jaargang 1
• nummer 1 • april 2006
ce ntrum voor revali dati e
Handenteam Co-assistenten en Nestor Kinderrevalidatie Voorstekruisbandreconstructies
colofon
Revisie is het externe magazine van het Centrum voor Revalidatie – UMCG en laat zien wat het CvR te bieden heeft aan patiëntenzorg, onderzoek en onderwijs, zowel op het gebied van Revalidatiegeneeskunde als op het gebied van Revalidatie Chronisch Zieken. Revisie wordt verstuurd aan huisartsen en medisch specialisten in de drie noordelijke provincies, revalidatieartsen en revalidatiecentra in Nederland, patiëntenverenigingen, relevante beroepsverenigingen en andere externe contacten. Revisie verschijnt viermaal per jaar in een oplage van tweeduizend exemplaren. Redactie: prof.dr. K. Postema, dr. G.M. Rommers, drs. N. Verheij-Jansen, drs. Y.E. Meinema, M.A. de Jong (eindredactie). Correspondentieadres: Universitair Medisch Centrum Groningen, PK Revalidatie, M.A. de Jong, Postbus 30.001, 9700 RB Groningen. E-mail:
[email protected]. Tel. 050 361 3626. Fotografie: Bert Hofstra en Maerian de Jong. Vormgeving, druk en verspreiding: Koninklijke Van Gorcum Assen. Het CvR - UMCG heeft 650 medewerkers, verdeeld over twee locaties: de locatie Groningen, waar de nadruk ligt op diagnostiek en behandeling in de vroege fase; de locatie Beatrixoord, met 180 bedden, waar de nadruk meer ligt op klinische en poliklinische behandeling.
Inhoudsopgave
Column Handenteam Diabetesteam Co-assistenten en Nestor Kinderrevalidatie Barcode Trainbaarheid Voorstekruisbandreconstructies Publicaties Agenda Kunst op de achterkant
2 3 8 10 12 14 15 16 18 19 20
N oorderzicht in de Revisie De redactie heeft besloten om Noorderzicht, het externe magazine van het CvR, te restylen. Reden hiervoor is het verschijnen van Noorderland, een nieuw tijdschrift dat vlak na de eerste editie van Noorderzicht op de markt kwam. Identiteit en herkenbaarheid van het CvR werden er daardoor niet beter op. In overleg met het Afdelingbestuur is daarom gekozen voor een andere naam: Revisie, een woord waarin onze visie op revalidatie tot uitdrukking komt. Uitgeverij Van Gorcum maakte een nieuw ontwerp voor een bijpassende uitstraling. Het redactionele beleid is overigens ongewijzigd gebleven.
GER IC HT B EWEGE N In december 2005 kwam ons strategisch beleidsplan voor de jaren 2005 – 2008 uit. Het Centrum voor Revalidatie bestaat sinds de fusie in 2001 tussen het UMCG en het revalidatiecentrum Beatrixoord. Als strategische richting hebben we gekozen voor ‘wetenschappelijke innovatie van de behandeling en het afstemmen van het aanbod op de vraag’. Het proces waarlangs het strategisch beleidsplan totstandgekomen is, was heel inspirerend. We hebben een uitgebreide externe en interne omgevingsanalyse verricht. Samen met de medewerkers hebben we een nieuwe missie en ambitie ontwikkeld. De derde belangrijke input werd gegeven door de medische staf met het medisch beleidsplan.
De uiteindelijke strategische keuze past bij de politieke en maatschappelijke ontwikkelingen in Nederland op het gebied van de gezondheidszorg en bij de ontwikkelingen binnen het UMCG. De keuze biedt ons de mogelijkheden hier adequaat op in te spelen. De tijd is voorbij dat de patiënt klakkeloos doet wat de dokter zegt. Hij verwerft kennis via internet, heeft zelf ideeën over de doelen van de behandeling en vaak ook over de inhoud ervan. Hij wil in samenspraak met de dokter het beleid bepalen. Er is dan ook sprake van een behandelovereenkomst. De politiek en de zorgverzekeraars willen transparantie in de zorgverlening. Hiertoe zijn beslis- en behandelprotocollen nodig. Deze protocollen moeten het liefst evidence based zijn. Als dat niet kan, dan zal de behandeling op z’n minst gebaseerd moeten zijn op heldere theorieën en consensus based.
De vraaggerichtheid betreft niet alleen de patiënten, maar ook onze andere klanten, de verwijzers. Het is van belang na te gaan welke behoefte verwijzers hebben als het gaat om behandelaanbod en welke verwachting zij hebben van het Centrum voor Revalidatie. Het betreft uiteraard zowel de huisartsen als de specialisten. Patiëntenverenigingen en zorgverzekeraars vragen ook nog om gehele zorgketens. Binnen een zorgketen worden alle aspecten van de zorg, van begin tot eind, geregeld. Nagenoeg altijd zijn hier meerdere partijen bij betrokken. Een naadloze afstemming en een goede overdracht verhogen kwaliteit en efficiëntie, voorkomen onzekerheid en wachttijden en zullen de kosten beperken. In de ‘nieuwe organisatie’ in het UMCG wordt de zorg rond de patiëntengroepen georganiseerd en niet meer rond de specialismen. Hierdoor worden de zorgketens benadrukt en gefaciliteerd. Het spreekt voor zich dat in het Centrum voor Revalidatie op al deze terreinen projecten lopen of binnenkort worden gestart. We bewegen gericht de toekomst in en ik zie de toekomst dan ook met vertrouwen tegemoet. Voor de integrale tekst van ons strategisch beleidsplan 2005-2008 verwijs ik u graag naar onze website: www.centrumvoorrevalidatie-umcg.nl Prof. dr. Klaas Postema, hoofd Centrum voor Revalidatie – UMCG
april 2006
OV E R H ET HAN DENTEA M
Handen zijn, naast Pijn en Amputatie & Prothesiologie, een speerpunt van het Centrum voor Revalidatie - UM CG. Handen zijn uitermate belangrijk. Iets aan je handen mankeren is ingrijpend en invalidiserend. De meest simpele handelingen worden een vermoeiende onderneming . Je kunt ineens niet meer werken, huishouden o f je haar wassen. Het Handenteam van het CvR weet er alles van. Daar bestaan voor patiënten met handproblemen vijf verschillende spreekuren waarbij zo’n tien verschillende disciplines betrokken zijn.
2(3
Een aanzienlijke groep
Het gaat om een aanzienlijke patiëntengroep: jaarlijks worden er zo’n tweehonderd nieuwe patiënten gezien in de verschillende spreekuren. Drie revalidatieartsen, zeven ergotherapeuten en twee fysiotherapeuten, bij elkaar goed voor zo’n tien fte’s, hebben hun handen vol aan deze patiëntengroep. Aard en ernst van de handproblemen zijn zeer divers: een ‘simpele’ glasverwonding, een handreplantatie nadat een hand in een aardappelrooier is afgerukt, een doorgesneden pees bij een slager die is uitgeschoten bij het uitbenen, het cosmetische aspect van een kromme pink, functionele problemen bij kinderen met aangeboren handafwijkingen of als gevolg van een cerebrale parese, doorgesneden vaten, spieren en zenuwen na een suïcidepoging, een teen-vingertransplantatie na een zaagletsel, afwijkingen als gevolg van reuma of overbelastingsklachten ten gevolge van bijvoorbeeld computerwerk. Revalidatie komt in beeld bij conservatieve behandelingen (alle behandelingen waaraan geen operatie te pas komt) en bij pre- en postoperatieve behandelingen, bijvoorbeeld oefentherapie of een spalkbehandeling.
Multidisciplinair en gezamenlijk
Een patiënt die door de huisarts wordt verwezen, komt in eerste instantie bij een revalidatiearts. Deze arts bepaalt door welke medisch specialisten en/of paramedische behandelaars de patiënt gezien wordt. Er is een aantal gezamenlijke spreekuren met verschillende medisch specialismen. Dr. Corry van der Sluis is als coördinerend revalidatiearts betrokken bij de meeste spreekuren. “Bij elk spreekuur worden medisch specialisten, fysio- en ergotherapeuten betrokken die veel weten over díe specifieke handaandoeningen. Al naar gelang de aard van de aandoening zijn plastisch chirurg, orthopeed, traumatoloog of reumatoloog aanwezig bij het spreekuur. Bij het spreekuur voor kinderen met een aangeboren handafwijking wordt de klinisch geneticus ingeschakeld.
