Jaarverslag 2008 www.pclede.be
Inhoudsopgave 1 Inleiding
1
2 Basisgegevens
2
2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.3 2.3.1 2.3.2 2.4 2.5 2.6
Historiek Missie en kritische doelstellingen Missie en visie van het centrum Kritische doelstellingen Doelgroepen Psychiatrisch ziekenhuis Psychiatrisch Verzorgingstehuis Officiële samenwerkingsverbanden Partner in een aantal zorgvernieuwingsprojecten Raad van bestuur
2 4 4 4 5 5 8 10 10 11
3 Beleidsdomeinen
12
12 15 15 16 17 18 19 20 20 22 22 25
3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.3 3.4 3.5 3.5.1 3.5.2 3.5.2.1 2.5.2.2
Algemeen beleid: strategisch plan Medisch en therapeutisch beleid Medisch beleid Therapeutisch beleid Verpleegkundig en paramedisch beleid Personeelsbeleid Vormingsbeleid Pastoraal en ethisch beleid Pastoraal beleid: opening nieuwe stille ruimte Ethisch beleid Nieuw ethisch advies Werking en structuur van de Commissie Ethiek GGZ Broeders van Liefde
4 Belangrijke gebeurtenissen
26
26 26
4.1 4.2 4.3
4.4 4.5 4.6
Anders Gewoon Event Participatie aan Open Bedrijvendag Kwaliteitsverbetering facilitaire dienstverlening: studie en doorlichting van de schoonmaak In samenwerking met Advibel Optimalisatie uurroosterplanning Uitkomstenmanagement in de GGZ in Vlaanderen Start van de elektronische handtekening (Elodis)
28 29 29 30
5 Hoogtepunten
32
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
32 35 37 40
De afdelingsvisie als een noodzakelijk instrument in de uitbouw van goede zorg Het pilootproject voeding: een stand van zaken Patiëntveiligheid Criminaliteitspreventie QPR: een geïnformatiseerde ‘tool’ waarmee indicatoren grafisch voorgesteld kunnen worden
42
6 Samenvatting van het jaarverslag van de vzw Provincialaat der Broeders van Liefde
44
44 46 46 47 47 47 47
6.1 6.2 6.2.1 6.2.2 6.2.2.1 6.2.2.2 6.2.2.3
Nieuws vanuit de sector geestelijke gezondheidszorg Nieuws vanuit de ruimere organisatie van de Broeders van Liefde Sector geestelijke gezondheidszorg Algemeen Visietekst Identiteit Samenwerking sectoren welzijn en buitengewoon onderwijs Conceptnota ‘Leerzorg’
1 Inleiding In 2008 werd binnen het Psychiatrisch Centrum Zoete Nood Gods heel wat tijd en energie geïnvesteerd in het uitwerken van een strategisch plan. Dit plan werd opgesteld met de actuele ontwikkelingen binnen de psychiatrische sector in het vizier. De belangrijkste ontwikkelingen zijn vermaatschappelijking van zorg, extramuralisatie, de verdere uitbouw van zorgcircuits en zorgnetwerken, differentiatie van zorg en evidence based medicine.
De verdere uitbouw van het initiatief beschut wonen, activering en ontmoeting en psychiatrische thuiszorg, maar ook de ontwikkeling van woonomgevingen voor specifieke doelgroepen binnen het psychiatrisch verzorgingstehuis werden hierbij hoog op de agenda geplaatst. In dit jaarverslag kan u lezen welk beleid en welke nieuwe ontwikkelingen in 2008 werden aangewend om deze toekomstvisie met bijhorende doelstellingen te kunnen bewerkstelligen. In 2009 zullen heel wat van de in dit jaarverslag beschreven projecten verder gecontinueerd worden. Verder staan er een aantal grote nieuwe projecten op til, zoals de implementatie van het elektronisch patiëntendossier en de opstart van de volgende fase in de uitwerking van het masterplan van het centrum. Concreet houden wij ons hierbij de nieuwbouw PVT en de bouw van nieuwe studio’s binnen Beschut Wonen voor ogen. Tot slot willen wij onze voorname dank en appreciatie uiten naar alle personeelsleden die zich dagelijks met hart en ziel inzetten voor het welbevinden van onze patiënten en bewoners op een directe of indirecte wijze. Ook een bijzonder woordje van dank aan alle personen die de totstandkoming van dit jaarverslag hebben ondersteund. Veel leesgenot.
De directie
1
2 Basisgegevens 2.1 Historiek In de loop van de maand juni 2008 hebben de laatste twee zusters het klooster te Lede verlaten. Het kloostergebouw was veel te groot geworden voor de nog aanwezige zusters en niet meer aangepast aan de stijgende zorglast. De meeste zusters vonden intussen een nieuw onderkomen in het Woon- en Zorgcentrum Avondzon te Erpe-Mere. De Zusters Maricolen zijn de stichters van het Psychiatrisch Centrum Zoete Nood Gods en zijn bijgevolg een begrip in Lede. De stichting van de Zusters Maricolen in 1663 Een vrome begijn uit Dendermonde, Anna Puttemans, en de jonge prior van de karmelieten Pater Herman a Sancto Norberto stichtten op 19 maart 1663 in Dendermonde “een familie van vrome jonge dochters” die later zouden uitgroeien tot de Zusters Maricolen. Zij vonden hun inspiratie in het leven en het werk van Theresia van Avilla, de hervormster van de Karmelieten. Aanvankelijk richtten de Zusters Maricolen zich in Dendermonde vooral naar de opvang en zorg van oudere vrouwen. Later waren ze ook actief in de Burgerlijke Godshuizen. Tussen 1804 en 1856 waren ze ook actief betrokken in de krankzinnigenzorg van de Stedelijke Overheid te Dendermonde. Ook het huidige Woon- en Zorgcentrum Huize Mariatroon in de Brusselsestraat te Dendermonde werd opgericht door de Zusters Maricolen. De oprichting van het psychiatrisch ziekenhuis te Lede Op 26 juni 1845 kochten de Zusters Maricolen een kasteel van de familie Hellinkx (cfr. Hellinckxwegel) te Lede. De zusters openden hier in Lede op 28 december 1845 een gesticht waar zij zich inzetten voor de krankzinnigen. Men begon met 12 mannelijke patiënten die van Dendermonde naar Lede werden overgebracht. Lang zouden deze hier niet blijven want kort na hun aankomst werden ze overgebracht naar de Broeders van Liefde in Gent.
Men opteerde ervoor om vanaf dan enkel nog vrouwelijke patiënten op te nemen. Op 19 mei 1848 werd de eerste vrouwelijke patiënt opgenomen. De officiële goedkeuring voor het gesticht dateert van 9 november 1856. Pas in 1989 werd beslist om opnieuw mannelijke patiënten op te nemen. Momenteel worden er ongeveer evenveel vrouwen als mannen opgenomen. Van krankzinnigengesticht naar ziekenhuis Met het verschijnen van de wet op de ziekteverzekering (1963), de wet op het beheer van de goederen van de patiënten (1964) en de ziekenhuiswet zou er heel wat veranderen. Algemeen kan men stellen dat de psychiatrische ziekenhuizen vanaf 1960 een ware metamorfose ondergingen. Het is in deze periode dat het ziekenhuis ook zijn huidige naam krijgt. Het ziekenhuis in Lede had in haar bestaan al verschillende namen gehad zoals Maison de santé à Lede, Gezondheidshuis en Krankzinnigengesticht. In 1966 koos men resoluut voor de naam Psychiatrisch Ziekenhuis Zoete Nood Gods. De naam verwijst naar de bijzondere verering sinds 1414 van Onze Lieve Vrouw te Lede als de “Zoete Nood Gods”. Voor een uitgebreide historiek verwijzen wij graag naar onze website www.pclede.be (Psychiatrisch Ziekenhuis/Algemeen/Historiek/ Historiek uitgebreid onderaan de webpagina).
3
2.2 Missie en kritische doelstellingen 2.2.1 Missie en visie van het centrum Vanuit de christelijke inspiratie van onze stichters vormen we een authentieke leef- en werkgemeenschap waar respect, dienstbaarheid, transparantie, innovatie, creativiteit en geborgenheid dragende krachten zijn en waar de kwaliteit van leven groeit dankzij deskundige en professionele begeleiding. Wij zorgen voor psychiatrische patiënten, volwassenen en ouderen, met zowel acute als langdurige en complexe problematiek, ongeacht hun oorsprong, geslacht, overtuiging of financiële draagkracht. Kansarmen en minderbedeelden, mensen met bedreigde ontwikkelingsmogelijkheden of beperkte functioneringskansen en personen die maatschappelijk uit de boot dreigen te vallen, verdienen onze bijzondere aandacht. Een mensgerichte organisatie, een holistische mensvisie, een aangepaste omgeving met aandacht voor ruime toegankelijkheid, vormen hiervoor het kader. We verstrekken zorg op maat met het oog op het herstel van het psychisch evenwicht of het dragelijk maken van psychische stoornissen voor patiënten, bewoners en hun leefomgeving opdat aldus
patiënten competenties verwerven of ontwikkelen die de basis vormen voor hun emancipatie en hun maatschappelijk geïntegreerd functioneren. We doen maximaal beroep op de medeverantwoordelijkheid en de zelfredzaamheid van de patiënt en zijn omgeving om zo gebruik te maken van de minst ingrijpende behandeling om ten aanzien van de vastgestelde problematiek het gewenste effect zo maximaal mogelijk te bereiken. Onze zorg voldoet aan de vereisten van doelmatigheid, doeltreffendheid, continuïteit, maatschappelijke aanvaardbaarheid en is practice of evidence based. We dragen ook zorg voor elkaar en stimuleren onze medewerkers om zich professioneel continu verder te bekwamen. Wij werken actief samen met andere zorgactoren in de regio bij de uitbouw van instellingsoverschrijdende zorgprogramma’s door het creëren van zorgcircuits en netwerken zonder hierbij onze eigen identiteit te verliezen.”
2.2.2 Kritische doelstellingen 1. Centraal stellen van de patiënt of de bewoner en zijn omgeving, uitgaand van een maximale participatie, integratie en vermaatschappelijking.
6. Bouwen aan een goed gestructureerde en mensgerichte werk- en leefgemeenschap waarbij het welzijn van iedere medewerker, bewoner en patiënt belangrijk is.
2. Christelijk geïnspireerd volgens de waarden van de Stichter en de spiritualiteit van de congregatie.
7. Actief samenwerken met andere zorgactoren bij de uitbouw van zorgprogramma’s en zorgnetwerken.
3. Aanbieden van een optimale zorg binnen een goede personele en materiële omkadering en met oog voor de toegankelijkheid en de financiële leefbaarheid.
8. Positief beïnvloeden van het beleid inzake geestelijke gezondheidszorg.
4. Bieden van zorg op maat met openheid voor nieuwe noden en actieve inzet naar de meest zwakke groepen. 5. Aanbieden van een kwaliteitsvolle en vernieuwende zorg in een geest van dienstbaarheid.
9. Positief beïnvloeden van de beeldvorming rond de persoon met een geestesziekte en rond de geestelijke gezondheidszorg.
2.3 Doelgroepen 2.3.1 Psychiatrisch ziekenhuis Het Psychiatrisch Ziekenhuis heeft de volgende afdelingen:
• Egidius • Esperanza 0 • Esperanza 1
• Providentia • Theresia • Emmaüs (daghospitaal)
Afdeling Egidius Deze afdeling beschikt over 39 bedden voor opname en behandeling van volwassenen met acute en chronische verslavingsproblemen (alcohol en medicatie) en het syndroom van Korsakov.
Afdeling Esperanza 1 Deze afdeling bestaat uit twee units, gespreid over twee verdiepingen, met elk hun specifieke doelgroepen.
Stuurgroepleden: Psychiater: Dr. Herman Van Wesemael Hoofdverpleegkundige: Mevr. Sigrid Van Lierde Maatschappelijk werker: Dhr. Dirk Van Herreweghe Psychologe: Mevr. Christine De Brouwer Ergotherapeut: Dhr. Lieven Van Lierde Afdeling Esperanza 0 Deze afdeling beschikt over 24 bedden voor crisisopvang en intensief kortdurende behandeling van volwassenen met acute en ernstige psychiatrische problemen in een gestructureerde omgeving. De meest voorkomende ziektebeelden zijn schizofrenie en andere psychotische stoornissen en stemmingsstoornissen. Deze zorgeenheid fungeert tevens als opnameafdeling voor het merendeel van de patiënten die gedwongen opgenomen worden Stuurgroepleden: Psychiater: Dr. Geert De Bruecker Hoofdverpleegkundige: Mevr. Sophie De Bruycker Maatschappelijk werkers: Mevr. Sofie Lalmant en Dhr. Stijn Claus Psychologe: Mevr. Barbara Vaneeckhout Ergotherapeut: Dhr. Bruno Schotsaert
Unit 1 beschikt over 23 plaatsen voor opname en behandeling van volwassenen met diverse acute psychische en psychiatrische klachten die kunnen fungeren binnen een open context. In het bijzonder richt men zich naar de behandeling van stemmingsstoornissen en psychosenzorg. Stuurgroepleden: Psychiater: Dr. Elke Lievens Hoofdverpleegkundige: Mevr. Leen Ruyssinck Adjunct-hoofdverpleegkundige: Dhr. Jan Van Wijmeersch Maatschappelijk werkers: Mevr. Cedrine Frérart en Dhr. Stijn Claus Psychologe: Mevr. Greta Van Damme Ergotherapeut: Dhr. Peter Van den Berghe Unit 2 beschikt over 23 plaatsen waarvan 18 bedden voor de behandeling van gerontopsychiatrische patiënten. Daarnaast heeft de unit tevens 5 plaatsen voorbehouden voor een intensief voorbereidingsprogramma voor kandidaten Beschut Wonen. Ook nachthospitalisatie is mogelijk. Stuurgroepleden: Psychiaters: Dr. Luc Bollengier en Dr. Benedicte Monté Hoofdverpleegkundige: Mevr. Leen Ruyssinck Adjunct-hoofdverpleegkundige: Dhr. Jan Van Wijmeersch Maatschappelijk werker: Mevr. Cindy Renneboog Psychologe: Mevr. Christine De Brouwer Ergotherapeuten: Mevr. Lutgarde De Bruycker en Mevr. Sara Schockaert
5
Afdeling Providentia Deze afdeling beschikt over 36 bedden en is onderverdeeld in twee units. Unit 1 beschikt over 23 bedden en richt zich naar volwassenen tussen 18 en 60 jaar die lijden aan een ernstige psychotische problematiek welke een meer langdurige en intensieve behandeling behoeft. In eerste instantie betreft het patiënten met een schizofrenie-spectrumstoornis. Andere psychotische aandoeningen worden individueel bekeken. Stuurgroepleden: Psychiater: Dr. Gerda Dewaelheyns Hoofdverpleegkundige: Dhr. Paul De Leeuw Maatschappelijk werker: Dhr. Stijn Claus Psychologisch assistente: Mevr. Debbie Sierens Psychologe: Mevr. Roos Crabbe Ergotherapeute: Mevr. Sabine De Schepper Unit 2 beschikt over 13 bedden voor voortgezette behandeling van volwassenen met eetstoornissen: anorexia, boulemia nervosa en binge eating disorder (BED). Stuurgroepleden: Psychiater: Dr. Fransiska Vermeersch Hoofdverpleegkundige: Dhr. Paul De Leeuw Maatschappelijk werkers: Mevr. Cedrine Frérart en Dhr. Stijn Claus Psycholoog: Mevr. Stefanie De Winter Ergotherapeute: Mevr. Carmen De Bundel Afdeling Theresia Deze gesloten afdeling beschikt over een specifieke erkenning als Sp-dienst psychogeriatrie met 22 bedden voor ouderen. De afdeling heeft 2 doelgroepen: • Patiënten met een dementieel beeld ten gevolge van de ziekte van Alzheimer, vasculaire problemen, ethylisme of andere organische aandoeningen. • Ouderen met chronische psycho-organische aandoeningen. Stuurgroepleden: Psychiaters: Dr. Luc Bollengier en Dr. Benedicte Monté Hoofdverpleegkundige: Dhr. Yves De Schynkel Maatschappelijk werker: Mevr. Cindy Renneboog Psychologe: Mevr. Greta Van Damme Ergotherapeute: Mevr. Marieken Eeckhout
Afdeling Emmaüs De afdeling Emmaüs is een afdeling voor daghospitalisatie met een erkenning van 38 plaatsen. Via daghospitalisatie kan een volledige hospitalisatie (24-uurs hospitalisatie) worden voorkomen of ingekort. Het kan ook een tussenstap zijn tussen volledige hospitalisatie en de thuissituatie. Binnen deze afdeling wordt er binnen 5 afzonderlijke units gewerkt met 5 subdoelgroepen: 1. Intensieve behandeling van volwassenen met ernstige psychische moeilijkheden zoals stemmingsstoornissen, schizofrene stoornissen en persoonlijkheidsstoornissen. 2. Behandeling van volwassenen met een problematisch gebruik van alcohol, medicatie en andere verslavende genotsmiddelen met uitsluiting van drugsverslaving. Probleemgedrag tengevolge van gokverslaving kan eveneens behandeld worden. 3. Langdurige behandeling en begeleiding van volwassenen met chronische psychiatrische problemen, gecombineerd met sociaal maatschappelijke problemen. De zorgvrager vertoont een langdurige psychiatrische problematiek samenhangend met sociaal maatschappelijke problemen. De belangrijkste doelstelling is hier reïntegratie in het maatschappelijk leven. 4. Behandeling en rehabilitatie van volwassenen met chronische psychiatrische problemen. Het gaat hier om zorgvragers waarvoor de resocialisatiedoelstelling niet haalbaar is, omwille van de chronische psychiatrische problematiek en waarbij professionele zorg- en hulpverlening binnen een ziekenhuisomkadering nodig is. 5. Opname en behandeling van ouderen met psychische problemen, waarbij er nog een redelijke vorm van zelfredzaamheid aanwezig is. Wegloopgedrag door desoriëntatie wordt als een exclusiecriterium beschouwd. Stuurgroepleden: Psychiater: Dr. Fransiska Vermeersch Hoofdverpleegkundige Dhr. Gerit De Saedeleer Maatschappelijk werker: Mevr. Leen Van Langenhoven Psycholoog: Dhr. Ivan Klinckaert Ergotherapeut: Dhr. Guy Vermeulen
7
2.3.2 Psychiatrisch Verzorgingstehuis Het Psychiatrisch Verzorgingstehuis heeft de volgende afdelingen:
• Nieuwemeers A • Nieuwemeers B
• Caritas • Sancta-Maria
Het PVT is een residentiële voorziening voor zowel mannen als vrouwen met gestabiliseerde psychiatrische problemen. Deze personen hebben vooral nood aan opvang, begeleiding en activering die hen moet toelaten hun autonomie te verruimen en sommigen moet toelaten in het normale maatschappelijke leven terug te keren. Voor de meeste van de huidige bewoners is het psychiatrisch verzorgingstehuis de enige woonomgeving waarbinnen ze zich kunnen handhaven. De klemtoon in de PVT-werking ligt op het aanbieden van een aangename en huiselijke woonomgeving, op het optimaal aanspreken van de resterende capaciteiten van de bewoners, op activering, vorming en begeleiding en het aanbieden van zinvolle dag- en ontspanningsactiviteiten. Psycho-sociale rehabilitatie wordt hierbij gehanteerd als begeleidingskader.
