MODULE 2 WONE N KGT
SA M EN VATT IN G BASISSTOF
1
Een beroep in de woningbouw
DOELSTELLING 01
Je kunt enkele beroepen noemen die te maken hebben met het thema wonen. – Aannemer, bloemist, budgetbegeleider, installateur, interieurontwerper, loodgieter, makelaar, metselaar, woningstoffeerder.
BASISSTOF
2
Jouw thuis
DOELSTELLING 01
– – – –
Je kunt enkele functies noemen van woningen in het verleden en nu. Bescherming tegen kou en regen, dieren en vijanden. Bescherming van het vee. Opslag van de oogst. Om te slapen, te eten, te werken, en mensen te ontvangen. DOELSTELLING 02
Je kunt beschrijven wat de Woningwet is en waarom deze ontstond. – De Woningwet is een wet waarin regels voor het bouwen van woningen zijn opgenomen. – De Woningwet is opgesteld in 1901. Als gevolg van de industrialisatie verhuisden steeds meer mensen naar de stad. De woonomstandigheden werden steeds slechter. – Enkele eisen uit de woningwet (1901): • een minimum aantal kamers; • een toilet; • schoon drinkwater. DOELSTELLING 03
– – – –
Je kunt aangeven waarop mensen letten bij het kiezen van een woning. Het woningaanbod. Grootte van het gezin. Hoeveelheid geld die je kunt en wilt uitgeven. Persoonlijke voorkeur. DOELSTELLING 04
Je kunt aangeven op welke manieren je je kamer kunt inrichten en wat je daarbij nodig hebt. – Door te schuiven met meubels, een schets te maken of een plattegrond te tekenen. – Een schets: • een grove tekening gemaakt met potlood. – Een plattegrond: • een nauwkeurige tekening met potlood; • getekend van bovenaf gezien; • kun je alleen maken als je de maten van de ruimte en meubels kent; • wordt getekend op schaal. – Een tekening op schaal: • Geeft aan hoeveel kleiner de tekening is ten opzichte van de werkelijkheid. DOELSTELLING 05
Je kunt aangeven op welke manier houten meubels in een tuin beschadigd kunnen raken en wat je kunt doen om dat te voorkomen. – Hout raakt beschadigd door zon, regen en organismen. Het kan gaan rotten en uiteindelijk uit elkaar vallen. – Je kunt hout beschermen door een beschermlaag aan te brengen. • Verven: beschermt tegen weersinvloeden. • Impregneren: voorkomt dat schimmels op hout kunnen leven.
©
1
MODULE 2 WONE N KGT
SA M EN VATT IN G BASISSTOF
3
De lusten, maar ook de lasten
DOELSTELLING 01
Je kunt enkele aandachtspunten noemen voor een goede huishouding. – Als je met meerderen in een huis woont, moet je de huishoudelijke taken goed verdelen. – Het is belangrijk dat je je kamer opruimt. • Je kunt je spullen sneller terugvinden. • Veel mensen vinden een opgeruimde kamer gezelliger. – Het is belangrijk dat je je kamer schoonmaakt. • Je kamer ruikt fris. • Je hebt minder last van ongedierte. – Volgorde van werkzaamheden bij het schoonmaken: • Verzamel alle spullen die je nodig hebt en neem die mee naar je kamer. • Begin met afstoffen. • Werk van boven naar beneden. • Neem alles met een sopje af. • Stofzuig de vloer en dweil hem eventueel daarna. DOELSTELLING 02
Je kunt aangeven waarop je kunt letten bij het kiezen van schoonmaakmiddelen. – Schoonmaakmiddelen kunnen slecht zijn voor de gezondheid en voor het milieu. • Slecht voor het milieu: onder andere chloor en ammonia. • Minder slecht voor het milieu: natuurlijke of biologisch afbreekbare middelen, bijvoorbeeld groene zeep, schoonmaakazijn, soda en spiritus. DOELSTELLING 03
Je kunt aangeven hoe je met schoonmaakmiddelen omgaat. – Op schoonmaakmiddelen kunnen symbolen staan die waarschuwen voor gevaren van het schoonmaakmiddel:
explosief
licht ontvlambaar
giftig
irriterend
bijtend
– Op schoonmaakmiddelen kunnen symbolen staan die aangeven hoe je het veilig moet gebruiken. – Bewaar een schoonmaakmiddel op een plek waar een klein kind niet gemakkelijk bij kan. – Op veel flessen met schadelijke schoonmaakmiddelen is een kindveilige sluiting aangebracht. DOELSTELLING 04
Je kunt aangeven wat je kunt doen voor een gezond binnenklimaat. – Het binnenklimaat wordt bepaald door: • alle stoffen en organismen in de lucht; • factoren zoals de temperatuur en de luchtvochtigheid. – Maatregelen voor een gezond binnenklimaat is goed ventileren. DOELSTELLING 05
Je kunt enkele redenen noemen waarom mensen een huisdier nemen. Je kunt ook verantwoordelijkheden noemen die een huisdier met zich meebrengt. – Reden om een huisdier te nemen: voor de gezelligheid. – Verantwoordelijkheden: een huisdier heeft verzorging nodig en kost geld.
