"De Arabische lente" en de problematische werkelijkheid' Na de vlucht van de Tunesische sterke man Ben Ali, razendsnel gevolgd door de val van de Egyptische president Mubarak, barstten begin dit jaar hier in het Westen voorspellingen los over de tsunami van revoluties die zou spoelen over de Arabische wereld. Alles zou voortaan anders worden en vooral democratisch. Tunesië en Egypte gelden als de romantische verhalen-met-een-goed-einde van de ‘Arabische lente’. De opstanden waren bloedig, maar de schurken dolven het onderspit. De succesvolle Tunesische en Egyptische jongeren met hun laptopjes vormden de inspiratie voor miljoenen ontevreden mensen in andere Arabische landen om in opstand te komen tegen hun corrupte, onbekwame, autoritaire regimes. In de context van deze niet-verwachte opstanden tegen het vastgeroeste gezag in Tunesië en Egypte hielden westerse media op hun beurt in januari, februari op elke Arabische demonstrant een camera gericht. Honderd betogers in Oman werden meteen uitvergroot tot revolutie tegen sultan Qaboos, duizend in Jordanië betekenden de omverwerping van koning Abdullah. Misschien niet vandaag, maar in elk geval morgen zou in de Arabische wereld de democratie uitbreken. Na de val van Ben Ali in Tunesië en Mubarak in Egypte was geen president, geen sultan, geen koning zijn stoel meer zeker. Dit was natuurlijk een wel heel haastige analyse, en met de val van Ben Ali en Mubarak stokten de ‘revoluties’ – revoluties tussen aanhalingstekens, want dat moeten we nog maar zien. Want de werkelijkheid is aanzienlijk problematischer. De andere Arabische leiders schrokken wakker en kregen de tijd om hun verdediging te organiseren, met arrestaties, in enkele gevallen hervormingen, of geld voor werkloosheidsuitkeringen. Maar ook zetten de sociaal-economische en politieke omstandigheden een rem op de democratisering. Ik zal eerst praten over de landen waar de opstanden daadwerkelijk hebben geleid tot de val van de leider: Tunesië, Egypte en sinds kort ook Libië. Dan behandel ik Syrië, het belangrijkste land – zij het niet het enige – waar nog een opstand aan de gang is tegen het oude leiderschap. Ten slotte komt de Contrarevolutie aan de orde, de inspanningen van Arabische Golfstaten onder aanvoering van Saoedi-Arabië om zoveel mogelijk de oude toestand te herstellen en in elk geval de opstanden niet verder te laten gaan. Tunesië, Egypte en Libië. Maar ik begin met Irak, dat al in 2003 zijn eigen autocraat, Saddam Hussein, kwijtraakte, zij het door ingrijpen van het Westen, dat destijds een democratie aankondigde, die zich over het hele Midden-Oosten zou uitbreiden. Als Irak de andere Arabische landen één les leert, is het dat de val van een regime geen enkele reis naar democratie is. Acht jaar later protesteren burgers in Irak, zowel de Koerden in het autonome noorden als de Arabieren in de rest van het land, net als elders in het Midden-Oosten tegen corruptie, wanbeleid, werkloosheid, nepotisme en onderdrukking. In Koerdistan hebben de autoriteiten de protesten onderdrukt; in Bagdad wordt elke vrijdag opnieuw geroepen om het opstappen van premier Nouri al-Maliki. Irak heeft na Saoedi-Arabië en Venezuela de grootste bewezen oliereserves in de wereld, maar door de werkelijk reusachtige overheidscorruptie – het land staat op twee of drie na onderste op de lijst
