ONDERZOEKSRAPPORT
J103-O-00-004
J103 INVENTARISATIE, ANALYSE EN EVALUATIE RUIMTELIJKE ONTWERPASPECTEN – O 100
J 103
Inventarisatie, analyse en evaluatie ruimtelijke ontwerpaspecten O 100
Ernst von Meijenfeldt Mari Baauw December 2002 6E5246/U/RAP/014
INHOUD 1. INLEIDING 2. INVENTARISATIE 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7. 2.8 2.9
BASISPROJECTPLAN O 100 DEELPROJECTPLANNEN INHOUDSOPGAVEN (DEELPROJECTPLANNEN) THEMATIEK LACUNES VONDSTEN PROJECTEN CONCLUSIES VERVOLG
3. ANALYSE EN EVALUATIE 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
VAN O 100 NAAR COB 2 DE WAARDE VAN 0 100 MARKANTE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ONDERZOEKSTHEMA'S SCHAALNIVEAUS, SOORTEN INFORMATIE, VORM-FUNCTIE VAN O 100 NAAR PRC 1: ONDERZOEKSKADER
1. INLEIDING
1.
Inleiding
In COB 2 verband zijn zes programmacommissies die het te verrichtten COB onderzoek programmeren. Programmacommissie 1 betreft het Ruimtelijk Ontwerp van de ondergrond. Bij aanvang was duidelijk geworden dat de uitkomsten en de inzichten vanuit het COB 1 project O 100 ‘Ondergrondse Ruimten’ nodig zijn voor de verdere programmering in COB 2. De 10 deelrapporten van O 100 leverden gezamenlijk een zodanige veelheid aan materiaal dat het voor de commissie onhanteerbaar bleek. Er zit overlap in het onderzoek, vaak echter met een net iets verschillende invalshoek. Ook zijn er belangrijke en minder belangrijke lacunes die meestal niet gesignaleerd zijn. Ook doen de deelprojecten aanbevelingen voor vervolgonderzoek waar echter geen prioriteit en afstemming in zijn aangegeven. Gevraagd werd om de resultaten van O 100 voor de COB 2 programmacommissie Ruimtelijk Ontwerp toegankelijk te maken. Tegen deze achtergrond is in het basisprojectplan J 103 een onderzoeksvoorstel uitgewerkt om de resultaten van O100 te inventariseren en te evalueren ten einde de programmacommissie Ruimtelijk Ontwerp te voorzien van kennis over en inzicht in de resultaten van het O 100 project, op een zodanige wijze dat de commissie een aanzet heeft tot een inhoudelijk kader heeft voor het uitzetten van (vervolg)onderzoek. Het project is opgebouwd in twee fasen, te weten: inventarisatie analyse/evaluatie De resultaten van beide fasen staan in deze rapportage. Inventarisatie In de inventarisatiefase is door de projectleiding van O 100 (voorzitter / secretaris) een startdocument vervaardigd aan de hand van onder meer de (deel)projectplannen, eindrapporten, tussenrapporten, uitvoeringscommissieverslagen en het workshopverslag. Het startdocument bevat verschillende overzichten van de resultaten van ruimtelijke ontwerpaspecten die O 100 heeft opgeleverd. Deze zijn in hoofdstuk 2 in de volgende paragrafen opgenomen: 2.1: het basisprojectplan van O 100 2.2: de deelprojectplannen 2.3: de inhoudsopgaven van de rapporten van alle deelprojecten 2.4: dwars door de diverse deelrapporten heen is de inhoud thematisch geïnventariseerd en geordend. Hiermee is het inhoudelijke overlap dat reeds is hoofdstuk 3 kan worden opgemerkt verwerkt. 2.5: het overzicht van de gesignaleerde inhoudelijke lacunes 2.6: het overzicht van alle ‘vondsten’, ideeën, inzichten die O 100 heeft opgeleverd 2.7: alle projecten die in O 100 aan de orde zijn gesteld, zijn vermeld ongeacht of een project nu kort of uitgebreid behandeld is 2.8: een overzicht van alle conclusies, aanbevelingen en ‘manifest-stellingen’ die O 100 heeft opgeleverd 2.9: de aanbevelingen voor vervolgonderzoek. Dit is overigens slechts door enkele deelprojecten geïnventariseerd. Analyse- en evaluatie In deze fase is het uitvoerend projectteam bijeen gekomen in een tweetal workshop-achtige sessies om de resultaten van O 100 te analyseren en te evalueren. Met behulp van het startdocument maar ook op grond van de eigen ervaring, expertise en inzichten van de deelnemers zijn de verschillende inventarisaties geanalyseerd op actualiteit, kwaliteit, diepgang, volledigheid, samenhang en belang. De projecten ‘O 101 Stedenbouw’, ‘O 102 Architectuur’, ‘O 103 Beweging’ en ‘O 102 Projectenanalyse’ vormen de ‘ruimtelijke kern’ van O 100 en zullen met name in deze analyse– en evaluatiefase worden betrokken. De projecten ‘O 104 Techniek’, ‘O 105 Waarnemen’, ‘O 106 Intuïtief waarnemen’ en ‘O 110 Literatuuranalyse’ zijn voor de analyse naar de ontwerpaspecten meer ondersteunend. ‘O 140 Proces’ wordt buiten beschouwing gelaten.
De deelnemers zijn de voorzitter en secretaris van O 100 en de projectleiders van de ‘ruimtelijke’ deelprojecten: - ir. E.J. von Meijenfeldt projectleider (Buro3) - ir. M.P. Baauw secretaris (Royal Haskoning) - ir. M. Lub (Ballast Nedam) O 101 - ir. F. Alkemade (OMA) O 102 - ir. P. Lüthi (TU Delft) O 103 - ir. P. Jonquière (Royal Haskoning) O 120 Het doel van de analyse en evaluatiefase is inzicht te krijgen in de meer en minder essentiële ontwerpaspecten van ondergrondse ruimten: wat zijn momenteel de kernaspecten en wat is meer perifeer en ondersteunend en welke kern- (en perifere) kennis ontbreekt? De workshops hebben hiertoe een goede en (voor de deelnemers) inspirerende aanzet gegeven die na een verdere uitwerking resulteert in een beknopte verslaglegging Deze is in hoofdstuk 3 oppgenomen: 3.1: van O 100 naar COB2 3.2: de waarde van O 100 3.3: markante conclusies en aanbevelingen 3.4: onderzoeksthema’s 3.5: schaalniveaus, soorten informatie, vorm-functie 3.6: van O 100 naar programmacommissie Ruimtelijk Ontwerp,: onderzoekskader Deze rapportage geeft aanbevelingen aan de COB programmacommissie Ruimtelijk Ontwerp die kunnen bijdragen aan het vaststellen van een inhoudelijk afwegingskader voor het uitzetten van ruimtelijk onderzoek. De (tussen)rapportage van J 103 zoals in juni 2000 en januari 2001 gemaakt, hebben bijgedragen aan: voorwerk van het inmiddels (oktober 2002) verschenen boek "Verborgen Ruimte" informeren programmacommissie 1 Ruimtelijk Ontwerp en programmering. Deze definitieve rapportage kan bijdrage aan het gestelde doel, (het vervolg) van de programmering en bijvoorbeeld aan de voorgenomen uitgave van de zogenaamde (werktitel) 'Gouden Boekjes'. In deze voorgenomen reeks ‘Gouden Boekjes’ worden diverse deelonderwerpen verdiept en op een communicatieve wijze verbeeld en beschreven.
Rotterdam, december 2002, Mari Baauw
2. INVENTARISATIE
2.1 BASISPROJECTPLAN O 100
2.1
BASISPROJECTPLAN O 100
Korte beschrijving van de inhoud van O 100: Het ontwerpen van ondergrondse ruimten Het doel van O 100 is het verkennen en uitdiepen van de ontwerpaspecten van ondergrondse ruimten in Nederland Het onderzoek moet minimaal antwoord geven op de direct in je opkomende vragen, de onderzoeksaspecten moeten zo volledig mogelijk zijn, de diverse delen van het onderzoek moeten een zelfde mate van uitdieping hebben. Het onderzoek heeft een hoog ambitieniveau; het onderzoek wordt anno 1998 gehouden en moet dus het werk van bijvoorbeeld het Underground Space Center (Minnesota) ruimschoots actualiseren. O 100 heeft een breed, interdisciplinair, verbeeldend karakter De doelgroep van O 100 zijn (ruimtelijke) ontwerpers (communicerend met ......) De doelgroep heeft kennis en ‘ontwerp-tools’ nodig. Het project wordt in deelprojecten verdeeld. Per deelproject worden diverse ontwerpaspecten van ondergrondse ruimten verkend, onderzocht en vertaald in oplossingsrichtingen. De indeling die tot de afbakening van de deelplannen heeft geleid wordt in het onderstaande uiteengezet. Het betreft hier drie indelingsniveaus. Daarnaast kent ieder deelplan een gelaagdheid tegen welke achtergrond de specifieke aspecten van de ondergrondse ruimten worden bestudeerd: Ruimtelijke schaalniveau: planologie stedenbouw architectuur interieur Functie:
wonen recreëren opslaan transporteren
Diepteniveau:
volledig ondergronds verzonken door aarde bedekt mengvormen (ook met bovengrondse constructies)
Voordat ieder deelproject van start gaat wordt een deelprojectplan geschreven waarin de inhoud van het deelonderzoek gedetailleerd wordt beschreven. De in het deelonderzoek aan de orde komende onderzoeksvragen worden hierbij beschreven alsmede de samenhang met de andere deelonderzoeken, zodat doublures worden voorkomen. In deze toelichting word beknopt omschreven waar de deelprojecten over gaan, wat het doel is, de diverse aspecten en de centrale/ kern onderzoeksvragen. Doel hiervan is niet om uitputtend te zijn maar een helder beeld te geven van waar het in het desbetreffende deelproject om gaat en op basis waarvan de uitvoerders van de deelprojecten hun deelprojectplannen kunnen schrijven. Het basisproject kent een drie indelingsniveaus die hebben geleid tot de indeling in deelprojecten: Indelingsniveau 1 Indelingsniveau 1 heeft betrekking op de kennis die ontwerpers van ondergrondse ruimten (moeten) hebben. Deze kennis is in te delen in interne kennis en externe kennis. De interne kennis wil zeggen de specifieke ontwerpdeskundigheid die de ontwerper ten behoeve van een project aanbiedt, anders gezegd het aanbod van zijn of haar vakmanschap. Met externe kennis wordt de kennis bedoeld die een ontwerper moet hebben om een ontwerp voor een ondergrondse ruimte te realiseren in een specifieke maatschappelijke context. Hoe reageert een ontwerper op de vragen die gesteld worden vanuit de markt, de gebruiker, de eigenaar, de omwonenden, de overheid etc. en hoe kan hij als ontwerper op dit proces inspelen. De interne en externe kennis kunnen we ook noemen vraag(kennis) en aanbod(kennis). Daarbij hoort ook de communicatie tussen de ontwerper en de omgeving. Indelingsniveau 1. levert daarmee een driedeling: vraag, aanbod en communicatie. Hierbij horen drie centrale onderzoeksvragen die vanuit de optiek van de ontwerpers van ondergrondse ruimten gesteld worden: Aanbod: voor wie maak ik ondergrondse ruimten en hoe doe ik dat?