Ook een psycholoog maakt standaard onderdeel uit van het geheel. Het voordeel van gezamenlijke spreekuren is, dat de patiënt niet drie of vier verschillende bezoeken aan (para)medisch specialisten hoeft af te leggen voor hetzelfde probleem en dat artsen en behandelaars meteen kunnen overleggen, waardoor de patiënt een eenduidig advies krijgt. Als coördinator is het ook mijn taak dat de patiënt goed geïnformeerd wordt over zijn aandoening en de eventuele behandelmogelijkheden.”
Consult en advies
Het Handenteam heeft zowel een consulterende/adviserende als een behandelende functie; het kan zijn dat de huisarts of de behandelaar in de periferie een advies krijgt en dat de patiënt daar (verder) behandeld wordt of dat een behandeling in het CvR wordt voorgesteld. Maar het kan ook zijn dat er geen behandelbare grootheden zijn en dat er dus geen behandeling volgt. Dr. Karel Maathuis is de coördinerend revalidatiearts van het cerebrale paresehandenteam. “De aard van de problematiek bij de kinderen die wij zien, is meestal een functionele beperking. Of er kan sprake zijn van een hygiënisch of een cosmetisch probleem doordat bijvoorbeeld de vingers of de pols continu gebogen staan ten gevolge van een heftig spasme. Specifiek aan deze patiëntencategorie is dat het gaat om een lang bestaande aandoening, waarvan niet het oorzakelijke probleem, de hersenbeschadiging, kan worden opgelost maar waarbij vooral aandacht is voor de gevolgen. Dus moet je de problemen goed inventariseren. Er wordt bijvoorbeeld een uitgebreide handfunctieanalyse door de ergotherapie gedaan voordat we met een behandelplan komen. De voorgestelde behandeling kan conservatief of operatief zijn. Vóór je besluit tot een operatie wordt in toenemende mate een botuline toxinebehandeling gegeven. Op die manier kun je het effect van een operatie beoordelen en voorspellen. Een botuline toxinebehandeling is omkeerbaar en heeft dus
het voordeel dat na enige maanden de oude situatie weer terugkeert”.
Handtherapie
Zeker bij traumatisch handletsel is therapie vaak een zaak van lange adem en ligt de behandelfrequentie hoog. Dit is één van de redenen dat behandelaars proberen zoveel mogelijk gezamenlijke afspraken te maken. Joline Bosmans en Melanie Eissens zijn beiden handtherapeut en respectievelijk fysio- en ergotherapeut. In wisselende samenstellingen doen ergo- en fysiotherapeuten samen de paramedische intake en ook behandelingen gebeuren steeds vaker samen. Joline: “We willen onze afkomst niet verloochenen maar als handtherapeuten krijgen we steeds meer overlap. Als fysiotherapeut kijk ik wat meer op stoornisniveau en doe ik tracties en translaties; de ergotherapeut maakt nog altijd de spalken. Maar ik denk dat we op den duur steeds meer voor elkaar inwisselbaar worden.” Melanie: “Binnen het vakgebied ergotherapie is ook het zelfstandig kunnen functioneren een aandachtspunt. Handen zijn daarin bepalend, probeer maar eens de aardappelen te schillen met één hand! Ik kijk meer naar wat iemand kan en wil met zijn handen.” Overigens bestaat er, ook na invoering van het nieuwe zorgstelsel, geen directe toegankelijkheid voor de fysiotherapie binnen het CvR.
Geen handen maar mensen
Ernst Schrier is als psycholoog betrokken bij het Handenteam. “Om het heel simpel te zeggen: we behandelen mensen, geen handen. Ziekte, letsel, aandoening, afwijking: het heeft altijd gevolgen voor de emotionele toestand van degene die het treft. Als kunnen, willen en moeten te ver uit elkaar komen te liggen, ontstaat er praktisch altijd een psychisch probleem. Een psycholoog brengt in kaart hoe iemand omgaat met ziekte, in dit geval dan een handletsel, en probeert te voorspellen hoe iemand gaat reageren op deze nieuwe situatie. Neigt iemand
april 2006
tot passiviteit en moet je er als therapeut boven op zitten? Of begrijpt iemand niet waarom hij de komende twee weken niet te veel mag doen en gaat hij z’n oprit even bestraten? Voor handtherapeuten is dit nuttige informatie die ze meenemen in hun behandeling. Als het letsel het gevolg is van een ongeluk, bijvoorbeeld iemand heeft op het werk zijn vingers afgezaagd, kan psychologische behandeling nodig zijn om het ongeluk te verwerken en uiteindelijk toch weer terug te gaan naar het werk. Arbeidsreïntegratie is sowieso een prominent gespreksonderwerp. Voor sommige mensen is het cosmetische aspect weer heel belangrijk, die vinden hun hand zo lelijk dat ze ‘m gaan verstoppen en niet meer gebruiken. En verder komt het voor dat patiënten al in de problemen zaten en dat het handletsel de bekende druppel is. Dan behandel
je veel meer dan alleen de verwerking van het letsel. In het spreekuur voor kinderen met een aangeboren handafwijking heeft de psychologie met name een voorlichtende taak. Acceptatieproblemen komen bij deze groep weinig voor maar áls ze voorkomen, behandelen we die uiteraard.
Meerwaarde
Corry van der Sluis: “Een multidisciplinaire benadering heeft meerwaarde, zeker bij complexe problematiek. Behandelplannen worden op elkaar afgestemd, waardoor er zowel kwantitatief als kwalitatief efficiënter wordt behandeld. Er zijn korte communicatielijnen tussen de verschillende disciplines en er is een goede samenwerking tussen artsen, psychologen en therapeuten. We zijn druk in overleg met de Traumatologie, de Plastische Chirurgie en de Orthopedie
voor een nog nauwere samenwerking. Eén zorgketen voor alle handproblemen, één loket. De patiënt doet er zijn voordeel mee.”
Verwijzing
Verwijzing naar één van de handenspreekuren gebeurt door aanmelding bij Handenteam, Centrum voor Revalidatie – UMCG, Postbus 30.001, 9700 RB Groningen. Tel. 050 361 1484. De verwijzer hoeft niet zelf een spreekuur te selecteren. Het Handenteam werkt vanuit de locatie Groningen, de polikliniek Revalidatie in het UMCG.
Marjolijn is 18 jaar en doet op het MBO de opleiding detailhandel/manager. In november 2005 werden zij en haar zus aangevallen door één van hun drie honden, toen ze twee vechtende honden uit elkaar wilden halen. Beiden liepen flinke bijtwonden op. Bij Marjolijn werd onder meer het topje van de linker wijsvinger afgebeten. uit zou zien. Ik hou van mooie handen, ik ben altijd bezig met het versieren van nagels. In het begin moest ik vaak voor controle bij de traumatoloog komen. Maar elke keer als het goed leek te gaan, begon de vinger weer te ontsteken. Binnen twee maanden tijd kreeg ik nóg twee ingrepen op de eerste hulp. Er bleek een infectie in het bot te zitten en ik kreeg veel antibiotica. Daardoor en door al het gedoe raakte ik erg vermoeid, uitgeput. Er moest iets gebeuren want zo kon het niet verder, lichamelijk niet, maar geestelijk ook niet.
“Na de operatie begon ik met fysiotherapie en ik ging naar de psycholoog. Ik was erg bang geworden voor de twee honden die we nog over hadden. En ik maakte me zorgen over hoe het er straks
Amputatie
In februari is mijn vinger geamputeerd tot onder het eerste gewrichtje. De verwachting was dat de infectie dan was verwijderd. Ik moest een weekje in het UMCG blijven, zodat er meteen
kon worden behandeld als er weer een infectie ontstond. Nu, na iets meer dan een maand, gaat het goed. Lichamelijk voel ik me weer krachtig en mijn vinger herstelt tot nu toe perfect. Ik moet me natuurlijk wel aanpassen en bewegen is nog erg pijnlijk, maar dat heeft tijd nodig. De andere wonden van zowel mijn zus als mij zijn ook genezen. We hebben nog wel wat littekens. Ik krijg nog steeds fysiotherapie en psychologie. Maar ik ga weer gewoon naar school, alleen de stage is verzet. Als mijn vinger volledig is hersteld, gaan we kijken naar een mooie prothese. Als ik een prothese heb, kan ik die vinger ook weer mooi versieren. Veel mensen zeggen tegen mij: ‘wat blijf jij er positief en sterk onder’, waarop ik antwoord dat het belangrijkste is dat ik mijn zus heb geholpen, anders was het heel anders afgelopen.”