©
2
MODULE 2 WONE N KGT
SA M EN VATT IN G DOELSTELLING 06
Je kunt van enkele soorten ongedierte bijzonderheden noemen. Je kunt ook aangeven hoe je de kans op hun aanwezigheid kleiner kunt maken en hoe je ze kunt bestrijden. soort ongedierte
bijzonderheden
bestrijden of voorkomen door:
huisstofmijt
– een spinachtige (afdeling geleedpotigen) – komt vaak voor in de vloerbedekking of in dekens – sommige mensen zijn er allergisch voor – leeft van de huidschilfertjes van mensen
– goed te stofzuigen – anti-allergene dekbedhoezen te kopen – je dekens regelmatig te luchten
muizen en ratten
– zoogdieren (afdeling gewervelde dieren) – alleseters
– – – –
vlooien
– insecten (afdeling geleedpotigen) – leven in de vacht van katten en honden van het bloed van hun gastheer – kunnen lintwormen overbrengen
– middelen bij een dierenarts kopen – goed te stofzuigen
kakkerlakken
– – – –
– etensresten op te ruimen – de gemeente gif te laten spuiten
BASISSTOF
4
insecten (afdeling geleedpotigen) nachtdieren komen voor op donkere en warme plaatsen alleseters
etenswaar goed opbergen muizenvallen plaatsen een kat nemen de gemeente laten komen om ze te bestrijden
GAS, WATER EN ELEKTRICITEIT
DOELSTELLING 01
Je kunt beschrijven wat de nutsvoorzieningen in huis zijn en hoe ze een woning binnenkomen. Je kunt ook de onderdelen van een meterkast en hun functie noemen. – Nutsvoorzieningen: • gas, water en elektriciteit; • komen een woning binnen door leidingen en kabels; • komen een woning binnen in de meterkast. – In de meterkast vind je voor elke nutsvoorziening: • een inkomende hoofdleiding, voor de aanvoer naar de woning; • een hoofdkraan of hoofdschakelaar, om de voorziening in één keer te kunnen afsluiten; • een meetinstrument, om de hoeveelheid van de geleverde voorziening te meten. – De meetinstrumenten in de meterkast: • gasmeter: meet gasverbruik in m3; • watermeter: meet het waterverbruik in m3; • kilowattuurmeter: meet het verbruik van elektriciteit in kilowattuur (kWh). DOELSTELLING 02
Je kunt aangeven waarvoor aardgas in huis gebruikt wordt. Je kunt ook aangeven wat de gevaren van gas zijn en hoe je die gevaren kunt voorkomen. – Aardgas wordt gebruikt in een geiser, boiler, gasfornuis of centrale verwarmingsketel. – Bij een gaslek ontsnapt gas uit leidingen en slangen: explosiegevaar.
