JAARVERSLAG 2013
MEE IN VERANDERING
1
Inhoudsopgave Jaarverslag 2013 1. Algemeen 2. Voorwoord van het bestuur 3. Organisatie 4. Kerncijfers 2009-2013 5. Fondsactiviteiten in 2013 6. Wijziging van statuten, reglementen en de verplichtstellingen 7. Uitvoering van de regeling 8. Communicatie 9. Inspraak en klachten 10. Financiële opzet 11. Beheersing van de risico’s 12. Beleggingsbeleid 13. Beleggingsresultaten 14. Rapport van de Raad van Toezicht 15. Oordeel van het verantwoordingsorgaan
5 7 9 12 15 20 23 27 29 33 43 45 49 55 58
Jaarrekening 2013 Geconsolideerde balans per 31 december 2013 Geconsolideerde staat van baten en lasten over 2013 Geconsolideerd kasstroomoverzicht 2013 Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling Toelichting op de geconsolideerde balans per 31 december 2013 Toelichting op de geconsolideerde staat van baten en lasten over 2013 Beheersing van de risico’s Enkelvoudige balans per 31 december 2013 Enkelvoudige staat van baten en lasten over 2013 Toelichting op de enkelvoudige balans per 31 december 2013 Toelichting op de enkelvoudige staat van baten en lasten over 2013
62 63 64 65 72 96 103 111 112 113 116
Overige gegevens Statutaire bestemming van het saldo van baten en lasten Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Actuariële verklaring
120 121 122
Bijlage 1. Bestuursleden Bijlage 2. Bestuurlijke commissies Bijlage 3. Begrippen en afkortingen
126 129 130
Colofon 134
3
VERANDERING DOOR FOCUS
4
1. ALGEMEEN Het fonds Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (bpfBOUW) is opgericht door de organisaties van werkgevers en werknemers in de Bouwnijverheid. Vertegenwoordigers van deze organisaties vormen samen het bestuur van het fonds. Het fonds heeft een sterke ambitie. Het stelt alles in het werk om werknemers en gepensioneerden in de Bouwnijverheid een solide pensioen te bieden. Sinds 2006 is de hoogte van het pensioen afhankelijk van het gemiddeld verdiende loon. Daarnaast bepaalt het fonds elk jaar of er toeslag wordt verleend.
Bouwnijverheid De Bouwnijverheid bestaat voor bpfBOUW uit de volgende sectoren: • Bouwbedrijf • Timmerindustrie • Afbouw • Natuursteenbedrijf • Betonmortelindustrie • Bitumineuze en kunststof dakbedekkingsbedrijven
Solidariteit De pensioenregeling van bpfBOUW is gebaseerd op een aantal solidariteitsbeginselen. Het premiepercentage voor de middelloonregeling is daar een goed voorbeeld van. Dit is namelijk voor iedere deelnemer even hoog. Het fonds maakt geen onderscheid tussen de omvang van een onderneming of het geslacht, de leeftijd of de gezondheid van de werknemer.
Keuzevrijheid Alle deelnemers van het fonds bouwen op gelijke wijze hun pensioenaanspraken op. Zij hebben echter zelf in enige mate invloed op hoe ze deze aanspraken laten uitbetalen. En wanneer ze dat laten doen. Deelnemers kunnen bijvoorbeeld het ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen uitruilen. Ook kunnen zij het pensioen eerder of later dan hun 65e laten ingaan, wat op dit moment nog de reglementaire pensioenleeftijd is. En ze kunnen het pensioen in hoogte laten variëren.
5
MEE IN VERANDERING
6
2. VOORWOORD VAN HET BESTUUR MEE IN VERANDERING Een stabiele koers blijven varen in roerig vaarwater. Dat is wat het bestuur voor ogen staat. Want er verandert veel in de pensioensector, ook in 2014. BpfBOUW bereidt zich daar zorgvuldig op voor. ‘Mee in verandering’ is daarom de titel van dit jaarverslag. BpfBOUW heeft zich in het jaar 2013 verder kunnen versterken. De versterkte financiële positie geeft een solide uitgangspunt om de pensioenvoorziening in de sectoren van de Bouwnijverheid voor jong en oud op peil te houden. Dat is een goed bericht voor deze sectoren, waar de zorgen het afgelopen jaar niet gering waren. Cao-partijen konden de pensioenopbouw verhogen tot zover het volgens de belastingregels is toegestaan, maar hebben enkele aanvullende regelingen moeten versoberen. Het bestuur kon de premie voor 2014 iets verlagen.
Nieuwe wettelijke kaders De wetgeving rond een nieuw financieel toetsingskader kon helaas in 2013 niet worden afgerond. Het bestuur houdt rekening met zwaardere financiële eisen waar het pensioenfonds aan moet voldoen. BpfBOUW heeft steeds het belang van een uitvoerbaar en uitlegbaar wettelijk kader benadrukt. Liever een toetsingskader waar alle pensioenambities aan getoetst kunnen worden, dan meerdere varianten die slecht uitlegbaar en moeilijk onderling vergelijkbaar zijn. Pas als de wettelijke kaders duidelijk zijn, kan verder worden gesproken over een nieuw pensioencontract. En daar hoort een passende termijn bij voor invoering van dit contract. Een beheerste en integere bedrijfsvoering moet gewaarborgd blijven. Het bestuur is tevreden dat de overgang naar een nieuw administratiesysteem voor de pensioenen eind 2013 goed is verlopen. Daardoor zijn we beter voorbereid op toekomstige veranderingen.
Versterking bestuur BpfBOUW heeft begin 2013 een weloverwogen keuze gemaakt voor een paritair besturingsmodel aangevuld met enkele expert-bestuurders. De werkwijze met bestuurlijke commissies is geëvalueerd en er zijn verbeteringen in de governancestructuur doorgevoerd. De Wet versterking bestuur pensioenfondsen heeft gevolgen voor de bestuurssamenstelling van bpfBOUW. Een belangrijke uitdaging voor 2014 wordt het vinden van nieuwe bestuurders, onder meer voor de nieuwe geleding van pensioengerechtigden in het bestuur. De verkiezingsprocedure voor de nieuwe samenstelling van het verantwoordingsorgaan is in volle gang.
Beleggen in Nederland BpfBOUW draagt bij aan het noodzakelijke economische herstel in Nederland. Het fonds heeft maatschappelijke betrokkenheid getoond door in de afgelopen jaren, onder meer, ruim een half miljard in woningen en onderhoud te investeren. Dat zullen we ook in 2014 doen. In dit jaarverslag leest u hoe het fonds in het afgelopen jaar heeft gepresteerd, welke bestuurlijke afwegingen zijn gemaakt en welke besluiten zijn genomen. De pensioensector blijft in verandering. Vanuit een solide fundament, zowel financieel als organisatorisch, gaat het bestuur de uitdagingen aan die daarbij op ons afkomen. We gaan mee in verandering. Het bestuur van bpfBOUW Amsterdam, 22 mei 2014
7
VERANDERING EN STABILITEIT
3. ORGANISATIE BpfBOUW heeft een aantal organen: • het bestuur; • de deelnemersraad; • de raad van toezicht; • het verantwoordingsorgaan; • de beleggingsadviescommissie; • het bestuursbureau.
Werknemersbestuursleden Drs. M.B. van Veldhuizen, fungerend voorzitter (FNV Bouw) C. van der Veer, secretaris (FNV Bouw) A. van den Brink (CNV Vakmensen) 4 W.J. van Houwelingen CPE (FNV Bouw) A.A. van Wijngaarden 5 (CNV Vakmensen) A.A.J. Heijnen (FNV Bouw) 6 Vacature 7
Het fonds heeft de volgende taken uitbesteed: • de administratie; • het vermogensbeheer.
Bestuur Het bestuur van bpfBOUW bestaat uit veertien leden: zeven van werkgeverszijde en zeven van werknemerszijde. De organisaties die het bedrijfstakpensioenfonds hebben opgericht, hebben de leden voorgedragen. De leden zijn benoemd door het bestuur. Samenstelling van het bestuur ultimo 2013 Werkgeversbestuursleden Ing. H. de Pagter, voorzitter (Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven) Drs. L.C.A. Scheepens CPE, fungerend secretaris (Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven) Ing. G.J.P. Bot1 (Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven) Ing. H. Klein Poelhuis (Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven) G.F.M.B. Raessens MBA (Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven) Mr. drs. F.Th.M. Rohof CPL (NOA) J. Ruis 2 (Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven) Vacature 3
1 2 3 4 5 6 7
Deelnemersraad De deelnemersraad heeft twaalf leden. De leden van de deelnemersraad vertegenwoordigen op evenredige wijze de actieve deelnemers en de gepensioneerden in de Bouwnijverheid. De deelnemersraad adviseert het bestuur desgevraagd of uit eigen beweging over aangelegenheden die het fonds aangaan. De deelnemersraad moet in ieder geval in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen over de volgende voorgenomen besluiten: • het nemen van maatregelen van algemene strekking; • de wijziging van statuten en reglementen; • de vaststelling van het jaarverslag en de jaarrekening, de actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn) en het langetermijnherstelplan; • de vermindering van verworven pensioenaanspraken en rechten bij art 134 PW; • de vaststelling en wijziging van het toeslagbeleid; • de gehele of gedeeltelijke overdracht of overname van verplichtingen van het fonds; • de liquidatie van het fonds; • het sluiten en beëindigen van uitvoeringsovereenkomsten; • het terugstorten van premie of het geven van premiekorting. Het bestuur moet het advies aan de deelnemersraad op een zodanig tijdstip vragen dat het nog van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming door het bestuur.
De heer Bot is afgetreden per 1 januari 2014 en opgevolgd door de heer Ruis De heer Ruis is per 11 november 2013 toegetreden In afwachting van de Wet versterking bestuur is de vacature nog niet ingevuld De heer Van den Brink is per 23 mei 2013 toegetreden De heer Van Wijngaarden is afgetreden per 1 januari 2014 De heer Heijnen is per 23 mei 2013 toegetreden In afwachting van de Wet versterking bestuur is de vacature nog niet ingevuld
9
Samenstelling van de deelnemersraad ultimo 2013
Verantwoordingsorgaan
Leden deelnemersraad namens gepensioneerden Th.A. Andriessen (FNV Bouw) C. de Jong (CNV Vakmensen) W. Oorburg (FNV Bouw) L.J. Oomen (FNV Bouw) J.A. van Wijk (FNV Bouw, ANBO)
Het verantwoordingsorgaan heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur. Het verantwoordingsorgaan doet dit aan de hand van het jaarverslag, de jaarrekening en andere informatie. Het oordeel wordt elk jaar in het jaarverslag opgenomen, samen met de reactie van het bestuur hierop.
Leden deelnemersraad namens actieve deelnemers H.L.Th.A.C. van Ekert, voorzitter (FNV Bouw) T.J.M. Meulemans, secretaris (CNV Vakmensen) D.H. Jansen, plaatsvervangend voorzitter (FNV Bouw) L. Faro (FNV Bouw) J. van der Niet (CNV Vakmensen) T. Oude Hesselink (FNV Bouw) F.A.M. Sterks (FNV Bouw)
Het verantwoordingsorgaan adviseert het bestuur verder desgevraagd of uit eigen beweging over: • de vaststelling en wijziging van de vergoedingsregeling voor bestuursleden; • de vorm, inrichting en samenstelling van het interne toezicht; • de wijziging van zijn eigen beleid; • de wijziging van het reglement van de klachtencommissie; • de vaststelling en wijziging van het communicatie- en voorlichtingsbeleid van bpfBOUW.
Raad van toezicht De raad van toezicht heeft de verantwoordelijkheid toezicht te houden op het bestuur. De raad ziet toe op de besluitvormingsprocessen van het bestuur en de wijze waarop goed bestuur wordt gewaarborgd. De raad van toezicht adviseert het bestuur daarom des gevraagd of uit eigen beweging over de beoordeling van: • de beleids- en bestuursprocessen; • de checks & balances binnen het fonds; • de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd; • de wijze waarop het bestuur omgaat met risico’s, in het bijzonder die op de langere termijn. Samenstelling van de raad van toezicht ultimo 2013 E.R. Capitain, waarnemend voorzitter P.A. Groenendijk A.A. Nagtegaal
De leden van het verantwoordingsorgaan vertegenwoordigen de werkgevers, werknemers en gepensioneerden in de Bouwnijverheid. Samenstelling van het verantwoordingsorgaan ultimo 2013 Werkgeversleden C.A.J. Bastiaansen, voorzitter (Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven) J. Ariës (FOSAG-NOA) A.A. Boot (Bouwend Nederland, de vereniging van bouwen infrabedrijven) A.F.J. de Vries (Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven) Werknemersleden H.L.Th.A.C. van Ekert, plaatsvervangend voorzitter (FNV Bouw) T.J.M. Meulemans (CNV Vakmensen) L. Faro (FNV Bouw) D.H. Jansen (FNV Bouw) F.A.M. Sterks (FNV Bouw) Leden namens gepensioneerden Th.A. Andriessen (FNV Bouw) J.M. Camue (CNV Vakmensen) J.A. van Wijk (FNV Bouw)
10
Beleggingsadviescommissie
Externe partijen
De beleggingsadviescommissie adviseert het bestuur over de jaarlijkse beleggingsplannen van de vermogensbeheerders van het fonds. Ook adviseert de commissie het bestuur over het in de toekomst gewenste beleggingsbeleid.
Het bestuur laat zich bijstaan door externe partijen op actuarieel, juridisch en fiscaal gebied.
Samenstelling beleggingsadviescommissie ultimo 2013 Prof. dr. R.G.C. van den Brink, voorzitter Dr. F.J. Ballendux 8 Drs. R. Buck Drs. L.K. Dijkstra
Bestuursbureau Het bestuursbureau bestaat uit onafhankelijke deskundige functionarissen die het bestuur en de bestuurlijke commissies ondersteunen. De directeur van het bestuursbureau is drs. D. van As RA.
Certificerend actuaris Mercer (Nederland) bv Ir. M.W. Heemskerk AAG Accountant Ernst & Young Accountants LLP S.B. Spiessens RA Compliance officer Holland Van Gijzen, Advocaten en Notarissen LLP Mr. N.M. Opdam Adviserend actuaris APG R.M. Schoutsen AAG
Administratie De administratie van het fonds is opgedragen aan APG Pensioenbeheer bv.
Vermogensbeheer
Het vermogensbeheer van het fonds is, met uitzondering van het vermogen in vastgoed, opgedragen aan APG Investment Services nv.
Vastgoed Het beheer van het vermogen in vastgoed is opgedragen aan Bouwinvest Real Estate Investment Management bv (hierna: Bouwinvest). Bouwinvest is voor honderd procent een dochteronderneming van bpfBOUW.
8
De heer Ballendux is afgetreden per 1 januari 2014 en opgevolgd door drs. M.J.M. Jochems
11
4. KERNCIJFERS 2009-2013 (Bedragen in miljoenen euro’s)
2013
2012
2011
2010
2009
198.281
Deelnemers (in aantallen) 139.618
159.613
175.782
185.550
- Arbeidsongeschikten
16.897
18.634
20.943
23.334
25.446
Gewezen deelnemers
404.770
387.790
384.835
389.312
389.713
Pensioengerechtigden
244.633
235.610
224.898
217.433
213.293
805.918
801.647
806.458
815.629
826.733
11.622
12.614
13.527
13.840
14.508
22,6
21,9
21,9
20,9
18,9
- Deelnemers
Totaal
Werkgevers (in aantallen)
Premiepercentages 9 Ouderdomspensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen - Bouwnijverheid
0,15
0,00
0,00
0,00
0,15
- Timmerindustrie
0,10
0,00
0,00
0,00
0,05
nvt
nvt
nvt
nvt
nvt
- Natuursteenbedrijf
0,10
0,00
0,00
0,00
0,05
- Betonmortelindustrie 10
0,15
nvt
nvt
nvt
nvt
10,8
- Afbouw
Aanvullingsregeling 55- Bouwbedrijf
10,6
10,5
10,3
9,8
- UTA-Bouw
2,8
3,0
3,0
3,0
3,9
- Timmerindustrie
2,6
2,7
2,7
2,2
2,6
- Afbouw
5,7
8,7
9,2
8,9
9,2
- Natuursteenbedrijf
6,9
7,8
7,8
7,7
8,5
- Betonmortelindustrie
2,1
nvt
nvt
nvt
nvt
- Bouwbedrijf
2,5
2,0
2,0
2,0
2,1
- UTA-Bouw
1,2
1,2
1,2
1,3
1,6
Aanvullingsregeling 55+ 11
Toeslagverlening per 1 januari 12 (in procenten) Ouderdomspensioen - Deelnemers
0,28
0,00
0,00
0,00
1,45
- Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers
0,00
0,00
0,00
0,00
1,45
Achterstand in toeslagverlening per 1 januari 12 (in procenten) - Actieven
7,07
8,13
5,87
4,79
3,39
- Inactieven
7,37
8,89
6,62
5,53
4,12
107
101
101
87
87
58
50
46
nb
nb
Uitvoeringskosten Pensioenuitvoeringskosten in euro’s per deelnemer Kosten vermogensbeheer 13
12
9
De grondslag van deze percentages is de pensioengrondslag, tenzij anders vermeld
10
De sector Betonmortelindustrie is toegetreden per 1 januari 2013
11
De grondslag van deze percentages is het pensioenloon
12
Volgend op het boekjaar
13
In basispunten van het gemiddeld belegd vermogen. Voor de jaren 2009 en 2010 is de informatie volgens de gevolgde methodiek niet beschikbaar
2013
2012
2011
2010
2009
Belegd vermogen Vastgoed
5.880
5.636
5.552
5.211
5.101
Aandelen
14.008
13.025
9.710
10.049
8.372
Vastrentende waarden
15.633
16.629
12.387
11.445
11.251
Derivaten
2.621
5.389
3.714
1.521
887
Overige beleggingen
3.047
2.311
1.585
1.137
816
41.189
42.990
32.948
29.363
26.427
2.369
5.428
-
-
-
38.820
37.562
32.948
29.363
26.427
33.073
33.706
30.436
23.279
20.324
295
328
349
358
377
1.255
1.435
1.514
3.259
3.361
34.623
35.469
32.299
26.896
24.062
Algemene reserve
3.985
2.069
146
1.677
2.033
Dekkingsgraad (in procenten)
111,5
105,8
100,4
106,2
108,4
937
4.992
2.837
2.548
2.057
Totaal belegd vermogen Verplichting ontvangen zekerheden
Belegd vermogen ./. zekerheden
Pensioenverplichtingen Ouderdomspensioen/nabestaandenpensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen Vroegpensioen en aanvullingsregelingen
Totaal pensioenverplichtingen
Beleggingsopbrengsten
Rendementen (in procenten) Vastgoed
1,6
1,8
Aandelen
15,1
16,4
1,0 1,4
Vastrentende waarden Overige beleggingen
./.
4,9
3,3
6,0
18,9
9,8
4,8
7,2
11,2
6,1
4,5
12,6
10,6
./.
./.
10,5 31,4
Totaalrendement incl. derivaten
2,4
15,3
9,7
10,0
8,3
Totaalrendement excl. derivaten
4,8
10,3
1,6
10,6
11,0
745,4
793,0
840,4
817,0
767,5
4,4
0,0
0,0
0,0
5,5
300,4
337,0
366,7
381,3
447,7
1.050,2
1.130,0
1.207,1
1.198,3
1.220,7
896,8
804,3
753,8
659,4
636,6
28,5
29,5
32,2
32,8
32,6
308,5
359,0
396,1
417,5
412,3
1.233,8
1.192,8
1.182,1
1.109,7
1.081,5
Premies Ouderdomspensioen/vroegpensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen Aanvullingsregelingen
Totaal premies
Pensioenuitkeringen Ouderdomspensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen Vroegpensioen
Totaal pensioenuitkeringen
13
VERANDERING DOOR STRUCTUUR
5. FONDSACTIVITEITEN IN 2013 Collectieve waardeoverdrachten Bpf-Bikudak Per 1 januari 2014 is de sector Bitumineuze en Kunststof Dakbedekkingsbedrijven (Bikudak) aangesloten bij de pensioenregeling van bpfBOUW. Met cao-partijen in de sector Bikudak is afgesproken dat bpfBOUW voor een beperkt aantal jaren (tot uiterlijk 1 januari 2017) een afwijkende middelloonregeling voor UTA-werknemers in de sector Bikudak uitvoert. Binnen de genoemde termijn zal deze regeling ingroeien in de pensioenregeling van bpfBOUW. De verschillen betreffen het bodemloon en een afwijkende regeling voor het nabestaandenpensioen (nabestaandenpensioen op risicobasis).
zijn over welk pensioengevend inkomen pensioen kan worden opgebouwd. In het pensioenreglement en in overige communicatieuitingen van bpfBOUW moet hiervoor dan ook een duidelijke definitie worden opgenomen. De Belastingdienst wil kunnen toetsen of in enig jaar sprake is van bovenmatige opbouw. BpfBOUW moet de Belastingdienst verplicht gegevens aanleveren over de opgave door de zelfstandige (pensioengevend loon en parttime-factor) en de hoogte van de betaalde pensioenpremie.
Wet Bpf 2000 BpfBOUW en Bpf-Bikudak hebben afgesproken om alle pensioenverplichtingen van Bpf-Bikudak per 31 december 2013 over te dragen aan bpfBOUW. DNB heeft ingestemd met de collectieve waardeoverdracht, die betrekking heeft op circa 21 duizend (gewezen) deelnemers en gepensioneerden. De overdrachtswaarde is circa 350 miljoen euro. Pensioenkapitaal excedentregeling BAM BpfBOUW heeft per 1 januari 2013 een uitvoeringsovereenkomst gesloten met Koninklijke BAM Groep nv voor de toepassing van de regeling BeterExcedent. Een gedeelte van het pensioenkapitaal dat bij de voormalige excedentregeling is opgebouwd is overgedragen naar BeterExcedent. Door de collectieve waardeoverdracht hebben de betrokken werknemers voor hun excedentpensioen met één pensioenuitvoerder te maken. De overdrachtswaarde is circa 3,7 miljoen euro. Pensioenfonds Amstelland In het eerste kwartaal van 2013 vond de eindafrekening plaats van de collectieve waardeoverdracht van Pensioenfonds Amstelland (PFA) naar bpfBOUW. De in 2012 gerealiseerde waardeoverdracht betrof een bedrag van circa 50 miljoen euro. PFA heeft in 2013 nog een batig saldo van circa 0,9 miljoen euro overgedragen naar bpfBOUW. Hiermee zijn de pensioenaanspraken voor de deelnemers binnen de collectieve waardeoverdracht verhoogd.
Zelfstandigen Beroepspensioenfondsen zijn al enkele jaren met de Belastingdienst in gesprek over een nieuw fiscaal kader voor pensioenopbouw. Ook de bedrijfstakpensioenfondsen waarin zelfstandigen verplicht deelnemen zijn inmiddels bij dat overleg betrokken. In bpfBOUW nemen zelfstandigen in de sectoren Afbouw en Natuursteenbedrijf verplicht deel. De geplande invoeringsdatum van dit nieuwe fiscale kader is 1 januari 2015. Een belangrijk uitgangspunt van het nieuwe fiscale kader is het voorkomen van bovenmatige pensioenopbouw door zelfstandigen. Het moet duidelijk
Met ingang van 1 juli 2013 zijn de artikelen 5, 6 en 7 van de Wet Bpf 2000 gewijzigd. Deze drie artikelen worden ook wel de ‘Markt en Overheid’-bepalingen genoemd. De artikelen moeten ervoor zorgen dat de vanuit de overheid opgelegde verplichtstelling van een bedrijfstakpensioenfonds (bpf) er niet toe leidt dat bedrijven die gelieerd zijn aan dit bpf een concurrentievoordeel krijgen op de vrije markt van verzekeringsproducten. De wijzigingen van de Wet Bpf 2000 hadden impact op de uitvoering van zowel de pensioenadministratie als de administratie van de bedrijfstakeigen regelingen. De geïntegreerde communicatie-uiting uit naam van de pensioenuitvoerder voor verschillende fondsen moest worden aangepast. Zo wijzigde de communicatie richting werkgevers in de Bouwnijverheid. Daarnaast zijn ook aanpassingen in de communicatie richting deelnemers doorgevoerd. In alle communicatie-uitingen wordt voortaan de huisstijl van bpfBOUW gebruikt.
Transitie naar een nieuw administratiesysteem Het bestuur heeft eind 2013 goedkeuring gegeven aan de transitie naar een nieuw administratiesysteem. Uit oogpunt van kostenreductie en toekomstbestendigheid van het administratieve systeem heeft het bestuur reeds eerder haar akkoord gegeven om de voorbereiding van deze transitie te starten. De goedkeuring werd gegeven op basis van een aantal acceptatiecriteria. De uitvoerder diende o.a. te laten zien dat de aanspraken en uitkeringen ongewijzigd overgenomen waren en de pensioenregeling van het fonds in de processen juist waren ingebouwd. Het fonds heeft nog een extra controle laten uitvoeren over de juistheid van het door de uitvoerder getoonde verslagen van deze criteria.
15
SEPA Met ingang van 1 februari 2014 zijn de Europese richtlijnen voor het betalingsverkeer gewijzigd om alle eurobetalingen te standaardiseren. De Europese Unie en gezamenlijke Europese banken willen daarmee een Single Euro Payments Area (SEPA) vormen. Dit betekent onder andere dat het IBANnummer ook voor binnenlands betalingsverkeer verplicht wordt. SEPA bevat samengevat twee onderdelen: - SEPA Credit Transfer (SCT): wijzigingen in het verrichten van betalingen; - SEPA Direct Debit (SDD): verzwaring van het automatisch incasso proces. SEPA raakt de uitvoering van het pensioenfonds en van de bedrijfstakeigen regelingen, bijvoorbeeld bij het verrichten van pensioenbetalingen aan deelnemers en bij het incasseren van pensioenpremies van de werkgevers. De pensioenbetalingen worden vanaf 1 juli 2013 volgens de nieuwe afspraken gedaan. Het incasseren van de pensioenpremies vindt sinds december 2013 plaats volgens de nieuwe richtlijnen. SEPA raakt ook de uitvoering van het vermogensbeheer, bij voorbeeld bij het beheren van rekeningnummers en het verrichten van betalingen aan externe managers en dataleveranciers. Sinds eind 2013 is de pensioen- en vermogensbeheeruitvoering ‘SEPA-compliant’.
Toeslagenlabel BpfBOUW maakt vanaf 1 januari 2014 geen gebruik meer van het toeslagenlabel. Dat heeft het bestuur in 2013 besloten. Het toeslagenlabel laat met muntjes zien hoeveel het pensioen de eerstvolgende 15 jaar waarschijnlijk meegroeit met de prijsstijgingen. Vanuit de pensioensector is er veel kritiek geuit op het toeslagenlabel, omdat het deelnemers op het verkeerde been zou zetten. Het toeslagenlabel zegt namelijk niet direct iets over de hoogte van het te bereiken pensioen. Sinds december 2010 biedt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid pensioenuitvoerders de mogelijkheid om het toeslagenlabel ‘naar eigen inzicht’ te gebruiken. In het conceptwetsvoorstel Pensioencommunicatie is het toeslagenlabel geschrapt.
Convenant inloop- en/of uitlooprisico Het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie hebben op 23 januari 2013 een convenant gesloten over de dekking van arbeidsongeschiktheidspensioen en premie vrijstelling in pensioenregelingen. De Stichting van de Arbeid ondersteunt het convenant en heeft sociale partners 16
gevraagd het convenant per 1 januari 2014 na te leven. Staatssecretaris Klijnsma geeft aan dat het convenant aan al haar verwachtingen voldoet. Nu de problemen binnen de pensioensector door zelfregulatie zijn opgelost, vindt zij het niet nodig om tot wetgeving over te gaan. Het convenant moet de arbeidsmobiliteit van mensen met een gezondheidsbeperking bevorderen. Het wil belemmeringen voor (gedeeltelijk) arbeidsgehandicapten om van baan te wisselen wegnemen. De belangrijkste wijziging is echter dat men recht heeft op premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en arbeidsongeschiktheidspensioen bij deelnemerschap op de 1ste ziektedag. BpfBOUW wil het convenant naleven, en heeft dit ook kenbaar gemaakt aan de diverse cao-partijen binnen bpfBOUW.
Toezicht De Nederlandsche Bank Onderzoek beheersing renterisico DNB heeft in 2013 bij een groot aantal pensioenfondsen, waaronder bpfBOUW, onderzoek gedaan naar de beheersing van het renterisico. Het onderzoek richtte zich niet zozeer op de mate van renteafdekking, maar op de invulling van de risicobeheersing door pensioenfondsen. Eind 2013 heeft bpfBOUW de rapportage met bevindingen van het onderzoek ontvangen. Het rapport bevat op onderdelen enkele verbeterpunten voor de vaststelling en vastlegging van het beleid. Plan van aanpak BpfBOUW heeft een plan van aanpak gemaakt waarin de verbeterpunten van DNB worden geadresseerd. Dit plan van aanpak met de bijbehorende tijdslijnen is afgestemd met DNB. BpfBOUW wil het beleid op het gebied van de beheersing van het renterisico op punten concretiseren, aanscherpen en expliciet vastleggen. Er komt een overkoepelend document waarin alle relevante onderwerpen met betrekking tot de afdekking en beheersing van het renterisico zijn opgenomen. In overleg met de uitvoeringsorganisatie worden de rappor tages uitgebreid, zodat ze beter aansluiten op het beleid en voldoende diepgang bieden om de effectiviteit van de beheersing van het renterisico goed te kunnen volgen. Onderzoek beheersing corruptierisico DNB heeft medio 2013 een vervolgstap gezet in het crosssectorale thema-onderzoek corruptie bij een aantal banken, verzekeraars en pensioenfondsen. DNB onderzocht in welke mate deze instellingen het risico op corruptie hebben geïdentificeerd en adequate maatregelen hebben getroffen om deze te beheersen. Ook bpfBOUW was onderwerp van het onderzoek. DNB heeft documenten opgevraagd en gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van bpfBOUW en opdrachtnemers. Eind 2013 ontving bpfBOUW de rapportage over dit onderzoek. Het rapport bevat verbeterpunten voor het waarborgen van een integere en beheerste bedrijfsvoering.
Plan van aanpak BpfBOUW heeft een plan van aanpak opgesteld, waarin de verbeterpunten worden geadresseerd. Dit plan van aanpak is afgestemd met de toezichthouder. IT-scan In 2012 heeft DNB onderzoek gedaan naar de IT-risico’s van het fonds en de maatregelen om deze risico’s te beheersen. Het fonds heeft haar IT-werkzaamheden vrijwel geheel uitbesteed aan de uitvoeringsorganisaties, maar blijft zelf verantwoordelijk. Het fonds wil steeds kunnen aantonen in control te zijn wat betreft de IT-omgeving en –organisatie. Daarom heeft het in 2012 een plan van aanpak opgesteld waarin de bevindingen van DNB zijn opgenomen. In 2013 is door het bestuur het IT-beleid van het fonds geformuleerd en vastgesteld. Het fonds wil beschikken over adequate IT-ondersteuning op het gebied van de bedrijfsprocessen, de beveiliging van (pensioen)gegevens en de beschikbaar gestelde programmatuur. Om de IT-risico’s beter te beheersen zijn nieuwe beheers maatregelen ontwikkeld en geïmplementeerd om de rol van het fonds te versterken bij de uitvoering van IT-projecten die de dienstverlening sterk zouden kunnen raken. Eind 2013 zijn de beheersmaatregelen geïmplementeerd. Deze beheersmaatregels betroffen voornamelijk het moni toren van de uitbestede activiteiten op IT-terrein. Jaarlijks wordt het fonds geïnformeerd op het gebied van IT-beleid, IT-Governance, Informatiebeveiliging, Business Continuity Management, voorgenomen IT-projecten en systeemwijzigingen. Self-assessment informatiebeveiliging BpfBOUW heeft in 2012 op verzoek van DNB een ‘nulmeting informatiebeveiliging’ uitgevoerd. Dit om een beeld te krijgen van de beheersing van informatiebeveiliging in het algemeen en van security management en monitoring specifiek. DNB concludeerde dat het fonds het belang van een robuuste informatiebeveiliging onderkent en hieraan werkt. Dit op basis van de reeds uitgevoerde en de nog lopende en geplande initiatieven van het fonds. In de tweede helft van 2013 zijn deze lopende en geplande activiteiten afgerond.
Een aantal beheersmaatregelen dat in het kader van de IT-Scan is ontwikkeld, is dan ook breder ingevoerd. Zo is in 2013 onder meer een ISAE3402-procedure ontwikkeld en ingevoerd die niet alleen betrekking heeft op de IT-werkzaamheden van de uitvoeringsorganisaties. Door deze procedure wordt het fonds nu niet alleen betrokken bij de eindrapportage maar ook vooraf bij voorgenomen wijzigingen in de scope en tussentijds bij zogenaamde ‘early warnings’. Evaluatie uitvoeringsorganisaties vermogensbeheer BpfBOUW heeft in 2013 de uitbestedingsrelaties op het gebied van vermogensbeheer uitgebreid geëvalueerd. Voor de uitgebreide evaluatie is een toetsingskader opgesteld, bestaande uit negen domeinen. Basis voor dit toetsingskader vormde het raamwerk voor uitbesteed vermogensbeheer, waarin de rolverdeling tussen en binnen de betrokken partijen is vastgelegd. Beide uitvoeringsorganisaties werden geëvalueerd door analyses van (beleids)documentatie en interviews met bestuursleden van bpfBOUW, functionarissen van het bestuursbureau en externe leden van de beleggingsadviescommissie. Ook de ‘countervailing power’ van bpfBOUW zelf jegens haar vermogensbeheerders werd meegenomen. Het algemene beeld uit de evaluatie was positief. In overleg met de uitvoeringsorganisaties worden concrete actiepunten geformuleerd. Deze acties betroffen o.a. • In de beleidsvoorstellen zullen in het kader van de risico-afweging door het bestuur de consequenties worden opgenomen voor het Vereist eigen vermogen, Jaarrekening/Jaarverslag, rapportages, kosten vermogensbeheer en governance. • De kosten voor vermogensbeheer worden getoetst op marktconformiteit. • De afstemming tussen de opdrachtnemer en het bestuur(sbureau) zal worden verbeterd terzake van de invulling van de rapportages, actualiteit en economische ontwikkelingen.
Ontwikkeling Governance Uitbestedingsrelatie pensioenadministratie Eind 2012 heeft DNB onderzoek gedaan naar de uitbesteding van de pensioenadministratie bij bpfBOUW. Dit om een oordeel te kunnen vormen over de manier waarop het bestuur invulling geeft aan een beheerste en integere bedrijfsvoering op het gebied van de uitbesteding. DNB heeft aangegeven dat de uitbestedingsrelatie van de pensioenadministratie in de afgelopen jaren op onderdelen onvoldoende aandacht heeft gekregen. Omdat de aandachts- en verbeterpunten uit dit onderzoek deels overeenkomen met de bevindingen uit de IT-Scan, heeft het fonds besloten om hier na afronding van het plan van aanpak IT-Scan mee aan de slag te gaan.
Draaiboek versterkte governance Op verzoek van het bestuur van bpfBOUW heeft het bestuursbureau een draaiboek ontwikkeld voor de implementatie van een versterkte governance voor bpfBOUW. In het document Ontwikkeling governance bpfBOUW en het bijbehorende Draaiboek governance 2013 is het volgende opgenomen: • een overzicht van de context waarin het fonds opereert, de taken en verantwoordelijkheden en het wettelijk kader; • het bestuursmodel, de commissies en de expert bestuursleden; • de uitbesteding, de inrichting van het bestuursbureau en het beloningsbeleid en het komende wettelijke kader.
17
Het draaiboek gaat in op de concreet te nemen stappen die nodig zijn om het bestuursmodel Paritair Plus voor 1 juli 2014 te implementeren en alle in 2014 noodzakelijke acties om de governance te versterken af te ronden. Tijdens de studiedag van 5 april 2013 heeft het bestuur van bpfBOUW de reglementen van de commissies en de profielschetsen voor de externe bestuursleden vastgesteld. In 2013 is de zelfevaluatie van het bestuur en de commissies aan bod gekomen. De gesprekken van bestuursleden met de voorzitters ten behoeve van het functioneren van de commissies zullen in januari 2014 plaatsvinden. Het bestuur heeft de Nalevingsverklaring 2013 Gedragscode bpfBOUW ondertekend. Ook de verklaring ten behoeve van nevenfuncties in 2014 is door de individuele bestuursleden ingevuld. Profielen geschiktheidstoetsing bestuur In 2013 is de modernisering van de profielen voor de ge schiktheidstoetsing voor de benoeming tot bestuurder afgerond. Deze bestuursprofielen worden gebruikt bij het selectie- en benoemingstraject van nieuwe bestuursleden. Ze zijn bedoeld voor de paritair benoemde bestuursleden en de expert-bestuursleden. Laatstgenoemde bestuursfuncties zijn ontstaan op grond van de keuze voor het bestuursmodel Paritair Plus. In dit model wordt het paritaire bestuur versterkt met twee expert-bestuurders met het taakgebied Vermogensbeheer en het taakgebied Risicomanagement en Uitbesteding. BpfBOUW vraagt benoemende organisaties duidelijk aan te geven hoe de voorgedragen kandidaten aan het gestelde profiel voldoen. Vervolgens maakt het bestuur een eigen afweging en neemt op basis daarvan het besluit een kandidaat ter toetsing voor te dragen aan de toezichthouder.