Afdeling Nieuwemeers Hier verblijven 60 bewoners verdeeld over 2 afdelingen. NIEUWEMEERS A Een afdeling voor 28 mannen en vrouwen met gestabiliseerde chronisch psychiatrische aandoeningen. Twintig bewoners met bijkomende somatische problemen, verblijven in patio 1 (verzorgingsunit) en 8 bewoners verblijven in patio 2. Stuurgroepleden: Psychiater: Dr. Gerda Dewaelheyns Hoofdverpleegkundige: Mevr. Hilde Van Wesemael Maatschappelijk werkers: Mevr. Godelieve Coen en Mevr. Anne-Marie Perreman NIEUWEMEERS B Hier verblijven 32 volwassen bewoners (24 bewoners in socio-woningen, 8 bewoners in een patio) met een gestabiliseerde psychiatrische aandoening.
Stuurgroepleden: Psychiater: Dr. Gerda Dewaelheyns Hoofdverpleegkundige: Dhr. Hubert De Sutter Maatschappelijk werkers: Mevr. Godelieve Coen en Mevr. Anne-Marie Perreman Afdeling Caritas Momenteel verblijven hier 32 chronisch psychiatrische patiënten. Het is de bedoeling om op korte termijn voor een aantal van deze bewoners een nieuwbouw te realiseren op de campus van Huize Mariatroon te Dendermonde. Stuurgroepleden: Psychiater: Dr. Elke Lievens Hoofdverpleegkundige: Mevr. Magda Borms Maatschappelijk werkers: Mevr. Anne-Marie Perreman en Dhr. Jeroen Haesebeyt Ergotherapeute: Mevr. Simonne Adam
Afdeling Sancta-Maria Hier verblijven 53 verstandelijk gehandicapten, voornamelijk vrouwen. Er worden geen nieuwe bewoners met een verstandelijke handicap opgenomen, zodat deze afdeling op termijn een uitdovend karakter heeft. Sinds begin 2008 is de opsplitsing in twee units opgeheven en dit vanuit de voortdurende afbouw.
Stuurgroepleden: Psychiater: Dr. Gerda Dewaelheyns Hoofdverpleegkundige: Dhr. Marc Smekens Maatschappelijk werkers: Mevr. Godelieve Coen en Dhr. Jeroen Haesebeyt Orthopedagogen: Mevr. An Degreef en Mevr. Veerle De Vreeze Ergotherapeute: Mevr. Nicole De Smet
Op de afdeling Sancta-Maria bevinden zich enerzijds bewoners met voornamelijk een licht en matig verstandelijke handicap waarvan sommigen met bijkomende psychische of gedragstoornissen of meervoudige handicaps: gehoorstoornissen, motorische problemen, enz. Anderzijds zijn er ook bewoners aanwezig met voornamelijk een matig tot ernstige verstandelijke handicap waarvan sommigen met bijkomende gedrags- en/ of psychische moeilijkheden en/of ook nog lichamelijke stoornissen hebben.
9
2.4 Officiële samenwerkingsverbanden • • • • •
• •
Overlegplatform Popov GGZ, Drongen Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg zuid Oost-Vlaanderen, Aalst Beschut wonen VZW Reymeers, Lede Dagactiveringscentrum SAVA, Lede Ouderenzorg Woon- en zorgcentrum Huize Mariatroon, Dendermonde Expertisecentrum dementie De Meander, Dendermonde VZW Residentie het Prieelshof, Oordegem VZW Huize Rozenwater, Wetteren Algemene ziekenhuizen Algemeen Stedelijk Ziekenhuis, Aalst Poliklinische diensten Medische Beeldvorming MCLL cvba, Sint-Martens-Latem VZW Medische Staf Stedelijk Ziekenhuis, Aalst
2.5 Partner in een aantal zorgvernieuwingsprojecten • • • • •
Het dagactiviteitencentrum Sava, VZW Reymeers, Dwarsstraat 1, 9340 Lede Project activering, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu Project Psychiatrische zorg in de thuissituatie ‘Lotus- De Monding’, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu Project Zorgtrajectbegeleiding voor ouderen met ernstige en complexe psychiatrische problemen Deelname Therapeutisch project nr. 9: ’Onderzoek naar de kritische succesfactoren en de mogelijke ICT-toepassingen bij de uitbouw van een zorgcircuit voor ouderen met ernstige en langdurige stemmingsstoornissen’, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu Partners: ŦŦ ŦŦ ŦŦ ŦŦ ŦŦ ŦŦ ŦŦ ŦŦ ŦŦ ŦŦ
• • •
Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg zuid Oost-Vlaanderen, Langestraat 12, 9300 Aalst GDT Ovosit, Jubileumlaan 225, 9000 Gent Beschut Wonen, VZW Reymeers, Reymeersstraat 13a, 9340 Lede PVT Nieuwemeers, Reymeersstraat 13a, 9340 Lede VZW Rustoord Sint-Jozef, Bruulstraat 17, 9450 Haaltert WZC Denderrust, Alfons De Cockstraat 12a, 9310 Herdersem WZC St.-Vincentius, Aaigemdorp 68,9420 Aaigem WZC Huize Mariatroon, Brusselsestraat 90, 9200 Dendermonde WZC St.-Antonius, Rootjesweg 77, 9200 Grembergen PZT ‘Lotus-De Monding’, Reymeersstraat 13a, 9340 Lede
Partner in het therapeutisch project nr. 78: “Multizorgbenadering en -behandeling van alcoholmisbruik en -verslaving bij vrouwen”, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu Project Ontslagmanagement, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu Voedingsproject: Pilootproject inzake het aanstellen van een voedingsverantwoordelijke en een voedingsteam in het kader van het nationaal Voedings- en Gezondheidsplan voor België
2.6 Raad van bestuur • • • • •
Gedelegeerd bestuurder: Dhr. Raphaël De Rycke Voorzitter: Eerwaarde Broeder Veron Raes Secretaris: Eerwaarde Broeder Frits Swinnen Penningmeester: Eerwaarde Broeder Joris De Roeck Leden: Eerwaarde Broeder Luc Maes Eerwaarde Broeder Julius Cocquyt Eerwaarde Broeder Frans Van Hoorde Eerwaarde Broeder Victor Quets Eerwaarde Broeder Lucien De Priester Dhr. Michel Paquet Dhr. Hendrik Delaruelle Dhr. Koen Oosterlinck Dhr. Luk De Staercke
11
3 Beleidsdomeinen 3.1 Algemeen beleid: strategisch plan Vanuit de bekommernis van een betere zorg op maat en continuïteit van zorg wordt sedert het tweede deeladvies van de NRZV (1997) gepleit om de organisatie van de GGZ te ontwikkelen in de richting van zorgcircuits in netwerken. Door de gemeenschappelijke verklaringen van de bevoegde federale en gemeenschapsministers in 2004 werd bekrachtigd om zorgprogramma’s te realiseren voor een leeftijdsgebonden doelgroep waarbij GGZ-actoren gemeenschappelijk de verantwoordelijkheid opnemen voor het totaalpakket aan zorg voor de patiënten van de doelgroep binnen een werkingsgebied. Deze onderlinge samenwerking van de GGZ-actoren dient te worden geformaliseerd in een functioneel samenwerkingsverband. Aan elke bevoegde minister werd bovendien de ruimte gelaten om, binnen de eigen bevoegdheid, experimenten op te zetten om het huidige, voorzieningsgerichte zorgaanbod om te zetten in nieuwe zorgvormen- en inhouden. Twee federale initiatieven werden in dit kader reeds opgezet om een bijdrage te leveren aan de exploratie hoe de toekomstige doelgroepgerichte zorgprogramma’s er moeten uitzien. Zo zijn er de pilootprojecten van de FOD Volksgezondheid die focussen op het uittesten van nieuwe zorgvormen zoals PTZ, outreach kinderen of nieuwe zorginhouden zoals SGA en dubbeldiagnosen. Daarnaast zijn er de therapeutische projecten in de schoot van het RIZIV die experimenteren met het cliëntgebonden overleg tussen de ambulante en residentiële actoren en niet GGZ-actoren. Via deze projecten waarin het cliëntenoverleg rond patiënten met ernstige en langdurige psychiatrische stoornissen centraal staat, wil men de continuïteit en de zorg op maat voor deze individuele cliënten verbeteren. In bovenstaande types van experimenten maar ook in de dagelijkse praktijk in de ambulante en residentiële GGZ-voorzieningen, botst men meer en meer op de limieten van het huidige zorgaanbod. Men stelt vast dat een patiënt nood heeft aan een zorgvorm/inhoud die op heden niet bestaat omdat ze bijvoorbeeld niet past in de huidige regelgeving (PZ, PAAZ, PVT,BW,CGG) van zorgverlening of ze binnen de huidige structuren niet optimaal kunnen worden gerealiseerd t.g.v. een te lage intensiteit aan zorg door onvoldoende of onvoldoende gekwalificeerd personeel. Zorgcontinuïteit en zorg
op maat kunnen maar verbeteren indien er naast overleg tussen de aanwezige zorg- en dienstverleners rond één patiënt ook alternatieve zorgvormen/ inhouden mogelijk worden gemaakt. Verder stelt Minister Laurette Onkelinx (2008) in haar beleidsnota dat het beleid in de geestelijke gezondheidszorg dient gebaseerd te zijn op de noden van de patiënt en zijn familie. Zij vormen immers de spil voor de verdere uitbouw van de geestelijke gezondheidszorg. In 2009 zullen bijkomende inspanningen geleverd worden om het aanbod van de GGZ beter te laten aansluiten bij de behoeften. Minister Onkelinx wil de klemtoon leggen op de verdere invulling van de hiaten in het zorgaanbod voor de bestaande doelgroepen van kinderen en jongeren, volwassenen en ouderen als voor nieuwe doelgroepen zoals volwassenen met een dubbele diagnostiek (meer bepaald personen met een mentale handicap en gedragsproblemen). Er zullen extra impulsen gegeven worden om te komen tot een reorganisatie van de residentiële geestelijke gezondheidszorg naar een meer gemeenschapsgerichte zorg. Via B4-overeenkomsten zullen de psychiatrische ziekenhuizen een deel van hun budget van financiële middelen flexibel kunnen inzetten ter realisatie van artikel 107 van de ziekenhuiswet en via de ZIV-wet (artsenhonoraria). Bovendien zal de herinvestering van de middelen van de uitdovende PVT-bedden een stimulans zijn in de organisatie van zorgvormen die de reïntegratie van de psychiatrische patiënt in de samenleving ondersteunt.
13
In het licht van bovenstaande evoluties werd in de tweede helft van 2008 binnen het directiecomité een strategische bezinning gehouden waarbij nagedacht werd over volgende vragen: • Hoe kan de instelling mee een rol spelen in de uitvoering van artikel 107 van de ziekenhuiswet om mee gestalte te geven aan het ontwikkelen van zorgcircuits in netwerken? • Hoe kunnen de beschikbare middelen nog meer effectief en doelmatig worden ingezet? • Hoe bereiken we nog meer zorg op maat en kan een meer vraaggerichte werking ontplooid worden? • Kunnen we ons inschrijven in (piloot)projecten die een verder doorgedreven differentiatie van (sub)doelgroepen, zorgfuncties en zorgmodaliteiten mogelijk maken? • Kan de geografische, psychologische en financiële toegankelijkheid door bijvoorbeeld delokalisatie verbeterd worden? Voor deze strategische bezinning werd het directiecomité uitgebreid met de middenkaders van het ziekenhuis. Er werd vertrokken vanuit de bestaande missie en kernopdrachten van de Broeders van Liefde en de instellingseigen visie. Tevens werd een swot-analyse van de huidige werking en zorgprogramma’s gemaakt waarbij sterken en zwakten werden in kaart gebracht en bedreigingen en opportuniteiten werden geformuleerd. Hierbij werden een aantal indicatoren aan een diepgaander onderzoek onderworpen. Zo werd bijvoorbeeld op basis van MPG een studie gemaakt van het langverblijf binnen de T-diensten. De opnamedienst werd betrokken bij een analyse van de opnameaanvragen in de periode 2007-2008. Ook werd een regio-omschrijving gemaakt volgens de herkomst van de patiënten (cfr. kaart). Het aanbod van alle GGZ-actoren werd voor deze regio in kaart gebracht en vergeleken met de programmatie. Daarnaast werd bij deze uitgebreide omgevingsanalyse bijzondere aandacht besteed aan maatschappelijke tendensen en evoluties in het algemeen en de evoluties binnen de GGZ in het bijzonder. Heel wat adviezen van de NRZV werden bestudeerd en de beleidsnota’s van de Ministers Aelvoet-Vandenbroucke (2001), Demotte (2005), Vanackere (2009) en Onkelinx (2009) werden geresumeerd. De heer Yves Wuyts van het VVI gaf ons een toelichting over de evoluties binnen de GGZ op internationaal, nationaal en regionaal niveau. Een aantal belangrijke GGZ-actoren uit
de regio zoals het CCG zuid Oost-Vlaanderen, De Sleutel, PTZ Lotus, het initiatief Beschut Wonen Reymeers en het project activering (SAVA) werden bij dit overleg betrokken. Bij het formuleren van de strategische opties voor de toekomst werden volgende uitgangspunten weerhouden: • Het afbakenen van een duidelijke zorgregio waarop we ons willen richten; • Langlopende zorgprogramma’s zoveel als mogelijk vervangen door kortdurende; • Verder streven naar vermaatschappelijking van zorg; • Verschuiving van grootschalige intramurale zorg naar zorg aan huis; • Maximale reïntegratie van chronische patiënten; • Inschrijving van de instelling in doelgroepgerichte voorzieningsoverschrijdende zorgcircuits in netwerken via functionele samenwerkingsverbanden; • Wetenschappelijk onderbouwde zorg verstrekken evidence en/of practice based; • Werken aan destigmatisering van de GGZ-cliënt via empowerment en recovery. Zowel voor de doelgroep ouderen als voor de doelgroep volwassenen werden een aantal strategische opties geformuleerd. We denken hier o.a. aan: • De verdere uitbouw van het zorgcircuit ouderen; • Optimalisatie van de samenwerking met het eigen Woon- en Zorgcentrum Huize Mariatroon; • Verdere delokalisatie via creatie en op termijn uitbreiding en differentiatie van een PVT te Dendermonde; • Verdere differentiatie en uitbreiding binnen beschut wonen zowel wat betreft doelgroepen als wat betreft woonformules; • Uitbouw van zorgcircuits voor volwassenen met ernstige en chronische problematiek en voor patiënten met middelenafhankelijkheid; • Optimalisatie van het zorgprogramma en inschrijving in zorgcircuit voor patiënten met eetstoornissen; • Verdere uitbreiding en uitbouw van het netwerk activering voor patiënten met langdurige en complexe problematiek; • Verdere uitbreiding en uitbouw van het project psychiatrische thuiszorg. Momenteel wordt verder onderzocht hoe en binnen welke tijdspanne deze opties kunnen gerealiseerd worden.