Vraag: hoe komen ondergrondse ruimten tot stand en hoe speel ik daar als ontwerper op in, met welke middelen en op welk moment? Communicatie: hoe en op welk moment communiceer ik wat aan wie? Indelingsniveau 2 In indelingsniveau 2 wordt het voorgaande kennis-indelingsniveau, dat een driedeling heeft opgeleverd verder gedifferentieerd door te kijken naar de fysieke ondergrondse ruimte zelf waarop het vakmanschap van de ontwerper zich richt. Voor wat betreft het aanbodniveau levert dit ook weer een driedeling op, bestaande uit de ondergrondse ruimte en de schil die haar omsluit, de omgeving/ de context waarin de ruimte zich bevindt en de mens die de ruimte gebruikt. De hierbij behorende centrale onderzoeksvragen vanuit de optiek van de ontwerpers zijn: Omgeving: hoe pas ik ondergrondse ruimten in en/of aan? Ruimte en schil: hoe kunnen ondergrondse ruimten eruit zien, hoe functioneert het en hoe maak ik dat? Gebruiker: hoe neemt men een ondergrondse ruimte waar? Voor wat betreft het communicatieniveau levert indelingsniveau 2 een tweedeling op door te kijken naar de relatie van de ontwerper met de ondergrondse ruimte. De tweedeling bestaat uit de ervaring van ontwerpers met ondergrondse ruimten en de visie van ontwerpers op ondergrondse ruimten. De hierbij behorende centrale onderzoeksvragen zijn: wat voor ondergrondse ruimten zijn er al ontworpen en/of gerealiseerd en wat kan ik daarvan leren/ wat is de verbeeldingskracht van ondergrondse ruimten en welke ideeën en visies zijn er (geweest)? Het vraagniveau levert kijkend naar de fysieke ondergrondse ruimten geen nieuwe indelingslaag op die binnen het motto 'first things first' past. Derhalve wordt 'Vraag' het deelproject "Proces" – O 140. Indelingsniveau 3 In indelingsniveau 3 wordt een aantal aspecten uit niveau 2 nader ingedeeld. De ruimtelijke context waarin een ondergrondse ruimte zich bevindt kan grofweg worden ingedeeld in een landschappelijke en een stedelijke omgeving. Deze uitersten en alle tussenliggende soorten ruimtelijke omgevingen worden in het deelproject "Omgeving - stedenbouw en landschap" – O 101 behandeld. De ruimte en schil van ondergrondse ruimten wordt wel nader ingedeeld door te kijken naar de kwaliteit van ruimte en schil. Zo ontstaat een driegeleding bestaande uit de architectuur van ondergrondse ruimten (ruimtelijke kwaliteit van de ruimte), de beweging door ondergrondse ruimten (dynamische kwaliteit van de ruimte) en het maken van de schil die de ondergrondse ruimte omsluit (statische kwaliteit van de ruimte). Dit leidt tot de drie deelprojecten "Architectuur" – O 102, "Beweging" – O 103 en "Techniek" – O 104. De gebruiker van ondergrondse ruimten wordt nader ingedeeld door te kijken naar de al dan niet bewuste manier waarop de gebruiker de ondergrondse ruimten beleeft. Hierdoor ontstaat een tweedeling bestaande uit de deelprojecten "Waarnemen"- O 105 en "Intuïtief waarnemen" – O 106. De ervaring van ontwerpers met ondergrondse ruimten wordt ingedeeld in theoretische en praktische ervaring; wat is er gepubliceerd en ontworpen en wat is er gebouwd? Dit leidt tot de twee deelprojecten "Literatuurstudie" – O 110 en "Projectanalyse" – O 120. De visie van ontwerpers op ondergrondse ruimten wordt niet verder ingedeeld en resulteert in het deelproject "Verbeelding" – O 140. Daarmee zijn alle deelprojecten gedefinieerd. In het onderstaande zal beknopt op de inhoud van de deelprojecten worden ingegaan. Structuurplan niveau 1 Aanbod:
voor wie maak ik ondergrondse ruimten en hoe doe ik dat dan?
Communicatie:
hoe en op welk moment communiceer ik wat?
Vraag:
hoe komen (nu goed ontworpen) ondergrondse ruimten tot stand?
Structuurplan niveau 2 Omgeving:
hoe pas ik ondergrondse ruimten in en aan?
Ruimte en schil:
hoe kunnen ondergrondse ruimten eruit zien, hoe functioneert het en hoe maak ik dat?
Mens/ gebruiker:
hoe neemt men een ondergrondse ruimte waar?
Proces:
wanneer heb ik welk ontwerpproduct gereed voor welke partijen en welke kennis en middelen heb ik daarvoor nodig?
Ervaring:
wat voor ondergrondse ruimten zijn er al ontworpen en/of gerealiseerd en wat kan ik daarvan leren?
Visie:
wat is de verbeeldingskracht van ondergrondse ruimten en welke ideeën, visies zijn er (geweest)?
Structuurplan niveau 3 Stedenbouw/ Landschap:
wat is de betekenis van o.r. in diverse stedelijke en/ of landelijke gebieden, welke ruimtelijke kwaliteit ontstaat of wordt toegevoegd, wat is de betekenis voor de openbare ruimte?
Milieu:
hoe ontwerp ik een o.r. op duurzame wijze, met inachtneming van onder-grondse natuur en cultuur?
Architectuur:
wat is het karakter van o.r. welke ruimtelijke kwaliteiten zijn er te realiseren, hoe integreer of compenseer ik daglicht en uitzicht, hoe maak ik de grootte en het volume van een ondergronds bouwwerk zichtbaar, welke relaties met het maaiveld en bovengrondse ruimten kan ik leggen?
Beweging door o.r.:
hoe betreedt ik een o.r., hoe verplaats ik me op en neer, hoe vind ik mijn weg, hoe krijg ik mijn goederen daar, hoe kom ik er makkelijk weer uit?
Maken van o.r.:
wat moet ik als ontwerper van ondergrondse ruimten in ieder geval weten over specifieke (af)bouwtechnieken, hoe versterkt of beperkt dit de ontwerpvrijheid?
Waarnemen:
welke zintuigen spelen een rol bij de (bewuste en onbewuste) waarneming en beleving van o.r. en hoe kan een ontwerper daarmee werken?
Intuïtief waarnemen:
hoe kun je je in o.r. veilig, behaaglijk, en comfortabel voelen en hoe kan ik daaraan bijdragen?
Marktpartijen:
welke private partijen zijn bij het ontwerpen en realiseren van o.r. betrokken, welke eisen stellen zij en welke ontwerpaspecten zijn voor hen belangrijk op welk moment?
Overheden:
welke publieke partijen zijn bij het ontwerpen en realiseren van o.r. betrokken, welke eisen stellen zij en welke ontwerpaspecten zijn voor hen belangrijk op welk moment?
Literatuurstudie:
welke literatuur op het gebied van het ontwerpen van o.r. is beschikbaar en hoe krijg ik daar toegang toe?
Projectenanalyse:
welke projecten zijn er in Nederland en daarbuiten (niet) gerealiseerd en wat kan ik daarvan leren o.a. op het gebied van de belevings- en ontwerpaspecten?
Verbeelding:
hoe visualiseren en verbeelden andere ontwerpers en denkers “ondergrondse ruimten”, wat kan ik daarvan leren en inspireren?
Het ontwerpen van ondergrondse ruimten: de structuur van het programma: niveau 1 niveau 2
niveau 3 (deelplannen)
niveau 4 (aspecten)
AANBOD
omgeving/ context
stedenbouw/ lanschap
ruimtelijke kwaliteit stedelijke typologieën ondergronds/ bovengronds openbaar/privé efficiënt/duurzaam ruimtegebruik
milieu
duurzaam bouwen ecologie archeologie passieve/actieve energie hydrologie
afval (uitgegraven grond) ruimte en schil
VRAAG
architectuur van o.r.
ruimtelijke kwaliteit karakteristiek compenseren van gebreken daglicht en uitzicht volume /schaal/maat relatie met maaiveld
beweging door o.r.
toegankelijkheid oriëntatie verblijfstijd routing installaties
maken van o.r.
eisen/wet bouwtechniek uitvoeringstechniek
mens/gebruiker
waarnemen intuïtief waarnemen
zintuigen veilig voelen behaaglijk voelen
Proces
marktpartijen
privaatrecht financiën exploitatie/beheer
overheden
wet- en regelgeving procedures
planvorming COMMUNICATIE
ervaring
visie
literatuurstudie
………. ………. ……….
projectanalyse
25-50 projecten
verbeelding (caleidoscoop)
film- en theaterwereld beeldende kunsten ‘verhalende’ kunsten virtual reality filosofie
2.2 DEELPROJECTPLANNEN
2.2
DEELPROJECTPLANNEN
Doel, werkwijze en eindproducten In dit hoofdstuk worden uit de (deel)projectplannen die gedeelten weergegeven die inzicht bieden in de doelstelling, de werkwijze (plan van aanpak) en de voorgestelde (eind) producten. Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd: A: bevat de doelstellingen en de verwachtingen zoals geformuleerd in het basisprojectplan; B: bevat de doelstellingen, plannen van aanpak en geformuleerde producten zoals geformuleerd in de deelprojectplannen;
A Doelstelling en verwachtte eindresultaten van de deelprojecten (uit Basis Project Plan O 100) O 101
Omgeving – stedenbouw en landschap
Doel: Het deelproject O 101 Omgeving – stedenbouw en landschap gaat in op de relatie van ondergrondse ruimten met en in de omgeving. Doel van dit deelproject is het inventariseren, onderzoeken en verbeelden van de ontwerpmethoden, -aspecten en –middelen van het in- en aanpassen van ondergrondse ruimten in de (Nederlandse) omgeving. Deze omgeving kan zowel een stedelijke als een landelijke omgeving zijn.
Het deelproject geeft inzicht in de problematiek en de complexiteit van het inpassen van ondergrondse ruimten in een omgeving en de mogelijke ontwerpoplossingen die daarvoor te genereren zijn. Verwachting: Theoretisch en praktisch inzicht in de (on-)mogelijkheden van het in- en aanpassen van ondergrondse ruimten in zijn ruimtelijke omgeving. Dit moet prikkelend en verbeeldend worden beschreven en gevisualiseerd. O 102
Architectuur
Doel: Het deelproject ‘architectuur’ gaat in op de ruimtelijke kwaliteit en de karakteristiek van ondergrondse ruimten. Doel van het deelproject is het inventariseren, onderzoeken en verbeelden van de architectonische aspecten van een ondergrondse ontwerpopgave. Het deelproject geeft inzicht in de problematiek en de complexiteit van het ontwerp van een ondergrondse ruimte en de ter beschikking staande ontwerpoplossingen. Belangrijke aspecten die aan de orde komen zijn: vorm, ruimte, structuur, ruimtelijkheid, organisatie, massa, verhouding, (visuele) relaties, schaal, daglicht en uitzicht, interieur, exterieur. Verwachting: Een sterk (ver)beeldend eindproduct, waar vanuit een theoretische onderbouwing inzicht wordt gegeven in de architectonische opgave van ondergrondse ruimten en de diverse ontwerpmiddelen die een ontwerper ter beschikking staan en waaruit de ontwerper oplossingen kan genereren. O 103
Beweging
Doel: Het deelproject ‘beweging’ gaat in op de dynamische kwaliteit van ondergrondse ruimte(n). Doel van dit project is het verkrijgen van inzicht in de ruimtelijke en functionele aspecten van het ‘bewegen’ van valide en invalide mensen en van goederen naar en door een ondergrondse ruimte. De ontwerpoplossingen en de beschikbare (technische) middelen worden hierbij in beeld gebracht. Belangrijke aspecten die aan de orde komen zijn: in- en uitgangen, toegankelijkheid, oriëntatie, onderscheid mensen / goederen, verblijfstijd, circulatie, routing middels architectonische middelen (assen, vormkracht, daglicht etc.) en andere middelen (grafisch, bewegwijzering), veiligheid, ontspanning. Verwachting: Inzicht in de architectonische, technische en andere middelen en ontwerpoplossingen die het bewegen door mogelijk, duidelijk en kwalitatief te maken. O 104
Techniek
Doel: Het deelproject ‘techniek’ gaat in op de karakteristiek van de verschillende technieken die beschikbaar zijn om ondergrondse ruimten te maken en wat de (ruimtelijke) consequenties daarvan zijn. Doel van het deelproject is inzicht te verschaffen in de karakteristiek van de diverse bouw-, afbouw- en uitvoeringstechnieken, en wat de ontwerpmogelijkheden en ontwerpmogelijkheden daarvan zijn. Het betreft alle voorkomende technieken die voor het maken van ondergrondse ruimten en hun ontwerpers relevant zijn, dus zowel de civiele bouwtechnieken als ook de installatie technieken. De ingenieursgeologische, en geo-hydrologische en de milieutechnische aspecten van ondergrondse ruimten worden in deze deelstudie nadrukkelijk meegenomen. Belangrijke aspecten die aan de orde komen zijn water (grondwater, geohydrologie), bodem (grondmechanica, uitgegraven –afval – grond), bouwfysica, (duurzame) bouw technieken, materiaalgebruik, damwanden, wandendak methode, vriesmethode, etc. Verwachting: Sterk verbeeldend inzicht in de diverse technieken, de karakteristiek van de mogelijkheden. De technieken worden helder en beknop beschreven en verbeeld in hand- en vuistregels c.q. ontwerprichtlijnen. O 105
Waarnemen
Doel: Het deelproject ‘waarnemen’ gaat in op de zintuiglijke waarneming. Doel van het deelproject is inzicht te krijgen in de specifieke rol van de zintuigen in ondergrondse ruimten in vergelijking met bovengrondse ruimten. Belangrijke
aspecten die aan de orde komen zijn licht, contrast, (interne) activiteit, kleur, klank, geur, materiaalgebruik, textuur, relatie met buiten en met binnen. Verwachting: Het op een verbeeldende wijze zichtbaar maken en inzicht verschaffen in de voor de ontwerpers van ondergrondse ruimten relevante effecten en consequenties van diverse zintuiglijke waarnemingen. O 106
Intuïtief waarnemen
Doel: Het deelproject ‘intuïtief waarnemen’ gaat in op de (onbewuste) beleving van ondergrondse ruimten. Doel van dit project is inzicht ver verwerven in de mogelijkheden en de middelen die een ontwerper ter beschikking staan ondergrondse ruimten te ontwerpen, zodanig dat ze veilig, prettig, comfortabel en behaaglijk zijn. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar (veilig, prettig, behaaglijk) voelen maar ook naar (veilig, prettig, behaaglijk) zijn. Verwachting: Instrumentarium (in tekst en beeld) met alle specifieke aspecten en middelen waarmee ondergrondse ruimten kunnen worden ontwerpen zodanig dat de gebruiker zich veilig, behaaglijk en comfortabel voelt. O 110
Literatuurstudie
Doel: Het deelproject ‘literatuurstudie’ inventariseert relevante literatuur. De literatuur wordt na een eerste selectieronde geordend aan de hand van thema’s en geanalyseerd. Hieruit volgt overzicht en inzicht in de beschikbare literatuur. De studie beperkt zich tot het Nederlandse en Engelse taalgebied.