• de inrichting van een Verantwoordingsorgaan nieuwe stijl (Deelnemersraad en Verantwoordingsorgaan oude stijl verdwijnen), die is samengesteld uit werkgeversleden, werknemersleden en pensioengerechtigde leden; • het inrichten van een Raad van Toezicht nieuwe stijl. Door de keuze van een paritair (plus) model, blijft de pariteit gehandhaafd en zullen de bestuurders namens werkgevers partijen, werknemerspartijen en pensioengerechtigden het fonds besturen. Het bestuur heeft vastgesteld dat om aan alle deskundigheidseisen te voldoen, er specifieke expertise aan het bestuur moet worden toegevoegd (het paritair plus model). Het paritair (plus) model houdt in dat twee onafhankelijke expert-bestuursleden worden benoemd op niet-paritaire zetels. Het fonds zal zich in de eerste zes maanden van 2014 onder meer bezighouden met: • de samenstelling van het bestuur, waarbij vertegenwoordigers van pensioengerechtigden en onafhankelijke experts worden benoemd in het bestuur; • de samenstelling van de nieuwe fondsorganen: het Verantwoordingsorgaan en Raad van Toezicht; • het organiseren van de verkiezing van de pensioengerechtigde leden van het Verantwoordingsorgaan; • de benoeming van de werknemers- en werkgevers leden van het Verantwoordingsorgaan; • het wijzigen van de Statuten; • het vaststellen van het reglement Verantwoordingsorgaan, reglement Raad van Toezicht en het Verkiezingsreglement; • de implementatie van de Code Pensioenfondsen met onder andere het vaststellen van een diversiteitsbeleid.
Premie- en incassobeleid Wet Versterking bestuur Pensioenfondsen De Wet versterking bestuur pensioenfondsen is op 7 augustus 2013 in werking getreden. Deze wet herziet de wettelijke regels rondom de governance en medezeggenschap bij pensioenfondsen. Aanleiding voor de herziening is de versterking van de deskundigheid en het interne toezicht, de adequate vertegenwoordiging van alle belanghebbenden en de herstructurering van de taken en organen binnen het fonds. Pensioenfondsen hebben tot 1 juli 2014 de tijd om aan het nieuwe wettelijke kader te voldoen. Het bestuur van bpfBOUW heeft in haar vergadering van 14 november 2013 gekozen voor het paritair (plus) model. De wettelijke verplichtingen die uit de keuze van dit model voortvloeien zijn: • het opnemen van zetels voor pensioengerechtigden in het bestuur; 18
Geen premie, wel recht In 2010 voerde DNB een themaonderzoek uit onder de noemer ‘geen premie, wel recht’. Naar aanleiding van de uitkomsten daarvan stelt bpfBOUW pensioenopbouw niet langer afhankelijk van premiebetaling. Het uitgangspunt is dat bpfBOUW zekerheid heeft over (de omvang van) het dienstverband. Het komt voor dat het fonds deze zekerheid niet kan verkrijgen. In deze gevallen wordt werknemers gevraagd bewijsmiddelen aan te leveren waaruit (de omvang van) hun dienstverband blijkt. Vakbondsconsulenten kunnen werknemers helpen bij het in kaart brengen van (de omvang van) hun dienstverband aan de hand van de aangeleverde bewijsmiddelen.
Terugvorderingsbeleid BpfBOUW heeft als beleid dat incorrecte uitkeringen zowel naar de toekomst toe als over het verleden hersteld worden. Als bpfBOUW te weinig heeft uitgekeerd, wordt de uitkering naar de toekomst toe hersteld (verhoogd) en volgt er een nabetaling over het verleden. Maar als bpfBOUW te veel heeft uitgekeerd, wordt de uitkering naar de toekomst toe hersteld (verlaagd) en wordt er een vordering ingesteld. Bij herstel naar het verleden waarbij een vordering ontstaat, kan het bestuur besluiten in bijzondere gevallen af te zien van terugvorderen. BpfBOUW heeft bij deze besluiten rekening gehouden met overwegingen van redelijkheid en billijkheid.
Nieuw Pensioencontract Begin 2013 heeft bpfBOUW een spoorboekje opgesteld met onder andere een tijdsplanning en een taakverdeling tussen het pensioenfonds en cao-partijen. Cao-partijen zijn verantwoordelijk voor de ambitie. Het bestuur geeft invulling aan de uitvoering, de financiering en de communicatie. Beiden zorgen samen voor een compleet nieuw pensioencontract met transparantie over de risico’s. Het bestuur zorgt hierbij dat risicobereidheid, financiële haalbaarheid (belofte versus waarmaken), evenwichtige belangenafweging, communicatie, uitvoerbaarheid en juridische haalbaarheid voortdurend wordt getoetst. Eerste stap in het spoorboekje is de analyse van de risico bereidheid van de deelnemers en het bestuur en het formu leren van doelstellingen en scenario’s waaraan het pensioencontract kan worden getoetst. Denk aan maatstaven voor de hoogte en stabiliteit van premie, uitkering en toeslagverlening en overdrachten tussen generaties. De tweede stap is de beoordeling van de uitkomsten van de scenario’s door cao-partijen. Hierop volgen besluitvorming door cao-partijen en de implementatie. Cao-partijen hebben in 2013 meerdere keren overlegd. Er zijn al enkele afspraken gemaakt over de invulling van de pensioenregeling in 2015. Zo is besloten de pensioenleeftijd te verhogen naar 67 jaar. De opgebouwde aanspraken met pensioenleeftijd 65 jaar worden mogelijk omgezet naar hogere opgebouwde aanspraken met pensioenleeftijd 67 jaar. Mits wetgeving wordt gerealiseerd als gevolg waarvan (gewezen) deelnemers hiertegen geen bezwaar kunnen maken.
19
6. Wijziging van statuten, reglementen en de verplichtstelling Wijziging pensioenregeling per 1 januari 2014
Vergoeding pensioenpremie bij werkloosheid
In de bestuursvergadering van 12 december 2013 heeft het bestuur ingestemd met de aanpassing van de pensioen regeling. De gewijzigde pensioenregeling is per 1 januari 2014 in werking getreden. De volgende onderdelen zijn gewijzigd:
Cao-partijen in de sector Bouwbedrijf hebben in december 2013 besloten de vergoedingsregeling voor de sector Bouw bedrijf (voluit: regeling tijdelijke vergoeding pensioenpremie bij ontslag op economische gronden) te verlengen tot uiterlijk 1 januari 2015. Dit vanwege de aanhoudende economische crisis. De regeling stopt eerder dan 1 januari 2015 als de gereserveerde gelden eerder zijn opgebruikt. De regeling is er voor werknemers in de sector Bouwbedrijf die in de periode tot 1 januari 2015 worden ontslagen. Als zij aan de voorwaarden voldoen, kunnen zij op grond van deze regeling in aanmerking komen voor vergoeding van de pensioenpremie voor de aanvullingsregelingen van bpfBOUW. De vergoeding wordt maximaal drie jaar verstrekt. De Stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid voert de regeling uit.
Verhogen opbouwpercentage Cao-partijen hebben besloten om het opbouwpercentage te verhogen tot het fiscale maximum. In artikel 6 wordt daarom opgenomen dat in het jaar 2014 het opbouwpercentage 1,84% (bij een pensioenleeftijd van 65 jaar) zal bedragen. Verlagen aanvullingsregeling 55Cao-partijen in de sectoren Bouwbedrijf en Beton mortel industrie hebben besloten de aanvullingsregeling 55- opnieuw te verlagen voor deelnemers die op of na 1 januari 2015 de standaardleeftijd bereiken. In de sector Bouwbedrijf wordt de aanvullingsregeling 55- verlaagd met 16% en in de sector Betonmortelindustrie met 8%. In artikel 30 Pensioenreglement is deze aanvullende verlaging van de aanvullingsregeling verwerkt. Cao-partijen in de sectoren Afbouw, Timmerindustrie, Natuursteenbedrijf en Bikudak gaan de aanvullingsregeling 55- niet opnieuw verlagen. Premievrije pensioenopbouw De hoogte van de premievrije pensioenopbouw werd bepaald door het opgebouwde ouderdoms- en partnerpensioen te verminderen tot 48%. Cao-partijen hebben besloten in het jaar 2014 de hoogte van de premievrije pensioenopbouw aan te passen. In het jaar 2014 wordt de premievrije pensioen opbouw bepaald door het opgebouwde ouderdoms- en partnerpensioen te verminderen tot 59%. Het besluit van cao-partijen leidt tot een aanpassing in artikel 26 lid 3 van het Pensioenreglement Bouwnijverheid. Toeslagenbeleid Cao-partijen hebben ook voor het jaar 2014 besloten om de opslag voor toeslagverlening in de premie van 0,4 procent niet te heffen. Daarnaast is opnieuw besloten dat ook voor het verlenen van een inhaaltoeslag met betrekking tot 2014 uitgegaan moet worden van de prijsindex in plaats van de loontrend. Het jaartal 2014 is daarom toegevoegd aan het toeslagenbeleid zoals opgenomen in de bijlage bij het Pensioen- en Uitvoeringsreglement. Gewijzigde factoren Naast de voorgestelde reglementswijzigingen, wijzigen ook de factoren per 1 januari 2014. De factoren zijn opgenomen in bijlage 1, 2 en 4 van het pensioenreglement. Deze bijlagen zijn geactualiseerd.
20
Toetreden sector Bitumineuze en Kunststofdakbedekkingsbedrijven (Bikudak) Cao-partijen in de sector Bikudak hebben besloten om per 1 januari 2014 voor de pensioenopbouw aan te sluiten bij de pensioenregeling van bpfBOUW. Met cao-partijen in de sector Bikudak is daarnaast afgesproken dat bpfBOUW voor een beperkt aantal jaren (tot uiterlijk 1 januari 2017) een afwijkende middelloonregeling voor UTA-werknemers in de sector Bikudak uitvoert. De verschillen betreffen het bodemloon en een afwijkende regeling voor het partnerpensioen (partnerpensioen op risicobasis). De pensioenverplichtingen van Bpf-Bikudak zijn vervolgens per 31 december 2013 overgedragen naar bpfBOUW. Pensioenoverdracht is toegestaan als beide pensioenfondsen bereid zijn daaraan mee te werken en DNB er geen bezwaar tegen heeft. DNB beoordeelt de belangen van de deelnemers waarop de pensioenoverdracht van toepassing is en gaat na of de overige deelnemers zich er niet tegen verzetten. DNB heeft ingestemd met de collectieve waardeoverdracht. De overdracht heeft betrekking op circa 21.000 (gewezen) deelnemers en gepensioneerden. De overdrachtswaarde is circa 350 miljoen euro. Door de toetreding van de sector Bikudak per 1 januari 2014 zijn de Verplichtstelling, de statuten, het Pensioen- en Uitvoeringsreglement en de actuariële en bedrijfstechnische nota van het fonds gewijzigd. Het bestuur van bpfBOUW heeft op 23 mei 2013 ingestemd met de gewijzigde fondsdocumenten. De belangrijkste wijzigingen zijn: • de werkingssfeer van het fonds is verruimd met de sector Bikudak; • er is een afwijkend bodemloon en een afwijkende regeling voor het partnerpensioen (partnerpensioen op risicobasis) voor UTA-werknemers in de sector Bikudak voor de duur van maximaal 4 jaar opgenomen;
• de CAO Bikudak is toegevoegd aan de definitie loon trend in het Pensioen- en Uitvoeringsreglement en de verschillende Vroegpensioenreglementen. Dit betekent dat vanaf 1 januari 2014 bij het vaststellen van de loon trend ook rekening wordt gehouden met de CAO Bikudak.
Diverse beheersmaatregelen premieincassobeleid uitgewerkt In de bestuursvergadering van 14 februari 2013 heeft het bestuur besloten om een aantal beheersmaatregelen inzake het premie-incassobeleid nader uit te werken. Dit heeft geleid tot verduidelijking op de volgende onderdelen: • een expliciete grondslag voor het mogen opleggen van ambtshalve nota’s; • de gevolgen van het niet of te laat aanleveren van loonen premiegegevens (waaronder de mogelijkheid tot het opleggen van boetes); • de mogelijkheid voor doorbelasting van financiële gevolgen aan werkgevers voor het niet of te laat aanleveren van loon- en premiegegevens. In de bestuursvergadering van 14 november 2013 zijn ver volgens de noodzakelijke aanpassing van artikel 6 en artikel 14 van het Uitvoeringsreglement Bouwnijverheid vastgesteld.
Acties naar aanleiding van onderzoek VPL-regelingen DNB heeft in 2012 een onderzoek gedaan bij pensioenfondsen naar de manier waarop zij de VPL-regelingen hebben geïmplementeerd. VPL-regelingen zijn de regelingen die in 2006 zijn ingevoerd ter vervanging van de VUT- en vroeg pensioenregelingen. Eind 2012 ontving bpfBOUW hierover een brief van DNB. De toezichthouder constateerde dat de VPL-toezeggingen van de diverse cao-partijen binnen bpfBOUW en de uitvoering door bpfBOUW niet in een aparte overeenkomst waren vastgelegd. In 2013 zijn deze toezeggingen daarom alsnog contractueel vastgelegd in een overeenkomst. De brief van DNB gaf tevens aanleiding om enkele reglementaire wijzigingen door te voeren. Zo is in artikel 30 Pensioen reglement de rol van cao-partijen verduidelijkt door specifiek te beschrijven dat de toekenning van de jaarlaag niet afhankelijk is van de algemene middelen van het fonds, maar van de voor de sectorspecifieke 55-minregeling benodigde middelen die door betreffende cao-partijen ter beschikking gesteld zijn.
Overige wijzigingen fondsdocumenten Taken bestuursbureau verankerd in statuten BpfBOUW heeft een bestuursbureau. Het bestuur heeft 23 mei 2013 besloten om de taken en verantwoordelijkheden vast te leggen in de statuten van het fonds. DGA definitie in Verplichtstelling aangepast Door de invoering van de Wet Flex BV wijzigt de definitie van DGA in de Pensioenwet. DGA’s zonder stemrecht komen hierdoor in een vergelijkbare positie terecht als reguliere werknemers. Omdat de verplichtstelling van bpfBOUW direct doorverwijst naar de Pensioenwet, voor wat betreft de definitie van DGA’s, leidt aanpassing van de Pensioenwet op dit punt tot een verruiming van de werkingssfeer van de Verplichtstelling. Het uitgangspunt van cao-partijen is tot nu toe echter altijd geweest om DGA’s van verplichte deelname aan bpfBOUW uit te sluiten. Cao-partijen hebben daarom besloten de Verplichtstelling te wijzigen en in de Verplichtstelling op te nemen dat de Verplichtstelling niet geldt voor de DGA die direct of indirect houder is van 10% of meer aandelen met of zonder stemrecht. Alle DGA’s blijven hierdoor uitgesloten van verplichte deelname. Wijziging pensioenregeling BeterExcedent Het bestuur heeft op 14 februari 2013 besloten om de Pensioen regeling BeterExcedent met ingang van 1 januari 2013 te wijzigen. Per 1 januari 2013 kent de Pensioenregeling Beter Excedent naast Lifecyclebeleggen ook een Pensioen inkoop variant. Bij de Pensioeninkoopvariant wordt, voor de deelnemer die daarvoor kiest, met de ingelegde premie jaarlijks pensioen ingekocht in de middelloonregeling van bpfBOUW. Daarnaast is per 1 januari 2013 de bestaande beleggingscategorieën (aandelen, vastrentende waarden, vastgoed) uitgebreid met een nieuwe beleggingscategorie, namelijk alternatieve beleggingen. In verband met de invoering van de Pensioeninkoopvariant is de inleggarantie vervallen. Tot slot is de risicopremie voor het risico van arbeidsongeschiktheid verlaagd naar 3%.
Melding als bedoeld in artikel 96 van de Pensioenwet Op basis van artikel 96 van de Pensioenwet is het fonds verplicht de volgende melding te doen. In het verslagjaar is bij het fonds geen sprake geweest van: • het opleggen van dwangsommen en boetes door de toezichthouder; • een aanwijzing als bedoeld in artikel 171 van de Pensioenwet; • de instelling van een bewindvoerder als bedoeld in artikel 173 van de Pensioenwet door de toezichthouder; • de beëindiging van de situatie, bedoeld in artikel 172 van de Pensioenwet, waarin de bevoegdheidsuitoefening van alle of bepaalde organen van een pensioenfonds is gebonden aan toestemming van de toezichthouder. 21
VERANDERING EN TRANSPARANTIE
7. UITVOERING VAN DE REGELING Samenstelling en aantallen (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden
Aantal werkgevers
Het aantal (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden aan het fonds is ultimo 2013 805.918. Dit is een stijging ten opzichte van 2012 met 4.271. De gevolgen van de financiële crisis zijn, net als vorig jaar, zichtbaar in de daling van het aantal actieve deelnemers. Door toetreding van deelnemers vanuit Bpf-Bikudak is de daling beperkter gebleven. Samenstelling naar leeftijd en aard van aanspraken Figuur 1 geeft een overzicht van de samenstelling van de totale groep. De (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden zijn gespecificeerd naar leeftijd en de aard van hun aanspraken bij bpfBOUW.
Ultimo 2013 zijn 11.622 werkgevers aangesloten bij bpfBOUW. Ten opzichte van het jaar ervoor is het aantal werkgevers afgenomen met ongeveer 8 procent. Eind 2012 waren 12.614 werkgevers aangesloten bij bpfBOUW. De werkgevers spelen een belangrijke rol bij de opbouw van pensioen. In beginsel zijn alle werkgevers in de bouwnijverheid verplicht zich aan te sluiten bij het fonds. Hier zijn wel uitzonderingen op. Vrijgestelde werkgevers Een aantal werkgevers in de bouwnijverheid is in het verleden vrijgesteld van verplichte deelname aan de pensioenregeling van bpfBOUW. Vrijstelling is alleen mogelijk onder strikte voorwaarden. In 2013 waren 176 werkgevers vrijgesteld van deelname aan de pensioenregeling van bpfBOUW. In 2012 waren dat er nog 259.
Figuur 1 Aantal (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden gespecificeerd naar leeftijd en aard van aanspraken
25000 Wezenpensioen Partnerpensioen Ouderdomspensioen
20000
Gewezen deelnemers Arbeidsongeschikten Deelnemers
15000
Aantal
10000
5000
0 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
80
85
90
95
100 105
110
Leeftijd
Toelichting op samenstelling De grote afname in de aantallen vanaf 65-jarige leeftijd wordt veroorzaakt door de afkoop van kleine pensioenen. De grafiek laat bij de leeftijden 60 tot en met 63 een groep gepensioneerden zien die gebruikmaakt van het ouderdomspensioen. Dit betreft de lichting gepensioneerden die op of na 1 januari 1950 geboren is en gebruikmaakt van de aanvullingsregeling 55-.
23
Vrijwillige aansluiting Ondernemingen kunnen zich op vrijwillige basis aansluiten bij bpfBOUW. De voorwaarden voor vrijwillige aansluiting zijn vastgelegd in een beleidsplan. In het beleidsplan staat in welke gevallen het bestuur vrijwillige aansluiting mag toestaan. Het bestuur gaat hierbij uit van de wettelijke kaders die zijn opgenomen in de Pensioenwet. In 2013 waren 73 ondernemingen vrijwillig aangesloten bij het fonds. Zij hebben voldaan aan de voorwaarden die het bestuur heeft vastgesteld in zijn beleidsplan. In 2012 waren 81 ondernemingen vrijwillig aangesloten bij bpfBOUW.
Werkingssfeeronderzoeken Deelname aan de pensioenregeling van bpfBOUW is verplicht voor werknemers in de Bouwnijverheid. Ondernemingen die vallen onder de werkingssfeer van de CAO’s in de bedrijfstak moeten zich daarom aansluiten bij het fonds. Door middel van werkingssfeeronderzoeken waarborgt bpfBOUW dat ondernemingen dat ook doen. Besluit door commissie na onderzoek In opdracht van bpfBOUW worden werkingssfeeronderzoeken uitgevoerd. Een werkingssfeeronderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en, als er dan nog onvoldoende gegevens zijn, uit een veldonderzoek. De resultaten van het werkingssfeeronderzoek worden ter besluitvorming voorgelegd aan een daarvoor aangewezen commissie. Vertegenwoordigers van bpfBOUW in deze commissie zien toe op de handhaving van de verplichtstelling van het fonds.
Gemiddelde kosten per deelnemer De gemiddelde kosten per deelnemer in 2013 zijn volgens de CEM-methodiek op voorlopige basis 107 euro. De totale kosten zijn gestegen en het aantal deelnemers is gedaald. Dit resulteert in de stijging van de gemiddelde kosten per deelnemer ten opzichte van 2012. Bij het vaststellen van het jaarverslag 2013 waren de gegevens van het CEM-benchmark nog niet beschikbaar. Daarom worden de uitkomsten van het definitieve CEM-benchmark 2012 weergegeven. De gemiddelde kosten per deelnemer over 2012 komen in het CEM-benchmark uit op 101 euro. Dit is gelijk aan de gemiddelde kosten per deelnemer in 2011. Ten opzichte van 2011 zijn de kosten voor pensioenbeheer sterk gedaald. Dit komt mede doordat in 2011 een aantal incidentele posten (o.a. het wegwerken van de achterstanden op het proces arbeidsongeschiktheidsregistratie en eenmalige acties zoals de omzetting van de vroegpensioenrechten naar rechten ouderdomspensioen ) de kosten hoger deden uitvallen. Een daling van het aantal deelnemers (incl. gerechtigden) compenseert de daling in de kosten volledig waardoor de kosten per deelnemer voor 2012 gelijk zijn aan de kosten per deelnemer in 2011. De gemiddelde kosten per deelnemer van bpfBOUW liggen onder het gemiddelde van de normgroep (152 euro). De normgroep is een groep van gelijksoortige pensioenfondsen in Nederland waarmee de prestaties van bpfBOUW worden vergeleken. Tabel 1 Gemiddelde kosten per deelnemer
Aantal werkingssfeeronderzoeken In 2013 zijn 276 bureau- en veldonderzoeken ingesteld. Deze onderzoeken hebben geleid tot 54 inschrijvingen. De uitslag van 131 onderzoeken wordt nog verwacht.
Uitkomsten CEM-benchmark voor pensioenadministraties In 2013 presenteerde bpfBOUW de resultaten van het benchmark voor pensioenadministraties over het boekjaar 2012. Het benchmark is uitgevoerd door het bedrijf Cost Effectiveness Measurement Inc. (CEM). Benchmarking is een onderzoekstechniek om de prestaties van verschillende organisaties in dezelfde sector te kunnen vergelijken. In het benchmark voor pensioenadministraties heeft CEM de uitvoering van de pensioenadministraties van een groot aantal Nederlandse en buitenlandse pensioenfondsen met elkaar vergeleken. Het benchmark vormt hierdoor een instrument dat bijdraagt aan het lokaliseren van ontwikkel- en verbeterpunten voor een pensioenfonds.
24
Jaar
Gemiddelde kosten per deelnemer
2013
107
2012
101
2011
101
2010
87
2009
87
Servicescore De kwaliteit van de dienstverlening komt tot uitdrukking in een servicescore. De servicescore van bpfBOUW bedraagt 75, een toename met 1 punt ten opzichte van 2011. De gemiddelde servicescore van de normgroep bedraagt 78. De belangrijkste servicemaatstaven zijn: • De prestaties op het afhandelen van (telefonische) deelnemerscontacten. • De website van het fonds en dan vooral de mogelijkheden van de pensioencalculator. • De kwaliteit van de pensioenoverzichten. • De tijdigheid van pensioentoekenningen en -betalingen.
BpfBOUW scoorde op verschillende gebieden hoger dan de normgroep, namelijk op tijdigheid van de pensioentoekenningen en -betalingen, op de telefonische dienstverlening en op de beschikbaarheid van- en de wachttijden voor 1 op 1 voorlichting. Het fonds scoorde in 2012 slechter dan de normgroep op de website en het aantal presentaties dat is gegeven in 2012. Daarnaast is de frequentie van het verzenden van de nieuwsbrieven lager dan bij de normgroep gebruikelijk is en wordt door bpfBOUW geen gebruik gemaakt van verschillende nieuwsbrieven voor verschillende doelgroepen. Door deze punten haalde bpfBOUW de gemiddelde servicescore van de normgroep net niet.
25
VERANDERING EN FLEXIBILITEIT
26
8. COMMUNICATIE In 2013 is het Beleidskader communicatie 2013-2015 vastgesteld. Het communicatiebeleid heeft drie hoofddoelstellingen: 1. Bevorderen van pensioenvertrouwen 2. Vergroten van pensioenkennis 3. Verhogen van pensioenbewustzijn Deze hoofddoelstellingen zijn vertaald naar operationele doelstellingen op het gebied van naamsbekendheid, imago, tevredenheid over middelen, pensioenkennis en pensioenbewustzijn. Om deze doelstellingen te bereiken is het van belang om een kernachtige centrale boodschap te formuleren. Het fonds heeft gekozen voor: ‘Samen investeren in jouw pensioen’. Ook zijn er vier merkwaarden vastgesteld: solide, betrouwbaar, toegankelijk en persoonlijk. In 2013 is gestart met de praktische uitwerking van het beleidskader. De belangrijkste activiteiten zijn hieronder beschreven.
Bevorderen van pensioenvertrouwen Persbeleid In 2013 is het persbeleid van het fonds vastgesteld. Hoofddoelstelling van het persbeleid is om stakeholders te informeren over bpfBOUW en het pensioenvertrouwen van deelnemers en pensioengerechtigden te vergroten. Verslag verantwoord beleggen Het fonds heeft in 2013 het Verslag verantwoord beleggen over 2012 uitgegeven. Met dit verslag geeft bpfBOUW zoveel mogelijk inzicht in de aard en inhoud van zijn beleggingen. De Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO) onderzoekt jaarlijks hoe pensioenfondsen hun deelnemers informeren over de duurzaamheid van hun beleggingen. Ook kijkt VBDO hoe pensioenfondsen in hun beleggingen rekening houden met sociale- en milieucriteria en criteria voor goed ondernemingsbestuur. Het ESG-beleid van bpfBOUW is tenminste van hetzelfde niveau als voorgaand jaar. Dat geldt ook voor de uitvoering ervan. Aanpassingen in de (wegingen in de) waarderingsmaatstaf van VBDO hebben er echter toe geleid dat bpfBOUW in het verslagjaar lager heeft gescoord.
Verhogen van pensioenbewustzijn Onderzoek pensioenbewustzijn In 2013 is een onderzoek uitgevoerd naar het pensioenbewustzijn van de actieve deelnemers van bpfBOUW. Het onderzoek is in de maand december 2013 uitgevoerd onder 250 respondenten. De scores zijn gewogen naar doelgroep en leeftijd waardoor deze als representatief voor het totale deelnemersbestand van bpfBOUW aangemerkt kunnen worden.
De belangrijkste conclusie uit het onderzoek is dat het pensioenbewustzijn met circa 35% laag is onder de deelnemers van bpfBOUW, maar dat dit weinig verschilt van de landelijke trend van 31%. Wat opvalt uit de onderverdeling naar doelgroep is dat UTA-personeel procentueel gezien pensioenbewuster is dan bouwplaatspersoneel en dat het UTA-personeel eveneens beter op de hoogte is van de aanvullingsmogelijkheden. BpfBOUW online In het communicatiejaarplan 2013 is als activiteit benoemd: het integreren en verder personaliseren van de online middelen van bpfBOUW. Met name ‘het individu beter bereiken’ met relevante informatie om de pensioenkennis en het pensioenbewustzijn te stimuleren evenals ‘het sterker profileren en verbeteren van het imago van bpfBOUW’, zijn aanleiding geweest om deze activiteit te benoemen. In 2014 worden de verschillende websites geïntegreerd in een nieuwe website. Daarbij gelden de volgende speerpunten: • eenduidige vormgeving en gebruikerservaring voor alle doelgroepen; • vindbaarheid van de inhoud verbeteren; • relevantie en aansprekendheid van de inhoud verbeteren. Beurzen Vanuit de gedachte ‘onbekend maakt onbemind’ wil bpfBOUW de zichtbaarheid van het fonds vergroten. Daarom nam bpfBOUW (ook) in 2013 deel aan een aantal bouwgerelateerde vakbeurzen. BpfBOUW bezint zich op de voortzetting van de deelname aan grotere beurzen. Het fonds overweegt om in 2014 aan te sluiten bij kleinschaliger initiatieven van werknemers- en werkgeversorganisaties, om daarmee het bereik te vergroten.
Vergroten van pensioenkennis Bouwpensioen magazine 2.0 Het huidige Bouwpensioen magazine heeft een sterke fundering. Dat blijkt uit de uitkomsten van het Benchmark Onderzoek Platform 2012 (BOP). Het blad heeft een hoog bereik en wordt positief beoordeeld. Het is daarmee een belangrijk communicatiekanaal waarlangs bpfBOUW het pensioenvertrouwen onder haar deelnemers kan stimuleren en pensioenkennis en -bewustzijn kan verhogen. Om het gebruik van Bouwpensioen magazine te stimuleren, is in het verslagjaar een lezersonderzoek gedaan naar mogelijke verbeteringen. BpfBOUW wil vooral de ‘bladerende lezer’ meer tegemoet komen. Daarvoor wordt een gelaagdheid in het magazine aangebracht. Lezers die ‘bladerend lezen’ kunnen de relevante informatie tot zich nemen door het lezen van koppen en korte intro-teksten. Voor lezers die zich meer willen verdiepen, wordt uitgebreidere tekst aangeboden. 27
Digitale nieuwsbrieven Onderdeel van het communicatiebeleid is het ontwikkelen van internet en e-mail tot belangrijke informatiekanalen. BpfBOUW verstuurt drie verschillende digitale nieuwsbrieven: voor deelnemers, werkgevers en voor consulenten van vakorganisaties en werkgeversverenigingen. Communicatie rond premie- en toeslagenbesluit Eind december 2013 hebben alle werkgevers, deelnemers en pensioengerechtigden van bpfBOUW een brief ontvangen. Op deze manier zijn zij op de hoogte gesteld van de maatregelen die cao-partijen en het bestuur hebben genomen om de pensioenregeling van bpfBOUW financieel gezond te houden. Er is in de brief aandacht besteed aan de oorzaken van de maatregelen. BOUWpensioen & BTERpost In het kader van de Wet Bpf 2000 moest er een nieuwe naam komen voor het informatieblad Cordares Post. Gekozen is voor BOUWpensioen & BTERpost. Van het informatieblad over pensioenen en bedrijfstakeigen regelingen in de bouwnijverheid verscheen in 2013 de veertigste jaargang. Deelname aan het Benchmark Onderzoeksplatform voor Pensioenfondsen (BOP) BpfBOUW heeft in 2013 voor de tweede keer deelgenomen aan het Benchmark Onderzoeksplatform voor Pensioenfondsen. Dit onderzoek geeft inzicht in de tevredenheid en het vertrouwen van de deelnemers en het bereik en gebruik van de communicatiemiddelen van het fonds. De resultaten worden afgezet tegen de landelijke benchmarks zodat een vergelijking met andere pensioenfondsen kan worden gemaakt. Het onderzoek vond plaats via een online vragenlijst. Klanttevredenheidsonderzoek (KTO) In juni en juli 2013 heeft bpfBOUW een klanttevredenheidsonderzoek laten uitvoeren onder 444 actieve deelnemers en onder circa 300 werkgevers. Deelnemers geven bpfBOUW een algemeen tevredenheidcijfer van 7.0. De werkgevers geven bpfBOUW een algemeen tevredenheidcijfer van 6.8. De resultaten van het BOP en het KTO fungeren als nulmeting voor concrete, meetbare communicatiedoelstellingen per 2015. Deze KPI’s worden begin 2014 vastgesteld.
28
9. Inspraak en klachten Deelnemersraad De deelnemersraad is actief betrokken bij de besluitvorming van bpfBOUW en adviseert het bestuur. De twaalf leden van de deelnemersraad vertegenwoordigen de deelnemers en gepensioneerden van het fonds. In 2013 is de deelnemersraad viermaal bij elkaar gekomen. De adviezen gaan over uiteenlopende zaken. De deelnemersraad gaf in 2013 advies aan het bestuur over onder andere: • Wet versterking bestuur pensioenfondsen; • aansluiting Bpf-Bikudak bij bpfBOUW en wijziging verplichtstelling; • de reglementen en statuten van het fonds; • het jaarverslag en de jaarrekening; • de premie- en toeslagnota.
Klachtenafhandeling BpfBOUW laat alle binnenkomende klachten registreren en onderzoekt de aard daarvan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de aanleiding van de klachten. Zoals de termijn waarbinnen informatie is verstrekt en de duidelijkheid of volledigheid van de verstrekte informatie. Veelal hebben klachten betrekking op een beslissing waar de klager bezwaar tegen maakt. De klachten worden in de meeste gevallen afdoende afgehandeld. Als een deelnemer of gepensioneerde niet tevreden is over deze afhandeling kan hij of zij de klacht voorleggen aan de Klachtencommissie van bpfBOUW (zie hierna onder Klachtencommissie). De administratie ontving 268 klachten van deelnemers en gepensioneerden. 67% van deze groep was het oneens met de genomen beslissing. In 16% van de gevallen was er sprake van niet tijdige afhandeling, 14,5% begreep de informatie niet of niet geheel, 2% had betrekking op onvolledige informatie en 1% vond de bejegening onjuist.
Klachtencommissie Via de klachtencommissie van bpfBOUW kunnen belang hebbenden op een laagdrempelige manier hun ontevredenheid te uiten. Daarnaast draagt de klachtencommissie bij aan het voortdurende proces van kwaliteitsverbetering van de administratieve dienstverlening van het fonds. Aantal klachten In 2013 ontving de klachtencommissie 15 klachten (2012: 31) en er zijn 15 klachten behandeld. Over de 15 behandelde klachten heeft de klachtencommissie de volgende formele besluiten genomen: • 1 klacht is toegewezen; • 2 klachten zijn gedeeltelijk toegewezen; • 12 klachten zijn afgewezen.
Onderwerpen van de klachten De behandelde klachten in 2013 gingen vooral over de volgende onderwerpen: • het recht op en de hoogte van premievrije bijboeking bij arbeidsongeschiktheid; • het recht op verkregen aanspraken vanuit waardeoverdracht; • de juistheid van berekeningen van pensioenopbouw.
Commissie Pensioenzaken, Reglementen en Communicatie De commissie Pensioenenzaken, Reglementen en Communi catie (PRC) is een bestuurscommissie. Dit in tegenstelling tot de klachtencommissie. De commissie bestaat uit vier bestuursleden: twee van werkgeverszijde en twee van werknemerszijde. In 2013 kwam de commissie acht keer bij elkaar. Taken en bevoegdheden van de commissie De commissie PRC neemt onder andere besluiten over: • verzoeken van deelnemers tot afstand doen van bijzonder partnerpensioen; • beroepschriften van deelnemers tegen besluiten van de klachtencommissie; • verzoeken van deelnemers om toepassing van de hardheidsclausule; • verzoeken om vrijwillige voorzetting die op basis van het beleid niet toegekend kunnen worden; • hoger beroepen en (sprong)cassaties die betrekking hebben op rechtszaken van deelnemers. Sinds februari 2013 heeft de commissie PRC mandaat tot het nemen van besluiten over bezwaarschriften van werkgevers die bezwaar hebben gemaakt tegen intrekking van de vrijstelling. De commissie PRC heeft ook een adviserende rol. Ze geeft advies over: • de toetsing van de uitvoerbaarheid van het nieuwe pensioencontract; • de opdrachtformulering met betrekking tot het pensioenbeheer; • de behandeling van SLM-rapportages; • het bijhouden van het risicoregister pensioenbeheer; • de opvolging van acties voortvloeiend uit thema-onderzoeken; • de (aanpassing van de) reglementen, werkingssfeer en communicatie; • de uitvoering van de communicatie door derden; • communicatieaangelegenheden inzake het jaarverslag; • verzoeken van deelnemers met beleidsmatige gevolgen; • het jaarverslag en het reglement van de klachtencommissie.
29
Onderwerpen van de verzoeken en beroepschriften In het verslagjaar boog de commissie zich vooral over gevallen met de volgende onderwerpen: • premievrije bijboeking bij arbeidsongeschiktheid; • gevallen op het gebied van ‘geen premie, wel pensioenverwerving’; • afzien terugvorderingen; • de toepassing van de voorwaarden van de aanvullingsregelingen. In 2013 heeft de commissie PRC 173 verzoeken behandeld, inclusief beroepschriften (2012: 179). Hierover nam de commissie de volgende formele besluiten: • 23 verzoeken zijn toegewezen; • 103 verzoeken met betrekking tot het afstand doen van bijzonder partnerpensioen zijn toegewezen; • 34 verzoeken zijn afgewezen; • 13 verzoeken zijn gedeeltelijk toegewezen. Zoals vermeld hadden 103 verzoeken betrekking op het afstand doen van bijzonder partnerpensioen. Dit houdt in dat op grond van het pensioenreglement de ex-partner het recht heeft om af te zien van het bijzonder partnerpensioen. Het fonds moet hiermee instemmen. Daarom worden deze verzoeken voorgelegd aan de commissie Pensioenzaken. Van de 173 verzoeken hadden er 75 betrekking op een beroep op de hardheidsclausule. De hardheidsclausule maakt het mogelijk om in bijzondere gevallen af te wijken van vastgestelde regels. In de vergadering van de commissie PRC van 11 oktober 2013 heeft de commissie de administratie mandaat verleend om de beoordeling van de verzoeken tot het afzien van bijzonder partnerpensioen op de administratie uit te voeren. De commissie wordt via de kwartaalrapportages geïnformeerd over het aantal afgehandelde verzoeken.