3.2 Medisch en therapeutisch beleid 3.2.1 Medisch beleid De geplande uitbreiding van de medische staf met collega Hans Christiaens, huisarts, werd in 2008 gerealiseerd. De collega zal onmisbaar zijn in de ondersteuning van de somatische zorg binnen de instelling. Op klinisch vlak worden de afdelingen voor psychosenzorg, stemmingsstoornissen, eetstoornissen en afhankelijkheidsproblematiek verder uitgebouwd. Bijzondere aandacht gaat ook naar de psychopathologie van de derde en vierde leeftijd, met verdere op punt stelling van de behandeling van psychiatrische problematiek gekoppeld aan dementiële stoornissen. In dit verband moeten ook de therapeutische projecten waaraan de medische staf actief deelneemt, worden vermeld. De informatisering van het medische dossier heeft dit jaar zijn beslag gekregen in de diverse pilootprojecten, en zal eerstdaags inderdaad kunnen worden geïmplementeerd in de instelling. Van de kant van de medici zijn de verwachtingen zeer hoog gespannen, en er wordt verwacht dat het gebruik van dit dossier, en de daaraan inherente creatie van
structuren binnen de zorg, een belangrijke stap voorwaarts zullen betekenen in de kwaliteit van de zorg. In samenwerking met de onderzoekseenheid van het Aalsterse Onze-Lieve-Vrouw Ziekenhuis participeert de instelling nog steeds actief in medisch onderzoek, in het bijzonder in fase I onderzoek in de behandeling van schizofrenie. Ook op het terrein van de psychofysiologie blijft de instelling vertegenwoordigd. Op het psychofysiologie congres te Beaune was de instelling vertegenwoordigd met een presentatie over de responspredictie in de behandeling van depressie. Op het vierde Vlaams Geestelijk Gezondheidscongres te Antwerpen werden mee een poster presentatie en satelliet symposium verzorgd over de toepassingen van psychofysiologie in de psychiatrische kliniek.
15
3.2.2 Therapeutisch beleid In 2008 werd het gevoerde therapeutisch beleid verder gezet. Wat de doelgroepen betreft, zien we geen wijzigingen. Er werd verder werk gemaakt van de uitbouw van de specifieke unit voor de doelgroep eetstoornissen op de afdeling Providentia. Verder kregen alle stuurgroepen de opdracht na te denken over hun doelgroep en dit binnen het kader van het uitschrijven van hun afdelingsvisie. Vanuit deze oefening kwamen er een aantal vragen/voorstellen die mee opgenomen werden binnen de strategische bezinning. Een aantal elementen uit deze strategische bezinning kunt u lezen in hoofdstuk 2 van dit jaarverslag.
Het aantal medische opnames ligt in de lijn van vorig jaar. Van de 612 opnames was 40 % (n = 246) een eerste opname binnen de voorziening. Dit is een 6 % minder (2007= 286) dan het vorige jaar. Wat de hoofddiagnoses bij de medische opname betreft, zien we een gelijkaardig patroon zoals in 2007. Een 29 % van de opnames betreft een opname omwille van een verslavingsproblematiek (medicatie en/of alcohol). In 2008 werd dan ook verder werk gemaakt van de uitbouw van het zorgcircuit alcoholverslaving en dit onder meer door een verdere participatie aan het therapeutisch project ‘multizorgbenadering en –behandeling van alcoholmisbruik en –verslaving bij vrouwen’. Dit therapeutisch project situeert zich o.a. in het arrondissement Aalst, Oudenaarde en is in nauwe samenwerking met o.a. de ontwenningskliniek De Pelgrim en het CGG zuid Oost-Vlaanderen. Wanneer we de andere diagnoses bekijken, zien we een zelfde beeld als 2007 waarbij 21 % van de opnames verband houden met een stemmingsstoornis in het bijzonder een depressieve stoornis (16 % van deze 21 %). Ondanks een beperkte profilering voor deze doelgroep en de aanwezigheid van verschillende PAAZ-diensten, merken we toch heel wat vragen tot opname. Waarschijnlijk heeft dit te maken met onze voortrekkersrol binnen het therapeutisch project ‘uitbouw van een zorgcircuit voor ouderen met ernstige en
langdurige stemmingsstoornissen’ waardoor er een meer gerichte doorverwijzing gekomen is. De uitdaging voor de komende jaren is dan ook om dit zorgcircuit binnen de eigen voorziening verder uit te bouwen en dit niet alleen voor de ouderen maar tevens voor de volwassenen. Wat verder opvalt, is dat het aantal opnames van patiënten met schizofrenie en aanverwante psychotische stoornissen status quo blijft en schommelt rond de 20 %. Binnen het psychiatrisch centrum wordt er dan ook heel wat inspanning ondernomen om de behandeling en begeleiding van deze doelgroep verder uit te bouwen. Zo wordt er verder werk gemaakt van de uitbouw van o.a. cognitieve therapie, de implementatie van psychoeducatie, het vormen van medewerkers in het motiveren van patiënten met deze diagnose, enz. Afsluitend wensen we nog te vermelden dat er dit jaar door de stuurgroepleden van de verschillende afdelingen hard werd gewerkt aan het verder uitschrijven van hun afdelingsvisie en daaraan gekoppeld o.a. hun therapeutisch beleid omtrent het omgaan met hun doelgroep. In 2009 zal dit verder gefinaliseerd worden en zal dit o.a. leiden tot het herwerken van hun afdelingsbrochures, hun aangeboden behandelprogramma en het werken met afdelingsbeleidsplannen .
3.2.3 Verpleegkundig en paramedisch beleid Dit jaar werden binnen het verpleegkundig-paramedisch beleid een aantal klemtonen gelegd. In opvolging van de uitwerking van een strategisch beleid voor het verpleegkundig en paramedisch beleid, werd er in 2008 eveneens een beleidsplan uitgeschreven voor zowel het ziekenhuis als het PVT waarin een aantal doelstellingen vooropgesteld werden. Onderstaand geven we een kort overzicht van de belangrijkste realisaties.
•
•
Verdere implementatie van het informatiseren van het medicatiegebeuren (infomedic) op alle afdelingen Sinds 2007 draaien alle afdelingen op modus 2. In 2008 werd er dan ook verder werk gemaakt van de verdere implementatie en borging van dit veranderingsproces. Zo werd er aandacht besteed aan de opleiding van de zorgkundigen en de nieuwe medewerkers in het omgaan met infomedic, werden een aantal procedures herschreven en werd er systematisch aandacht besteed aan het doorgeven van vragen tot verandering aan het programma en dit via de gebruikersgroep infomedic. In het tweede semester van 2008 werd eveneens gestart met de voorbereiding van het invoeren van de elektronische handtekening binnen infomedic (Elodis of Electronic or Digital Signature Implementation System). Voor meer info omtrent dit project verwijzen we tevens naar hoofdstuk 5. Optimalisatie van de overlegstructuren binnen de afdelingswerking/uitschrijven van de afdelingsvisie Naast de systematische opvolging van de stuurgroepwerking werd er eveneens aandacht gegeven aan de frequentie van de teamvergaderingen, het aantal interdisciplinaire patiëntenbesprekingen, de overdrachtmomenten of briefings en de vooropgestelde patiënten-stafvergaderingen. De werking van de stuurgroep werd ondersteund door aan de stuurgroepleden meerdere vormingen te geven omtrent het opmaken en uitschrijven van hun afdelingsvisie. Eind 2008 heeft dan ook iedere afdeling zijn afdelingsvisie opnieuw bekeken
en uitgeschreven. Deze afdelingsvisie zal in 2009 verder gebruikt worden bij zowel de uitbouw van het interne zorgcircuit (samenwerking en afstemming tussen de afdelingen onderling) als bij de afstemming met diverse externe partners i.h.k.v. de netwerkvorming. Daarnaast zal vanuit deze afdelingsvisie eveneens werk gemaakt worden van het jaarlijks opmaken van een afdelingsbeleidsplan en vormingsbeleidsplan. Voor een uitgebreidere toelichting verwijzen we tevens naar hoofdstuk 4. •
Verdere integratie van zorgkundigen binnen het multidisciplinaire team In opvolging van het KB van 16.02.06 werd er verder werk gemaakt van de inschakeling van deze zorgverleners binnen het departement. In het bijzonder werd er aandacht gegeven aan de invulling van het begrip ‘gestructureerde equipe’ en het ‘toezicht’.
•
Optimaliseren van het begeleidingsplan binnen PVT In 2008 werden de opgemaakte begeleidingsplannen van de bewoners, verblijvend binnen PVT, van naderbij bekeken. Zo werd nagegaan in hoeverre er voor iedere bewoner een begeleidingsplan aanwezig was en dit ook geactualiseerd was. Binnen deze beweging werd ook (het gebruik van) het bewonersdossier opnieuw bekeken.
17
•
•
Analyse van de opname-aanvragen In het kader van de strategische bezinning werd er dit jaar aandacht besteed aan de registratie en analyse van alle opname-aanvragen. Gedurende een bepaalde periode (1 maand) werden alle opname-aanvragen geregistreerd en werden alle aanvragen opgevolgd tot de afhandeling ervan. De resultaten ervan werden getoetst aan een vorig onderzoek, werden besproken op de verschillende overlegorganen en werden eveneens gebruikt bij het uittekenen van het strategisch beleid van de voorziening. Herziening van de week en weekend bestaffing Bij de uittekening van de afdelingsvisie met daarbij de bespreking van het behandelprogramma werd het vraagstuk van de optimale bestaffing besproken. Immers een behandelaanbod valt
en staat met de aanwezigheid van voldoende deskundig en gekwalificeerd personeel. Doorheen de besprekingen werd er dan ook werk gemaakt omtrent het bepalen van minimum en maximale bestaffing. Opzet is om dit bestaffingsgetal jaarlijks te herbekijken waarbij er rekening wordt gehouden met het wettelijk kader, het gewenste kader vanuit behandelperspectief bekeken, het aangeboden behandelprogramma, enz. Naast bovengenoemde actiepunten werd er eveneens ingestapt in een aantal nieuwe of lopende projecten. We verwijzen hiervoor naar hoofdstuk 4 en 5 van dit jaarverslag.
3.3 Personeelsbeleid In 2008 werden gemiddeld 267,56 fulltime-equivalent (FTE) personeelsleden tewerkgesteld. In koppen bedraagt dit 382 personeelsleden.
188,28 FTE werden ingezet binnen het verpleegkundig en paramedisch departement (ziekenhuis en PVT ). 149,80 FTE werden tewerkgesteld als verpleegkundige, zorgkundige of logistiek assistent.
54,08 FTE werden ingezet binnen de facilitaire diensten, 13,93 FTE binnen de voedingsdienst, 23,82 FTE binnen de huishoudelijke dienst, 11,58 FTE binnen de technische dienst en 4,75 FTE binnen de wasserij.
Het centrum telde 38,48 FTE paramedici, waarvan: • 4,60 FTE als psychologen • 0,92 FTE als psychologisch assistenten • 15,19 FTE als ergotherapeuten • 1,2 FTE als bewegingstherapeuten • 1,65 FTE als kinesisten • 8,22FTE als medewerkers sociale dienst • 1,46FTE als pastorale medewerkers • 2,5 FTE als diëtisten • 1,74 FTE als orthopedagogen • 1 FTE als muziektherapeute
Binnen de administratie werden 20,19 FTE ingezet. Andere zijn 5 FTE (stafmedewerkers, …).
3.4 Vormingsbeleid Het centrum streeft naar een optimale behandeling en begeleiding van de opgenomen psychiatrische patiënten en bewoners. Om de deskundigheid van de medewerkers continu op peil te houden, meer nog, verder te verhogen, voorziet de organisatie in heel wat vormingsinitiatieven welke zijn samengebundeld binnen een vormingsbeleid. Sinds 2004 is hiervoor een raamkader uitgeschreven dat ook als basis diende voor het leerbeleid in 2008. In totaal werd er in 2008 een vormingsbudget voorzien en uitgegeven van circa € 15 000. Dit vormingsbudget werd voor ongeveer 2/3 aangewend om medewerkers te ondersteunen bij het volgen van ‘externe’ vormingen. Dit omvatte zowel langdurige opleidingen van enkele medewerkers (bijvoorbeeld het volgen van een managementopleiding of een intensieve opleiding ‘leiding geven’) als het ondersteunen van heel wat medewerkers bij het volgen van kortdurende opleidingen. Het overige budget werd gebruikt om de interne vormingen te financieren, het aanschaffen van educatief materiaal,… Verder werden er ook heel wat kosteloze vormingen aangeboden voornamelijk door de eigen referentiepersonen binnen de voorziening. Wat de inhoud van de externe vormingen betreft, zien we dat de verschillende behandelteams ook dit jaar gekozen hebben voor themata die aansloten bij de behandeling/begeleiding van hun doelgroep. Thema’s als behandeling van depressie, diagnostische scenario’s bij intake, dialectische gedragstherapie, zorg voor de geriatrische patiënt,… scoorden dan ook hoog. Wat de interne aangeboden vormingen betreft, werd een groot deel van de opleidingstijd gespendeerd aan de volgende opleidingen: het werken vanuit een afdelingsvisie en dit t.b.v. het uitschrijven van deze visie, opvang en begeleiding van medewerkers en dit na een traumatische gebeurtenis, HACCP-normering en de toepassing ervan op de afdelingen, motiverende gespreksvoering, malnutritie, … Wat de eigen kosteloze vormingen betreft, werden er heel wat medewerkers verder opgeleid door de eigen referentiepersonen. Zo werden zowel de lesgevers als de nieuwe medewerkers verder geschoold in infomedic, werd de interventieploeg van het cluster Esperanza 0, Esperanza 1 en Providentia opgeleid om te interveniëren bij dreigend destructief gedrag,
kregen de medewerkers de kans zich in te schrijven op cursussen brandpreventie en infomedic en werden er vele vormingsuren geïnvesteerd in hefen tiltechnieken. Bij de evaluatie van het vormingsgebeuren blijkt dan ook dat de aangeboden vormingen als positief beoordeeld werden en is er de vraag naar verdere opvolging van het geleerde. We stellen wel vast dat – verhoudingsgewijs en dit vooral binnen de eigen interne vormingen – er nog iets teveel vormingsuren gaan naar de ‘verplichte vormingen’ zoals hef- en tiltechnieken, omgaan met agressie, brandpreventie,… en dit ten nadele van bijvoorbeeld een aanbod omtrent ‘begeleidingsvaardigheden’ in het omgaan met bepaalde psychopathologieën. Ondanks ons streven om in 2008 dit enigszins te veranderen, zijn we hier nog onvoldoende in geslaagd. In 2009 wensen we dan ook hier een verdere bijsturing rond te doen. Vanuit het beleid werd daarom – binnen het strategisch beleidsplan – al een aantal doelstellingen/streefwaarden ingeschreven binnen de Balanced Score Card. Tevens werd begin 2008 een dossier ingediend en goedgekeurd door het Sociaal Fonds voor de Privéziekenhuizen om aan een grote groep medewerkers vorming/coaching te voorzien in het begeleiden van de hun toegewezen doelgroep. In het naja ar 2008 werden dan ook de nodige afspraken gemaakt omtrent de uitvoering van deze vorming. Zo zullen de psychologen vooral deze vorming coördineren. In 2009 verwachten we dan ook dat op de verschillende ziekenhuis- en PVT-afdelingen deze vorming wordt uitgevoerd en de medewerkers niet alleen meer kennis hebben van bepaalde psychopathologie die zich op hun afdeling voordoet maar ook specifieke begeleidingsvaardigheden kunnen verwerven in het omgaan met deze doelgroep. We kijken alvast hoopvol uit naar dit intense coachingsproces.
19
Daarnaast zullen er ook initiatieven genomen worden om de transfer van het geleerde naar de praktijk te bevorderen. Hiertoe zal het leerbeleid binnen het departement patiëntenzorg verder bijgestuurd en uitgewerkt worden. Waar in 2008 de verschillende stuurgroepleden gevormd werden in het neerschrijven van hun afdelingsvisie en afdelingsbeleidsplan, zal er in 2009 ook aanvang genomen worden met het uitschrijven van en
werken met ‘vormingsbeleidsplannen’ per afdeling. Opzet is om het vormingsbeleidsplan heel sterk te laten aansluiten bij het vooropgestelde afdelingsbeleidsplan. Evaluatie hiervan voorzien we tijdens de jaarlijkse ontmoeting tussen de directie en de stuurgroepleden en dit in het najaar 2009, begin 2010.
