8
Je leeft samen
BASISSTOF 1 2 3 4 5
Iedereen is anders Wat is gedrag? Sociaal gedrag Communicatie Met elkaar omgaan
80 82 85 88 90
EXTRA BASISSTOF 6 Vandalisme
92
SAMENVATTING
94
Ruim 80% van de wereldbevolking is religieus.
In de oertijd leefden mensen al in groepen.
Bij communicatie is 90% non-verbaal.
Uit onderzoek blijkt dat lachen gezond is.
THEMA 8 Je leeft samen
Je leest de basisstof door. Je komt dan vanzelf opdrachten tegen. Deze opdrachten maak je in je werkboek.
1
BASISSTOF 1 Iedereen is anders
Iedereen is anders
▼ Afb. 1 Ieder land heeft zijn eigen
In thema 1 ‘Kennismaken’ heb je geleerd dat je een individu bent. Je bent uniek en je maakt je eigen keuzen. Behalve een individu ben je ook een sociaal iemand. In de biologie bedoel je met sociaal dat je leeft tussen en met andere mensen, bijvoorbeeld het gezin waar je bij hoort, je familie, buren en vrienden. De manier waarop een grote groep mensen samenleeft, heet een cultuur. Als je in Nederland woont, heb je veel te maken met de Nederlandse cultuur. In Nederland leven mensen uit verschillende culturen samen. De verschillen tussen culturen ontstaan door de verschillende landen waar mensen vandaan komen (zie afbeelding 1). De verschillen kunnen ook ontstaan doordat mensen een verschillende godsdienst hebben, zoals katholiek, protestant, moslim of joods.
1 Marokko
2 Japan
cultuur.
3 Nederland
culturen veranderen De mensen in 1900 leefden anders dan jij nu (zie afbeelding 2). Zij kenden bijvoorbeeld geen vliegtuigen en computers. Ontwikkelingen in de wetenschap en techniek veranderen een cultuur. De cultuur in Nederland verandert ook doordat mensen uit andere landen in Nederland zijn komen wonen. Hierdoor leren we in Nederland andere culturen kennen. We nemen gewoonten van elkaar over, zoals eetgewoonten. WB OPDRACHT 1 BLZ. 90
▼ Afb. 2 Een cultuur verandert.
1 een scholier in 1930
2 een scholier in 1970 80
3 een scholier in 2014
THEMA 8 Je leeft samen
BASISSTOF 1 Iedereen is anders
gedragsregels De cultuur waarin je leeft, heeft invloed op je. Je groeit op in een cultuur. Je leert de gewoonten en gedragsregels van die cultuur kennen. Gedragsregels zijn regels over de manier waarop jij je gedraagt. De belangrijkste gedragsregels van een cultuur heten de normen. Normen zijn gedragsregels waarvan veel mensen vinden dat iedereen zich eraan moet houden. Een voorbeeld hiervan is: je mag niet stelen. Normen kunnen ook gaan over seksualiteit, hygiëne, of over de manier waarop iemand voor zijn familie hoort te zorgen. De normen van mensen zijn gebaseerd op wat ze belangrijk vinden in het leven. Mensen vinden bijvoorbeeld eerlijkheid, respect voor anderen, rechtvaardigheid en vrijheid belangrijk. Dit noem je waarden. De meeste mensen willen bij een groep horen. De leden van een groep willen dat je je aan de regels van de groep houdt. Dat is ook zo in een cultuur. WB OPDRACHT 2 EN 3 BLZ. 90
subculturen Binnen een cultuur bestaan subculturen (zie afbeelding 3). Dit zijn kleinere groepen mensen binnen een cultuur. Ze hebben hun eigen gewoonten. In een subcultuur bestaan ook eigen gedragsregels. Dat zijn de normen van die subcultuur. Je kunt mensen binnen een subcultuur vaak herkennen aan kleding en kapsels. ▶ Afb. 3 subculturen
1 voetbalsupporters
2 een groep gothic jongeren
invloed van cultuur Je kleding, je kapsel en de kleur van je ogen zijn voorbeelden van uiterlijke kenmerken. Dit zijn kenmerken die je aan de buitenkant kunt zien. Sommige van deze kenmerken kun je veranderen. Je kiest dan uiterlijke kenmerken die bij jou passen. Ook je cultuur heeft invloed op de kenmerken die je kiest. Je uiterlijk zegt (soms) ook iets over de cultuur of groep waarin je leeft. In sommige culturen is het heel normaal om een petje op te hebben. In andere culturen vinden mensen het niet netjes als je een petje draagt. Je kunt rekening houden met de mening van andere mensen. Van sommige mensen vind je de mening erg belangrijk. Je hebt vrienden, familie, klasgenoten, mensen van de sportclub en anderen met wie je omgaat. Het is belangrijk om naar elkaars mening te luisteren en daar rekening mee te houden. WB OPDRACHT 4 BLZ. 92 81
THEMA 8 Je leeft samen
2
BASISSTOF 2 Wat is gedrag?