Adviescommissie Awb Het komt voor dat werkgevers niet willen deelnemen aan de pensioenregeling van bpfBOUW. In dat geval kunnen ze een verzoek indienen om vrijstelling. Als dit verzoek wordt afgewezen, kan de werkgever hiertegen bezwaar maken. Het kan ook voorkomen dat een werkgever vrijstelling heeft, maar dat bpfBOUW besluit om de vrijstelling in te trekken. Ook tegen deze besluiten kan een werkgever bezwaar maken. De adviescommissie Algemene wet bestuursrecht (Awb) is ingesteld door het bestuur en adviseert het bestuur over de ingediende bezwaarschriften. Het bestuur van bpfBOUW neemt uiteindelijk een besluit. De adviescommissie Awb bestaat uit drie leden: mr. R.A.A. Duk (voorzitter) mr. B.W. Koopmans 14 (secretaris) drs. H. Bruins (algemeen lid) BpfBOUW controleert een keer in de vijf jaar of de pensioenregeling van een vrijgestelde werkgever ten minste actuarieel en financieel gelijkwaardig is aan de regeling van bpfBOUW. Bovendien controleert bpfBOUW elk jaar of de werkgever al zijn werknemers heeft aangemeld bij de pensioenverzekeraar. In 2011 vond de meest recente gelijkwaardigheidstoets plaats. Werkgevers kunnen bezwaar maken tegen intrekking. Het bezwaarschrift wordt dan beoordeeld door de adviescommissie Awb. Werkgevers kunnen ook een bezwaar indienen als de vrijstelling niet verleend wordt. Naar aanleiding van intrekking c.q. weigering van vrijstelling heeft de adviescommissie Awb de volgende dossiers behandeld: • In 1 geval (een bezwaar dat al in 2012 was ingediend) heeft de adviescommissie het bestuur geadviseerd de bezwaarschriften gegrond te verklaren. Deze werkgevers werden, voor zover dat nog nodig was, in de gelegenheid gesteld om alle benodigde bewijsstukken aan te leveren om de vrijstelling te continueren. • In 1 geval heeft de werkgever het bezwaarschrift ingetrokken. • 1 dossier heeft de adviescommissie nog in behandeling. Hierover brengt de commissie in 2014 advies uit. Mandaatverlening aan commissie PRC inzake vrijstellingskwesties Het bestuur van bpfBOUW heeft op 14 februari 2013 ingestemd met het voorstel van de adviescommissie AWB om de commissie PRC mandaat te verlenen tot het nemen van besluiten op bezwaarschriften van werkgevers die bezwaar hebben gemaakt tegen intrekking van de vrijstelling. In de bestuursvergadering volgend op de commissievergadering wordt het bestuur geïnformeerd over de genomen besluiten van de commissie PRC. Het mandaatbesluit is op 14 februari 2013 ondertekend door de voorzitters van bpfBOUW.
14
30
De heer Koopmans is per 1 maart 2013 benoemd als secretaris als opvolger van de heer mr. W.W.G. Gaemers.
Ombudsman Pensioenen De Ombudsman Pensioenen behandelt klachten en geschillen over de uitvoering van de pensioenregelingen van een bedrijfstak of ondernemingspensioenfonds van (gewezen) deelnemers en gepensioneerden. De Ombudsman Pensioe nen neemt pas een klacht in behandeling nadat de interne klachten- en/of geschillenregeling bij bpfBOUW is doorlopen. Verzoeken in 2013 In het verslagjaar 2013 heeft bpfBOUW 12 verzoeken van de Ombudsman Pensioenen ontvangen. Hiervan zijn 11 verzoeken behandeld in 2013. Eén zaak wordt behandeld in 2014. Aanvullend zijn nog 2 verzoeken uit 2012 behandeld. Van de 13 afgehandelde verzoeken zijn er 11 afgewezen door bpfBOUW, een zaak is gedeeltelijk toegekend en een zaak is toegewezen.
31
VERANDERING OP STAPEL
10. FINANCIËLE OPZET Overige reserves De overige reserves dienen een specifiek doel. Het zijn bestemmingsreserves. Zij worden daarom niet meegenomen bij het vaststellen van de dekkingsgraad. De overige reserves bestaan uit: • de Reserve aanvullingsregelingen; • de Reserve toeslagverlening actieven.
Dit hoofdstuk beschrijft de financiële opzet zoals deze in 2013 en 2014 geldt. De eerste paragraaf van dit hoofdstuk gaat over de fondsreserves en de dekkingsgraad. In de tweede paragraaf wordt de premie- en toeslagverlening behandeld. Tot slot volgt een paragraaf over de toereikendheid van de financiële positie en de ontwikkeling van het herstelplan.
Reserve aanvullingsregelingen De Reserve aanvullingsregelingen is bestemd voor de financiering van aanspraken uit de voorwaardelijke aanvullingsregelingen die in de toekomst uitgekeerd worden. De Reserve aanvullingsregelingen is per sector in de Bouwnijverheid onderverdeeld.
Fondsreserves en dekkingsgraad De hoogte van de reserves van het fonds bepaalt voor een groot deel de jaarlijkse vaststelling van de premies en de mate van toeslagverlening. De reserves zijn bovendien nodig om de dekkingsgraad vast te stellen. De dekkingsgraad drukt de verhouding uit tussen het beschikbaar vermogen van het fonds en zijn pensioenverplichtingen.
Reserve toeslagverlening actieven De Reserve toeslagverlening actieven is bedoeld voor toekomstige aanvullingen op toeslagverlening aan de actieve deelnemers van het fonds als er geen volledige toeslag wordt verleend.
Reserves Het fonds kent een drietal reserves: de Algemene reserve en twee overige reserves.
Dekkingsgraad De dekkingsgraad van bpfBOUW was ultimo 2013 111,5 procent. Dit is een stijging van 5,7 procentpunt ten opzichte van de dekkingsgraad ultimo 2012.
Algemene reserve De Algemene reserve is bedoeld om algemene risico’s te financieren. Dit zijn de risico’s zoals die zijn beschreven in het standaardmodel voor het vaststellen van het vereist eigen vermogen. Deze reserve vormt het beschikbaar eigen vermogen dat wordt meegenomen bij het vaststellen van de dekkingsgraad.
In de onderstaande figuur wordt het verloop van de dekkingsgraad in 2013 aangegeven met de blauwe lijn. De rode lijn geeft de minimaal vereiste dekkingsgraad weer.
Figuur 2 Verloop van de dekkingsgraad bpfBOUW in 2013
114% 112% 110% 108% 106% 104% 102% 100%
Dekkingsgraad
-1 220 13 31
13 -2 0 11 30 -
020 13 -1 31
30 -9 -2 01 3
-2 01 3 31 -8
-2 01 3 31 -7
13 30
-6
-2 0
13
13
520 -0 31
-2 0 -4 30
31 -3 -2 01 3
-2 -2 01 3 28
120 13 31 -
1-
120 13
98%
Minimaal vereiste dekkingsgraad
33
Berekening van de dekkingsgraad Het fonds bepaalt zijn dekkingsgraad door te berekenen in welke mate de voorziening pensioenverplichtingen wordt gedekt door het beschikbaar vermogen. Dat is het totaal van de technische voorzieningen voor risico van het pensioenfonds en de Algemene reserve. De dekkingsgraad wordt bepaald door het vrije vermogen af te zetten tegen de verplichtingen. Het vrije vermogen is de Algemene Reserve. Eind 2013 bedroeg de Algemene reserve 3.985 miljoen euro. De voorzieningen voor risico van het pensioenfonds bedroegen toen samen 34.610 miljoen euro. De dekkingsgraad eind 2013 kwam daarmee op: 3.985 + 34.610 x 100 procent = 111,5 procent 34.610 De voorziening (voor risico van de deelnemer) die hoort bij de regeling BeterExcedent wordt niet meegenomen bij de berekening van de dekkingsgraad. Ontwikkeling van de dekkingsgraad In de onderstaande tabel is de ontwikkeling van de dekkingsgraad over de afgelopen vijf jaren weergegeven. Tabel 2 Verloop van de dekkingsgraad over de afgelopen vijf jaar (in procenten) Jaar
Dekkingsgraad ultimo jaar
2013
111,5
2012
105,8
2011
100,4
2010
106,2
2009
108,4
Premie en toeslagverlening Premie- en toeslagbeleid BpfBOUW voert een premiebeleid dat is gebaseerd op een aantal solidariteitsbeginselen. Het premiepercentage voor de middelloonregeling is bijvoorbeeld voor iedere deelnemer even hoog. Het fonds heeft de ambitie om (gewezen) deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden van bpfBOUW een solide pensioen te bieden. Het toeslagbeleid van het fonds is hierop gericht. Er kan alleen een toeslag worden verleend als er genoeg financiële ruimte voor is. Aan het einde van elk jaar stelt het bestuur de premies en toeslagen voor het daaropvolgende jaar vast. In deze paragraaf worden eerst kort het premiebeleid en de vastgestelde premies voor 2014 voor de middelloonregeling 34
en de aanvullingsregelingen toegelicht. Vervolgens informeren we over het toeslagbeleid en vaststelling van de toeslagverlening. Daarna volgt het beleid en de vaststelling ten aanzien van de premie en toeslagverlening van de arbeidsongeschiktheidspensioenen. Tot slot wordt ingegaan op de gedempte en kostendekkende premie over het afgelopen jaar. Premie middelloonregeling Het uitgangspunt van het fonds is dat de premie op de lange termijn hoog genoeg is om nieuwe pensioenaanspraken te financieren en tegelijkertijd voldoet aan alle wettelijke eisen. De premie moet echter ook betaalbaar blijven voor werkgevers en werknemers. Ieder jaar stelt het fonds de gedempte premie en de kostendekkende premie vast. De jaarlijkse, totale kostendekkende premie is gelijk aan de kosten die gemaakt moeten worden om de pensioenaanspraken die in dat jaar zijn opgebouwd te financieren. Premie middelloonregeling 2014 • Bijdrage premie aan herstel financiële positie Bij een dekkingstekort moet de premie bijdragen aan het herstel van de financiële positie. Dat betekent dat de premie ten minste gelijk moet zijn aan de benodigde premie, die berekend is op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. Bij de benodigde premie moet bovendien rekening worden gehouden met een solvabiliteitsopslag op het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen. De benodigde premie die bijdraagt aan herstel voor 2014 is 21,8 procent. • Gedempte kostendekkende premie BpfBOUW hanteert in beginsel premiedemping. Dit is toegestaan als er geen sprake is van een dekkingstekort. BpfBOUW hanteert bij de vaststelling van de gedempte kostendekkende premie een vaste rentevoet van 3,5 procent. De gedempte kostendekkende premie voor 2014 is 21,8 procent. In december 2013 heeft het bestuur de premie vastgesteld op 21,8 procent. Het fonds verkeerde weliswaar niet meer in een situatie van dekkingstekort, maar heeft bij de besluitvorming wel rekening gehouden met de benodigde premie die bijdraagt aan herstel. Deze premie komt voor 2014 overeen met het niveau van de gedempte kostendekkende premie. In tabel 3 is de opbouw van de middelloonpremie voor 2014 schematisch weergegeven. Premies aanvullingsregelingen Wet- en regelgeving schrijven voor dat de aanvullingsregelingen uiterlijk in het jaar 2020 gefinancierd moeten zijn. Dat geldt voor alle aanvullingsregelingen binnen de Bouwnijverheid. Omdat elke sector binnen de Bouwnijverheid zijn eigen aanvullingsregeling heeft gelden per sector verschillende premies voor de aanvullingsregelingen.
Tabel 3 Opbouw middelloonpremie voor 2014 Premie middelloonregeling 2014
Onderdelen
Gedempte kostendekkende premie op basis van 3,5%
Bijdragend aan herstel op basis van RTS
14,3
16,4
Opbouw ouderdomspensioen Opbouw nabestaandenpensioen
2,9
3,2
Risico nabestaandenpensioen
0,3
0,3
Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
0,5
0,5
Kostenopslag
0,5
0,5
Debiteurenrisico-opslag
0,1
0,1
Solvabiliteitsopslag*
3,2
0,8
21,8
21,8
Vastgestelde premie 2014
* De berekening van de solvabiliteitsopslag is bij de gedempte kostendekkende premie gebaseerd op het vereist eigen vermogen. De berekening van de solvabiliteitsopslag is bij de premie die bijdraagt aan herstel gebaseerd op het minimaal vereist eigen vermogen.
Premies aanvullingsregelingen 2013 Bij het vaststellen van de premies voor de aanvullingsregelingen kijkt het bestuur naar de verwachte lasten en de al aanwezige reserves. De financiering van de aanvullingsregelingen vindt gelijkmatig plaats tot 2021. Door een afname van het draagvlak (minder premiebetalers) nam de premiedruk voor de aanvullingsregelingen toe. De omstandigheden zijn niet voor elke sector gelijk. Onder de huidige economische omstandigheden vindt een aantal cao-partijen het niet verantwoord om de aanvullingsregelingen van hun sector op hetzelfde peil te houden door de premie te verhogen. Caopartijen in de sector Bouwbedrijf en cao-partijen in de sector Betonmortelindustrie hebben daarom moeten besluiten
om de voorwaardelijke aanvullingsrechten te verlagen: met 16 procent in de sector Bouwbedrijf en met 8 procent in de sector Betonmortelindustrie. De verlagingen in de sector Bouwbedrijf gelden voor het bouwplaatspersoneel vanaf geboortejaar 1955, voor UTA-personeel vanaf geboortejaar 1953. De verlagingen in de sector Betonmortelindustrie gelden vanaf geboortejaar 1953. De premies voor 2014 zijn vastgesteld op basis van de versoberde regelingen en zijn conform onderstaande tabel 4. Voor de sector Bikudak is de premie in 2013 niet geïnd door bpfBOUW, maar door Bpf-Bikudak.
Tabel 4 Premiepercentages aanvullingsregeling per sector Premie per sector
als % pensioengrondslag
als % pensioenloon
2013
2014
2013
2014
10,6
10,6
2,5
2,5
Bouwbedrijf (UTA)
2,8
2,8
1,2
1,2
Timmerindustrie
2,6
2,4
n.v.t.
n.v.t.
Afbouw
5,7
2,8
n.v.t.
n.v.t.
Natuursteenbedrijf
6,9
6,9
n.v.t.
n.v.t.
Betonmortelindustrie
2,1
2,1
n.v.t.
n.v.t.
Bikudak niet-UTA
8,7
10,9
n.v.t.
n.v.t.
Bouwbedrijf (niet-UTA)
35
Toeslagverlening Er wordt in beginsel geen onderscheid gemaakt tussen toeslagverlening voor actieve deelnemers enerzijds en voor pensioengerechtigden en gewezen deelnemers anderzijds. Alleen als er in een jaar geen volledige toeslag kan worden verleend, kan er onderscheid worden gemaakt tussen deze groepen. Actieve deelnemers krijgen dan mogelijk toeslagverlening vanuit de Reserve toeslagverlening actieven.
op de balans blijven staan en aangegroeid met het fondsrendement. Cao-partijen hebben besloten dat de opslag ook voor 2014 niet geheven wordt.
Toeslagverlening 2014 Het bestuur heeft in december 2013 besloten om per 1 januari 2014 geen toeslag te verlenen vanwege het achterblijven van het herstel van de dekkingsgraad ten opzichte van het herstelplan. Dit geldt voor gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Actieve deelnemers zullen per 1 januari 2014 een toeslag van 0,28 procent ontvangen uit de Reserve Toeslagverlening Actieven. Over de periode 1987 tot en met 2013 is de gemiste indexatie voor inactieven ten opzichte van de looninflatie gelijk aan 10,3%. Als de gegeven indexatie wordt vergeleken met de prijsinflatie over dezelfde periode, is er 1,7% meer indexatie gegeven dan de prijsinflatie.
Inhaaltoeslagverlening Een achterstand in toeslagverlening ontstaat als in één of meerdere jaren geen of slechts gedeeltelijk toeslag wordt verleend. Als er ná 1 januari 2006 geen of slechts gedeeltelijk toeslag is verleend, kan dat nadien worden ingehaald.
Reserve toeslagverlening actieven Eind 2012 is besloten om de 0,4 procentpunt opslag in de premie ten behoeve van de toeslagverlening actieven in 2013 niet te heffen. De al gevormde reserve vanuit deze opslag is
De Reserve Toeslagverlening Actieven is eind 2013 gebruikt om voor de actieve deelnemers een toeslag van 0,28 procent te financieren. Na deze financiering bedraagt de Reserve Toeslagverlening Actieven per 31 december 2013 7,7 miljoen.
Inhaaltoeslagverlening kan plaatsvinden als het beschikbaar eigen vermogen van het fonds boven de premiekortingsgrens uitkomt en het bestuur hiertoe besluit. Het bestuur heeft de intentie achterstanden in te halen, voor zover dit in de toekomst mogelijk is en de achterstanden niet te ver in het verleden liggen. De premiekortingsgrens is gelijk aan de som van het vereist eigen vermogen en het geschatte vermogen dat nodig is om de toeslagambitie van het fonds waar te maken. In tabel 5 zijn de toeslagpercentages over 2013 en 2014 schematisch weergegeven. Ook staat de cumulatieve achterstand in toeslagverlening vermeld.
Tabel 5 Toeslagverlening en cumulatieve achterstand in toeslagverlening, ontstaan vanaf 1 januari 2009 (in procenten) 2013
36
2014
Toeslag per 1 januari, actieve deelnemers
0,00
0,28
Toeslag per 1 januari, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden
0,00
0,00
Volledige toeslag in boekjaar
2,14
1,08
Achterstand in toeslag, ontstaan in boekjaar, actieve deelnemers
2,14
0,80
Achterstand in toeslag, ontstaan in boekjaar, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden
2,14
1,08
Cumulatieve achterstand in toeslagen tot en met boekjaar, actieve deelnemers
8,13
7,07
Cumulatieve achterstand in toeslagen tot en met boekjaar, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden
8,89
7,37
Tabel 6 Kostendekkende premies 2013 voor de middelloonregeling en premie bijdragend aan herstel (in procenten van de premiegrondslag) Onderdelen
Kostendekkende premie
RTS primo 2013
Coming service
Bijdragend aan herstel premie
Kostendekkende premie gedempte disconteringsvoet
RTS primo 2013
21,5
21,5
17,9
Toeslagverleningsopslag
0,0
0,0
0,0
Solvabiliteitsopslag
3,7
0,9
3,1
Kostenopslag
0,5
0,5
0,5
25,7
22,9
21,5
Totaal
Conform het beleid worden toeslagachterstanden ouder dan vijf jaar niet ingehaald. Als gevolg daarvan is de toeslagachterstand in 2014 lager dan in 2013, omdat de nieuwe opgelopen achterstand over 2014 lager is dan de vervallen achterstand over 2009. Een deel van de toeslagachterstand vervalt echter niet standaard na vijf jaar, maar op een nader te bepalen tijdstip. Dit deel bedraagt eind 2013 1,21 procent (cumulatief). Premie- en toeslagbeleid arbeidsongeschiktheidspensioen De premies en de toeslagverlening voor het arbeidsongeschiktheidspensioen worden per sector van de Bouwnijverheid vastgesteld. Het premie- en toeslagbeleid voor het arbeidsongeschiktheidspensioen is in overeenstemming met het reguliere premie- en toeslagbeleid van het fonds. Arbeidsongeschiktheidspensioen 2014 De vaststelling van de gevraagde premies gebeurt per sector. De door bpfBOUW gevraagde premie is gelijk aan de gedempte kostendekkende premie als er geen sprake is van een dekkingstekort. Bij een dekkingstekort moet de premie bijdragen aan het herstel van de financiële positie. De premie voor het arbeidsongeschiktheidspensioen is een percentage van de pensioengrondslag. Per 1 januari 2014 zijn ten aanzien van het arbeidsongeschiktheidspensioen geen toeslagen verleend conform de toeslagverlening voor ingegane pensioenen bij bpfBOUW. Toetsing Kostendekkende premie over 2013 De premie voor 2013 is eind 2012 door bpfBOUW vastgesteld. Jaarlijks vindt na afloop van het jaar een toets plaats over de kostendekkendheid van de feitelijke premie die is ontvangen in het afgelopen jaar. De kostendekkende premie wordt na het boekjaar achteraf vastgesteld. Zie tabel 6. De kostendekkende premie is nodig voor de financiering van: • de jaarlijkse pensioeninkoop (de coming service); • de opslag voor toeslagverlening; • de opslag voor solvabiliteit (om het vereist eigen vermogen in stand te houden);
• de opslag voor de kosten van de uitvoering van de pensioenregeling. Middelloonregeling Voor de berekening van de gedempte kostendekkende premie voor de middelloonregeling over 2013 hanteert het fonds een rentevoet van 3,5 procent. Ook berekent het fonds de kostendekkende premie op basis van de rentetermijnstructuur en een premie bijdragend aan herstel van de financiële positie. In tabel 6 staan de kostendekkende premies voor 2013 voor de middelloonregeling op basis van beide rentestructuren en de premie bijdragend aan herstel van de financiële positie. Omdat eind 2012 bpfBOUW niet in dekkingstekort was hoeft de premie niet bij te dragen aan het herstel van de financiële positie. Voor de toetsing wordt daarom de feitelijke premie vergeleken met de gedempte kostendekkende premie. De kostendekkende premie op basis van de rentetermijnstructuur van 25,7 is hoger dan de premie tegen de gedempte rentevoet van 21,5. Dat komt omdat het renteniveau van de rentetermijnstructuur begin 2013 lager lag dan de gedempte disconteringsvoet van 3,5 procent. Hierdoor geldt voor de inkoop van pensioen (de coming service) een hoger tarief. De premie bijdragend aan herstel was gelijk aan 22,9 procent. Het totale bedrag aan feitelijk ontvangen premie in 2013 is 729,6 miljoen euro. De totale gedempte kostendekkende premie is 693,4 miljoen euro. De totale premie op basis van de rentetermijnstructuur is 830,4 miljoen euro. Aanvullingsregelingen De premies voor de aanvullingsregelingen worden berekend door de contante waarde van de verwachte lasten te verminderen met de reserve en te delen door de contante waarde van de premiegrondslag tot 2021. Dit houdt in dat de financiering van de aanvullingsregelingen gelijkmatig plaatsvindt tot 2021, terwijl de jaarlijkse lasten kunnen schommelen. Over de gehele looptijd wordt dus een kostendekkende premie 37
gevraagd. In sommige jaren is de premie echter hoger dan voor dat jaar nodig is. In andere jaren is de premie juist lager. De verschillen komen ten goede of ten laste van de Reserve aanvullingsregelingen. Arbeidsongeschiktheidspensioen De feitelijk ontvangen premie in 2013 is 4,4 miljoen euro. De premie op basis van de rentetermijnstructuur is 1,7 miljoen euro. De totale kostendekkende premie op basis van de gedempte rentevoet van 3,5 procent is 1,6 miljoen euro.
Toereikendheid De Pensioenwet stelt financiële eisen aan pensioenfondsen. Het uitgangspunt hierbij is dat een pensioenfonds al zijn huidige én toekomstige financiële verplichtingen kan nakomen. De financiële positie van het pensioenfonds moet daarom toereikend zijn. Dat is het geval als de waarde van de bezittingen van het pensioenfonds de waarde van de aangegane pensioenverplichtingen op de langere termijn overtreft. Ook in tijden van tegenspoed. Voorziening pensioenverplichtingen De voorziening pensioenverplichtingen geeft de contante waarde weer van alle uitstaande pensioenverplichtingen van het fonds aan zijn (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Het is, met andere woorden, het volledige bedrag aan pensioenen dat het fonds nu en in de toekomst moet uitbetalen. De voorziening pensioenverplichtingen van bpfBOUW valt uiteen in de volgende voorzieningen voor: • het ouderdomspensioen, dat voorziet in pensioen aan (gewezen) deelnemers op grond van ouderdom en het partner- en wezenpensioen, dat bij overlijden van deelnemers voorziet in pensioen aan hun nabestaanden; • het vroegpensioen, dat voorziet in vroegpensioen aan (gewezen) deelnemers op grond van ouderdom; • de jaarlagen, die voorzien in aanvullend pensioen aan deelnemers op grond van ouderdom; • het arbeidsongeschiktheidspensioen, dat voorziet in pensioen aan deelnemers op grond van arbeidsongeschiktheid; • de regeling BeterExcedent, waarbij aanvullend pensioenkapitaal vrijwillig wordt opgebouwd om op de pensioendatum een aanvullend pensioen in te kopen. Dit spaarsaldo is voor risico van de deelnemers en van belang bij de vaststelling van het minimaal vereist eigen vermogen. Hoogte van de voorziening pensioenverplichtingen De voorziening pensioenverplichtingen is ultimo 2013 34,6 miljard euro. Dit is de contante waarde van alle pensioenaanspraken en spaarsaldi van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Bij de berekening van de contante waarde baseert het fonds zich op de rentetermijnstructuur 38
van ultimo 2013 en de overige actuariële grondslagen en veronderstellingen. Het fonds toetst deze veronderstellingen periodiek. Grondslagenonderzoek 2013 In 2013 heeft bpfBOUW een onderzoek laten uitvoeren naar de actuariële grondslagen. Sommige grondslagen worden elk jaar onderzocht, zoals de sterftegrondslagen. Verder zijn de grondslagen geëvalueerd voor zover er een aanleiding toe was. BpfBOUW heeft ervoor gekozen om de sterftegrondslagen te hanteren uitgaande van de Prognosetafels van het Actuarieel Genootschap (AG). Op 10 september 2012 heeft het AG de Prognosetafels 2012-2062 gepubliceerd. In 2014 worden van het AG nieuwe landelijke prognosetafels verwacht. Bij het bepalen van sterftegrondslagen van bpfBOUW houdt het fonds rekening met de waarnemingen van overlijden in het eigen deelnemersbestand. Het fonds hanteert daarvoor correctiefactoren. De correctiefactoren zijn in 2013 geactualiseerd op basis van recente fondsgegevens. Deze gegevens laten een lichte stijging van de levensverwachting zien. De actualisatie van de correctiefactoren heeft in 2013 geleid tot een verhoging van de voorziening pensioenverplichtingen van circa 0,06 procentpunt. Verder zijn in 2013 de waarderingsgrondslagen voor diverse pensioensoorten aangepast. Voor ouderdomspensioen en ingegaan nabestaandenpensioen is aangesloten bij een meer gangbare wijze van waardering. Voor het nabestaandenpensioen zijn de partnerfrequenties aangepast en voor de waardering van het ingegaan invaliditeits- en arbeidsongeschiktheidspensioen wordt met ingang van 2013 geen rekening gehouden met revalidatiekansen. Per saldo hebben deze overige waarderingsgrondslagen in 2013 geleid tot een verhoging van de voorziening pensioenverplichtingen van circa 0,1 procentpunt. In totaal hebben de aanpassingen van de sterfte- en overige actuariële grondslagen in 2013 geleid tot een verhoging van de voorziening pensioenverplichtingen van circa van 0,16 procentpunt. (Minimaal) vereist eigen vermogen Pensioenfondsen moeten bovenop de voorziening pensioenverplichtingen ook vermogen hebben om (vooral) stijgingen van de voorziening pensioenverplichtingen als gevolg van rentedalingen en waardedalingen van beleggingen op te kunnen vangen. De financiële eisen die aan pensioenfondsen worden gesteld, zijn uitgedrukt in een vereist eigen vermogen en een minimaal vereist eigen vermogen. Standaardmodel voor vaststellen van het vereist eigen vermogen Voor het vaststellen van het vereist eigen vermogen hanteert bpfBOUW vanaf 2007 het standaardmodel, zoals beschreven
Tabel 7 Vereist eigen vermogen ultimo 2013 (in miljoenen euro’s) Categorie
Buffer in euro’s
Buffer als percentage van de voorziening pensioenverplichtingen 2013
Buffer als percentage van de voorziening pensioenverplichtingen 2012
S1 Renterisico
1.210
3,5
3,5
S2 Zakelijkewaardenrisico
5.379
15,5
14,7
S3 Valutarisico
1.412
4,1
3,7
491
1,4
1,3
202
0,6
1,1
1.002
2,9
2,9
S4 Commodityrisico S5 Kredietrisico S6 Verzekeringstechnisch risico
Subtotaal voor diversificatie Diversificatie-effect
9.696 ./.
Vereist eigen vermogen
3.357
28,0 ./.
6.339
9,7
18,3
27,2 ./.
9,8
17,4
in het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen (Besluit FTK). Het standaardmodel gaat uit van een aantal risicocategorieën. Hiervan zijn de beleggingsrisico’s de voornaamste. In het standaardmodel worden negatieve, fictieve scenario’s toegepast, zoals een daling van de aandelenkoersen of een daling van de rente. Het standaardmodel toont hoe gevoelig het fonds is voor dergelijke scenario’s. Ten aanzien van de beleggingscategorie indirect niet-beursgenoteerd vastgoed hanteert bpfBOUW een afwijking van het standaardmodel. Er wordt uitgegaan van een daling van de waarde met 35 procent in plaats van de (standaard) 25 procent. Dit in verband met de relatief hoge mate van financiering met vreemd vermogen in de betreffende, indirecte vastgoedbeleggingen. Voor direct vastgoed wordt uitgegaan van een daling van de waarde met 15 procent en voor indirect beursgenoteerd vastgoed wordt uitgegaan van de standaard 25 procent.
Het fonds berekent het vereist eigen vermogen zowel op basis van de feitelijke beleggingsmix als op basis van het strategische beleggingsbeleid. Het vereist eigen vermogen is vastgesteld op basis van het maximum van die twee. Ultimo 2013 is dit het vereist eigen vermogen op basis van de feitelijke beleggingsmix, 6,3 miljard. In tabel 7 is de uitkomst van het vereist eigen vermogen op basis van de feitelijke beleggingsmix per 31 december 2013 schematisch weergegeven.
De negatieve scenario’s in het standaardmodel corresponderen met een eenjaarsbetrouwbaarheid van 97,5 procent. De uitkomst van het standaardmodel is dus het vermogen dat het fonds moet hebben om het komend jaar met een kans van 97,5 procent de benoemde risico’s te kunnen opvangen.
Het vereist eigen vermogen is ultimo 2013 18,3 procent van de voorziening pensioenverplichtingen. Het vereist eigen vermogen is hoger dan het vereist eigen vermogen van 17,2 procent dat in het herstelplan is gehanteerd.
De som van de solvabiliteitsbuffers vormt, na toepassing van het diversificatie-effect tussen de risicotypen, het vereist eigen vermogen. Het vereist eigen vermogen is dan de maatstaf waartegen het feitelijke beschikbaar eigen vermogen van het fonds (de algemene reserve) wordt afgezet. BpfBOUW heeft voldoende vermogen als het beschikbaar eigen vermogen van het fonds groter is dan het vereist eigen vermogen. De financiële positie is in dat geval toereikend. 15
Toelichting op het vereist eigen vermogen Het vereist eigen vermogen in tabel 7 is bepaald op basis van de benodigde waarde van de beleggingen ultimo 2013 en niet op basis van de feitelijke waarde van de beleggingen. De benodigde waarde van de beleggingen is de waarde van de beleggingen waarbij het beschikbaar eigen vermogen van het fonds gelijk is aan het vereist eigen vermogen.
Dat komt omdat in het herstelplan wordt uitgegaan van de langetermijnbeleggingsmix van het fonds, inclusief 75 procent (netto) afdekking van het renterisico. Eind 2013 was het renterisico voor circa 61 procent afgedekt (bruto: 66 procent)15. Vanwege dit hogere risico is het vereist eigen vermogen aan het einde van het verslagjaar hoger dan op lange termijn verondersteld wordt.
Ten opzichte van de verplichtingen op basis van de ongemiddelde rentetermijnstructuur zonder UFR.
39
Het vereist eigen vermogen is ultimo 2013 18,3 procent van de voorziening pensioenverplichtingen (voor risico fonds). Het vereist eigen vermogen is met 0,9 procentpunt toegenomen ten opzichte van ultimo 2012. De belangrijkste oorzaken hiervoor waren: • Een toename van de vereiste solvabiliteitsbuffer voor het zakelijke waarden risico (S2). Dit wordt voornamelijk verklaard door een hoger portefeuillegewicht van zakelijke waarden ten opzichte van vorig jaar. • Een toename van de vereiste solvabiliteitsbuffer voor het valutarisico (S3). Dit wordt verklaard door een hogere valuta exposure als gevolg van een toename van de zakelijke waarden portefeuille. • Een afname van de vereiste solvabiliteitsbuffer voor het kredietrisico (S5). Dit wordt verklaard doordat de (gewogen) credit spread is afgenomen (bijna gehalveerd). Daarnaast is de allocatie van bedrijfsobligaties vanuit het oogpunt van concentratierisico verder teruggebracht. Minimaal vereist eigen vermogen Naast het vereist eigen vermogen bestaat er een tweede ondergrens: het minimaal vereist eigen vermogen. Het minimaal vereist eigen vermogen is ultimo 2013 4,1 procent van de voorziening pensioenverplichtingen. Dit is gelijk aan vorig jaar. Dekkings- of reservetekort Als het fonds minder beschikbaar eigen vermogen heeft dan het vereist eigen vermogen, is er sprake van een reservetekort. Als het beschikbaar eigen vermogen ook lager is dan het minimaal vereist eigen vermogen, is er ook sprake van een dekkingstekort. • De feitelijke dekkingsgraad van bpfBOUW op basis van de rentetermijnstructuur ultimo 2013 is 111,5 procent. De minimaal vereiste dekkingsgraad van het fonds is 104,1 procent. Het fonds had eind 2013 daarom geen dekkingstekort. • De vereiste dekkingsgraad van het fonds is eind 2013 118,3 procent. Het fonds had eind 2013 daarom wel een reservetekort.
Herstelplan BpfBOUW had ultimo 2008 een dekkingstekort. Het bestuur heeft daarom begin 2009 een herstelplan moeten opstellen. Dat is in juli 2009 goedgekeurd door DNB. In het herstelplan spreekt het bestuur de verwachting uit dat het fonds in staat is om binnen de gestelde termijnen het beschikbaar eigen vermogen weer naar de wettelijk vereiste niveaus te tillen. Binnen vijf jaar (ultimo 2013) zou de dekkingsgraad van het fonds op het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen van 104,1 procent moeten komen. Binnen vijftien jaar (ultimo 2023) moet de dekkingsgraad dan minimaal 117,2 procent zijn. Dat is het vereist eigen vermogen op basis van de strategische beleggingsmix op lange termijn. Ontwikkeling van de dekkingsgraad De dekkingsgraad van bpfBOUW is in 2013 gestegen ten opzichte van vorig jaar. Dat kwam vooral door het positieve beleggingsrendement en de gestegen rente. De hogere rente leidde tot een verlaging van de waarde van de pensioenverplichtingen en daarmee tot een stijging van de dekkingsgraad. Het positieve rendement in 2013 leidde tot een stijging van het belegd vermogen van het fonds en daarmee ook tot een stijging van de dekkingsgraad. Het rendement exclusief derivaten in 2013 is 4,8%. Door een negatief rendement op rentederivaten van 3,8% en een positief rendement op valutaderivaten van 1,3% is het rendement inclusief derivaten uitgekomen op 2,4%. De hoogte van de dekkingsgraad wordt uiteindelijk beïnvloed door diverse factoren. In tabel 8 is schematisch weergegeven welke factoren dat zijn en welke invloed ze hebben gehad in 2013. Tabel 8 Invloed van factoren op de mutatie van de dekkingsgraad over 2013 (in procenten) Factoren
Dekkingsgraad primo 2013
Procent
105,8
Premiebijdrage
-0,1
Pensioenuitkeringen
0,2
Toeslagverlening
0,0
Verandering rentetermijnstructuur
3,5
Overrendement
2,2
Wijziging sterftegrondslagen Overig
Dekkingsgraad ultimo 2013
-0,2 0,1
111,5
In totaal leidden deze factoren tot een toename van de dekkingsgraad van 105,8 procent aan het begin van 2013, tot 111,5 procent ultimo 2013. 40
Dekkingsgraad in 2013 voldoende om kortetermijnherstelplan op te heffen Om een kortetermijnherstelplan op te kunnen heffen, moet een fonds drie kwartaaleinden achter elkaar uit dekkings tekort zijn. BpfBOUW had om uit dekkingstekort te komen een dekkingsgraad nodig die hoger of gelijk is aan de minimale vereiste dekkingsgraad van 104,1 procent. Op 31 maart 2013 waren de laatste drie gerapporteerde dekkingsgraden op kwartaaleinden: Per 30 september 2012 : 104,8% Per 31 december 2012 : 105,8% Per 31 maart 2013 : 109,4% Op 31 maart voldeed bpfBOUW dus aan de eisen om het kortetermijnherstelplan op te heffen. Verloop dekkingsgraad loopt achter op langetermijnherstelplan Als gevolg van de lage dekkingsgraad werkt bpfBOUW vanaf begin 2009 verplicht met een langetermijnherstelplan. In dit herstelplan spreekt bpfBOUW de verwachting uit om zijn beschikbaar eigen vermogen binnen de gestelde termijnen weer naar de wettelijk vereiste niveaus te tillen. Eind 2013 ligt het verloop van de dekkingsgraad van bpfBOUW achter op het verwachte herstel zoals dat is beschreven in het langetermijnherstelplan. Het plan schrijft voor dat de verwachte dekkingsgraad eind 2013 113,1 procent zou bedragen. De werkelijke dekkingsgraad was op dat moment 1,6 procentpunt lager. Binnen vijftien jaar vanaf het moment dat het langetermijnherstelplan van kracht werd moet de dekkingsgraad minimaal 117,2 procent zijn.