4(5
O NT WI KKELI NGEN
Naast de reguliere behandelingen pro fileer t het Handenteam zich op een aantal nieuwe behandelvormen. Inzichten als gevolg van wetenschappelijk onderzoek worden geïmplementeerd in therapieën. Polsscholing
De polikliniek Revalidatie kent een gedragsmatig polsscholingsprogramma voor patiënten met hand- en polsklachten waarvoor geen of onvoldoende medische verklaring kan worden gegeven. Vaak gaat het om overbelastingsklachten, bijvoorbeeld ten gevolge van werk, of persisterende klachten na een ingreep. Het uitgangspunt van het programma is níet pijnvrij worden maar uitbreiding van activiteit aan de hand van door de patiënt zelf geformuleerde doelen. Het programma is tijdcontingent: in zo’n tien keer, verspreid over drie maanden, moet het doel gehaald worden. Het programma wordt uitgevoerd door een fysioen/of ergotherapeut. Daarnaast heeft de patiënt ondersteunende gesprekken met de psycholoog.
Motor imagery
Patiënten met een buigpeesletsel worden postoperatief behandeld met een speciale spalk. Het is opvallend dat, nadat de spalk is verwijderd, de patiënten zich enige tijd zeer onhandig voelen en moeizaam bewegen. Toch is de pees op dat moment grotendeels hersteld, dus dat lijkt geen verklaring voor de onhandigheid. Uit PET-scans van de hersenen blijkt dat de hersenen als het ware vergeten zijn hoe ze een soepele handbeweging kunnen maken. Met behulp van denkbeeldig oefenen tijdens het dragen van de spalk wordt geprobeerd ervoor zorgen dat het brein niet vergeet hoe de handen worden aangestuurd. Patiënten, die aan dit onderzoek meedoen, moeten met hun gespalkte hand in gedachten een aantal handoefeningen uitvoeren. Dit denkbeeldig oefenen wordt ook wel motor imagery genoemd. Dit onderzoek is een gezamenlijk project van de afdelingen revalidatiegeneeskun-
de, plastische chirurgie en bewegingswetenschappen (arts-onderzoeker Martin Stenekes). Voor meer informatie:
[email protected].
Spiegeltherapie
Nieuw is ook de spiegeltherapie. Deze therapievorm wordt nu experimenteel onder meer toegepast bij patiënten met Chronisch Regionaal Pijn Syndroom type 1 (CRPS-I) van de hand. CRPS-I gaat vaak gepaard met het minder of anders gebruiken van de hand (disuse) of soms met het volledig níet meer gebruiken (nonuse). Disuse/nonuse leidt tot
een veranderde representatie op dat deel van het brein waar de representatie van het lichaam wordt weergegeven. Uit MRIen PET-studies is bekend dat de plasticiteit van het centrale zenuwstelsel groot is; binnen een aantal weken kan de representatie van een geamputeerd lichaamsdeel leiden tot een corticale reorganisatie. Vanwege een veranderde sensomotorische input lijken deze veranderingen in representatie ook op te treden bij patiënten met CRPS-I. Zij benoemen vaak dat het lichaamsdeel uit het lichaamsschema verdwijnt: “Het lijkt wel alsof het mijn hand niet meer is”. Of in extreme gevallen: “Haal die hand er maar af, ik heb er alleen maar last van”. Bij de spiegeltherapie wordt de niet-aan-
april 2006
Ove rzicht van han de nspre e ku re n
gedane hand vóór de spiegel gehouden, de aangedane hand er achter en de patiënt kijkt in de spiegel. Het opmerkelijke mechanisme doet zich nu voor dat de patiënt, of eigenlijk het brein, denkt dat in de spiegel de aangedane hand gezien wordt; je ziet de hand immers in
hetzelfde doen, helpt dat dan? In de loop der tijd is door ergo- en fysiotherapeuten van het Handenteam een serie behandelprotocollen geschreven voor diverse handletsels (zie pagina 18: publicaties). De protocollen genieten landelijke bekendheid en vinden gretig aftrek. Meer informatie over de protocollen en richtlijnen is te krijgen bij Melanie Eissens,
[email protected]
Handenlab
spiegelbeeld op de plaats waar in het verleden de goede hand zat. En net zoals motor imagery trainingseffecten heeft, wordt ook bij het oefenen met de spiegel het brein geactiveerd. Spiegeltherapie lijkt een methode te zijn om het brein, en dus het representatiegebied van de aangedane ledemaat, weer te prikkelen. Deze vorm van therapie wordt ook toegepast bij patiënten met overgevoelige zenuwen (hyperpathie) en bij patiënten bij wie pezen worden verplaatst (peestranspositie) na een zenuwletsel van de hand.
Protocollen en richtlijnen
Procollair behandelen ligt ten grondslag aan evidence based handelen: als we allemaal in bepaalde omstandigheden
Het handenlab is een computer waaraan metingen naar mobiliteit, spierkracht en uithoudingsvermogen gekoppeld kunnen worden. Op het handenlab worden zowel patiënten gezien die geopereerd zijn als patiënten die conservatief behandeld worden. Als een patiënt, bijvoorbeeld op basis van pathologie of door een trauma, een verminderde mobiliteit heeft, wordt dit vastgelegd in de computer. Het computerprogramma registreert de stoornis en vertaalt dit naar een oefengerichte training in spelvorm op de computer. Na een reeks behandelingen worden de metingen herhaald en wordt de vooruitgang geanalyseerd. De veranderingen kunnen op die manier worden geobjectiveerd. Het is een stimulans voor de patiënt om de vooruitgang in getallen en grafieken te kunnen zien. Behalve als oefenmiddel is het handenlab onmisbaar voor wetenschappelijk onderzoek. Eén van de onderzoeken is het bepalen van de standaardwaarden. Voor de verschillende functies zoals de krachtmeter, de handvaardigheid, de mobiliteit, enzovoort worden normaalwaarden vastgesteld, zodat er vergelijkingsmateriaal is als patiënten met verschillende handaandoeningen worden gemeten. Voor dit onderzoek naar normaalwaarden wordt onder meer gebruikgemaakt van studenten die binnen de opleiding fysiotherapie gekozen hebben voor de wetenschappelijke richting. Het handenlab speelt een grote rol in de wetenschappelijke onderzoekslijn, die is uitgezet voor het speerpunt ‘handproblematiek’.
PLCH-spreekuur:
gezamenlijk spreekuur van revalidatiegeneeskunde, plastische chirurgie, ergotherapie, fysiotherapie.
Doelgroep:
patiënten met een traumatisch handletsel, al dan niet geopereerd door de plastisch chirurg.
PORT-spreekuur:
gezamenlijk spreekuur van revalidatiegeneeskunde, plastische chirurgie, orthopedie, traumatologie.
Doelgroep:
vooral patiënten met traumatische of aspecifieke polsproblemen.
Reuma-spreekuur:
gezamenlijk spreekuur van revalidatiegeneeskunde, plastische chirurgie, reumatologie, ergotherapie en nurse practitioner.
Doelgroep:
reumapatiënten met handproblemen.
CABE-spreekuur:
gezamenlijk spreekuur van revalidatiegeneeskunde, plastische chirurgie, medische genetica, ergotherapie en psychologie.
Doelgroep:
kinderen met een Congenitale Aandoening van de Bovenste Extremiteit (aangeboren afwijking aan de handen).
CP-spreekuur:
gezamenlijk spreekuur van revalidatiegeneeskunde, plastische chirurgie, ergotherapie en fysiotherapie.
Doelgroep:
kinderen met handproblematiek op basis van een verworven of aangeboren hersenbeschadiging (cerebrale parese).
6(7
ZORG I N EIGEN HAN DE N
A c t i ev e ro l voor diabetespatiënten in hun behandeling Hoe zorg je er voor dat diabetespatiënten optimaal kunnen par ticiperen in de maatschappij en hun leven zo kunnen inrichten als zij dat wensen? Door de patiënt een ac tieve rol te geven binnen zijn o f haar eigen behandeling , vindt het Diabetest eam van het Centrum voor Revalidatie . Het team biedt patiënten sinds enkele j aren een dergelijk programma en niet zonder resultaat . Kunnen, durven en willen
Het revalidatieprogramma van het Diabetesteam is gericht op het verhogen van het zelfmanagement van de patiënt. “Onze behandelmethodiek is ontwikkeld rondom drie pijlers”, licht teammanager Rita Wesselius toe. “We besteden aandacht aan kunnen, durven en willen. Eerst rusten we de patiënt uit met meer kennis over diabetes. Dit betekent dat de patiënt op een gegeven moment zijn of haar gedrag ook daadwerkelijk kán veranderen. Je moet bijvoorbeeld wel eerst weten wat gezonde voeding is voordat je je eetpatroon kunt veranderen.” Kennis blijkt echter niet genoeg voor patiënten. Ze hebben meer nodig om hun levensstijl aan te passen. Rita legt uit waarom het ook belangrijk is om aandacht te besteden aan durven en willen. “Weten dat je beter geen gebakje kunt eten is één ding, ook echt ‘nee’ zeggen als je vriendin zegt dat ze speciaal voor jou suikervrij gebak heeft gehaald, is een tweede. Je moet je gedrag dus ook durven veranderen. Als patiënten kunnen en durven dan is de stap naar willen veranderen al een stuk kleiner.”