van Transparancy International – ziet de bevolking daar weinig van terug. Premier Maliki en de Koerdische president Barzani hebben verandering beloofd, maar niemand gelooft er nog in. De chef van het anti-corruptieprogramma heeft vorige week zijn ontslag ingediend omdat de ministers de corruptie liever tolereren dan bestrijden, zei hij. Ik voeg eraan toe: en omdat velen van hen zelf corrupt zijn. Mensen verzuchten dat Saddam Husseins val geen democratie heeft opgeleverd, maar tientallen mini-Saddams. Het is niet zozeer dictatuur, zei een Koerdische hoofdredacteur een paar maanden geleden tegen me toen ik in Irak was. „Maar on-democratie. Ondoorzichtigheid. Corruptie. Democratie is niet alleen vrije verkiezingen, het is een cultuur. Het gaat om mensenrechten en, heel belangrijk, de mogelijkheid van verandering. Die is er hier niet.” Dat gevaar bedreigt ook Tunesië, Egypte en Libië. Nu de lente voorbij is en de zomer al bijna klaar, zijn in Tunesië en Egypte de demonstranten allang weer terug op straat. In Tunesië zijn overal stakingen aan de gang. In Egypte waarschuwen ze vrijdags soms met honderdduizenden de militaire leiders die in februari president Hosni Mubarak opvolgden dat ze écht moeten hervormen. Snellere hervormingen, een snellere berechting van iedereen die te maken had met de dood van burgers tijdens de opstand. Afschaffing van de noodtoestand. En anders, „Weg met de militairen!” Een zeer recent opinieonderzoek van Tunis Afrique Presse wees uit dat meer dan de helft van de Tunesiërs de huidige fase waarin het land zich bevindt – voorafgaand aan de eerste verkiezingen na de opstand – ,,onbegrijpelijk” – vindt. 23 oktober hebben de verkiezingen plaats voor een assemblee die als hoofdtaak heeft een nieuwe grondwet op te stellen. Er doen tachtig politieke partijen aan die verkiezingen mee, met vaak een onduidelijke agenda. Later dit jaar volgen de eerste verkiezingen na Mubarak in Egypte, waar zoals het er nu uitziet de situatie niet veel anders is. In Egypte zijn inmiddels meer dan honderd politieke partijen gevormd. Verwarring dus. Plus een toenemend gebrek aan vertrouwen dat de leiders die de afgezette tirannen zijn opgevolgd wel een democratische agenda hebben. De militaire raad die Mubarak is opgevolgd, is uiteindelijk het oude leger dat sinds zestig jaar Egypte controleert. Het leger heeft hele grote belangen in de economie. De chef van de militaire raad, veldmaarschalk Tantawi, was vele jaren Mubaraks minister van Defensie. De gehate, dertig jaar oude noodtoestand, waaronder critici naar willekeur kunnen worden vastgezet, is niet opgeheven. Integendeel, zojuist is voor het eerst sinds februari weer een beroep gedaan op het gehate Staatsveiligheidshof. Ook in Tunesië zijn de nieuwe leiders niet nieuw, om het zo maar te zeggen. „Het verrotte en corrupte systeem bestaat nog steeds”, schreef Lina Ben Mhenni op haar blog atunisiangirl, dat destijds de Tunesische opstand nauwgezet volgde. Volgens haar zijn er veel tekenen van achteruitgang; er zijn „veel slechte eigenschappen weer opgedoken”. Maar, denk ik, het grootste probleem, zowel in Tunesië als, en dan nog veel groter, in Egypte, is de sociaal-economische werkelijkheid. Neem Egypte (maar voor Tunesië geldt op kleinere schaal ongeveer hetzelfde): 85 miljoen inwoners, grotendeels niet of slecht opgeleid, de helft leeft onder tot net boven de armoedegrens, een heel grote jeugdwerkloosheid – lees de achtereenvolgende uitgaven van het Arab Human Development Report. Zij willen als dividend van de opstand allereerst wat meer verdienen, behoorlijk werk krijgen. Een opiniepeiling in april wees uit dat 64 procent van
