H
E
R
M
E
S
MYTHE EN WERKELIJKHEID: DE EERSTE FOSSIELENVERZAMELAARS 1. Inleiding
ter vaak gebleken, dat de leraar klassieke talen beschouwd wordt als een antieke-godsdienstzeloot. Wat nu volgt wordt in een op die manier geconditioneerde omgeving bijna op ongeloof onthaald, als is het de profanatie van een ideaal. Maar de gelezen teksten terzake spreken duidelijke taal. De historische context ontnuchtert, maar geeft een gevoel van continuïteit en verbondenheid met onze tijd.
Latijn en Grieks op de middelbare school zijn taalvakken. De vormende werking ervan gebeurt via een ‘worsteling’ met moeilijke teksten. Deze teksten situeren in hun historische context is een interessant bijkomend aspect en onontbeerlijk voor het begrip van de tekst. En het biedt een stevige steun tegen een onrealistische idealisering van al wat Grieks en Romeins is. Zodra men het historisch aspect als onbelangrijk gaat beschouwen kun je de paradox krijgen, dat een leraar van Caesar wel de verhaaltjes over de Gallische godsdienst of het Zwarte Woud leest, en niet het verslag van zijn veldtocht, omdat hij zo’n hekel heeft aan dit bloedige monster met zijn uitroeiingstactieken, en dat men bij Vergilius een heel trimester aan de mythe van de even bloedige Trojaanse oorlog besteedt. De mythen, compleet met knip- en plakwerk een populaire trekpleister voor het aantrekken van leerlingen voor deze keuze-studierichting, worden vaak gepresenteerd als de hoofdmoot van het klassieke-talenonderwijs en het summum van cultuurbeleving. Jammer, want de leerlingen laten dan al snel blijken dat voortdurend moeite doen om Griekse/Latijnse teksten te lezen niet de activiteit is waarvoor ze deze studierichting gekozen hebben: “Wanneer gaan we nog eens een mythe doen?” Want dat kost geen inspanning: het is treintje rijden en het landschap bewonderen. Zulke kritiekloze adoratie voor de antieke mythologie, die de leerlingen het ene verkrachtingsverhaal na het andere geweld- en moordverhaal voorschotelt als leuke sprookjes, kan worden gevoed en beleefd door in een imaginair Grieks/Romeins universum te blijven zonder connectie met de werkelijkheid.
2. Concrete overblijfselen van de mythen volgens de antieke teksten 2.1. DE
ORESTES
Bij Herodotos (1,67-68), de vader van de geschiedschrijving, vinden we het volgende. In 560 v.C. raadpleegt de stad Sparta het orakel van Delphi en krijgt te horen: In Tegea in Arkadie: in een egale vlakte, daar blazen steeds twee winden onder sterke dwang. Er is slag en tegenslag, kwetsuur ligt op kwetsuur. Daar bergt de levenbrengende aarde de zoon van Agamemnon. Breng hem naar je stad, dan zul je Tegea de baas worden. Wat was hun vraag geweest? Zij wilden weten of zij de hegemonie in de Pelopponnesus zouden bemachtigen. Wat volgt is een zoektocht naar de betekenis van de orakeluitspraak, die verwijst naar een mythisch personage uit de Atridensage, Orestes. Als een echte detective reist de Spartaan Lichas naar Tegea (midden van de Peloponnesus) en ontdekt daar dat met ‘winden, slag en kwetsuur’ een smidse bedoeld is. De smid vertelt, dat hij onder zijn binnenhof een grafkist (zeven el lang) ontdekt heeft, met reuzenbeenderen in. Lichas graaft stiekem deze beenderen op en vervoert ze naar Sparta. Herodotus voegt eraan toe dat Sparta sindsdien de hegemonie bezat.