O 120
Projectenanalyse
Doel: Het deelproject ‘projectenanalyse’ inventariseert voorbeelden van ondergrondse ruimten. Een aantal wordt na een eerste selectie uit een groot aantal voorbeelden beschreven en geïllustreerd. Het betreft karakteristieke voorbeelden die geselecteerd zijn op context, verschijningsvorm en functie. De naam van de deelstudie geeft aan dat hier spreke is van een analyse. In feite is er echter vooral sprake van het weergeven van een aantal voorbeelden die op een beeldende wijze worden weergegeven en beschreven. O 130
Verbeelding
Doel: Het deelproject ‘verbeelding’ gaat in op het visualiseren en verbeelden van ondergrondse ruimten. Doel van dit project is een verkenning van de verbeeldingskracht van ondergrondse ruimten. Hierbij worden de inspiraties verkend uit vele vakgebieden die niet direct met ondergrondse ruimten te maken hebben zoals de film- en theaterwereld, de beeldende kunsten, virtual reality, de literatuur, de reclamewereld, de sociale wetenschappen, de filosofie, de volkscultuur, de new-age, de ruimtevaart, defensie en de (kunst) geschiedenis. Verwachting: Een caleidoscoop en kakofonie aan mogelijkheden, inspirerende gedachten en ideeën om ondergrondse ruimten te ontwerpen en te verbeelden.
B Doel, aanpak, product zoals geformuleerd in de deelprojectplannen In dit hoofdstuk zijn die gedeelten uit de deelprojectplannen overgenomen die de (hoofd)doelstelling, werkwijze (plan van aanpak) en producten, zoals aangeboden, beschrijven.
O 101
Stedenbouw
Hoofddoelstelling x Het geven van een beeldend kader waarbinnen de ondergrondse ruimte in zijn omgeving kan worden ingepast alsmede het inzichtelijk maken van de toegevoegde ruimtelijke en functionele kwaliteit als resultaat van het toepassen van ondergrondse ruimte. Doelstellingen x Het inzichtelijk maken van de verschillen tussen incidenteel, op ad-hoc basis toegepast, en structureel, vanuit de visie op de omgeving, toegepast ondergronds ruimtegebruik. x Het geven van een referentiekader en stellingnamen/hypothesen vanuit de omgeving voor ondergronds ruimtegebruik. Een overzicht zal worden gegeven van grootschalige ondergrondse projecten aan de hand van de Projectanalyse O120 en eigen kennis over dit onderwerp. x Inzicht geven in de problematiek en de complexiteit van het inpassen van ondergrondse ruimten in de omgeving. Dit zal resulteren in een overzicht van grootschalig ondergronds ruimtegebruik in contexttypologieën. x Het aanreiken van mogelijke ontwerpoplossingen voor verschillende omgevingstypen. Deze activiteit resulteert in een beeldend overzicht van toepassingstypologieën. x Het verbeelden van de ruimtelijke en functionele kwaliteit die ontstaat in de omgeving door toepassen van ondergronds ruimtegebruik. Aan de hand van ontwerpoverwegingen en illustraties worden voorbeelden gegeven. De omgeving kan zowel een stedelijke omgeving als een buitengebied zijn, waarbij vele soorten gebieden worden onderscheiden. Te denken valt onder meer aan historische en niet historische binnen stedelijke gebieden, laatnegentiende Eeuwse uitbreidingswijken voor-en naoorlogse uitbreidingswijken, nieuwbouwlocaties zoals de Vinex locaties, bestaande en nieuwe bedrijventerreinen, (ring)wegen, spoorlijnen, parken, agrarisch gebied, natuurgebieden etc. Korte beschrijving van de inhoud en uitvoering van het project Beschrijving Ontwerpenderwijs worden stedenbouwkundige en landschappelijke aspecten van met name het grootschalig ondergronds ruimtegebruik onderzocht. De benadering is inventariserend, stellingnemend en beeldvormend. In een iteratief proces komen de volgende stappen aan de orde: A. Wat betekent de ondergrondse ruimte? In deze verkennende en oriënterend deel van het verzoek wordt vanuit de literatuur en voorbeeldprojecten een beeld gegeven van de ondergrondse ruimte in zijn stedelijk/landschappelijke context. 1. Wat zijn de beweegredenen geweest om ondergronds gaan? 2. Wat is de betekenis van de ondergrondse ruimte zelf in de omgeving? 3. Wat is/zijn de karakteristieken van de ondergrondse ruimte? 4. Wat is het verschil tussen boven- en ondergronds? 5. Op welke wijze wordt het ondergronds gaan beeldend gemaakt? 6. Welke functies heeft men ondergronds toegepast? 7. Op welke wijze is de ondergrondse ruimte ruimtelijk en functioneel georganiseerd? Aangeven: 1. Analyse van een aantal voorbeelden die vooral stedenbouwkundige, landschappelijke en culturele betekenis hebben zoals bijv. het ontwerp voor bedrijventerrein Heerlen/Aken. 2. Aangeven aantal voorbeelden uit het verleden die nog steeds een stedenbouwkundige betekenis hebben: zoals de meerdaagse infrastructuur in diverse steden. 3. Referenties naar verbeeldingen (Thunderbirds, Batman forever, Roald Dahl etc) Output: een document, met voorbeelden, overwegingen, ideeën en schetsen. B.
Welke sfeer en beeld levert de ondergrondse ruimte op?
In dit beschrijvend en verdiepend deel wordt onderzocht wat de mogelijkheden en beperkingen zijn van het ondergronds bouwen in Nederland. Centrale vraag hierin is wat de ruimtelijke en functionele mogelijkheden in de verschillende landschapstypen zijn en in welke mate het landschapstype van invloed is op ondergronds bouwen. 1. 2.
Welke landschapstypen kunnen worden onderscheiden? Wat zijn de specifieke eigenschappen van deze typen?
3. 4. 5.
Welke structurerende elementen kunnen in deze landschapstypen worden onderscheiden? Welke mogelijkheden en beperkingen biedt het ondergronds bouwen in de verschillende landschapstypen? Welke randvoorwaarden moeten gesteld worden aan de ondergrondse ruimte vanuit het landschap?
Aangeven: 1. Schematisch aangeven van landschapstypen aan de hand van dwarsdoorsneden Nederland. Aangeven landschappelijke eenheden (bijvoorbeeld stedelijke gebieden, bedrijventerreinen, polders, natuurgebieden e.d.) 2. Eigenschappen in schema’s, bodem, onderwaterstromen, type landschap: stad, weide, bos, water. Verticale principe doorsneden: vlak, heuvelachtig e.d. 3. Bijvoorbeeld opbouw boven- en ondergronds in bepaalde richtingen 4. Mogelijkheden en beperkingen voor bebouwing bezien vanuit de schaarste en landschappelijke kwaliteiten/kwetsbaarheden 5. Kwaliteitsuitgangspunt en compensatie Output: een document met uitwerkingen, schetsen C.
Hoe laten de mogelijkheden zich vertalen in bepaalde typologieën en basisconcepten voor de ondergrondse ruimte?
Aangeven: 1. In dit illustratieve deel worden toepassingstypologieën voor stad en landschap aangegeven; x stapeling van dezelfde functies x stapeling van een mix van functies x lijninfrastructuur x gelaagdheid van de stad, stadsvloeren x tegenstellingen ondergrond en bovengrond x ordening ondergrond Output: overzicht mogelijke typologieën D. Op welke wijze kan ondergronds bouwen in Nederland worden toegepast? Aangeven: 1. Selectie van enkele stedelijke en landschappelijke gebieden, representatief voor Nederland 2. Ontwerpenonderwijs aangeven van ontwikkelingsmogelijkheden van de ondergrond en confrontatie met programmatische gegevenheden 3. Ontwerp van een structureel kader (functioneel/stedenbouwkundige dragers) voor de ontwikkeling van de ondergrond en het (meerlaagse) maaiveld 4. Aanzet tot definitie van het stedenbouwkundig vocabulaire voor de ondergrondse ruimte 5. Het illustreren van de voorgestane kwaliteiten 6. Het inzicht geven in begrippen als privé en openbaar, open en gesloten, binnen en buiten, boven en beneden etc. 7. Aangeven van mogelijke stedenbouwkundige afspraken ruimtelijke functionele invulling en realisering van stedenbouwkundige kwaliteit Output: schetsen, tekeningen, doorsneden, relatie schema's E. Ontwerpoverwegingen Aangeven: Vanuit de theorie en de aangegeven mogelijkheden wordt aangegeven wat de ontwerpuitgangspunten aandachtspunten en actuele onderwerpen kunnen zijn voor ondergronds bouwen Het gaat hier niet om het maken van voorschriften of het aangeven van rondvoorwaarden, maar om op prikkelende wijze een en ander te vertalen in: x aandachtpunten, x suggesties x ideeën Output: Denken over vorm waarin dit wordt gegoten: boekwerk, kaartenbak, checklist etc. O 102
Architectuur:
Doelstelling en eindresultaat van het project De doelstelling is het inventariseren, onderzieken en verbeelden van: de architectonische aspecten van een ondergrondse ruimte; de ter beschikking staande ontwerpmiddelen en –oplossingen; relaties beneden- en bovenwereld. Aangezien bovengronds bouwen eenvoudiger is, zal er bij ondergronds bouwen sprake zijn van een bijzondere situatie wardoor het noodzakelijk wordt het maaiveld boven de gebruiksruimten te leggen. Ondergronds bouwen kan niet losgezien worden van de aard en inrichting van het eigelijke maaiveld. Het ondergrondse programma kan gelezen worden als een nauwkeurige afspiegeling van de dwingende beperkingen van de bovengrond. Geprobeerd zal worden ook deze principes expliciet in beeld te brengen. In deze principes zit besloten dat de bovenwereld en het ondergrondse gebouw of functie elkaar op een of andere manier niet verdragen. De motivatie voor ondergronds bouwen is daardoor vaak negatief: een onvrijwillige ballingschap of een noodgedwongen dienstbaarheid aan een te beschermen of aan een al te agressieve bovenwereld.