©
3
MODULE 2 WONE N KGT
SA M EN VATT IN G – Je kunt problemen met gas als volgt voorkomen: • Sleutel nooit zelf aan gasapparaten. • Leg nooit zelf gasleidingen aan. Laat dit over aan een erkende installateur. • Laat gastoestellen jaarlijks onderhouden door een erkende installateur. • Steek bij het koken eerst een lucifer aan, draai daarna pas de knop van het fornuis open. • Gaat een gastoestel uit, wacht dan vijf minuten voordat je het weer aansteekt. • Vermoed je een gaslek, bel dan het Nationaal Storingsnummer Gas en Stroom: 0800-9009. • Ga nooit op zoek met een kaars of aansteker. • Voorkom vonken door een lichtschakelaar, mobiele telefoon of elektrische deurbel. DOELSTELLING 03
Je kunt aangeven waarvoor water in huis gebruikt wordt. Ook kun je beschrijven hoe de aanvoer en afvoer van water in huis plaatsvindt. – Water wordt onder andere gebruikt om je te wassen, te koken, het toilet te reinigen, schoon te maken. – Wateraanvoer in huis: • Vanuit de meterkast gaat koud water via leidingen naar bijvoorbeeld toilet, douche en wasmachine, boiler of geiser. • In de boiler of geiser wordt water verwarmd. • Vanuit de boiler of geiser lopen leidingen met warm water naar de aansluitpunten waar warm water gebruikt wordt. – Bij ieder wateraansluitpunt is ook een afvoerpunt voor water. • Het water wordt afgevoerd naar de hoofdafvoer. • Vanaf de hoofdafvoer wordt het water getransporteerd naar het riool. DOELSTELLING 04
Je kunt aangeven wat een stroomkring is. Je kunt ook onderscheid maken tussen geleiders en isolatoren. – Een stroomkring bestaat uit: • een spanningsbron, bijvoorbeeld een batterij; deze levert elektrische energie; • snoertjes of stroomdraden die de elektrische stroom vervoeren; • een voorwerp, bijvoorbeeld een lamp; deze gebruikt de elektriciteit om te schijnen; • een schakelaar die de stroomkring kan sluiten (‘aan’) of verbreken (‘uit’). – Stroomgeleiding. • Geleider: materiaal waar een elektrische stroom gemakkelijk doorheen kan stromen, bijvoorbeeld metalen, koolstof en kraanwater. • Isolator: materiaal waar elektrische stroom slecht of niet doorheen kan stromen, bijvoorbeeld plastic, pvc, rubber en glas. DOELSTELLING 05
– – – –
Je kunt aangeven waarvoor elektriciteit in huis gebruikt wordt. Ook kun je beschrijven hoe de aanvoer van elektriciteit in huis plaatsvindt en hoe in de meterkast het elektriciteitsnet beveiligd is. Elektriciteit wordt onder andere gebruikt voor de werking van lampen en huishoudelijke apparaten. De elektriciteit passeert de hoofdschakelaar. Van daaruit loopt een leiding door de kilowattuurmeter naar de groepenkast. Vanuit de groepenkast lopen leidingen naar de groepen. Een groep is een verzameling lichtpunten en stopcontacten. Beveiliging. • Een zekering kan bij kortsluiting en overbelasting doorslaan. Er zijn twee typen zekeringen: smeltveiligheden en automatische zekeringen. • Als een smeltveiligheid stuk is, moet je er een nieuwe indraaien. • De aardlekschakelaar sluit automatisch de aanvoer van elektriciteit naar alle groepen af als er elektriciteit weglekt.