Wijziging financieel crisisplan In 2012 is het financieel crisisplan van bpfBOUW opgesteld en opgenomen in de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota. Jaarlijks wordt de actualiteit van het financieel crisisplan beoordeeld. Deze beoordeling leidde in 2013 tot diverse aanpassingen, voornamelijk op het gebied van een concretere invulling en verduidelijking van bestaand beleid en een actualisering van cijfers. Ook is in het crisisplan opgenomen hoe wordt omgegaan met de reserve toeslagverlening van actieve deelnemers als een korting van aanspraken onafwendbaar is (na langdurige onderdekking). Het bestuur heeft besloten de reserve dan aan te wenden om de korting van actieve deelnemers te beperken of teniet te doen.
41
CONSTRUCTIEF VERANDEREN
11. BEHEERSING VAN DE RISICO’S BpfBOUW moet snel inspelen op externe ontwikkelingen. En deelnemers moeten altijd een duidelijk beeld kunnen krijgen van deze ontwikkelingen. Daarom heeft bpfBOUW een risicomanagementsysteem ontwikkeld. Het systeem bestaat uit een risicoregister, een risico-implicatieprocedure die gebruikt wordt bij beleidsvoorstellen, een procedure voor het meten en waarderen van risico’s en een rapportagekader. In het risicoregister worden gegevens vastgelegd van de relevante risico’s die zich voordoen bij bpfBOUW, zoals de beschrijving van het risico, de beheersmaatregelen, de kwantificering, het acceptatieniveau en de strategie per risico. In het register worden de volgende risicocategorieën onderscheiden: • • • • •
Compliance Governance Financieel Operationeel Strategisch en omgeving
In de onderstaande paragrafen komen de beheersingsmaatregelen aan bod die in het jaar 2013 bijzondere aandacht hebben gekregen. De financiële risico’s worden behandeld in de jaarrekening.
Compliance Risicogebied: Pensioentoezeggingsrisico Om het risico van ‘geen premie, wel recht’ te beheersen, krijgen ondernemingen die nog niet bekend zijn bij bpfBOUW een werkingssfeeronderzoek. In 2013 zijn 276 bedrijven onderzocht, in 54 gevallen heeft dat geresulteerd in toepassing van de verplichtstellingsbeschikking van bpfBOUW. De uitslag van 131 onderzoeken wordt nog verwacht. De te onderzoeken bedrijven komen enerzijds voort uit bestandsvergelijking met UWV en anderzijds uit meldingen vanuit het veld. Om na te gaan of de pensioentoezegging door de uitvoeringsorganisatie klopt, voert deze jaarlijks een Quinto P steekproef uit. Deze steekproef heeft betrekking op het vaststellen van uitkeringen, uitgaande waardeoverdrachten en UPO. In alle steekproeven worden opgebouwde rechten geverifieerd aan de hand van de brongegevens. De uitvoeringsorganisatie heeft de Quinto P steekproef opgenomen in de scope van haar ISAE 3402. Vanaf 2014 wordt het bestuur ook separaat geïnformeerd over de voortgang en uitkomsten van deze risicobeheersingsmaatregel.
In de Pensioenwet is pensioenopbouw niet (langer) afhankelijk gesteld van premiebetaling. In dat kader heeft bpfBOUW in 2013 het premie- en incassobeleid, de risico’s en mogelijke verbeterpunten geïnventariseerd. Dit heeft geleid tot een aantal beheersmaatregelen met betrekking tot: • • • • •
de inschrijving en uitschrijving van werkgevers; het beperken van correctiemogelijkheden voor werkgevers; de invoering van looncontroles; het vroegtijdig afboeken van oninbare premies; het overeenkomen van betalingsregelingen.
Risicogebied: Voorwetenschaprisico en risico op onoorbaar handelen Medio 2013 heeft DNB bij bpfBOUW onderzoek gedaan naar de beheersing van het corruptierisico. Dit leidde tot een aantal suggesties om de bestaande beheersing door het fonds aan te scherpen. In 2014 gaat bpfBOUW hiermee aan de slag. Integriteit, transparantie en toezicht ten aanzien van vastgoed Integriteit en transparantie vormen een belangrijke basis voor vertrouwen in de Bouwnijverheid. Het bestuur van bpfBOUW besteedt daarom blijvende aandacht aan integriteit, toezicht en transparantie bij vastgoed. De beheerder van de vastgoedbeleggingen van het fonds, Bouwinvest, is begin 2014 voor het tweede opeenvolgende jaar gecertificeerd met een ISAE 3402 Type II Standard Serviceorganisatie Control Rapport zonder kwalificaties. In juli 2013 heeft Bouwinvest op basis van de Alternative Investment Fund Managers Directive (AIFMD) een vergunning aangevraagd bij de AFM. In februari 2014 is deze vergunning verkregen. Bouwinvest is hiermee een van de twee eerste Nederlandse vastgoedmanagers met zo’n vergunning. In september 2012 startte de Belastingdienst het onderzoek ‘Fundament vastgoed’. In februari 2014 is dit met goed gevolg afgerond. Ook het monitoring- en testingprogramma met betrekking tot compliance is in 2013 conform plan uitgevoerd. In totaal zijn er ruim 177 zakenpartners op vastgoedgebied getoetst.
Governance Risicogebied: Deskundigheidsrisico In 2013 is de modernisering van de bestuursprofielen afgerond. Deze bestuursprofielen worden gebruikt bij het selectie- en benoemingstraject van nieuwe bestuursleden. De profielen zijn bedoeld voor de paritair benoemde bestuursleden en voor de expert-bestuursleden. Laatstgenoemde bestuursfuncties zijn ontstaan op grond van de keuze voor het bestuursmodel Paritair plus. In dit model wordt het paritaire bestuur versterkt met twee expert-bestuurders op het 43
gebied van Vermogensbeheer en Risicomanagement & Uitbesteding.
Operationeel Risicogebied: administratierisico en uitbestedingsrisico In 2013 heeft het fonds haar rol bij de uitvoering van projecten door uitvoeringsorganisaties versterkt. Bij projecten die een hoge impact kunnen hebben op de dienstverlening wordt voortaan een stuurgroep ingericht. Deze stuurgroep adviseert het bestuur over te nemen besluiten en rapporteert over de voortgang van de uitvoering. In 2013 is deze werkwijze toegepast bij de transitie van PRISMA naar GPS en bij het SEPA-proof maken van de systemen. Bij deze twee projecten heeft de stuurgroep op onderdelen ook gebruikgemaakt van de afdeling GIA (Group Internal Audit) van APG. In 2013 heeft het fonds een ISAE 3402-procedure ontwikkeld en geïmplementeerd. Door deze procedure wordt het fonds nu niet alleen betrokken bij de eindrapportage, maar ook vooraf bij voorgenomen wijzigingen in de scope en tussentijds bij zogenaamde ‘early warnings’ (beheersdoelstellingen die mogelijk in het jaar niet worden behaald). Deze beheersingsmaatregel is voor het eerst opgenomen in de SLA 2014 met APG en Bouwinvest die eind 2013 zijn overeengekomen. Risicogebied: IT-risico In 2013 is de informatiebeveiliging van het fonds door een aantal aanpassingen verbeterd. Het fonds moet nu op alle onderdelen van COBIT tenminste volwassenheidsniveau 3 scoren (op een schaal van 4). DNB zal medio 2014 aan het fonds vragen aan te tonen of dit gewenste niveau is bereikt. De uitvoeringsorganisaties geven voortaan jaarlijks een presentatie over de voorziene ontwikkelingen op IT-gebied. Het fonds wordt dan geïnformeerd over de ontwikkelingen op het gebied van IT-beleid, IT-Governance, Informatiebeveiliging, Business Continuity Management, voorgenomen IT-projecten en systeemwijzigingen. Halverwege het jaar geeft de uitvoeringsorganisaties een update van de voortgang in de uitvoering. Deze beheersmaatregel is voor het eerst opgenomen in de SLA 2014 met APG en Bouwinvest die eind 2013 zijn overeengekomen.
44
12. BELEGGINGSBELEID BpfBOUW wil de pensioenvoorziening in de sectoren van de Bouwnijverheid voor jong en oud op peil houden en zijn deelnemers solide pensioenen bieden. Het beleggingsbeleid is een middel om die ambitie te kunnen realiseren. BpfBOUW voert een solide beleggingsbeleid, waarin de belangen van de deelnemers centraal staan. Op korte én lange termijn. Het is belangrijk dat de beleggingen van het fonds een goed rendement opleveren. Maar het is ook belangrijk dat er niet teveel risico genomen wordt. Het bestuur van bpfBOUW geeft daarom de grenzen van het beleggingsbeleid aan.
ALM-studie. ALM staat voor Asset Liability Management. Een ALM-studie stemt de beleggingen en de pensioenverplichtingen op elkaar af. In 2012 is een ALM-studie uitgevoerd. In 2013 is geen nieuwe ALM-studie uitgevoerd. Het beleggingsplan bevat de strategische norm (inclusief de te hanteren benchmarks) voor het komende jaar. Het beleggingsplan is onder meer gebaseerd op de verwachtingen ten aanzien van economische en financiële ontwikkelingen. Ook wordt rekening gehouden met de eis die toezichthouders stellen aan een fonds in herstel: binnen het fonds mag het risicoprofiel niet toenemen zolang het fonds in reservetekort zit.
Strategisch beleggingsbeleid Het strategisch beleggingsbeleid van bpfBOUW wordt elke twee of drie jaar opnieuw vastgelegd. De uitgangspunten van het beleid zijn gebaseerd op de uitgangspunten van een
Marktbewegingen of tactische overwegingen kunnen leiden tot een afwijking van de (strategische) norm. Het fonds blijft echter tussen de vastgestelde bandbreedtes voor de verschillende beleggingscategorieën.
Tabel 9 Strategische beleggingsmix van het fonds Langetermijnnorm (in procenten)
Beleggingscategorie
Norm in 2014 (in procenten)
Norm in 2013 (in procenten)
Vastgoed
20
17
20
Aandelen
26
27
25
Vastrentende waarden
42
45
43
Overige beleggingen
12
11
12
100
100
100
Totaal
Figuur 3 Samenstelling van de beleggingsportefeuille in de periode 1970 tot en met 2013 Asset allocatie bpfBOUW 1970 - 2013 100 %
Vastrentend
80%
Aandelen Vastgoed Alternatieve beleggingen
60%
40%
20%
0% 1970
1975
1980
1985
1990
1995
2000
2005
2010
2013
45
Beleggingsbeleid in 2013 Het herstel van de kredietcrisis gaat gestaag. Ook in 2013 is grotendeels vastgehouden aan de portefeuilleverdeling van voorgaand jaar. De normgewichten van de alternatieve beleggingscategorieën, grondstoffen, hedgefondsen en private equity zijn op het strategisch gewicht van elk 4 procent gebracht. Dat betekent niet dat private equity en hedgefondsen ook direct op het gewenste gewicht kunnen worden gebracht. Binnen de categorie aandelen is 1 procent meer naar opkomende landen gebracht. Om het risico van de categorie aandelen te verlagen is besloten de lage volatiliteit aandelen portefeuille (‘minimum vol’) te verhogen van 10 procent naar 25 procent van de categorie aandelen ontwikkelde markten. De beschikbare liquiditeit in de portefeuille is gedurende het jaar voldoende aanwezig geweest. Vastgoed Het Beleggingsplan Vastgoed 2014 geeft verdere invulling aan de groei en de optimale diversificatie van de vastgoedportefeuille. Dit gebeurt op basis van vier randvoorwaarden: • voorspelbaar rendement; • laag risicoprofiel; • kostenbeheersing; • maatschappelijk verantwoord ondernemen. De regioallocatie van 67 procent Nederland en 33 procent buitenland is gehandhaafd in het beleggingsplan. Beleid valuta-afdekking Het valutabeleid van 2012 is in 2013 gecontinueerd. Het valutarisico van beleggingen in Amerikaanse dollars, Britse ponden, Japanse yen en Zwitserse frank wordt voor 80 procent afgedekt. Beleggen in Nederland BpfBOUW belegt wereldwijd in verschillende beleggingscategorieën. Desondanks heeft de portefeuille een relatief groot gewicht aan Nederlandse beleggingen met name in directe vastgoedbeleggingen. Het totaalpercentage aan Nederlandse beleggingen komt uit op 19,9% (7,7 miljard euro) van de portefeuille, waarvan vastgoed 10,5% (4,1 miljard euro) inneemt. Ook voor 2014 zal verder belegd worden in Nederlandse projecten. BpfBOUW wil als investeerder in 2014 actief blijven bijdragen aan het economisch herstel van ons land. Dat past bij het fonds, omdat het een maatschappelijk betrokken fonds is. In 2012 en 2013 investeerde bpfBOUW achtereenvolgens 230 en 350 miljoen in nieuwe Nederlandse bouwprojecten. In 2014 maakt bpfBOUW daar circa 500 miljoen voor vrij. Hiervan gaat het fonds circa 30 miljoen in onderhoudsprojecten investeren. 46
ESG Goed ondernemingsbestuur Het bestuur buigt zich continu over de vraag in hoeverre het beleid al dan niet moet worden bijgesteld naar aanleiding van maatschappelijke onderwerpen die bpfBOUW-deelnemers belangrijk vinden. BpfBOUW vindt het belangrijk dat de ondernemingen waarin het fonds investeert goed bestuurd worden. Dit kan door middel van een directe dialoog, maar ook door te stemmen tijdens aandeelhoudersvergaderingen. Uitsluitingen De uitvoerder van bpfBOUW is voortdurend in gesprek met het management van bedrijven en blijft door de goede relatie op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Bedrijven worden aangesproken als er zorgen zijn over de duurzaamheid van de bedrijfsvoering of de bestuurspraktijk. Dan wordt een intensief proces opgezet dat als doel heeft om het gedrag van bedrijven te veranderen. Dat wordt ‘engagement’ genoemd. Indien de communicatie met deze bedrijven niet tot het gewenste effect leidt, kan het bedrijf op de uitsluitingslijst worden geplaatst. Dat betekent dat onze uitvoerder niet meer in deze bedrijven mag investeren. Uitsluiting is een laatste stap die het bestuur zo lang mogelijk probeert te voorkomen. Op een verkochte onderneming kan het immers geen invloed meer uitoefenen. Tokyo Electric Power Company (Tepco) is eind 2013 aan de lijst van uitsluitingen toegevoegd. Bedrijven die betrokken zijn bij clusterwapens worden ook uitgesloten. Kaman Corporation en Lockheed Martin waren om die reden eerder toegevoegd aan de uitsluitingenlijst, maar zijn in 2013 weer van de lijst gehaald, nadat bekend werd gemaakt dat ze niet langer betrokken zijn bij de productie van clusterwapens. In totaal zijn 15 bedrijven door bpfBOUW uitgesloten, omdat ze in strijd handelen met de VN-uitgangspunten of betrokken zijn bij de productie van chemische of biologische wapens, landmijnen, clustermunitie of kernwapens in strijd met het Non Proliferatieverdrag uit 1968. Staatsobligaties van landen waarvoor de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties een wapenembargo heeft afgekondigd worden ook uitgesloten. Stembeleid BpfBOUW beschouwt stemmen op aandeelhoudersvergaderingen als een belangrijk onderdeel van zijn taak als verantwoord vermogensbeheerder. Het stemrecht is een uitstekend middel om op financieel en ethisch gebied verantwoordelijkheid te nemen. BpfBOUW oefent zijn stemrecht uit op de jaarlijkse en bijzondere aandeelhoudersvergaderingen van de ondernemingen waarin het fonds belegt. BpfBOUW oefent zo invloed uit op het ondernemingsbeleid van die ondernemingen. Hierbij kan gedacht worden aan benoemingen van bestuurders, het beloningsbeleid en de uitgifte van nieuwe aandelen. Als bpfBOUW het met bepaalde voorstellen van een onderneming oneens is, wordt zo
veel mogelijk het gesprek aangegaan om de standpunten van het fonds toe te lichten. Op de website van het fonds staat hoe bpfBOUW heeft gestemd. Per bedrijf wordt transparant gemaakt over welke onderwerpen bpfBOUW heeft gestemd en of het fonds voor of tegen heeft gestemd.
stabiel direct dividendrendement van 3,5 procent. De strategische focus blijft diversificatie en het verlagen van het risicoprofiel. Investeringen in de sector Zorgvastgoed worden daarbij overwogen en ter goedkeuring voorgelegd aan de Beleggingsadviescommissie en het bestuur van bpfBOUW.
Beleggingen met een hoge duurzaamheidswaarde In 2013 is gestart met het beleggen in ‘green bonds’. Dat zijn beleggingen die ervoor zorgen dat er meer kapitaal beschikbaar komt voor duurzame activiteiten als wind- en zonne-energie, energiebesparing en verantwoorde land- en bosbouw. Het groene karakter van de green bonds is belangrijk maar net als bij de andere beleggingsproducten staat het verwachte rendement voorop. Het uitgebreide ESG-verslag is ook gepubliceerd op de website van bpfBOUW (www.bpfBOUW.nl). Onderzoek VBDO Net als voorgaande jaren behoort bpfBOUW tot een van de meest duurzame pensioenfondsen in Nederland als het om beleggen gaat. Dat blijkt uit het jaarlijkse onderzoek van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO). Van de vijftig onderzochte pensioenfondsen staat bpfBOUW op de zevende plaats. Het fonds is wel iets gedaald op de lijst; in 2012 stond het nog op de derde plaats. In het onderzoek kijkt VBDO hoe pensioenfondsen in hun beleggingen rekening houden met sociale- en milieucriteria en criteria voor goed ondernemingsbestuur. Ook de wijze waarop pensioenfondsen hun deelnemers informeren over de duurzaamheid van hun beleggingen wordt bekeken. Het ESG-beleid van bpfBOUW is tenminste van hetzelfde niveau als voorgaand jaar. Dat geldt ook voor de uitvoering ervan. Aanpassingen in de (wegingen in de) waarderingsmaatstaf van VBDO hebben er echter toe geleid dat bpfBOUW in het verslagjaar lager heeft gescoord.
Vooruitzichten ten aanzien van het beleggingsbeleid Het beleid voor 2014 verschilt op enkele onderdelen van het beleid uit 2013. Mede door de snelle relatieve groei van aandelen en obligaties is het normgewicht van vastgoed in 2014 verlaagd ten gunste van aandelen. Daarnaast zal een iets hoger gewicht aan bedrijfsobligaties worden toebedeeld. De separaat opgerichte beleggingspool van leningen in opkomende markten speelt hierbij een rol. Op 12 december 2013 is in de vergadering van het bestuur van bpfBOUW het Beleggingsplan Vastgoed 2014 goedgekeurd. Dit beleggingsplan gaat uit van een groei van de portefeuille van 6,0 miljard naar 6,6 miljard euro en een 47
VERANDERING DOOR VISIE
13. BELEGGINGSRESULTATEN Voor bpfBOUW was 2013 een lastig beleggingsjaar. Over het gehele jaar behaalde bpfBOUW een rendement van 2,4 procent (inclusief het resultaat op derivaten).
en de mogelijke vermindering van de geldhoeveelheid in de Verenigde Staten leidde tot onzekerheid. De rentes liepen weer op. Aandelen in de gevestigde landen deden het erg goed. Met name in Japan, dat leek te profiteren van het ruime monetaire beleid dat het land voert.
Macro-economische omstandigheden Het herstel van de wereldwijde economie gaat traag. Het proces van ‘ontschulden’ zet een rem op groei. Binnen Europa waren grote verschillen te zien. Duitsland profiteerde van de industriële groei en export. Maar in Nederland groeide de economie minder snel. In de Verenigde Staten stegen de koersen van de aandelen mede als gevolg van aantrekkende cijfers, ruime geldgroei en de zoektocht naar rendement. In mei raakten de banken in de ban van ’tapering’: het verkrappen van het monetaire beleid. De zorg om de eurozone verdween iets meer naar de achtergrond en de spreads van de zogeheten GIIPS-landen (Griekenland, Ierland, Italië, Portugal en Spanje) daalden zelfs. Door lagere rentes daalden de rentekosten van leningen voor deze landen. Met name aandelen van opkomende markten deden het dit jaar slecht. Hoewel er nog sprake is van flinke groei, vielen voor veel beleggers de cijfers tegen. Uitstel van hervormingen
Beleggingsresultaten van het fonds BpfBOUW boekte over heel 2013 een positief beleggingsresultaat. De gehele beleggingsportefeuille liet over 2013 een rendement van 2,4 procent zien (inclusief het resultaat op derivaten). In tabel 10 is het rendement van de beleggingsportefeuille per beleggingscategorie weergegeven. De rendementstabel geeft inzicht in het (voor valutarisico) onafgedekte rendement van bpfBOUW en de bijbehorende benchmarks. Dit betekent dat de opgenomen rendementen per beleggingscategorie niet de effecten van de afdekkingsinstrumenten voor het valutarisico en renterisico laten zien. Het beleid van bpfBOUW is erop gericht om de beleggingsrisico’s niet per beleggingscategorie af te dekken maar voor de totale beleggingsportefeuille. Het relatief belang laat het gewicht van de beleggingscategorie ten opzichte van de totale portefeuille zien per 31 december 2013.
Tabel 10 Beleggingsrendementen 2013 en benchmark per beleggingscategorie (in procenten) Beleggingscategorie
Vastgoed
Relatief belang van portefeuille 31-12-2013 15,7
Aandelen Opkomende markten
6,4
Ontwikkelde markten
26,8
./.
Benchmark
Rendement
Benchmark
2013
2013
2012
2012
0,8
1,8
12,8
16,4
15,6
6,5
1,0
./.
19,4
Bedrijfsobligaties
16,3
./.
1,6
4,5
./.
4,1
6,8 17,9
./.
1,3
9,8
9,0
0,2
8,5
9,2
./.
2,3
10,4
8,1
./.
3,9
11,9
11,0 3,6
0,1
Staatsobligaties
Inflatiegerelateerde Obligaties Private equity
2,6
16,6
16,6
8,1
Hedgefondsen
3,7
0,1
./.
3,8
5,3
Commodities
4,1
./.
4,9
./.
5,5
5,2
Infrastructuur
0,4
./.
4,0
5,0
2,0
Opportunities
0,1
16,6
26,1
4,8
Totaal exclusief derivaten Valutaresultaat
1,4
Totaal inclusief valuta-afdekking
6,2 ./.
Totaal rente-afdekking Totaal inclusief derivaten
16
100
1,1 16
1,6 15,1
20,4 ./.
Vastrentende waarden
Rendement
2,4 ./.
10,3
1,5 1,1
9,6 16
3,8 2,4
1,1
15,3
In het jaarverslag 2012 was een voorlopig benchmarkrendement van 1,8 procent vermeld. Bij de berekening van het totale benchmarkrendement 2012 van 9,6 procent is uitgegaan van dit voorlopige benchmarkrendement. Het definitieve benchmarkrendement 2012 is 1,1 procent.
49
Tabel 11 Portefeuilleoverzicht naar beleggingscategorie 2013
2012
Beleggingscategorie Bedrag (in miljoenen euro’s)
Als percentage van de portefeuille
Nettomutatie (in miljoenen euro’s)
Norm voor 2013 (in procenten)
Als percentage van de portefeuille
Vastgoed
5.880
15,3%
244
20,0
5.636
15,0
Aandelen
12.858
33,3%
814
25,0
12.044
32,0
Vastrentende waarden
15.633
40,5%
995
43,0
16.628
44,2
4.197
10,9%
904
12,0
3.293
8,8
38.568
100%
967
100,0
37.601
100,0
2.621
./.
2.768
5.389
41.189
./.
1.801
42.990
Overige beleggingen
Totaal beleggingen
Derivaten
Totaal beleggingen volgens jaarrekening
De gegevens in tabel 11 zijn op een andere manier gepresenteerd dan de beleggingen in de jaarrekening en in de kerncijfers om de vergelijking met de normportefeuille juist weer te geven. Een aantal beleggingen is in tabel 11 aan andere beleggingscategorieën toegewezen. Het gaat hierbij onder andere om beleggingen in private equity en infrastructuur. De derivaten zijn geen onderdeel van de norm. Z-score en performancetoets van het fonds De Z-score van het fonds wordt ieder jaar vastgesteld. Het geeft de afwijking van het feitelijke beleggingsrendement van het fonds ten opzichte van een benchmarkrendement. De benchmark wordt gebruikt om de resultaten van het fonds te vergelijken met een bepaalde objectieve maatstaf. De voorlopige Z-score van bpfBOUW in 2013 is 0,98. In 2012 was de voorlopige Z-score 0,34. Ook wordt elk jaar de cumulatieve performancetoets van het fonds vastgesteld. De cumulatieve performancetoets wordt over vijf kalenderjaren gemeten. Het fonds heeft onvoldoende gepresteerd als een performancetoets gemeten over vijf kalenderjaren lager is dan 0. Als dat het geval is, zijn werkgevers niet meer gebonden aan de verplichtstelling van het fonds. Zij mogen dan, onder voorwaarden, ervoor kiezen hun pensioenregeling bij een andere pensioenuitvoerder onder te brengen. De voorlopige cumulatieve performancetoets van bpfBOUW over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2013 is 1,76. Resultaten per beleggingscategorie Hierna worden de resultaten per beleggingscategorie uiteengezet. De rendementen van bpfBOUW worden vergeleken met de rendementen van de benchmarks per 50
Bedrag (in miljoenen euro’s)
./.
beleggingscategorie. Alle genoemde rendementen zijn exclusief valutaresultaten. Vastgoed De wereldwijde economische groei in 2013 was bescheiden, maar kende een stijgende lijn. De groei in de regio Azië-Pacific is enigszins getemperd, maar in wereldwijd perspectief nog altijd sterk. Noord-Amerika is bezig aan een fors herstel. Europa lijkt eveneens op de goede weg te zijn, al is het herstel nog fragiel en loopt het achter op dat van Noord-Amerika. De resultaten van de vastgoedportefeuille van bpfBOUW waren als gevolg van het negatieve sentiment op de Nederlandse markt lager dan in 2012. Het nettorendement van de totale portefeuille kwam ultimo 2013 uit op 1,6 procent (na aftrek van vermogensbeheerkosten). De resultaten van de Nederlandse vastgoedfondsen ten opzichte van de markt waren voor het vierde jaar op rij zonder uitzondering positief. Alle fondsen lieten een betere performance dan de IPD Property Index zien. Met een totaal vastgoedrendement van 0,6 procent versloeg het Residential Fund de benchmark met 0,4 procent. Het Office Fund behaalde een vastgoedrendement van 0,7 procent tegenover een benchmarkrendement van -3,3 procent. Het Retail Fund behaalde net als in 2012 het hoogste vastgoedrendement, namelijk 8,9 procent, een outperformance van 7,6 procent ten opzichte van de benchmark. Het rendement van de internationale vastgoedbeleggingen kwam in 2013 uit op 7,0 procent na aftrek van vermogensbeheerkosten. De waardering van de portefeuille met projectontwikkelingsactiviteiten liet een negatief rendement zien van 13 procent.
Aandelen Het rendement van het fonds op aandelen uit ontwikkelde landen was in 2013 met 20,4 procent zeer goed. Het fonds presteerde 2,1 procent boven het benchmarkrendement. De aandelen uit opkomende landen waren door zorgen op de financiële markten juist negatief gestemd. Het negatieve rendement van 6,5 procent was teleurstellend, maar nog altijd 0,4 procent boven de benchmark. Het totale fondsrendement op beleggingen in aandelen kwam uit op 15,1 procent voor valuta-afdekking. Beleggingen in private equity lieten een positief rendement zien van 16,6 procent. De portefeuille komt in een meer volwassen fase terecht. Hierdoor zijn de initiële kosten van de investeringen -het zogeheten j-curve effect- relatief lager geworden en nemen investeringen in waarde toe of worden soms al gedistribueerd. Vastrentende waarden In 2013 behaalde de portefeuille met vastrentende waarden een negatief rendement van 1,0 procent. De portefeuille heeft met name een groot gewicht staatsobligaties. Daarnaast heeft bpfBOUW ook een groot deel van haar portefeuille belegd in bedrijfsobligaties. De categorie inflatiegerelateerde obligaties presteerde het minst goed vanwege lage inflatiecijfers. Voor deze categorie werd een rendement behaald van -4,1 procent; 0,2 procent lager dan de benchmark. Bedrijfsobligaties behaalden in 2013 een negatief rendement van 1,6 procent. Dat rendement lag 0,7 procent boven de benchmark. Staatsobligaties konden als enige categorie binnen de vastrentende waarden-portefeuille een positief rendement neerzetten van 0,1 procent. Dit was met 3 basispunten net iets beneden de benchmark. Hedgefondsen BpfBOUW behaalde met haar totale hedgefondsportefeuille een rendement van 0,1 procent. Onderdeel van deze portefeuille is de portefeuille die onder andere inspringt op corporate distressed- of relative value strategieën. Deze breed samengestelde hedgefondsportefeuille behaalde een positief rendement van 1,5 procent en kwam daarmee 5,8 procent boven de benchmark uit. Een tweede portefeuille in Funded Asset Allocation behaalde een negatief rendement van 3,3 procent en een underperformance van 1,3 procent. BpfBOUW heeft besloten deze belegging in 2014 niet verder uit te breiden en geleidelijk af te bouwen. Commodities Beleggingen in grondstoffen behaalden in 2013 een rendement van -4,9 procent. Hoewel het absolute resultaat niet
17
goed te noemen was, was het rendement toch 0,6 procent beter dan het benchmark. Infrastructuur De beleggingen in infrastructuur noteerden een rendement van -4,0 procent. Het relatief jonge karakter van deze beleggingen, waarbij de kosten voor de baten gaan, heeft geleid tot een negatief rendement van 9 procent ten opzichte van het benchmark. Met deze beleggingen in infrastructuur investeert bpfBOUW in ondernemingen en projecten die voor langere periode een stabiele kasstroom genereren. Kosten vermogensbeheer Vermogensbeheerkosten beslaan een groot deel van de totaal gemaakte kosten voor bpfBOUW. Het bestuur hecht er grote waarde aan dat deze kosten transparant worden weergeven. In de verslaglegging over de uitvoeringskosten worden de aanbevelingen van de Pensioenfederatie 17 gevolgd. In de jaarrekening zijn, net als in voorgaande jaren, uitsluitend de kosten volgens de Richtijnen voor de Jaarverslaggeving 610 opgenomen. Daarbij worden, voornamelijk bij fund investeringen, kosten gesaldeerd met opbrengsten. Dit leidt ertoe dat in de jaarrekening een lager totaal kostenbedrag wordt verantwoord dan in dit bestuursverslag. In de weergave van de kosten van vermogensbeheer in 2013 zijn enkele aannames gedaan over de omvang van kosten, die in de loop van 2014 bekend worden. Als gevolg hiervan kunnen de kosten in 2013, of de specificatie daarvan in het volgende jaarverslag, afwijken van wat in dit jaarverslag is opgenomen. Het gemiddeld belegd vermogen exclusief zekerheden (hierna ‘gemiddeld belegd vermogen’) is dit jaar met circa 3 miljard euro gestegen. De daaraan verbonden totale vermogensbeheerkosten van bpfBOUW zijn ten opzichte van voorgaand jaar met 45,6 miljoen euro toegenomen tot 220,1 miljoen euro. De kosten zijn 8 basispunten (dat is gelijk aan 0,08%) gestegen als percentage van het jaarlijkse gemiddeld belegd vermogen en komt daarmee uit op een totaal aan gemaakte kosten van 58 basispunten. De toename in 2013 is voornamelijk terug te voeren naar prestatiegedreven kosten, een gemiddeld hoger belegd vermogen en een verschuiving richting de langetermijnnorm wat heeft geresulteerd in een hoger gewicht naar relatief duurdere beleggingscategorieën zoals private equity en hedgefondsen.
De Pensioenfederatie heeft de definities van de kostensoorten in 2013 verder uitgewerkt, vooral door een nadere detaillering van de overige kosten. Daarnaast is gekeken naar de rapportage van de transactiekosten en de daarbij gebruikte aannames. Deze zijn verder uitgewerkt. Door de aanpassing van de definities is een vergelijking met voorgaande jaren niet op alle onderdelen mogelijk.
51
De totale beheervergoeding van 164,1 miljoen euro exclusief de prestatiegedreven kosten betreffen over 2013 43 basispunten en bestaan uit: • Beheerfee van de uitvoerders (APG en Bouwinvest). Deze is in absolute termen met 10,0 miljoen euro gestegen naar 89,0 miljoen euro. De stijging wordt veroorzaakt door een stijging van het gemiddeld belegd vermogen en een hogere allocatie naar alternatieve beleggingen. Als percentage van het gemiddeld belegd vermogen betreffen deze beheerkosten in 2013 23,4 basispunten. • De beheervergoedingen voor externe vermogensbeheerders zijn met 6,5 miljoen euro gestegen tot 54,2 miljoen euro. Dat staat gelijk aan 14,2 basispunten van het gemiddeld belegd vermogen. Ook hier geldt dat de stijging is te verklaren als gevolg van een grotere allocatie naar alternatieve beleggingen en een stijging in het gemiddeld belegd vermogen. • Het bewaarloon: dit betreft de vergoeding voor het in bewaring geven van beleggingstitels bij een bewaarbedrijf. Deze kosten zijn met 0,5 miljoen euro gestegen tot 3,9 miljoen euro. Dit is het gevolg van de toename van het belegd vermogen voor de in bewaring gegeven titels. De kosten zijn als percentage van het gemiddeld belegd vermogen met 1 basispunt gelijk gebleven ten opzichte van 2012. • De overige kosten (onder andere waarderingskosten, accountantskosten, advieskosten, kosten van het fonds) zijn met 5,2 miljoen euro gestegen tot 17 miljoen euro. Relatief gezien zijn deze kosten met 1,1 basispunt gestegen naar 4,5 basispunt als gevolg van een grotere allocatie naar alternatieve beleggingen.
De prestatievergoedingen zijn met 23,5 miljoen euro gestegen naar eur 56,0 miljoen en betreffen 14,7 basispunten van het gemiddeld belegd vermogen: De prestatievergoedingen zijn vergoedingen aan externe managers voor een meerjarige performance boven het afgesproken benchmarkrendement. De vergoedingen worden betaald uit het behaalde extra rendement. Van de 14,7 basispunten aan prestatievergoedingen komt het merendeel voor rekening van de hedgefondsen, aandelen ontwikkelde landen en private equity. Als gevolg van actief management is in totaal 1,3% extra rendement gerealiseerd voor de deelnemers boven het vastgestelde benchmark. Alle gemaakte kosten, zowel beheervergoedingen als prestatievergoedingen, zijn hier al vanaf getrokken. Tabel 12 toont in hoofdlijnen de ontwikkeling van de kosten ten opzichte van 2012. Kosten van vermogensbeheer in perspectief Tabel 13 toont de integrale kosten van het vermogensbeheer. Dat wil zeggen dat alle kosten, dus ook prestatiegerelateerde kosten per beleggingscategorie en die van externe managers zijn weergegeven. Het totaal van de kosten vóór prestatievergoedingen in 2013 bedraagt 164,1 miljoen euro, circa 22,2 miljoen euro meer dan in 2012. Uitgedrukt in basispunten van het gemiddeld belegd vermogen van 38,1 miljard euro, zijn de kosten met 2,7 basispunten gestegen. Bij de evaluatie van de kosten van vermogensbeheer dient niet alleen naar de absolute hoogte van de gerapporteerde kosten te worden gekeken. De kosten hangen samen met de hoogte van het belegd vermogen, de beleggingsstijl en -mix en de (prestatie)vergoedingen die daarmee gemoeid zijn. Uitsluitend een integrale afweging over een
Tabel 12 Ontwikkeling totale kosten vermogensbeheer (in miljoenen euro’s en in basispunten ten opzichte van het gemiddeld belegd vermogen) 2013
2012
basispunten (bp)
Beheerfee APG & Bouwinvest
89,0
23,4
79,0
22,5
Beheerfee externe managers
54,2
14,2
47,7
13,6
3,9
1,0
3,4
1,0
17,0
4,5
11,8
3,4
164,1
43,1
141,9
40,4
56,0
14,7
32,5
9,2
220,1
57,8
174,5
49,6
Bewaarloon Overige kosten
Totaal Prestatievergoedingen
Totale kosten
*Tellingen kunnen afwijken als gevolg van afronding
52
basispunten (bp)
Tabel 13 Totale kosten vermogensbeheer per beleggingscategorie (in miljoenen euro’s en in basispunten ten opzichte van het gemiddeld belegd vermogen) Vermogenskosten 2013 (EUR mln)
Gemiddeld belegd vermogen in mln €
Vastgoed
Beheervergoedingen in mln €
5.927
54,0
Ontwikkelde markten
10.529
Opkomende markten
2.335
bp per cat.