3.5 Pastoraal en ethisch beleid 3.5.1 Pastoraal beleid: opening nieuwe stille ruimte Sinds 12 oktober 2008 is de kloosterkapel niet meer in gebruik. Na het vertrek van de zusters Maricolen en het sluiten van het klooster, is met de sluiting van de kloosterkapel opnieuw een hoofdstuk omgeslagen in het rijke geschiedenisboek van ons psychiatrisch centrum. De kloosterkapel stond zeker al in 1885 op de huidige plaats en werd in 1913 grondig verbouwd, met als resultaat de bestaande kapel. Nu de kloosterkapel definitief werd gesloten, werd een nieuwe kapel/stille ruimte ingericht op de benedenverdieping van de afdeling Providentia. Het is een stemmige, intieme ruimte met plaats voor maximum 40 personen. De ruimte is ingericht met een altaar, tabernakel, lezenaar, kruisbeeld en twee bijbelse schilderijen over de verzoening. De zachte kant van het professionele zorgbedrijf In een tijd waarin de zorg steeds meer vermarkt wordt, is stevig management - de zakelijke, harde kant van de organisatie – hoogst noodzakelijk om de missie van het psychiatrisch centrum waar te kunnen maken. Het succes van ons centrum wordt evenzeer bepaald door de zachte kant, namelijk door de motivatie van de zorgverleners om op betrokken en professionele wijze zorg te dragen voor de kwetsbare medemens. Dit heeft te maken met bezieling, met spirit, met spiritualiteit. In de context van geprofessionaliseerde zorg behoren een traditioneel element als ‘roeping’ of een oud begrip als ‘caritas’ niet meer tot het moderne zorgdiscours. Toch is de intrinsieke betrokkenheid essentieel voor de diverse zorgverleners, al wordt in de dagelijkse arbeid die spirit in het werk nauwelijks nog gethematiseerd. Ook de erkenning van die betrokkenheid is essentieel: de passie voor het zorgberoep dreigt te verdorren en te verzakelijken wanneer er geen ruimte, geen taal, geen gelegenheid meer is om de compassie te thematiseren.
Het is binnen dit discours dat reflectie over de betekenis van de kapel voor het centrum plaats vindt. Wat de harde kant van de zorgorganisatie betreft, valt er immers totaal geen economisch voordeel te behalen uit de bekostiging van een kapel. Een kapel of stille ruimte is niet nuttig en dient tot niks. Maar dat het centrum er toch voor kiest om hiervoor kostbare ruimte en middelen te investeren, is een belangrijk statement. Het is een aanbod, een initiatief van een organisatie die met volle kracht optimale zorg wil verlenen en daarbij ook de zogenaamde zachte kant van zorg essentieel vindt. De kapel als verwijzing en vrijplaats De kapel is als het ware de ruimtelijke verwijzing naar en woordenloze taal voor datgene waar het dit centrum en al haar medewerkers uiteindelijk om begonnen is en nog steeds om gaat: vanuit innerlijke bewogenheid zorg bieden aan de kwetsbare medemens. Dit vormt de grondslag van het centrum, dit is het gemeenschappelijk project, hoe divers ieders taken en verantwoordelijkheden ook zijn om deze missie concreet te maken. Binnen het psychiatrisch centrum is de kapel dan een
bijzondere ruimte die te denken geeft, die herinnert aan en verwijst naar het gezamenlijke ideaal. Door de aanwezigheid van de kapel geeft het centrum een belangrijk signaal aan patiënten, bewoners en hun naasten, aan bezoekers en aan haar medewerkers: betrokkenheid, beleving en zingeving van zowel zorgvragers als zorgverleners hebben een eigen onvervangbare waarde naast verpleging, verzorging, begeleiding, facilitaire dienstverlening, … Het is voor patiënten, bewoners, familieleden en bezoekers goed te weten dat er ook letterlijk ruimte is voor geestelijk welzijn en spirituele beleving. Theologisch gezien is een kapel ‘voor de gelovigen een bijzonder teken, een blijvende verwijzing naar God die wel onzichtbaar blijft voor hun ogen, maar die zij in geloof midden onder hen aanwezig weten. Het is Gods huis te midden van de mensen’. Naast materiële verwijzing naar immateriële waarden is de kapel ook een vrijplaats, een ruimte om te zijn. Patiënten en bewoners lopen er binnen als zij in het hoofdgebouw zijn, of zij zoeken expliciet de stilte en de geborgenheid van deze ruimte op. Ze bidden er om kracht en troost, ze vinden er ruimte om te wachten, te denken, te hopen. Naast gebedsdiensten en bezinningen vindt er bovendien elke dag een eucharistieviering plaats waaraan de patiënten en bewoners kunnen deelnemen. De medewerker vindt er een toevlucht voor een moment van reflectie en rust. Beleidsplan pastorale dienst De bovenstaande thema’s van ‘verwijzing’ en ‘vrijplaats’ sluiten nauw aan bij de thema’s van het nieuwe pastorale beleidsplan, vorig jaar opgesteld door de pastores, in overleg met de pastorale werk- en stuurgroep. Het uitgangspunt van dit beleidsplan is de bevestiging van het huidige profiel van de pastorale dienst gekoppeld aan een sterke christelijke identiteit, een uitgesproken vrijplaatspositie en een selectieve structurele – niet inhoudelijke – integratie. Patiëntgericht pastoraat blijft een prioriteit van het pastorale zorgaanbod. Hiertoe zal het huidige aanbod op individueel en op groepsniveau gehandhaafd en eventueel – waar dit kan – uitgebreid worden. Er zal maximaal geïnvesteerd worden in de aanwezigheid van de pastores – zowel formeel als informeel – op de afdelingen. Het plan gaat ook dieper in op het pastoraat van de ontmoeting, waarin het gesprek fungeert als vrije ruimte waarbinnen de pastor een spiegel vormt waartegenover de patiënt zich bewust kan worden van zijn/haar
persoonlijke overtuiging en/of geloofsbeleving. Vanuit het perspectief van de pastorale dienst is deze vrije ruimte bovendien een plaats van Godsontmoeting, een plaats waar God de mens in al zijn kwetsbaarheid barmhartig tegemoet treedt. Dit wordt meer en meer de “core-business” van de pastorale dienst. De kunstwerken De in de nieuwe kapel geïntegreerde kunstwerken kunnen helpen om rust te vinden en tot contemplatie te komen. De twee bijbelse schilderijen zijn al een tijdje in het bezit van het centrum, maar hebben nu hun definitieve plaats gevonden. Ze werden geschilderd door Armand Demeulemeester († Ronse 2002), één van de belangrijkste Vlaamse religieuze kunstenaars van de laatste decennia. Ze heten beiden ‘de Verzoening’ en illustreren twee verhalen uit het Oude Testament. Het tabernakel en de kruisgroep zijn kunstwerken van de Leuvense beeldhouwer Willy Peeters. Op de drie zichtbare delen van het tabernakel staan verschillende bronzen afbeeldingen. Het bronzen kruisbeeld met een compositie van drie neerzakkende figuren onder de gekruisigde Christus is gebaseerd op een tekening uit het recente boek ‘Kleine Kruisweg met Thérèse’ (Iny Driessen en Willy Peeters , uitgeverij Carmelitana, 2008). Een nieuw altaar en een lezenaar met bijhorende sokkels voor de beelden zijn in hetzelfde materiaal uitgevoerd als de bestaande vaste kastenwand. De nieuwe ruimte is elke dag open voor iedereen die rust en stilte zoekt, die wil bidden of mediteren. Ook wordt er elke dag eucharistie gevierd om 9.30 uur.
21
3.5.2 Ethisch beleid 3.5.2.1 Nieuw ethisch advies De organisatie van de zorg evolueert van een voorzieningsgerichte naar een vraaggerichte structuur met netwerken, zorgcircuits en samenwerkingsverbanden in functie van specifieke doelgroepen. Meer samenwerking vereist meer overleg en communicatie tussen cliënt, professionele zorgverleners, mantelzorgers, familieleden en derden die op de cliënt betrokken zijn. Daarom was een nieuw advies nodig over “het uitwisselen van informatie bij het samenwerken in de geestelijke gezondheidszorg” (november 2004) dat in 2008 gereviseerd werd. In dit advies verstaan we onder informatie alle gegevens over de cliënt in zijn of haar leefwereld. Deze gegevens kunnen mondeling, elektronisch of via beelden verstrekt worden. We beperken ons tot het uitwisselen van informatie in een team, tussen zorgverleners in een netwerk en tussen zorgverleners en derden. De vragen die zorgverleners zich stellen bij het uitwisselen van informatie vinden niet steeds een afdoend antwoord in wat het recht voorhoudt in verband met het beroepsgeheim en de hulpverleningsplicht van de zorgverleners. Daarom vullen we in dit advies het recht aan met ethische principes en opties zonder tegen het recht te willen ingaan.
Voor de zorgverlening is het heel belangrijk dat het vertrouwen kan groeien en bewaard blijft in de vroegere, de actuele en de toekomstige zorgrelatie. Om dit vertrouwen zoveel mogelijk te bevorderen en te beschermen, hebben zorgverleners de opdracht om de persoonlijke levenssfeer van de cliënt te respecteren en het beroepsgeheim te bewaren. Deze twee contexten met hun onderliggende waarden leiden tot een spanningsveld tussen het vertrouwelijk houden en het meedelen van informatie.
Algemene principes: zorgvuldigheid en overleg Zorgvuldigheid Om zo zorgvuldig mogelijk af te wegen of ze informatie vertrouwelijk houden of meedelen, kunnen de zorgverleners de volgende tien criteria gebruiken. Waarom? 1. Met welk doel wordt de informatie meegedeeld? Wie? 2. Is de informatieontvanger voldoende betrokken? 3. Kan de informatieontvanger de informatie verwerken? 4. Wie is de meest geschikte informatieverstrekker? Wat? 5. Is de informatie relevant? 6. Is de informatie gepast? 7. Is de informatie gegrond en betrouwbaar? Hoe? 8. Wordt de informatie vertrouwelijk meegedeeld? 9. Wat zijn de gunstigste omstandigheden om informatie mee te delen? 10. Kan de cliënt aanwezig zijn bij het meedelen van de informatie? Overleg Aan de hand van deze criteria kan een visie en beleid uitgewerkt worden over het uitwisselen van informatie met de belangrijkste partners in de zorg. Vervolgens wordt vanuit een houding van kritische zelfbevraging het uitwisselen van informatie getoetst aan de zorgvuldigheidscriteria. Het toetsen van de criteria gebeurt in overleg met de zorgverleners in het team, met de cliënt zelf en met de zorgverleners of derden aan wie ze de informatie uitwisselen. Toepassingen: verschillende doelgroepen Informatie uitwisselen in een team van zorgverleners Afbakening Een team van zorgverleners omschrijven we als een duidelijk afgebakende en herkenbare groep van professionele zorgverleners uit één zorgeenheid die een gezamenlijke zorgopdracht voor een cliënt hebben en gebonden zijn aan het beroepsgeheim.
Algemene optie: voorwaardelijk gedeeld beroepsgeheim Als de zorgverleners gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de zorg voor een cliënt, moeten ze ook onder elkaar de relevante informatie kunnen uitwisselen om die verantwoordelijkheid te kunnen opnemen. Daarom vatten we het beroepsgeheim in een team op als een gedeeld beroepsgeheim. Men moet dan niet telkenmale de toestemming van de cliënt vragen. Buiten het team houden ze de informatie geheim. Het gedeeld beroepsgeheim in een team van zorgverleners is echter voorwaardelijk, en dus gebonden aan een aantal voorwaarden. De coördinator van het team heeft de bijzondere verantwoordelijkheid om na te gaan of deze voorwaarden vervuld zijn. 1. Het team van zorgverleners is duidelijk afgebakend en herkenbaar. 2. Het team heeft een gezamenlijke zorgopdracht. 3. De zorgverleners van het team zijn gebonden aan het beroepsgeheim. 4. Er is overleg met geïnformeerde toestemming van de cliënt. 5. Toepassing van de relevantiefilter en zorgvuldigheidscriteria. Verdere reflectie Disciplines in het team Omwille van het interdisciplinair karakter van het samenwerken in team geven we de voorkeur aan het interdisciplinair delen van informatie in een team boven het geheim houden van informatie binnen een discipline. Zorgverleners moeten dus goede redenen hebben om relevante informatie niet te delen met zorgverleners van een andere discipline in het eigen team. Verwijzing naar een ander team Bij een verwijzing naar een ander team binnen of buiten de voorziening is het verstrekken van informatie aan de zorgverleners noodzakelijk omwille van de kwaliteit en de continuïteit van zorg. De cliënt of de wettelijke vertegenwoordiger geeft hierbij zijn toestemming. Stagiairs Stagiairs kunnen voor een bepaalde periode tot het team van professionele zorgverleners behoren en kunnen dan de informatie delen vanuit het gedeeld beroepsgeheim van het team. Zij passen ook de relevantiefilter met grote zorgvuldigheid toe.
23
Informatie uitwisselen in een netwerk van zorgverleners Afbakening: netwerk van zorgverleners Een netwerk van zorgverleners kunnen we omschrijven als een duidelijk afgebakende en herkenbare groep van individuele zorgverleners of zorgverleners uit verschillende zorgeenheden die een gezamenlijke zorgopdracht voor een cliënt hebben en gebonden zijn aan het beroepsgeheim. Eerste optie: voorwaardelijk gedeeld beroepsgeheim Het gedeeld beroepsgeheim in een netwerk moet aan dezelfde 5 voorwaarden voldoen als het gedeeld beroepsgeheim in een team van zorgverleners. Omdat de zorgverleners uit verschillende zorgeenheden komen en de communicatie in een netwerk anders verloopt dan in een team is dit niet altijd eenvoudig. Daarom is extra zorgvuldigheid nodig om te toetsen of de voorwaarden voor het gedeeld beroepsgeheim voldaan zijn. Tweede optie: toestemming of anonimiteit Als aan één van de voorwaarden niet voldaan is, kan het gedeeld beroepsgeheim niet verantwoord worden. Dan vatten we het uitwisselen van informatie in een netwerk op als het verstrekken van informatie aan derden. Verdere reflectie: mantelzorgers in het netwerk Het opnemen van mantelzorgers in het netwerk kan alleen met de expliciete toestemming van de cliënt of diens wettelijke vertegenwoordiger. Informatie uitwisselen tussen zorgverleners en derden Afbakening: derden Derden zijn personen die geen zorgopdracht hebben voor de cliënt maar wel op een of andere wijze betrokken zijn op de cliënt Eerste optie: toestemming De zorgverleners overleggen met de cliënt en vragen een uitdrukkelijke toestemming. Ze houden rekening met de relevantiefilter en passen de zorgvuldigheidscriteria toe. Tweede optie: anonimiteit Het anoniem verstrekken van informatie is vooral van toepassing bij intervisie of supervisie en bij registratie of wetenschappelijk onderzoek.
Uitzondering: dreigende schade aan de integriteit Wanneer er ernstige schade dreigt aan de integriteit of het leven van de cliënt of een andere persoon en die schade alleen kan vermeden worden door het doorgeven van informatie dan moet het verstrekken van die informatie gericht zijn op het voorkomen of herstellen van die schade. Deze beslissing wordt getoetst aan de zorgvuldigheidscriteria en van daaruit gemotiveerd aan de cliënt. Verdere reflectie • Gerechtelijke instanties De twee opties en de uitzondering zijn ook van toepassing op het verstrekken van informatie aan gerechtelijke instanties. • Medecliënten De zorgverleners bespreken in het kader van de begeleidingsrelatie het belang van het respectvol omgaan met informatie over medecliënten. • Telefonisch contact Zorgverleners mogen alleen informatie via de telefoon geven indien ze zeker zijn van de identiteit van de persoon die opbelt en indien aan de bovenvermelde voorwaarden van overleg en zorgvuldigheid is voldaan. De zorgverleners overleggen vooraf met de cliënt welke informatie aan welke persoon zal mogen doorgegeven worden en de zorgverleners kunnen deze persoon aan de telefoon identificeren. Besluit In een team kunnen de zorgverleners een beroep doen op het gedeeld beroepsgeheim indien aan een aantal voorwaarden voldaan wordt met betrekking tot de samenstelling van de groep en de uitvoering van het gedeeld beroepsgeheim. Dan staan de waarden van zorg, integriteit of gezondheid voorop. Ook in een netwerk kunnen de zorgverleners een beroep doen op het gedeeld beroepsgeheim indien aan dezelfde voorwaarden voldaan wordt. Aan derden kunnen zorgverleners enkel informatie verstrekken indien ze daartoe de toestemming van de cliënt gekregen hebben of indien ze de informatie anoniem kunnen doorgeven.
3.5.2.2 Werking en structuur van de Commissie Ethiek GGZ Broeders van Liefde Overeenkomstig het KB van 1994 heeft de Commissie Ethiek GGZ Broeders van Liefde een drievoudige opdracht namelijk het geven van adviezen bij onderzoeksprotocollen, het verlenen van algemene zorgadviezen en het geven van adviezen voor specifieke individuele casussen.