Zorg in eigen handen
Vanaf de intake tot aan het ontslag is de behandeling gericht op zelfmanagement en empowerment1 van de patiënt. Maar hoe gaat dit concreet in zijn werk? Hoe betrek je iemand actief bij de behandeling? Het Diabetesteam laat patiënten zelf aan het begin van het programma hun problemen en doelen formuleren. In de groep bespreken de patiënten aan welk thema ze de komende week gaan werken
en welk resultaat ze willen behalen. Een doel kan bijvoorbeeld zijn dat iemand de komende week twee keer naar de sportschool gaat of op de verjaardag van een kennis geen gebakje eet. Het gaat er in ieder geval om dat patiënten concrete doelen formuleren in de vorm van acties. Gewichtsverlies op zich is in die zin geen concrete actie. Elke avond een blokje om wel. Een week later deelt de patiënt het resultaat mee aan de groep. Op deze ma-
april 2006
nier stimuleren patiënten elkaar, ze geven elkaar tips en vragen elkaar om hulp. Deze vorm verschilt sterk van voorlichting door een behandelaar. Een behandelaar en een patiënt hebben een andere relatie dan twee diabetespatiënten onderling. De behandelaars van het Diabetesteam volgen binnenkort een training motivational interviewing. Dit is een persoonsgerichte gespreksstijl, gericht op het wegnemen van de ambivalentie (‘ik wil wel en ik wil niet’) die mensen ervaren bij veranderingen, waardoor ze eerder geneigd zijn daadwerkelijk te veranderen. Marianne van Dijk is diëtiste in het Diabetesteam. Zij vertelt hoe belangrijk het is om patiënten zelf hun doelen te laten formuleren en hoe zij dat als behandelaar aanpakt. “Het is belangrijk om bij de wens, bij de wil van patiënten aan te sluiten. Ik vertel patiënten niet wat ze moeten doen maar laat ze zelf om informatie vragen. Een goed voorbeeld hiervan is, dat ik niet standaard een dieetlijst meegeef aan mensen. Tenzij men daar echt om vraagt, als dat de wens is dan geef ik een lijst mee.” Bij de diëtist gaat het om meer dan alleen maar kennis over gezond eten of hoeveel koolhydraten of calorieën een product bevat. Marianne: “Bij eten gaat het naast honger ook om beleving. De beleving die mensen hebben met eten bespreken we ook. Waarop worden keuzes ten aanzien van eten gemaakt? Wanneer eet iemand, behalve wanneer hij honger heeft, nog meer? Is dat uit beleefdheid, gewoon omdat het lekker is of omdat iemand een baaldag heeft. Dit is belangrijk om te weten, juist omdat we proberen aan te sluiten bij de wens en de wil van de patiënten.”
Revalidatieprogramma
Elk jaar volgen ongeveer 160 diabetespatiënten het revalidatieprogramma;
120 worden poliklinisch behandeld en per jaar worden ongeveer 40 patiënten opgenomen. Het gaat dan om patiënten die hun zelfregulatie, ondanks intensieve ondersteuning vanuit de eerste of tweede lijn, niet goed kunnen reguleren en begeleiding vanuit Diabetesrevalidatie nodig hebben. Het basisprogramma duurt vijf weken (vijf weken één dag) en bestaat uit groepsbehandeling en individuele behandeling. Na de basismodule kunnen mensen de basis+ module volgen (idem vijf à zes dagen), waar ze verder gaan werken aan de door hen opgestelde doelen. Deelnemers met voetproblematiek kunnen nog een aparte voetmodule volgen. Op dit moment biedt het CvR als enige dit revalidatieprogramma aan en vervult het landelijk een voortrekkersrol. Professor dr. Bruce Wolffenbuttel, hoogleraar endocrinologie, legt uit welke voor- en nadelen hier aan verbonden zijn. “We zijn er natuurlijk trots op dat we het programma kunnen uitdragen naar andere centra in het land. In het zuiden van het land heeft men bijvoorbeeld al interesse getoond voor het programma. Tegelijkertijd maakt het feit dat wij de enigen zijn, ons ook kwetsbaar. Onze behandelresultaten zijn bijvoorbeeld zeer positief, maar in vergelijking met wie? Waarmee kunnen patiënten en zorgverzekeraars ons vergelijken, wat zijn de criteria voor goede diabeteszorg?”
1
Diabetesce ntrum Noord-Ne de rlan d Het aantal mensen met diabetes mellitus neemt aanzienlijk toe. In 2000 waren er in Nederland ruim 480.000 personen met diabetes mellitus bekend, dat is ruim 3% van de bevolking. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) verwacht dat door de groei en de vergrijzing van de bevolking het aantal personen met diabetes in Nederland de komende twintig jaar met 35% zal toenemen. Het belang van kwalitatief hoogwaardige diabeteszorg wordt dus steeds groter. Het UMCG heeft daarom het Universitair Diabetes Centrum Groningen opgericht. Dit centrum gaat een rol spelen in de kwaliteit van de diabeteszorg in de noordelijke regio. Het centrum zal zich richten op onderwijs, onderzoek en behandeling van diabetes. Revalidatiebehandelingen maken deel uit van het totale behandelaanbod.
Zelfmanagement: het zelf managen van diabetes in het leven van de patiënt. Hoe gaat de patiënt om met voeding, leefstijl, medicatie in combinatie met bloedsuikergehalte. Zelfmanagement m.b.t diabetes is vaak gericht op goede zelfregulatie. Empowerment: psychosociale benadering t.a.v. gedrag binnen diabetesrevalidatie. In deze benadering wordt ervan uitgegaan dat bij de behandeling rekening moet worden gehouden met de persoonlijke leefstijl van de individuele mens met diabetes. Deze inbreng (positief of negatief) is uiteindelijk de meest bepalende factor voor het succes van de behandeling. Empowerment vraagt om een andere rol van zowel deelnemers als behandelaars. Van behandelaars een coachende rol (ondersteunen bij maken van keuzes) en voor deelnemers een actievere rol in diabetesbehandeling en het werken aan geselecteerde doelen
8(9
CO-SCHAPPEN EN DE ROL VAN N ESTOR Het nieuwe onder wijscurriculum G2010 is inmiddels gevorderd tot het derde jaar; de eerste studenten geneeskunde gaan nu hun bachelor fase afronden. Hierna begint de master fase die ook drie jaar gaat duren. In die fase moet de student zich ontw ikkelen tot basisar ts; in drie stappen worden steeds meer vaardigheden en verantwoordelijkheden toegevoegd.
(1)
(2) (3)
(4)
(1) (2) (3) (4) (5)
HAND WRIST ULNA RADIUS HUMERUS
In het eerste masterjaar staat de consultvoering centraal, deze wordt aangeboden in het klinische trainingscentrum en op de verschillende afdelingen in het UMCG. Het tweede masterjaar omvat co-schappen in een aantal vakken in perifere ziekenhuizen. In het derde masterjaar ( jaar 6) moet de student zelfstandig kunnen functioneren op een afdeling als schakeling tussen het co-schap en de volgende fase als agnio in het ziekenhuis.