©
4
MODULE 2 WONE N KGT
SA M EN VATT IN G DOELSTELLING 06
Je kunt aangeven hoe je in huis op een veilige manier met elektriciteit kunt omgaan. – Brandgevaar ontstaat door kortsluiting of bij overbelasting van de leidingen. • Kortsluiting ontstaat wanneer twee stroomdraadjes rechtstreeks met elkaar contact maken. Er stroomt dan te veel elektriciteit doorheen. Het snoer wordt heet en kan in brand vliegen. • Overbelasting ontstaat als je te veel elektrische apparaten tegelijkertijd op een groep aansluit. Er stroomt dan te veel elektriciteit door de leidingen. Hierdoor kan brand ontstaan. – Een elektrische schok kan dodelijk zijn. Zo’n schok ontstaat door direct contact met elektrische stroom. • Direct contact kan ontstaan door elektriciteitsdraden zonder isolatie of door vocht in een elektrisch apparaat. – Bij het aanleggen van een elektriciteitsnet of bij het kopen van elektrische voorwerpen moet je voorzichtig zijn. • Laat het elektriciteitsnet aanleggen door een erkend vakman. • Als je zelf iets aanlegt, laat het dan keuren door een erkend vakman. • Koop alleen elektrische apparaten met een CE-markering. – Manieren om problemen met kortsluiting te voorkomen. • Check of elektrische kabels goed geïsoleerd zijn. Het omhulsel mag niet beschadigd zijn. • Gebruik alleen elektrische apparaten die een CE-markering hebben. • Houd je altijd aan de gebruiksaanwijzing van elektrische toestellen. • Zorg ervoor dat je elektriciteitssnoeren nooit vastspijkert of vastniet. • Raak blootliggende stroomleidingen nooit aan. • Laat nooit een elektriciteitskabel onder een deur of tapijt doorlopen. • Gebruik elektriciteitssnoeren nooit om iets op te hangen. • Trek nooit aan het elektriciteitssnoer om de stekker uit het stopcontact te halen. Gebruik hiervoor de stekker. • Gebruik je een verlengkabel, bijvoorbeeld op een haspel, rol het snoer dan volledig uit voor gebruik. DOELSTELLING 07
Je kunt aangeven hoe de kosten voor het gebruik van nutsvoorzieningen vastgesteld worden en welke factoren van invloed zijn op deze kosten. Ook kun je aangeven waarom het goed is zuinig te zijn met energie en hoe je dat kunt doen. – Berekening van de kosten: • verbruik = eindstand – beginstand • kosten = verbruik × eenheidsprijs • eenheidsprijs voor gas en water: per m3 • eenheidsprijs voor elektriciteit per: kWh (kilowattuur). – Manieren om energie te besparen: • zuinig omgaan met energie, bijvoorbeeld de verwarming laag zetten als je niet thuis bent; • energiezuinige apparaten kopen, bijvoorbeeld een hoogrendementsketel;
BASISSTOF
5
WARMTEPRODUCTIE
DOELSTELLING 01
Je kunt aangeven wat je nodig hebt om iets te verwarmen en daar voorbeelden van geven. – Een warmtebron, bijvoorbeeld cv-ketel, fornuis of kaars. – Een brandstof, bijvoorbeeld hout, petroleum, steenkool of aardgas.
©
5
MODULE 2 WONE N KGT
SA M EN VATT IN G DOELSTELLING 02
Je kunt het verbrandingsschema van aardgas uitleggen. – Verbrandingsschema van aardgas: aardgas + zuurstof → koolstofdioxide + waterdamp • Er komt hierbij veel warmte vrij. • Ontbrandingstemperatuur: de temperatuur waarboven verbranding mogelijk is. – Als er te weinig zuurstof is, zal het aardgas niet volledig verbranden. • Dit heet een onvolledige verbranding. • Bij onvolledige verbranding komt koolstofmono-oxide vrij: een reukloos, giftig gas. DOELSTELLING 03
Je kunt uitleggen hoe een thermometer volgens de schaalverdeling van Celsius werkt. Je kunt ook aangeven hoe een digitale thermometer werkt. – Een thermometer is een meetinstrument dat de warmte meet (thermos = warm). – Een vloeistofthermometer bestaat uit: • een reservoir gevuld met vloeistof, bijvoorbeeld alcohol; • een glazen stijgbuis; • een schaalverdeling in graden Celsius. – Digitale thermometer. • Een sensor meet de temperatuur. • De thermometer rekent de gemeten temperatuur om in een getal. • Dit getal wordt op een display (afleesvenster) weergegeven. • Digitale weergave van de temperatuur; een weergave in getallen. DOELSTELLING 04
Je kunt de onderdelen van een cv-installatie noemen en deze uitleggen. – Een installatie voor centrale verwarming (cv) bestaat uit: • een thermostaat; • een verwarmingsketel; • een pomp; • verwarmingsbuizen; • radiatoren. – Een thermostaat regelt de temperatuur. • Een sensor meet voortdurend de temperatuur in de woonkamer. • De sensor geeft een signaal aan de verwarmingsketel als de temperatuur boven of onder de ingestelde temperatuur komt. • Is de temperatuur te laag? → De verwarmingsketel gaat branden. • Is de temperatuur te hoog? → De verwarmingsketel stopt met branden. – Een verwarmingsketel bestaat uit: • een gasbrander waarin aardgas verbrand wordt, zodat de lucht in de ketel verwarmd wordt; • een ontsteking die vonken afgeeft om het gas te laten ontbranden; • een gasafvoerbuis waardoor verbrandingsgassen worden afgevoerd; • een warmtewisselaar: dit is een spiraal waardoor koud water stroomt en die warmte opneemt van de verwarmde lucht. – De pomp pompt: • koud water de verwarmingsketel in en warm water eruit; • warm water door de verwarmingsbuizen naar de radiatoren en koud water weer terug. – Radiatoren. • Aan de bovenkant stroomt er warm water in. • De warmte wordt afgegeven aan de koudere lucht erbuiten. • Aan de onderkant stroomt koud water eruit.