Prestatievergoedingen
bp v/h totaal
91
14,2
18,9
18
7,0
30
in mln €
bp per cat.
0,5
1
5,0
9,9
1,8
0,9
Totaal 2013
bp v/h totaal
in mln €
0,1
54,5
9
2,6
28,8
4
0,2
7,9
bp per cat.
92
Totaal 2012 bp v/h totaal
in mln €
bp per cat.
94
bp v/h totaal
14,3
54,6
15,5
27
7,6
18,4
22
5,2
34
2,1
7,6
44
2,2
Aandelen
Vastrentende waarden Staatsobligaties
7.564
5,4
7
1,4
-
-
-
5,4
7
1,4
4,5
8
1,3
Bedrijfsobligaties
6.207
11,0
18
2,9
3,9
6
1,0
14,9
24
3,9
15,6
23
4,4
Inflatiegerelateerde obligaties
1.686
2,1
13
0,6
-
-
-
2,1
13
0,6
2,2
13
0,6
Private Equity
920
25,5
278
6,7
16,8
183
4,4
42,4
461
11,1
25,8
348
7,4
Hedgefondsen
1.275
27,8
218
7,3
24,0
188
6,3
51,8
407
13,6
34,6
406
9,8
Commodities
1.581
3,9
25
1,0
-
-
-
3,9
25
1,0
4,0
32
1,1
Inrastructuur
143
2,8
196
0,7
-
-
-
2,8
196
0,7
2,9
232
0,8
Opportunities
20
1,7
847
0,4
-
-
-
1,7
847
0,4
1,2
6.958
0,3
78
3,9
1,0
-
-
-
3,9
1,0
3,1
27
0,9
Totaal 2013
38.107
164,1
43,1
56,0
14,7
220,1
57,8
Totaal 2012
35.144
141,9
40,4
32,5
9,2
Overlay & overig
./.
174,5
49,6
*Tellingen kunnen afwijken als gevolg van afronding
langere termijn van al deze factoren maakt een juiste evaluatie van de kosten van het vermogensbeheer mogelijk. BpfBOUW gaat in 2014 onderzoek doen naar de hoogte van de vermogensbeheervergoedingen. Beleggingsstijl De kosten van vermogensbeheer worden onder andere gedreven door de beleggingsstijl. Het bestuur voert voor het overgrote deel van de beleggingen een actieve beleggingsstijl, met als doel extra rendement boven de benchmark te verdienen. Deze stijl brengt hogere kosten met zich mee dan bijvoorbeeld een passieve stijl, waarbij de benchmark wordt gevolgd. De hogere kosten moeten in relatie worden gezien tot het extra rendement dat voor de deelnemers wordt gerealiseerd. Beleggingsmix Eén van de belangrijkste drivers van de totale kosten is de beleggingsmix. Uit tabel 13 komt duidelijk het verschil in kosten naar voren tussen de verschilllende beleggingscategorieën.
Het meest in het oog springend zijn daarbij de categorieën private equity en hedgefondsen. Alternatieve beleggingen zoals hedgefondsen en private equity zijn aantrekkelijke categorieën in de beleggingsmix, onder andere vanwege een illiquiditeitspremie en diversificatievoordelen. Daarnaast geldt voor hedgefondsen dat wordt gestreefd naar stabiele rendementen over langere termijn tegen een lager risico. Voor de categorie private equity zijn de kosten in vergelijking met andere categorieën eveneens relatief hoog. Maar ook deze beleggingen leveren na aftrek van alle kosten een aantrekkelijk rendement op voor de deelnemers. Tabel 13 geeft, naast de integrale kosten van vermogensbeheer, ook de verdeling van de beleggingen, en de beheer- en de prestatievergoedingen van de verschillende categorieën weer. Naast de absolute kosten zijn twee relatieve kolommen opgenomen. In de kolom basispunten per categorie (bp per cat.) zijn de kosten uitgedrukt als basispunten van het gemiddeld belegd vermogen van de betreffende categorie. In de kolom basispunten van het totaal (bp v/h 53
totaal) staat de bijdrage in basispunten van de betreffende categorie aan de totale kosten. Het negatieve gemiddeld belegd vermogen voor de categorie overlay komt voort uit bewegingen op de derivatenposities in de overlayportefeuille waarmee risico’s worden afgedekt. Transactiekosten De transactiekosten bestaan uit in- en uitstapkosten bij beleggingsfondsen, aan- en verkoopkosten bij directe beleggingen in beleggingstitels en aankoopkosten. De geïdentificeerde transactiekosten over 2013 bedragen naar schatting 52,3 miljoen euro (2012: 29,5 miljoen euro), oftewel 14 basispunten (2012: 8 basispunten). De oorzaak van de stijging van deze kosten ligt met name in de wijziging van de samenstelling van de portefeuille. Daarnaast zijn de kosten gestegen door een hoger aantal renteswaptransacties 18 .
18
De stijging wordt gedeeltelijk gecompenseerd door een wijziging, als gevolg van een aanscherping van de definities van de Pensioenfederatie, in de schatting van de kosten van valutatransacties.
54
14. RAPPORT VAN DE RAAD VAN TOEZICHT Taakstelling raad van toezicht De raad van toezicht heeft de verantwoordelijkheid toezicht te houden op het bestuur van bpfBOUW, op de besluitvormingsprocessen en op de wijze waarop het bestuur goed bestuur waarborgt, dit alles in termen van de Pensioenwet. Hiervoor adviseert de raad het bestuur desgevraagd of uit eigen beweging over de beoordeling van: • de beleids- en bestuurprocessen • de checks & balances binnen het fonds • de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd • de wijze waarop het bestuur omgaat met de risico’s op langere termijn.
Activiteiten 2013 De raad heeft in 2013 vijfmaal vergaderd. Bij de vergaderingen zijn de drie raadsleden aanwezig, ondersteund door de secretaris van de raad. Een tweetal van deze vergaderingen is gehouden in aanwezigheid van de voorzitters van bpfBOUW en de directeur van het bestuursbureau; éénmaal is vergaderd met de toezichthouder. Verder wonen de raadsleden bij toerbeurt bestuurs- en commissievergaderingen bij. Dat is in het kalenderjaar 2013 viermaal gebeurd. Middels de notulen van bestuurs- en commissievergaderingen en eigen waarneming door het bijwonen van deze vergaderingen, heeft de raad kennis kunnen nemen van de aan de orde zijnde onderwerpen, de daaruit voortvloeiende besluitvorming en de beweegredenen om tot die besluitvorming te komen. De raadsleden hebben verslag van hun bevindingen uitgebracht inzake het bijwonen van de bestuurs- en commissievergaderingen. Deze verslagen zijn onder de aandacht van het bestuur gebracht. In 2014 zullen opnieuw commissievergaderingen worden bijgewoond. De raad heeft contact gehad met de externe accountant en de certificerend actuaris, de vermogensbeheerder vastgoed en de voorzitter van het verantwoordingsorgaan. Daarnaast is in het jaar 2013 toegezien op de follow-up van de bevindingen van de raad over 2012 en hebben onderstaande onderwerpen bijzondere aandacht gehad: • de besturing van het fonds, met als aandachtspunten: - continuïteitsvraagstukken, in relatie tot de deskundigheid van het bestuur - de actieve inzet van compliance middels eigen initiatieven van het bestuur - de lessen die zijn geleerd van de financiële crisis en de gehanteerde investmentbeliefs • de financiële positie van het fonds, met als aandachtspunten: - de voortgang van het herstelplan en de financiële opzet van het fonds - de methodiek van waarderen van het vastgoed
• integraal risicomanagement, met als aandachtspunten: - de monitoring van commissie-overschrijdende processen, zeker nu er een bestuurlijke Audit Commissie zal worden ingesteld - de verdere ontwikkeling van een adequaat risico dashboard - de countervailing power vanuit risicomanagement bij de bestuurlijke besluitvorming • in- en extern toezicht, met als aandachtspunten: - het volgen van de plannen van aanpak van de DNB - het volgen van de afhandeling van de bestuurlijke aandachtspunten, volgend uit de rapportages van de organen, de accountant en de actuarissen, alsmede die van de DNB, volgend uit het reguliere overleg en de gehouden onderzoeken. - stand van zaken ten aanzien van innovatieve beleggingen • het pensioenakkoord, met als aandachtspunten: - de uitwerking van het pensioenakkoord - de transitie naar een nieuw pensioencontract - de herijking van de uitgangspunten inzake de toekomstbestendigheid van het fonds • uitbestede activiteiten, met als aandachtspunten: - de vraag of het bestuur in control is ten aanzien van de uitbesteding - de balans tussen het steunen op de deskundigheid bij partijen waaraan is uitbesteed enerzijds en eigenstandige oordeelsvorming bij bestuursbureau en bestuur anderzijds - contracten en contractvorming inzake IT - de waarderings- en integriteitrisico’s ten aanzien van vastgoed - het volgen van de reorganisatie binnen APG en ontwikkeling van countervailing power vanuit bestuur en bestuursbureau.
Jaarverslag 2013 De raad van toezicht is van mening dat het bestuur een adequaat beleid en beheer voert, dat het de verschillende belangen op evenwichtige wijze behartigt en op een verantwoorde wijze omgaat met de risico’s op langere termijn. De versobering van de pensioenregeling is in 2013 voortgezet. Dat was onvermijdelijk. Het gevoerde beleid heeft bewerkstelligd dat de dekkingsgraad toereikend is en er geen kortingen behoefden te worden aangekondigd. Er is sprake van een sluitende financiële opzet en de premie is kostendekkend. Het bestuur heeft, in afwijking van de beleidsstaffel, in december 2013 besloten per 1 januari 2014 geen algemene toeslag te verlenen vanwege het achterblijven van de dekkingsgraad ten opzichte van het herstelplan. 55
Actieve deelnemers ontvangen per genoemde datum een toeslag van 0,28% uit de Reserve Toeslagverlening Actieven. De in 2013 door de DNB gehouden onderzoeken leverden een groot aantal bevindingen en aanbevelingen op en hebben geleid tot het opstellen van verbeterplannen. De raad van toezicht wordt periodiek geïnformeerd over de voortgang van deze plannen. De verbeteracties worden gestructureerd aangepakt, de voortgang is bevredigend. In het licht van de beperkte capaciteit van het bestuurs bureau, de veelheid aan te ondernemen acties voortvloeiend uit genoemde onderzoeken en de vele door de politiek en regelgevers afgekondigde veranderingen in de pensioensector, en dit alles naast de reguliere taken, juicht de raad de voorgenomen uitbreiding van het bestuurbureau toe. In 2013 heeft het bestuur veel aandacht gehad voor de inrichting van een nieuw besturingsmodel, dit ook met inachtneming van de Wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen, die per 1 juli 2014 van kracht gaat. Het bestuur heeft gekozen voor een paritair model aangevuld met twee expert-bestuurders. Tevens is een bestuurlijke Audit Commissie ingesteld met interne en externe leden, en wordt de samenstelling en het takenpakket van het Verantwoordingsorgaan aangepast. De raad heeft meerdere malen met het bestuur van gedachten gewisseld over deze wijzigingen, en is met het bestuur van mening dat de aanpassingen zullen bijdragen aan de verdere versterking van de governance, en ook dat de belangen van de deelnemersgroepen evenwichtig blijven behartigd in de nieuwe structuur. De ontwikkeling van de bestuurlijke deskundigheid loopt. Scholings- en opleidingsactiviteiten van bestuurders worden door het bestuursbureau geadministreerd, voor vervulling van bestuurlijke vacatures zijn uitgebreide functieomschrijvingen vervaardigd. De bestuurlijke monitoring van deskundigheid en competenties, individueel en collectief, onder meer door een jaarlijkse zelfevaluatie, is nog in ontwikkeling.
56
Het plan van aanpak Innovatieve beleggingen is naar tevredenheid van de DNB afgehandeld. De impact van de in 2012 uitgevoerde renteruil is in 2013 door adviseurs nader geanalyseerd, onder meer ten aanzien van de impact op het liquiditeitsrisico en het overall risico profiel. Hierover is aan de raad gerapporteerd. Naar aanleiding van bevindingen uit 2012 over de wijze van rente-afdekking zijn door het fonds in 2013 nadere maatregelen genomen. Ook hierover is gerapporteerd aan de raad. In aanwezigheid van de accountant en de certificerende actuaris zijn hun bevindingen over 2013 besproken, onder meer de aanbevelingen van de accountant over verbeteringen in de toelichting in de jaarrekening over niet-genoteerde fondsen in aandelen en overige beleggingen, over toepassing van de richtlijnen voor kostentransparantie en over de wijze van selectie van maatschappelijk verantwoorde beleggingen. De verdere uitwerking van het pensioenakkoord ondervindt vertraging door het ontbreken van landelijke regelgeving, onder meer ten aanzien van het FTK. Voor de transitie naar een nieuw pensioencontract ligt een spoorboekje gereed. In afwachting van de landelijke regelgeving is sectoraal een pensioenakkoord overeengekomen waarin de toekomstbestendigheid van het fonds de boventoon voert. Het beleid ten aanzien van de contracten en de contractverlenging inzake IT is opnieuw vorm gegeven. De raad heeft een toelichting ontvangen van de vermogensbeheerder vastgoed op de waarderings- en integriteitsrisico’s ten aanzien van vastgoed en de wijze waarop hierin wordt voorzien. De voorzitters van het fonds volgen de reorganisatie binnen APG nauwgezet, onder meer door periodieke gesprekken met de raad van bestuur van APG. Door gesprekken met de voorzitters wordt de raad van de ontwikkelingen op de hoogte gehouden. De raad van toezicht zal in 2014 onderstaande onderwerpen blijven monitoren:
In 2013 is ook aandacht geweest voor de relatie tussen het fonds en Bouwinvest. Enerzijds is Bouwinvest een volle dochteronderneming, anderzijds is het fonds ook veruit de grootste cliënt van Bouwinvest. De bijzondere eisen die dat stelt aan governance en aan de monitoring van het uitbestede vermogensbeheer, vergen voortdurende bestuurlijke agendering.
• Rente afdekking en uitwisseling cash collateral -Uitbesteding bij APG en Bouwinvest middels onder meer ISAE 3402 verklaringen -Voortgang inzake het nieuwe pensioencontract -Organisatie van het integraal risicomanagement.
Het bestuur heeft zich uitgesproken over investment beliefs en de ALM herzien. Het herstelplan is afgehandeld en in het sectoraal pensioenakkoord 2013 is de financiële opzet van het fonds opgenomen.
• De wijze waarop de aanbevelingen van het Platforum Taxateurs en Accountants (PTA) ten aanzien van de verbetering van het taxatieproces, zullen worden ingevoerd.
Ten aanzien van de aanbevelingen van de raad over 2012 hebben wij geconstateerd dat het bestuur daar op een goede wijze opvolging aan heeft gegeven. Dit geldt ook voor de aanbevelingen van de accountant, de actuaris, het verantwoordingsorgaan en de deelnemersraad.
• De uitkomsten van de op Quinto-P gebaseerde steekproefcontrole van aanspraken, met name op een aantal mutatiemomenten, zoals waardeoverdrachten, toekenningen, pensionering en overlijden.
De raad van toezicht beveelt het bestuur het navolgende aan: • Na invoering van het nieuwe bestuursmodel tijd en aandacht besteden aan het optimaliseren van de organisatie en processen waarbij naast het bestuur ook het Bestuursbureau, de commissies en APG en Bouwinvest een rol spelen. • Een vergelijkbare aanbeveling geldt ook voor de organisatie van het integraal risicomanagement over alle bij het fonds betrokken gremia. • Ontwikkelen van policy beliefs vooruitlopend op de invoering van het nieuwe pensioencontract.
Samenstelling raad van toezicht De heer Patrick Groenendijk is per 1 april 2013 in de raad benoemd. De heer Cor van der Sluis is tussentijds teruggetreden per 1 oktober 2013, aangezien er een onverenigbaarheid met andere functies was ontstaan. In zijn opvolging is voorzien door de aanstelling van de heer Dries Nagtegaal. Harderwijk, 19 mei 2014 E.R. Capitain P.A. Groenendijk A.A. Nagtegaal
In 2014 zal de opvolging van de voorzitter-werkgeversvertegenwoordiger aan de orde zijn. De raad zal conform de nieuwe wettelijke bevoegdheden ter zake, haar oordeel vormen over de profielschets en het benoemingsproces. Met het oog op de langere termijn zal de raad de volgende onderwerpen agenderen voor haar toezichtagenda: • de daling van het aantal actieven en de gevolgen daarvan • de meerjarige strategie van het fonds en de vertaling daarvan in beleidsdocumenten • gedrag en cultuur aan de bestuurstafel • de doelstelling ten aanzien van de kosten van het vermogensbeheer • de balans in doelstellingen tussen waarborging van de nominale aanspraken en de indexatie-ambitie • de consequenties van en de werkwijze bij overname van andere fondsen • de rol van de raad bij de opvolging van de bestuursvoorzitter. Per 1 juli 2014 is de taak van de Raad van Toezicht aangepast op grond van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen; hetgeen inmiddels is vastgelegd in een aangepast reglement. De raad zoekt overleg met het bestuur en het verantwoordingsorgaan om hierover goede werkafspraken te maken teneinde efficiënt te kunnen opereren en voldoende toegevoegde waarde in het belang van de deelnemers van het fonds te kunnen leveren.
57
15. Oordeel van het verantwoordingsorgaan Algemeen
Overwegingen
Het verantwoordingsorgaan heeft totaal twaalf leden: • Vier leden vanuit werkgeverszijde • Vier leden vanuit werknemerszijde • Vier leden vanuit de zijde van de gepensioneerden De taken en werkwijze van het verantwoordingsorgaan zijn beschreven in een reglement.
Langzaam maar zeker krabbelt het fonds weer op. De dekkingsgraad groeit langzaam naar het vereiste niveau. Wij zien dat dit de nodige inspanningen en concentratie kost van alle betrokkenen. De aangekondigde wetswijzigingen en de voortdurende discussie daarover maken de pensioenwereld erg onrustig, terwijl juist stabiliteit en prudent beleid is geboden. De langetermijn horizon is voor ons fonds van groot belang. Het gevaar dreigt dat de wetgever en de toezichthouder teveel op de kortetermijn acties focussen. Een ongewenste ontwikkeling. Door prudent beleid blijkt bpfBOUW het meest stabiele pensioenfonds van de vijf grootste bedrijfstakpensioenfondsen in Nederland. Het bestuur mag daar trots op zijn!
Verklaring bij de jaarstukken Wij hebben de jaarstukken van bpfBOUW over het boekjaar 2013 beoordeeld. Het betreft de geconsolideerde en enkelvoudige balans per 31 december 2013 en de staat van baten en lasten over 2013, alsmede de toelichtingen daarbij en het jaarverslag van het bestuur.
Beoordelingskader Het verantwoordingsorgaan toetst achteraf of het bestuur zijn beleid op evenwichtige en verantwoorde wijze heeft gevoerd met inachtneming van de statuten van de stichting. Gezien de taakstelling van het orgaan heeft de beoordeling een beperkt karakter. Het verantwoordingsorgaan beoordeelt naar eer en geweten, maar is geen accountant en zit niet aan de bestuurstafel. Het oordeel van het verantwoordingsorgaan dient in dit kader te worden bezien.
Werkzaamheden In 2013 is het verantwoordingsorgaan tweemaal bijeen geweest, in mei en in november. In de mei vergadering legt het bestuur verantwoording af over het afgelopen boekjaar. In een plenaire zitting van het verantwoordingsorgaan en de deelnemersraad gezamenlijk wordt aan de hand van de conceptjaarstukken het afgelopen boekjaar besproken. Daarbij aanwezig is een afvaardiging van het bestuur, de controlerende accountant, de certificerend en de adviserende actuarissen, alsmede een delegatie van de opdrachtnemers. Daar waar nodig worden toelichtingen verstrekt. Deze vergadering wordt inhoudelijk voorbereid door een gezamenlijke commissie van het verantwoordingsorgaan en de deelnemersraad.
Overige gegevens Het verantwoordingsorgaan heeft kennis genomen van de goedkeurende controleverklaring, alsmede van de actuariële verklaringen bij de jaarstukken. Daarnaast zijn de rapportage van de Raad van Toezicht en het advies van de deelnemersraad bij de beoordeling betrokken. 58
We staan aan de vooravond van de implementatie van een nieuwe bestuursstructuur. In de nieuwe bestuursstructuur zitten mogelijke belangenconflicten geweven. Wij vragen daarom het bestuur expliciet, te allen tijde de uiteindelijke doelstelling van het fonds scherp voor ogen te houden: zorg dragen voor een stabiel pensioen voor alle deelnemers. Dit stelt hoge eisen aan de deskundigheid van het bestuur en de “countervailing power” ten opzichte van de opdrachtnemers en de vele stakeholders die op enigerlei wijze druk willen uitoefenen op het beleid van het pensioenfonds. Voor zover het verantwoordingsorgaan dit kan beoordelen, is het oordeel over het gevoerde bestuursbeleid positief. Wij waarderen het bestuur voor haar inspanningen en hopen ook in het boekjaar 2014 op eenzelfde ontwikkeling. Dit oordeel is het laatste oordeel van het verantwoordingsorgaan “oude stijl”. Het volgende boekjaar zal beoordeeld worden door het verantwoordingsorgaan “nieuwe stijl”, waarin de samenstelling van het orgaan wordt uitgebreid met gekozen vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden.
Oordeel Het verantwoordingsorgaan heeft, met in acht name van de reikwijdte van de toetsing, geconstateerd dat het bestuur op een evenwichtige wijze met de belangen van alle betrokkenen is omgegaan. Ook heeft het verantwoordingsorgaan geconstateerd dat de communicatie naar de deelnemers goed verloopt. Wij hebben daarom een positief oordeel over het bestuursbeleid in het boekjaar 2013.
Aanbevelingen Het verantwoordingsorgaan constateert dat het fonds in 2014 met een veelheid aan bestuurlijke uitdagingen wordt
geconfronteerd. Het nieuwe financieel toetsingskader en de Wet versterking bestuur pensioenfondsen vragen een behoedzaam en slagvaardig opereren door het bestuur in het belang van de deelnemers. De samenstelling van en de rolverdeling binnen het bestuur en bestuurlijke commissies dient hierop in te spelen. Dit geldt ook voor de rollen van het verantwoordingsorgaan en de raad van toezicht. En dat in een periode van onzekere economische ontwikkelingen. Het verantwoordingsorgaan beveelt aan de vacatures in het bestuur met de grootst mogelijke zorg in te vullen, op grond van helder beschreven taakomschrijvingen en functieprofielen. Verder beveelt het verantwoordingsorgaan aan de grootst mogelijke zorg te besteden aan de bestuurlijke kwaliteit en continuïteit alsmede aan de bestuurlijke ondersteuning. Verder constateert het verantwoordingsorgaan met zorg dat de populatie van het fonds vergrijst en daarnaast te maken heeft met een veranderende samenstelling van de arbeidsmarkt (o.a. de komst van meer ZZP-ers) in de bouwnijverheid. Dit zal, zeker op termijn, gevolgen hebben voor de sturingsmechanismen van het fonds en voor het beleggingsbeleid. Het verantwoordingsorgaan beveelt aan een studie te maken naar de gevolgen van de vergrijzing en de benodigde beleidsaanpassingen om de gevolgen van de vergrijzing het hoofd te bieden.
Harderwijk, 14 mei 2014 Drs. Ing. C.A.J. Bastiaansen Voorzitter (w.g.)
H.L.Th.A.C. van Ekert Plaatsvervangend voorzitter (w.g.)
Reactie van het bestuur op het oordeel van het Verantwoordingsorgaan Het bestuur van bpfBOUW neemt met instemming kennis van het positief oordeel van het verantwoordingsorgaan over de jaarstukken 2013. Het bestuur is het verantwoordingsorgaan erkentelijk voor de getoonde betrokkenheid bij de doelstellingen van het fonds en de geleverde inzet in het afgelopen kalenderjaar. Bestuursvacatures Het bestuur zal gehoor geven aan het verzoek van het verantwoordingsorgaan om, conform het bestaande beleid, de vacatures in het bestuur met de grootst mogelijke aandacht en zorg te vervullen, op grond van bestuurlijk getoetste helder beschreven taakomschrijvingen en functieprofielen. Verder zal het bestuur de grootst mogelijke aandacht blijven geven aan de bestuurlijke kwaliteit en continuïteit op langere termijn, alsmede aan de bijbehorende bestuurlijke ondersteuning. Arbeidsmarkt Het bestuur deelt de zorg van het Verantwoordingsorgaan over de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt van de bouwnijverheid. De vergrijzing van de populatie, de komst van meer ZZP-ers en de krimp van de bedrijfstak zijn veranderingen die gevolgen hebben voor de toekomst en de besturing van het fonds. Het bestuur neemt de aanbeveling van het Verant woor dingsorgaan over, om een studie te maken naar de benodigde beleidsaanpassingen om de gevolgen van deze ontwikkelingen het hoofd te bieden.
59
60
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE BOUWNIJVERHEID JAARREKENING 2013
61
GECONSOLIDEERDE BALANS PER 31 DECEMBER 2013 (Na resultaatbestemming, bedragen in duizenden euro’s)
Activa
2013
2012
41.163.561
42.950.594
Beleggingen (1) Beleggingen voor risico van pensioenfonds Beleggingen voor risico van deelnemers Totaal beleggingen
39.096
41.188.522
42.989.690
6.944
6.194
Vorderingen en overlopende activa (3)
272.073
252.893
Liquide middelen (4)
166.585
190.939
41.634.124
43.439.716
2013
2012
4.296.105
2.423.667
34.609.617
35.440.991
24.961
39.096
2.950
2.950
2.700.491
5.533.012
41.634.124
43.439.716
Materiële vaste activa (2)
Totaal van de activa
Passiva
Groepsvermogen (5) Technische voorzieningen (6) Voorziening voor risico van deelnemers (7) Langlopende schulden (8) Overige schulden en overlopende passiva (9)
Totaal van de passiva
62
24.961
GECONSOLIDEERDE STAAT VAN BATEN EN LASTEN OVER 2013 (Bedragen in duizenden euro’s)
Baten
Premiebijdragen van werkgevers en werknemers (10)
2013
2012
1.033.153
1.123.993
17.071
5.970
937.025
4.992.007
1.129
3.515
341.525
245.761
2.049
1.639
2.331.952
6.372.885
2013
2012
1.233.788
1.192.759
Pensioenuitvoeringskosten (17)
44.421
42.935
Personeelskosten (18)
16.686
17.098
962
1.120
Premiebijdragen voor risico van deelnemers (11) Beleggingsresultaten voor risico van pensioenfonds (12) Beleggingsresultaten voor risico van deelnemers (13) Saldo overdracht van rechten (14) Overige baten (15)
Totaal van de baten
Lasten
Pensioenuitkeringen (16)
Afschrijvingskosten (19) Mutatie technische voorzieningen uit hoofde van: - pensioenopbouw
950.316
1.229.015
- toeslagverlening
35.153
29
- rentetoevoeging
123.104
495.015
- onttrekking voor pensioenuitkeringen en - pensioenuitvoeringskosten
./. 1.217.539
- wijziging marktrente
./. 1.145.715
1.890.343
329.245
221.402
- overdracht van rechten - overige
./.
94.062
517.495
Mutatie technische voorzieningen (20)
./.
Mutatie voorziening voor risico van deelnemers
./.
Overige lasten (21)
Totaal van de lasten Saldo staat van baten en lasten
1.190.870
831.374
3.162.429
14.135
8.144
12.949
7.657
463.297
4.432.142
1.868.655
1.940.743
63
GECONSOLIDEERD KASSTROOMOVERZICHT 2013 (Bedragen in duizenden euro’s – opgesteld volgens de indirecte methode)
2013
2012
Kasstroom uit pensioenuitvoeringsactiviteiten 1.868.655
Saldo staat van baten en lasten Afname/toename voorzieningen
./.
Toename vorderingen en overlopende activa
./.
19.180
Afname/toename overige schulden en overlopende passiva
./.
2.832.521
Vermogensinbreng reserve aanvullingsregeling Bpf-Bikudak Vermogensinbreng reserve aanvullingsregeling Bpf-Mortel
1.940.743
845.509
3.170.573 ./.
76.355 5.046.715
3.433
-
350
1.667
Kasstroom uit pensioenuitvoeringsactiviteiten
./.
3.693.427
8.142.600
./.
1.824.772
10.083.343
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Afname/toename beleggingen en materiële vaste activa
./.
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten
Mutatie liquide middelen
./.
Liquide middelen primo periode Mutatie liquide middelen
Liquide middelen ultimo periode
64
1.800.418
1.800.418
10.042.896
./.
10.042.896
24.354
40.447
190.939
150.492
./. 24.354
40.447
166.585
190.939
Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling Algemeen De stichting heeft zowel de enkelvoudige jaarrekening als de geconsolideerde jaarrekening opgesteld volgens de wettelijke bepalingen van Titel 9 Boek 2 Burgerlijk Wetboek.
Schattingswijziging Voorziening voor pensioenverplichtingen Het bestuur heeft in 2013 besloten om verschillende grondslagen die gehanteerd worden voor de bepaling van de Voorziening pensioenverplichtingen te wijzigen nadat de grondslagen nader zijn geanalyseerd. Dit betreft: • De huwelijksfrequenties voor de waardering van nabestaandenpensioen • De leeftijdsafhankelijke correctiefactoren • De revalidatiekansen bij arbeidsongeschiktheidspensioen De wijziging van de actuariële grondslagen kwalificeert zich als een schattingswijziging. Het negatieve effect van de totale schattingswijziging op het resultaat bedraagt 58 miljoen euro.
Grondslagen voor de consolidatie Groepsmaatschappijen zijn de vennootschappen die behoren tot de economische eenheid van bpfBOUW en de vennootschappen waarin beslissende zeggenschap bestaat. De groepsmaatschappijen worden niet meer in de consolidatie opgenomen vanaf de datum waarop geen sprake meer is van beslissende zeggenschap. BpfBOUW heeft ultimo 2013 direct dan wel indirect een belang van 100 procent in de volgende groepsmaatschappijen: Bouwinvest Real Estate Investment Management bv, Bouwinvest Projecten bv, Phui Energy bv, GIP Groningen 1 bv, GIP Beheer bv, DRI I Beheer bv, Ontwikkelingscombinatie Belvédère bv, Bouwinvest Dutch Institutional Residential Fund nv, Bouwinvest Dutch Institutional Office Fund nv, Bouwinvest Dutch Institutional Retail Fund nv, Bouwinvest Development bv, Bouwinvest Retail Development bv, Bouwinvest Dutch Institutional Hotel Fund nv en Bouwinvest Dutch Institutional Leisure Fund nv (alle statutair gevestigd in Amsterdam). BpfBOUW heeft ultimo 2013 geen belang meer in DRI I Property bv en deze deelneming is derhalve niet meer opgenomen als groepsmaatschappij.
Valutaomrekening Een transactie in vreemde valuta wordt bij de eerste verwerking gewaardeerd tegen de valutakoers op transactiedatum. Monetaire balansposten in vreemde valuta worden omgerekend tegen de valutakoers op de balansdatum.
Niet-monetaire balansposten in vreemde valuta, die zijn gewaardeerd op actuele waarde, worden omgerekend tegen de valutakoers die geldt op het moment van waardering van de post. Koersverschillen die optreden bij de afwikkeling dan wel de omrekening van monetaire posten in vreemde valuta, worden verwerkt in de staat van baten en lasten.
Waardering van activa en passiva Algemeen Activa en passiva zijn, voor zover niet anders vermeld, gewaardeerd tegen actuele waarde. Een actief wordt in de balans opgenomen als het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen vloeien en de waarde van het actief betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen als het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Vastgoed Vastgoedbeleggingen zijn onroerende zaken die worden aangehouden om huuropbrengsten en/of waardestijgingen te realiseren en die niet dienen voor eigen gebruik. Een vastgoedbelegging wordt in de balans opgenomen als: • het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen die voortvloeien uit de vastgoedbelegging zullen toekomen aan het fonds; en • de kosten van de vastgoedbelegging op betrouwbare wijze kunnen worden vastgesteld. De eerste waardering van een vastgoedbelegging geschiedt tegen de verkrijgingsprijs, inclusief de transactiekosten minus eventuele investeringssubsidies. Na de eerste verwerking worden de vastgoedbeleggingen gewaardeerd tegen actuele waarde. Winsten of verliezen die ontstaan door een wijziging in de actuele waarde, worden verantwoord in de staat van baten en lasten. De post is opgebouwd uit de beleggingscategorieën vastgoed in exploitatie, vastgoed in ontwikkeling en vastgoed via participaties. Vastgoed in exploitatie Vastgoed in exploitatie wordt gewaardeerd tegen actuele waarde. De actuele waarde is gebaseerd op onder meer de huuropbrengsten uit lopende huurovereenkomsten en veronderstellingen inzake huurinkomsten van toekomstige huurovereenkomsten inclusief leegstand en huurincentives. Tevens wordt de aard, plaats en toestand van het vastgoed in exploitatie in aanmerking genomen. 65
Uitgaven na het moment van activering worden alleen opgenomen als activum als het waarschijnlijk is dat toekomstige economische voordelen zullen toekomen aan het fonds en als de kosten van de vastgoedbelegging op betrouwbare wijze kunnen worden vastgesteld. De gehele portefeuille vastgoed in exploitatie is op kwartaalbasis gewaardeerd op actuele waarde door onafhankelijke externe taxateurs. De waardering is gebaseerd op marktwaarde en marktinformatie waarbij activa kan worden gewisseld tussen een goed geïnformeerde bereidwillige koper en een goed geïnformeerde bereidwillige verkoper in een zakelijke, objectieve transactie op de datum van de waardering, in overeenstemming met de richtlijnen van de Stichting ROZ Vastgoedindex Nederland (IPD Property Index) van toepassing in Nederland. De waarderingen zijn gebaseerd op een discounted cash flow (DCF) van elk vastgoed in exploitatie gecombineerd met taxaties op basis van marktgegevens. De DCF-analyses worden aangepast aan de bestaande huurovereenkomsten, zodat de volledige periode van bestaande huurovereenkomsten wordt gedekt. De DCF-analyses zijn gebaseerd op berekeningen van de toekomstige huurinkomsten in overeenstemming met de voorwaarden van bestaande huurovereenkomsten, en inschattingen van de huurinkomsten van toekomstige huurovereenkomsten inclusief leegstand en huurincentives. Het uitgangspunt voor de schatting van de disconteringsvoet is de nominale rente voor 10-jaars Nederlandse staatsleningen. Dit percentage wordt verhoogd in overeenstemming met de risico’s van vastgoedbeleggingen. Deze taxaties worden uitgevoerd in overeenstemming met de richtlijnen van het ‘Royal Institute of Chartered Surveyors Appraisal’ (the Red Book) en de International Valuation Standards (IVS). Vastgoed in ontwikkeling Vastgoed in ontwikkeling wordt gewaardeerd tegen actuele waarde. Vastgoed in ontwikkeling bestaat uit projecten voor (her-)ontwikkeling en grondposities. De methodiek van waardering verschilt per eigenaar van het vastgoed en per soort. Herontwikkeling van vastgoed wat in eigendom is van de vastgoedfondsen wordt gewaardeerd door middel van taxatie. Vanaf het eerste jaar van de herontwikkeling waardeert een onafhankelijke externe taxateur tenminste een keer per jaar het betreffende vastgoed. Projecten en grondposities in eigendom van de vastgoedontwikkelentiteit worden ten minste een keer per jaar gewaardeerd door onafhankelijke externe taxateurs op basis van haar residuele grondwaarde (projecten) of op basis van referentietransacties (grondposities). Baten en lasten door veranderingen in de actuele waarde worden verantwoord in de staat van baten en lasten in het jaar van ontstaan. De baten en lasten van projecten in eigendom van de vastgoedontwikkelentiteit die in de aanbouwfase zijn, worden 66
verantwoord op basis van de voortgang (‘percentage of completion’). Vastgoed via participaties Deze post bestaat uit deelnemingen in instellingen die beleggen in vastgoed in binnen- en buitenland. De waardering vindt plaats tegen actuele waarde. De actuele waarde voor genoteerde participaties is gebaseerd op beurswaarde, voor participaties die niet zijn genoteerd is dat de nettovermogenswaarde (NAV) waarbij de NAV wordt bepaald op actuele waarde volgens (nagenoeg) dezelfde grondslagen als in dit hoofdstuk opgenomen. Aandelen Deze post is samengesteld uit de beleggingscategorieën aandelen en overige kapitaalbelangen. De aandelen worden gewaardeerd tegen reële waarde. De aandelen worden gehouden via participaties in beleggingspools. De participaties in beleggingspools worden gewaardeerd tegen de nettovermogenswaarde per participatie, waarbij de nettovermogenswaarde wordt bepaald op actuele waarde, volgens dezelfde grondslagen als in dit hoofdstuk opgenomen. Zowel ongerealiseerde als gerealiseerde waardeontwikkelingen worden rechtstreeks in de staat van baten en lasten verantwoord. De beleggingspools waarin wordt belegd waarderen beleggingen in aandelen tegen de reële waarde, waar voorhanden tegen beurswaarde. Is er geen sprake van een beursnotering, dan wordt de reële waarde op basis van rendementswaarde (projectie van contant gemaakte toekomstige winsten) bepaald. De overige kapitaalbelangen bestaan uit private equity en infrastructuur. Zij worden gewaardeerd tegen reële waarde. De belangen worden gehouden via participaties in beleggingspools. De participaties in beleggingspools worden gewaardeerd tegen de nettovermogenswaarde per participatie, waarbij de nettovermogenswaarde wordt bepaald op reële waarde, volgens dezelfde grondslagen als in dit hoofdstuk opgenomen. De reële waarde van de private equity en infrastructuur is in beginsel bepaald op basis van de jaarrapportage 2013. Zowel ongerealiseerde als gerealiseerde waardeontwikkelingen worden rechtstreeks in de staat van baten en lasten verantwoord. De beleggingspools waarmee wordt belegd in deze belangen waarderen de beleggingen in onderliggende fondsen op reële waarde. De reële waarde van de titels in de beleggingspools wordt bepaald op basis van de meest recente periodieke rapportage van het betreffende fonds, zo nodig gecorrigeerd voor gewijzigde (markt) omstandigheden. Vastrentende waarden Dit betreffen obligaties, hypotheken, leningen op schuldbekentenis en deposito’s en kasgeldleningen, die worden gewaardeerd tegen reële waarde. De vastrentende waarden
worden in belangrijke mate gehouden via participaties in beleggingspools. De participaties in beleggingspools worden gewaardeerd tegen de nettovermogenswaarde per participatie, waarbij de nettovermogenswaarde wordt bepaald op reële waarde en volgens dezelfde grondslagen als in dit hoofdstuk opgenomen. Zowel ongerealiseerde als gerealiseerde waardeontwikkelingen worden rechtstreeks in de staat van baten en lasten verantwoord. De beleggingspools waarin wordt belegd waarderen beleggingen in vastrentende waarden tegen de reële waarde, waar voorhanden tegen beurswaarde. Voor hypotheken, leningen op schuldbekentenis, deposito’s en kasgeldleningen wordt de waarde bepaald aan de hand van de contante waarde van de toekomstige kasstromen, contant gemaakt op basis van de geldende marktrente. Derivaten Valutatermijncontracten Het fonds maakt voor het afdekken van valutarisico’s gebruik van valutatermijncontracten. De valutatermijncontracten worden gewaardeerd tegen marktwaarde. De marktwaarde wordt bepaald door de waarde van de vreemde valuta tegen de termijnkoersen op het afsluitmoment af te zetten tegen de waarde van de vreemde valuta tegen de termijnkoersen op de balansdatum. Het verschil tussen deze twee waarden is de marktwaarde van de valutatermijncontracten. De termijnkoers op de balansdatum wordt berekend op basis van de 16:00 (GMT) WM Fixing ultimo boekjaar. Zowel ongerealiseerde als gerealiseerde waardeontwikkelingen worden rechtstreeks in de staat van baten en lasten verantwoord. Renteswapcontracten Het fonds gebruikt renteswapcontracten voor het afdekken van het renterisico. De renteswapcontracten worden gewaardeerd tegen marktwaarde. De marktwaarde wordt bepaald als de resultante van de contante waarde van de toekomstige kasstromen, contant gemaakt op basis van de geldende renteswapcurve. Daar er bij de transacties sprake is van uitwisseling van zekerheden in de vorm van geld, is de Eonia-curve gehanteerd. Zowel ongerealiseerde als gerealiseerde waardeontwikkelingen worden rechtstreeks in de staat van baten en lasten verantwoord. Derivaten met een negatieve waarde ultimo boekjaar worden opgenomen onder de overige schulden en overlopende passiva. Overige beleggingen Deze post bestaat uit commodities, participaties in hedgefondsen, en opportunities. De beleggingen worden gehouden via participaties in beleggingspools. De participaties in de beleggingspools worden gewaardeerd tegen de netto -
vermogenswaarde per participatie, waarbij de nettovermogenswaarde wordt bepaald op basis van reële waarde van de beleggingen, waar voorhanden tegen beurswaarde. Is er geen sprake van een beursnotering van de beleggingen, dan wordt de reële waarde op basis van grondslagen van de overige beleggingen bepaald, in beginsel op basis van de jaarrapportage 2013. Als deze nog niet beschikbaar is, is de reële waarde bepaald op basis van de meest recente periodieke rapportage van het betreffende fonds, zo nodig gecorrigeerd voor gewijzigde (markt)omstandigheden. Zowel ongerealiseerde als gerealiseerde waardeontwikkelingen worden rechtstreeks in de staat van baten en lasten verantwoord. De beleggingspools waarmee wordt belegd in deze overige beleggingen waarderen de beleggingen in onderliggende fondsen op reële waarde. De reële waarde van de titels in de beleggingspools wordt bepaald op basis van de meest recente periodieke rapportage van het betreffende fonds, zo nodig gecorrigeerd voor gewijzigde (markt)omstandigheden.