Wat is gedrag? Alles wat een mens of dier doet, is gedrag. Voorbeelden van gedrag zijn: lachen, naar iets kijken, geluid maken, slapen en zelfs gewoon stilstaan. Vroeger dachten mensen dat het gedrag van dieren totaal anders was dan het gedrag van mensen. Nu is bekend dat het gedrag van dieren en mensen veel op elkaar lijkt. WB OPDRACHT 5 BLZ. 93
Deze pagina’s niet samengevoegd, worden anders erg vol gepropt.
hoe wordt gedrag veroorzaakt?
Probleem bij Samenvatting volgens opmaakregels opgelost.
In thema 5 ‘Waarnemen en regelen’ heb je geleerd dat alle mensen en dieren prikkels opvangen uit hun omgeving. Een prikkel kan van alles zijn, bijvoorbeeld: iets wat je ziet, ruikt, proeft, hoort of voelt. Zintuigen reageren op prikkels. In afbeelding 4 zie je daar een voorbeeld van.
▶ Afb. 4 Gedrag is een respons op een
bewustwording prikkel
prikkel.
bewuste reactie
impulsen van ogen naar hersenen
impulsen van hersenen naar spieren
prikkels
1 prikkel
2 respons
Esmé ziet op internet een nieuw liedje van haar favoriete band. Dit is een prikkel (zie afbeelding 4.1). Esmé reageert vervolgens op die prikkel: ze gaat er goed voor zitten, klikt het liedje aan en luistert naar de muziek. De reactie die Esmé geeft op de prikkel heet een respons (zie afbeelding 4.2). Gedrag bestaat uit handelingen die met elkaar samenhangen. Alle handelingen samen zorgen ervoor dat het doel wordt bereikt. WB OPDRACHT 6 BLZ. 93
82
THEMA 8 Je leeft samen
BASISSTOF 2 Wat is gedrag?
prikkels Er bestaan verschillende soorten prikkels. Je lichaam kan zelf een prikkel geven, bijvoorbeeld honger. Honger is een prikkel die in het lichaam ontstaat. Je noemt dit een inwendige prikkel. Er zijn ook prikkels die van buiten je lichaam komen. Je kunt bijvoorbeeld versgebakken brood ruiken. Een prikkel van buiten het lichaam noem je een uitwendige prikkel. Uitwendige prikkels kun je via je zintuigen waarnemen. Op sommige prikkels volgt altijd een vaste respons. Een uitwendige prikkel die altijd dezelfde reactie oproept, heet een sleutelprikkel. Baby’s en jonge dieren zien er anders uit dan volwassenen. Het hoofd is in verhouding groter en de oren en neus zijn kleiner (zie afbeelding 5). Deze kenmerken zijn sleutelprikkels voor de ouders. Ze zetten hen aan tot de verzorging van de baby of het jong. WB OPDRACHT 7 EN 8 BLZ. 94
▶ Afb. 5 een baby en een puppy
motivatie ▼ Afb. 6 motivatie
Soms heb je geen zin om op een prikkel te reageren. In afbeelding 6 zie je Ahmad. Zijn moeder vraagt hem om zijn kamer op te ruimen. Dit is een prikkel. Ahmad heeft geen zin om zijn kamer op te ruimen. Hij heeft geen motivatie. Motivatie is de bereidheid om te reageren op een prikkel. Wanneer de moeder van Ahmad boos wordt, wordt de prikkel sterker. Ahmad heeft nog steeds geen zin, maar hij ruimt zijn kamer toch op. Wanneer de prikkelsterkte hoog is maar de motivatie laag, kun je toch een respons vertonen. WB OPDRACHT 9 BLZ. 94
hoe wordt gedrag bepaald? Veel gedrag van mensen en andere dieren is aangeleerd. Een reiger leert bijvoorbeeld waar veel kikkers te vinden zijn. En mensen leren de gedragsregels van hun cultuur. Gedrag kan ook bepaald worden door erfelijke factoren. Dit gedrag is niet aangeleerd. Een pasgeboren baby pakt bijvoorbeeld je vinger vast. En pasgeboren kuikentjes beginnen meteen naar eten te pikken. Ze hebben dit andere kippen niet zien doen.