(5)
Ingrijpende gevolgen
De nieuwe masterfase heeft ingrijpende gevolgen voor het onderwijs en de coschappen in het Centrum voor Revalidatie. Door de toename van het aantal studenten geneeskunde tot meer dan vierhonderd per jaar komen er in de masterfase veel meer studenten in het UMCG en dus ook in het CvR. Dit biedt nieuwe mogelijkheden om het revalidatieconcept aan grotere aantallen studenten aan te bieden;
april 2006
(1) (2)
een uitdaging die wij graag aangaan. Voor het onderwijs aan grote groepen studenten moeten andere onderwijsvormen worden aangeboden. Het traditionele college is hierbij nagenoeg verdwenen. Onderwijs, zeker in de masterfase, wordt meer gecentreerd rond klinische problemen. De studenten bestuderen de problemen door middel van zelfstudie, casusbespreking en consultoefening. Hierbij gaat vooral het elektronische leersysteem Nestor van de faculteit medische wetenschappen een steeds grotere rol spelen. Wat moeten we ons bij Nestor voorstellen? De studenten en docenten hebben toegang tot een computersysteem dat een eigen werk- en feedbackomgeving heeft. Naast de standaardonderdelen zoals mededelingenbord en planning (voor groepsindelingen, roosters, tentamenlijsten) zijn er veel nieuwe mogelijkheden om studiemateriaal aan te bieden. Casussen kunnen worden aangeboden waarbij, afhankelijk van de situatie, informatie kan worden toegevoegd zoals on line röntgenfoto’s, laboratoriumuitslagen en onderdelen van anamnesegesprekken, die als voorbeeld zijn opgenomen. Een kort fragment van een anamnese kan bekeken worden. Daarna kan een aantal vragen worden gesteld waarop de student, al dan niet in toetsvorm, moet antwoorden. Hierdoor wordt een ‘papieren’ patiënt opeens levensecht. Een lichamelijk onderzoek kan in een aantal onderdelen worden geoefend. Via webkoppelingen worden oefensites via internet aangeboden zodat een aantal basisvaardigheden van het lichamelijk onderzoek aan de hand van videomateriaal direct kan worden bestudeerd. Studenten hebben elektronisch overleg en kunnen samen een casus uitwerken of een PowerPoint-presentatie maken die
(1) (2) (3) (4)
(4)
DORSALIS PEDUS ARTERY DEEP FIBULAR (PERONEAL) NERVE EXTENSOR HALLUCIS BREVIS EXTENSOR DIGITORUM BREVIS
(3)
hierbij gedurende maximaal tien minuten door een ervaren arts op een aantal vaardigheden beoordeeld. Bijvoorbeeld: de opening van het consult, het verhelderen van de hulpvraag, tractus anamnese, uitvragen van het niveau van functioneren of uitvoering van het lichamelijk onderzoek. De eerste ervaringen leren dat in tien minuten een goed beeld kan worden gevormd over de praktische vaardigheden van de student. Op een ander moment kan dan aan de hand van een checklist objectieve terugkoppeling aan de student worden gegeven.
aan het eind van het blok moet worden gepresenteerd. Docenten kunnen op een afgesproken tijd in een chatbox aan studenten feedback geven over opdrachten of elektronisch ingeleverde werkstukken. Als voorbeeld kunnen we denken aan het e-mail consult in de huisartsenpraktijk waarbij de patiënt uitleg vraagt over zijn aandoening.
Het klinische consult
Het klinische consult vereist voor de student, maar vooral voor de docent, een andere aanpak van de begeleiding in de klinische fase. Voor de directe observatie in de spreekkamer is het korte klinische consult beschikbaar. De student wordt
Voor het CvR houdt dit in dat de docenten getraind moeten worden door middel van cursussen. De werkplek van de co-assistent moet worden aangepast met een computer en in de consultkamers van beide locaties moet de mogelijkheid komen van video-opname. Hierdoor kan de student zijn eigen functioneren terugzien en delen van het consult bespreken met de begeleider. Door het gebruik van allerlei nieuwe leervormen kan de revalidatiegeneeskunde aan grotere groepen studenten op individueel niveau onderwijs bieden en het vakgebied profileren.
Dr. Clemens Rommers, revalidatiearts en onderwijscoördinator
0 1 (11
KI N DER R EVALI DATI E 25 JA A R Dr. Kiek de Blécourt, kinderrevalidatiearts: “We hebben een therapeutische peutergroep voor kinderen van 2 tot 4 jaar met een motorische ontwikkelingsachterstand. Alle disciplines werken daarin samen aan het stimuleren van de ontwikkeling van het kind. Ook met bijvoorbeeld opvoedkundige adviezen door de psycholoog.” Daarnaast heeft het team de mogelijkheid van een korte observatieperiode, wanneer huisartsen of medisch specialisten vragen hebben over de ontwikkeling van een kind. Kiek: “In een paar poliklinische contacten brengen we het kind breed in kaart en komen we met een advies of een plan van aanpak. Ook hier zijn weer alle disciplines bij betrokken.”
Botox
Het Kinderrevalidatieteam van het CvR, locatie Beatrixoord, bestaat in de huidige vorm 25 jaar. In 1975 star tte een groepje behandelaars met een behandeling voor kinderen met motorische ontwikkelingsstoornissen. Inmiddels is de kinderrevalidatie uitgegroeid tot een team van zo’n der tig medewerkers van revalidatiear tsen, diëtisten, ergotherapeuten, kinder f ysiotherapeuten, logopedisten, muziektherapeuten, maatschappelijk werkers, pedagogisch medewerkers en psychologen. Per week melden zich zo’n negentig kinderen in de leeftijd van 0 - 18 jaar voor behandeling van motorische (ontwikkelings)problemen op basis van uiteenlopende diagnoses zoals cerebrale parese, spasticiteit, spierziektes en DC D (Developmental Coordination Disorder) op zowel locatie Beatrixoord als locatie Groningen.
Op het gebied van botox-injecties heeft met name locatie Groningen een expertisefunctie. Dr. Karel Maathuis is degene die zich hiermee bezighoudt. “Met botox-injecties worden spastische spieren tijdelijk verlamd waardoor andere spieren hun functie beter kunnen uitoefenen. We doen het bijvoorbeeld bij handproblematiek (zie artikel Handenteam – red.) maar ook bij spastische benen. Dan uit het resultaat zich bijvoorbeeld in een verbetering van het looppatroon of een langere afstand kunnen lopen. Botox-injecties kunnen zowel een therapeutisch doel als een diagnostisch doel hebben. Als het diagnostisch is, kijk je of een operatieve ingreep blijvende verbetering biedt. Het botox-effect is omkeerbaar, een operatie niet. De indicatiestelling is heel belangrijk. Als het gaat om spasticiteit in de benen wordt bijvoorbeeld meestal ook een analyse door het Houdings- en Bewegingslab gedaan.” Daarnaast wordt Botox geïnjecteerd om bij spastische kinderen het kwijlen tegen te gaan. De speekselklieren van de onder-
april 2006
De Kinderrevalidatie viert dit jaar haar 25-jarig bestaan met een minisymposium, dat gehouden wordt op woensdag 19 april in locatie Beatrixoord. Het symposium staat in het teken van recente ontwikkelingen, verschillende teamleden zullen hierover spreken. Onderwerpen zijn onder meer: de oudercursus, het Regionaal Communicatie Advies Team (RCAT) en de astmacursus. Voor meer informatie over dit minisymposium kunt u contact opnemen met Hilda Eeftingh, secretaresse van het Kinderrevalidatieteam:
[email protected]
kaak worden geïnjecteerd waardoor het kwijlen tijdelijk vermindert. Kwijlen lijkt in de eerste instantie vooral een cosmetisch probleem maar dat is het niet. Het overvloedige speeksel veroorzaakt huidirritaties en kinderen verslikken zich vaker waardoor ze gevoeliger worden voor een longontsteking. Karel: “Botox is geen wondermiddel. Het is onderdeel van een totaal behandelpakket. Een botox-behandeling kan niet zonder intensieve fysiotherapie, spalkbehandeling en eventueel logopedie als de speekselklieren zijn geïnjecteerd. Bovendien gebeurt het injecteren onder narcose, wat toch altijd een risico inhoudt.”
Pijnklachten
Het team behandelt ook kinderen met functionele pijnklachten in het houdingsen bewegingsapparaat. Van functionele klachten is sprake als op lichamelijke gronden geen verklaring (meer) gevonden kan worden voor de aanhoudende pijnklachten van het kind. De klachten staan niet, of niet meer, in verhouding tot een eventueel lichamelijk probleem. Daarmee is dus een lichamelijke behandeling sec ook niet meer zinvol. Het programma dat kinderen met dergelijke functionele pijnklachten volgen, is gericht op het verbeteren van fysieke mogelijkheden aan de ene kant en op gedragsveranderingen aan de andere kant. Kiek de Blécourt licht dit poliklinische pijnprogramma toe: “Binnen het fysieke gedeelte van het behandelprogramma werkt een fysiotherapeut met name aan conditieverbetering. Ten gevolge van langdurige inactiviteit zie je vaak dat de conditie fors achteruit is gegaan en dat bepaalde activiteiten vermeden worden. Voor wat betreft de gedragsaspecten kijkt een psycholoog samen met het kind naar onderwerpen als conflicthantering, oplossingsstrategieën, omgaan met pijn, grenzen stellen. Je ziet bijna altijd dat er op
psychosociaal vlak dingen scheef zijn gegroeid, waarop het kind gereageerd heeft met het ontwikkelen van pijnklachten. De pijnklachten zijn dan het alibi om iets te kunnen vermijden. In het programma worden de ouders uiteraard nadrukkelijk betrokken”. Het pijnprogramma duurt in principe drie maanden, met een frequentie van tweemaal per week, één tot twee uur. Het programma vindt plaats op de locatie Beatrixoord. Belangrijk in de hele benadering van de Kinderrevalidatie is dat de behandelaars zich niet alleen richten op het kind maar ook op het gezin. Ergotherapeut Margreet Gerding: “Het is belangrijk om ook familieleden te betrekken bij de therapie. Met de maatschappelijk werker kunnen ouders thema’s bespreken die hen op dat moment bezighouden.” Ouders kunnen het bijvoorbeeld moeilijk vinden om streng op te treden tegen hun kind; moeilijker dan tegen een ander, niet-gehandicapt kind. Margreet: “Je vindt als ouder vaak dat je kind het al moeilijk genoeg heeft en dan wordt het moeilijker om je kind straf te geven of om ‘nee’ te zeggen. We ondersteunen ouders dan bij het bepalen van grenzen.”