Een mythe op zijn tijd is leuk, maar een ietwat nuchterder benadering kan geen kwaad. Mythen waren in de oude tijd wat de t.v.-series nu zijn: een nooit ophoudend sensationeel verhaal met eindeloze vertakkingen. Je kunt je afvragen hoe het mogelijk was dat de mensen devoot hun religie beleefden in de tempel van de god van hun keuze, terwijl die in de mythen naar voor kwam als gewelddadig, als een bedrieger en een verkrachter (zoals trouwens Xenophanes al in de 6e eeuw v. C. opmerkt). Het moet mogelijk blijven dit in de klas bespreekbaar te maken of bijv. te beweren ‘Apollo bestaat niet’, zonder dat de leerlingen vol afgrijzen kijken naar die ontaarde classicus. Het is echJaargang 9 - nummer 3
BEENDEREN VAN
2.2. DE
SLAGTANDEN VAN HET CALYDONISCHE EVERZWIJN
De mythe van de jacht op het Calydonische everzwijn, een enorm monster, heeft blijkbaar ook nog sporen achtergelaten. De rondreizende verslaggever Pausanias (8,46) heeft in de 2e eeuw n.C. de vervaarlijke tanden met eigen ogen gezien in een tentoonstellingsruimte in Rome. Oorspronkelijk bevonden ze zich echter in de tempel van Athena Alea in Tegea: Augustus, de keizer van de Romeinen, heeft het aloude 5
Mythe en werkelijkheid
H
E
R
M
SCHOUDERBLAD VAN
PELOPS
Het tragische verhaal van Tantalus, die zijn eigen zoon als een gerecht voorzet aan de goden is een bekende mythe. De verontwaardigde goden wekken de jongen weer tot leven, maar helaas had Demeter al verstrooid aan een schouderblad geknabbeld, zodat zij hem een prothese moesten geven, in ivoor. Of het nu deze prothese was die weer opdook, of zijn andere schouderblad is niet duidelijk, maar bij Pausanias (5,13) vernemen we dat het in de 7e eeuw v.C. opgevist werd door een visser bij Euboea, reusachtig groot. Het orakel van Delphi identificeert het als van Pelops en bepaalt dat het een heiligdom moet krijgen in Olympia. Pausanias gaat er in de 2e eeuw n.C. nog eens een kijkje nemen en vindt wel het heiligdom maar niet het schouderblad. Hij concludeert dat de erosie door water en tijd zijn verwoestend werk gedaan heeft.
3. De ontdekking van fossielen in de klassieke oudheid Denkend aan klassiek Griekenland denken de meeste mensen aan goden en godinnen, prachtige tempels, ruïnes van marmer. De enorme fossiele beenderen van mammoeten en mastodonten komen waarschijnlijk niet voor in iemands beeld van de klassieke oudheid. Maar toch, voor de antieke Grieken zelf maakten de sporen van mysterieuze, reusachtige wezens uit een ver verleden een belangrijk onderdeel uit van hun natuurlijk en cultureel landschap.
2.4. BEENDERJACHT:
Millioenen jaren geleden was de Middellandse Zee nog een vlakte, bevolkt door een rijke verzameling prehistorische dieren, veel groter dan hun hedendaagse afstammelingen: olifanten, giraffen, neushoorns, struisvogels, sabeltandtijgers, holenberen, mammoeten en mastodonten. Soms versteenden hun beenderen. Ca. 10.000 jaar geleden verdwenen de laatste reuzendieren uit het gebied, maar voortdurend komen hun overblijfselen in het middellandsezeegebied nog te voorschijn door erosie van aardlagen met fossiele depots.
NIEUWE SPECTACULAIRE VONDSTEN.