83
THEMA 8 Je leeft samen BASISSTOF
BASISSTOF 2 Wat is gedrag?
aangeleerd gedrag Aangeleerd gedrag speelt bij mensen een belangrijkere rol dan bij dieren. Het leren gaat bij mensen ook veel sneller dan bij andere dieren (zie afbeelding 7). Ook kunnen mensen nadenken over hun gedrag. Zij kunnen hun eigen gedrag beoordelen. Je kunt je bijvoorbeeld afvragen welk gedrag je goed vindt en welk gedrag slecht. De normen en waarden die je van je cultuur leert, bepalen wat je goed of slecht vindt. Mensen hebben vaak bepaalde verwachtingen over het gedrag van anderen. Dit gedrag noemen we rolgedrag. Van de aanvoerder van een voetbalelftal wordt verwacht dat hij of zij de leiding neemt. Van een luipaard wordt verwacht dat hij achter een prooi aan gaat. Als je het verwachte rolgedrag vertoont, voldoe je aan het rolpatroon. WB OPDRACHT 10 EN 11 BLZ. 95
▼ Afb. 7
Politiehondentrainer Martijn werkt als politieagent bij de hondenbrigade. ‘Ik heb mijn eigen hond Rex. Rex is een Mechelse herder. Mechelse herders zijn slimme, moedige en oplettende honden met een goede werklust. Een hond moet nog veel leren voordat hij aan het werk kan als politiehond. Daarom volgt elke politiehond een speciale training. Tijdens de training heeft de man die verdachte speelt een speciaal bijtpak aan. Rex moet de vluchtende man in zijn armen bijten om hem staande te houden. Op commando moet Rex de ‘verdachte’ loslaten en hem bewaken door hard te blaffen.’ 1 Martijn met politiehond Rex
84
2 Een man in bijtpak wordt aangevallen door Rex.
THEMA 8 Je leeft samen
3
BASISSTOF 3 Sociaal gedrag
Sociaal gedrag In basisstof 1 heb je geleerd dat je een sociaal iemand bent. Je leeft samen met andere mensen in een cultuur. Ook veel dieren leven samen in een groep (zie afbeelding 8.1). Leden van de groep houden rekening met elkaar. Gedrag waarbij je rekening houdt met andere leden van de groep is sociaal gedrag. Voorbeelden van sociaal gedrag zijn: elkaar helpen en naar elkaar luisteren. Door sociaal gedrag wordt de band tussen de leden van de groep sterker. Er zijn dieren die niet met andere dieren in een groep leven. Deze dieren leven solitair. Een voorbeeld van een solitair levend dier is een haai (zie afbeelding 8.2). WB OPDRACHT 12 BLZ. 96
▶ Afb. 8 In een groep of solitair?
1 Wolven leven in een groep.
2 Een haai leeft solitair.
sociaal gedrag aanleren Sociaal gedrag moet je leren. Baby’s leren veel sociaal gedrag van hun ouders. Sociaal gedrag heb je nodig om goed om te kunnen gaan met andere mensen. Het aanleren van sociaal gedrag begint al bij het zogen. Zogen is een ander woord voor borstvoeding geven. Liefdevolle aandacht van ouders is belangrijk voor de sociale ontwikkeling van een kind (zie afbeelding 9). Vooral in het eerste levensjaar is die aandacht belangrijk voor een goede ontwikkeling. Andere dieren die in een groep leven, geven ook vaak liefdevolle aandacht aan hun jongen.
▶ Afb. 9 moeder en kind
85
THEMA 8 Je leeft samen BASISSTOF
▼ Afb. 10 spelende kitten
BASISSTOF 3 Sociaal gedrag
Sociaal gedrag kun je ook leren door te spelen. Kinderen en jonge dieren houden van spelen. Ze leren hierdoor goed met soortgenoten om te gaan (zie afbeelding 10). Door te spelen oefenen jonge dieren en kinderen het gedrag dat ze later nodig hebben. Als een jonge kat speelt, zie je soms iets wat nodig is voor het jachtgedrag, zoals een prooi besluipen. WB OPDRACHT 13 BLZ. 96
territoriumgedrag Veel diersoorten hebben een eigen leefgebied. In dit gebied laten de dieren geen andere dieren van dezelfde soort toe. Zo’n eigen gebied heet een territorium. De grenzen van het territorium worden afgebakend. Zo kunnen andere dieren ruiken of zien waar het territorium begint. Honden en katten doen dit door te plassen op de grenzen van het territorium. Vooral mannetjes bewaken het territorium. Een territorium wordt veroverd en behouden door te vechten. Als de indringer wint, verovert hij het territorium. De vroegere bezitter vlucht dan. Het gedrag waarmee een dier zijn territorium verdedigt, heet territoriumgedrag (zie afbeelding 11). Door het territorium is het voor soortgenoten duidelijk waar de eigenaar van het territorium voedsel zoekt en zijn jongen grootbrengt. Hierdoor zijn er minder ruzies met soortgenoten. Mensen bakenen ook hun territorium af. Wij zetten bijvoorbeeld een hek om onze tuin of leggen een handdoek op het strand. WB OPDRACHT 14 BLZ. 96