Toekomst
Op 19 april, tijdens het minisymposium, blikt het team niet alleen terug op de ontwikkeling van het team in de afgelopen vijfentwintig jaar, het kijkt ook vooruit. Kiek de Blécourt: “Voor de komende tijd hebben we een paar wensen. Op locatie Beatrixoord willen we de academisering uitbouwen. Het betekent meer wetenschappelijk onderzoek en meer evidence based behandelen. Daarnaast zijn we bezig de samenwerking met de Mytylschool uit te bouwen. Het doel is de begeleiding die de kinderen op school krijgen aan te laten sluiten op onze behandelingen onder het motto: 1 kind, 1 plan, 1 team.”
Bezemkast Tamminga? Er wordt gezegd dat hij de allereerste patiënt was van de Kinderrevalidatie. Jan Willem Tamminga vindt dat er daarom op z’n minst een bezemkast naar hem vernoemd moet worden. Jan Willem, nu 28 jaar, heeft een spierziekte en herinnert zich dat hij op tweejarige leeftijd naar de Kinderrevalidatie ging om te leren lopen. “Het was ergens in een kelder. Ik herinner me vooral het zwembad en twee rode ballen waar ik wat mee moest. Maar wat me eerlijk gezegd het meeste is bijgebleven, is de taxirit er heen. En die keer dat we een botsing kregen. Doodeng. Alhoewel het bij nader inzien natuurlijk wel meeviel. Ik denk dat ik er zo’n drie jaar in behandeling ben geweest. Ik had het meeste te maken met ene Marijke, soms een Mariëtte en je had natuurlijk dokter Vos. Ik herinner me een jongen die er ook in behandeling was, Marcel. Naar Beatrixoord gaan hoorde gewoon bij je leven. Ik heb me er wel vermaakt, ik kan me ten minste niet herinneren dat ik niet wilde. Ik zat vaak in het zwembad, daar heb ik leren lopen. Toen ik een jaar of elf was, ben ik nog teruggeweest voor zwemles.” Jan Willem deelt met twee studenten een huis. Hij zit inmiddels in de eindfase van zijn twee studies, geschiedenis en filosofie. Hij wil in beide afstuderen en is druk bezig met zijn scriptie over de Amerikaanse filosoof Arthur Danto. “Je wil niet weten hoe lang ik al bezig ben, het moet nu maar eens afgelopen zijn. Eén van de redenen dat het zo lang heeft geduurd is, omdat het fysiek bij mij toch allemaal moeilijker gaat dan bij een ander.” Naast de studie is Jan Willem lid van een schaakclub en neemt hij deel aan een schrijversclub.
2 1 (13
BARCODESYSTEEM VO O R U ITLEEN ONTWI KKE L D Jarenlang werd handmatig een kaartsysteem bijgehouden van uitgeleende artikelen, een erg arbeidsintensief en niet waterdicht systeem. In de kant-en-klare software die op de markt is, vonden de ergotherapeuten niets dat voldeed aan hun wensen en eisen. En dus gingen ze zelf aan het werk. Via de computerclub van het UMCG kwamen ze in contact met een programmeur van de firma Bossers & Cnossen, die een barcodesysteem op maat heeft ontwikkeld. In januari werd het programma operationeel.
Driehonderd artikelen
Dankzij de vakgroep Ergotherapie en de afdeling Automatisering en Informatievoorziening van het CvR worden patiënten sneller aan een hulpmiddel geholpen. De uitleen van ar tikelen is door de ontwikkeling van een gedigitaliseerd systeem een stuk verbeterd. Ergotherapeuten hebben direc t overzicht van wat er beschikbaar is en waar het is. Winst op alle fronten voor zowel ‘uitleners’ als gebruikers.
Frans Valster, ergotherapeut: “We hebben zo’n driehonderd verschillende artikelen in de uitleen, gegroepeerd naar communicatie, mobiliteit, persoonlijke verzorging en hobby. Het varieert van een loep tot een tenenwasser, van helping hand tot boekenstandaard. Al die artikelen hebben nu een eigen barcode, evenals de behandelaar, die het product uitleent. We voeren in aan wie het artikel is uitgeleend. We kunnen foto’s van het product toevoegen en een maximale uitleentermijn invoeren, waarna we automatisch gewaarschuwd worden als die verstreken is. Het is toekomstmuziek maar op den duur willen we de uitleen koppelen aan het ontslag van de patiënt uit Beatrixoord. Er zitten veel zoekfuncties in het programma, waardoor we altijd weten waar onze spullen zijn. We kunnen zien of een bepaald artikel al vaak gerepareerd is. Al met al zijn we zo’n vijf jaar bezig met dit project maar we hebben nu dan ook een prachtig programma”. De afdeling Automatisering en Informatievoorziening, i.c. Allan Hofstede en Jeroen Schipper, beoordeelt de ICTaspecten van de zaak. Allan Hofstede: “De database is gemaakt in Access en moet op Windows-XP draaien
april 2006
ONDERZOEKSLIJN F YSIOTHER APIE en natuurlijk kunnen praten met de systemen die wij hier al hebben. Wij doen de coördinatie met Bossers & Cnossen.”
Ook voor fysiotherapie
Het nieuwe programma is ‘THUIS’ (Therapie en Hulpmiddelen Uitleen Informatie Systeem) genoemd. Het is met wat aanpassingen ook zeer geschikt voor andere disciplines die wel eens iets uitlenen, bijvoorbeeld fysiotherapie of activiteitentherapie. Frans Valster: “Ik zit in de landelijke werkgroep Reumatologie – Ergotherapie en ook vanuit die werkgroep is al belangstelling getoond voor het programma. Ik denk dat we het gat in de markt gedicht hebben. Je moet, naast de PC wel wat apparatuur aanschaffen, zoals een barcodescanner en -printer maar als je per jaar één decubituskussen kwijtraakt, praat je ook al over zo’n € 500. Dat kan dus wel uit”. Allan: “We hoeven er niet rijk van te worden, functionaliteit is het belangrijkste, maar als we straks zelf uit de gemaakte kosten zijn, zou dat leuk zijn”.
Een uitgebreide instructiefilm en een handleiding (in PDF-formaat) over THUIS kunnen worden aangevraagd bij
[email protected]
Dinsdag 28 februari is de wetenschappelijke onderzoekslijn van de discipline Fysiotherapie, locatie Groningen, gepresenteerd; professor Klaas Postema kreeg het rapport ‘Trainbaarheid’ overhandigd, geschreven door drs. Ellen van Weert, drs. Stella Meijer, beiden bewegingswetenschappers/fysiotherapeut, en Paul Nijkrake, hoofd Fysiotherapie/Ergotherapie. Een gesprek met hen. “Onderzoek heeft in de afgelopen jaren, naast de patiëntenzorg, een belangrijke plaats gehad in de werkzaamheden van de discipline fysiotherapie van de locatie Groningen. Het is echter te weinig gericht geweest rond een centraal thema. De opdracht die de discipline zich gesteld heeft, is het onderzoek te beschrijven in een onderzoekslijn. Het thema ‘trainbaarheid’ geeft handen en voeten aan onderzoek, waardoor dat onderzoek diepgang en focus krijgt. Het construct ‘trainbaarheid’ is een centraal thema in de fysiotherapie. In de behandeling gaat het er om in hoeverre een patiënt het vermogen heeft tot adaptatie aan een ziekte. Welke vermogens, al dan niet latent, zijn er en kan een fysiotherapeut die activeren? In die zin is trainbaarheid een begrip waar fysiotherapeuten goed mee uit de voeten kunnen. Daarnaast is trainbaarheid een ziektegeneriek construct dat ziektespecifiek kan worden toegepast. Het is bruikbaar in zowel de revalidatiegeneeskunde als bij chronisch zieken en de acute zorg. Als fysiotherapeuten in een universitair medisch centrum moeten we het hebben van de klinische werkzaamheden, we bedienen veel afdelingen. Vanuit de klinische situatie, de opgenomen patiënt, hebben we de onderzoekslijn opgezet. Met het construct trainbaarheid kunnen we ons als fysiotherapeuten goed identificeren. Gelet op de ontwikkelingen in De Nieuwe Organisatie (de herstructurering van het UMCG
in sectoren – red.) hebben we daar veel waarde aangehecht. We denken in deze onderzoekslijn eerder in de sectoren dan in Centrum voor Revalidatie.”