Vooroordelen Een bijkomende doelstelling van deze studie is de hierdoor veroorzaakte vooroordelen te onderzoeken en waar nodig te ontzenuwen of wellicht in speciale gevallen juist uit te vergroten. Het idee daarachter is dat potenties van ondergronds bouwen beter zichtbaar worden door een onbevooroordeelde blik en soms ook door het experimenteel extrapoleren van kenmerkende eigenschappen. Aspecten Aspecten die aan de orde komen zijn: vorm, ruimte, structuur, ruimtelijkheid, organisatie, massa, verhouding, (visuele)-relaties, schaal, daglicht, uitzicht, interieur en exterieur. Gericht op Nederlandse situaties en ontwerpers Het deelproject is in zijn algemeenheid gericht op een Nederlandse ontwerper in een Nederlandse situatie. Tussentijds beschikbaar komende informatie dient ook als input/discussiestuk voor de andere deelprojecten. Het resulteert in een verbeeldende eindrapportage die gebruikt zal worden voor een handdoek met voorbeelden, overwegingen en ontwerpoplossingen dat uitgewerkt zal worden in deelproject O 150 (presentatie). Korte beschrijving van de inhoud van de projecten Beschrijving Het deelproject bestaat uit drie delen: 1. inventarisatie 2. onderzoek 3. verbeeldend eindproduct 1. Inventarisatie: Er wordt aanvullend literatuuronderzoek gedaan naar ondergrondse ruimten en literatuur of projecten die raakvlakken hebben met aspecten van ondergrondse ruimte. Aanvullend is dit op de al verrichte deelprojecten 0 110 literatuuronderzoek en 0 120 projectanalyse. Tevens wordt o.a. d.m.v. overleg met andere deelprojecten die een overlap hebben, het gebied afgebakend waar binnen het onderzoek gaat plaats vinden. Met behulp van o.a. typologieën wordt er een selectie gemaakt t.b.v. het onderzoek in het tweede deel. Daaraan gekoppeld vindt een toetsing plaats van de in het projectplan vermelde onderzoeksvragen met betrekking tot relevantie en volledigheid waarna een eventuele aanpassing en/of uitbreiding plaats vindt. Hierbij wordt, zover nodig, een aantal deskundigen betrokken om dit vanuit hun specialisatie te becommentariëren en/of suggesties te doen. Te onderzoeken projecten zijn onder meer: Batman gotham city filmsets, Spookhuis Eurodisney, landart, uitgegraven sleuf die een klif oversteekt, grafkelders Egypte; piramide interieur, Kormeling: uitgegraven toren, Parijs Centre acoustique bij centre pompidou, anchorage brooklin bridge New York, pantheon Rome ondergronds leggen, raketsilo’s Amerika.
OMA projecten: Japanse woningen; dak gelijk met de grond leggen, Bordeaux; onderste verdieping, Jussieu; ondergronds gedeelte, Euralille doorsnede, Espace pianesien. Uit te werken modellen: ultieme fake onderwereld. 2. Onderzoek: Eerste onderzoeksdeel: de selectie uit het eerste deel, inventarisatie, wordt door middel van de onderstaande vragen onderzocht. De definitieve versie van deze onderzoeksvragen wordt tijdens de inventarisatie bepaald. Hierna volgt een analyse en terugkoppeling waarbij de tussen resultaten/rapportage onder andere getoetst worden met behulp van internenexterne deskundigen. Deze tussen resultaten dienen ook voor een dialoog met de andere deelprojecten. Tweede onderzoeksdeel: gericht op uitbreiding van het eerste onderzoeksdeel, onderzoeken van hiaten daarin en aanvullen met onderzoek op het gebied van accentpunten en specifieke aspecten. Het onderzoek wordt afgesloten met een analyse en terugkoppeling, gevolgd door het maken van een selectie voor het derde deel van het project: de verbeeldende eindrapportage. De onderzoeksvragen zijn verdeeld in twee groepen: A: Functies: karakteristiek van ondergrondse ruimte en de relatie met de functie welke rol speelt de lengte van het verblijf in een ondergrondse ruimte? welke vrijheden heb je ondergronds ten opzichte van boven de grond? welke bestaande bovengrondse gebouwen kunnen zonder wezenlijk verschil ondergronds zijn? welke functies maken geen gebruik van daglicht en uitzicht? B: Ruimtelijke eigenschappen B1: algemeen - welke ruimtelijke kwaliteiten zijn er wel of niet te realiseren? - wat is de betekenis van een ruimte met vooral een binnenkant - hoe kun je een ondergrondse ruimte uitbreiden - welke vrijheden heb je ondergronds ten opzichte van bovengronds? - welke voordelen heb je ondergronds ten opzichte van bovengronds? - welke bestaande bovengrondse gebouwen kunnen zonder wezenlijk verschil ondergronds zijn? - welke functies maken geen gebruik van daglicht en uitzicht? - welke programma’s maken gebruik van de verschillen tussen onder- en bovengronds? B2: relaties boven – beneden - hoe kun je de grootte en het volume van een ondergronds bouwwerk zichtbaar maken - welke relaties tussen het maaiveld en de bovengrondse ruimten kun je leggen? - hoe kun je een ondergrondse ruimte uitbreiden - welke vormen van toegangen zijn er mogelijk? B3: simulatie versus acceptatie - kan gebrek aan daglicht en uitzicht gecompenseerd en geïntegreerd worden en hoe - wat voor visies bestaan en op het gebied van ondergronds bouwen? - welke ondergrondse ruimten verbergen het ondergrondse karakter? - welke ondergrondse ruimten imiteren de bovenwereld? - welke bovengrondse ruimten imiteren ondergrondse ruimte? - welke benadrukken het ondergrondse karakter en ontwikkelen specifieke vormgeving? Derde deel: bestaat uit het inzichtelijk maken van de architectonische opgave en het aangeven welke ontwerpmogelijkheden, -onmogelijkheden en –middelen de ontwerper ter beschikking staan. Dit resulteert in een verbeeldende eindrapportage die gebruikt zal worden voor een handboek met voorbeelden, overwegingen en ontwerpoplossingen dat uitgewerkt zal worden in deelproject O 150 (presentatie). Gedurende deze fase worden een aantal deskundigen betrokken om de resultaten kritisch te bekijken. Naast het overleg met de andere deelprojecten zal met name hierbij O 140 proces betrokken worden om de relatie met het proces van het tot stand komen van ondergrondse ruimten aan te geven. O 103
Beweging
Doelstelling en eindresultaat van het project. Doelstelling: Het onderzoek zal antwoord trachten te geven op de vraag welke basis(omgeving) kwaliteiten aanwezig moeten zijn om het ‘zich verplaatsen” (van mensen) of “het verplaatsen” (van goederen) in ondergrondse ruimten goed te
laten verlopen. Centraal in het onderzoek staat de vraag welke basis (omgeving) kwaliteiten aanwezig moeten zijn opdat de bezoekers/gebruikers van de ondergrondse ruimte zowel vat hebben op hun eigen situatie als ook een omgeving aantreffen die prikkelend is. De doelgroep zullen ontwerpers zijn die op zoek zijn naar deze “wetmatigheden” Korte beschrijving van de inhoud van het project. Beschrijving: Op basis van de binnen de TU Delft aanwezige kennis, aangevuld met een analyse van bestaande voor het onderwerp relevante ondergrondse bouwwerken, zullen de volgende vragen worden beantwoord: a)
Aan welke afmetingen en patronen moeten ondergrondse (horizontale en verticale) routen voldoen, om verplaatsing van mensen en goederen, in relatie tot aangrenzende functies (programma-onderdelen), optimaal te laten verlopen?
b)
Hoe vinden mensen (gezond0 of gebrekkig, mannen, vrouwen, kinderen), comfortabel, zelfstandig veilig hun weg in de ondergrondse wereld?
c)
Door het ontbreken van vertrouwde elementen uit de bovengrondse wereld (b.v. de ervaring van het wisselende daglicht en van een omgeving die een mengeling is van oude en nieuwe elementen) kan in de ondergrondse wereld een informatie-armoede ontstaan, de omgeving wordt als saai ervaren. Hoe kan deze informatie-armoede worden gecompenseerd, zonder te vervallen in het maken van aftreksels van de bovengrondse wereld? Verdeling in deelstudies: Verplaatsingspatronen in ondergrondse publieke ruimten tekst: Boudewijn Bach……………………………………….. onderwerpen: - maatvoering van ruimten voor voetgangers en goederen - typologie van ondergrondse ontsluitingssystemen - intensiteit en patronen van verplaatsingen (bundels en knopen) voetgangersdichtheid en de locatie van herkomst- en bestemmingspunten in relatie tot (b.v. aangrenzende winkel-)activiteiten - aansluiting op het bovengrondse net resp. de stadsplattegrond Veiligheid in ondergrondse publieke ruimten Gebleken is, dat bij sociale veiligheid vele omgevingsfactoren in het geding zijn, die zowel bovengronds als ondergronds een stempel drukken op de verblijfskwaliteit. Angstgevoelens en daadwerkelijke kans op criminaliteit kunnen door het ontwerp, de aanwezige functies en het beheer worden verstrekt of gereduceerd. Mogelijke probleemfactoren zijn de afwezigheid van mensen, onvoldoende toegankelijkheid, te veel of te weinig vluchtwegen, onvoldoende zichtbaarheid, te weinig betrokkenheid, een onaantrekkelijke omgeving, aanwezigheid van potentiële daders, en aanwezigheid van potentiële doelwitten (personen, objecten). Mogelijke oplossingsrichtingen zijn een heldere aansluiting op bovengrondse routes, onderscheid in noodzakelijke en vermijdbare routes, mensen aantrekkende voorzieningen, adequate verlichting, heldere routing (in verband met ‘beheersbaarheid’ van de omgeving en persoonlijke controle), maatregelen ter vergroting van de ruimtelijkheid (transparantie, spiegels)etc. De bijdrage bestaat uit (onderwerpen): het bezoeken van enkele aansprekende voorbeeldprojecten ondergronds bouwen; analyse van plus- en minpunten uit het oogpunt van sociale veiligheid; presentatie van de bevindingen in de vorm van ontwerpmiddelen, geïllustreerd met praktijkvoorbeelden; de ontwerpmiddelen worden helder in beeld gebracht aan de hand van probleemoplossingsparen. Zowel de analyse als de ontwerpmiddelen worden ondersteund met kennis uit eerder onderzoek, onder meer vastgelegd in de Delfse checklist Sociaal Veilig Ontwerpen, onderdeel van het proefschrift Sociale Veiligheid en Gebouwde Omgeving (Van der Voordt en Van Wegen, 1991). Belevingen van de ondergrondse publieke ruimte: Er zijn twee tegengestelde fenomenen waar te nemen in de manier waarop mensen hun omgeving ervaren. Aan de ene kant de behoefte om in een chaotische omgeving ordenende elementen te vinden, aan de andere kant een informatiehonger die vraagt om een omgeving met prikkels. Enerzijds willen mensen hun omgeving cognitief begrijpen, anderzijds willen zij een rijkdom aan prikkels ervaren. Vanuit dit perspectief is er dan ook geen conflict tussen de opvatting van b.v. Lynch die de nadruk legt op de duidelijkheid van de gebouwde omgeving en andere die de wenselijkheid van complexiteit naar voren brengen. (Rapport en Kantoor). De visies sluiten elkaar niet uit maar zijn complementair. Op grote schaal is duidelijkheid nodig op kleine schaal complexiteit. Deze deelstudie zal enkel ondergrondse situaties op de boven geschetste aspecten onderzoeken.
O 120
Projectanalyse
Het doel van dit deelproject is het op handzame wijze beschikbaar stellen van kennis over ervaringen met ondergrondse ruimten in het algemeen en met belevingsaspecten in het bijzonder, geschikt voor de Nederlandse gebruiker. De resultaten worden verwerkt in een voorbeeldenboek ten behoeve van het gebruik bij de thematische benaderingen (2 t/m 7). Dit voorbeeldenboek is daarnaast tevens geschikt te maken voor zelfstandige publicatie. Gelet op het doel van deze studie zal het streven niet gericht (kunnen) zijn op een zo volledig mogelijk overzicht van allerhande ondergrondse projecten, maar zal de rapportage zich juist (moeten) beperken tot een overzichtelijk aantal projecten waarmee aan de hand van diverse thema’s optimaal inzicht in de potenties van ondergrondse ruimten van de Nederlandse situatie wordt gegeven.
De projectanalyse heeft meerdere functies, zij: x levert input voor de andere deelprojecten (thema’s 1 tot en met 7); x heeft een waarde als mogelijk zelfstandig te publiceren document; x heeft een waarde als onderdeel voor het eindrapport/-producten van het gehele project. 2.