▶ Afb. 11 territoriumgedrag van damherten
86
THEMA 8 Je leeft samen
BASISSTOF 3 Sociaal gedrag
rangorde Een groep wolven of honden heet een roedel. Een groep runderen heet een kudde. Een groep wordt geleid door het sterkste mannetje: de leider. Hij is het dominante mannetje. Daarnaast is er ook een dominant vrouwtje. Dominant betekent: overheersend. De andere dieren in de groep zijn onderdanig. Ieder dier heeft zijn eigen plaats. De volgorde van dominant tot onderdanig noem je de rangorde (zie afbeelding 12). De sterkste dieren zijn vaak dominant binnen een groep. Alleen zij krijgen nakomelingen. Zo is de kans op sterke nakomelingen groter. Mensen hebben ook vaak een rangorde, bijvoorbeeld in een ziekenhuis. De artsen staan bovenaan. Zij nemen de belangrijke beslissingen. Daarna komen de verpleegkundigen en als laatste het ondersteunend personeel. Als in een groep de rangorde duidelijk is, zijn er weinig ruzies. WB OPDRACHT 15 EN 16 BLZ. 97
▼ Afb. 12
Honden in een gezin Dit is mijn hond Sam. Mijn ouders hadden Sam al toen ik geboren werd. Een hond ziet het gezin waarin hij leeft als zijn roedel. Hij ziet meestal een van de volwassenen als roedelleider. Een hond heeft een bepaalde positie in de rangorde van het gezin. Wanneer de volwassenen laten zien dat zij dominant zijn over de hond, weet de hond dat hij de laagste in rangorde is. Een hond probeert altijd een hogere plaats in de rangorde te krijgen. Hij probeert dit vooral bij jonge kinderen. Kinderen gehoorzamen hun ouders. Daardoor weet een hond dat kinderen een lagere plaats in de rangorde hebben dan de volwassenen. De hond kan dan proberen in rang te stijgen door een kind te bijten. Toen ik klein was, hebben mijn ouders me daarom nooit alleen gelaten met Sam.
87
THEMA 8 Je leeft samen
4
▼ Afb. 13 Emma communiceert met haar moeder.
BASISSTOF 4 Communicatie
Communicatie Als je met mensen samenleeft, is het belangrijk om van elkaar te weten wat de plannen en ideeën zijn. Ook voor dieren die in groepen leven, is het belangrijk dat ze elkaar informatie geven over hun omgeving en hun bedoelingen. Daarom wisselen ze voortdurend signalen uit. Deze signalen kunnen gebaren, geluiden, geuren en kleuren zijn. Mensen wisselen ook signalen uit. Zij maken veel gebruik van geluid en taal om elkaar informatie te geven. Communicatie is iedere vorm van informatie doorgeven tussen mensen of dieren.
met woorden en zonder woorden Meestal geven mensen met woorden informatie aan elkaar, bijvoorbeeld door te praten. Dat heet verbale communicatie. Ook geschreven informatie is verbale communicatie, bijvoorbeeld een e-mail. Je kunt elkaar ook veel duidelijk maken zonder woorden. In afbeelding 13 zie je Emma. Aan haar houding en aan de uitdrukking op haar gezicht zie je dat ze zich ergert aan haar moeder. Dit heet non-verbale communicatie. Non-verbale communicatie is alle informatie die je zonder woorden aan elkaar doorgeeft. Non-verbale communicatie via je gezichtsuitdrukking, gebaren en lichaamshouding heet ook wel lichaamstaal. Vaak heb je zelf niet door dat je non-verbaal communiceert. WB OPDRACHT 17 T/M 19 BLZ. 98
▼ Afb. 14 oorzaken van
communicatiestoornissen
communicatiestoornissen Als informatie niet of niet goed overkomt, is er een communicatiestoornis. Een communicatiestoornis kan ontstaan doordat je niet goed naar elkaar luistert of doordat iemand iets onduidelijk zegt (zie afbeelding 14). Het kan ook zijn dat iemand een taal spreekt die jij niet kent. Ook cultuurverschillen kunnen communicatiestoornissen veroorzaken. In de ene cultuur is het bijvoorbeeld niet netjes als je een ouder iemand aankijkt terwijl hij of zij tegen je praat. In andere culturen moet je die persoon juist wel aankijken. Tot slot zijn er ook nog verschillen in lichaamstaal tussen mannen en vrouwen, die kunnen leiden tot een communicatiestoornis.