Beleggingen voor risico van deelnemers Op de balans van het fonds bevindt zich een pensioenvoorziening voor risico van deelnemers. Voor deze deelnemers worden geen specifieke beleggingen aangehouden. Wel is indicatief een toerekening gemaakt op basis van enkele veronderstellingen. In de jaarrekening geschiedt dit met de volgende veronderstellingen: • De totale waarde van de beleggingen voor risico van deelnemers is gelijk aan de stand van de pensioen voorziening voor risico van deelnemers; • De aankopen in beleggingen voor risico van deelnemers zijn gelijk aan de bijgeboekte premie op de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van deelnemers; • De verkopen van beleggingen voor risico van deelnemers zijn gelijk aan de onttrekkingen aan de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van deelnemers; • De waardeverschillen van beleggingen voor risico van deelnemers zijn gelijk aan de beleggingsresultaten voor risico van deelnemers volgens de staat van baten en lasten; • De onderverdeling naar beleggingsrubrieken van de totale beleggingen voor risico van deelnemers einde boekjaar vindt plaats door verdeling van het spaarsaldo van elke deelnemer einde boekjaar op basis van het rendementsprofiel van de deelnemer einde boekjaar. Beleggingen voor risico van pensioenfonds De beleggingen voor risico van pensioenfonds zijn de resultante van de totale beleggingen minus de beleggingen voor risico van deelnemers. Materiële vaste activa De bedrijfsmiddelen worden gewaardeerd tegen verkrijgings67
Deelnemingen De deelnemingen worden gewaardeerd tegen de netto- vermogenswaarde.
4) Voorziening jaarlagen De voorziening jaarlagen bestaat uit de verwachte toekenningen uit hoofde van de aanvullingsregelingen voor deelnemers die naar verwachting het komende boekjaar als 60-jarige of 62-jarige gebruik zullen maken van de aanvullingsregeling, hetzij voor deelnemers die de 60-jarige of 62-jarige leeftijd al hebben bereikt, maar de aanvullingsuitkering uitstellen. De inhoud van de aanvullingsregelingen verschilt per cao.
Vorderingen en overlopende activa De waardering vindt plaats tegen nominale waarde, eventueel onder aftrek van een voorziening voor mogelijke oninbaarheid.
Grondslagen voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds
Liquide middelen De liquide middelen worden gewaardeerd tegen nominale waarde.
De voorziening pensioenverplichtingen is berekend met gebruikmaking van de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen.
Technische voorzieningen De technische voorzieningen bestaan uit de volgende onderdelen: Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds en Overige technische voorzieningen; beide onderdelen zijn voor risico pensioenfonds.
Rekenrente De gehanteerde rekenrente is de rentetermijnstructuur ultimo jaar zoals gepubliceerd door DNB. Dit betreft de rentetermijnstructuur op basis van een driemaandsgemiddelde met toepassing van de Ultimate Forward Rate (UFR). Het hanteren van de UFR houdt in dat voor ver in de toekomst liggende verplichtingen (20 jaar tot 60 jaar) een ten opzichte van de markt aangepaste rentecurve wordt gehanteerd. Voor verplichtingen korter dan 20 jaar geldt de rentetermijnstructuur op basis van een driemaandsgemiddelde.
prijs, onder aftrek van lineaire afschrijvingen die gebaseerd zijn op de verwachte economische levensduur van de desbetreffende activa, rekening houdend met de restwaarde. Activering en afschrijving vinden plaats vanaf het moment van ingebruikname.
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds De voorziening pensioenverplichtingen bestaat uit de volgende vier voorzieningen: 1) Voorziening ouderdomspensioen/nabestaandenpensioen Het bedrag dat nodig is om dekking te bieden voor door verzekerden verworven pensioenrechten uit hoofde van de Pensioenregeling Bouwnijverheid met betrekking tot het ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Ten behoeve van arbeidsongeschikte deelnemers wordt tevens een voorziening aangehouden, op basis van toekomstig op te bouwen aanspraken op ouderdomspensioen/nabe staandenpensioen wegens premievrijstelling. Daar naast wordt een voorziening aangehouden ter afdekking van de verwachte instroom voor de premievrije bijboeking bij arbeidsongeschiktheid van zieke deelnemers. 2) Voorziening arbeidsongeschiktheidspensioen De voorziening arbeidsongeschiktheidspensioen betreft naast een voorziening voor ingegane arbeidsongeschiktheidspensioenen ook een voorziening voor nog niet ingegane arbeidsongeschiktheidspensioenen. 3) Voorziening vroegpensioen Het bedrag dat nodig is om dekking te bieden voor door verzekerden verworven vroeg-pensioenrechten uit hoofde van de tot 2006 bestaande vroegpensioenregelingen en daarnaast ingegane aanspraken uit de aanvullingsregeling voor deelnemers geboren voor 1950. 68
Overlevingstafels Voor mannen en vrouwen worden de AG Prognosetafel 2012-2062 met fondsspecifieke leeftijdsafhankelijke correc tie factoren op de sterftekansen gehanteerd. In de AG prog nosetafel 2012 2062 zijn voor mannen en vrouwen aparte tabellen opgenomen. De fondsspecifieke leeftijds afhankelijke correctiefactoren zijn voor mannen en vrouwen gelijk. Gehuwdheidsfrequentie Voor de pensioenrechten is de gehuwdheidsfrequentie voor mannen en vrouwen ontleend aan de voor de mannen opgenomen gegevens omtrent de leeftijdsopbouw van de Nederlandse bevolking, naar geslacht en burgerlijke staat, zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek in 2001, verhoogd met een partneropslag van 10 procent tot 65 jaar. Voor de rechten opgebouwd tot 1 januari 2000 wordt de gehuwdheidsfrequentie op 65jarige leeftijd op dezelfde manier vastgesteld. Voor de rechten opgebouwd vanaf 1 januari 2000 is de gehuwdheidsfrequentie op 65-jarige leeftijd gelijk aan 100 procent. Vanaf leeftijd 65 neemt de frequentie voor alle rechten af met de sterftekans van de partner, rekening houdend met verbetering in overlevingskansen.
Rentetermijnstructuur
4,0 3,5
31-12-2012 3,0
31-12-2013
2,5
Rente 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 1
4
7
10
13
16
19
22
25
28
31
34
37
40
43
46
49
52
55
58
Looptijd in jaren
Loonontwikkelingen Met toekomstige loonontwikkelingen wordt in de voorziening geen rekening gehouden. Leeftijdsverschil Voor de berekening van de voorziening van het nabestaandenpensioen is de man drie jaar ouder dan de vrouw verondersteld. Opslag wezenpensioen Voor de dekking van toekenningen van wezenpensioen is het deel van de Voorziening pensioenverplichtingen, dat betrekking heeft op het ouderdomspensioen van actieve en gewezen deelnemers, verhoogd met 0,2 procent. Administratiekosten Voor de dekking van de administratiekosten komen de volgende bedragen ter beschikking: • 1,5 procent van de uitkeringen, voor dekking van de kosten die aan de uitbetaling verbonden zijn; • 0,5 procentpunt van de middelloonpremie, respectievelijk 3 procent van de premie voor arbeidsongeschiktheidspensioen en aanvullingsregelingen voor de dekking van de kosten die aan de inning van de premies en de verdere administratie verbonden zijn; • 10 euro per (gewezen) deelnemer voor vroegpensioen Bouw, vroegpensioen UTA-Bouw, vroegpensioen Timmerindustrie, vroegpensioen Afbouw, vroegpensioen Natuursteenbedrijf en vroegpensioen Betonmortelindustrie tot de vroegpensioendatum, ter dekking van de kosten die aan de administratie verbonden zijn.
Revalidatiekansen arbeidsongeschiktheidspensioen Met ingang van 2013 wordt geen rekening gehouden met revalidatiekansen.
Overige technische voorzieningen Spaarfonds gemoedsbezwaarden Via dit spaarfonds worden de spaargelden van gemoedsbezwaarden beheerd. Aan het spaarfonds gemoedsbezwaarden wordt een rentevergoeding verstrekt. Dit bedraagt (met ingang van 1 januari 2013) jaarlijks de 25-jaarsrente uit de door DNB voor pensioenfondsen gepubliceerde RTS per 31 december van het voorafgaande kalenderjaar, gemaximeerd op de gedempte disconteringsvoet van 3,5%. Tot en met 31 december 2012 bedroeg de rentebijschrijving 4 procent plus de in enig jaar verleende toeslag (inactieven). Voorziening voor risico van deelnemers Dit betreft de voorziening van de regeling BeterExcedent met de bijdragen van deelnemers die toe- of afnemen door rendement. Deze voorziening is gelijk aan het opgebouwde spaarsaldo.
Resultaatbepaling Algemeen Baten en lasten, verbonden aan de werkzaamheden van het fonds, worden toegerekend aan de periode waarop zij betrekking hebben. Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen als een vermeerdering van het economisch potentieel heeft 69
plaatsgevonden, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting en de omvang daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt als een vermindering van het economisch potentieel heeft plaatsgevonden, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting en de omvang daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld.
• De verdeling van de beleggingsresultaten voor risico van deelnemers per beleggingsrubriek naar directe en indirecte beleggingsresultaten geschiedt conform de verhouding tussen deze onderdelen in de totale beleggingsresultaten per beleggingsrubriek.
Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers) Premiebijdragen zijn aan de periode toegerekend waarop zij betrekking hebben. Hierbij is rekening gehouden met de premiebijdragen in januari en februari 2014 die betrekking hebben op premiejaar 2013 en eerder.
Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de indirecte methode.
Premiebijdragen voor risico van deelnemers Het in de staat van baten en lasten opgenomen bedrag betreft de van deelnemers ontvangen bijdragen voor de spaarmodule BeterExcedent. Beleggingsresultaten Het resultaat uit beleggingen bestaat uit directe beleggingsopbrengsten en indirecte beleggingsopbrengsten. Onder de directe beleggingsopbrengsten worden de netto exploitatieopbrengsten uit vastgoed, dividenden, de interest van de beleggingen en renteswaps verantwoord. De indirecte beleggingsopbrengsten betreffen zowel de ongerealiseerde als gerealiseerde waardeontwikkelingen. De kosten van vermogensbeheer zijn op de beleggingsopbrengsten in mindering gebracht. Beleggingsresultaten voor risico van pensioenfonds De beleggingsresultaten voor risico van pensioenfonds zijn de resultante van de totale beleggingsresultaten minus de beleggingsresultaten voor risico van deelnemers. Beleggingsresultaten voor risico van deelnemers Evenals de beleggingen voor risico van deelnemers kunnen ook de beleggingsresultaten voor risico van deelnemers alleen toegerekend worden. De bij de toerekening gebruikte veronderstellingen zijn: • De totale beleggingsresultaten voor risico van deelnemers zijn gelijk aan het in het boekjaar bijgeschreven rendement op het pensioenkapitaal van de deelnemers; • Dit rendement wordt bepaald over het pensioenkapitaal van de deelnemer in overeenstemming met het rendementsprofiel van de deelnemer; dit rendementsprofiel is afhankelijk van de leeftijd van de deelnemer; • De onderverdeling van de totale beleggingsresultaten voor risico van deelnemers naar beleggingsresultaten per beleggingsrubriek vindt plaats op basis van het behaalde rendement op het pensioenkapitaal volgens het rendementsprofiel per deelnemer; 70
Grondslagen voor het kasstroomoverzicht
VERANDERING DOOR OMBUIGEN
TOELICHTING OP DE GECONSOLIDEERDE BALANS PER 31 DECEMBER 2013 (Bedragen in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld)
Activa 1. Beleggingen Verloopoverzicht beleggingen De waardeontwikkelingen betreffen onder andere valutaverschillen en waardemutaties. Boekwaarde begin van het jaar
Aankopen en investeringen
Verkopen en aflossingen
93.721
5.880.232 14.007.986
./.
648.481
15.632.953
./.
2.767.893
2.621.030
442.045
./.
106.405
3.046.321
./.
8.070.109
./.
1.708.978
41.188.522
./.
32.335
1.129
24.961
1.710.107
41.163.561
5.636.150
527.993
./.
190.190
13.025.045
3.263.350
./.
4.187.931
Vastrentende waarden
16.628.401
2.902.976
./.
3.249.943
5.388.923
-
-
2.311.171
1.283.600
./.
42.989.690
7.977.919
39.096
17.071
42.950.594
7.960.848
Overige beleggingen
Totaal beleggingen
Af: beleggingen voor risico
Boekwaarde eind van het jaar
1.907.522
Vastgoed Aandelen
Derivaten19
Waardeontwikkelingen
./.
van deelnemers
Beleggingen voor risico
./.
8.037.774
./.
van pensioenfonds
Voor de waarde van de derivaten is als zekerheden cash collateral ontvangen. De ontvangen zekerheden ultimo 2013 bedragen 2,4 miljard euro (2012: 5,4 miljard euro) (zie ook pagina 93). De ontvangen cash collateral is herbelegd volgens de beleggingsmix. In de kolom ‘Aankopen en investeringen’ is de overname van de beleggingen van Bpf-Bikudak ter hoogte van 338 miljoen euro verwerkt als gevolg van de collectieve waardeoverdracht Bpf-Bikudak. In de jaarrekening worden de derivaten gesplitst in derivaten die ultimo 2013 een positieve waarde hebben (opgenomen onder de ‘Beleggingen’) en derivaten die ultimo 2013 een negatieve waarde hebben (opgenomen onder de ‘Overige schulden en overlopende passiva’: zie pagina 93).
19
72
Het bedrag in de kolom Waardeontwikkelingen bestaat voor 1,2 miljard euro uit voortijdig afgewikkelde rentederivaten.
Positieve waarde 2013 Renteswaps Valutatermijncontracten
Totaal
Negatieve waarde 2013
Saldo 2013
Positieve waarde 2012
Negatieve waarde 2012
Saldo 2012
2.440.992
./.
234.322
2.206.670
5.197.065
./.
28.004
5.169.061
180.038
./.
13.535
166.503
191.858
./.
4.417
187.441
./. 247.857
2.373.173
5.388.923
32.421
5.356.502
2.621.030
./.
Op de balans van het fonds bevindt zich een voorziening voor risico van deelnemers. Voor deze deelnemers worden echter geen specifieke beleggingen aangehouden. De hiernavolgende toelichtingen hebben derhalve betrekking op de totale beleggingen van het fonds (niet onderverdeeld naar beleggingen voor risico van pensioenfonds en beleggingen voor risico van deelnemers). Waarderingsmethodieken Schattingen en oordelen Zoals vermeld in de grondslagen voor waardering en resultaatbepaling zijn de beleggingen nagenoeg allemaal gewaardeerd tegen actuele waarde per balansdatum en is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de actuele waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor de meerderheid van de financiële instrumenten kan gebruik worden gemaakt van genoteerde marktprijzen. Echter, bepaalde financiële instrumenten, zoals onderhandse leningen en niet-beursgenoteerde beleggingsfondsen zijn gewaardeerd door middel van waarderingsmodellen en waarderingstechnieken, inclusief een verwijzing naar de huidige actuele waarde van vergelijkbare instrumenten.
73
Op basis van de actuele waarde kan het volgende onderscheid worden gemaakt: Genoteerde marktprijzen Actieve markt
Geen genoteerde marktprijzen
Afgeleid
Onafhankelijke taxaties
Overige waarderingsmodellen en technieken
Totaal
Per 31 december 2013 Vastgoed
234.245
-
3.793.648
1.852.339
5.880.232
Aandelen
-
12.858.195
-
1.149.791
14.007.986
Vastrentende waarden
-
15.592.415
-
40.538
15.632.953
Derivaten
-
2.621.030
-
-
2.621.030
Overige beleggingen
-
3.014.469
-
31.852
3.046.321
234.245
34.086.109
3.793.648
3.074.520
41.188.522
Totaal 2013 Per 31 december 2012 Vastgoed
171.491
-
3.941.675
1.522.984
5.636.150
Aandelen
-
12.044.134
-
980.911
13.025.045
Vastrentende waarden
-
16.587.365
-
41.036
16.628.401
Derivaten
-
5.388.923
-
-
5.388.923
Overige beleggingen
-
2.251.381
-
59.790
2.311.171
171.491
36.271.803
3.941.675
2.604.721
42.989.690
Totaal 2012
De schatting van de actuele waarde is een momentopname, gebaseerd op de marktomstandigheden en de op dat moment beschikbare informatie over het financiële instrument. Deze schattingen zijn van nature subjectief en bevatten onzekerheden en een significante oordeelsvorming (zoals rentestand, volatiliteit en schattingen van kasstromen) en kunnen daarom niet met precisie worden vastgesteld. Genoteerde marktprijzen Actieve markt Hieronder worden de beleggingen gepresenteerd die voor de waardering gebruik maken van prijzen van onafhankelijke prijsleveranciers in een actieve markt. Dit betreft dus zowel beursnoteringen als prijzen die dagelijks worden verstrekt door onafhankelijke prijsleveranciers. Verder worden hier de fondsen geclassificeerd waar op maandbasis in- en uitgetreden kan worden. Afgeleid Hieronder worden de beleggingsfondsen gepresenteerd die onderliggend overwegend beursgenoteerde beleggingen bevatten. Ook de renteswapcontracten en valutatermijncontracten worden hieronder gepresenteerd. Om de aansluiting van de tabel met het totaal van de beleggingen te handhaven 74
zijn de derivaten met een negatieve waarde niet opgenomen in de tabel. Deze derivaten behoren ook tot de categorie ‘afgeleid’. Geen genoteerde marktprijzen Onafhankelijke taxaties Een deel van de waarde van de vastgoedbeleggingen is tot stand gekomen door middel van taxaties. De waarderingen zijn gebaseerd op een discounted cash flow (DCF) van elk vastgoed in exploitatie gecombineerd met taxaties op basis van marktgegevens (zie ook ‘Waardering van activa en passiva’ op pagina 65 van de jaarrekening). Overige waarderingsmodellen en –technieken Hieronder worden niet-beursgenoteerde beleggingen ge pre senteerd, en die beleggingsfondsen die overwegend niet-beursgenoteerde beleggingen bevatten. In het geval van fondsen betreft dit fondsen waar niet op maandbasis in- en uitgetreden kan worden. Schattingen van actuele waarde De belangrijkste gehanteerde methoden en veronderstellingen voor het schatten van de actuele waarde van financiële instrumenten zijn: • Theoretische waarderingsmodellen op basis van markt data (derivaten en onderhandse leningen); • Intrinsieke waardebepaling op basis van al dan niet gespecificeerde rapportages van de desbetreffende vermogensbeheerders of, indien en voor zover deze niet beschikbaar zijn, de kostprijs van de (recente) investeringen (private equity en hedgefondsen). • Schattingen met betrekking tot Vastgoed zijn gebaseerd op gegevens zoals die zijn opgenomen in de tabel ‘Kengetallen vastgoed’ op pagina 77 van de jaarrekening.
75
Vastgoed
Vastgoed in exploitatie
2013
2012
3.590.639
3.623.310
Vastgoed in ontwikkeling
342.362
318.365
Vastgoed via participaties
1.947.231
1.694.475
5.880.232
5.636.150
Totaal
Verloopoverzicht vastgoed Boekwaarde begin van het jaar Woningen
Investeringen
2.585.580
965
Kantoren
455.489
1.409
Winkels
452.845
19.214
Overige
129.396
72.471
Vastgoed in exploitatie
Verkopen
./.
./.
Opleveringen
Boekwaarde eind van het jaar
60.781
./.
95.903
89.808
2.519.669
-
./.
26.609
5.248
435.537
268
./.
34.244
343
437.890
-
./.
4.324
-
197.543
./.
161.080
95.399
3.590.639
95.399
342.362
3.623.310
94.059
./.
61.049
Vastgoed in ontwikkeling
318.365
101.192
./.
15.517
33.721
Vastgoed via participaties
1.694.475
332.742
./.
113.624
33.638
-
1.947.231
5.636.150
527.993
./.
190.190
93.721
-
5.880.232
Totaal
De Investeringen ad 527.993 (2012: 346.254) bestaan volledig uit investeringen op basis van initiële verkrijgingen. Onder de verkopen zijn geen buitengebruikstellingen en afstotingen (2012: 0) verantwoord.
76
Herwaarderingen
./.
./.
Kengetallen vastgoed Waarde
Land/ Regio
Huidige huur € / m2 20
Netto Markthuur € / m2
Huidige Verhuurgraad
Lange Termijn Verhuurgraad
NAR (von)
BAR (von)
2.519.669
NL
899
929
96%
97%
4,1%
5,7%
Kantoren
435.537
NL
180
167
90%
92%
6,3%
7,9%
Winkels
437.890
NL
210
193
95%
96%
6.1%
6,9%
Overige
197.543
NL
205
175
99%
99%
6,4%
7,2%
Vastgoed in ontwikkeling
342.362
NL
Vastgoed via participaties
1.947.231
Wereld
5,6%
2013
Vastgoed in exploitatie Woningen
Totaal
5.880.232
2012 21 Vastgoed in exploitatie Woningen
2.585.580
NL
838
894
97%
98%
4,3%
Kantoren
455.489
NL
182
169
91%
93%
6,4%
7,6%
Winkels
452.845
NL
207
218
95%
94%
5,8%
6,6%
Overige
129.396
NL
133
148
83%
93%
6,8%
7,6%
Vastgoed in ontwikkeling
318.365
NL
Vastgoed via participaties
1.694.475
Wereld
Totaal
5.636.150
Vastgoed in exploitatie Vastgoed in exploitatie is extern getaxeerd. De taxaties binnen de exploitatieportefeuille vinden zowel gedurende het jaar als aan het einde van het jaar plaats. Het vastgoed dat in 2013 in exploitatie is genomen, ongeveer 2,7 procent van de portefeuille, is ingebracht tegen de aankoopwaarde.
20
Voor de categorie woningen zijn de bedragen niet de huur per m2 maar per verhuurbare eenheid.
21
In de jaarrekening 2012 is de NAR van Kantoren en Overige onjuist opgenomen (./. 1,3 procent). Dit is aangepast in de jaarrekening 2013.
77
Aandelen
Aandelen Overige kapitaalbelangen
Totaal
2013
2012
12.858.195
12.044.134
1.149.791
980.911
14.007.986
13.025.045
2013
2012
12.775.087
11.897.219
1.232.899
1.127.826
14.007.986
13.025.045
2013
2012
15.393.527
15.643.781
Onder de overige kapitaalbelangen zijn beleggingen in private equity en infrastructuur opgenomen. Ultimo 2013 is er geen uitleenpositie (2012: 0).
Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen
Totaal
De verdeling ‘Beursgenoteerde aandelen’ en ‘Niet-beursgenoteerde aandelen’ is gebaseerd op de beleggingen van de fondsen waar in wordt geparticipeerd. Vastrentende waarden
Obligaties Leningen op schuldbekentenis Hypotheken Deposito's en kasgeldleningen
Totaal
78
90.386
94.591
37.515
41.036
111.525
848.993
15.632.953
16.628.401
Obligaties
Beursgenoteerde obligaties Niet-beursgenoteerde obligaties
Totaal
2013
2012
13.039.660
13.188.977
2.353.867
2.454.804
15.393.527
15.643.781
2013
2012
180.038
191.858
2.440.992
5.197.065
2.621.030
5.388.923
De verdeling ‘Beursgenoteerde obligaties’ en ‘Niet-beursgenoteerde obligaties’ is gebaseerd op de beleggingen van de fondsen waarin wordt geparticipeerd. Leningen op schuldbekentenis De leningen op schuldbekentenis hebben een looptijd van langer dan één jaar. Hypotheken Deze categorie bestaat uit beleggingen in hypotheken en hebben een looptijd van langer dan één jaar. Deposito’s en kasgeldleningen Deze categorie bestaat uit liquide middelen die voor korte termijn zijn uitgezet. De actuele waarde van de deposito’s en kasgeldleningen wordt benaderd door de nominale waarde. Derivaten De derivaten betreffen valutatermijncontracten en renteswapcontracten.
Valutatermijncontracten Renteswapcontracten
Totaal
Ultimo 2013 had een deel van de valutatermijncontracten een negatieve waarde van 13,5 miljoen (2012: 4,4 miljoen). Dit betrof valutatermijncontracten in Amerikaanse dollars, Britse ponden, Japanse yens en Zwitserse franken. Tevens was een deel van de waarde van de renteswaps 234,3 miljoen negatief (2012: 28,0 miljoen negatief). Deze zijn daarom opgenomen onder de post ‘Overige schulden en overlopende passiva’. De resterende looptijden van de renteswapcontracten zijn 1 - 50 jaar. 79
Overige beleggingen 2013
2012
Hedgefondsen
1.430.909
931.308
Commodities
1.586.517
1.374.653
Opportunities
28.895
5.210
3.046.321
2.311.171
2013
2012
Vastgoed
1.356
5.091
Aandelen
8.088
7.453
12.559
26.552
2.958
-
24.961
39.096
Totaal
De post Opportunities bestaat uit beleggingen in rechten van films en tv-series (investeringen in intellectuele rechten), farmaceutische royalty’s en beleggingen in energie-infrastructuur. Beleggingen voor risico van deelnemers Op basis van de in het hoofdstuk ‘Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling’ genoemde veronderstellingen is de volgende toerekening gemaakt van de beleggingen voor risico van deelnemers.
Vastrentende waarden Overige beleggingen
Totaal
80
2. Materiële vaste activa 2013
2012
Boekwaarde begin van het jaar
6.194
5.046
Investeringen
1.712
Afschrijvingen
./.
Boekwaarde einde van het jaar
Aanschafwaarde Cumulatieve afschrijvingen
./.
Boekwaarde einde van het jaar
962
2.268 ./.
1.120
6.944
6.194
19.872
18.160
12.928
./.
11.966
6.944
6.194
2013
2012
15.262
20.013
Nog te ontvangen bijdragen werkgevers
131.850
123.666
Nog te ontvangen waardeoverdrachten
10.272
4.789
114.689
104.425
272.073
252.893
De materiële vaste activa bestaan grotendeels uit ICT-apparatuur en warmte/koude-installaties. De afschrijvingspercentages bedragen tussen 6,7 procent en 33,3 procent.
3. Vorderingen en overlopende activa
Nog te ontvangen opbrengst beleggingen
Overige debiteuren
Totaal
Nog te ontvangen opbrengst beleggingen Deze post heeft betrekking op nog te ontvangen huren 116 (2012: 13), nog te ontvangen dividendbelasting 8.465 (2012: 8.421) en nog te ontvangen overige opbrengsten beleggingen 6.681 (2012: 11.579). Nog te ontvangen bijdragen werkgevers De nog te ontvangen bijdragen werkgevers hebben betrekking op vorderingen op werkgevers inzake pensioenpremie 117.252 (2012: 111.315), arbeidsongeschiktheidspensioenpremie 917 (2012: 832) en vroegpensioenpremie 13.681 (2012: 11.519). De vordering is verlaagd met een voorziening voor mogelijke oninbaarheid van 48.626 (2012: 41.295).
81
Het verloop van de voorziening voor mogelijke oninbaarheid gedurende het boekjaar vertoont het volgende beeld: 2013
2012
41.295
28.242
7.331
13.053
-
-
48.626
41.295
2013
2012
161.908
189.884
Overige
4.677
1.055
Totaal
166.585
190.939
Stand begin van het jaar
Toevoeging als gevolg van faillissementen Afgeboekte bedragen
Stand eind van het jaar
In 2012 en 2013 zijn per saldo geen bedragen definitief afgeboekt. Met ingang van november 2013 worden weer bedragen afgeboekt als er geen verhaalsmogelijkheden meer zijn. Nog te ontvangen waardeoverdrachten In deze post is een vordering van 6.291 opgenomen op BpfBikudak inzake de collectieve waardeoverdracht Bpf-Bikudak. Overige debiteuren De overige debiteuren hebben betrekking op debiteuren vastgoed 3.165 (2012: 3.440), arbeidsongeschiktheidspensioen ./. 91 (2012: 0), te vorderen omzetbelasting vaste eigendommen 16.619 (2012: 2.572), vorderingen inzake beleggingen 78.612 (2012: 86.445) en overlopende activa 16.384 (2012: 11.968).
4. Liquide middelen Liquide middelen betreffen de saldi van de bankrekeningen van het fonds. De middelen staan ter vrije beschikking.
Liquide middelen aangehouden voor beleggingen
82
Passiva 5. Groepsvermogen Het groepsvermogen bestaat uit de Algemene reserve en twee overige reserves. De genoemde reserves worden hieronder beschreven. Algemene reserve De Algemene reserve van bpfBOUW is bedoeld om algemene risico’s te financieren. Dat betreft onder andere de risico’s zoals die zijn beschreven in het standaardmodel voor het vaststellen van het vereist eigen vermogen. Deze reserve wordt meegenomen bij het vaststellen van de dekkingsgraad. Overige reserves De overige reserves dienen een specifiek doel. Het zijn bestemmingsreserves en worden daarom niet meegenomen bij het vaststellen van de dekkingsgraad. Eind 2013 bestaan de overige reserves uit: • de Reserve aanvullingsregelingen; • de Reserve toeslagverlening actieven. Reserve aanvullingsregelingen De Reserve aanvullingsregelingen is bestemd voor de financiering van aanspraken uit de voorwaardelijke aanvullingsregelingen die in de toekomst uitgekeerd worden. De Reserve aanvullingsregelingen is per sector in de bouwnijverheid onderverdeeld. Reserve toeslagverlening actieven Het fonds kent een Reserve toeslagverlening actieven. De reserve is bedoeld voor toekomstige aanvullingen op toeslagverlening aan de actieve deelnemers van het fonds als er geen volledige toeslag wordt verleend. Het fonds heeft besloten om per 1 januari 2014 aan actieve deelnemers een toeslag te verlenen van 0,28%. Om deze toeslagverlening te financieren zijn middelen uit de Reserve toeslagverlening actieven aangewend. Het verloop van de reserves gedurende het boekjaar vertoont het volgende beeld: Stand per 1 januari 2013
Algemene reserve Reserve aanvullingsregelingen Reserve toeslagverlening actieven
Totaal
VermogensInbreng
Resultaatverdeling
Stand per 31 december 2013
2.069.389
-
1.915.631
3.985.020
306.112
3.783
./.
6.549
303.346
48.166
-
./.
40.427
7.739
2.423.667
3.783
1.868.655
4.296.105
83
De vermogensinbreng van 3.783 bestaat voor 3.433 uit de overdracht van de Reserve aanvullingsregeling Bpf-Bikudak uit de Collectieve waardeoverdracht van Bpf-Bikudak en voor 350 uit het batig liquidatiesaldo van Bpf-Mortel dat bestemd is voor de Reserve aanvullingsregelingen. Dekkingsgraad De dekkingsgraad waarop de toereikendheid van de financiële positie van het fonds wordt getoetst wordt als volgt vastgesteld: Technische voorzieningen + Algemene reserve Technische voorzieningen Indien één van de overige reserves negatief is, wordt deze in mindering gebracht op de Algemene reserve ten behoeve van de bepaling van de dekkingsgraad om te voorkomen dat de dekkingsgraad te hoog wordt vastgesteld. In 2012 en 2013 wordt de volgende reserve meegenomen bij de bepaling van de dekkingsgraad: 2013
2012
3.985.020
2.069.389
3.985.020
2.069.389
2013
2012
Vereist eigen vermogen
118,3 procent
117,4 procent
Minimaal vereist eigen vermogen
104,1 procent
104,1 procent
Dekkingsgraad ultimo periode
111,5 procent
105,8 procent
Algemene reserve
Reserve ten behoeve van dekkingsgraad
Solvabiliteit
Voor de berekening van het vereist eigen vermogen wordt gebruikgemaakt van het standaardmodel met één met DNB afgestemde wijziging (zie jaarverslag pagina 38 e.v.). De vermogenspositie van het fonds is niet voldoende, vanwege het reservetekort. Toelichting herstelplan BpfBOUW kende ultimo 2008 een dekkingstekort. Het bestuur heeft daarom een herstelplan opgesteld. Dit plan is in juli 2009 goedgekeurd door DNB. In het herstelplan wordt de verwachting uitgesproken dat het fonds in staat moet zijn om binnen 15 jaar, gerekend vanaf 1 januari 2009, weer 84
voldoende beschikbaar eigen vermogen te hebben. De dekkingsgraad van bpfBOUW is over 2013 toegenomen van 105,8 procent naar 111,5 procent. In het herstelplan was uitgegaan van een dekkingsgraad van 113,1 procent. Volgens het herstelplan dient het fonds uiterlijk eind 2023 uit reservetekort te zijn. De vereiste dekkingsgraad van het fonds bedraagt ultimo 2013 118,3 procent en de minimaal vereiste dekkingsgraad 104,1 procent. Het fonds heeft daarmee eind 2013 een reservetekort. In het jaarverslag wordt uitgebreider ingegaan op het herstelplan.