Samenstelling De Commissie Ethiek GGZ Broeders van Liefde is samengesteld overeenkomstig het KB van 1994 en bestaat uit 15 leden waarvan 8 artsen. De andere leden zijn de voorzitter, de vice-voorzitter, de secretaris, een ethicus, een jurist en een externe huisarts. Het bureau bestaat uit een voorzitter (Prof Dr. Schotsmans), een vice-voorzitter (Dr. M. Malfroid), een ethicus (Prof. Axel Liégeois) en een secretaris (Jan Deckers). Voor haar werking delegeert de Commissie Ethiek GGZ haar bovenvermelde opdrachten aan twee subcommissies namelijk de Toetsingscommissie en de Begeleidingscommissie. Deze subcommissies leggen hun adviezen ter goedkeuring voor aan de Commissie Ethiek GGZ. De Commissie Ethiek GGZ komt tweemaal per jaar samen. Alle leden van de centrale en lokale toetsingscommissie worden uitgenodigd doch enkel de 15 leden van de Commissie Ethiek GGZ hebben stemrecht. Op de agenda staan de opvolging, de evaluatie en de goedkeuring van de activiteiten van de beide subcommissies. Voor de Toetsingscommissie worden de activiteiten geëvalueerd en goedgekeurd en worden de wetgeving en ontwikkelingen in de beoordeling van protocollen opgevolgd. Voor de Begeleidingscommissie worden de activiteiten geëvalueerd en goedgekeurd. De vergaderingen van de Commissie Ethiek GGZ, de Toetsingscommissie en de Begeleidingscommissie zijn niet openbaar. De informatie en besprekingen hebben een vertrouwelijk karakter en de leden zijn gebonden aan het beroepsgeheim.
Toetsingscommissie Deze commissie krijgt van de Commissie Ethiek GGZ de opdracht gedelegeerd om advies te formuleren bij onderzoeksprotocollen. Ze komt éénmaal per jaar bijeen, aansluitend bij een bijeenkomst van de Commissie Ethiek GGZ. Ze bestaat uit een centrale toetsingsgroep met deskundigen uit de sector GGZ van de Broeders van Liefde en uit lokale toetsingsgroepen met vertegenwoordigers per voorziening. De lokale toetsingsgroepen zijn samengesteld uit minstens drie leden waarvan minstens één arts en minstens één niet-arts. Voor onze instelling bestaat deze commissie uit dhr. Gerit De Sadeleer, mevr. Maria Eeckhout en dr. Elke Lievens. De vragen om advies worden gestuurd naar de secretaris van de Commissie Ethiek GGZ. De secretaris stuurt het protocol naar alle leden van de centrale toetsingsgroep, naar de leden van de lokale toetsingsgroep van de voorziening waarop het protocol betrekking heeft en naar de andere leden van de Commissie Ethiek GGZ. Begeleidingscommissie Deze commissie krijgt van de Commissie Ethiek GGZ een tweevoudige opdracht gedelegeerd namelijk om algemene zorgadviezen en om adviezen bij individuele casussen te formuleren. Deze commissie komt onder het voorzitterschap van Prof. Axel Liégeois viermaal per jaar bijeen. Ze bestaat uit leden van de Commissie Ethiek GGZ aangevuld met vertegenwoordigers uit de voorzieningen en andere deskundigen.
25
4 Belangrijke gebeurtenissen 4.1 Anders Gewoon Event Op vrijdag 25 april 2008 was het Psychiatrisch Centrum Zoete Nood Gods prominent aanwezig op het Anders Gewoon Event rond geestelijke gezondheid in het ICC te Gent. Door zowel hulpverleners als patiënten vanuit verschillende afdelingen was er maanden op voorhand naarstig gewerkt rond het uitbouwen van een kunsttentoonstelling met als thema ‘Ook in jouw dorp’. Opzet was om aan de vele bezoekers die dag duidelijk te maken dat er in ieder dorp mensen aanwezig zijn met psychiatrische problemen en dat dit gewone mensen zijn. Mensen van vlees en bloed met ook hun verlangens, emoties, gedachten, … In de verschillende kunstwerken – foto’s, maquette, beeld – werd zowel het dagelijkse leven uitgebeeld als informatie verstrekt over de verschillende ziektebeelden. Afgaande op de vele bezoekers die onze stand bezochten alsook de vele interessante vragen die gesteld werden, mogen we besluiten dat we als voorziening zeker een bijdrage geleverd hebben aan een positievere beeldvorming omtrent geestelijke gezondheid. Daarnaast hebben meerdere
hulpverleners mogen ervaren dat – ondanks het ziektebeeld van de patiënten – sommigen getalenteerd zijn met bijzondere eigenschappen. Het samen mogen werken aan een project, het doorbreken van de klassieke rolpatronen hulpverlenerpatiënt heeft er eveneens toe bijgedragen om in de toekomst verder te werken aan het empoweren van de patiënt en dit tevens binnen de klassieke behandeling.
4.2 Participatie aan Open Bedrijvendag Naar jaarlijkse traditie zetten op zondag 5 oktober 2008 heel wat bedrijven hun deuren wagenwijd open voor het grootste evenement in Vlaanderen, Open Bedrijvendag. Ook ons centrum besliste om dit jaar deel te nemen. De respons die wij mochten ontvangen na onze deelname aan Open Monumentendag in 2007 was uitermate positief. Een vervolg hierop kon dus niet uitblijven… Een deelname aan Open Bedrijvendag is een ideale manier om de buitenwereld te laten kennismaken met onze organisatie en haar activiteiten. Wat er precies allemaal gaande is binnen de muren van een psychiatrisch centrum is niet altijd even duidelijk voor de buitenwereld. Vaak hebben mensen verkeerde of verouderde ideeën over wat psychiatrie precies inhoudt. De bezoekersenquêtes bevestigden dat. Het thema voor de editie van dit jaar was ‘Technologische innovatie’. De aanpak voor Open
Bedrijvendag was iets ruimer en grootser opgevat dan Open Monumentendag. In het gebouw Providentia konden bezoekers een kijkje gaan nemen op onze verschillende administratieve diensten. Ook de fitnessruimte, het computerleslokaal (met demo’s en workshops), de ergotherapie/ keramiekruimte, de kinesitherapie en de pastorale dienst in dit gebouw namen deel. De bedrijfsfilm, die eind mei in ons centrum werd gedraaid, kon men bekijken in de feestzaal en de cafetaria. Nieuw dit jaar was de rondleiding in de keuken waar bezoekers konden kennismaken met het ganse
27
bereidingsproces vanaf het leveren van de voedingsstoffen tot de maaltijdbereiding en -bedeling. Het internetcafé en de andere facilitaire diensten (technische dienst, schoonmaakdienst en wasserette) werden eveneens in de kijker gezet. Een fototentoonstelling van de kunstacademie, een (foto)tentoonstelling over de psychiatrie van vroeger, kunstwerken van patiënten en bewoners kruidden het geheel. De afdeling Nieuwemeers nam deel met een fotoreportage over het leven en werken in de moderne psychiatrie en een voorstelling van de geplande nieuwbouwprojecten
en het masterplan. Ook het activiteitencentrum SAVA was vertegenwoordigd in de feestzaal. Tussen de vele bezoekers bevonden zich ook heel wat geïnteresseerde werkzoekenden. Deze mensen konden terecht op het jobinfopunt in de wintertuin van het kloostergebouw. Het dagcentrum Emmaüs vulde zijn deelname in door een voorstelling van de verschillende leefgroepen en begeleidingsmethodieken bij deze verschillende doelgroepen. In totaal mochten wij ongeveer 900 bezoekers verwelkomen.
4.3 Kwaliteitsverbetering facilitaire dienstverlening: studie en doorlichting van de schoonmaak in samenwerking met Advibel De schoonmaak binnen een bedrijf is een complex gegeven. Verschillende deelaspecten vragen een professionele benadering en een aanpak die het nattevingerwerk overstijgt. Advibel Schoonmaakconsulting was voor ons de ideale partner om onze schoonmaakorganisatie aandachtig onder de loep te nemen. Met een wetenschappelijk onderbouwd calculatieprogramma werden al de verschillende deelfacetten op een betrouwbare en overzichtelijke manier in kaart gebracht en geanalyseerd. Bij de calculatie werd rekening gehouden met: • De aard van het gebouw • Het type lokaal • De vervuilingsgraad en aard van de vervuiling per lokaal • De m² per lokaal • Gestelde kwaliteitseisen per lokaal met het oog om de hygiëne binnen het centrum te waarborgen • Bovenstaande parameters werden vertaald in frequenties, aantal schoonmaakbeurten per lokaal Op basis van de verkregen resultaten zijn we aan de slag gegaan. De calculaties werden opgedeeld in werkplekken waardoor gelijke werkdruk ontstond voor alle medewerkers. Zo werd de schoonmaakorganisatie binnen onze instelling geperfectioneerd en precies afgestemd op onze reële schoonmaakbehoeften. Een nieuwe en rendabele organisatie werd geïntroduceerd waarbij alle economische en ergonomische behoeften werden ingevuld. In onze instelling moeten er dagelijks 25 schoonmaakprogramma’s ingevuld worden om een oppervlakte van 20.466 m² te reinigen. Hiervoor hebben we 23.67 FTE nodig.
Elke werkplek heeft een map waarin men het schoonmaakprogramma, het schoonmaakrooster, het noodprogramma, de invulroosters, de instructiefiches, de afdelingsgebonden info en een memoblad terugvindt. Vanaf maart 2009 starten wij met een kwaliteitscontrolesysteem. Deze is gebaseerd op een snelcontrole. Met de snelcontrole kunnen we op steekproefsgewijze controleren of de taken van het schoonmaakprogramma correct uitgevoerd zijn. Dankzij het softwarepakket worden korte maar regelmatige controles een beheersinstrument van de schoonmaakkwaliteit. Overzichtelijke rapporten zullen de gegevens samenvatten waarover wij moeten beschikken om de geleverde prestaties doelgericht bij te sturen. Belangrijk om weten is dat wij de menselijke factor op geen enkel moment uit het oog verloren zijn. Een tevreden en gemotiveerde ploeg is immers een belangrijke bepalende factor voor rendabiliteit van de schoonmaak.
4.4 Optimalisatie uurroosterplanning 2008 was een jaar van verandering op het gebied van de strikte toepassing van de sociale wetgeving en uurroosterplanning. De aanleiding was een bezoek van de arbeidsinspectie aan een aantal algemene ziekenhuizen en de aankondiging dat ook andere (psychiatrische) ziekenhuizen mogelijks geïnspecteerd zullen worden. Bijgevolg is onze organisatie niet bij de pakken blijven zitten. Vooreerst werd een centrale werkgroep samengesteld. Aansluitend werden de bevindingen van deze werkgroep besproken met de werknemersafgevaardigden op de interzetel. Op het lokale niveau werd een werkgroep opgericht die de centrale richtlijnen naar lokaal toepasbare afspraken vertaalde. Heel wat medewerkers volgden hiervoor specifieke opleidingen of woonden studiedagen bij om met actuele kennis van zaken aan deze uitwerking te kunnen participeren. Het eindresultaat van de lokale werkgroep was een nota met een bijhorende lokaal ontwikkelde software om in eerste fase de uurroosterplanning binnen de diverse departementen op correcte en uniforme wijze te kunnen uitvoeren. In dit huidig
systeem wordt de sociale wetgeving correct toegepast, op enkele uitzonderlijke bijna niet te vermijden situaties na. Alle leidinggevenden binnen het psychiatrisch centrum kregen een interne opleiding en brachten op hun beurt hun kennis over op hun teamleden. In 2009 wordt er werk van gemaakt om over te schakelen naar een meer gespecialiseerde software die extern aangekocht zal worden. Deze software zal de afdelingshoofden toelaten op efficiëntere wijze te plannen. Deze software zal ook perfect integreren met deze voor aanwezigheidsregistratie en met de loonadministratie.
4.5 Uitkomstenmanagement in de GGZ in Vlaanderen Omschrijving Het meten van uitkomsten duikt meer en meer op in de gezondheidszorg, inclusief de geestelijke gezondheidszorg. De Vlaamse overheid gaf in 2006 de opdracht aan de Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheidszorg (VVGG) om wetenschappelijke ondersteuning te bieden bij het meten van behandelingsresultaten. Het doel van de opdracht is een antwoord te verkrijgen op drie vragen: • Wat zijn de uitkomsten van een behandeling in de geestelijke gezondheidszorg? • Hoe kunnen de verschillende soorten uitkomsten gemeten worden? • Wat doen de zorginstellingen en de overheid met deze resultaten?
De vier kwadranten Uitkomstenmanagement gaat over het meten van resultaten van een behandeling. Walburg (2003) ziet uitkomstenmanagement als een voortdurend verbeteren van zorguitkomsten van de best mogelijke zorgprocessen met het meest efficiënte gebruik van hulpmiddelen. Hierbij maakt hij gebruik van 4 kwadranten: • Klinische uitkomsten: Deze onderzoeken symptoomreductie. • Functionele uitkomsten: Deze geven een beeld van de kwaliteit van leven en de zelfredzaamheid in het dagelijkse leven. • Tevredenheid door de patiënt en de omgeving over het zorgproces en zorgresultaat. • De kosten van het zorgproces, kosteneffectiviteit of doelmatigheid.
29
Uitkomstenmanagement in de eigen instelling Het is de bedoeling om in het eerste semester van 2009 met dit project van start te gaan. Op twee pilootafdelingen (Esperanza 1 doelgroep stemmingstoornissen) en op Egidius (doelgroep verslavingszorg) zullen de uitkomsten van de behandeling gemeten worden volgens het kwadrant van Walburg. Later zal het uitkomstenmanagement uitgebreid worden naar de andere afdelingen. Doelstelling van het uitkomstenmanagement: • Aantoonbare verbeteringen van klinische resultaten bereiken. • Een algemene kwaliteitsverbetering in de instelling bereiken. • Feedback krijgen over de efficiëntie van een behandelmethode voor een bepaalde doelgroep. • Beogen van tevredenheid door de patiënten. • Goede, ervaren kwaliteit van leven bieden aan de patiënt. • Implementeren van het project tegen aanvaardbare kosten. Gebruik op de afdeling Esperanza 1 Eind 2006, bij het opstarten van de cognitieve gedragstherapeutische groepstherapie voor depressieve patiënten, werd de effectiviteit van deze behandelmethode al nagegaan a.h.d.v. de MADRS (Montgomery Asberg Depression Rating Scale). Bij het instappen in het project werden
de pre- en de postmeting uitgebreid met twee bijkomende meetinstrumenten nl. de Beck-NL- II (Beck Depression Inventory) en de HoNos (Health of the Nation Outcome Scales). Deze meetinstrumenten worden dus enkel afgenomen bij de patiënten die deelnemen aan de groepstherapie. De MADRS en de Beck-NL- II meten klinische uitkomsten. De MADRS wordt afgenomen door de psychologe en de Beck-NL-II wordt ingevuld door de patiënt zelf. De HoNos geeft een beeld over de kwaliteit van het leven van de patiënt. Deze test meet de geestelijke gezondheid en het sociaal functioneren. Deze test wordt ook ingevuld door de psycholoog. De VVGG gaf advies bij de keuze van de meetinstrumenten en gaat in de toekomst ondersteuning bieden bij de verwerking van de testresultaten. Gebruik op de afdeling Egidius Omwille van de vrij homogene doelgroep besloot deze afdeling ook deel te nemen aan dit project. De definitieve keuze van het meetinstrument moet nog gemaakt worden door de stuurgroep. De VVGG adviseerde de EuropASI (European Addiction Severity Index) en de MATE (Measurement in the Addictions for Triage and Evaluation). De EuropASI bevat twee modules. De MATE bestaat uit vijf modules en de afname duurt ongeveer twee uur. De stuurgroep zal beslissen, indien ze voor de MATE kiest, of de test in zijn geheel zal afgenomen worden of dat er slechts enkele modules zullen uitgenomen worden.
4.6 Start van de elektronische handtekening (Elodis) Begin 2007 was de afdeling Emmaüs de laatste afdeling die overschakelde op modus 2 binnen infomedic. Hiermee werd een eerste fase afgerond omtrent het opstarten van het infomedic verhaal binnen onze voorziening. Gedurende de periode tussen 2007 en heden zijn er nog een aantal aanpassingen geweest aan het programma en dit op basis van de eerste ervaringen van de gebruikers.