Sinds Sparta met veel publiciteit de beenderen van de held Orestes in een heiligdom geïnstalleerd had, brak er een ware beenderenrage los in Griekenland. Overal werden beenderen van lokale helden gevonden en bijgezet in tempels. Om enkele voorbeelden (uit verschillende eeuwen) te geven: – in 476 v.C vond Cimon op het eiland Skyros enorme beenderen die door erosie te voorschijn waren gekomen. Hij identificeerde ze als het stoffelijk overschot van de held Theseus en bracht ze per schip over naar Athene, waar ze een heldenontvangst kregen. (Plutarchus, Kimoon, 8) – Kort na Sparta’s vondst zond Thebe een expeditie naar Troje om de beenderen van de held Hector te zoeken, omdat een waarzegger had verklaard, dat als zij die in hun bezit hadden, zij rijkdom zouden kennen. Zij vonden ze inderdaad en brachten ze onder in een heiligdom bij de bron van Oidipous. (Pausanias 9.18) – Circa zes eeuwen later vond men in Troje bovendien andere gigantische beenderen, die geïdentifiMythe en werkelijkheid
S
ceerd werden als afkomstig van het graf van Ajax. Van heinde en ver kwam men de overblijfselen bewonderen, o.a. keizer Hadrianus, die een prachtig heiligdom ervoor liet bouwen. (Philostratus, Over Helden 7.9) – In de haven van Milete was plots een stuk eiland door de sterke stroming afgebroken, waardoor de beenderen van een reus van vijf meter zichtbaar werden. De reus werd geidentificeerd als Asterios, zoon van de stichter van Milete. Zijn gebeente werd opgebaard en vereerd. (Pausanias, 1,35) – Toen arbeiders in Syrië (1e eeuw n.C.) de rivier de Orontes naar een andere bedding afleidden, vonden ze in de klei van de drooggelegde bedding een reusachtig skelet. Het orakel van Apollo in Klaros (Ionië) verklaarde dat het het stoffelijk overschot van Orontes was, een Indische mythologische held. Dit werd door sommigen aangevochten, die beweerden, dat het de Afrikaanse reus Aryades was. (Pausanias 8,29)
beeld van Athena Alea evenals de tanden van het Calydonische everzwijn meegenomen toen hij Antonius en zijn bondgenoten in de oorlog overwonnen had (-). Het schijnt dat Augustus al, toen hij nog niet aan het bewind was, wijgeschenken en godenbeelden weghaalde bij de overwonnenen. De suppoosten van de tentoonstelling vertellen dat één van de tanden van het everzwijn verbrokkeld was, maar de andere, die nog over was, ligt uitgestald in de keizerlijke tuinen in het heiligdom van Dionysus, met een afmeting van ruim een halve vadem. De geschiedschrijver Procopius (DeBellis,5,15) beweert dan weer dat de slagtanden in de 6e eeuw n.C. te bezichtigen waren in Beneventum.
2.3. HET
E
Het bestaan van die rijke fossielenbeddingen in Griekenland, de Egeïsche Zee en West-Turkije werd in de wetenschappelijke wereld pas echt bekend zo’n 150 jaar geleden, maar nog steeds is het een beperkte bekendheid bij een kleine groep van paleontologen. Deze geleerden waren (en zijn) uiteraard in deze fossielen geïnteresseerd vanuit hun eigen invalshoek, zodat men tot nu toe eigenlijk niet besefte, dat ook de oude Grieken door deze vondsten gefascineerd waren. De oude beschrijvingen van “beenderen van reuzen” waren bovendien in de wereld van de classici afgedaan als bijgelovige verzinsels. 6
Jaargang 9 - nummer 3
H
E
R
M
Adrienne Mayor, verbonden aan de universiteit van Princeton als classical folklorist, nam deze bronnen wel au sérieux en heeft dus met haar boek The First Fossil Hunters1 aardig wat opschudding verwekt in het klassieke wereldje. En tegelijk ook een AhaErlebnis. Want welke classicus heeft zich nooit afgevraagd wat een Vergilius eigenlijk bedoelde met de uitdrukking grandia ossa (reuzengrote beenderen), wanneer hij in zijn Georgica spreekt over de beenderen van de Romeinen die gesneuveld waren in de slag bij Philippi? Zij waren toch gewoon tijdgenoten van hem geweest? Dank zij de publikaties van Adrienne Mayor kunnen we deze passage nu situeren in een tot nu toe onbekende (of beter: genegeerde) mode van de Grieks-Romeinse oudheid: het verzamelen en tentoonstellen van reuzenbeenderen. “Stel je voor,” zegt ze, “dat je een Griekse boer bent die aan het ploegen is, ten tijde van Homeros in de 8e eeuw v.C. Ineens vind je een paar onwaarschijnlijk grote beenderen die uit je akker steken. Je herkent een dijbeen en vergelijkt het met jezelf. Goed mogelijk dat je het skelet van een mammoet gevonden hebt. Alleen: in Homeros’ tijd zou je geen idee hebben van het bestaan van olifanten, laat staan mammoeten. Het grootste dier dat je kent is een paard. Wat je je wel kunt inbeelden is een wezen, dat op jou lijkt, maar veel en veel groter is: een reus.”