de Egyptenaren hun economische situatie belangrijker vonden dan vrijheid van meningsuiting. Democratie wordt belangrijk als je voldoende te eten en een behoorlijke woning hebt. Maar de voortdurende onrust houdt de belangrijke toeristen en investeerders weg, wat juist aanzienlijk minder inkomsten betekent. De economie heeft zware schade opgelopen als gevolg van de opstand. De Egyptische economie die onder Mubarak nog een ruime groei toonde – die overigens grotendeels ten goede kwam aan de rijke bovenlaag en nauwelijks doorsijpelde naar de bevolking – krimpt nu. Een groei van rond de 7 procent zou nodig zijn om toename van de werkloosheid te verhinderen. De brede solidariteit met de betogers verdampt daardoor. Wat op termijn de uitkomst is in de twee landen, is moeilijk te voorspellen. In theorie zijn er grofweg drie mogelijkheden te onderscheiden. 1) De situatie kwakkelt verder, oude, gevestigde of goed-georganiseerde partijen als de Moslimbroederschap in Egypte en Ennahda in Tunesië komen temidden van een horde versplinterde nieuwe partijen als grootste uit de bus bij de komende verkiezingen en onder het wakend oog van het leger ontwikkelt zich een gematigd autoritair systeem. 2) De onrust gaat door, de economie verslechtert, er komen bloedige rellen, er staat een volksmenner op die namens de massa’s de macht grijpt. 3) De opstand blijkt inderdaad de weg naar het democratisch paradijs. Onder de huidige omstandigheden is de laatste mogelijkheid de meest onwaarschijnlijke. Libië is in veel opzichten een ander geval, maar zeker niet minder problematisch. Het is een olieland met relatief weinig inwoners, wat de wederopbouw na de oorlog van de laatste zes maanden onvergelijkbaar makkelijker zou moeten maken dan herstel van de Egyptische economie. Het geld is er in elk geval en het buitenland staat te dringen om de contracten. Maar net als in de meeste andere Arabische landen is er een grote jeugdwerkloosheid, een bron van onrust die zich ook hier niet makkelijk laat wegwerken. En bovendien zijn er in Libië helemaal geen instituties. Libië heeft bijvoorbeeld geen grondwet: de nu afgezette leider Moammar Gaddafi deed niet aan dat soort dingen. Die had zijn Groene boekje. De hele staat moet van de grond af worden opgebouwd. Volgens mij is Libiës ernstigste probleem in de komende jaren de instabiliteit – in binnen- én buitenland – als uitvloeisel van de oorlog. De rebellen hebben gewonnen, in belangrijke mate dankzij de NAVO, maar wie zijn die rebellen? Er worden spanningen gemeld tussen rebellen uit verschillende delen van het land: die van Bani Walid willen zelf de regie hebben over de verovering van hun stad en niet de orders van van buitenaf aangevoerde versterkingen opvolgen. Die van Misrata wantrouwen die van Benghazi. Veel rebellengroepen zijn in feite milities. Die moeten nu allemaal samen met de resten van Gaddafi’s leger worden omgesmeed in een normaal leger. Ga er maar eens aan staan. En dan zijn er in de nieuwe leiding spanningen tussen seculiere technocraten, onder anderen ballingen en overgelopen medewerkers van Gaddafi, aan de ene kant, en conservatieve islamitische groepen anderzijds. De buitenwereld steunde aanvakelijk eensgezind alle rebellen. Maar er
ontwikkelt zich nu de tweedeling dat westerse landen het min of meer seculiere deel steunen en Qatar de islamitische groepen. Er zitten ook nog grote groepen aanhangers van Gaddafi met grote wapenvoorraden in het land verschanst, een mogelijke opmaat naar een slepende gewapende opstand. Irak biedt ook hier een onheilspellend voorbeeld. Het land was door het Westen en andere wapenhandelaars volgepropt met wapens, die inmiddels uit kazernes en opslagplaatsen zijn geplunderd voor eigen gebruik of om door te verkopen. De Verenigde Naties maken zich grote zorgen over al die wapens en over al die loslopende rebellengroepen. De Verenigde Staten noemden deze week de proliferatie van conventionele en non-conventionele wapens „een belangrijke zorg”. De buurlanden roepen dat hun rebellen of terreurgroepen extra bewapend raken. In Syrië , het belangrijkste land waar de opstand nog aan de