Een probleem dat zich echter bleef voordoen, is het gegeven dat een aantal voorschriften en verpleegkundige nota’s nog steeds dienden gevalideerd te worden d.m.v. de geschreven handtekening van de arts. Al snel werd de omslachtigheid en de traagheid van dit gebruik als een knelpunt benoemd door heel wat gebruikers. Vanuit de vzw Provincialaat van de Broeders van Liefde werd er intussen mee ingestapt in een project van FOD
omtrent het zoeken naar een oplossing voor intra-muros elektronische of digitale handtekening in gezondheidszorginstellingen, ELODIS genaamd (Electronic Or Digital Signature Implementation System). Dit alles resulteerde in een Elodis-richtlijn: binnen de gezondheidszorginstellingen is een elektronische handtekening voldoende mits aan een aantal (informatica)technische en vooral procedurele zaken voldaan zijn. In deze bijdrage
wensen we enerzijds stil te staan bij deze Elodisrichtlijn en anderzijds de uitwerking en betekenis hiervan voor ons centrum te belichten. Stand van zaken omtrent de invoering van de elektronische handtekening. Eind november 2007 kregen de instellingen van de Broeders van Liefde vanuit de FOD de toestemming om met de implementatie van Elodis aan de slag te gaan. Voorwaarde was wel dat de voorzieningen overgeschakeld waren op modus 2, wat ook zo is voor ons centrum. Nu, om te kunnen overschakelen naar Elodis dient men te voldoen aan een aantal (informatica)technische en vooral procedurele zaken. Deze zaken zijn gebundeld in een actielijst en worden geformaliseerd in 4 ondertekende protocollen. Kort samengevat komen deze op het volgende neer: • Aangepaste bedrijfscode m.b.t. het gebruik van software, interne, PC, ... met daarin waarborgen i.f.v. betrouwbaarheid, gebruikersbeheer, paswoordbeheer, veiligheid, …; • Een algemene overeenkomst tussen de algemene, de medische, de administratieve – lees informaticaen patiëntenzorgdirectie. Deze overeenkomst heeft tot doel de algemene technische en procedurele afspraken duidelijk te maken die in het PC Zoete Nood Gods gehanteerd worden voor het gebruik van de elektronische handtekening in het departement patiëntenzorg; • Een individuele overeenkomst voor elektronische handtekening waar iedere gebruiker een document ondertekent waarin hij enerzijds de elektronische handtekening erkent als valide en gelijksgesteld aan zijn handgeschreven handtekening, anderzijds erkent kennis te hebben van bovenstaande overeenkomsten; • Een overeenkomst binnen het medisch farmaceutisch comité waarin infomedic als alternatief voor het handgeschreven en getekend voorschrift wordt goedgekeurd met daarin een verwijzing naar voorgaande documenten. Zodra deze vier protocollen gevalideerd zijn, kan infomedic voor de meeste voorschriften volledig elektronisch worden en dit op voorwaarde dat iedere gebruiker de individuele overeenkomst ondertekend heeft. Verdere uitwerking van Elodis binnen het centrum In overleg met de lokale stuurgroep Izoproc is besloten om in 2008 de implementatie van Elodis verder voor te bereiden. Hiervoor werd een actielijst opgesteld die grotendeels in 2008 werd
afgehandeld. Onderstaand benoemen we nog even kort de belangrijkste punten: • Informatieverstrekking naar de medewerkers omtrent Elodis. Via de verschillende informatiekanalen werden de medewerkers geïnformeerd over het project Elodis. • Verificatie van de beroepskwalificatie van de zorgverstrekkers. Er werd een systematische verificatie uitgevoerd van de beroepskwalificatie van de zorgverstrekkers die bevoegd zijn om binnen de instelling te presteren. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het inschrijvingsnummer dat door de Provinciale Commissie wordt toegekend aan de verpleegkundigen en de zorgkundigen. Er werd dan ook gevraagd om dit inschrijvingsnummer door te geven aan de personeelsdienst. Dit unieke nummer wordt tevens gebruikt als registratiecode binnen Elodis. Concreet betekent dit dat verpleegkundigen een elektronische handtekening zullen plaatsen en dit bij de volgende acten: klaarzetten van medicatie, toedienen of meegeven van medicatie, het opmaken van een verpleegkundige nota, … • Het ondertekenen van de verschillende bijeenkomsten. Aan de medewerkers werd gevraagd om deze individuele overeenkomst te ondertekenen. • Afspraken omtrent audits en controles. Er dient binnen de voorziening een persoon te worden aangesteld om de invoering te controleren van de elektronische handtekeningenovereenkomsten met de gebruikers van het informaticasysteem. Deze persoon zal op regelmatige tijdstippen een terugkoppeling aan de directie geven. • Up-date van het gebruikersbeheer met toezicht op toegangsrechten en handtekeningbevoegdheden. Samenvattend kunnen we stellen dat we binnen de voorziening een tweede en noodzakelijke stap aan het zetten zijn binnen het informatiseringsproces en dit met als doel om nog efficiënter te kunnen werken. Momenteel zijn een aantal noodzakelijke voorbereidingen achter de rug en wordt er nu gewacht op verdere afspraken vanuit de centrale werkgroep. Wanneer alles zal afgerond zijn, hopen we op deze manier weerom een bijdrage geleverd te hebben aan onze kwaliteitsvolle zorg. Immers, de vrijgekomen tijd – door niet meer met afgedrukte documenten te moeten werken – kunnen we dan hopelijk opnieuw investeren in het directe patiëntencontact.
31
5 Hoogtepunten 5.1 De afdelingsvisie als een noodzakelijk instrument in de uitbouw van goede zorg Binnen het verpleegkundig en paramedisch departement is er in 2008 heel wat tijd gespendeerd aan het (opnieuw) uitschrijven van de afdelingsvisie. Onder het begrip afdelingsvisie bedoelen we een beeld op langere termijn (bijvoorbeeld 5 jaar) waarheen de afdeling zich moet ontwikkelen en dit om de organisatievisie te kunnen realiseren. De keuze om in 2008 rond afdelingsvisie te gaan werken, werd ingegeven vanuit verschillende redenen. We benoemen er enkele. De afdelingsvisie als communicatie-instrument binnen de verdere uitbouw van zorgcircuits en netwerken Doorheen het overleg met de verschillende externe partners kwam naar voor dat het belangrijk is om het eigen aanbod zeer goed te definiëren. Het is pas vanuit de goede kennis van elkaars aanbod dat men verder kan differentiëren en hiaten binnen het zorgaanbod kan opsporen. Binnen deze afstemming met de verschillende externe partners is het dan ook belangrijk een goed zicht te hebben op het eigen behandelaanbod. Nood aan een duidelijke definiëring van de doelgroepen per afdeling Doorheen de voorbije jaren en de verdere uitbouw van de verschillende afdelingen, was er tussen bepaalde afdelingen onduidelijkheid gekomen omtrent de afbakening van de doelgroep. Bijvoorbeeld: Waar dient de fysieke ontwenning van personen met een alcoholprobleem te gebeuren? Is dit op de crisisafdeling of dient de verslavingszorg daar zelf voor in te staan? Wat bepaalt dat een psycho-geriatrische patiënt op de afdeling Esperanza 1 wordt opgenomen en wanneer op de afdeling Theresia? …. Met het uitschrijven van de afdelingsvisie waarin het definiëren van de doelgroep, het bepalen van inclusie- en exclusiecriteria een belangrijk onderdeel is, is getracht op deze vragen een antwoord te formuleren en zodoende een dialoog op gang te brengen t.b.v. de uitbouw van het interne zorgcircuit.
Nood aan een duidelijk behandelprogramma Vanuit het gegeven dat het doelgroepenbeleid een verdere verfijning vroeg, stelden we vast dat de multidisciplinaire behandelteams moeilijkheden hadden om hun vooropgesteld behandelprogramma aan te bieden. Deels kwam dit vanuit de ervaring dat hun bestaande behandelprogramma niet meer aansloot bij de noden van de patiënt, deels omdat het mutatiebeleid niet toeliet dat het behandelprogramma van de desbetreffende patiënt op die afdeling afgewerkt werd. Overleg tussen de afdelingen drong zich op. Het beschikken over een uitgeschreven afdelingsvisie, het kunnen aftoetsen van deze visie bij elkaar en de koppeling ervan binnen de organisatievisie is dan ook een conditio sine qua non waarrond het overleg kon georganiseerd worden. Vanuit deze en nog andere bekommernissen, werd er in 2008 heel veel energie gestoken in het herdefiniëren van de afdelingsvisie. Hiervoor werd een project opgezet waarbij er – naast de begeleiding vanuit de stafdienst patiëntenzorg en kwaliteitscoördinator – er eveneens externe begeleiding/coaching voorzien werd. Het project werd opgedeeld in een viertal fasen. In een eerste fase werd er aan de verschillende stuurgroepen (beleidsteams per afdeling) een intense vorming aangeboden omtrent het werken vanuit een afdelingsvisie.
33
Inhoudelijk werd hierbij aandacht gegeven aan o.a. het belang van een afdelingsvisie met daarbij aandacht voor het omschrijven van de doelgroep, het bepalen van de aangeboden zorgfuncties, de behandelvisie (hoe kijken we naar bepaalde pathologie), het bepalen van de behandeldoelstellingen, het zo concreet mogelijk gaan uitschrijven van een behandelprogramma (start, duurtijd, de inhoudelijke invulling ervan, …), het benoemen van de begeleidingsmethodieken, enz. In een tweede fase werden de stuurgroepen zelf aan het werk gezet. Aan de verschillende stuurgroepen werd dan ook gevraagd een terugkoppeling te doen van deze vorming aan alle stuurgroepleden en aan de basismedewerkers van hun afdeling. Op verschillende afdelingen zagen we dan ook verschillende werkgroepen/adhoc groepen ontstaan die zich met bepaalde deelaspecten van de afdelingsvisie bezig hielden. Rekening houdende met onze participatie aan de Open Bedrijvendag op 5 oktober 2008 was het streefdoel om het raamwerk – lees de grote lijnen – van de afdelingsvisie rond te hebben tegen begin september 2008. In deze opdracht zijn ook alle stuurgroepleden geslaagd en konden we aan de vele bezoekers van die dag ook al menige deelaspecten van de afdelingsvisie terugkoppelen.
Momenteel zit het project in een derde fase. In deze fase – die voorzien is tot juni 2009 – wordt er systematisch een overleg gepland tussen de directie en de verschillende teams met daarbij de bespreking van de afdelingsvisie als centraal agendapunt. Men kan deze fase omschrijven als het fiatteren van de afdelingsvisie. Het goedkeuren van deze afdelingsvisie is niet onbelangrijk. Immers in de toekomst zullen de verschillende afdelingsbeleidsplannen hierop geënt worden en zal het eigen vormingsplan getoetst worden aan deze afdelingsvisie. Eens nu de afdelingsvisie goedgekeurd wordt, treedt de vierde fase van het project in werking, m.n. de communicatie ervan en dit zowel intern als extern. De interne communicatie zal vooral gebeuren via de formele overlegkanalen zoals o.a. het overleg directie-geneesheren (POC), het kwarto-overleg en via de afdelingshoofdenvergadering. De communicatie naar de basismedewerkers zal naast de terugkoppeling door de eigen stuurgroepleden verder gebeuren via o.a. de eigen nieuwsbrief Ter Sprake. Binnen de voorziene rubriek zullen de verschillende afdelingsvisies uitvoerig toegelicht worden. Wat de externe communicatie betreft (partners GGZ, huisartsen, …) zal de afkondiging van de verschillende afdelingsvisies gebeuren via o.a. de eigen website, de opmaak van aangepaste afdelingsbrochures, afdelingsflyers, enz.
5.2 Pilootproject voeding: een stand van zaken In juni 2007 ontving onze voorziening een schrijven van de FOD (federale overheidsdienst voor volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu) met een oproep tot kandidaatstelling voor een pilootproject met het oog op het aanstellen van een voedingsverantwoordelijke en een voedingsteam in het kader van het nationaal voedings- en gezondheidsplan voor België (NVGP-B). In respons op deze oproep hebben wij ons kandidaat gesteld en in september heeft men ons meegedeeld dat het project van start ging op 1 oktober 2007. In totaal hebben 40 ziekenhuizen zich ingeschreven voor dit project en alle deelnemende instellingen ontvangen hiervoor €10.000. In 2008 werd dit project verder gezet op de afdeling Theresia en werd ook begonnen met de uitbreiding naar andere afdelingen. Binnen onze voorziening wordt er heel wat aandacht gegeven aan het verstrekken van kwaliteitsvolle zorg. Dit project wordt dan ook volledig ingepast in het algemene kwaliteitsbeleid. Enerzijds wordt er al lang gewerkt conform de vereisten van de overheid i.v.m. kwaliteit en veiligheid, anderzijds wordt er getracht om ook nog eigen kwaliteitsprojecten op te stellen. Zo zijn we in april 2006 gestart met een kwaliteitsproject over de verbetering van de communicatie tussen de voedingsdienst en de verschillende afdelingen met daarbij aandacht voor de voedingsnoden van de patiënt. Het feit dat deze groep op geregelde tijdstippen al samen kwam en de thematiek al projectmatig benaderde, lijkt ons een surplus in het ontwikkelen van een voedingsbeleid. Zo werd ook in het recente verleden al eens een berekening gedaan van de voedingswaarde van de hoofdmaaltijd en de resultaten hiervan vergeleken met de vooropgestelde normen voor ouderen. Verder zijn we in 2005 ook gestart op de verschillende afdelingen met het energieprogramma. In dit psycho-educatief programma gingen we vooral in op de thematiek van voeding en de preventie van overgewicht. Deze kennis is zich nu aan het ontwikkelen binnen het centrum. Graag hadden we dan ook onze kwaliteitsvolle zorg over de ‘ondervoede’ patiënt verder opgebouwd. Vanuit onze voorziening zijn we in het voedingsproject ingestapt met de Sp-afdeling Theresia. Op deze psycho-geriatrische afdeling richten we ons in hoofdzaak naar de behandeling en begeleiding van de ouderen met o.a. cognitieve stoornissen (dementie). Niet alleen het dementerende gedrag op zich maar ook de daarbij horende gedragsproblemen zorgen vaak voor een verminderde voedselinname bij de patiënt. Binnen dit pilootproject wilden we dan ook nagaan in
hoeverre de bestaande richtlijn concreet vertaald kan worden binnen het psychiatrische werkveld en in het bijzonder bij deze psycho-geriatrische populatie. In onze aanpak op de afdeling Theresia vinden we dat het in de eerste plaats de taak is van de diëtiste om alle ondervoede patiënten te screenen maar daarnaast willen we eveneens dat alle andere disciplines hierbij betrokken worden. Dit impliceert dat alle ondervoede patiënten wekelijks op de patiëntenbespreking dienen geëvalueerd te worden. In de aanpak van de voedingsproblematiek op de afdeling Theresia werden reeds volgende keuzes gemaakt: • In het actieplan wordt er zoveel mogelijk voor gekozen om de voeding te ondersteunen met orale voedingssupplementen (in de normale en natuurlijke consistentie). • De zelfstandigheid van de patiënten wordt zoveel mogelijk bevorderd. Men wil de zelfzorg zoveel mogelijk stimuleren (model van Orem). Hiervoor wil men ook de patiënten gaan groeperen tijdens het maaltijdgebeuren. • De oorzaak wordt zoveel mogelijk direct aangepakt: bij de concrete aanpak van ondervoeding wordt er zoveel mogelijk vertrokken vanuit de verpleegproblemen: ‘weigeren van voeding’, ‘ziekte’, ‘slikproblemen’ en ‘kauwproblemen’. • Op het vlak van interne communicatie werden al volgende initiatieven genomen: een aantal documenten dienen op intranet ter beschikking te zijn, zodat zij tegelijkertijd door de verschillende disciplines kunnen geraadpleegd worden.
35
•
De externe communicatie bij opname en ontslag zal meer onze aandacht verdienen. Wij kiezen ervoor om bij alle opnames de rol van de familie en/of de begeleiders te benadrukken. Ook de transmurale aanpak bij ontslag moet verbeteren. Er werd een aangepast ontslagdocument ontworpen en de contacten via reeds bestaande samenwerkingsverbanden dienen nog meer uitgewerkt. Het is namelijk zo dat op de afdeling voor psycho-geriatrie we o.a. een grote instroom van patiënten zien vanuit de thuiszorg en residentiële voorzieningen (woon- en zorgcentra). Momenteel wordt er nog maar weinig aandacht gegeven aan het voedingsplan van de patiënt. We zijn ervan overtuigd dat door het participeren aan dit project we ook gerichter informatie kunnen doorgeven naar de thuiszorg bij het ontslag van de patiënt.
In ons ziekenhuis worden de maaltijden momenteel op de verschillende afdelingen op een verschillende wijze aangeboden. Van self-service (patiënten proportioneren zelf ) tot het volledig overnemen van het voedingsgebeuren bij de patiënt (patiënten worden gevoed). Vanuit o.a. het milieutherapeutisch denken, worden er vanuit de directie kritische vragen gesteld over de gehanteerde organisatie. Door participatie aan dit project, wensen we de bestaande organisatie kritisch te kunnen bekijken en menen we dat we – op termijn – een juist leefklimaat kunnen aanbieden, waarbij de omgevingsfactoren zoals de sfeer, de infrastructuur, de bediening, de gedragsinterventies van de medewerkers, de bestaffing, … allen bijdragen tot een optimaal afdelingsklimaat t.b.v. het maaltijdgebeuren. Wanneer we momenteel de dagdagelijkse praktijk beschouwen, merken we dat heel wat voedingsmiddelen die geleverd worden aan de afdeling, opnieuw de afdeling verlaten zonder benut te zijn. Vanuit de HACCP-reglementering betekent dit dat deze ‘overschotten’ naar de afvalberg verwezen worden. Dit voedselafval betekent enerzijds een gigantische kost op jaarbasis. We wensen het hier dan nog niet te hebben over de ethische aspecten ervan. Anderzijds gaan we er vanuit dat er zich toch een aantal ‘ondervoede’ patiënten binnen het centrum bevinden. Wij hopen dat een aangepast en doorgevoerd voedingsbeleid een positieve bijdrage kan leveren aan het terugdringen van zowel de directe voedingskost als de indirecte kosten (o.a. langere verblijfsduur door ondervoeding, verhoogd medicatiegebruik).