©
6
MODULE 2 WONE N KGT
SA M EN VATT IN G DOELSTELLING 05
Je kunt de werking uitleggen van apparaten die worden gebruikt om water warm te maken. – Geiser. • Als de warmwaterkraan opengezet wordt, wordt gas naar de gasbrander vervoerd en koud water door de warmtewisselaar. • De waakvlam zorgt voor de ontsteking van de verbrandingsreactie. • Hete lucht wordt langs de warmtewisselaar geleid. • De warmte van de lucht wordt overgedragen op het koude water. • Er moet voor gezorgd worden dat er altijd voldoende zuurstof is. – Boiler. • Water wordt opgewarmd en op een bepaalde temperatuur bewaard. • Als het water onder de ingestelde temperatuur daalt, wordt het verwarmd door een gasbrander of een elektrisch verwarmingsapparaat. • Als het waterniveau daalt tot onder het ingestelde niveau, wordt het water vanuit de waterleiding weer aangevuld. • Koud water stroomt aan de onderkant de boiler in en aan de bovenkant stroomt warm water eruit. – Er zijn twee typen warmwaterkranen. • Mengkraan: één of twee bedieningshandels die een mix van koud en warm water mogelijk maken. • Thermoskraan: met behulp van een thermostaat kun je vooraf instellen op welke temperatuur het water uit de kraan moet komen.
BASISSTOF
6
WARMTETRANSPORT
DOELSTELLING 01
Je kunt drie manieren van warmtetransport noemen en uitleggen hoe hiervan gebruik wordt gemaakt bij een installatie voor centrale verwarming. – Geleiding: het doorgeven van warmte door een stof heen. • Goede warmtegeleiders zijn metalen, bijvoorbeeld een warmtewisselaar en een radiator. • Slechte warmtegeleiders zijn plastic (bijvoorbeeld de knop op een radiator) en lucht. – Stroming: warmte wordt meegevoerd met de beweging van een vloeistof of gas. • Water in de warmtewisselaar wordt warm. • Bij de radiatoren wordt de meeste warmte afgegeven. Het water koelt af en stroomt terug naar de ketel. • De lucht bij een radiator wordt warm, zet uit, wordt lichter en beweegt daardoor omhoog. • Als de lucht is afgekoeld, zakt deze weer naar beneden. – Straling: een heet voorwerp zendt warmte als straling uit. DOELSTELLING 02
– – – –
Je kunt enkele manieren noemen om een woning te isoleren. Je kunt ook enkele isolatiematerialen bij dieren noemen. Isolatie: maatregelen om warmteverlies te beperken. Vooral door een laagje lucht vast te houden. Isolatie met behulp van dubbele lagen: dubbel glas, dubbele muren en gesloten gordijnen. Isolatie met behulp van isolatiemateriaal: spouwmuren, daken en vloeren. Isolatie bij zoogdieren en vogels: • een vetlaag onder de huid; • haren (bij zoogdieren) of veren (bij vogels) die door haarspiertjes rechtop gezet kunnen worden; hierdoor is er een dikkere, isolerende luchtlaag.