1 onduidelijk praten
Door communicatiestoornissen kunnen vervelende situaties ontstaan, zoals ruzies en onbegrip. Je kunt verschillende dingen doen om de kans op een communicatiestoornis te verkleinen. Je kunt bijvoorbeeld aandachtig luisteren en belangstelling tonen als je met iemand in gesprek bent. En je kunt vragen stellen als je iets niet begrijpt. Als mensen de lichaamstaal van een dier verkeerd begrijpen, is er ook een communicatiestoornis. WB OPDRACHT 20 EN 21 BLZ. 99
2 niet goed luisteren 88
THEMA 8 Je leeft samen
BASISSTOF 4 Communicatie
vooroordelen
▼ Afb. 15 uitstraling
Bij communicatie spelen ook je verwachtingen een rol. Als iemand je vraagt om even opzij te gaan, kan het uitmaken of je van die persoon een negatief of een positief beeld hebt. Als je een negatief beeld van iemand hebt, reageer je misschien geïrriteerd. Je denkt bijvoorbeeld dat hij je met opzet lastigvalt. Als je een positief beeld hebt van iemand, stap je met een glimlach opzij. Dit voorbeeld laat zien dat er bij communicatie sprake kan zijn van een vooroordeel. Een vooroordeel is een mening die niet op feiten is gebaseerd. Een vooroordeel kan zowel positief als negatief zijn. Vaak nemen kinderen de vooroordelen van hun ouders over. Jongeren nemen soms ook de vooroordelen over van de mensen met wie ze omgaan. Je kunt vooroordelen wegnemen door met mensen in gesprek te gaan.
uitstraling Andere mensen kunnen ook een vooroordeel hebben over jou. De indruk die je op anderen maakt, is je uitstraling. Het is een vorm van non-verbale communicatie. Je uitstraling wordt bepaald door je gezichtsuitdrukking, je lichaamshouding en je kleding. De manier waarop je je verzorgt, bepaalt ook je uitstraling. Daarnaast zijn je karaktereigenschappen belangrijk voor je uitstraling. Als mensen jou voor het eerst zien, krijgen ze een eerste indruk van jou. Jouw uitstraling is van belang voor de mening die andere mensen over jou hebben (zie afbeelding 15). Vaak baseren mensen hun mening op uiterlijke kenmerken. Aan sommige kenmerken kun je zelf niets veranderen. Bijvoorbeeld: de vorm van je gezicht of je lichaamsbouw. Die kenmerken heb je bij je geboorte meegekregen. Je hebt ze van je ouders geërfd. Andere uiterlijke kenmerken kun je wel zelf veranderen. Je kunt je haar verschillende kleuren verven, en je eigen kleding en schoenen kiezen (zie afbeelding 16). Je cultuur heeft invloed op de keuzes die je maakt. WB OPDRACHT 22 EN 23 BLZ. 100
▶ Afb. 16 Je hebt zelf invloed op je uiterlijk.
1 lang, gekamd haar en een net T-shirt 89
2 warrig haar, zonnebril, gaten in de panty en gympen
THEMA 8 Je leeft samen
5
BASISSTOF 5 Met elkaar omgaan
Met elkaar omgaan In basisstof 3 heb je geleerd wat sociaal gedrag is. Het betekent dat je rekening houdt met andere leden van de groep. Doe je dat niet, dan noem je dat asociaal gedrag. Pesten is een vorm van asociaal gedrag. In veel klassen wordt gepest. Veel kinderen voelen zich ongelukkig doordat anderen hen pesten. Een grapje maken kan leuk zijn. Zolang iedereen het leuk vindt, kun je elkaar plagen. Maar een grapje kan soms heel verkeerd overkomen. Stel jezelf daarom altijd deze vraag voordat je iets over iemand anders zegt: ‘Zou ik willen dat iemand dit over mij zegt?’ Pesten gebeurt niet alleen verbaal. Sommige pesters gebruiken lichamelijk geweld. Ze slaan of schoppen wanneer ze iemand pesten.
meelopen Iemand die pest, doet dat vaak niet alleen. Pesters vormen vaak een groep. Door in een groep te pesten, voelen de pesters zich veilig. Als ze alleen zijn, durven ze vaak niet meer. Eén begint met pesten. De anderen doen mee zonder na te denken. Je noemt meedoen zonder na te denken ook wel meelopen. Wanneer de meelopers besluiten niet meer mee te doen, staat de pester er alleen voor. De pester durft dan vaak niet meer te pesten. Als je als klas ‘nee’ zegt tegen pesten, zal er niet meer zo veel gepest worden. Dan is de groep veel leuker. WB OPDRACHT 24 BLZ. 102
▼ Afb. 17 Stop cyberpesten!