Analyse van het technisch resultaat Technisch resultaat 2013
2012
753.859
Interest
1.145.715
Wijziging rentetermijnstructuur Arbeidsongeschiktheid Waardeoverdracht
4.433.573 ./.
1.890.343
303
5.592
40.565
19.430
Sterfte
621
./.
1.272
Premie
39.220
./.
157.068
58.433
./.
472.373
./.
12.908
Wijziging grondslagen
./.
Toekenningen
./.
10.818
Administratiekosten
./.
1.780
2.782
Uitkeringen
./.
29.187
5.594
Diversen
./.
11.410
7.736
1.868.655
1.940.743
Toelichting Het technisch resultaat van het boekjaar is gelijk aan de toename van de reserves met 1.868.655 (2012: toename van 1.940.743). De winst over 2013 bestaat uit diverse deelresultaten, zoals winsten/verliezen op interest, administratiekosten, sterfte etc. Het totale resultaat wordt hierna nader toegelicht per deelresultaat. De hiernavolgende analyse is uitgevoerd op basis van de rentetermijnstructuur en de sterftegrondslagen van 31 december 2012. De verandering van de rentetermijnstructuur en van de sterftegrondslagen ultimo 2012 naar ultimo 2013 zijn afzonderlijk verantwoord. Interest Het resultaat op interest is gelijk aan het verschil tussen de beschikbare beleggingsopbrengsten, inclusief het resultaat op deelnemingen, en de interest die benodigd is om aan de Voorziening pensioenverplichtingen toe te voegen. Ook de toegekende toeslagen worden ten laste van dit resultaat 85
gebracht, te weten de per 1 januari 2014 verleende toeslag van 0,28 procent aan alle actieve deelnemers. De benodigde Voorziening pensioenverplichtingen voor deze toeslag is gefinancierd uit de Reserve toeslagverlening actieven. Hierdoor heeft de verleende toeslag geen effect gehad op de dekkingsgraad van het fonds. Het resultaat op interest is per saldo positief: 753.859. Deze winst wordt voornamelijk verklaard door de positieve beleggingsopbrengsten. Dat wil echter niet zeggen dat het beleggingsresultaat op elke beleggingscategorie positief was. Het beleggingsresultaat op de vastrentendewaardenportefeuille was negatief. En ook de waarde van de renteafdekkingsinstrumenten is afgenomen als gevolg van de gestegen marktrente. De renteafdekkingsinstrumenten zorgen, tezamen met de vastrentende waardenportefeuille, ervoor dat een positief resultaat op de Voorziening pensioenverplichtingen vanwege een stijgende rente (gedeeltelijk) teniet wordt gedaan. Zodoende moet dit negatieve beleggingsresultaat op renteafdekkingsinstrumenten en het (indirecte) beleggingsresultaat op vastrentende waarden in samenhang worden beschouwd met het positieve resultaat van de wijziging van de rentetermijnstructuur op de Voorziening pensioenverplichtingen (van 1.145.715, zie de toelichting onder het resultaat op wijziging rentetermijnstructuur). Wijziging rentetermijnstructuur Het resultaat als gevolg van een wijziging rentetermijnstructuur op de Voorziening pensioenverplichtingen bedraagt 1.145.715 positief. De rente (gemiddeld niveau van de rentetermijnstructuur), die moet worden toegepast om de Voorziening pensioenverplichtingen te bepalen, is in 2013 (per saldo) gestegen. De stijging van de rente heeft geleid tot een daling van de Voorziening pensioenverplichtingen met 1.145.715. Deze winst wordt deels teniet gedaan door de daling van de waarde van de renteafdekkingsinstrumenten en de vastrentende waarden (zie hiervoor onder Interest). Arbeidsongeschiktheid Het totale resultaat is 303 positief. Hiervan bedroeg het resultaat op premievrijstelling (invalidering, revalidering) 2.497 negatief. Dit werd voornamelijk veroorzaakt doordat de ontstane lasten van premievrijstelling hoger waren dan de beschikbare risico-opslag in de middelloonpremie. Voor 2014 is deze risico-opslag verhoogd. Het resultaat op arbeidsongeschiktheidspensioenen toonde een winst van 2.800. Belangrijkste oorzaak hiervan was dat de beschikbare premie hoger was dan de lasten van de nieuwe arbeidsongeschiktheidspensioenuitkeringen. Waardeoverdracht Het resultaat op waardeoverdracht wordt bepaald door de saldi van enerzijds de betaling van de overdrachtswaarde voor uitgaande waardeoverdrachten en de daarbij behorende afboeking van de Voorziening pensioenverplichtingen 86
en anderzijds de ontvangst van de overdrachtswaarde voor inkomende waardeoverdrachten en de daarbij behorende opvoering van de Voorziening pensioenverplichtingen. Het resultaat op waardeoverdracht is 40.565 positief en is voornamelijk veroorzaakt door de collectieve waardeoverdracht per 31 december 2013 vanuit Bpf-Bikudak. Bij de collectieve waardeoverdracht is niet alleen de waarde van de Voorziening pensioenverplichtingen ontvangen, maar ook de benodigde dekkingsgraadbuffer. Deze buffer wordt bij de overdracht als resultaat voor het fonds toegevoegd aan de Algemene reserve. Sterfte Het fonds heeft met een aantal risico’s te maken. Binnen deze categorie zijn het kortlevenrisico en het langlevenrisico de belangrijkste. Het kortlevenrisico is het risico dat deelnemers korter leven dan gedacht (op basis van de gehanteerde sterfte grondslagen). Het kortlevenrisico is van belang bij uitkeringen bij overlijden (en het al dan niet ingaan van nabestaandenpensioen). Het resultaat op kortlevenrisico is 4.454 positief. Het langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer leven dan verwacht. Het langlevenrisico speelt bij ouderdomspensioenen en reeds ingegaan nabestaandenpensioenen. Het resultaat op langlevenrisico is 3.833 negatief. De hoogte van de premie en de Voorziening pensioenverplichtingen zijn zodanig bepaald dat voor deze risico’s jaarlijks bedragen beschikbaar komen, waaruit het fonds de verwachte lasten kan dekken die uit deze risico’s voortvloeien. Per saldo is het resultaat een winst van 621. Premie Het resultaat op premie wordt bepaald door het saldo van de premiebijdragen enerzijds en de benodigde middelen voor de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken anderzijds. In 2013 werd een premie voor de middelloonregeling geheven die boven het benodigde niveau lag. De winst hierop was 19.695. Voor de aanvullingsregelingen worden premies opgespaard en toegevoegd aan de Reserve aanvullingsregelingen, zonder dat daar nu al de volle last voor de inkoop tegenover staat. Dit leidde tot een winst van 19.219. Voor het arbeidsongeschiktheidspensioen werd een premieresultaat behaald van 306 positief. Het totale resultaat op premie is 39.220 positief. Dit leidt tot de volgende opstelling:
Winst middelloonregeling
19.695
Winst aanvullingsregelingen
19.219
Winst arbeidsongeschiktheidsregelingen
Resultaat
306
39.220
Wijziging grondslagen Het resultaat als gevolg van een wijziging van de grondslagen van de Voorziening pensioenverplichtingen was 58.433 negatief. De belangrijkste wijzigingen betroffen een wijziging van de sterftegrondslagen (aangepaste fondsspecifieke correctiefactoren op de AG prognosetafel 2012-2062) en een wijziging van de gehuwdheidsfrequenties. Toekenningen Het resultaat op toekenningen bestaat uit het verschil tussen de vrijvallende voorziening voor pensionerende (gewezen) deelnemers enerzijds en de benodigde middelen voor de inkoop van pensioen voor deze gepensioneerden anderzijds. Het resultaat is 10.818 negatief. Dit wordt onder andere veroorzaakt door het resultaat op flexibilisering (vervroeging, uitstel, uitruil) en door lasten in verband met toevoeging van extra ouderdomspensioen als gevolg van niet-uitgekeerde aanspraken uit de aanvullingsregeling 55+. Administratiekosten Het resultaat op administratiekosten wordt bepaald door het saldo van de beschikbare middelen voor kostendekking uit de premies en de Voorziening pensioenverplichtingen enerzijds en de werkelijke kosten anderzijds. Het resultaat op kosten is per saldo negatief, namelijk 1.780. Dit verlies op kosten wordt enerzijds veroorzaakt door een toename van de uitvoeringskosten ten opzichte van vorig jaar. Anderzijds zijn de ontvangen premies afgenomen, waardoor het bedrag dat uit de premie beschikbaar komt ter dekking van (een deel van) de kosten, ook is afgenomen. Uitkeringen Het resultaat op uitkeringen wordt bepaald door het saldo van de verwachte uitkeringen enerzijds en de werkelijke uitkeringen anderzijds. Uitkeringen ineens (afkoop) zijn hier ook in meegenomen. Het resultaat is per saldo negatief, namelijk 29.187. Dit wordt voornamelijk verklaard door de uitbetaling van reeds afgeboekte kleine pensioenen uit het verleden, waarvan de adresgegevens tot op heden onbekend waren en de gepensioneerde zich niet bij het fonds had gemeld. Het fonds heeft deze gepensioneerden voor zover mogelijk getraceerd en alsnog aangeschreven. Diversen De post diversen betreft met name een toevoeging aan de Voorziening pensioenverplichtingen in verband met de aftopping van uitkeringen uit de aanvullingsregeling 55+ en een vrijval van de voorziening voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid als gevolg van de versobering van de middelloonregeling in 2013. Verder wordt het resultaat bepaald door het saldo van overige baten en lasten. Per saldo is het resultaat 11.410 negatief.
87
6. Technische voorzieningen
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van pensioenfonds Overige technische voorzieningen
2013
2012
34.597.855
35.430.056
11.762
10.935
34.609.617
35.440.991
2013
2012
35.440.991
32.278.562
Het verloop van de technische voorzieningen is als volgt:
Stand aan het begin van het jaar
Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van pensioenfonds uit hoofde van: 950.316
1.229.015
- toeslagverlening
35.153
29
- rentetoevoeging
123.104
495.015
- pensioenopbouw
- onttrekking voor pensioenuitkeringen en ./.
1.217.539
./.
1.145.715
1.890.343
329.245
221.402
94.062
517.495
34.609.617
35.440.991
2013
2012
33.047.989
33.667.284
Arbeidsongeschiktheidspensioen
295.334
328.044
Vroegpensioen
109.049
304.018
1.145.483
1.130.710
34.597.855
35.430.056
pensioenuitvoeringskosten - wijziging marktrente - overdracht van rechten - overige
Stand aan het einde van het jaar
./.
1.190.870
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van pensioenfonds
Ouderdomspensioen/nabestaandenpensioen
Jaarlagen
Totaal
88
Voorziening ouderdomspensioen/nabestaandenpensioen 2013
2012
Contante waarde van door verzekerden verworven pensioenrechten: 11.654.392
13.737.244
- gewezen deelnemers
7.830.369
7.305.556
- pensioengerechtigden
13.563.228
12.624.484
33.047.989
33.667.284
33.667.284
30.404.856
619.295
3.262.428
33.047.989
33.667.284
2013
2012
255.159
283.212
9.820
11.282
27.770
30.745
2.522
2.805
63
-
295.334
328.044
328.044
349.497
- deelnemers
Stand voorziening aan het eind van het jaar
Het verloop van de voorziening is als volgt: Stand aan het begin van het jaar Onttrekking/toevoeging ten gunste/ten laste van de staat van baten en lasten inzake mutatie Voorziening ouderdomspensioen/nabestaandenpensioen
./.
Stand aan het einde van het jaar
Voorziening arbeidsongeschiktheidspensioen
Contante waarde van het arbeidsongeschiktheidspensioenr: - CAO Bouwnijverheid - CAO Timmerindustrie - CAO Afbouw - CAO Natuursteenbedrijf - CAO Betonmortelindustrie
Stand voorziening aan het eind van het jaar
Het verloop van de voorziening is als volgt: Stand aan het begin van het jaar Onttrekking ten bate van staat van baten en lasten inzake mutatie Voorziening arbeidsongeschiktheidspensioen
Stand aan het einde van het jaar
./.
32.710
295.334
./.
21.453
328.044
89
Voorziening vroegpensioen 2013
2012
- deelnemers
20.451
32.448
- gewezen deelnemers
33.061
40.446
- pensioengerechtigden
55.537
231.124
109.049
304.018
304.018
570.705
Contante waarde van door verzekerden verworven pensioenrechten:
Stand voorziening aan het eind van het jaar
Het verloop van de voorziening is als volgt: Stand aan het begin van het jaar Onttrekking ten bate van de staat van baten en lasten inzake mutatie Voorziening vroegpensioen
./.
194.969
./.
266.687
109.049
304.018
2013
2012
- deelnemers
1.145.483
1.130.710
Stand voorziening aan het eind van het jaar
1.145.483
1.130.710
1.130.710
943.150
14.773
187.560
1.145.483
1.130.710
Stand aan het einde van het jaar
Voorziening jaarlagen
Contante waarde van door verzekerden verworven pensioenrechten:
Het verloop van de voorziening is als volgt: Stand aan het begin van het jaar Toevoeging ten laste van de staat van baten en lasten inzake mutatie Voorziening jaarlagen
Stand aan het einde van het jaar
90
De verdeling over categorieën deelnemers is: 2013 Aantal
Bedrag
Deelnemers
156.515
Gewezen deelnemers
404.770
Pensioengerechtigden
Totaal
2012 Aantal
Bedrag
13.115.660
178.247
15.228.446
7.863.430
387.790
7.346.002
244.633
13.618.765
235.610
12.855.608
805.918
34.597.855
801.647
35.430.056
Overige technische voorzieningen Spaarfonds gemoedsbezwaarden Het saldo van het Spaarfonds gemoedsbezwaarden bedroeg ultimo 2013 11.762 (2012: 10.935). Via dit spaarfonds worden de spaargelden van 231 erkende gemoedsbezwaarden beheerd. Aan het spaarfonds gemoedsbezwaarden werd een rentevergoeding verstrekt van 279 (2012: 426). Tot en met 31 december 2012 bedroeg de rentebijschrijving 4 procent plus de in enig jaar verleende toeslag (inactieven). Vanaf 2013 bedraagt het bij te schrijven rendement jaarlijks de 25 jaarsrente uit de door DNB voor pensioenfondsen gepubliceerde rentetermijnstructuur per 31 december van het voorafgaande kalenderjaar met een maximum gelijk aan de gedempte disconteringsvoet (per 1 januari 2013 gelijk aan 3,5%). Over 2013 bedraagt de bijschrijving 2,477 procent. De administratiekosten van 28 (2012: 26) worden voor ouderdomspensioen en vroegpensioen Bouw op basis van 4,5 procent van de premie berekend en hierop in mindering gebracht.
91
7. Voorziening voor risico van deelnemers Dit betreft de spaarmodule BeterExcedent. 2013
2012
- deelnemers
24.961
39.096
Stand voorziening aan het eind van het jaar
24.961
39.096
39.096
30.952
17.071
5.970
1.129
3.515
Waarde van opgebouwde spaarsaldi:
Het verloop van de voorziening is als volgt: Stand aan het begin van het jaar Premiestortingen Rendement Onttrekkingen
./.
Stand aan het einde van het jaar
De hoge premiestortingen zijn het gevolg van een grote toename van deelnemers aan de spaarmodule BeterExcedent. De hoge onttrekkingen zijn het gevolg van het feit dat er gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om de jaarlijkse ingelegde bijdragen in BeterExcedent aan te wenden voor pensioeninkoop bij bpfBOUW.
8. Langlopende schulden De post langlopende schulden van 2.950 (2012: 2.950) betreft een lening van de gemeente Amsterdam en heeft betrekking op de parkeergarage van het Olympisch stadion. De lening heeft een variabele rentevoet met een resterende looptijd van 7 jaar. Over deze lening is rente verschuldigd zodra op het onderhavige project een cumulatief positief resultaat wordt gerealiseerd, in 2013 bedroeg de rente over deze lening 0 procent. Aflossing van de lening vindt ineens plaats aan het eind van de looptijd.
92
32.335
24.961
./.
1.341
39.096
9. Overige schulden en overlopende passiva 2013
247.857
32.421
2.368.785
5.427.959
15.312
16.011
2.631.954
5.476.391
80
801
Derivaten met een negatieve waarde Ontvangen zekerheden Crediteuren beleggingen
Schulden uit hoofde van beleggingen
Nog te verwerken pensioenpremies
2012
Te betalen uitkeringen
12.545
136
Overige schulden
43.201
39.218
Overlopende passiva
12.711
16.466
2.700.491
5.533.012
2013
2012
Totaal
Voor de waarde van de derivaten is als zekerheden cash collateral ontvangen. De ontvangen zekerheden ultimo 2013 bedragen 2,4 miljard euro (2012: 5,4 miljard euro). De ontvangen cash collateral is herbelegd volgens de beleggingsmix. De collateralstand muteert dagelijks als gevolg van de waardeontwikkeling van de derivaten en eventuele nieuwe transacties. Hiermee bestaat er een dagelijkse muterende terugbetalingsverplichting. Er wordt tussen de transactiepartijen cash uitgewisseld die gesetteld wordt op de eerstvolgende werkdag. Over het collateral wordt rente verrekend conform de Credit Support Annex (CSA) waarin de collateralvoorwaarden zijn vastgelegd. De crediteuren beleggingen hebben betrekking op crediteuren inzake vastgoed en crediteuren inzake aankopen van beleggingen. In de post ‘Te betalen uitkeringen’ is ultimo 2013 11.700 opgenomen in het kader van het afkopen van kleine pensioenen uit het verleden van een grote groep ‘gewezen deelnemers’. Derivaten met een negatieve waarde Het verloop van de post is als volgt:
Stand per 1 januari Waardeontwikkelingen
Stand per 31 december
32.421 215.436
247.857
410.380 ./.
377.959
32.421
93
De derivaten met een negatieve waarde bestaan uit valutatermijncontracten en renteswapcontracten. De valutatermijncontracten hebben een looptijd korter dan één jaar en de renteswapcontracten 1-50 jaar. De valutatermijncontracten in Amerikaanse dollars, Britse ponden, Japanse yens en Zwitserse franken met een negatieve waarde en de renteswaps met een negatieve waarde ultimo 2013 zijn opgenomen onder de post ‘Overige schulden en overlopende passiva’. Overige schulden 2013
2012
26.753
21.569
Te betalen administratiekosten
3.235
4.346
Af te dragen premie Zorgverzekeringswet
5.087
4.531
Te betalen loonbelasting
Te betalen waardeoverdrachten Te betalen kosten
Totaal
253
743
7.873
8.029
43.201
39.218
2013
2012
De Overige schulden hebben een looptijd korter dan één jaar. Overlopende passiva De overlopende passiva hebben betrekking op vooruitontvangen beleggingsopbrengsten. Deze bestaan uit vooruitontvangen huren 11.776 (2012: 12.086) en overlopende passiva vastgoed 935 (2012: 4.380). De overlopende passiva hebben een looptijd korter dan één jaar. Niet in de balans opgenomen verplichtingen
Aangegane contracten inzake ontwikkeling vastgoed
281.080
85.914
Aangegane contracten vastgoed via participaties
292.225
248.078
Aangegane verplichtingen private equity
1.504.901
975.322
Aangegane verplichtingen opportunities
54.342
74.721
Aangegane verplichtingen inzake direct vastgoed
11.096
11.749
2.143.644
1.395.784
Totaal
De aangegane contracten inzake vastgoed in ontwikkeling hebben betrekking op acquisities van vastgoedprojecten tot en met 2013 die in 2014 en de daaropvolgende jaren worden gebouwd.
94
De aangegane verplichtingen private equity, opportunities en vastgoed via participaties betreffen kapitaaltoezeggingen die bpfBOUW zal gebruiken en inzetten om langetermijnbeleggingen te financieren. De commitments kunnen ‘gecalled’ worden op het moment dat passende beleggingskansen zich voordoen. Het fonds heeft zich garant gesteld voor de verrichting van uitkeringen van Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden voor het Natuursteenbedrijf. APG Treasury Center bv APG Treasury Center bv (APG TC bv) is de centrale wederpartij voor het liquiditeitenbeheer en de aan- en verkoop van overthe-counter-derivaten (OTC-derivaten) voor de APG Fondsen en de daarin deelnemende Nederlandse pensioenfondsen. De APG Fondsen en de daarin deelnemende Nederlandse pensioenfondsen, waaronder bpfBOUW, zijn de Multi Client Partijen van APG TC bv. De transacties tussen APG TC bv en Marktpartijen zijn altijd in functie van transactiebehoeftes van de Multi Client Partijen. APG TC bv opereert als servicecenter, waarbij alle winsten en verliezen uit hoofde van transacties maandelijks worden toegerekend aan de Multi Client Partijen (op basis van het Resultaattoekenningsbeleid) waarbij in beginsel geldt dat iedere Multi Client Partij zoveel mogelijk de resultaten van de voor die partij gesloten transacties krijgt toegerekend. APG TC bv voert alle transacties uit in eigen naam als principal. Multi Client Partijen sluiten een basisovereenkomst met APG TC bv waarin onder meer is vastgelegd dat APG TC bv als exclusieve tegenpartij voor OTC-derivaten zal fungeren. Tevens sluiten Multi Client Partijen ISDA Master Agreements en GMRA-contracten met APG TC bv. Op transacties tussen Multi Client Partijen en APG TC bv is dus marktconforme documentatie van toepassing, inclusief een best practice arrangement voor uitwisseling van onderpand (de CSA).
betalingsverplichtingen van APG TC bv uit hoofde van de overeenkomst (ISDA/GMRA) tussen deze derde partij en APG TC bv, na verrekening van eventueel aan APG TC bv (op dat moment, in de toekomst of in geval van onvoorziene omstandigheden) verschuldigde bedragen en door APG TC bv verstrekt onderpand. BpfBOUW participeert als belegger in APG Fixed Income Credits Pool en APG Developed Markets Equity Pool. Indien een Garantieverstrekker zou worden aangesproken onder een garantieovereenkomst en deze de betreffende claim van de derde partij heeft voldaan, dan verkrijgt de Garantieverstrekker op basis van een overeenkomst een recht van regres op APG TC bv en de Multi Client Partijen aan wie de onderliggende claim, waarvoor de garantie is aangesproken, kan worden toegerekend. Op grond van dit regressysteem dragen de Multi Client Partijen van APG TC bv uiteindelijk hun eigen verplichtingen en risico’s. Het risico dat gelopen wordt is beperkt als gevolg van het uitvoeren van activiteiten binnen een besloten kring van Nederlandse pensioenfondsen. Langlopende contractuele verplichtingen Inzake de uitvoering van pensioen- en vermogensbeheeractiviteiten is het fonds meerjarige verplichtingen aangegaan met derden tot uiterlijk 2019 en 2024. De hieraan verbonden kosten zijn afhankelijk van diverse variabelen, zoals omvang van het aantal deelnemers en het belegd vermogen. Voor 2014 bedragen de verwachte kosten uit deze overeenkomsten tezamen circa 91 miljoen euro.
Met Marktpartijen zijn voor wat betreft de handel in OTCderivaten ISDA-CSA overeenkomsten en voor repo’s GMRA-contracten gesloten. Teneinde aan de kredietwaardigheidvereisten van Multi Client Partijen en Marktpartijen te kunnen voldoen, is voor de betalingsverplichtingen van APG TC bv jegens deze derdenpartijen een garantieovereenkomst gesloten waarbij de Stichting Depositary APG Fixed Income Credits Pool en de Stichting Depositary APG Developed Markets Equity Pool (hierna “de Garantieverstrekkers”) garant staan in het geval APG TC bv haar verplichtingen jegens deze partijen niet nakomt. De Garantieverstrekkers vervullen deze garantstelling in de hoedanigheid van bewaarder van de gelijknamige pools. De garantie houdt in dat de Garantieverstrekkers beide garant staan ten opzichte van de derdepartij voor alle 95
TOELICHTING OP DE GECONSOLIDEERDE STAAT VAN BATEN EN LASTEN OVER 2013 (Bedragen in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld)
Baten 10. Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers) Deze bijdragen betreffen de premieontvangsten van werkgevers voor werknemers, van zelfstandigen en van overige deelnemers. De overige deelnemers zijn die deelnemers die een uitkering ontvangen wegens werkloosheid (inclusief de sectorale aanvullingsfondsen). De pensioenpremie voor deze groep wordt betaald door het UWV en de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering en vanuit de sectorale aanvullingsfondsen.
Totale feitelijke premie middelloonregeling
2012
729.588
787.424
Totale gedempte kostendekkende premie middelloonregeling
693.387
824.000
Totale kostendekkende premie middelloonregeling
830.400
1.123.996
Totale feitelijke premie aanvullingsregeling
300.426
336.954
Totale feitelijke premie arbeidsongeschiktheidspensioen
4.353
3
Totale gedempte kostendekkende premie arbeidsongeschiktheidspensioen
1.564
5.560
Totale kostendekkende premie arbeidsongeschiktheidspensioen
1.744
6.102
Voor een toelichting op deze premies wordt verwezen naar het jaarverslag op pagina 34 e.v.
11. Premiebijdragen voor risico van deelnemers Dit betreft de door deelnemers afgedragen premie voor de spaarmodule BeterExcedent. De premie bedraagt 17.071 (2012: 5.970). Beleggingsresultaten Op de balans van het fonds bevindt zich een voorziening voor risico van deelnemers. Voor deze deelnemers worden geen specifieke beleggingen aangehouden. Dientengevolge zijn de beleggingsresultaten alleen toe te rekenen aan de beleggingsresultaten voor risico van pensioenfonds en de beleggingsresultaten voor risico van deelnemers. Tenzij anders vermeld hebben de hiernavolgende toelichtingen betrekking op de totale beleggingsresultaten van het fonds (niet onderverdeeld naar beleggingsresultaten voor risico van pensioenfonds en beleggingsresultaten voor risico van deelnemers).
96
2013
De totale beleggingsresultaten zijn als volgt te specificeren:
Directe beleggingsopbrengsten
2012
1.280.501
1.369.326
212.166
3.743.264
1.068.335
5.112.590
Af: Exploitatiekosten vastgoed
67.458
65.270
Af: Kosten vermogensbeheer
62.723
51.798
938.154
4.995.522
Indirecte beleggingsopbrengsten
./.
2013
Totaal
De kosten vermogensbeheer bestaan in de jaarrekening uit de door de vermogensbeheerder APG gefactureerde beheerfee (62.307) en algemene kosten die toegerekend zijn vanuit pensioenuitvoeringskosten aan de kosten vermogensbeheer (416). Naast deze kosten komen er nog kosten voor rekening van het fonds die direct ten laste van de beleggingsopbrengsten gebracht worden en daarom in de jaarrekening niet zichtbaar zijn. De totale kosten van vermogensbeheer worden toegelicht in het jaarverslag op pagina 53 e.v.. De in de jaarrekening zichtbare kosten vermogensbeheer zijn onderdeel van de beheervergoedingen (164,1 miljoen euro). Ook vallen de beheerfee van externe managers en bewaarloon onder de beheervergoedingen. Voorts komen via de beleggingsopbrengsten prestatievergoedingen voor rekening van het fonds (56 miljoen euro).
97
12. Beleggingsresultaten voor risico van pensioenfonds Netto beleggingsresultaten per beleggingscategorie
Directe beleggingsresultaten
Vastgoed
288.207
Aandelen
67.630
Indirecte beleggingsresultaten
./.
Kosten vermogensbeheer en exploitatiekosten vastgoed
2013
2012
Totaal
Totaal
96.712
./.
67.458
124.037
105.395
1.907.523
./.
27.147
1.948.006
1.661.004
Vastrentende waarden
511.445
./.
649.018
./.
17.040
./.
154.613
1.353.154
Derivaten
389.131
./.
1.268.069
./.
3.521
./.
882.459
1.737.457
Overige beleggingen
24.088
./.
105.890
./.
14.599
./.
96.401
138.512
1.280.501
./.
212.166
./.
129.765
938.570
4.995.522
416
416
-
Af: Algemene kosten toegerekend vanuit pensioenuitvoeringskosten
-
1.280.501
-
./.
212.166
./.
130.181
938.154
4.995.522
784
./.
159
1.129
3.515
130.022
937.025
4.992.007
Af: beleggingsresultaten voor risico van deelnemers
504
Beleggingsresultaten voor risico van pensioenfonds
98
1.279.997
./.
212.950
./.
13. Beleggingsresultaten voor risico van deelnemers Netto beleggingsresultaten voor risico van deelnemers per beleggingscategorie Op basis van de in het hoofdstuk ‘Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling’ genoemde veronderstellingen is de volgende toerekening gemaakt naar netto beleggingsresultaten voor risico van deelnemers per beleggingscategorie.
Directe beleggingsresultaten
Vastgoed
113
Aandelen
57
Vastrentende waarden Overige beleggingen
313
Indirecte beleggingsresultaten
./.
./.
Kosten vermogensbeheer en exploitatiekosten vastgoed
2013
2012
Totaal
Totaal
13
./.
83
17
84
1.150
./.
33
1.174
1.047
378
./.
25
90
2.384
21
25
./.
18
./.
28
-
504
784
159
1.129
3.515
Beleggingsresultaten voor risico van deelnemers
./.
14. Saldo overdracht van rechten 2013
375.180
Overgenomen pensioenverplichtingen Overgedragen pensioenverplichtingen
2012
./.
Totaal
33.655
341.525
254.504 ./.
8.743
245.761
In de post ‘Overgenomen pensioenverplichtingen’ heeft 341 miljoen euro betrekking op de collectieve waardeoverdracht Bpf-Bikudak. In 2012 betrof dit één grote collectieve waardeoverdracht van 173 miljoen euro.
15. Overige baten Onder de overige baten zijn onder meer baten verantwoord door afboeking van premieverschillen 1.283 (2012: 950) en uit hoofde van de bijdragen voor het spaarfonds gemoedsbezwaarden 766 (2012: 689).
99
Lasten 16. Pensioenuitkeringen 2013
2012
Ouderdomspensioenen
605.582
548.568
Weduwe-, weduwnaars- en partnerpensioenen
187.944
185.751
2.560
2.735
Vakantiegeld
60.395
54.341
Afkoop van pensioenen
40.277
12.761
83
106
Wezenpensioenen
Overlijdensuitkeringen Arbeidsongeschiktheidspensioenen Vroegpensioenen
Totaal
28.477
29.466
308.470
359.031
1.233.788
1.192.759
2013
2012
44.837
42.935
416
-
44.421
42.935
De afkoop van pensioenen betrof voor 31.030 (2012: 3.780) afkoop van gewezen deelnemers.
17. Pensioenuitvoeringskosten De pensioenuitvoeringskosten bestaan uit de door APG in rekening gebrachte administratiekosten, en algemene kosten. Het deel van de algemene kosten dat direct verband houdt met vermogensbeheer wordt toegerekend aan kosten vermogensbeheer.
Pensioenuitvoeringskosten Af: Algemene kosten toegerekend aan kosten vermogensbeheer
Totaal
100
18. Personeelskosten De personeelskosten zijn als volgt te specificeren:
Lonen en salarissen
2013
2012
10.553
10.276
Sociale lasten
1.116
1.114
Pensioenlasten
1.911
1.971
Overige personeelskosten
3.106
3.737
16.686
17.098
2013
2012
950.316
1.229.015
Totaal
Aantal werknemers Bouwinvest Real Estate Investment Management bv heeft werknemers in dienst. Het aantal werknemers ultimo 2013 bedroeg 123,4 fulltime eenheden (2012: 127,3).
19. Afschrijvingskosten De afschrijvingskosten 962 (2012: 1.120) betreffen de afschrijvingen van de materiële vaste activa.
20. Mutatie technische voorzieningen
Mutatie uit hoofde van: - pensioenopbouw - indexering en overige toeslagen - rentetoevoeging
35.153
29
123.104
495.015
- onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten - wijziging marktrente
./.
1.217.539
./.
1.145.715
1.890.343
329.245
221.402
94.062
517.495
831.374
3.162.429
- overdracht van rechten - overige
Totaal
./.
./.
1.190.870
101
21. Overige lasten De post ‘Overige lasten’ bestaat uit overige bedrijfslasten 7.678 (2012: 7.290), afboeking van uitkeringsverschillen 4.413 (2012: 1.319), uitbetaald spaarsaldo gemoedsbezwaarden 135 (2012: 118), rente banksaldi ./. 1 (2012: ./. 111) en overige lasten 724 (2012: ./. 959).
102
Beheersing van de risico’s In het bestuursverslag is ingegaan op de beleidsmatige aspecten van risicobeleid- en beheer. In deze paragraaf worden de kwantitatieve en kwalitatieve toelichtingen op de posten in de balans opgenomen.
Solvabiliteitsrisico De (hoofdzakelijk financiële) risico’s hebben invloed op het solvabiliteitsrisico van het fonds, ofwel het risico dat bpfBOUW niet beschikt over voldoende vermogen om te kunnen voldoen aan haar (toekomstige) pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten conform de richtlijnen die bepaald zijn door de toezichthouder. De solvabiliteit wordt gemeten aan de hand van de dekkingsgraad en het vereist eigen vermogen. Bij deze methodiek wordt rekening gehouden met de beschikbaarheid van buffers ter dekking van de diverse risico’s die een impact hebben op de mate waarin het fonds in staat wordt geacht te kunnen voldoen aan haar toekomstige verplichtingen. De methodiek toont hoe gevoelig het fonds is voor negatieve scenario’s, zoals een daling van de rente of een daling van de aandelenkoersen. Onderstaand is de solvabiliteit van het fonds weergegeven waarbij de door de toezichthouder voorgeschreven methodiek is toegepast. Hierbij wordt het aanwezige vermogen afgezet tegen zowel het Vereist Eigen Vermogen (VEV) als het Minimaal Vereist Eigen Vermogen (MVEV). Indien het aanwezige vermogen van het fonds minder is dan het VEV, is er sprake van een reservetekort. Indien daarnaast het aanwezige vermogen ook lager is dan het MVEV, is er sprake van een dekkingstekort. Bij de berekening van het VEV is uitgegaan van de feitelijke beleggingsportefeuille ultimo 2013. Bij de toepassing van het standaardmodel worden de volgende solvabiliteitsbuffers onderkend: S1: de solvabiliteitsbuffer voor het renterisico (het effect van de meest ongunstige wijziging van de rentetermijnstructuur); S2: de solvabiliteitsbuffer voor het marktrisico op zakelijke waarden (het effect van een daling van de zakelijke waarden aan de hand van een daling van de waarde van aandelen in ontwikkelde markten met 25 procent, aandelen in opkomende markten met 35 procent, private equity en hedgefondsen met 30 procent, direct vastgoed met 15 procent, indirect beursgenoteerd vastgoed met 25 procent en indirect niet-beursgenoteerd vastgoed met 35 procent); S3: de solvabiliteitsbuffer voor het valutarisico (het effect van een daling van alle valutakoersen ten opzichte van de euro met 20 procent); S4: solvabiliteitsbuffer voor het risico op grondstoffen (het effect van een daling van de waarde van grondstoffen met 30 procent); S5: solvabiliteitsbuffer voor het kredietrisico (het effect van een toename van de actuele credit spread met 40 procent); 103
S6: solvabiliteitsbuffer voor het verzekeringstechnisch risico (door middel van een verzekeringsrisico-opslag wordt het verzekeringstechnisch risico gefinancierd); S7: de solvabiliteitsbuffer voor liquiditeitsrisico (deze is vastgesteld op nihil); S8: de solvabiliteitsbuffer voor concentratierisico (deze is vastgesteld op nihil); S9: de solvabiliteitsbuffer voor operationeel risico (deze is vastgesteld op nihil); S10: de solvabiliteitsbuffer voor actief beheer risico (deze is vastgesteld op nihil). Overschot of tekort op FTK-grondslagen (in miljoenen euro’s):
Technische voorzieningen (a)
2013
2012
34.610
35.441
Buffers S1 Renterisico
1.210
1.251
S2 Zakelijke waardenrisico
5.379
5.196
S3 Valutarisico
1.412
1.294
S4 Commodityrisico
491
466
S5 Kredietrisico
202
385
1.002
S6 Verzekeringstechnisch risico Diversificatie-effect
3.357
1.030 ./.
3.444
Totaal Vereist Eigen Vermogen (vereiste buffers) (b)
6.339
6.178
Vereist vermogen (a+b)
40.949
41.619
Beschikbaar vermogen (technische voorzieningen + Algemene reserve)
38.595
37.510
Tekort
./.
2.354
./.
4.109
Totaal Minimaal Vereist Eigen Vermogen (c)
1.422
1.458
Minimaal vereist vermogen (a+c)
36.032
36.899
Beschikbaar vermogen (technische voorzieningen + Algemene reserve)
38.595
37.510
2.563
611
Overschot
De som van de solvabiliteitsbuffers vormt, na diversificatie tussen de risicotypen, het VEV. Het VEV is de toetswaarde waartegen het aanwezige eigen vermogen van het fonds wordt afgezet. BpfBOUW heeft voldoende eigen vermogen als het eigen vermogen van het fonds (exclusief de overige reserves) groter is dan het vereist eigen vermogen. De financiële positie is in dat geval toereikend.
104
./.