©
7
MODULE 2 WONE N KGT
SA M EN VATT IN G BASISSTOF
7
EEN CONSTANTE LICHAAMSTEMPERATUUR
DOELSTELLING 01
Je kunt de verbranding in je lichaam beschrijven. – Verbranding in je lichaam: glucose + zuurstof → waterdamp + koolstofdioxide + energie – Verbranding vindt plaats in elke cel. – Verbranding vindt voortdurend plaats, dag en nacht. – De energie die vrijkomt, wordt onder andere gebruikt voor het maken van bewegingen en voor het handhaven van je lichaamstemperatuur. DOELSTELLING 02
Je kunt het verschil tussen koudbloedige en warmbloedige dieren beschrijven. – Koudbloedige dieren: de lichaamstemperatuur is gelijk aan de temperatuur van de omgeving. • Bij lage temperaturen vindt er in het lichaam weinig verbranding plaats. Er komt dan maar weinig energie vrij bij de verbranding. Hierdoor kunnen koudbloedige dieren in de winter geen actief leven leiden. – Warmbloedige dieren (vogels en zoogdieren): de lichaamstemperatuur is constant. • Veel warmbloedige dieren leiden in de winter actief leven. Ze hebben veel energie nodig om de lichaamstemperatuur op peil te houden. Er vindt in het lichaam veel verbranding plaats. – Warmbloedige dieren zijn goed geïsoleerd: • Ze hebben een vetlaag onder de huid. • Ze hebben een dikke vacht van haren (zoogdieren) of een dik verenkleed (vogels). • Sommige warmbloedige dieren trekken in de herfst weg naar warmere streken. DOELSTELLING 03
Je kunt uitleggen hoe de lichaamstemperatuur van een mens constant gehouden wordt. – Regeling van de lichaamstemperatuur. • Het temperatuurregelcentrum staat ingesteld op een temperatuur (meestal 37 °C). • Het temperatuurregelcentrum meet de temperatuur van het langsstromende bloed. • Het temperatuurregelcentrum ontvangt informatie van temperatuurzintuigen in de huid. – Als het lichaam te warm wordt: • Bloedvaten in de huid verwijden zich → warmte wordt afgegeven aan de buitenlucht. • Je begint te zweten → door verdamping van zweet koelt de huid af. – Als het lichaam te koud wordt: • Meer verbranding in de cellen → er komt meer warmte vrij. • Bloedvaten in de huid worden nauwer → er wordt minder warmte afgegeven aan de buitenlucht. • Je gaat bibberen → door de verbranding in de samentrekkende spieren komt warmte vrij. • Lagere zweetproductie → er wordt minder warmte afgegeven. • Bij zoogdieren en vogels gaan de haren en veren rechtop staan → stilstaande luchtlaag rondom de huid. Bij mensen heet dit kippenvel. DOELSTELLING 04
Je kunt beschrijven hoe spechten hun nest maken. – Spechten maken een nest in de stam van een boom. • De ingang is een klein vlieggat. • De gang wordt naar onder toe steeds breder. • Nestmateriaal: de houtspaanders die in het nest zijn gevallen. • Isolatie: de houten wand en de lucht tussen de houtspaanders. • Er is ruimte voor vier tot zes jongen.
©
8
MODULE 2 WONE N KGT
SA M EN VATT IN G DOELSTELLING 05
Je kunt de bouw van een wespennest beschrijven. Ook kun je aangeven hoe wespen de temperatuur in hun nest regelen. – Wespen bouwen hun nesten in holten, onder de grond, in holle bomen of in holten in of bij woningen. – Bouw van een wespennest. • Materiaal: kleine stukjes hout en riet die worden fijngekauwd en met speeksel aan elkaar geplakt (lijkt op papier-maché). • Het papier wordt in schillen aangebracht; tussen de schillen zit lucht. • Er zijn verschillende ruimten, bijvoorbeeld voor voedselopslag en voor de verzorging van broed. – Regeling van de temperatuur. • De ingestelde temperatuur is 30 °C met een afwijking van minder dan 0,5 °C. • Wanneer de temperatuur onder de ingestelde temperatuur komt, zetten de werksters hun vliegspieren in werking, zonder de vleugels te bewegen. • Wanneer de temperatuur boven de ingestelde temperatuur komt, halen de werksters water, smeren dat over de cellen en waaieren met hun vleugels.