E
S
bij het aan het licht komen van gigantische botten ten gevolge van aardbevingen, erosie of graafwerken. De mensen verzamelden en maten de fossielen en stelden ze ten toon in tempels als overblijfselen uit een roemrijk verleden. Het zijn de vroegste getuigenissen ter wereld van vondsten van gewervelde dieren. Geologisch onderzoek heeft de vindplaatsen van aardlagen met fossiele beenderen in Griekenland in kaart gebracht, en zij blijken verrassend overeen te komen met verwijzingen in oude myten naar de plaatsen waar reuzen begraven waren Stapelden zij niet de Pelion op de Ossa, om de goden in de Olympus aan te vallen? (Ovidius, Met. I,151-156) Er ontbrandde een verbeten strijd, waarbij de reuzen het onderspit dolven.
Voor de classical folklorist Adrienne Mayor is dit de mythische verklaring van de Griek voor de vorming van de bergen en het ten onder gaan van voorhistorische dieren (‘reuzen’) in katastrofale gebeurtenissen. Een verklaring, die door orakels in de oudheid geregeld gebruikt werd als zij geraadpleegd werden over beendervondsten. Een auteur die zeer veel dergelijke vondsten en orakeluitspraken minutieus heeft opgetekend is Pausanias (2e eeuw n.C.). In zijn “Beschrijving van Griekenland” vertelt hij bijv. over plaatsen, die bekend stonden als ‘strijdperk van de Gigantomachie’, omdat er zo’n massa beenderen te vinden was, o.a. de streek rond Megalopolis en Phlegra (Peloponnesus). Niet alleen de hoeveelheid beenderen had aanleiding gegeven tot die verklaring, maar ook het feit dat de grond waarin zij lagen smeulde: dat was een overblijfsel van de bliksems van Zeus. De beenderen waren er trouwens bruin van geworden. Een verklaring voor dit fenomeen was door de paleontologen snel gevonden: de beenderen lagen in een laag ligniet, een soort zachte steenkool, die verantwoordelijk was voor de verkleuring en die soms tot ontbranding kwam, wat de plaats dan deed roken en smeulen.
In de afbeelding hiernaast is het model van een mammoetskelet neergelegd volgens de bouw van een mensenlichaam. Het lijkt er inderdaad verrassend veel op. Adrienne Mayor heeft de klassieke overlevering doorgenomen van de 5e eeuw v.C. (Herodotos) tot en met de 5e eeuw na C. (Augustinus) en heeft circa 100 verslagen gevonden van een dertigtal Griekse en Latijnse auteurs die de opwinding en gissingen beschreven
Een beroemde beenderverzamelaar was keizer Augustus, die de slagtanden van ‘het Calydonische everzwijn’ meenam uit het heiligdom van Athena Alea in Tegea en ze tentoonstelde in zijn Romeinse tuin. Je kunt je voorstellen, dat dat een populair onderwerp
————— 1 A. MAYOR, The First Fossil Hunters. Paleontology in Greek and Roman Times, Princeton University Press 2000 (Met vriendelijke dank aan Adrienne Mayor voor de toestemming om haar illustraties te mogen gebruiken.) Jaargang 9 - nummer 3
7
Mythe en werkelijkheid
H
E
R
M
van gesprek is geweest in de keizerlijke kringen, waartoe ook Vergilius behoorde. Die het dan ook prompt verwerkte in zijn Georgica, in een vooruitblik naar een veel latere tijd, waarin een boer, jazeker, in zijn veld bij Philippi gigantische beenderen vindt van de daar gesneuvelde Romeinen (Georg. 1,493-497). Als dit niet in een zeer serieuze passage stond over het recente Romeinse verleden, waarin Augustus als charismatische heilbrenger wordt voorgesteld, zou je kunnen denken dat Vergilius er een beetje mee lacht: zal de mens later zo gekrompen zijn, dat de oude Romeinen voor hem reuzen lijken? Keizer Tiberius liet door een technicus zelfs een model maken van een ‘reus’ op basis van de afmeting van een tand van ca. 30 cm, die hem toegezonden was vanuit Klein-Azië, waar hij gevonden was in een reusachtig skelet.