gang is, is de problematische werkelijkheid eveneens voor iedereen zichtbaar. Hier is het in één klap ijzig winter geworden. De Verenigde Naties schatten het aantal doden in de strijd van het regime van president Bashar alAssad om het massaprotest neer te slaan nu op 2.600 ( overigens nog maar een schijntje vergeleken met de tienduizenden doden die gevallen zijn in de Libische oorlog). Ik moet hierbij zeggen dat er geen buitenlandse journalisten of andere onafhankelijke waarnemers in Syrië zijn waardoor we voor verliescijfers aangewezen zijn op oppositiebronnen. Er zouden zeker 15.000 mensen gevangen zitten. Het buitenland voelt zich niet geroepen hier gewapenderhand in te grijpen. Syrië is veel dichter bevolkt dan Libië, dus het risico van burgerdoden bij aanvallen is veel groter. Ingrijpen is duur, en we weten allemaal, het is crisis in Europa. Er is maar weinig olie, dus de buitenlandse economische belangen zijn een stuk kleiner dan in Libië. Maar bovenal: de val van president Assad kan de hele regio in brand steken. Zijn val kan tot een burgeroorlog leiden tussen de sunnitische meerderheid en de verschillende minderheden, met name de nu heersende shi’itische alawieten (13 procent). Maar ook is er zorg dat die onrust kan overslaan op Libanon, met zijn eigen lappendeken van sekten, waar Syrië grote invloed heeft. Wat wordt de reactie van de zwaar gewapende organisatie Hezbollah, bondgenoot van Assad en de machtigste groep in Libanon? En van Hamas, de Palestijnse bondgenoot? Van Iran? Versterkt Teheran dan zijn invloed in Irak om het eventuele Syrische verlies te compenseren? Dat is een nachtmerrie in het Arabische Golfgebied. Stel dat er conservatieve sunnieten aan de macht komen, hoe wordt dan de verhouding tot het buurland Israël? Ik citeerde in een artikel in de krant een uitspraak van Rami Khouri, analist van de Libanese krant Daily Star, dat „elke verandering in de machtsstructuur of politiek in Damascus door de regio zal stuiteren als het zilveren balletje in de flipperkast”. Hij heeft gelijk. De internationale druk op het Syrische regime blijft dus beperkt tot boze verklaringen en toenemende sancties, en president Bashar al-Assad stoort er zich niet aan. Syrië en hij zijn al jaren gewend aan isolement, met inbegrip van sancties. Met duizenden tanks, scherpschutters en politie in burger blijft hij proberen de demonstraties tegen zijn bewind neer te slaan. Zijn bewind heeft het
recht „gewapende terreurgroepen” aan te pakken, repliceert hij. De Saoedische prins Turki al-Faisal, die vaak de gevoelens in het Saoedische leiderschap vertolkt, zei onlangs: „President Assad zal zich aan de macht vastklampen tot de laatste Syriër is gedood.” Televisiebeelden van oud-president Mubarak in de verdachtenkooi van een Egyptische rechtbank stimuleren leiders in de verdrukking zoals Assad alleen maar om te blijven vechten. De demonstranten op hun beurt weten evenmin van wijken. Wilden zij aanvankelijk nog genoegen nemen met ingrijpende hervorming van het eenpartijstelsel, nu eisen zij het onmiddellijke aftreden van het hele regime. „Wij gaan door tot de val van het regime” zal morgen de leus zijn bij de vrijdagse betogingen. Maar het Syrische verzet is (nog) niet duidelijk georganiseerd, wat voor een belangrijk deel het resultaat is van de jarenlange inspanningen van het regime elke oppositie te onderdrukken. Er zijn de honderdduizenden demonstranten die na het uitgaan van de moskee na het vrijdaggebed, of na elke gelegenheid die zich aanbiedt min of meer spontaan de straat opgaan in het volle besef van het keiharde optreden van de veiligheidsdiensten. Er zijn de oude, seculiere oppositieleiders – ex-parlementsleden, schrijvers en