Aan het construct trainbaarheid worden verschillende dimensies onderscheiden. Hoe verhouden deze zich tot elkaar?
“Het gaat ons om de fysieke dimensie. Dat is het uitgangspunt in de onderzoekslijn. We willen de relaties onderzoeken tussen de fysieke problemen van mensen, de wijze waarop ze over hun ziekte denken (ziekteperceptie), het gevoel van competentie en de ervaren kwaliteit van leven tijdens het ziek zijn. In die zin is de uitwerking van het construct gebaseerd op het biopsychosociaal model. De uitdaging moet zijn in dit kader wetenschappelijke vraagstukken te formuleren en te beantwoorden. Deze onderzoekslijn, theoretisch goed onderbouwd, hebben we geschreven
vanuit de praktijk, de werkzaamheden die we al jaren doen. Vanuit deze werkzaamheden inhoud geven aan de onderzoekslijn moet de opdracht zijn voor de toekomst. Daar waar mogelijk of noodzakelijk willen we dat graag samen met anderen doen.” Meer informatie over de onderzoekslijn kunt u krijgen bij:
[email protected]
4 1 (15
VO ORSTEKRU ISBAN D R ECONSTRUCTI E S Het CvR houdt zich onder meer bezig met spor tletsels. Alli Gokeler, f ysiotherapeut / onderzoeker doet onderzoek naar de gevolgen van een gescheurde voorstekruisband op het motorisch func tioneren. De o fficiële titel van zijn onderzoek: Landingsstrategieën bij patiënten na een voorstekruisbandreconstruc tie; een biomechanische en elec tromyografische analyse . Typisch sportletsel
Het afscheuren van de voorstekruisband is een letsel dat vooral bij (top)sporters voorkomt; denk aan de voetballers Ruud van Nistelrooy en Jordi Hoogstraete. Maar ook de schaatsster Gretha Smit overkwam het. Met een afgescheurde kruisband is heel goed te leven maar sporten zoals voetballen of basketballen zit er vaak niet meer in. En dus wordt in de orthopedische chirurgie steeds vaker een zogenaamde reconstructie uitgevoerd: de voorstekruisband wordt gereconstrueerd met een pees elders uit het been. Gokeler stelde vast dat patiënten (overigens allemaal sporters) na de operatie en de revalidatie met een enigszins gebogen knie blijven lopen, terwijl het gezonde been wel gewoon gestrekt wordt. In een vervolgonderzoek bij patiënten die een voorstekruisbandreconstructie hebben ondergaan, werden de bewegingen van het heup-, knie- en enkelgewricht, gesynchroniseerd met EMG-activiteit van de beenspieren, gemeten tijdens de landing na een vertesprong. Daarbij staat de proefpersoon op één been, maakt vanuit stand een vertesprong en landt op hetzelfde been. Gokeler onderzocht
april 2006
Ervari ngsdesku n d i g e
tien patiënten en vergeleek deze met een controlegroep.
Stijf
Bij de gezonde proefpersonen uit de controlegroep verloopt de spieractiviteit, in de tijd gezien, van boven naar beneden: eerst komen de spieren in het bovenbeen in actie, dan de onderbeenspieren. Bij patiënten met een voorstekruisbandreconstructie vond Gokeler dat alle spieren gelijktijdig worden aangespannen. De patiënten lijken zich schrap te zetten en hebben niet alleen een veel stijver looppatroon maar dus blijkbaar ook een veel stijvere opvangreactie. Gokeler vraagt zich af welke factoren hierin meespelen. Zijn het alleen de biomechanische aspecten of speelt angst ook een rol? Is het een anders aangeleerd bewegingspatroon? En is te voorspellen wat het niveau van sporten ná de operatie weer wordt? Welke verschillen worden er gevonden tussen patiënten die hun preoperatieve sportniveau na de reconstructie wél halen en zij die het niet halen. Naar aanleiding van dit onderzoek zou gekeken kunnen worden naar wat de effectiviteit van een revalidatieprogramma is.
‘Knieschool’
Het CvR heeft zo’n revalidatieprogramma, een geprotocolliseerde behandeling voor patiënten die een voorstekruisbandreconstructie hebben ondergaan. Het bestaat uit tweemaal per week een uur actieve oefentherapie, gericht op het verbeteren van conditie, stabiliteit, spierkracht en spieruithoudingsvermogen. De totale behandeling duurt zo’n vijf á zes maanden. Er zijn vier groepen van gemiddeld zes á zeven patiënten. Eén van de voordelen van groepsbehandeling is, dat patiënten zich aan elkaar kunnen optrekken, ervaringen
delen en zien waar ze naar toe werken. De complexiteit en de ernst van het letsel zijn er de oorzaak van dat de behandeling zo intensief en langdurig is. De lange duur van de behandeling wordt daarnaast bepaald door de hulpvraag van de patiënt: vaak willen deze patiënten weer op het oude niveau sporten. Deze sportactiviteiten gaan gepaard met meer complexe bewegingspatronen dan tijdens dagelijkse activiteiten. Er wordt een groter beroep gedaan op spierkracht, kniestabiliteit, spieruithoudingsvermogen en coördinatie. Deze aspecten worden dan ook specifiek getraind en in de laatste fase komt ook sportspecifieke training aan de orde. Deze uitgebreide revalidatie is van groot belang voor het uiteindelijke resultaat na de operatie.
Eerste prijs
In juni 2005 presenteerde Gokeler een deel van zijn onderzoek, samen met de co-auteurs dr. ir. A.L. Hof van Bewegingswetenschappen, dr. M.P. Arnold van Orthopedie en dr. P.U. Dijkstra en prof. dr. K. Postema van het CvR, in postervorm op het symposium van het Gesellschaft für Orthopädisch-Traumatologische Sportmedizin in München. Hij ontving voor zijn poster de eerste prijs.
Noor Karssies is 19 jaar en zit in het derde jaar van de opleiding Onderwijsassistent. Noor is gek op volleyballen: twee keer per week trainen en elke week een wedstrijd. Geen superhoog niveau maar wel fanatiek. In april 2004 landde ze verkeerd na een sprong. “Ik kan niet eens zeggen dat het zo vreselijk pijnlijk was, alhoewel ik wel misselijk en draaierig werd”. Een dikke knie was het gevolg, in het ziekenhuis kreeg ze een spalk. Vanaf die tijd was het tobben. Uiteindelijk werd op de MRIscan een afgescheurde kruisband geconstateerd. Noor: “Ik voelde altijd m’n knie, een zeurend gevoel. Maar het ging mis zo gauw ik sportte en ik kon niet de hele dag staan, wat me opbrak tijdens mijn stages. Ik kon ook niet hurken bij een tafel om een kind te helpen. Ik wil naar de PABO maar ik zag dat helemaal de mist ingaan als die knie niet beter zou worden. Fysiotherapie had uiteindelijk weinig effect.” In april 2005 werd een voorstekruisbandreconstructie uitgevoerd. “Ze zeiden dat ik na een half jaar weer mocht gaan sporten en na negen maanden zou ik weer op het oude niveau kunnen zijn. Ik heb altijd gesport, ik vind volleybal het leukst om te doen. Ik kan nog niet alles maar het is duidelijk veel beter geworden door de operatie. M’n knie voel ik alleen nog maar na de fysiotherapie maar verder ben ik pijnvrij en ik ga gewoon naar school”.
Meer informatie over dit onderzoek bij:
[email protected]
6 1 (17
PROMOTIES & PUBLIC ATIES In het eerste kwar taal va n 2006 verschene n on derstaande publicaties van m edewerkers van het CvR. de Blok BM; de Greef MH, ten Hacken NH, Sprenger SR, Postema K, Wempe JB The effects of a lifestyle physical activity counseling program with feedback of a pedometer during pulmonary rehabilitation in patients with COPD: A pilot study. Het artikel beschrijft een simpele interventie met behulp van stappentellers (pedometers) waardoor patiënten met COPD meer gaan bewegen.