Sinds oktober 2008 is het bekend dat er vanuit de federale overheid een verdere financiering zal voorzien worden voor een voortzetting van dit project. Dit wil zeggen dat alle ziekenhuizen die een positieve evaluatie krijgen dit werk mogen verder zetten. Het is daarna de bedoeling om dit project binnen onze voorziening te laten uitdeinen naar andere afdelingen. Zeker naar de afdelingen die te maken hebben met ondervoeding. De procedures en de documenten die op Theresia werden ontwikkeld zullen ook aan die afdelingen ter beschikking worden gesteld. Al van bij de aanvang van het project werd één van onze diëtisten aangesteld als algemeen voedingsverantwoordelijke (overkoepelend) maar sinds september 2008 werd er ook voor gekozen om op elke afdeling een ‘referentiepersoon voeding en gezonder leven’ aan te stellen. Onze voorziening probeert nu eveneens middelen vrij te maken om vanaf 2009 een diëtist voor 50% op de afdelingen zelf in te schakelen. Daarnaast blijft opleiding onze volle aandacht vragen en daarom zal er op de pilootafdeling in februari 2009 een ‘training on the job’ plaats vinden. De verdere ‘veralgemening naar het volledige ziekenhuis’ wat in 2007-2008 vooral met communicatie en informatie werd aangevat, zal verder worden opgevolgd. Onze hoofddoelstelling blijft in 2009 om de kwalitatieve zorg rond voeding binnen het Psychiatrisch Centrum te versterken. We willen dit ondermeer doen door twee reeds geïmplementeerde projecten – voedingsproject omtrent ondervoeding en ‘Energie & Mijn Gezondheid’ en project omtrent overvoeding – elkaar te laten versterken. Het project ondervoeding kijkt naar voeding vanuit de verantwoordelijkheid van de instelling/zorgverlener en wenst organisatorische en structurele processen te versterken (vertrekt vanuit een probleem). Het project energie wenst de patiënt centraal te stellen in het proces naar een evenwichtige voedingsgewoonte (als onderdeel van gezondere leefgewoonten), waarbij instelling en zorgverleners de patiënt ondersteunen om zelf te ijveren voor een gezondere keuze, maar ook door zelf gezondere keuzes te maken (vertrekt vanuit een aandachtspunt). Door de combinatie van deze projecten kunnen een aantal organisatorische en structurele keuzes gezonder leven toegankelijker maken voor mensen binnen de GGZ.
Gezien de verplichtingen van het contract zal onze voorziening uiteraard verder de screenings uitvoeren en de andere gegevens verzamelen zodat het probleem van malnutritie zo volledig mogelijk in kaart kan gebracht worden (bij start, tijdens verblijf, enz.) Maar daarnaast willen wij ook terug een tevredenheidsbevraging doen over het voedingsgebeuren in onze instelling, zodat onze eigen diensten over zoveel mogelijk info beschikken.
Wij streven er tenslotte naar om in 2009 de interdisciplinaire communicatie (arts, verpleegkundigen, therapeuten, logistieke diensten, directie, staf, …) te kunnen versterken en ons eveneens te focussen op de externe communicatie met het netwerk na ontslag (huisarts, familie, andere voorzieningen, ...).
5.3 Patiëntveiligheid Patiëntveiligheid wordt doorgaans omschreven als ‘het voorkomen van schade aan de patiënt als gevolg van de zorg of door het contact met het zorgsysteem’. Het richt zich op klinische risico’s, onder meer gerelateerd aan medicatiegebruik, antibioticabeleid, bloedtransfusie, ziekenhuishygiëne, decubitus, valincidenten, ondervoeding, chirurgische ingrepen, spoedinterventies, medische materialen, agressiepreventie, criminaliteit, …
Patiëntveiligheid is een belangrijk topic geworden na de publicatie van het rapport ‘To err is human’ (2000). Uit dit rapport blijkt dat er in de Amerikaanse ziekenhuizen jaarlijks tussen de 44 000 en 98 000 mensen overlijden ten gevolge van ‘preventable medical errors’. Deze resultaten werden later bevestigd in onderzoeken uit andere landen (Australië, Engeland, Canada, Denemarken, Nieuw Zeeland en Nederland). Samenvattend kan worden gesteld dat bij 5 tot 10 % van de patiënten die worden opgenomen in een ziekenhuis ‘iets mis gaat’ en dat bij 5 tot 10 % van die gevallen de gevolgen ernstig zijn: overlijden of blijvend letsel, functiebeperking of handicap. Veel kleiner leed daarnaast – pijn, ongemak, angst, verlengd verblijf e.d. – blijft vaak onopgemerkt, wordt niet gemeten en verschijnt in geen enkele statistiek.
gaat het om 26 ziekenhuizen. 75% van de psychiatrische ziekenhuizen hebben het contract ondertekend. Alle ziekenhuizen die aan dit contract wensen deel te nemen, moesten aan volgende voorwaarden voldoen: 1. De voorziening dient haar missie, visie, strategie en haar doelstellingen op het vlak van kwaliteit en patiëntveiligheid te omschrijven. 2. De coördinatie van de kwaliteitsstructuren dienen in een organogram voorgesteld. 3. Er dient een meting te gebeuren van de patiëntveiligheidscultuur. 4. De voorziening dient te beschikken over een registratie van incidenten en bijna-incidenten en hiervan een analyse te doen. 5. De voorziening dient drie beschrijvende fiches op te stellen van kwaliteitsprojecten.
Deze overtuigende cijfers, die voldoende internationaal herkenbaar en vergelijkbaar zijn, hebben waarschijnlijk ook de Belgische overheid aangezet om specifieke aandacht te besteden aan de patiëntveiligheid in de ziekenhuizen. De uitgeschreven contracten rond kwaliteitsverbetering en patiëntveiligheid (2007-2008) zijn hier een concreet voorbeeld van. Momenteel hebben 170 ziekenhuizen ingetekend op dergelijk contract. Ons ziekenhuis is er één van. In Oost-Vlaanderen
In een eerste fase was het de bedoeling van de overheid om de zorginstellingen en zorgverstrekkers te informeren en te sensibiliseren. Mede daarom werd in oktober 2008 terug ‘een week voor de patiëntveiligheid’ georganiseerd. Tijdens dit symposium werd de nadruk gelegd op de rol van het ziekenhuismanagement bij patiëntveiligheid en werd de patiëntveiligheid in de psychiatrische ziekenhuizen meer onder de loep genomen, ook
37
het belang van een veilig geneesmiddelencircuit werd nogmaals benadrukt. In een tweede fase wil de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid de veiligheidscultuur (derde onderdeel van het contract) in de zorginstellingen aanpakken. Het belang van een stimulerende organisatiecultuur voor de ontwikkeling van de patiëntveiligheid wordt steeds meer erkend, ook door de WHO en de Europese commissie. Het bekomen van een veiligheidscultuur wordt door het Institute of Medicine beschouwd als de grootste uitdaging om een veiligere gezondheidszorg te kunnen realiseren. Dit omvat immers het overschakelen naar een cultuur waarin fouten niet langer beschouwd worden als persoonlijk falen, maar als een mogelijkheid om het systeem te verbeteren en schade in de toekomst te vermijden. Organisaties met een effectieve veiligheidscultuur stellen de continue toewijding naar veiligheid als belangrijke prioriteit. Deze ingesteldheid geraakt de laatste jaren stilaan ingeburgerd en blijft een eerste vereiste in de uitbouw van een geïntegreerd en kwaliteitsvol veiligheidsbeleid in de zorginstellingen. Vandaar dat alle instellingen die aan het contract deelnemen een cultuurmeting inzake patiëntveiligheid in het ziekenhuis dienden te organiseren. In onze voorziening gebeurde dit op het einde van 2007. De belangrijkste resultaten werden begin 2008 aan de werkvloer meegedeeld. We hadden een hoog antwoordpercentage, namelijk 84% in het ganse centrum. De frequentie van rapportering (met 51,7 %) scoort niet slecht maar kon nog beter. Blijkbaar is er op de werkvloer niet goed geweten wat er wordt bedoeld met patiëntveiligheid en welke acties hiertoe worden ondernomen. Slechts 26 % van de ondervraagden vonden dat de acties van het management aangeven dat patiëntveiligheid een topprioriteit is. De samenwerking met andere afdelingen werd door 41 % als problematisch gezien. 37 % van de ondervraagden vonden dat het wisselen van werkposten problematisch is voor de patiënten/bewoners in ons centrum en 48 % vond dat er belangrijke info verloren gaat bij het wisselen van werkposten. Uit deze resultaten bleek dat er binnen onze instelling nog heel wat werk aan de winkel is. Om de veiligheidscultuur zich ten volle te laten
installeren in onze voorziening, moesten twee mythes definitief worden gebannen. Een eerste mythe, ‘de perfectiemythe’: indien de zorgverstrekker hard genoeg zijn best doet, kunnen de incidenten worden vermeden. En een tweede mythe, ‘de penalisatiemythe’: indien de zorgverstrekker gestraft wordt voor het veroorzaken van een incident, zal hij deze in de toekomst kunnen vermijden. Een transparante veiligheidscultuur en een penalisatiecultuur sluiten elkaar per definitie uit. We moeten aanvaarden dat incidenten onlosmakelijk verbonden zijn met het menselijk handelen in het zorgproces en dat de zorgverstrekkers onopzettelijk een incident kunnen veroorzaken. Als er dan sprake is van een positieve veiligheidscultuur kan er in onze voorziening op een positieve en lerende manier met incidenten worden omgegaan. Het ontwikkelen en handhaven immers, van een meldsysteem voor incidenten en bijna-incidenten wordt door de overheid gezien als een belangrijke volgende fase in de ontwikkeling van een geïntegreerd patiëntveiligheidsbeleid. In onze instelling zijn we momenteel (samen met onze collega’s binnen de Broeders van Liefde) op zoek naar een goed instrument om incidenten en nearly-incidenten te registreren. Begin 2008 werd hiervoor een adhoc werkgroep opgericht met leden van de verschillende ziekenhuizen van de Broeders van Liefde. Hierbij is het belangrijk dat het melden van een incident op een eenvoudige manier kan verlopen en dat het toegankelijk en vertrouwelijk is voor alle zorgverleners. De melder moet eveneens zeker zijn dat hij niet wordt bestraft voor het gerapporteerde incident of bijna-incident. Om de melders in deze optiek een garantie te bieden is de overheid nog op zoek naar de uitbouw van een wettelijk kader. Tenslotte moet benadrukt worden dat alle zorgverleners en medewerkers actief deelnemen aan het patiëntveiligheidsbeleid in onze voorziening. Veilige zorg is een thema dat vanaf 2008 multidisciplinair wordt aangepakt en dat met andere woorden ook door de ziekenhuisdirectie en het management wordt gedragen en bijgestuurd. Patiëntveiligheid is in onze voorziening een zaak van iedereen!
39
5.4 Criminaliteitspreventie Een psychiatrisch centrum dient in te staan voor kwalitatieve zorgverlening. Het is een plaats waar patiënten naartoe komen om in alle rust te herstellen van een ziekte. Een psychiatrisch centrum is geen penitentiaire inrichting, noch is het een plaats die men direct met criminaliteit in verband zou brengen, en toch … de bezoekers, de patiënten en vooral het verzorgend en verplegend personeel worden regelmatig met fenomenen van diefstal, vandalisme en agressief gedrag geconfronteerd. Deze problemen kunnen een psychiatrisch centrum niet enkel een slechte reputatie bezorgen maar bederven ook de werksfeer en het psycho-sociaal welbevinden van éénieder die ermee geconfronteerd wordt.
Daarnaast voorziet de gewijzigde wetgeving betreffende ‘Geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk’ dd. 06.06.2007 in specifieke maatregelen ter bescherming van werknemers, die in de uitvoering van hun werk in contact komen met derden. Meer concreet dient de werkgever preventieve maatregelen te nemen om de werknemers te beschermen tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag van bijvoorbeeld patiënten, bewoners of eventueel familieleden van patiënten of bewoners.
door de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu en door de FOD Binnenlandse Zaken. Deze handleiding gaf een aantal handvatten om het eigen veiligheidsbeleid verder uit te schrijven. Tot slot willen we nog meegeven dat er vanuit de afdelingen - o.a. de afdeling Esperanza 0 vragen kwamen om de samenwerking met de externe diensten (politie) te optimaliseren en dit naar aanleiding van een aantal minder positieve ervaringen binnen de samenwerking.
Rekening houdende met het bovenstaande en vanuit een beleidsvoering om de criminaliteitsrisico’s en het onveiligheidsgevoel dat hieruit voortvloeit te verminderen, zijn er de voorbije periode meerdere acties ondernomen binnen het centrum.
Dit alles heeft ertoe geleid dat binnen de stuurgroep criminaliteitspeventie en veiligheid en onder impuls van de algemeen directeur een nota criminaliteitspreventie werd uitgeschreven.
Vooreerst heeft het centrum zich ingeschreven op het project ‘stewards‘ van de overheid en hebben we sinds eind 2007 reeds een veiligheidsmedewerker binnen het centrum. Ten tweede willen we beklemtonen dat verschillende richtlijnen en procedures m.b.t. veiligheid/agressie werden herbekeken en/of uitgewerkt en dit binnen de werkgroep agressiebeheersing en -preventie. Daarnaast vermelden we nog dat er een studie werd gedaan van het Handboek Geïntegreerde Criminaliteitspreventie in Ziekenhuizen en de Brochure Preventie Ziekenhuiscriminaliteit die het centrum ter beschikking werden gesteld
Deze nota bestaat uit een vijftal delen. In een eerste deel onderzoeken we hoe we verder vorm kunnen geven aan een effectief en efficiënt criminaliteitspreventiebeleid binnen de voorziening. In deel twee bespreken we de huidige structuur van het criminaliteitspreventiebeleid binnen onze voorziening. In het derde deel geven we enkele eerste aanzetten voor een meer specifiek agressiepreventie- en beheersingsbeleid. We vermelden tevens de reeds bestaande procedures waarvan steekkaarten opgenomen zijn in de bijlagen. In een vierde deel vermelden we ook een aantal vragen tot optimalisering van de samenwerking met de politie in het kader van de verdere ontwikkeling van een geïntegreerd criminaliteitspreventiebeleid.
In het vijfde en laatste deel vinden we een aantal bijlagen/procedures terug. Samenvattend kunnen we dus stellen dat de nota dus procedures, adviezen, richtlijnen, goede praktijken aanreikt voor het nemen van noodzakelijke stappen om ziekenhuiscriminaliteit (diefstal, vandalisme, verbaal en fysiek geweld, ...) tegen te gaan. Bedoeling is nu dat er met deze nota de komende jaren ‘aan de slag’ wordt gegaan. Vooreerst werd deze nota gebruikt in het onderhoud op 7 maart 2008 en dit met de regionale politie, de vrederechter van dit Kanton, de Procureur des Konings,… Bedoeling was om enerzijds een dialoog aan te gaan met de verschillende partners omtrent de problematiek van criminaliteit binnen de voorziening. Anderzijds te komen tot een aantal concrete afspraken in de samenwerking en dit met betrekking tot het omgaan met deze thematiek. Het onderhoud was dan ook zeer vruchtbaar en heeft o.a. geleid tot: • Afstemming van de procedures voor spoedgevallen (contactpersoon in het ziekenhuis en op het commissariaat, afzonderen van probleemgevallen, politie toegang verschaffen tot het ziekenhuis, …). • Samenwerking op langere termijn: het regelmatig evalueren van de procedures en de genomen maatregelen, bevorderen van dialoog. • Het opbrengen van begrip voor de wederzijdse prioriteiten van de twee diensten. • ...
Ten derde wensen we deze nota in 2009 ook te gebruiken als ‘naslagwerk’ bij de vorming die er omtrent dit thema zal komen. We hebben immers vastgesteld dat een aantal ‘onzekerheden’ bestaan in dit centrum die te maken hebben met een gebrek aan kennis omtrent bijvoorbeeld eigen rechten en plichten. Door o.a. vormingssessies te geven omtrent bijvoorbeeld aansprakelijkheid van een hulpverlener, de rechten als slachtoffer, wat met het beroepsgeheim, … hopen we de medewerkers juist te informeren zodat ze de juiste handelingen kunnen stellen. Momenteel zijn we nog aan het bekijken hoe we deze vorming het best aanbieden maar de planning is dat we nog in 2009 hieromtrent actie ondernemen. Tot slot wensen we nog mee te geven dat deze nota niet dient gelezen te worden als een statisch gegeven maar eerder als een dynamisch geheel dat permanent wordt geëvalueerd en waardoor de erin opgenomen procedures in de toekomst en in overleg met interne en externe diensten, regelmatig kunnen wijzigen. Besluitend kunnen we dus stellen dat er verder ernstige inspanningen worden gedaan om het gevoel van veiligheid binnen dit centrum te bevorderen. Het aanreiken van een nota criminaliteitspreventie aan alle medewerkers kan hiertoe een belangrijke bijdrage leveren en dit binnen een context waarbij iedereen mee de schouders wil zetten onder het creëren van een veilige werkomgeving en een veilig milieu voor de patiënten.