rechters – die hun hele leven al gevangenis-in, gevangenis-uit gaan en hun stem blijven verheffen. Er zijn talrijke oppositie-activisten in het buitenland, van wie sommigen al tientallen jaren niet meer in Syrië zijn geweest. En er zijn liberalen en fundamentalisten, christenen en moslims, Arabieren en Koerden. Zij proberen allemaal op conferenties in het buitenland een gemeenschappelijk platform te vinden. Maar dat is nog niet helemaal gelukt. Vandaag werd in Turkije de samenstelling van de ‘Nationale Raad’ aangekondigd die de strijd tegen het regime moet coördineren. Maar lang niet alle opposanten doen eraan mee. De optelsom van een vastbesloten regime, dat vooralsnog het monopolie heeft op de zware wapens, en een even vastberaden oppositie, die de mankracht heeft, is een impasse. De oppositie heeft haar hoop gevestigd op het uiteenvallen van het leger, wat haar ook wapens in handen zou spelen – en een burgeroorlog dichterbij zou brengen. Een andere mogelijkheid zou een interne machtsgreep zijn. Maar noch van massale deserties, zoals wél van het begin af aan in Libië het geval was, noch van onderlinge spanningen zijn er tot dusverre betrouwbare aanwijzingen. Ik durf geen voorspelling te doen hoe lang Assad het nog houdt – misschien redt zijn regime het wel, dat is ook een mogelijkheid. Of, als hij uiteindelijk valt, wie zijn opvolgers zullen zijn. Ik heb al de mogelijkheid van burgeroorlog genoemd, met alle gevolgen van dien. Bloedbaden, grote vluchtbewegingen. Ik durf alleen te voorspellen dat er nog veel bloed zal vloeien. De contrarevolutie komt uit de Golf. De Saoedische autoriteiten hopen dat de demonstraties, opstanden en machtswisselingen in de Arabische wereld uiteindelijk als een boze droom voorbij zullen gaan. Ze waren geschokt hoe makkelijk uiteindelijk het Westen de oude bondgenoot Mubarak liet vallen. In de dagelijkse werkelijkheid werken ze er, met de medewerking van kleinere
Golfstaten, hard aan om verandering tegen te houden. Dat is eveneens deel van de harde werkelijkheid. Saoedi-Arabië heeft net als alle andere Arabische landen een zeer jeugdige bevolking, grote werkloosheid, corruptie en repressie. Allemaal ingrediënten voor een opstand tegen het letterlijk oude gezag – koning Abdullah is een ruime tachtiger. Volgens officiële cijfers was in 2009 ruim 30 procent van de Saoedische mannen tussen 20 en 24 jaar oud werkloos; en bijna 13 procent in de leeftijdsklasse tussen 25 en 29 jaar oud. Onder jonge vrouwen was de werkloosheid nog veel hoger. De Saoedische krant Arab News noemde de werkloosheid in januari al „een tikkende tijdbom”. De Saoedische bevolking – een kleine 20 miljoen, de gastarbeiders niet meegerekend – groeit snel: 19,4 geboorten per 1.000 inwoners. Het aantal banen groeit ook, maar nog harder stijgt het aantal gastarbeiders. In de particuliere sector is nu meer dan 90 procent van de banen, 6,2 miljoen, in handen van buitenlanders. Een belangrijk deel van de verklaring is dat de opleiding van jonge Saoediërs niet aansluit op de eisen van het bedrijfsleven en dat de jeugd de overheid verkiest die veel beter betaalt en meer vastigheid geeft maar het arbeidsaanbod lang niet kan absorberen. Die werkloze jongeren, die vaak hoog opgeleid zijn, kunnen geen huis kopen en niet trouwen. Ze zijn teleurgesteld in de hervormingen van koning Abdullah die heel voorzichtig en makkelijk terug te draaien zijn. Ze volgen thuis op Facebook en Twitter de politieke eisen van andere Arabische jongeren en zien op Al-Jazeera en andere satellietzenders elders de jeugd massaal de straat opgaan. Ze zien de wereld. „De economie van niet-vervulde verlangens”, noemde de Saoedische antropoloog Madawi al-Rasheed hun situatie in