cyberpesten Pesten gebeurt niet alleen op school of op straat. Ook via internet wordt er gepest. Dit heet cyberpesten (zie afbeelding 17). Het is gemakkelijk om iets te zeggen op internet, omdat je de persoon niet hoeft aan te kijken. Ook op internet kun je jezelf de vraag stellen: ‘Zou ik willen dat iemand dit over mij zegt?’ Als je zelf last hebt van cyberpesters, reageer dan niet op mailtjes of berichtjes. Blokkeer de mensen die je lastigvallen. Bewaar de berichten wel. Deze kunnen later als bewijs worden gebruikt. Je kunt ook aangifte doen bij de politie. Op www.vraaghetdepolitie.nl kun je meer informatie vinden over aangifte doen. Je kunt de eigenaar van een site e-mailen als er berichtjes of filmpjes op zijn site staan. Je kunt ze dan vragen om alles te verwijderen. WB OPDRACHT 25 BLZ. 102
90
THEMA 8 Je leeft samen
BASISSTOF 5 Met elkaar omgaan
veiligheid op school Als je last hebt van pesters, kun je je onveilig voelen. Anderen kunnen vervelende opmerkingen maken, je op een vervelende manier aanraken of je zelfs bedreigen (zie afbeelding 18). Hierdoor vind je het misschien niet leuk meer op school. Praten kan erg opluchten en volwassenen kunnen je helpen. Praat bijvoorbeeld met je ouders, je mentor of de vertrouwenspersoon op school. De vertrouwenspersoon luistert naar je en helpt zoeken naar een oplossing. Hij of zij vertelt aan niemand anders wat jij verteld hebt, want hij heeft geheimhoudingsplicht. Als je gepest wordt, maak het dan bespreekbaar. Houd bijvoorbeeld een presentatie. Heb het lef om voor jezelf op te komen. Maak je sterk door rechtop te zitten en met opgeheven hoofd te lopen. Als het pesten jou niets doet, is het voor de pesters niet leuk meer. Als jij zelf pest, denk dan na over stoppen. Bespreek het met iemand die je vertrouwt. WB OPDRACHT 26 EN 27 BLZ. 103
▼ Afb. 18 vervelende ervaringen
1 vervelend berichtje krijgen
2 op een vervelende manier worden aangeraakt
91
3 gepest worden
THEMA 8 Je leeft samen
6
EXTRA BASISSTOF 6 Vandalisme
Vandalisme Sociaal gedrag is niet alleen het gedrag dat je aan andere mensen laat zien. Het zegt ook iets over de manier waarop je met dieren of spullen omgaat. Als je netjes omgaat met spullen om je heen, is dat een vorm van sociaal gedrag. Als je er niet netjes mee omgaat, is dat een vorm van asociaal gedrag. Vandalisme is een voorbeeld van asociaal gedrag. Vandalisme is als iemand iets opzettelijk (expres) vernielt en er geen enkel voordeel van heeft, bijvoorbeeld als iemand voor de lol een autoruit vernielt. De daders van vandalisme heten vandalen. Vaak zijn het jongeren tussen de 10 en 20 jaar die zich schuldig maken aan vandalisme. Meestal begint het met kleine dingen, bijvoorbeeld vuilnisbakken omtrappen of paaltjes uit de grond trekken. Maar dat kan overgaan in winkelruiten ingooien of brievenbussen vernielen (zie afbeelding 19). WB OPDRACHT 28 BLZ. 104
▶ Afb. 19 vandalisme
oorzaken van vandalisme Vandalisme heeft verschillende oorzaken. Het kan ontstaan doordat mensen iets zoeken tegen de verveling of omdat ze het stoer vinden. Mensen kunnen ook expres iets vernielen, omdat de hele groep met wie ze zijn het doet. Eén persoon begint, anderen doen mee. Je hebt geleerd dat mensen in een groep sociaal met elkaar omgaan. Ze zijn sociaal naar elkaar en hebben hun eigen gedragsregels. Deze regels kunnen asociaal zijn naar mensen en dingen buiten de groep.