Eissens MH. Meer dan alleen een hechting. Deel 4. Handboek voor nabehandeling van extensorenpeesletsel zone 1 t/m 7. Afdeling Ergotherapie, Centrum voor Revalidatie UMCG, Groningen 2006, ISBN 90-74768-36-9, 2006: 52pp. De ‘International Federation of Societies for Surgery of the Hand’ verdeelt de hand in zeven zones. Iedere zone heeft zijn specifieke anatomische kenmerken. De plaats (zone) van het letsel en het type letsel zijn bepalend voor wat de therapeut moet doen. ‘Meer dan alleen een hechting’ is een behandelprotocol voor strekpeesletsel van de hand waarbij ook aandacht wordt besteed aan het wondgenezingsproces, de anatomie van de hand en andere belangrijke aspecten van de behandeling. Het protocol geeft, op basis van literatuuronderzoek en ervaringsdeskundigheid, inzicht in de achterliggende mechanismen en de therapeutische overwegingen. Bovendien geeft het boek, per zone, oefeninstructies voor de patiënt. Dit boek is deel 4 in een serie van protocollen voor de nabehandeling van verschillende handletsels. Deel 1 handelt over flexorpeesletsels zone 2, deel 2 gaat over flexorpeesletsels zone 5 en deel 3 gaat over flexorpeesletsels in de duim. Alle boeken zijn geschreven door ergotherapeuten van het CvR-UMCG.
Deel 4 kost € 16,- en is verkrijgbaar bij Melanie Eissens, m.h.eissens@rev. umcg.nl
Geertzen JHB, Wilgen CP van, Schrier E, Dijkstra PU. Chronic pain in rehabilitation medicine. Disabil Rehabil 2006, 28, 6: 363-367 De auteurs pleiten voor het vroegtijdig opsporen van psychosociale risicofactoren bij patiënten met a-specifieke lagerugklachten en patiënten met CRPS-I. Cognitieve gedragstherapie lijkt het meest effectief te zijn bij chronische pijnpatiënten.
Huitema RB, Brouwer WH, Hof AL, Dekker R, Mulder Th, Postema K. Walking trajectory in neglect patients. Gait & Posture 2006, 23: 200-205.
Kuijer W. Measuring disability in patients with chronic low back pain. The usefulness of different instruments. Promotores: Geertzen JHB, Groothoff JW. Co-promotor: Dijkstra PU. Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit der Medische Wetenschappen, 19 april 2006, ISBN 9077113444, 2006: 177 pp. In de volgende Revisie komt een artikel over dit proefschrift.
Kuijer W, Brouwer S, Schiphorst Preuper HR, Groothoff JW, Geertzen JHB, Dijkstra PU. Work status and chronic low back pain: exploring the international classification of functioning, disability and health. Disabil Rehabil 2006, 28, 6: 379-388. Een onderzoek onder 92 patiënten met chronische lagerugklachten; welke factoren zijn gerelateerd aan de werkstatus, geclassificeerd volgens de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF)? Het blijkt dat patiënten die níet aan het werk waren vanwege rugklachten, een lagere zelfgerapporteerde
fysieke en mentale gezondheid hebben, een lagere fysieke fitheid, meer zelfgerapporteerde beperkingen in het dagelijkse leven, een lagere opleiding, meer depressieve symptomen en meer psychoneuroticisme dan werkende patiënten. Zelfgerapporteerde beperkingen en fysieke en mentale gezondheid zijn meer gerelateerd aan werkstatus dan aan objectieve metingen van werkgerelateerde activiteiten.
Kuijer W, Dijkstra PU, Brouwer S, Reneman MF, Groothoff JW, Geertzen JHB Safe lifting in patients with chronic low back pain: comparing FCE lifting task and NIOSH lifting guideline Accepted for publication, Journal of Occupational Rehabilitation: publicatie januari/ februari De prestatie op een tiltest wordt vergeleken met het aanbevolen tilgewicht van een richtlijn; 92 patiënten met chronische lagerugklachten voerden de tiltest uit. Het onderzoek beveelt verschillende veilige tilgewichten aan bij individuele patiënten met chronische lagerugklachten. Deze resultaten kunnen worden gebruikt voor het opzetten van een revalidatiebehandeling en advies over werkhervatting.
Reneman MF, Kuijer W, Brouwer S. Letter to the editor. Reply to: Kersnovske S, Gibson L, Strong J. Item validity of the physical demands from the Dictionary of Occupational Titles for functional capacity evaluation of clients with chronic back pain. Work 2005, 24, 157-169. Work 2006, 26, 229.
april 2006
AGENDA Rietman JS, Geertzen JHB, Hoekstra HJ, Baas P, Dolsma WV, Vries J de, Groothoff JW, Eisma WH, Dijkstra PU. Long term treatment related upper limb morbidity and quality of life after sentinel lymph node biopsy for stage I or II breast cancer. Eur J Surg Oncol 2006, 32: 148-152.
Sluiter JK, Reneman MF, Frings-Dresen MHW Aandoeningen van het bewegingsapparaat van de bovenste extremiteit. In: Willems JHBH, Croon NHTh, Koten JW (eds) Handboek arbeid en belastbaarheid. Bohn Stafleu van Lochem, Houten 2005.
Weert E van, Hoekstra-Weebers J, Otter R, Postema K, Sanderman R, Schans CP van der. Cancer-related fatigue: predictors and effects of rehabilitation. The Oncologist 2006, 11: 184-196.
Symposium
Donderdag 11 mei wordt in het UMCG het symposium ‘De toekomst van de gezondheidszorg in 2015: feiten, fictie en visie’ gehouden. Wanneer in de gezondheidszorg gesproken wordt over de toekomst, dan gaat het meestal om vraagstukken op de korte termijn. Kenmerkend voor dit soort discussies is dat ze gestuurd worden door de knelpunten van nu: patiënten die klagen over wachtlijsten of lange toegangstijden tot de polikliniek, arbeidsmarktproblematiek, discussies met zorgverzekeraars over budgetten of over ketenzorgvraagstukken. Tijdens het symposium echter staat de vraag centraal: ‘Welke gezondheidszorg willen we in 2015?’ Een aantal topsprekers is gevraagd hun visies over de toekomst van de gezondheidszorg uiteen te zetten. Eric Kollen: communicatie-adviseur en vennoot bij Volle Maan, communicatiebureau rond gezondheid, ziekte en emancipatie. Pieter Vierhout: sinds 2004 algemeen voorzitter van de Orde van Medisch Specialisten. Daarnaast bezet hij de leerstoel Geneeskunde en Management aan de Universiteit Twente. Frans Jaspers: lid van de Raad van Bestuur-UMCG. Wim Kools: onderwijscoördinator van de Divisie Heelkundige Specialismen in het UMCU. Anne van der Heyden, dagvoorzitter, industry leader Gezondheidszorg bij Deloitte. Roel Pieper, keynote speaker, hoogleraar Electronic Commerce aan de Universiteit Twente. Recent kwam hij in het nieuws als mede-initiatiefnemer van Personal Health Services dat zich richt op verbetering van de toegang tot medisch specialisten.
Onderzoek Arbeidsbelastbaarheid
Het Centrum voor Revalidatie en het Academisch Centrum voor Arbeid en Gezondheid van het UMCG zijn op 1 januari gestart met een groot normeringsonderzoek naar de belastbaarheid voor arbeid. Mensen kunnen zonder problemen werken wanneer de werkbelasting (wat moet iemand doen op zijn werk) in balans is met de belastbaarheid van de persoon (wat kan iemand aan). De belastbaarheid voor werk wordt arbeidsbelastbaarheid genoemd. De arbeidsbelastbaarheid kan gemeten worden met behulp van tests. Er is echter nog maar weinig bekend over de arbeidsbelastbaarheid van gezonde, werkende Nederlanders. Als niet bekend is wat ‘normaal’ is, kunnen patiënten niet goed geadviseerd en behandeld worden zodat ze weer kunnen werken. Doel van het onderzoek is dan ook om normen vast te stellen van lichamelijke arbeidsbelastbaarheid van gezonde werkenden: mannen en vrouwen in de leeftijd van 20 tot 60 jaar met zeer verschillende soorten werk. Wilt u meer informatie over dit onderzoek of wilt u zich aanmelden als proefpersoon dan kunt u contact opnemen met
[email protected] Binnenkort komen we in Revisie uitgebreid terug op dit onderzoek.
Voor meer informatie: surf naar www.umcg.nl > professionals > congressen en symposia of mail:
[email protected].
8 1 (19
Antje Solf exposeer t in locatie Beatrixoord. Ze schilder t, geïnspireerd door de natuur, figuratief soms bijna fotografisch, in alle technieken: oliever f, acr yl, aquarel, houtskool, O ost-Indische inkt en pastelkrijt . Schilderen is voor haar een passie . “Door het schilderen krijg je een ander blikveld voor je omgeving en alles om je heen is intensiever, kleurrijker. Licht en schaduw neem je anders waar.” Antje Solf is autodidac t . Ze exposeer t hoo fdzakelijk in de drie noordelijke provincies. Informatie:
[email protected]