BASISSTOF
8
HUISHOUDEN MET BELEID
DOELSTELLING 01
– – – –
Je kunt de uitgaven van een gezin in groepen indelen. Huishoudelijke uitgaven: uitgaven die je bijna elke dag doet, bijvoorbeeld voedingsmiddelen. Vaste lasten: uitgaven die regelmatig terugkomen, bijvoorbeeld huur. • Vaste lasten betaal je bijvoorbeeld per maand, per halfjaar of per jaar. Reserveringsuitgaven: grote uitgaven die je maar af en toe doet, bijvoorbeeld een vakantie. • Vaak moet je hiervoor sparen. Kleine persoonlijke uitgaven: kleine uitgaven alleen voor jezelf, bijvoorbeeld de kapper. DOELSTELLING 02
Je kunt aangeven hoe je inkomsten en uitgaven kunt vergelijken en hoe je een tekort kunt wegwerken. Ook kun je aangeven wat een begroting is en hoe je een begroting kunt maken. – Inkomsten en uitgaven vergelijken. • Je inkomsten en uitgaven opschrijven en kijken wat je tekort komt of over hebt. • Als je geld overhoudt, kun je sparen voor een grote uitgave. • Als je geld tekortkomt, moet je dit wegwerken. Dit kan door voor extra inkomsten te zorgen, geld te lenen of door te bezuinigen. Als je geld leent, word het tekort groter. – Begroting: een overzicht van je toekomstige inkomsten en uitgaven. – Voor het maken van een begroting moet je weten: • hoeveel geld je al gespaard hebt; • de inkomsten die je verwacht; • de uitgaven die je verwacht; • de hoogte van een grote uitgave die je verwacht. DOELSTELLING 03
Je kunt het begrip kleedgeld omschrijven en hiervan een berekening maken. – Kleedgeld: het bedrag dat je per maand te besteden hebt voor het kopen van kleding. – Het kleedgeld berekenen. • Noteer wat je betaald hebt voor de verschillende kledingstukken. • Maak een schatting van de gebruiksduur van elk kledingstuk. • Bereken wat elk kledingstuk per jaar kost. • Tel deze bedragen op. • Deel het totaal door 12.
©
9
MODULE 2 WONE N KGT
SA M EN VATT IN G DOELSTELLING 04
– –
– – – –
–
Je kunt de rechten en plichten van een consument beschrijven. Consument: iemand die iets koopt. Er is een koopovereenkomst als je het met de verkoper eens bent over de aankoop van een bepaald product. • Mondelinge koopovereenkomst: je zegt dat je iets wilt kopen. • Schriftelijke bewijzen van een koopovereenkomst: een kassabon of een bestelbon. Als consument heb je na een koopovereenkomst de volgende rechten: • De verkoper moet het product leveren. • De verkoper moet een deugdelijk product leveren. Als consument heb je na een koopovereenkomst de volgende plicht: je moet betalen. Ruilen van een product. • Je moet dat doen binnen de ruiltermijn. • De verkoper hoeft het product niet te ruilen: ruilen is geen recht. Als je een ondeugdelijk product hebt gekocht, moet de verkoper het volgende doen: • Hij moet het product repareren. • Als het product niet te repareren is, moet hij een ander exemplaar van het product leveren. • Als er geen ander exemplaar van het product is, moet hij het geld teruggeven. Garantie: binnen de garantieperiode moet het product kosteloos worden gerepareerd. DOELSTELLING 05
Je kunt aangeven waar je op kunt letten als je veilig wilt klussen. – Veilig klussen (doe-het-zelven). • Je kunt letten op de veiligheid van het materiaal en de omgeving én op je eigen gedrag. • Je kunt de gebruiksaanwijzing en veiligheidsvoorschriften van apparaten lezen.
©
10