Zoals hiervoor is toegelicht blijkt over 2013 het aanwezige eigen vermogen lager te zijn dan het vereist eigen vermogen, zodat er sprake is van een reservetekort. Het aanwezige eigen vermogen (exclusief de overige reserves) is hoger dan het MVEV, zodat er geen sprake is van een dekkingstekort.
Matchingrisico Er is sprake van nadelige mismatching (of ongelijkwaardigheid) als de waarde van de beleggingen niet evenredig meestijgt met de waarde van de pensioenverplichtingen. Het matchingrisico vloeit met name voort uit de verschillen die bestaan tussen de looptijd van de pensioenverplichtingen en van de beleggingen van het fonds. Renterisico Het renterisico kan worden berekend ten opzichte van de verplichtingen op basis van de RTS met toepassing van de UFR of ten opzichte van de verplichtingen op basis van de ongecorrigeerde RTS. BpfBOUW baseert het rentebeleid uitgaande van de verplichtingen op basis van de ongecorrigeerde RTS. Durations
2013
2012
5,69
5,62
11,20
11,41
Modified duration van de verplichtingen (ongecorrigeerde RTS)
17,6
18,6
Modified duration van de verplichtingen (RTS met UFR)
16,9
17,7
Effectieve duration van de vastrentende waarden Effectieve duration van de vastrentende waarden (inclusief derivaten)
De netto renteafdekking betreft de rentegevoeligheid van de rentederivaten ten opzichte van de rentegevoeligheid van het verschil van de verplichtingen en de vastrentende-waardenportefeuilles. Het netto renteafdekkingspercentage bedroeg ultimo 2013 61 procent (2012: 56 procent). Ter vergelijking, de bruto renteafdekking betreft de rentegevoeligheid van de rentederivaten inclusief vastrentendewaarden-portefueilles ten opzichte van de rentegevoeligheid van de verplichtingen. Het bruto renteafdekkingspercentage ultimo 2013 is 66 procent (2012: 64 procent). Valutarisico De valutarisico’s op beleggingen in Amerikaanse dollars, Britse ponden, Japanse yens en Zwitserse franken van de beleggingsportefeuille van bpfBOUW zijn door middel van valutatermijncontracten grotendeels afgedekt. Ultimo 2013 resteert een valutarisico op 17,2 procent (2012: 15,5 procent) van het belegd vermogen. 105
De valutapositie voor en na afdekking kan als volgt worden weergegeven:
Valuta
2012 Netto-positie (in procenten)
Beleggingen in vreemde valuta (in procenten)
Valuta-afdekking (in procenten)
Netto-positie (in procenten)
30,0
78,3
6,5
6,3
4,4
77,9
1,0
0,8
Japanse yen
2,2
80,0
0,4
0,4
Zwitserse frank
2,0
78,2
0,4
0,4
Overige valuta
8,9
-
8,9
7,6
17,2
15,5
Amerikaanse dollar Britse pond
Totaal
47,5
Liquiditeitsrisico De beleggingsportefeuille van het fonds bestaat grotendeels uit beleggingsfondsen die voor een groot deel in liquide beleggingen in de vorm van staatsobligaties en aandelen (circa 50%) beleggen. De beleggingsportefeuille bestaat echter ook uit minder liquide beleggingen en beleggingen die in zijn geheel niet of nauwelijks direct verkoopbaar zijn. Het liquiditeitsrisico bestaat eruit dat bezittingen of beleggingen van het fonds in deze minder liquide categorieën geliquideerd moeten worden om door het fonds benodigde liquiditeiten vrij te maken, wat enkel tegen (zeer) hoge kosten mogelijk is. Als gevolg van de noodzaak tot het leveren of ontvangen van onderpand voor derivaten zoals renteswaps en valutatermijncontracten of het afrekenen van deze derivatenposities, kan op enig moment liquiditeitsbehoefte ontstaan. Aan de liquiditeitsbehoefte kan veelal volledig door verkoop van liquide beleggingscategorieën worden voldaan, echter door onevenredig veel liquide beleggingen te verkopen zal het relatieve gewicht van andere beleggingscategorieën groter worden. In de liquiditeitsbehoefte ten behoeve van pensioenuitkeringen kan door middel van de premie-inkomsten en de kasstromen uit beleggingen worden voorzien. Liquiditeitsbehoefte vloeit voort uit posities in derivaten die het fonds gebruikt om ongewenste risico’s af te dekken, zoals valutatermijncontracten en renteswaps. Ultimo 2013 bedraagt op basis van historische stressomstandigheden de dagelijkse liquiditeitsbehoefte circa 3% van het vermogen en voor een periode van 3 maanden circa 7% van het vermogen. Tevens is het saldo van de premie-inkomsten en de pensioenuitkeringen van invloed op de liquiditeitspositie. In het geval de liquiditeitsbehoefte onder normale omstandigheden, dan wel een stress scenario hoger is dan de stand van de liquide middelen, kan het noodzakelijk zijn om (liquide) beleggingen 106
2013
te liquideren om aan de onderpandverplichtingen te voldoen. Eind 2013 zijn er voldoende beleggingen aanwezig die onmiddellijk en zonder noemenswaardig waardeverlies te gelde kunnen worden gemaakt om een onvoorziene uitstroom van geldmiddelen te financieren. Het toe- en uittreden tot de beleggingsfondsen kan conform de geldende contractuele voorwaarden.
Marktrisico De waarde van de beleggingen fluctueert als gevolg van macro-economische ontwikkelingen en de marktomstandigheden. Dit wordt het marktrisico genoemd. Beleggingen in aandelen, vastrentende waarden, vastgoed en grondstoffen zijn altijd onderhevig aan marktrisico. De waarde van deze beleggingen wordt namelijk continu beïnvloed door koersschommelingen. BpfBOUW beheerst het marktrisico door zijn belegd vermogen evenwichtig te spreiden. Naast een goede verdeling over beleggingscategorieën wordt ook gezorgd voor een evenwichtige verdeling binnen beleggingscategorieën. In onderstaande tabellen is te zien hoe dit tot uitdrukking komt in de verdeling over sectoren en regio’s van de aandelen van het fonds en de spreiding binnen de beleggingsportefeuille. De verdeling binnen de beleggingscategorie vastgoed is terug te vinden in de tabel ‘Kengetallen vastgoed’ op pagina 77 van de jaarrekening.
Spreiding van de beleggingsportefeuille (in procenten) Percentage 2013
Percentage 2012
Vastrentende waarden
40,4
42,7
Aandelen
36,1
32,6
Vastgoed
15,6
15,8
7,9
8,9
100,0
100,0
Alternatieve beleggingen
Totaal
Sectorverdeling van de aandelenportefeuille (in procenten) Sector
Percentage 2013
Percentage 2012
Consumptiegoederen
20,4
19,6
Financiële instellingen
21,2
18,9
Energie
12,3
12,3
Farmacie
10,1
9,8
Industrie en transport
8,4
8,9
ICT
9,2
8,9 4,6
Telecom
6,2
Basisindustrie
5,7
7,3
Overig
6,5
9,7
100,0
100,0
Totaal
Regioverdeling van de aandelenportefeuille (in procenten) Sector
Percentage 2013
Europa
39,8
41,5
Verenigde Staten
35,0
36,5
6,1
5,2
Japan Pacific (excl. Japan) Opkomende markten
Totaal
Percentage 2012
2,2
2,9
16,9
13,9
100,0
100,0
107
Commodityrisico Een commodity is een bulkgoed, een massa-geproduceerd ongespecialiseerd poduct, (veelal) een vervangbaar goed als grondstoffen en agrarische producten. Het commodityrisico komt tot uitdrukking in de onderliggende waarde van de beleggingen in commodity termijncontracten (notionals). De beleggingsportefeuille bestaat voor 1,5 miljard euro uit beleggingen in commodities. De exposure welke samenhangt met deze beleggingen valt te verdelen over basismaterialen (171 miljoen euro), energie (1.181 miljoen euro) en dagelijkse goederen (171 miljoen euro). Tegenover deze exposures die voortvloeien uit de commodityposities worden deposito’s aangehouden voor een bedrag van 1,5 miljard euro.
Kredietrisico Het kredietrisico is het risico dat een debiteur van het fonds niet aan haar rente- en aflossingsverplichtingen kan voldoen. Het fonds spreidt zijn beleggingen in schuldpapier en verstrekte kredieten, de zogeheten vastrentende waarden, dan ook over verschillende tegenpartijen om het kredietrisico zoveel mogelijk te beperken. Binnen de portefeuille van vastrentende waarden wordt met name belegd in de investment grade categorie. Dit is de categorie van vastrentende waarden met een hoge kredietwaardigheid. De betaling van rente en aflossing door de uitgever van de lening heeft dan een hoge zekerheid. In de categorie non-investment grade wordt beperkt geïnvesteerd. In onderstaande tabel is te zien hoe de portefeuille met vastrentende waarden ultimo 2013 is opgebouwd. De classificaties AAA tot en met BBB behoren tot de investment grade categorie. Verdeling vastrentendewaardenportefeuille (in procenten) 2013 Classificatie
Credits
Treasuries
Percentage
Credits
Treasuries
Percentage
27,7
22,8
50,5
30,0
23,2
53,2
AA
9,8
9,7
19,5
10,2
11,0
21,2
A
6,2
-
6,2
6,2
-
6,2
BBB
9,9
8,8
18,7
7,8
6,6
14,4
AAA
Lager dan BBB
4,7
-
4,7
4,5
-
4,5
Geen rating
0,4
-
0,4
0,5
-
0,5
58,7
41,3
100,0
59,2
40,8
100,0
Totaal
108
2012
In de tabel op de vorige pagina zijn vastrentende beleggingen zonder externe kredietbeoordeling met een waarde van 1,7 miljard euro (11,0 procent) (2012: 2,0 miljard euro (11,7 procent)) opgenomen in de categorie AAA (kolom Credits). Deze beleggingen hebben een kortlopend karakter. In de tabel hierna is de marktwaarde van de beleggingen in staatsobligaties van overheden van de eurolanden met een verlaagde kredietwaardigheid opgenomen. Marktwaarde beleggingen staatsobligaties in eurolanden met een verlaagde kredietwaardigheid Classificatie
Marktwaarde ultimo 2013 (in miljoenen euro’s)
Rating
Italië
904,6
BBB
Spanje
571,4
BBB
Ierland
72,7
BBB
0,5
B
-
BB
Griekenland Portugal
Totaal
3.026,5
Verzekeringstechnisch risico De belangrijkste verzekeringstechnische of actuariële risico’s zijn de risico’s van langleven, kortleven en arbeidsongeschiktheid. Het langlevenrisico is het belangrijkste verzekeringstechnische risico. Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen niet voor de uitkering van de pensioenverplichting. Door toepassing van prognosetafels met fondsspecifieke ervaringssterfte is het langlevenrisico, conform de huidige inzichten, verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen. Om rekening te houden met de onzekerheid over het langlevenrisico wordt in het vereist eigen vermogen rekening gehouden met een risico-opslag voor de “Onzekerheid in de Trend in Sterftecijfers” (TSO), het risico op “Negatieve Stochastische Afwijkingen” van deze trend (NSA) en het procesrisico. Het kortlevenrisico betekent dat het fonds in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door het fonds mogelijk niet voldoende voorzieningen zijn getroffen.
109
Het arbeidsongeschiktheidsrisico heeft als gevolg dat het fonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen. Voor dit risico wordt jaarlijks een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremie worden periodiek getoetst en eventueel herzien. In het minimaal vereist eigen vermogen van het fonds wordt expliciet rekening gehouden met het risico van overlijden en arbeidsongeschiktheid.
110
ENKELVOUDIGE BALANS PER 31 DECEMBER 2013 (Na resultaatbestemming, bedragen in duizenden euro’s)
Activa
2013
2012
37.255.728
39.048.505
Beleggingen (a) Beleggingen voor risico van pensioenfonds Beleggingen voor risico van deelnemers Totaal beleggingen
Deelnemingen (b) Vorderingen en overlopende activa Liquide middelen
Totaal van de activa
Passiva
Stichtingskapitaal en reserves (c) Technische voorzieningen Voorziening voor risico van deelnemers Langlopende schulden Overige schulden en overlopende passiva
Totaal van de passiva
24.961
39.096
37.280.689
39.087.601
3.991.673
4.011.140
236.184
231.916
92.871
73.073
41.601.417
43.403.730
2013
2012
4.296.105
2.423.667
34.609.617
35.440.991
24.961
39.096
2.950
2.950
2.667.784
5.497.026
41.601.417
43.403.730
111
ENKELVOUDIGE STAAT VAN BATEN EN LASTEN OVER 2013 (Bedragen in duizenden euro’s)
Omdat de financiële gegevens van bpfBOUW in de geconsolideerde jaarrekening zijn verwerkt, is conform artikel 2: 402 BW in de enkelvoudige staat van baten en lasten volstaan met het als afzonderlijke post vermelden van het resultaat uit deelnemingen na aftrek van belastingen.
Resultaat deelnemingen Overige bedrijfsresultaten
Saldo staat van baten en lasten
112
2013
2012
36.265
36.893
1.832.390
1.903.850
1.868.655
1.940.743
TOELICHTING OP DE ENKELVOUDIGE BALANS PER 31 DECEMBER 2013 (Bedragen in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld)
De in de enkelvoudige jaarrekening gehanteerde grondslagen voor de financiële verslaggeving zijn dezelfde als die toegepast in de geconsolideerde jaarrekening. Behoudens de posten ‘Vastgoed’ en ‘Deelnemingen’ wijken de enkelvoudige cijfers niet materieel af van de geconsolideerde cijfers. Voor een toelichting op de enkelvoudige balans en de enkelvoudige staat van baten en lasten wordt grotendeels verwezen naar de toelichting op de geconsolideerde balans en de geconsolideerde staat van baten en lasten. De van de geconsolideerde balans en geconsolideerde staat van baten en lasten afwijkende posten worden hieronder toegelicht. Omdat de financiële gegevens van bpfBOUW in de geconsolideerde jaarrekening zijn verwerkt, is conform artikel 2: 402 BW in de enkelvoudige staat van baten en lasten volstaan met het als afzonderlijke post vermelden van het resultaat uit deelnemingen na aftrek van belastingen.
a. Beleggingen Vastgoed De waardering van het vastgoed is conform de geconsolideerde jaarrekening. Verloopoverzicht vastgoed Boekwaarde begin van het jaar
Investeringen
Verkopen
Herwaarderingen
Boekwaarde eind van het jaar
Vastgoed in ontwikkeling
39.586
513
./.
12.710
2.221
25.168
Vastgoed via participaties
1.694.475
332.742
./.
113.624
33.638
1.947.231
1.734.061
333.255
126.334
31.417
1.972.399
Totaal
./.
./.
113
b. Deelnemingen Het verloop van de deelnemingen gedurende het boekjaar vertoont het volgende beeld:
Stand begin van het jaar
Agio Uitgekeerd dividend
./.
2013
2012
4.011.140
4.121.848
125.500
66.000
181.232
Resultaat
Stand eind van het jaar
./.
213.601
36.265
36.893
3.991.673
4.011.140
c. Stichtingskapitaal en reserves Het verloop van de reserves gedurende het boekjaar vertoont het volgende beeld: Stand per 1 januari 2013
Algemene reserve Reserve aanvullingsregelingen Reserve toeslagverlening actieven
Totaal
114
VermogensInbreng
Resultaatverdeling
Stand per 31 december 2013
2.069.389
-
1.915.631
3.985.020
306.112
3.783
./.
6.549
303.346
48.166
-
./.
40.427
7.739
2.423.667
3.783
1.868.655
4.296.105
Niet in de balans opgenomen verplichtingen
Aangegane contracten inzake ontwikkeling vastgoed
2013
2012
-
183
292.225
248.078
Aangegane verplichtingen private equity
1.504.901
975.322
Aangegane verplichtingen opportunities
54.342
74.721
1.851.468
1.298.304
Aangegane contracten vastgoed via participaties
Totaal
Het fonds heeft zich garant gesteld voor de verrichting van uitkeringen van Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden voor het Natuursteenbedrijf. APG Treasury Center bv Voor een toelichting op het APG Treasury Center bv zie pagina 95. Langlopende contractuele verplichtingen Inzake de uitvoering van pensioen- en vermogensbeheeractiviteiten is het fonds meerjarige verplichtingen aangegaan met derden. Eén verplichting heeft een looptijd tot uiterlijk 2019, één verplichting met een looptijd tot uiterlijk 2024 en één verplichting heeft een onbeperkte looptijd. De aan de verplichtingen verbonden kosten zijn afhankelijk van diverse variabelen, zoals omvang van het aantal deelnemers en het belegd vermogen. Voor 2014 bedragen de verwachte kosten uit deze overeenkomsten tezamen circa 98 miljoen euro.
115
TOELICHTING OP DE ENKELVOUDIGE STAAT VAN BATEN EN LASTEN OVER 2013 (Bedragen in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld)
Pensioenuitvoeringskosten Honoraria accountant De externe accountant van het fonds, Ernst & Young Accountants LLP, heeft over het boekjaar de volgende kosten in rekening gebracht:
Onderzoek jaarrekening Andere controleopdrachten Overige dienstverlening
Totaal
Ondertekening van de jaarrekening
Amsterdam, 22 mei 2014 Namens het bestuur, H. de Pagter M.B. van Veldhuizen C. van der Veer L.C.A. Scheepens
116
2013
2012
206
206
60
60
156
71
422
337
117
VERANDERING EN EEN SOLIDE BASIS
118
OVERIGE GEGEVENS
119
Statutaire bestemming van het saldo van baten en lasten De statuten bevatten geen regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten.
Bestemming van het saldo van baten en lasten Krachtens het besluit van het bestuur van Stichting Bedrijfs takpensioenfonds voor de Bouwnijverheid, genomen op 22 mei 2014, is het saldo van baten en lasten over 2013 verwerkt in de reserves.
120
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Aan: het bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid
Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit rapport opgenomen jaarrekening 2013 van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid te Amsterdam gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de geconsolideerde en enkelvoudige balans per 31 december 2013 en de geconsolideerde en enkelvoudig staat van baten en lasten over 2013 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het saldo van baten en lasten getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat.
de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden. Oordeel betreffende de jaarrekening Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid per 31 december 2013 en van het saldo van baten en lasten over 2013 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW.
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW.
Den Haag, 22 mei 2014 Ernst & Young Accountants LLP w.g. S.B. Spiessens RA
Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van 121
Actuariële verklaring Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid
Opdracht
Oordeel
Door Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouw nijverheid te Amsterdam is aan Mercer (Nederland) B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2013.
De technische voorzieningen zijn, in overeenstemming met de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk Vereist Eigen Vermogen, maar niet lager dan het wettelijk Minimaal Vereist Eigen Vermogen.’
Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. De accountant van het pensioenfonds heeft mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid (materiële juistheid en volledigheid) basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn.
Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: • heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het Minimaal Vereist Eigen Vermogen en het Vereist Eigen Vermogen toereikend zijn vastgesteld en • heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Koninklijk Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel.
122
Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een reservetekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 132 in verband met het geconstateerde reservetekort. Op basis van de uitkomsten van de uitgevoerde consistentietoets in 2013 concludeer ik dat er sprake is van consistentie tussen de gewekte verwachting, de financiering en het realiseren van toeslagen. Echter, op basis van de te verwachten wijziging van de daarbij te hanteren parameters zal het pen sioenfonds voorlopig niet in staat zijn om volledige uitvoering aan het toeslagbeleid te kunnen geven.” De vermogenspositie van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor Bouwnijverheid is naar mijn mening niet voldoende, vanwege het reservetekort.
Amstelveen, 22 mei 2014
Ir. M.W. Heemskerk AAG verbonden aan Mercer (Nederland) B.V
123
VERANDERING DOOR VERDIEPING
BIJLAGEN
125
Bijlage 1 Bestuursleden Bestuur Het bestuur van bpfBOUW bestaat uit vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties. Zij zijn belast met het besturen van de zaken van het fonds en het beheer van het fondsvermogen. Ook zijn zij verantwoordelijk voor het innen van de gelden en het doen van (pensioen)uitbetalingen. In 2013 vergaderde het bestuur zeven keer. De bestuursleden ontvangen vacatiegeld en een reis- en verblijfkostenvergoeding. De vergoeding is vastgesteld op basis van de vergoedingsregeling bestuurs-, deelnemersraad- en commissieleden van de Sociaal-Economische Raad (SER). Over het jaar 2013 is voor vergoedingen aan bestuursleden een totaalbedrag van 358.907 euro uitgekeerd. Werkgeversbestuursleden (Stand per 31 december 2013) H. de Pagter Functie in bestuur: fungerend voorzitter Geboortejaar: 1948 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven Aftreden volgens rooster: 1 januari 2015 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Directeur DPB Consult B.V. te Barendrecht • Commissaris Woningborg Holding B.V. te Gouda • Voorzitter Stichting Pensioenfonds Wilton Fijenoord Schiedam L.C.A. Scheepens Functie in bestuur: secretaris Geboortejaar: 1965 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven Aftreden volgens rooster: 1 januari 2016 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Senior beleidsmedewerker sociale zaken Bouwend Nederland • Penningmeester Stichting Technisch Bureau Bouwnijverheid • Bestuurslid Stichting SFB (werkgevers) • Lid Commissie pensioenbeleid VNO-NVM
126
G.J.P. Bot Functie in bestuur: bestuurslid Geboortejaar: 1945 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven Afgetreden per 1 januari 2014 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Directeur/grootaandeelhouder Bot Bouwgroep • Bestuurslid Bouwend Nederland • Bestuurslid Woningborg Holding • Voorzitter Stichting Bouw Belangen • Lid Regionale Regieraad H. Klein Poelhuis Functie in bestuur: bestuurslid Geboortejaar: 1946 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven op voordracht van AFNL Aftreden volgens rooster: 1 januari 2015 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Directeur/grootaandeelhouder Kapee Bouwgroep bv • Voorzitter Aannemersvereniging van Metselwerken (AVM) • Waarnemend voorzitter/Bestuurslid CONGA • Penningmeester Ondernemers Organisatie MKB-Bouw • BpfBOUW-vertegenwoordiger in Ledenraad Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen • Voorzitter Aannemersfederatie Nederland; Bouw & Infra • Member Board of Directors European Builders Confederation G.F.M.B. Raessens Functie in bestuur: bestuurslid Geboortejaar: 1958 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven Aftreden volgens rooster: 1 januari 2015 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Directeur Concerndienst HRM Heijmans NV • Bestuurslid Stichting pensioenfonds Heijmans NV
F.Th.M. Rohof Functie in bestuur: bestuurslid Geboortejaar: 1961 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: NOA Aftreden volgens rooster: 1 januari 2016 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Directeur/secretaris en lid dagelijks- en hoofdbestuur Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven (NOA) • Bestuurslid Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Afbouw • Bestuurslid Bedrijfschap Afbouw • Bestuurslid Stichting Savantis, Landelijk Kenniscentrum Beroepsonderwijs voor Afbouw en Onderhoudsbedrijfstakken / Stichting Vakcentrum Savantis • Bestuurslid Stichting Loopbaan Ontwikkelingsfonds (LOF) • Bestuurslid Stichting Administratiekantoor A&O Services • Algemeen secretaris / directeur FOSAG/NOA • Bestuurslid Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen • Bestuurslid Pensioenfederatie • Bestuurslid Stichting SFB (werkgevers) J. Ruis Functie in bestuur: bestuurslid Geboortejaar: 1950 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven Aftreden volgens rooster: 1 januari 2017 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Voorzitter Raad van Commissarissen Holowell Holding bv, Tholen • Lid Raad van Commissarissen IV-Groep bv, Papendrecht
Werknemersbestuursleden (Stand per 31 december 2013) M.B. van Veldhuizen Functie in bestuur: voorzitter Geboortejaar: 1955 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: FNV Bouw Aftreden volgens rooster: 1 januari 2014 22 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Sectorbestuurder FNV Bouwnijverheid • Werknemersvoorzitter Stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid • Werknemersvoorzitter Stichting Risicofonds voor de Bouwnijverheid • Werknemersvoorzitter Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid • Werknemersvoorzitter Stichting Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid • Werknemersvoorzitter Stichting Tijdspaarfonds voor de Bouwnijverheid • Voorzitter Technisch Bureau Bouwnijverheid • Werknemersvoorzitter Fundeon A. van den Brink Functie in bestuur: bestuurslid Geboortejaar: 1954 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: CNV Vakmensen Aftreden volgens rooster: 1 januari 2016 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Bestuurslid bpf SPW • Bestuurslid SF Waterbouw • Bestuurslid Bpf Bikudak • Bestuurslid Bpf Zeevisserij A.A.J. Heijnen Functie in bestuur: bestuurslid Geboortejaar: 1950 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: FNV Bouw Aftreden volgens rooster: 1 januari 2016 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Voorzitter (wn) bestuur BPF Houtverwerkende Industrie en Jachtbouw • Voorzitter (wn) bestuur BPF Betonmortelindustrie (in liquidatie) • Bestuurslid BPF voor de Waterrecreatie en kunststoffen en houten jachtbouw (in liquidatie)
22
Mevrouw Van Veldhuizen is intussen herbenoemd.
127
W.J. van Houwelingen Functie in bestuur: bestuurslid Geboortejaar: 1960 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: FNV Bouw Aftreden volgens rooster: 1 januari 2016 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Controller FNV Bouw C. van der Veer Functie in bestuur: bestuurslid Geboortejaar: 1967 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: FNV Bouw Aftreden volgens rooster: 1 januari 2016 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • De heer Van der Veer is voor een periode van 2 jaar uitgeleend aan de Building and Woodworkers International (BWI) voor internationaal werk in de bos en houtsectoren. A.A. van Wijngaarden Functie in bestuur: bestuurslid Geboortejaar: 1953 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: CNV Vakmensen Afgetreden per 1 januari 2014 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Voorzitter CNV Vakmensen • Bestuurslid Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen • Bestuurslid Stichting SFB • Vicevoorzitter Raad van Toezicht van het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid • Lid Raad van commissarissen van het Slotemaker de Bruine Instituut • Bestuurslid Europese Federatie van Bouw- en Houtarbeiders • Bestuurslid Bedrijfschap Afbouw • President-commissaris Stichting Administratiekantoor A&O Services • Bestuurslid Bpf Schilders • Bestuurslid Bpf Woningcorporaties • Bestuurslid Sociaal Economische Raad • Bestuurslid FSC Nederland
128
Bijlage 2 Bestuurlijke commissies Vanuit het bestuur zijn vijf commissies gevormd die bestaan uit bestuursleden. Bestuursleden hebben zitting in de commissies op basis van hun deskundigheid op de betreffende vakgebieden. De commissies ondersteunen het bestuur. Hieronder staan de verschillende commissies omschreven.
Algemene Zaken Deze commissie buigt zich over voorzittersoverleg met opdrachtnemers, public affairs en public relations, spoedeisende zaken en overleg met de diverse organen van het fonds.
Pensioenzaken, Reglementen en Communicatie Deze commissie gaat over reglementen, communicatie, het beleid over werkingssfeer, individuele gevallen en het jaarverslag.
Vermogensbeheer en Balansmanagement Deze commissie houdt zich bezig met het beleggingsbeleid, de beleggingsplannen, ALM en het risicobeheer op het gebied van beleggingen.
Uitbesteding, Control en Riskmanagement Deze commissie buigt zich over risicomanagement, audits, rapportages over de dienstverlening door opdrachtnemers, contractvorming, de jaarrekening en de samenhang tussen de jaarrekening en het jaarverslag. Per 2014 is er een nieuwe commissie gevormd, waarin naast bestuursleden ook externe deskundigen zitting hebben.
Audit e commissie houdt zich per 1 januari 2014 bezig met het D juist en consequent toepassen van waarderingsgrondslagen, met de jaarrekening en met de samenhang tussen de jaar rekening en het jaarverslag.
129
Bijlage 3 Begrippen en afkortingen 16:00 (GMT) WM-fixing De door WM/Thomson Reuters uitgegeven valutakoersen om 16:00 uur “Greenwich Mean Time” (de tijdzone in Groot-Brittannië). Aanvullingsregeling Een regeling voor werknemers die al voor 2006 in de bouwnijverheid werkten, aan bepaalde voorwaarden voldoen en vanwege hun leeftijd geen volledig pensioen kunnen opbouwen. Afkoop Afkoop is het ineens uitbetalen van een bedrag ter vervanging van een verplichting om in de toekomst een serie betalingen te doen. Pensioenaanspraken of pensioenrechten verliezen door afkoop hun pensioenbestemming. AFM De Autoriteit Financiële Markten, de toezichthouder op ondernemingen die actief zijn in sparen, lenen, beleggen, pensioenen en verzekeren. De AFM let op het gedrag van deze ondernemingen bij de bedrijfsuitoefening.
Coming service Het gedeelte van het totale pensioen dat in toekomstige jaren moet worden opgebouwd op basis van het geldende pensioengevende jaarsalaris. Commodities Beleggingen in bulkgoederen of grondstoffen, zoals olie, gas en graan. Contante waarde van alle pensioenrechten Het bedrag dat op dit moment nodig is om in de toekomst één of meer betalingen te kunnen verrichten, waarbij rekening is gehouden met rente en actuariële grondslagen.
ALM Asset Liability Management. Een methode waarbij de strategische beleggingsmix afgestemd wordt met de verplichtingenstructuur. Hierbij wordt rekening gehouden met het premie- en toeslagenrisico en het risico van onderdekking.
Corporate governance Goed ondernemingsbestuur. Beheer van en toezicht en controle op een onderneming, waarbij bestuurders verantwoording moeten afleggen aan de aandeelhouders en andere belanghebbenden.
BAR (Bruto Aanvangs Rendement) Bruto huurinkomsten gedeeld door de waarde van de vastgoedbeleggingen.
CSA Collateral Support Annex is een juridisch document die de uitwisseling van collateral (zekerheden) reguleert.
Belegd vermogen Dit is de totale waarde van de beleggingen van het fonds.
Deelnemers Deelnemers zijn werknemers en zelfstandigen die onder de verplichtstelling vallen. Tot de deelnemers behoren ook de werknemers die van een vroegpensioen- dan wel vut-regeling gebruikmaken en de werklozen voor wie of de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) of één van de sectorale aanvullingsregelingen pensioenpremie betaalt. Een deelnemer is ook die persoon die op grond van het pensioenreglement vrijwillig mag voortzetten of voor wie zonder premiebetaling pensioenaanspraken worden bijgeboekt op grond van het pensioenreglement.
Beschikbaar eigen vermogen Dit betreft de Algemene reserve van het fonds. Het beschikbaar eigen vermogen is een onderdeel van het beschikbaar vermogen dat gebruikt wordt om de dekkingsgraad te berekenen. Beschikbaar vermogen Dit betreft de som van het totaal van de technische voorzieningen voor risico van het fonds en het beschikbaar eigen vermogen. Dit beschikbaar vermogen wordt gebruikt als teller in de breuk om de dekkingsgraad te berekenen. CEM CEM staat voor Cost Effectiveness Measurement Inc., een Canadese organisatie die zich toelegt op het meten van kosteneffectiviteit door vergelijkingen te maken van de gegevens van organisaties met normgroepen.
130
COBIT COBIT (Control Objectives for Information and related Technology) is een open internationale IT governance standaard van ISACA. Om het niveau van informatiebeveiliging te kunnen vaststellen, heeft DNB een model gebaseerd op CobIT gedefinieerd. Het model helpt om voor de belangrijkste punten van informatiebeveiliging vast te stellen of ze adequaat worden beheerst. Het betreffende model is beschikbaar via de openbare DNB website.
Dekkingsgraad De procentuele verhouding tussen het beschikbaar vermogen en de contante waarde van alle opgebouwde pensioenaanspraken voor risico van het fonds. DNB De Nederlandsche Bank, de toezichthouder die verantwoordelijk is voor het bewaken van de financiële stabiliteit in Nederland.
ECB Europese Centrale Bank.
Pensioenverplichtingen Zie ‘voorziening pensioenverplichtingen’.
Financieel Toetsingskader (FTK) Het financieel toetsingskader geeft regels over de wettelijke financiële verplichtingen van pensioenfondsen en is opgenomen in de Pensioenwet.
Pension Fund Governance Goed pensioenfondsbestuur. Hieronder vallen onder meer integer en transparant handelen door het bestuur, goed toezicht hierop en het afleggen van verantwoording over het uitgeoefende beleid en het toezicht daarop.
GMRA Global Master Repurchase Agreement, standaardovereenkomst voor repo (belening) transacties. Hedgefondsen Beleggingsfondsen die een zeer actief beleid voeren op hun portefeuille, weinig beperkingen kennen in instrumenten en strategieën die ze ter beschikking staan en daardoor bepaalde risico’s in hun portefeuille kunnen afdekken (‘hedgen’). Deze fondsen staan vaak niet onder toezicht. Heritage-portefeuille Dit betreft de beleggingen van bpfBOUW die niet ondergebracht zijn in beleggingspools. IPD Property Index Rendement van de gangbare institutionele vastgoedindex. ISAE-3402-verklaring Een rapport voor de certificering van de interne beheersing van de processen in dienstverlenende organisaties. ISDA (Master Agreement) International Swap and Derivatives Association, standaardovereenkomst ten behoeve van over-the-counter derivaten. Minimaal vereist eigen vermogen Dit betreft het minimaal vereist eigen vermogen conform de definitie hiervan in de Pensioenwet. NAR (netto aanvangsrendement) Netto huurinkomsten gedeeld door de waarde van de vastgoedbeleggingen Opportunities Investeringen in rechten van films en tv-series, farmaceutische royalty’s en investeringen in energie-infrastructuur en energie-mezzanine-financieringen.
Percentage of completion De baten en lasten van vastgoedprojecten die in de aanbouwfase zijn, worden verantwoord op basis van de voortgang. Premiegrondslag Het gedeelte van het loon dat de grondslag vormt voor de premieberekening. Private equity Investeringen in niet-beursgenoteerde ondernemingen. Rekenrente Fictief rendementspercentage dat het belegde pensioenvermogen in de toekomst wordt geacht op te brengen. Rentetermijnstructuur (RTS) De rentermijnstructuur geeft het verband weer tussen de looptijd van een vastrentende belegging enerzijds en de daarop te ontvangen marktrente anderzijds. De dekkingsgraad en de pensioenverplichtingen van het fonds worden berekend op basis van de rentetermijnstructuur. Service Level Agreements (SLA) Afspraken over het niveau van de te leveren dienstverlening. Solvabiliteit Verhouding tussen totale bezittingen en schulden. Statuten De grondregels van een instelling. In de statuten van het fonds is de interne structuur omschreven. Er zijn onder andere bepalingen inzake de bevoegdheden en verplichtingen van het bestuur opgenomen. Ook de wijze van benoeming van de bestuursleden is opgenomen. SZW Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
OTC derivaten Over-the-counter derivaten, derivaten die niet centraal gehandeld worden maar onderling met een tegenpartij tot stand komen.
Totaal eigen vermogen Dit betreft alle reserves van het fonds bij elkaar. In de jaarrekening worden hiervoor de termen groepsvermogen en Stichtingskapitaal en reserves gehanteerd.
Pensioengrondslag Het gedeelte van het loon dat de grondslag vormt voor de pensioenopbouw.
UFR De dekkingsgraad en de pensioenverplichtingen van het fonds worden berekend op basis van de rentetermijnstructuur. Bij 131
bepaling van de rentetermijnstructuur wordt o.a. de Ultimate Forward Rate (UFR) toegepast. Het hanteren van de UFR houdt in dat voor ver in de toekomst liggende verplichtingen (vanaf 20 jaar) een ten opzichte van de markt aangepaste rentecurve wordt gehanteerd. UTA-personeel Uitvoerend, Technisch en Administratief personeel. Valutatermijncontract Een termijncontract waarin twee partijen een verbintenis aangaan tot aankoop of verkoop van deviezen op een latere datum en tegen een koers die wordt vastgelegd bij het sluiten van het contract. Vastrentende waarden Beleggingen waarvoor in beginsel een vaste rentevergoeding en een vaste looptijd geldt, zoals obligaties, onderhandse leningen en hypotheken. Vereist eigen vermogen Dit betreft het Vereist eigen vermogen conform de definitie hiervan in de Pensioenwet. Voorwaardelijkheidsverklaring Als deze wordt gehanteerd is toeslagverlening aan voorwaarden gebonden. De toeslagenmatrix schrijft voor welke voorwaardelijkheidsverklaring gebruikt moet worden en op welke wijze over de voorwaardelijke toeslagverlening moet worden gecommuniceerd. Voorziening pensioenverplichtingen De voorziening pensioenverplichtingen (ook wel de pen sioen verplichtingen) geeft de contante waarde weer van alle uitstaande pensioenverplichtingen van het fonds aan zijn (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Het is, met andere woorden, het volledige bedrag aan pensioenen dat het fonds nu en in de toekomst moet uitbetalen. Waardeoverdracht Het naar een andere pensioenregeling overdragen van de waarde van opgebouwde pensioenaanspraken of pensioenrechten. Zo bestaat bij het veranderen van werkgever een wettelijk recht op waardeoverdracht. Z-score Mate waarin het werkelijke rendement van een pensioenfonds afwijkt van het rendement van de door het bestuur vastgestelde normportefeuille.
132
133
Colofon Uitgave APG Basisweg 10 1043 AP Amsterdam Postbus 637 1000 EE Amsterdam Vormgeving en productie Dadomoto, Nieuwegein
134