Plan van aanpak
Wij stellen een werkwijze voor die uit 4 stappen bestaat. Stap 1: Welke voorbeelden? De eerste stap van het onderzoeksproces bestaat uit het inperken van de zoekruimte om geschikte projecten te kunnen selecteren. Aan de hand van eerste grove selectiecriteria wordt deze inperking gedaan. Bij de selectie wordt reeds zo goed mogelijk rekening gehouden met de fysieke, sociaal-maatschappelijke en bestuurlijke context van de Nederlandse situatie. Input van gegevens met betrekking tot voorbeeldprojecten geschiedt voornamelijk via het deelproject Literatuurstudie Ondergrondse Ruimten. De werkzaamheden van de eerste stap zijn: x het opstellen van grove selectiecriteria; x het opstellen van een groslijst met mogelijk relevante voorbeelden. Stap 2: Opstellen van selectiecriteria Voor de selectie van de voorbeelden wordt een aantal criteria geformuleerd. Deze criteria hebben betrekking op de inhoud (een breed overzicht van de typen projecten) en het proces. Daarnaast zullen meer pragmatische vereisten (zoals de beschikbaarheid en toegankelijkheid van de benodigde informatie) deel uitmaken van de criteria. De werkzaamheden van de tweede stap bestaan uit: x het opstellen van selectiecriteria (inzoomen op de selectiecriteria uit stap 1); x keuzes maken uit de groslijst van voorbeelden. Stap 3: Format voor beschrijvingen In stap 3 wordt een ‘format opgesteld voor de beschrijvingen in het voorbeeldenboek. Een helder format als leidraad voor de projectbeschrijving is onontbeerlijk. Dit format moet onder andere aandacht besteden aan: -
feitelijke informatie over de grootte, diepte, toegankelijkheid, de ruimtelijke vormgeving, de functionaliteit, de maatschappelijke context, etc.; degenen die bij de planvoorbereiding en realisatie betrokken zijn; het gebruik, het beheer, duurzaamheid, veiligheid, etc.; beleving: zoals reacties van gebruikers, weerstanden.
De activiteiten van deze stap bestaan uit: x het opstellen van een lijst met relevante aandachtspunten; x opstellen van het format.
Stap 4: Het voorbeeldenboek Stap 4 bestaat uit het daadwerkelijk maken van het voorbeeldenboek. Dit boek bevat de nodige illustraties (bijvoorbeeld foto’s). Beschrijvingen van de voorbeelden, geordend naar de ontwikkelingsfase waarin zij nu verkeren, vormen de ‘body’ van het voorbeeldenboek. Deze beschrijvingen zijn gebaseerd op documentatie uit de literatuurstudie, van lokale betrokkenen verkregen schriftelijke en mondelinge informatie. In het boek wordt de relatie tussen de voorbeeldprojecten en de thema’s herkenbaar aangegeven. Het boek wordt door middel van een index voor de gebruiker optimaal toegankelijk gemaakt. De werkzaamheden voor deze laatste stap bestaan uit: x het maken van teksten voor de gekozen voorbeelden; x het verzamelen van illustraties; x het maken van een index.
3.
Het product
Het eindproduct is een voorbeeldenboek voor de Nederlandse praktijk over ondergrondse ruimten als inspiratiebron met ‘do’s en don’ts’ voor velen. In het voorbeeldenboek komt aan de orde welke interessante projecten bestaan, waar goede voorbeelden aan voldoen, welke lessen geleerd kunnen worden en welke thema’s de kern van de projectanalyse vormen. Het voorbeeldenboek is bedoeld voor een zelfstandige publicatie. Voor de uitwerkingen van de deelprojecten (1 tot en met 7) heeft het materiaal van het voorbeeldenboek eveneens een belangrijke waarde. Het boek zal r 25 voorbeelden omvatten. Het voorbeeldenboek bevat: goede projecten. Van de voorbeelden worden, rekening houdend met de thema’s uit het project, met name de interessante en goed geslaagde aspecten naar voren gebracht. Dit betekent niet dat de dingen die mis zijn gegaan, onvermeld moeten blijven. Immers ook hieruit kan lering worden getrokken; zowel Nederlandse als buitenlandse voorbeelden. De buitenlands voorbeelden worden alleen vermeld als duidelijk is wat de toepasbaarheid of de waarde ervan is voor de Nederlandse situatie; projecten in verschillende fasen. In het voorbeeldenboek zijn dit afzonderlijke delen. Bijvoorbeeld: planvorming, recent uitgevoerde projecten en enige tijd geleden (bijvoorbeeld 10 jaar) gerealiseerde projecten. Resumerend bestaat het product uit: x een voorbeeldenboek, voorzien van illustraties, voor algemeen publiek en voor de werkgroepen van de andere deelprojecten (1 tot en met 7). De projectanalyse bruikbaar als onderdeel van de presentatie (eindrapport en eindproducten) van het project N 1000. O 104
Techniek
Doelstellingen en eindresultaat van het project. Doelstelling is van 0 104 Techniek is: 1.
Randvoorwaardenscheppend (tijdens eerste ontwerpstappen), doelstelling binnen fase 1. Ontwerpers inzicht geven in de rol die techniek speelt bij hun verkenning van de ontwerpvrijheden en – beperkingen. Deze doelstelling concentreert zich op de rol van de techniek als randvoorwaarde bij het ontwerpen. Deelresultaat van dit project is een rapport met een overzicht van die vrijheden en beperkingen, gericht op functie- en prestatie-eisen als (conform SBR-258): beeldverwachting (sub-rubrieken aan te leveren vanuit 0 102 Omgeving en 0 102 Architectuur); functionaliteit: ruimte, relaties, logistiek, veranderbaarheid/flexibiliteit, communicatie; veiligheid; comfort: thermisch comfort, luchtkwaliteit, visueel comfort, akoestisch comfort, trillingen; energie; duurzaamheid; interne voorwaarden (zoals onderhoud, beheer binnenklimaat, controle waterdichting). Dit rapport beoogt ook een doel binnen 0 100, namelijk het leveren van input voor andere deelonderzoeken bij de verkenning van de technieken die van invloed zijn op bijvoorbeeld ‘waarnemen’. Het rapport geeft een verbeeldend inzicht in de –voor ondergrondse ruimten-relevante technieken, zoveel mogelijk aan de hand van voorbeelden en beschikbare ontwerprichtlijnen.
1.
Behoeften inventariserend (tijdens eerste ontwerpstappen), doelstelling binnen fase 2. Een beeld te krijgen van de behoeften aan informatie bij ontwerpers (O 101 en O 102 over techniek. Deze informatie wordt gebruikt bij het afronden van fase 1 en het opstarten van fase 3.
3. Oplossingsgericht (tijdens uitwerking), doelstelling binnen fase 3. De uiteindelijke technische kwaliteit van een ondergrondse ruimte moet tegemoet komen aan de functionele eisen & wensen, die vooral zullen afhangen van de functie van de ondergrondse ruimte. Derde doelstelling van dit onderzoek is dan ook, informatie aan te dragen waarmee ontwerpers tot oplossingen/oplossingsrichtingen kunnen komen, als antwoord op de vragen waarmee zij tijdens het ontwerptraject worden geconfronteerd. Dit rapport gaat per functie- en prestatie-eis (genoemd onder punt 1) in op geotechnische, constructieve, bouwkundig, bouwfysische en installatietechnische aspecten. Het resultaat bestaat uit een rapport met een overzicht van technische oplossingen/ oplossingsrichtingen, zoveel mogelijk geformuleerd in kengetallen, vuistregels en ontwerprichtlijnen. O 105
Waarnemen
Doelstelling en eindresultaat van het project. Doel van het deelproject ‘waarnemen’ is het verkrijgen van inzicht in de sensorische en perceptieve aspecten van het verblijven van mensen in ondergrondse ruimten in vergelijking met bovengrondse ruimten teneinde hieruit aanbevelingen te kunnen destilleren voor de ontwerpers van ondergrondse ruimten. Belangrijke aspecten die aan de orde komen zijn de invloed op het waarnemen van afmetingen en vorm van ruimten, licht, contrast, activiteit, kleur, klank, geur, materiaalgebruik, textuur, geluid, trillingen (=sensorisch) en de relatie met buiten en met binnen etc (=perceptief). De aspecten worden daarbij integraal behandeld. Kernvragen die beantwoord worden hangen samen met eventuele strijdigheid van eisen en compensatie-effecten. Het resultaat zal op een verbeeldende wijze relevante effecten en consequenties van sensorische waarnemingen zichtbaar maken en inzicht verschaffen in de consequenties van verschillende maatregelen voor de ontwerpers van ondergrondse ruimten. Aan de hand van voorbeelden (cases) zal worden aangegeven wat beslist niet kan in ondergrondse ruimten en met welke aspecten absoluut rekening moet worden gehouden (do’s and don'ts). Overzichten, tabellen, ontwerprichtlijnen en uitgewerkte voorbeelden (cases) moeten de materie toegankelijk maken voor de ontwerpers van ondergrondse ruimten. Hierbij wordt onder andere gedacht aan ontwerprichtlijnen op basis van gebruiksfuncties van ondergrondse ruimte die worden toegelicht aan de hand van voorbeelden van reeds uitgevoerde projecten (zie O 120). Korte beschrijving van de inhoud van de projecten. Beschrijving Op basis van de in de deelprojecten O 110 en O 120 verzamelde informatie, de bij TNO Bouw en TM en de overige participanten (BTC- De Weger) aanwezige kennis, zonodig aangevuld met (beperkte) deskstudies en literatuuronderzoek, zal onder meer antwoord gegeven worden op de volgende kernvragen: x welke rol spelen de sensorische aspecten bij de waarneming en de beleving van ondergrondse ruimten? x wat is de invloed van de functietypen hierbij? x heeft de gebruiks (verblijfs) duur daarbij effect? x hoe moet worden omgegaan met het ontbreken van contact met buiten (compenseren)? x hoe belangrijk zijn dynamische impulsen die in de bovengrondse situaties veelvuldig aanwezig zijn en hoe moet daarmee bij de verschillende aspecten mee worden omgegaan? x wel effect heeft beslotenheid op de waarneming? x hoe moet de akoestische aspecten worden omgegaan in ondergrondse ruimten? x hebben we bij het betreden van ondergrondse ruimten te maken met psychologische barrières en hoe moet we daar mee omgaan. Hierbij zal vanuit de deelprojecten O 101 Omgeving, O 102 Architectuur, O 104 Techniek via de uitvoeringscommissie expliciet aangegeven moeten worden of er specifieke functietypen zijn waarvoor deze vragen beantwoord moeten worden. Immers het gebruik en de beleving van ruimtelijke entiteiten kunnen niet los van elkaar gezien worden. Het bepalen van de relevantie van de vraag voor de verschillende functietypen en aspecten is onderdeel van dit deelproject. Het project heeft een sterke relatie met het deelproject O 106 waarin de cognitieve en sociaalpsycho-logische aspecten aan de orde komen. Vooral in de openbaar toegankelijke ruimten zullen deze aspecten een belangrijke rol spelen.
Vanuit de deelprojecten O 101 en O 102 zal input aangeleverd moeten worden oer het gebruik van met name de verschillende openbare ondergrondse ruimten, de bereikbaarheid en toegankelijkheid. Onderverdeling in 2 Onderverdeling in onderdelen c.q werkgroepen Onderdeel 1: completeren overzicht kansrijke functietypen Aanvullen van functietypen en /of gemeenschappelijke verblijfsgebieden die op basis van het gebruik in aanmerking komen om ondergronds gehuisvest te worden. Dit aanvullen zal geschieden op basis van de informatie die beschikbaar is in de deelprojecten O 110 en O 120. Daarnaast zullen wij de onderzoekers van de deelprojecten O 101, O 102, O 104, O 130 en van de strategische studie interviewen met het oog op deze vraagstelling. De doelstelling is niet een compleet overzicht van functietypen te krijgen maar wel een algemeen overzicht van categorieën van functietypen. Onderdeel 2: Opstellen overzicht (-en) waarbij kennis inzake sensorische waarneming gekoppeld wordt aan de onder 1 verzamelde (categorieën van) functietypen. Op basis van de onder 1 verkregen informatie en de beschikbare kennis over sensorische en psychologische aspecten van het waarnemen zullen een of meer overzichten opgesteld worden waarin voor de geselecteerde functietypen aangegeven wordt welke aspecten relevant zijn, of er sprake is van dynamische processen en of de beschikbare kennis toereikend is om de ontwerper te kunnen ondersteunen. Voor de verschillende functietypen zal nagegaan worden in hoeverre eisen gekoppeld kunnen worden aan het gemiddelde gebruik of met afwijkend gebruik rekening moet worden gehouden (bandbreedte). Aspecten die onder andere aan de orde komen zijn: Licht: Visuele beleving, compensatie uitzicht, Arbo-wet Lucht:
Welke effecten zijn van belang in relatie tot het functioneren en de gezondheid van personen. Luchtkwaliteit. Ventilatie hoeveelheid/-voud. Moet bij de ventilatievoorziening extra rekening gehouden worden met radonemissie? Moet ingespeeld worden op het sickbuilding effect. CO2 productie. Effect van geur op performance. Luchtdruk, luchtsluizen etc.
Geluid:
Auditieve effecten in relatie tot functioneren en gezondheid van personen.
Thermisch comfort:
Tochtgevoeligheid, statisch of stabiel binnenklimaat.