een artikel onder de kop ‘Ja, het kan hier gebeuren’ in Foreign Policy. Koning Abdullah heeft in eigen land geprobeerd protest af te kopen met meer dan 100 miljard dollar voor werkgelegenheid, werkloosheidsuitkeringen en huisvesting. Voor het geval dat niet werkt is de controle op de media verscherpt. Media die de stabiliteit van het koninkrijk in gevaar brengen of de geestelijkheid beledigen, riskeren boetes en zelfs een publicatieverbod, zo luidt de tekst van een koninklijk decreet. Het onderwerp ‘verandering’ is taboe. De zeer conservatieve geestelijkheid, die nog steeds een belangrijke rol speelt in Saoedi-Arabië, heeft voor de traditioneel gevreesde tweedracht gewaarschuwd en alle protest verboden. Het is stil in Saoedi-Arabië. Onder aanvoering van Saoedi-Arabië doen de Golfstaten ook actief hun best de protestbeweging elders de nek om te draaien. Het beste voorbeeld daarvan is natuurlijk Bahrein. Bahrein is het enige Arabische land waar een relatief massaal protest haast volledig is verstikt. Zoals u weet volgden in Bahrein shi’itische opposanten al snel het voorbeeld van Tunesië en Egypte. Het was geen nieuwe protestbeweging; de shi’itische meerderheid in Bahrein probeert al tientallen jaren de sunnitische elite tot democratische hervormingen te bewegen om zo een einde te maken aan haar achterstelling. Maar de ‘Lente’ in Noord-Afrika gaf de shi’ieten nieuw elan. Toen een deel van de betogers radicaliseerde en de omverwerping van de monarchie eiste, dwong de Saoedische regering naar verluidt koning Hamad half maart de hulp van de snelleinterventiemacht van de Golfraad GCC te vragen om het protest te beëindigen. Duizenden Saoedische militairen en politiemannen uit de Verenigde Arabische Emiraten vielen Bahrein binnen
en hielpen de koning het shi’itische protest neer te slaan. Het was de eerste buitenlandse interventie sinds het begin van de Arabische opstanden, nipt voor de NAVO in Libië actief werd. Interessant is dat het Westen niet of nauwelijks een woord van protest liet horen. Deel van de problematische werkelijkheid is ook dat het Westen misschien wel democratie met de mond belijdt, maar in werkelijkheid niet graag revolutie in deze rijke olie- en gaslanden ziet. Hulp bij de afzetting van de geïsoleerde Gaddafi is een heel andere zaak, al was het de deelnemende landen ook wat waard geweest als het sneller was gegaan. Bahrein is bovendien de thuishaven van de Amerikaanse Vijfde Vloot. De Arabische Golfstaten, die Iran als hun grote vijand beschouwen, hielpen het Westen door de protestbeweging in Bahrein en elders af te schilderen als een Iraans complot dat het verdient om neergeslagen te worden. Stel dat de Bahreinse shi’ieten zouden winnen, dan zou Iran, de concurrerende regionale mogendheid, bovendien een mogendheid die misschien wel kernwapens ontwikkelt, een bruggehoofd hebben aan Arabische kant van de Golf, betoogden ze. Vandaaruit zou Iran greep kunnen krijgen op de shi’itische minderheid in Saoedi-Arabië. En zo verder. Westerse regeringen beschouwen het Iraanse regime eveneens als eng en agressief, en het was zo makkelijk om de Iraanse shi’ieten en de shi’ieten in Bahrein bij elkaar op te tellen. In strijd met de werkelijkheid overigens; er is nooit bewijs geweest van Iraanse steun, wapens bijvoorbeeld, anders dan verbaal. De ‘Arabische lente’ in het Golfgebied is daarmee omgevormd in een koude oorlog tussen de Arabische Golfstaten en Iran en tot een confrontatie tussen sunnieten en shi’ieten. Maar de contrarevolutie beperkt zich niet tot de Golf. Saoedi-Arabië heeft ook honderden miljoenen dollars aan Jordanië overgemaakt om de koning Abdullah daar bij te staan tegen betogers die democratisering eisen. De