E
S
Adrienne Mayors ogen bekijkt, dan is het duidelijk wat we hier zien. Daarbij komt haar bedenking, dat de vaas dateert uit de tijd van wat zij de grote Bone Rush noemt: Sparta had juist aangekondigd, dat het de beenderen van Orestes gevonden had, en in heel Griekenland begon men heldenbeenderen te vinden en bij te zetten in schrijnen (Athene had even later dank zij Cimon het gebeente van ‘Theseus’ terug). Het lijkt dus logisch, dat de Korinthische kunstenaar meegedaan had met de mode van het ogenblik, en zo’n vreemde oude schedel had gebruikt voor zijn monster van Troje. Paleontologen hebben dit monster eens onder de loep genomen. De schedel blijkt opvallende gelijkenis te vertonen met die van grote zoogdieren die het Mioceen bevolkten, zo’n 20 miljoen jaar geleden. Men heeft er zelfs een naam op geplakt: het kan de schedel van een ‘Samotherium’ geweest zijn die de kunstenaar heeft nagetekend, weliswaar met toevoegingen die passen bij de mythe (zie afbeelding). Adrienne Mayors conclusie is, dat dit vroegste antieke ‘paleontologische’ onderzoek aanleiding gegeven heeft tot een aantal van de meest verbeeldingrijke myten van de klassieke oudheid en dat de oude verslagen erover behoorlijk precies blijken te zijn - in dat prewetenschappelijke tijdperk, 2000 jaar voor Darwin.
Nog een andere, niet literaire, bron uit de oudheid getuigt volgens Adrienne Mayor van fossielenvondsten: een Korinthische vaas van rond 555 v.C. die zich in het museum van Boston bevindt. Erop is de oudst bekende illustratie te vinden van ‘Het Monster van Troje’, vermeld in Homeros’ Ilias. Deze monsterlijke zeeslang was door Poseidon naar Troje gestuurd, omdat de Trojanen een overeenkomst niet nagekomen waren.
4. De jacht op fossielen en relikwieën: verwerking in de klas Verder dan een situering van de Griekse mythen in de realiteit van het alledaagse leven van toen hoeft de les Grieks of Latijn niet te gaan. Maar een bezinning over het waarom van deze fossielenrage dringt zich natuurlijk op. Niets is boeiender dan de histoire humaine. Het is evengoed een onderwerp voor de les geschiedenis of godsdienst/zedenleer of filosofie, en, wie weet, biologie. Kortom, ideaal binnen de huidige ideologie van vakkenintegratie en vakoverschrijding. Daarom nog enkele bedenkingen.