Uit de overzichten moet blijken welke informatie generiek is en welke specifiek is voor bepaalde functietypen. Aangezien het deelproject een sterke relatie heeft met de deelprojecten O 101 (Omgeving), O 102 (Architectuur), O 103 (Beweging), O 104 (Techniek) en O 106 (intuïtief waarnemen) zal alvorens begonnen wordt met het uitdiepen van de overzichten een afstemming plaatsvinden met deze projecten. Uit deze afstemming die in de uitvoeringscommissie moet plaatsvinden met deze projecten. Uit deze afstemming die in de uitvoeringscommissie moet plaatsvinden volgen de prioriteiten van uitwerken. Onderdeel 3: Nader aspectgericht uitdiepen overzichten Vervolgens zullen de onder 2 opgestelde overzichten per aspect en op functietype verder uitgediept worden. Uit deze exercitie moet blijken of de beschikbare kennis toereikend is en waarvoor nader onderzoek nodig is. Per functietype zal ook ingegaan worden op de relevantie van de verschillende aspecten voor de in O 100 onderscheiden diepteniveaus. Het resultaat van dit onderdeel zal bestaan uit meer gedetailleerd ingevulde overzichten als opgezet in onderdeel 2. Aan het einde van onderdeel 3 zal wederom, middels de uitvoeringscommissie, een afstemming plaatsvinden met de deelprojecten O 101 (Omgeving), O 102 (Architectuur), O 103 (Beweging), O 104 (Techniek) en O 106 (Intuïtief waarnemen). Onderdeel 4: integratie aspecten en ontwerprichtlijnen In onderdeel 4 komt de wisselwerking, strijdigheid en compensatiemogelijkheden van de in het geding zijnde aspecten voor de verschillende functietypen aan de orde. In de onder 3 opgestelde overzichten zal op een eenduidige manier aangegeven worden of er sprake is van interactie tussen de verschillende aspecten en wat het karakter is van de interactie. Aan de hand van voorbeelden zullen deze interacties toegelicht worden voor de ontwerper opdat hij weet hoe met waarnemen in ondergrondse ruimten van verschillende aard in deze situaties moet worden omgegaan. Deze handreiking kunnen bestaan uit aanbevelingen, richtlijnen en waarschuwingen wat wel en wat zeker niet kan in
bepaalde situaties (do’s en don’ts), attenderingen op aspecten die voor bepaalde situaties verder uitgewerkt moeten worden cq. aandacht van een expert vragen. Deze toelichtingen en handreikingen zullen zoveel mogelijk gevisualiseerd worden om de ontwerpconsequenties voor bepaalde typen ondergrondse ruimten zo expliciet mogelijk te verbeelden. De wijze waarop de resultaten van deelproject O 120 Projectanalyse beschikbaar komen zal daarbij zoveel mogelijk gevolgd worden. Het resultaat van deelproject O 105 zal in de vorm van een zelfstandig deelrapport gepresenteerd worden. Het voor de integrale eindrapportage (handboek) bedoelde materiaal zal in digitale vorm volgens een nader overeen te komen format worden aangeleverd. O 106
Intuïtief waarnemen
Doelstelling en eindresultaat van het project. Doel/Eindresultaat: Het doel van het project is te komen tot een samenhangend geheel van praktische richtlijnen die gebruikt kunnen worden bij het ontwerpen van een gebouw. Op grond van principes ontleend aan cognitieve psychologie en sociale psychologie wordt een werkmodel opgesteld, aan de hand waarvan de consequenties voor het ontwerpen van ondergrondse ruimten aangegeven kan worden. Het eindproduct zal een rapport zijn met oplossingsrichtingen voor ontwerpers. Korte beschrijving van de inhoud van de projecten. Algemeen beschrijving: Op basis van de Literatuurstudie O 110 en de Projectanalyse O 120 en de reeds bestaande kennis bij TNO-TM wordt een werkmodel opgesteld en worden een aantal aspecten geformuleerd die van belang zijn in de complexe interactie tussen de ontwerptechnische factoren, sensorische factoren end en de genoemde psychologische factoren. De basis van het model is de interface tussen gebruiker en gebouw. Uitgangspunt is dat de beleving van het gebouw niet alleen bepaald wordt door de fysische kenmerken van het gebouw maar ook door cognities en emoties van de gebruiker. Deze worden bepaald enerzijds door de eigenschappen van de gebruiker en anderzijds door de functionele kenmerken van het gebouw en een aantal psychosociale factoren (zie paragraaf 3.1). Met behulp van een dergelijk model kunnen een aantal eerder gevonden aspecten in kaart worden gebracht, en toegankelijk gemaakt worden. Hierbij wordt gedacht aan de volgende onderwerpen: “Self-explaining environments”, hoe ontwerp je ruimten, gangen en pleinen, zodat mensen van nature de indruk hebben dat zij weten waar zij zijn en waar zij naar toe moeten. Gevoel van controle is de belangrijkste factor in het voorkomen van negatieve stressreacties. Welke aspecten van een gebouw faciliteren dergelijke gevoelens? Enerzijds hebben mensen behoefte aan privacy en beslotenheid, anderzijds kunnen mensen het gevoel krijgen opgesloten of geïsoleerd te zijn van de rest van de wereld. Er moet dus alles aan gedaan worden om mensen contact te laten houden met de buitenwereld opdat mensen zich bij het gebruik van het gebouw “veilig voelen”. Hoe kan een gebouw, cq. ruimte mensen een gevoel van veiligheid en geborgenheid geven? Ook de multifunctionaliteit van een gebouw of complex van gebouwen kan de waarneming beïnvloeden. Het aantal doelen (één of meerdere) waarvoor ondergrondse gebouwen of complexen dienen kan wellicht de perceptie en intuïtieve oriëntatie beïnvloeden. Het project heeft een sterke relatie met O 105 Waarnemen, waarin de sensorische en perceptieve aspecten van de beleving worden behandeld, terwijl in het huidige project de nadruk ligt op cognitieve en sociaalpsychologische aspecten. In het huidige project wordt met name aandacht besteed aan de beleving van openbare ruimten. 0 110
Literatuurstudie
Het doel van dit deelproject is het samenstellen van een handzaam en praktisch overzicht, dat geschikt is voor de Nederlandse gebruiker. Het eindresultaat van dit deelproject is een rapport dat het gevraagde literatuuroverzicht bevat. Het bedoelde rapport krijgt een index. Deze literatuurstudie heeft meerdere functies, zij: x levert input voor het deelproject ‘Projectanalyse’; x levert input voor de andere deelprojecten (thema’s 1 tot en met 7); x heeft een waarde als mogelijk zelfstandig te publiceren document;
x
heeft een als onderdeel voor het eindrapport/-producten van het gehele project.
2
Plan van aanpak
Wij stellen een werkwijze voor die uit 5 stappen bestaat. Stap 1: Afbakening literatuurstudie. De eerste stap van het onderzoeksproces bestaat uit het scherp formuleren van de probleemstelling voor de literatuurstudie. Het goed doordacht formuleren hiervan bij de aanvang van het onderzoek is noodzakelijk voor een efficiënt onderzoeksproces. Bij deze afbakening gaat het om het identificeren van relevante thema’s voor de literatuurstudie. De thema’s uit het projectplan N 1000 krijgen hierin uiteraard in ieder geval een plaats. Het is immers denkbaar dat er naast de 7 reeds geformuleerde thema’s nog andere aspecten aandacht behoeven. Bovendien overlappen de thema’s zoals beschreven in de Startnotitie Workshop Ondergrondse Ruimten elkaar soms enigszins en zijn zij niet gelijksoortig. In de literatuurstudie wordt om praktische redenen en uit kostenoverwegingen, gebruik gemaakt van de relevante literatuur in de Nederlandse en Engelse taal. Alleen indien mogelijk en mits relevant vullen wij dit aan met anderstalige bronnen. Concreet komen de volgende activiteiten aan de orde: x beschrijven van de doelgroep; x keuze uit en omschrijven van relevante functies (wonen/werken/recreatie/vervoer/opslag/etc.); x keuze uit en afbakening van soorten ondergronds bouwen: (opslagruimte/stations/buizennetwerk/tunnels/half-ondergronds, etc.); x nadere definiëring van de 7 geformuleerde thema’s, eventueel aanvullen met andere thema's. Stap 2: Globale literatuurverkenning gericht op afbakening van de thema’s. In stap 2 van de literatuurstudie vindt een nader verkenning plaats van de beleving en de ruimtelijke kwaliteit van ondergrondse ruimten. Globaal, op hoofdlijnen, geven wij aan hoe de relaties tussen de bovengenoemde thema’s zijn en hoe zij zich verhouden tot het ondergronds bouwen. De thema's worden geordend in een relatieschema, dat met name rekening houdt met de grote verschillen in importantie en omvang van de thema's 1 tot en met 7 uit het Projectplan. Door middel van een precieze beschrijving van de thema's vindt de noodzakelijke inhoudelijke afbakening ervan plaats, gericht op de praktijk van het maken van ondergrondse ruimten in de Nederlandse situatie. Dit is nodig opdat de literatuurverkenning relevante en toegespitste informatie oplevert. Dit eerste zoeken is in deze fase nog niet gericht op hoofdlijnen: het levert meer een net op met grote mazen (flarden literatuur). De activiteiten bestaan uit: x het beschouwen van de bij de drie partijen aanwezige documenten aan de hand van de thema’s; x een aanvullende literatuurscan; x een preciezere definiëring van de thema’s. Stap 3: Gerichte literatuurverkenning. Na de selectie en afbakening van de relevante thema’s in stap 2, zullen wij vervolgens in stap 3 in de literatuur zoeken, en van relevante passages informatie overnemen. In de eerste plaats worden relevante teksten samengevat. Dit samenvatten heeft twee functies. Deze samenvattingen komen beschikbaar voor de opdrachtgever en worden in 7 themaboekjes gebundeld, zodat men van deze tamelijk ‘pure’ informatie gebruik kan maken. Een andere functie is voor het werkproces zelf: namelijk het vervaardigen van beschrijvingen van bepaalde thema’s. Ten tweede geven wij beschouwingen of analyses per thema. Eventuele verschillende opvattingen over eer thema worden beschreven, bovendien zullen wij locatie- en context-gebonden informatie opnemen. Deze teksten bevatten vele literatuur-verwijzingen, zodat het terugvinden van de originele bronnen eenvoudig is. De teksten worden waar dat verduidelijkend werkt, aangevuld met illustraties. Deze beschrijvingen maken deel uit van de eindrapportage. De activiteiten in stap 3 kunnen als volgt kort worden samen gevat: x als gevolg van stap 2 worden keuzes gemaakt en hoofdlijnen vastgesteld; x hierna zullen wij zoeken naar relevante literatuur;
x x
het maken van samenvattingen aan de hand van ‘trefwoordenlijst’ uit stap 1; maken van een aanzet van de analyse.
Stap 4: Gesprekken met prominenten. Op het moment dat de literatuurverkenning in een wat verder stadium is, lijkt het raadzaam om meet een aantal ‘prominenten’ te spreken. Indien sterk tegenstrijdige opvattingen uit de literatuur naar voren zijn gekomen, kunnen deze met de prominenten worden besproken. De resultaten van de gesprekken kunnen aanleiding geven om aanvullende literatuur te verkennen. Deze stap komt neer op het: x Identificeren van vragen/onduidelijkheden die bij de literatuurstudie zijn blijven liggen; x opstellen van een lijst met prominenten die kunnen helpen de vragen te beantwoorden en onduidelijkheden op te lossen; x het voeren van gesprekken; x het trekken van conclusies ten aanzien van benodigde aanvullende literatuurstudie. Stap 5: Voltooien literatuuranalyse en rapportage. Door middel van een analyse van de informatie uit de literatuur en de gesprekken wordt inzicht geboden in de thematiek van (duurzame) ondergrondse ruimten. De rapportage bevat deze analyse, een index en een literatuurlijst. Deze rapportage is gericht op algemeen gebruik door de geïnteresseerde (opdrachtgevers, ontwerpers, bouwers, gebruikers/ consumenten, beheerders, regelgevers, etc.) Daarnaast worden voor de thema’s 1 tot en met 7 specifieke, op dat thema toegesneden, literatuurlijsten gemaakt. Dit zal, naast de hoofdrapportage, 7 aparte werkdocumenten worden. Stap 5 behelst: x het maken van een index; x het opvullen van de gaten; x het afronden van de rapportages. 3.