Ten tweede werd deze nota ook ter beschikking gesteld aan de medewerkers uit de verschillende departementen.
41
5.5 QPR: een geïnformatiseerde ‘tool’ waarmee indicatoren grafisch voorgesteld kunnen worden Onder stimulans van het kwaliteitsdecreet in 2003 dienden de instellingen in hun kwaliteitshandboek een hoofdstuk over de evaluatie te voorzien. Deze evaluatie is een systematische evaluatie van de processen, structuren en resultaten van de voorziening en wordt door de voorziening zelf verwezenlijkt. In een eerste deel verwacht de overheid indicatoren die kunnen worden ingevuld met gegevens uit MPG. Deze indicatoren zullen door de administratie via een elektronische feedback aan elk psychiatrisch ziekenhuis geleverd worden. Het ziekenhuis kan deze gegevens dan gebruiken bij de zelfevaluatie. In een tweede deel verwacht men een hele reeks indicatoren waarvoor een extra registratie noodzakelijk is. Voor dit soort indicatoren is men uitgegaan van de hoofdprocessen binnen het traject dat een patiënt doorloopt binnen een psychiatrisch ziekenhuis, namelijk “opname”, “therapie” en “ontslag”. Belangrijk hierbij is dat telkens de doelstelling en de indicator duidelijk omschreven worden en ook de meetmethode en meetfrequentie precies aangegeven worden. Naast deze stimulans van de overheid om meer gebruik te gaan maken van indicatoren werd er binnen onze groep (Broeders van Liefde) ook nog beslist om een Balanced Score Card (BSC) uit te bouwen op groepsniveau en op niveau van de instelling. Een Balanced Score Card geeft een snelle, maar volledige kijk op de “business”. Vanuit verschillende invalshoeken worden de prestaties van de onderneming in beeld gebracht. Het geeft inzicht in de relatie tussen financiële en niet-financiële indicatoren. De Balanced Scorecard probeert een antwoord te geven op de volgende vragen:
1.
2.
3.
4.
Hoe zien onze aandeelhouders ons? (financieel perspectief ): Bij dit perspectief gaat het om hoe aantrekkelijk de onderneming is voor aandeelhouders en eventuele andere vermogenverschaffers. Financiële indicatoren zoals rentabiliteit, eigen vermogen, rendement op geïnvesteerd vermogen en liquiditeit zijn hier belangrijk. Hoe zien onze klanten ons? (klant-perspectief ): De prestaties worden gemeten door de bril van de klant. Indicatoren zoals leverbetrouwbaarheid, levertijd, klachten en aantal retourzendingen zijn hier belangrijk. Wat is de toegevoegde waarde van onze belangrijkste bedrijfsprocessen? (organisatieperspectief ): Dit richt zich op de processen binnen de organisatie. De primaire processen zullen effectief en efficiënt uitgevoerd moeten worden. Indicatoren als doorlooptijd, arbeidsproductiviteit en de ontwikkelingstijd van nieuwe producten zijn in dit perspectief relevant. Zijn we in staat continu te verbeteren? (verbeter-perspectief ): Door de intensieve concurrentie moeten organisaties hun producten en diensten steeds snel aanpassen aan de wensen van de klant. Indicatoren zoals het aantal nieuwe producten, ontwikkelingssnelheid en het aantal goedgekeurde verbeteringsvoorstellen zijn hier belangrijk.
FINANCIEEL PERSPECTIEF Hoe zien onze aandeelhouders ons?
ORGANISATIE PERSPECTIEF
KLANT PERSPECTIEF
Wat is de toegevoegde waarde van onze belangrijkste bedrijfsprocessen?
Hoe zien onze klanten ons?
VERBETER PERSPECTIEF Zijn we in staat continu te verbeteren?
Het gevolg is dus dat er op verschillende niveau’s indicatoren werden opgesteld en ter evaluatie werden voorgelegd, meer bepaald op Vlaams niveau, instellingsoverstijgend niveau (BSC voor de groep van ziekenhuizen), op het niveau van de instelling (eigen BSC) en in het kader van specifieke verbeteringsprojecten (aan de hand van het Kwadrant-managementmodel). Om deze indicatoren nu eenvoudig en grafisch te gaan voorstellen waren wij binnen onze groep van ziekenhuizen op zoek naar een geïnformatiseerd instrument. Deze ‘tool’ met de welluidende anglofiele naam van QPR oftewel Quality, Processes, Results vonden wij bij de firma Ackinas en werd in 2008 ook in ons ziekenhuis geïntroduceerd. De belangrijkste voordelen van een dergelijk programma zijn: • Men gaat sneller en efficiënter werken doordat men een volledig overzicht van de samenhang van taken krijgt en doordat men de problemen en moeilijkheden kan lokaliseren net als de opportuniteiten. • Het geeft de medewerkers een beter inzicht in hun bijdrage aan een proces dat gaat over departementen en de samenhang van processen. • Het is een ondersteuning van veranderingsprocessen.
• • • • •
De kosten worden gereduceerd. Het vereenvoudigt de communicatie en de opleiding. Effectieve communicatie naar de medewerkers: introductie en continue verbetering. Vastleggen van kennis (knowledge management). Betere processen in de praktijk.
QPR mag niet gezien worden al een rapporteringstool of weer een nieuw IT-project maar eerder als een methode om een strategie in te voeren in de organisatie en vooral als communicatie-tool. Bijkomend is het de bedoeling om in de toekomst aan de hand van QPR de opgezette modellen en scorecards te verfijnen. Verder kunnen bestaande processen (proces AS IS) geoptimaliseerd worden door overleg met betrokken partijen (proces SHOULD BE) en kunnen er makkelijk bijkomende indicatoren gecreëerd worden. QPR biedt eveneens de mogelijkheid om automatisch gegevens op te halen uit bestaande Excel- of Access-bestanden. Tenslotte hoeft het niet gezegd dat de vorming van de medewerkers m.b.t. gebruik van de portaal-site en de aanlevering van de gegevens niet mag vergeten worden en moet benadrukt worden dat QPR het accent wil leggen op de processen en eigenlijk een stuurbord wil zijn om te meten, te leren en te verbeteren.
43
6 Samenvatting van het jaarverslag
van de vzw Provincialaat der Broeders van Liefde 6.1 Nieuws vanuit de sector geestelijke gezondheidszorg
•
In de zomer 2008 presenteerde het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg een studie over de patiënten die langer dan 1 jaar opgenomen en behandeld worden in de T-diensten van de psychiatrische ziekenhuizen. Het profiel van deze patiënten, de geleverde zorg en de mate waarin zij in aanmerking komen voor alternatieve voorzieningen waren de belangrijkste onderzoeksvragen. Enerzijds stelt men een groot aantal langverblijvers in deze diensten vast. In België verbleven in 2003 ongeveer 5.000 patiënten langer dan één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis. Ca. 1.600 van deze patiënten verbleven zelfs al meer dan zes jaar in het ziekenhuis. Ongeveer 40% van hen vertoont agressief gedrag of wordt gekenmerkt door een antisociale houding. Anderzijds stelt zich de vraag naar het waarom van dit langdurige karakter. Men kan niet rond het ontbreken van voldoende plaatsen en de vereisten qua zorgdifferentiatie in de psychiatrische verzorgingstehuizen (PVT) en de initiatieven beschut wonen en rond de financiële drempels tussen de bestaande zorgvormen. Ze verhinderen een vlotte doorstroming vanuit die psychiatrische ziekenhuizen. De sector geestelijke gezondheidszorg vraagt van de overheid de mogelijkheden om zorgvernieuwende initiatieven te nemen en zo tot meer zorg op maat en een continuüm van zorg te komen. Tegelijk mag men niet uit het oog verliezen dat een mogelijke uitstroom naar alternatieve zorgvormen
gecompenseerd zal worden door een nieuwe instroom van patiënten. Bepaalde groepen van personen met ernstige, complexe psychiatrische patiënten krijgen op vandaag niet of veel te laat de zorg die ze nodig hebben. Zo verblijven momenteel nog ongeveer 1.000 geïnterneerden in de Belgische gevangenissen en zijn er de lange wachttijden voor opname van kinderen en jongeren met psychiatrische stoornissen. •
Een door de K.U.Leuven gevoerd onderzoek bevestigde de noodzaak van een herverdeling tussen de psychiatrische ziekenhuizen van de middelen voor de ondersteunende diensten (onderdeel B1 van het ziekenhuisbudget) en de globale onderfinanciering van de personeelskosten (onderdelen B2 en B4).
•
Voor het eerst kende de overheid het kader voor de structurele erkenning van één van de in het voorbije decennium opgestarte zorgvernieuwingsprojecten. De projecten voor de intensieve behandeling van sterk gedragsgestoorde en agressieve patiënten (SGA) kunnen met ingang van 1 januari 2009 erkend worden als een Intensieve Behandeleenheid (IB) met een passende omkadering. De ziekenhuizen die dergelijk zorgvernieuwingsproject opstartten, kunnen bestaande A- of T-bestaande reconverteren tot een IB-dienst.
45
6.2 Nieuws vanuit de ruimere organisatie van de Broeders van Liefde 6.2.1 Sector Geestelijke gezondheidszorg •
Nu de sector geestelijke gezondheidszorg weer op een belangrijk kruispunt lijkt te komen staan (cf. rapport Federaal Kenniscentrum), stelde de raad van bestuur haar strategische beleidskeuzes voor deze sector in de loop van 2008 op diverse vlakken scherper. ŦŦ Op inhoudelijk vlak wordt hierin, naast het respect voor de eigen identiteit, de zorgdoelstellingen, de zorgprogramma’s en de samenwerking met eerste lijn en natuurlijke leefomgeving, vooral aandacht besteed aan een aantal zorginhoudelijke tendensen en voorstellen. Die kunnen algemeen in drie rubrieken ondergebracht worden: 1. meer categorale zorg, specialistische en topklinische zorg voor alle doelgroepen en zorgvormen; 2.een intensifiëring en verdere differentiatie van de zorg in de psychiatrische ziekenhuisdiensten; 3. verder concreet gestalte geven aan de vermaatschappelijking van de geestelijke gezondheidszorg door intensifiëring en differentiatie van de zorg buiten het psychiatrisch ziekenhuis. ŦŦ Op organisatorisch vlak handelen de beleidskeuzes over de ontwikkeling van de voorzieningsoverstijgende netwerken, de privatisering en commercialisering, het belang van het wetenschappelijk onderzoek en de financiering van de zorg, de infrastructuur en de ondersteunende diensten in de psychiatrische ziekenhuizen en verzorgingstehuizen.
•
Gezien de ontwikkelingen inzake steeds verdergaande samenwerking intra- en extra-muros werd het ethisch advies betreffende het uitwisselen van informatie in de geestelijke gezondheidszorg gereviseerd. Een zorgvuldig gebruik van het ‘gedeeld beroepsgeheim’ in de samenwerking, zowel in het eigen centrum als in een extern netwerk, staat daarbij centraal.
•
In 2008 werden via gezamenlijke inspanning van de psychiatrische centra een wetenschappelijk adviescomité en een fonds voor wetenschappelijk onderzoek in de sector geestelijke gezondheidszorg Broeders van Liefde opgestart. Hiermee wil men niet alleen concrete onderzoeksprojecten financieel ondersteunen, maar ook de verdere ontwikkeling van een cultuur van onderzoek in de centra stimuleren.
•
Na maanden proefdraaien in het P.C. Sint-Alexius te Grimbergen en de Psychiatrische Kliniek Broeders Alexianen te Tienen keurde de raad van bestuur eind 2008 het voorstel goed om vanaf 2009 in alle psychiatrische centra het Regas-pakket te implementeren voor het beheer van het elektronisch patiëntendossier.
•
Dat vermaatschappelijking van zorg niet steeds van een leien dakje loopt ondervond het Nakuurhome Papiermoleken. Tengevolge van buurtprotest kon het in 2008 nog niet rekenen op de verwachte bouwvergunning voor haar nieuwbouwproject in Korbeek-Lo.
6.2.2 Algemeen 6.2.2.1 Visietekst Identiteit In het verlengde van vele reflecties en gesprekken over de spiritualiteit, de identiteit en de missie van de Broeders van Liefde heeft de raad van bestuur in haar streven een geactualiseerde benadering te omschrijven met betrekking tot deze identiteit en missie drie fundamentele keuzes gemaakt: • De centrale optie is dat we in dialoog willen bouwen aan identiteit in de pluraliteit. • Dit is iets anders dan aansturen op een vrijblijvende neutraliteit. Het is integendeel in trouw aan onze christelijke wortels uitkomen voor wie we zijn, onze inspiratie, grondhoudingen en waarden benoemen en in gesprek hierover verdieping van ons samen werken en leven nastreven. • Een tweede optie is dat we in dit bouwen een goed evenwicht willen nastreven tussen een top-down en een bottom-up-benadering. Dit veronderstelt dat er in de voorzieningen een eigen werking rond de missie uitgebouwd wordt.
•
•
Ten slotte willen we in dit bouwen vanuit de eigenheid van onze organisatie verbindend werken. Meerdere dwarsverbindingen verdienen hierbij de aandacht: die tussen werken in de diepte en in de breedte, tussen het sociale en het spirituele project, tussen organisatie en congregatie, tussen het centrale en het lokale niveau, tussen de drie sectoren, tussen voorzieningen, tussen onze en andere organisaties … Ook de wisselwerking tussen de regio’s van de congregatie verdient de nodige aandacht. Vanuit deze drie opties werden een zestal doelstellingen afgeleid waar we in de periode 2008-2012 werk van willen maken. In oktober 2008 vond hieromtrent een startdag voor de directieteams van alle Vlaamse scholen en voorzieningen plaats.
6.2.2.2 Samenwerking sectoren welzijn en buitengewoon onderwijs Om de samenwerking tussen de verschillende actoren van een orthopedagogisch centrum (= scholen buitengewoon basis- en secundair onderwijs, MPI’s of tehuizen voor personen met een handicap, thuisbegeleidingsdiensten, …) in meer optimale omstandigheden te laten verlopen en een meer strategische dimensie te geven, besliste de raad van bestuur een nieuwe organisatiestructuur voor deze centra op te starten door de oprichting van een strategisch en een operationeel comité. In de organisatiestructuur van de organisatie werden
de sectoren welzijn en buitengewoon onderwijs samengevoegd. Een gezamenlijke strategische visie voor beide subsectoren is immers een conditio sine qua non om te kunnen inspelen op een aantal belangrijke uitdagingen en evoluties die zich aandienen zowel in het buitengewoon onderwijs als in welzijn (bv. de conceptnota leerzorg, het decreet inzake integrale jeugdhulpverlening, het burgerschapsparadigma en de inclusiebeweging, de nieuwe subsidiëringsreglementering inzake infrastructuur, …).
6.2.2.3 Conceptnota ‘Leerzorg’ De raad van bestuur boog zich het voorbije jaar verder herhaaldelijk over de conceptnota ‘Leerzorg’ van Minister Frank Vandenbroucke waarin een basiskader aangereikt wordt voor de structurering van de zorg in het onderwijs. Daarbij wordt gepoogd de nood aan verbetering in het buitengewoon onderwijs en de nood aan afstemming op internationale tendensen en ontwikkelingen op het gebied van onderwijs op
maat in de scholen voor gewoon onderwijs, mee in rekening te brengen. Hoewel nog heel wat onduidelijkheden bestaan over de toepassing van het concept, verklaarde de raad van bestuur zich ten aanzien van de minister bereid om in een proefproject te stappen, waarbij zij de verschillende positieve uitgangspunten van het concept in voor de leerlingen en voor de sector haalbare toepassingen om te zetten.
47
Het jaarverslag is een uitgave van het Psychiatrisch Centrum Zoete Nood Gods. De directie dankt iedereen die meewerkte aan dit verslag. “Het psychiatrisch Centrum behoort tot de vzw Provincialaat der Broeders van Liefde.”
Psychiatrisch Centrum, Reymeersstraat 13a, 9340 Lede. Tel.: 053 76 21 11 - Fax: 053 76 21 99 e-mail:
[email protected] - www.pclede.be
Uw gegevens worden door het Psychiatrisch Centrum in een bestand opgenomen. Overeenkomstig de privacy-wet van 08-12-1992 heeft u recht op inzage en correctie van de door het Psychiatrisch Centrum bewaarde informatie.