92
THEMA 8 Je leeft samen
EXTRA BASISSTOF 6 Vandalisme
vandalisme is duur Vandalisme kost veel geld. Per jaar geven we in Nederland meer dan 250 miljoen euro uit om het vandalisme tegen te gaan (zie afbeelding 20). Per dag wordt er in Nederland voor 1,5 miljoen euro vernield. Vandalisme kan mensen ook een onveilig gevoel geven. In sommige wijken zijn mensen bang doordat vandalen zich soms ook agressief gedragen. WB OPDRACHT 29 BLZ. 105
▼ Afb. 20
Vandalisme kost Nederland steeds meer geld Uit onderzoek van de redactie van RTL Nieuws blijkt dat gemeenten 35 miljoen euro kwijt waren aan schade door vandalisme. Ondanks de ferme taal van het kabinet lukt het maar niet om de kosten op de daders te verhalen. Ruim honderd gemeenten gaven het bedrag op aan RTL Nieuws dat ze per jaar kwijt zijn aan het repareren van opzettelijk vernielde gemeentelijke eigendommen. Het gaat bijvoorbeeld om kapotte prullenbakken, in brand gestoken bankjes en bekladde gebouwen. Bron: rtlnieuws.nl
halt Halt probeert in veel steden vandalisme tegen te gaan. Halt is een afkorting van Het ALTernatief. Alternatief betekent: op een ‘andere manier’. Halt organiseert alternatieve straffen voor jongeren, die iets hebben vernield of beklad. Ze moeten dan repareren wat ze kapot hebben gemaakt. Als ze dat niet kunnen, krijgen ze een andere klus te doen. Soms moeten ze ook een deel van de schade betalen. De mensen van Halt proberen met de jongeren te praten. Ze bieden hulp aan als dat nodig is. Daarnaast doet Halt onderzoek naar de vraag waarom jongeren overgaan op vandalisme. WB OPDRACHT 30 BLZ. 105
93
THEMA 8 Je leeft samen
SAMENVATTING
Samenvatting doelstelling 1
– Bij beiden wordt het gedrag bepaald door erfelijke factoren en aangeleerd gedrag. – Bij beiden komen rolpatronen voor (beiden vertonen gedrag dat overeenstemt met het verwachte rolgedrag). • Verschillen tussen het gedrag van mensen en het gedrag van dieren: – Het gedrag van mensen wordt sterker bepaald door aangeleerd gedrag. • Mensen kunnen hun gedrag beoordelen aan de hand van normen en waarden.
basisstof 1
Je kunt aangeven waardoor je een sociaal iemand bent. Je kunt ook omschrijven wat een cultuur is en wat een subcultuur is. • Je bent een sociaal iemand: je leeft tussen en met andere mensen. • Een cultuur is de manier waarop een grote groep mensen leeft. – Je cultuur heeft bijv. te maken met het land waar je woont en met je godsdienst. – Een cultuur verandert door wetenschap, techniek en mensen die uit andere landen bij de cultuur komen. • Gedragsregels zijn de regels van de cultuur. Ze zijn gebaseerd op normen en waarden. – Een norm is een gedragsregel waaraan mensen in een cultuur zich moeten houden. – Je leert de gedragsregels van de cultuur waarin je opgroeit. – De meeste mensen houden rekening met de gedragsregels in hun cultuur of subcultuur. • Cultuur heeft invloed op de keuzes die je maakt, bijv. keuzes over je uiterlijke kenmerken. • Een subcultuur is een kleinere groep mensen binnen een cultuur, met eigen gewoonten.
doelstelling 2
doelstelling 4
doelstelling 5
basisstof 3
Je kunt verschillende typen sociaal gedrag onderscheiden. • Territoriumgedrag: de grenzen van een territorium worden vastgesteld en verdedigd. – Territorium: een eigen leefgebied waarbinnen geen andere dieren worden toegelaten. – Voordeel: voldoende voedsel en ruimte om nakomelingen groot te kunnen brengen. • Rangorde: er zijn dominante en onderdanige dieren binnen een kudde (bijv. koeien) of roedel (bijv. wolven). – Voordelen: als de rangorde duidelijk is, zijn er weinig ruzies, de kans op sterke nakomelingen is groter.
basisstof 2
Je kunt beschrijven wat gedrag is en waardoor gedrag wordt veroorzaakt. • Gedrag: alles wat een mens of ander dier doet. – Gedrag bestaat uit handelingen die met elkaar samenhangen. – De handelingen hebben samen een doel. • Gedrag wordt veroorzaakt door prikkels. – Respons: een reactie op een prikkel. – Inwendige prikkel: prikkel die in het lichaam ontstaat (bijv. honger). – Uitwendige prikkel: prikkel die van buiten het lichaam komt. – Sleutelprikkel: prikkel die altijd dezelfde respons oproept. – Motivatie: de bereidheid om te reageren op prikkels. • Gedrag kan erfelijk zijn en aangeleerd.
doelstelling 3
basisstof 3
Je kunt aangeven wat sociaal gedrag is. Je kunt ook enkele manieren noemen waarop je sociaal gedrag leert. • Mensen en andere dieren in een groep kunnen rekening houden met andere leden van de groep. Zij vertonen dan sociaal gedrag. • Andere dieren leven alleen, bijv. een haai of een kat. Zij leven solitair. • Sociaal gedrag leer je o.a. door: – liefdevolle aandacht van je ouders; – spelen met soortgenoten (door te spelen leer je ook ander gedrag dat je later nodig hebt).