Het product
De eindrapportage is geschikt voor gebruik door algemeen geïnteresseerd publiek en kan zelfstandig worden gepubliceerd. In vijftigvoud wordt geleverd een sobere rapportage (zwart-wit fotokopieën). Resumerend bestaat het product uit: x een eindrapportage bruikbaar voor een algemeen publiek en de werkgroepen van de andere deelprojecten (thema’s 1 tot en met 8); x 7 documenten met een overzicht van relevante literatuur per thema (1 tot en met 7) voor de betreffende werkgroepen. Uiteraard is de literatuurstudie bruikbaar als onderdeel van het eindrapport en eindproducten van het project N 1000. O 130
Verbeelding
Doelstelling en eindresultaat van het project Onderzoeksvragen Het project Verbeelding kan geformuleerd worden door middel van vier deelprojecten, waarbij zowel in het verleden, het heden, als in de toekomst wordt gekeken. De contouren van de omgeving van ondergronds ruimtegebruik en de inspirerende raakvlakken voor de ontwerper staan hierbij.
De volgende hoofdvraagstelling staat hierbij centraal: A.1. A.3.
- Op welke wijze kan de ontwerper leren van verbeelding van ondergrondse ruimte uit het verleden? - Op welke wijze kan de ontwerper leren van ontwikkelde visies over verbeelding van ondergrondse
A.2. A.4.
ruimte voor de toekomst? - Welke visualisatietechnieken zijn momenteel voor de ontwerper beschikbaar voor de verbeelding van ondergrondse ruimte? - Welke inspiratie kan de ontwerper genereren uit andere vakgebieden voor de verbeelding van ondergrondse ruimte?
2.3 INHOUDSOPGAVEN (DEELPROJECTPLANNEN)
2.3
INHOUDSOPGAVEN
O 100
Ondergrondse ruimten
O 101
Omgeving: stedenbouw en landschap
O 102
Architectuur
O 103
Beweging
O 120
Projectanalyse
1. 2. 3.
O 101 Stedenbouw
INHOUD A.
Missie:
B.
Inleiding Doelstelling Drieluik
Luik 1 Afdaling
1.
Ondergronds bouwen en omgeving
2.
Ontwikkeling van de stad
3.
Analyse van ondergrondse projecten. 3.1 1-dimensionale oplossing 3.2 2-dimensionale oplossing 3.3 Conclusie
4.
Omgeving, maaiveld en openbare ruimte 4.1 Omgeving 4.2 Maaiveld 4.3 Openbare ruimte
Rotterdam 3.1 Gotham 3.2 Sandwich 4.
Verkeersknooppunt: ruit Rotterdam
EPILOOG: Voorlopige conclusie Manifest
INTERMEZZO 3D STAD C.
BIJLAGEN: Technisch commentaar Enkele begrippen Verwijzingen Literatuurlijst
Luik 2 Exploratie 1. Proefopstelling 2.
Ordening 2.1 Piranesi 2.2 Sandwich 2.3 Gotham 2.4 Mijnstad 2.5 Vally
3.
Thema’s 3.1 Klimaat 3.2 Kringloop 3.3 Verkeer en transport 3.4 Veiligheid 3.5 Techniek 3.6 Fasering, Uitgifte en Ontwikkeling
INTERMEZZO IDYLLE
O 102
Architectuur
INHOUD A. D.
Luik 3 Rondleiding 1. Ontwerpstudie voor 3D bouwen 2.
Historische binnenstad: Amsterdam 2.1 Gotham 2.2 Sandwich 2.3 Mijnstad
3.
Moderne binnenstad:
De mogelijkheden van het ondergrondse bouwen 1. Het maken van ruimtes door uit te hollen. 2. De aarde als buffer. 3. Van buitenaf onzichtbare ruimtes maken. 4. Groeien als de bovengrond geen groei toestaat. 5. Vrijheid van richting.
B.
Bewerking van het maaiveld 1. Maaiveldmanipulaties 2. Verplaatsen van aarde
C.
Expressie 1. Het signaleren van ondergrondse ruimtes 2. De lobby 3. Grond-water
D.
Het toegankelijk maken van de ondergrond 1. De neerwaartse entree 2. Verticaal / de trap / de roltrap / horizontaal 3. Tunnels voor voetgangers
E.
De esthetiek van ondergrondse ruimes 1. Aardekerende constructies 2. Vormen van ontgravingen 3. Beleving 4. Vooroordelen / poëzie
F.
Daglicht onder de grond 1. Daglicht onder de grond 2. Bovenlicht / licht van opzij 3. Daglicht versus kunstlicht
O 103
Beweging
INHOUD Stellingen Leeswijzer G.
H.
Uitzicht onder de grond 1. Uitzicht naar buiten 2. Ondergronds uitzicht 3. Het venster onder de grond 4. Simulatie uitzicht 5. Voorbeeldproject Manifest 1. Manifest
A.
Bewegingen 1. Bewegingen en programma 2.
Verschillen tussen mensen
3.
Beweging in onveilige situaties
4.
Omgevingskwaliteit 4.1 Doelmatigheid 4.2 Integrale toegankelijkheid 4.3 Oriëntatiegemak 4.4 Identiteit en herkenbaarheid 4.5 Veiligheid 4.6 Orde en complexiteit
4.7 4.8 B.
Esthetiek en ruimtelijkheid Sensorische kwaliteit
6.
Thema’s en patronen 1. Layout 1.1 Geheel en deel 1.2 Doorsneden 1.3 Druktebeeld 1.4 Waarneming als structurerend element 1.5 Binnen en buiten 2.
3.
Aanhechting aan de stad 2.1 continuering van het bovengronds ontsluitingsnet 2.2 Herkenbare toegangen 2.3 Doorzicht naar / vanuit de ondergrondse ruimte 2.4 Programmatische aanhechting Functie en programma 3.1 Functiemenging 3.2 Concentratie en spreiding van functies 3.3 Zonering in tijdelijke en permanente activiteiten
C.
D.
Uitwerking 6.1 Maatvoering 6.2 Wanden 6.3 Vloeren 6.4 Plafonds 6.5 Trappen 6.6 Hellingen 6.7 Liften 6.8 Kolommen 6.9 Licht en verlichting 6.10 Tekens
Follow-up 1.
Terugblik
2.
Aanbevelingen voor verder onderzoek
Literatuur
O 120
Projectanalyse
INHOUD Inleiding Achtergrond Aanleiding Doelstelling Proces en methode Leeswijze A. 3.4 3.5 3.6 4.
5.
Zonering in verkeers- en verblijfsruimte Openbaar / privé Dag- en nachtroute
Beeldkwaliteit 4.1 Beeldkwaliteit 4.2 De ontworpen route 4.3 Differentiatie in vorm en functie 4.4 Lynch ondergronds 4.5 Townscape ondergronds 4.6 Homotopia en heterotopia Betekenisverlening 5.1 Imago 5.2 Schmata
Deel 1 Hoofdlijnen 1.
Typologie 1.1 Inleiding 1.2 Volledig ondergrondse ruimte 1.3 Verzonden ruimte 1.4 Kelderruimte onder gebouwen 1.5 Deels met aarde bedekte gebouwen 1.6 Daglichtloze gebouwen (toevoegen)
2.
Functies 2.1 Inleiding 2.2 Wonen 2.3 Werken 2.4 Vrije tijd 2.5 Transport
2.6 3.
4.
Opslag
Thema’s 3.1 Inleiding 3.2 Omgeving, stedenbouw en landschap 3.3 Architectuur 3.4 Beweging 3.5 Techniek 3.6 Waarnemen 3.7 Intuïtief waarnemen Aanbevelingen 4.1 Inleiding 4.2 Proces en planning 4.2.1 Inleiding 4.2.2 Nabeschouwing proces en planning 4.3 Specifieke aandachtspunten 4.3.1 Inleiding 4.3.2 Nabeschouwing specifieke aandachtspunten
4.4 Voordelen 4.4.1 Inleiding 4.4.2 Nabeschouwing voordelen 4.5 Ontwerpaspecten 4.5.1 Inleiding 4.5.2 Nabeschouwing ontwerpaspecten 4.6 Nederlands perspectief 4.7 Aanbevelingen voor nader onderzoek B.
Deel 2 Voorbeeldprojecten 1. 1.1 1.2 1.3
Laakhaven, Den Haag Korte beschrijving Deelaspecten Nabeschouwing
2. 2.1 2.2 2.3
Souterrain, Den Haag Korte beschrijving Deelaspecten Nabeschouwing
3. 3.1 3.2 3.3
Dokhaven, Rotterdam Korte beschrijving Deelaspecten Nabeschouwing
4.
Museonder, Otterloo
4.1 Korte beschrijving 4.2 Deelaspecten 4.3 Nabeschouwing 5. 5.1 5.2 5.3
Itakeskus zwembad, Helsinki Korte beschrijving Deelaspecten Nabeschouwing
6. 6.1 6.2 6.3
Temppeliaukio kerk, Helsinki Korte beschrijving Deelaspecten Nabeschouwing
7. 7.1 7.2 7.3
IJshockeyhal, Gjovik Korte beschrijving Deelaspecten Nabeschouwing
8. 8.1 8.2 8.3
Concertzaal, Keulen Korte beschrijving Deelaspecten Nabeschouwing
9. 9.1 9.2 9.3
Stuttgart 21, Stuttgart Korte beschrijving Deelaspecten Nabeschouwing
10. Louvre, Parijs 10.1 Korte beschrijving 10.2 Deelaspecten 10.3 Nabeschouwing 11. Agusteum museum, Salzburg 11.1 Korte beschrijving 11.2 Deelaspecten 11.3 Nabeschouwing 12 12.1 12.2 12.3
O’Hara station, Chicago Korte beschrijving Deelaspecten Nabeschouwing
13.
Civil and Mineral Engineering, Minneapolis 13.1 Korte beschrijving 13.2 Deelaspecten 13.3 Nabeschouwing 14. 14.1 14.2 14.3
Law School addition, Ann Arbor Korte beschrijving Deelaspecten Nabeschouwing
15 Beurstraverse, Rotterdam 15.1 Korte beschrijving
15.2 Deelaspecten 15.3 Nabeschouwing 16 16.1 16.2 16.3
Station Blaak, Rotterdam Korte beschrijving Deelaspecten Nabeschouwing
17. 17.1 17.2 17.3
Unesco building, Parijs Korte beschrijving Deelaspecten Nabeschouwing
18. 18.1 18.2 18.3
Le Parc Republique, Lyon Korte beschrijving Deelaspecten Nabeschouwing
19. 19.1 19.2 19.3
Yao Dong, Hennan Korte beschrijving Deelaspecten Nabeschouwing
20. 20.1 20.2 20.3
Concertzaal, ’s-Hertogenbosch Korte beschrijving Deelaspecten Nabeschouwing
21. 21.1 21.2 21.3
Calamiteiten hospitaal, Utrecht Korte beschrijving Deelaspecten Nabeschouwing
22. 22.1 22.2 22.3
Network Cafe, Barcelona Korte beschrijving Deelaspecten Nabeschouwing
23. 23.1 23.2 23.3
Heuvelgalerie, Eindhoven Korte beschrijving Deelaspecten Nabeschouwing
24. 24.1 24.2 24.3
Rijksarchief, Limburg Korte beschrijving Deelaspecten Nabeschouwing
27. 27.1 27.2 27.3
Delmerwide, Tilburg Korte beschrijving Deelaspecten Nabeschouwing
28. 28.1 28.2 28.3
Bedrijventerrein, Heerlen/Aken Korte beschrijving Deelaspecten Nabeschouwing
29. 29.1 29.2 29.3
Schlumberger, Parijs Korte beschrijving Deelaspecten Nabeschouwing
30. 30.1 30.2 30.3
Ikea, Delft Korte beschrijving Deelaspecten Nabeschouwing
31.
Distributiecentrum Schuitema, Woerden 31.1 Korte beschrijving 31.2 Deelaspecten 31.3 Nabeschouwing
Bijlage Groslijst
25.
Museum Beelden aan Zee, Den Haag 25.1 Korte beschrijving 25.2 Deelaspecten 25.3 Nabeschouwing 26. 26.1 26.2 26.3
Sijtwende, Voorburg Korte beschrijving Deelaspecten Nabeschouwing
Illustratieverantwoording
INHOUDSOPGAVE O 100 Ondergrondse ruimte
O 104 Techniek O 105 Waarnemen O 106 Intuïtief waarnemen O 110 Literatuurstudie O 130 Verbeelding
O 104
Techniek
INHOUD A.
0 0.1 0.2 0.3
0.4 0.5 0.6 0.7 B.