Jordaanse betogers zijn verdeeld en bovendien niet erg talrijk, en ze eisen ook niet Abdullahs val, maar voorkomen is beter dan genezen in de Saoedische optiek. De Golfraad maakte zondag bekend dat de Arabische Golflanden voorts van plan zijn een vijfjarenplan te betalen voor de economische ontwikkeling van Jordanië en Marokko. Eerder was vanuit het Golfgebied al gesuggereerd dat deze twee monarchieën, beide niet toevallig ook felle tegenstanders van Iran, tot de Golf-raad zouden kunnen toetreden. De contrarevolutie organiseert zich. Aan het slot luidt de vraag: is het hier mee klaar? Is dit alles? Is dit nu het magere eindresultaat van uniek Arabisch massaprotest tegen onderdrukking, rechteloosheid, corruptie en armoede? Ja, in de regio is de instabiliteit aanzienlijk toegenomen, met een reële kans op gewapend conflict. Jemen is verloederd tot een onoverzichtelijke kluwen gewapende conflicten, Syrië is een drama. Ja, er zijn verscheidene Arabische landen waar niets of heel weinig gaat veranderen en waar hervormers niet op straat staan maar de gevangenissen blijven bevolken. Ja, de sociaal-economische werkelijkheid, waarvan de slechte staat van het onderwijs een heel belangrijk element is, houdt verandering tegen. De scholen en universiteiten in Egypte leiden eerder op tot volgzaamheid dan tot onafhankelijk en creatief denken. Van nieuwe leiders die in feite oude leiders zijn moet elke werkelijke hervorming worden losgewrongen. De opposanten van het eerste uur in Tunesië, Egypte en nu ook in Libië raken verdeeld. Desillusie is ingetreden.
Maar ik wil niet alleen maar negatief eindigen. Arabische jongeren en ouderen blijven vechten voor verandering. Soms op straat – in Syrië, maar zoals gezegd ook in Egypte, in Tunesië. In Jemen staan nog steeds protestkampen in het centrum van de hoofdstad Sana’a en in andere steden, en gaan vrijdags honderduizenden mensen demonstreren. Soms gaat de strijd door op blogs en andere fora op internet, zoals in de Golf waar straatprotest volstrekt onmogelijk is. Ik wil de Iraans-Amerikaanse denker en schrijver professor Hamid Dabashi citeren die ik eind mei sprak. Hij toonde zich in een interview met mij niet somber. „Ik zie dit niet als revoluties die eindigen met een klap”, zei hij. „Ze ontvouwen zich eerder als een roman met een open einde dan als een heldendicht. We krijgen geen Gamal Abdel Nasser, geen ayatollah Khomeiny. En we hebben geluk dat de revoluties niet worden geleid door dergelijke charismatische helden. Naar mijn mening is dat veel beter voor de overgang naar democratie.” „Er schuilen in de hoogste rangen van het Egyptische leger veel mini-Mubaraks en er zijn veel potentiële Ben Ali’s in Tunesië. Maar dit keer hebben we, denk ik, een democratische wil die door de brede maatschappij wordt gedeeld. Van de Groene Beweging in Iran tot de revolutionaire opstanden in Tunesië en Egypte zien we in feite geen charismatisch/dictatoriale figuren die het paradijs beloven en de hel bezorgen.” Volgens Dabashi, die in Iran is geboren maar inmiddels Amerikaans staatsburger is, dient Khomeiny als afschrikwekkend voorbeeld voor de jonge generatie Tunesiërs, Egyptenaren en de rest van de Arabische wereld. „Bedenk dat de Tunesische fundamentalistenleider Rachid Ghannouchi toen hij na de val van Ben Ali terugkeerde in Tunesië allereerst zei: ‘Hallo, ik ben niet Khomeiny’. Dit is een geschenk van Iran aan de Arabische wereld.” Eén verandering is onmiskenbaar en onomkeerbaar. In grote delen van de Arabische wereld heeft de bevolking haar angst voor het gezag verloren. Mensen gaan de straat op als de toestand hun niet bevalt. Dat is belangrijke winst.
Carolien Roelants Midden-Oostenredacteur NRC Handelsblad