke werkelijkheid dan ook: het is zijn eigen, pure simulacrum Het verdwijnen van een relatie met de werkelijkheid heeft voor de omgang met het simulacrum verschillende gevolgen: wanneer het simulacrum geen hogere waarden meer representeert, komt de nadruk op de beleving ervan te liggen. Een kunstwerk, bijvoorbeeld, kan geen hogere religieuze waarde meer oproepen wanneer men niet in die waarde gelooft. Het kunstwerk is er dan nog slechts om een beleving of belevenis op te roepen – een ‘net alsof’-ervaring: precies wat er in de huidige verprettende museumwereld en musealiserende werkelijkheid gebeurt. De algehele verpretting van de samenleving genereert pogingen om oude waarden weer in ere te herstellen, die zich uiten in restauratieve en nostalgische tendensen en een voorkeur voor hyperrealistische situaties, waarin simulatie samenvalt met werkelijkheid en omgekeerd. Daarnaast bloeien fungagement en terrorisme op de bodem van de gesimuleerde schijnwerkelijkheden. In de kunst zijn binnen het proces van ontwaarding van oude waarden aloude noties van ‘authenticiteit’, ‘hoge kunst’ en ‘professionaliteit’ op losse schroeven komen te staan. In het ergste geval is kunst heden ten dage nog slechts een systeem, dat er is om zichzelf in stand te houden.
11
6. Verder lezen Inleidingen over Baudrillard
A. van den Braembussche, Denken over kunst, (Coutinho) Bussum 2000 (hoofdstuk 11.4, blz. 343350) Beknopte inleiding in het kader van een hoofdstuk over postmoderne denkers. Wouter van Gils, Realiteit en illusie als schijnvertoning; over het werk van Jean Baudrillard, (SUN) Nijmegen 1986 Systematische inleiding in het vaak ontoegankelijke denken van Baudrillard Jim Powell, Postmodernism for Beginners, New York 1989 (blz. 41-71) De best denkbare inleiding in stripvorm.
Werken van Baudrillard: Jean Baudrillard, Simulacra and Simulation (Michigan Press), 1994
Engelse vertaling van de oorspronkelijke tekst van Baudrillard
Jean Baudrillard, Sideraal Amerika, Amsterdam 1988 Nederlandse vertaling van Baudrillards literaire roadmovie door Amerika
Excerpten:
Ad de Visser, De Tweede Helft gedocumenteerd (SUN) Nijmegen 2002 (blz. 322-332) Vertaalde Gedeelten uit Simulacra en Simulation. Charles Harrison & Paul Wood, Art in Theory, (Blackwell Publishing), Malden 1993 (blz.1018-1020) Hoofdstuk VIIIA 1: fragment uit Baudrillards ‘The Hyper-realism of simulation’,
Internet:
Op internet is een stortvloed aan informatie over Baudrillard te vinden. De integrale tekst van ‘Simulacra and Simulation’ is te vinden op: http://www.egs.edu/faculty/baudrillard/baudrillard-simulacra-and-simulations.html Bruikbare inleidingen: http://en.wikipedia.org/wiki/Jean_Baudrillard http://publish.uwo.ca/~dmann/baudrillard1.htm
Overig beleveniseconomie en verpretting: B. Joseph Pine II & James H. Gilmore, De beleveniseconomie (Academic Service) 2000 Klassiek geworden sociologisch betoog over het tijdperk, waarin beleving een economische factor werd.
Tracy Metz, Janine Schrijver en Otto Snoek, Pret! Leisure en landschap (Nai) Rotterdam 2002 Prachtig fotoboek met essays over het onder invloed van de beleveniseconomie veranderende Nederlandse landschap © Onno Schilstra 2009
12
7. Opdracht
(voor BK dt 3, cursusjaar 2006-2007) We hebben dit hoofdstuk besloten met een verzuchting. Als Baudrillard gelijk heeft, en daar valt iets voor te zeggen, dan is ook de kunstacademie onderdeel van een schijnvertoning, die vooral tot doel heeft zichzelf in stand te houden. De nadruk die de academie legt op de ontwikkeling van professionaliteit, zou dan een farce zijn. Hoe kun je een professional worden in een tijd waarin alles kunst is, en iedereen kunstenaar? Hoe denk jij daarover?
Opdracht: Schrijf in ongeveer 1500 woorden jouw visie op het bovenstaande probleem op.
13