De Trojanen boden het monster ter verzoening Hesione, koning Laomedons dochter, aan. Herakles kwam, redde Hesione en bevocht het monster met succes. De vaas toont het monster van Troje (rechts) komend uit een grot, Herakles, die er pijlen op afschiet, en een duidelijk niet zo hulpeloze Hesione, die stenen gooit (de zwarte vlekken op de schedel van het monster). De bedreven kunstenaar, die de vaas beschilderd heeft, heeft een ongewoon zeemonster getekend. Normaal zien zeemonsters op vazen eruit als geschubde slangen, met een kam op de rug en een bek als een van een hond of een varken. Dit monster lijkt daar in de verte nog niet op. In het verleden hebben allerlei specialisten deze afbeelding afgedaan als ‘onbeholpen’, ‘vormeloos’, ‘artistiek waardeloos’. Maar natuurlijk, als je het met Mythe en werkelijkheid
Het ontstaan van de klassieke mythologie heeft zich voor een groot deel afgespeeld in prehistorische tijden. Veel verhalen hierin kunnen te maken hebben met de pogingen van de mensen om het onverklaarbare te verklaren: natuurverschijnselen, of concrete materiële verschijnselen die niet strookten met hun dagelijkse realiteit. In historische tijden heeft men een soort herinterpre8
Jaargang 9 - nummer 3
H
E
R
M
tatie gedaan van deze mythen bij het vinden van fossielen: het waren concrete bewijzen dat de (letterlijk) grote helden bestaan hadden. Het prestige van dergelijke overblijfselen werd handig uitgebuit door de concurrerende Griekse stadstaten. Ieder had wel een eigen grote held te vieren. De tijd en moeite die in deze relikwieën gestoken werd is een aanwijzing dat dit de stad reële winst opbracht, psychologisch of concreet, in de vorm van pelgrimtoerisme. In de tijden van de Romeinse keizers lijkt het eerder een mode van verzamelaars te zijn geweest, waarbij het ‘geloof’ op de achtergrond bleef. Augustus had een fossielenverzameling zoals iemand anders opgestoken insecten. Toch liet Hadrianus een tempel optrekken in Klein-Azië voor dergelijke relikwieën: misschien een diplomatiek gebaar van goodwill voor de volkeren onder Romeinse overheersing? Vanaf de 4e eeuw breekt de periode van het christendom aan: geen culturele breuk met de antieke wereld, maar wel een grondige omvorming van veelgodendom naar monotheïsme. De christelijke folklore vertoont dezelfde trend als de heidense, maar goden zijn nu veranderd in heiligen. Fossiele overblijfselen worden niet aan deze heiligen toegeschreven, maar hun botten blijven een magische aantrekkingskracht uitoefenen op de gelovigen. Evenals de materiële zaken waar zij in aanraking mee geweest zijn. En de concurrentie, nu niet tussen steden, maar tussen bisdommen en parochies, steekt ook weer zijn kop op. Denken we alleen maar aan de wondermooie Sainte Chapelle in Parijs, door Lodewijk de Heilige opgetrokken om de doornenkroon van Christus en delen van het kruis-
Jaargang 9 - nummer 3
E
S
hout en instrumenten van de marteling in onder te brengen. Of aan de ontelbare splinters van heiligenbeenderen, die gemonteerd werden in kostbare monstransen. Wat bezielde de mensen om rond deze schamele overblijfselen wonderen van architectuur en ambachtskunst op te trekken? Zijn wij in onze ontwikkelde, geseculariseerde en ‘ongelovige’ tijden deze fascinatie met relikwieën en hun veronderstelde magische of goddelijke uitstraling kwijtgeraakt? Of is dit in gewijzigde vorm toch nog aanwezig? Marjorie HOEFMANS Lerares Klassieke Talen Enkele internetlinks, die bij het indienen van dit artikel nog open waren: Over ‘The first fossil hunters’ http://www.nytimes.com/library/national/science/070400sciarchaeo-greece.html http://www.geocities.com/stegob/firstfossilhunters.html http://www.geocities.com/stegob/mayorarticle.html Over relikwieën http://www.digischool.nl/ckv2/kerk/chartres/relieken/Reliekhouders2.htm http://www.cubra.nl/edschilderspasen/pasen01kruishout.htm http://www.cubra.nl/edschildersroomslezen/heilig01hout.htm http://www.parochieheiligegeest.nl/relikpro.htm http://shroud.com/menu.htm http://www.sridaladamaligawa.lk/english/tooth_relic_in1.html
9
Mythe en werkelijkheid