doelstelling 6
basisstof 4
Je kunt aangeven wat communicatie is en enkele voorbeelden geven. Je kunt ook aangeven wat een communicatiestoornis is. • Communicatie: iedere vorm van informatie doorgeven tussen mensen of dieren. – Communicatie vindt plaats door middel van signalen, bijv. gebaren, geluiden, geuren, kleuren en (bij mensen) taal.
basisstof 2
Je kunt de overeenkomsten en de verschillen noemen tussen gedrag van mensen en gedrag van dieren. • Overeenkomsten tussen het gedrag van mensen en het gedrag van dieren: 94
THEMA 8 Je leeft samen
SAMENVATTING
– Verbale communicatie: communicatie met (gesproken of geschreven) woorden. – Non-verbale communicatie: communicatie zonder woorden. – Lichaamstaal: non-verbale communicatie met behulp van gezichtsuitdrukking, gebaren en lichaamshouding. • Communicatiestoornis: informatie komt niet of niet goed over. – Mogelijke oorzaken: niet goed luisteren, onduidelijk spreken, een vreemde taal spreken, cultuurverschillen, verschillen tussen mannen en vrouwen. – Mogelijke gevolgen: ruzies en onbegrip. – Je kunt communicatiestoornissen voorkomen door aandachtig te luisteren en belangstelling te tonen. Eventueel: door vragen te stellen. • Vooroordeel: een meestal negatieve mening die niet op feiten is gebaseerd. – Vaak neem je de vooroordelen over van de mensen waarmee je samenleeft, bijv. van je ouders of je vrienden. – Door met elkaar in gesprek te gaan, kun je vooroordelen wegnemen.
doelstelling 7
• Als je als klas ‘nee’ zegt tegen pesten, wordt er veel minder gepest.
doelstelling 9
extra doelstelling 10
extra basisstof 6
Je kunt aangeven wat vandalisme is en verschillende oorzaken benoemen. Je kunt ook voorbeelden geven van hoe vandalisme wordt tegengegaan. • Vandalisme is het expres vernielen van dingen zonder dat je er voordeel van hebt. • Vandalisme kan ontstaan doordat: – mensen proberen stoer te doen; – mensen zich vervelen; – mensen mee willen doen. • Halt zorgt ervoor dat jongeren een passende straf krijgen voor de vernielingen die ze hebben aangericht. – Jongeren moeten repareren wat ze stuk hebben gemaakt of een ander karwei doen. – Jongeren moeten een deel van de schade zelf betalen. • Halt biedt ook, als dat nodig is, hulp aan jongeren die iets vernielen.
basisstof 4
Je kunt omschrijven waardoor je uitstraling en je uiterlijk worden bepaald. • Uitstraling: de indruk die je op anderen maakt, bijv. door: – je gezichtsuitdrukking; – je lichaamshouding; – je kleding; – je karaktereigenschappen. • Je uiterlijk wordt bepaald door: – uiterlijke kenmerken die je van je ouders hebt geërfd; – uiterlijke kenmerken die je niet van je ouders hebt geërfd.
doelstelling 8
basisstof 5
Je kunt aangeven waardoor iemand zich onveilig kan voelen. Je kunt enkele voorbeelden geven hoe een school kan helpen wanneer iemand zich onveilig voelt. • Je kunt je onveilig voelen door het gedrag van anderen: – vervelende opmerkingen maken; – op een vervelende manier aanraken; – bedreigen. • Als er een probleem is, kun je met je mentor praten, maar ook met de vertrouwenspersoon. – De vertrouwenspersoon luistert naar je en helpt zoeken naar een oplossing. – Hij of zij heeft geheimhoudingsplicht: hij of zij mag er alleen met anderen over praten als jij het goed vindt.
basisstof 5
Je kunt benoemen wat pesten is en je kunt enkele manieren noemen waarop jij en je klas pesten tegen kunnen gaan. • Pesten is iemand anders pijn doen met verbaal, non-verbaal of met lichamelijk geweld. – Meelopers: mensen die meedoen met pesten zonder na te denken. – Pesten kan ook via internet, dat noem je cyberpesten. • Stel jezelf altijd de vraag: zou ik willen dat iemand dit over mij zegt?
competenties/vaardigheden basisstof • Je hebt geleerd hoe je een klassengesprek voert. • Je hebt geoefend in het observeren.
extra basisstof • Je hebt geoefend in het maken van een poster. • Je hebt geoefend in het gebruiken van internet en naslagwerken. 95