1 1.a
INLEIDING Doelstelling Afbakening Aanpak en verantwoording 0.3.1 Inventarisatie 0.3.2 Afstemming op kennisbehoefte en ontwerpers 0.3.3 Uitwerking De 4 hoofdthema’s Typologie Leeswijzer per doelgroep Literatuur hoofdstuk 0 CONSTRUCTIES & GEOTECHNIEK Specifieke kenmerken
1.b
Programma van eisen & wensen
1.c
Stedenbouwkundig ontwerp / locatiestudie 1.c.1 Ondergrond 1.c.1.1 Bodem (geotechniek) 1.c.1.2 Grondwater (geohydrologie) 1.c.1.3 Milieutechnische aspecten 1.c.1.4 Ecologische aspecten 1.c.2 Omgeving 1.c.2.1 Relatie met de gebouwde omgeving 1.c.2.2 Uitbreidbaarheid 1.c.3 Bouwterrein
1.d
Gebouwontwerp 1.d.1 Belastingen en ontwerp 1.d.2 Specificatie kansen 1.d.3 Materiaalgebruik
1.e
Uitvoering 1.e.1 Uitvoeringsmethoden 1.e.1.1 Constructie in open of gesloten bouwput
C.
Permanent Polder-principe Caissonmethode
1.e.2 1.e.2.1 1.e.2.2 1.e.2.3 1.e.2.4
Bouwput- en funderingselementen Inleiding Verticalebouwput- en kelderbegrenzingen Horizontale bouwput- en kelderbegren-zingen Funderings- en verankeringssystemen
1.f
Gebruik & beheer
1.g
Literatuur constructies & geotechniek
2 2.a 2.b 2.c
GEBOUWSCHIL Specifieke kenmerken Programma van eisen & wensen Stedenbouwkundig ontwerp / locatiestudie Gebouwontwerp 2.d.1 Randvoorwaarden waterkering en dampremming 2.d.2 Constructieve waterkering 2.d.3 Bouwfysische waterkering en dampremming 2.d.4 Thermische isolatie 2.d.5 Bouwfysische concepten 2.d.6 Aantastingsmecha-nismen 2.d.7 Natuurlijke straling
2.d
D.
1.e.1.2 1.e.1.4
2.e
Uitvoering
2.f
Gebruik & beheer
2.g
Literatuur gebouwschil
3 3.a
ENERGIE & BINNENKLIMAAT Specifieke kenmerken
3.b
Programma van eisen & wensen
3.c
Stedenbouwkundig ontwerp /
3.e
locatiestudie Gebouw- en installatieontwerp 3.d.1 Dynamiek van de externe randvoorwaarden 3.d.2 Gebouwmassa 3.d.3 Benutting restwarme en duurzame energie toepassing 3.d.4 Natuurlijke en mechanische ventilatie 3.d.5 Kansrijke concepten en technieken voor de klimatisering Uitvoering
3.f
Gebruik & beheer
3.g
Literatuur energie & binnenklimaat
4 4.a
LICHT & UITZICHT Specifieke kenmerken
4.b
Programma van eisen & wensen
4.c
Stedenbouwkundig ontwerp / locatiestudie
4.d
Gebouwontwerp 4.d.1 Inleiding 4.d.2 Glasoverkapping / atria 4.d.3 Lichtkokers 4.d.4 Glas- en kunststofvezels 4.d.5 Reflectoren 4.d.6 Gevelsystemen voor verstrooiing of ombuiging 4.d.7 Simuleren van daglicht 4.d.8 Indirect uitzicht
4.e
Uitvoering
4.f
Gebruik & beheer
4.g
Literatuur licht & uitzicht
3.d
E.
F.
5
STELLINGEN EN AANBEVELINGEN VOOR VERVOLG ONDERZOEK 5.0 Algemeen 5.0.1 Ontwerpproces 5.0.2 Typologie als basis voor verdere conceptontwikkeling 5.0.3 Duurzaam bouwen
5.1 5.1.1 5.1.2 5.1.3 5.1.4
Constructies / geotechniek Algemeen Vrijheid ruimtelijk ontwerp Financieel Vervolgonderzoek
5.2 Gebouwschil 5.2.1 Relevantie 5.2.2 Akoestiek 5.3 5.3.1 5.3.2 5.3.3 5.3.4
Energie & binnenklimaat Relevantie Energie geen goed argument Muffe ondergrondse ruimten? Installatietechniek van ondergrondse ruimten: niet spectaculair
5.4
Licht & uitzicht
O 105
Waarnemen
INHOUD 1.
Inleiding 1.1 Ondergronds 1.2 Opzetten van het rapport
2.
Waarneming 2.1 Zicht 2.1.1 Het oog 2.1.2 Licht 2.1.3 Kleur 2.1.4 Gezichtsscherpte 2.1.5 Randen 2.1.6 Ruimte 2.1.7 Licht en gezondheid 2.1.8 Verschil tussen boven- en ondergronds 2.2 Horen 2.2.1 Het oor 2.2.2 Geluid 2.2.3 Akoestiek 2.2.4 Effecten van horen 2.2.5 Verschil onder- en bovengronds 2.3 Ruiken 2.3.1 Waarnemen van geur 2.3.2 Geurhinder 2.3.3 Verschil tussen onder- en bovengronds 2.4 Tastzin 2.5 Evenwicht en beweging 2.5.1 Het evenwichtsorgaan 2.5.2 Verschil onder- en bovengronds
3.
Ontwerp aspecten 3.1 Daglicht 3.1.1 Daglicht in de bovengrondse gebouwde omgeving 3.1.2 Helderheid van het daglicht 3.1.3 Kleurtemperatuur van het daglicht 3.1.4 Kleurweergave van het daglicht 3.1.5 Verschillen tussen daglicht en kunstlicht 3.1.6 Daglicht in de werkomgeving 3.2
3.3
3.4
Kunstlicht 3.2.1 Kwaliteit 3.2.2 Ontwerpcriteria verlichting 3.2.3 Simuleren “uitzicht” 3.2.4 Plaats en aarde van de lichtbron 3.2.5 Plaats en richting van de kunstverlichting 3.2.6 In- en uitgang 3.2.7 Kunstverlichting in circulatieruimten 3.2.8 Verlichting van verblijfsruimten Geluid 3.3.1 Omgevingsgeluid 3.3.2 Achtergrondgeluidniveau 3.3.3 Ontwerpcriteria akoestiek 3.3.4 Circulatieruimten 3.3.5 Verblijfsruimten Binnenklimaat 3.4.1 Thermisch comfort
3.5
3.6
3.4.2 Warmteproductie 3.4.3 Klimaat in circulatieruimten 3.4.4 Klimaat in verblijfsruimten Luchtkwaliteit 3.5.1 Waarom ventileren 3.5.2 Ventilatie en luchtkwaliteit 3.5.3 Geurhinder Elektromagnetische velden 3.6.1 Grenswaarden (Gezondheidsraad) 3.6.2 Maatregelen
4.
Kansrijke functietypen 4.1 Scheiding boven- en ondergronds 4.2 Verschijningsvormen 4.3 Hoofdgroepen 4.4 Functie van de ruimte 4.5 Relevante functietypen
5.
Manifest
6.
Literatuur
O 106
Intuïtief waarnemen
INHOUD A.
Inleiding
B.
Oriëntatie Waar ben ik? Hoe kom ik hier uit? De manieren waarop mensen zich in een ruimte oriënteren.
C.
Wayfinding Griekse kolommen, Romeinse fonteinen en ander manieren om van A naar B te komen.
D.
Kleuren Hoe kunnen kleuren ons handelen en onze bevindingen beïnvloeden?
E.
Gestalte Het hoe en waarom van het zien van systematiek.
F.
Verwachtingen en schemata Hoe onze verwachtingen en voor- oordelen de beleving in gebouwde omgevingen beïnvloeden.
G.
Attitudes Attitudes zijn opinies of meningen. Waar komen ze vandaan en hoe kun je ze veranderen? Attitudes leiden ook tot intenties en vervolgens tot bedrag. Hoe kun je door middel van de omgeving attitudes omzetten in bedrag?
H.
Cognitieve dissonantie Interne attitude- en gedragsconflicten en de effecten daarvan op het menselijke gedrag.
I.
Arousal Elementen in de omgeving kunnen fysiologische en psychologische activatie beïnvloeden. Welke elementen en processen spelen hier een rol, hoe uit een verhoogde arousal zich en hoe kan men hier invloed op uit oefenen?
J.
Instincten De rol van instinctieve processen en de beleving van de omgeving. Onder ander toevluchten en uitzicht, en de piramide van Maslow.
K.
Subjectieve veiligheid Wanneer voelen mensen zich veilig en hoe kunnen wij deze gevoelens van veiligheid vergroten?
L.
Attractiviteit Wat mensen mooi vinden en waarom.
M.
Conclusies en voorstellen voor de toekomst.
N.
Referenties.
O.
Illustraties.
O 110
Literatuurstudie
INHOUD A.
Deel 1
Hoofdlijnen
1. 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7
Inleiding Achtergrond en doelstelling Werkwijze Relevante functies Typen ondergrondse ruimten De thema’s Leeswijzer Tot slot
2. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9
Omgeving Stedenbouw & Doelstelling Inleiding Naar een duurzame ontwikkeling Ruimtelijke functionele kwaliteit in stedelijk gebied Ruimtelijke kwaliteit in landelijk gebied Milieukwaliteit Inpassing 2.6.1 Bovengrondse inpassing 2.6.2 Ondergrondse inpassing Planmatige, juridische en financiële inpassing Effecten tijdens de aanleg Afronding
3. 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Architectuur Inleiding Kenmerken van ondergrondse ruimten Ruimtelijke kwaliteit ondergronds Ontwerpaanbeveling Visies op ontwerpen van ondergrondse ruimten
4. 4.1 4.2
Beweging Inleiding Toegankelijkheid 4.2.1 Verblijfsruimten 4.2.2 Transportfunctie 4.2.3 Ontwerpaspecten Beweging door ondergrondse ruimten 4.3.1 Verblijfsruimten 4.3.2 Transportfunctie 4.3.3 Ontwerpaspecten
4.3
5. 5.1 5.2
5.3
5.4
5.5
Waarnemen Inleiding Zien 5.2.1 Visuele waarneming 5.2.2 Visuele zintuig in ondergrondse ruimten 5.2.3 Ontwerpaspecten Voelen 5.3.1 Tastzintuig in ondergrondse ruimten 5.3.2 Ontwerpaspecten Horen 5.4.1 Gehoorzintuig in ondergrondse ruimte 5.4.2 Ontwerpaspecten Ruiken 5.5.1 Ruiken in ondergrondse ruimten 5.5.2 Ontwerpaspecten
5.6
Gezondheidsaspecten
6. 6.1 6.2
Intuïtief waarnemen Inleiding Gevoel van veiligheid, behaaglijkheid en comfort 6.2.1 Achtergrond negatieve associaties 6.2.2 Achtergrond positieve associaties 6.2.3 Aangrijpingspunten voor verbetering 6.2.4 Ontwerpaspecten 6.3 Objectieve veiligheid 6.3.1 Risico’s 6.3.2 Sociale veiligheid en criminaliteit 6.3.3 Verkeersveiligheid 6.3.4 Ontwerpaspecten Behaaglijk / comfortabel / prettig zijn.
6.4 7. 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5
Conclusies Voordelen ondergronds bouwen Problemen bij het ontwerp Stedenbouwkundige en ontwerpaspecten Ontwerpaanbevelingen Gevolgen voor de planning
B.
DEEL 2 Thematische samenvatting 1.
Inleiding
2.
Samenvatting omgeving stad en land
3.
Samenvatting architectuur
4.
Samenvatting beweging
5.
Samenvatting waarnemen
6.
Samenvatting intuïtief waarnemen
INDEX Bijlage 1
Literatuurlijst
O 130
Verbeelding
INHOUD 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50. 51.
Aard Art Actie Atractie Adagium Angst Argusoren Beeld door de tijd bovenlicht Brand van binnen De ontwerper en zijn context Futuroscoop Geo – Geadverteerd Geoscoop Gestript Groen geluk Historisch perspectief Kaal, blind en lelijk Kalender ondergrond Kamer van Overpeinzing Krenten in de pap Laatste groet Laatste tunnel Labyrint Maginot linie Mangare Mean Machine Medi Geo Moeder aarde als architect Nederland, onderland Occulte aarde Onderbewust Onderdanig Ontwerp overdragen Religieuze gronden Roots Rots Tattoo Rotten onder druk Scala van functies Shape Straf Taferelen oude testament Trilding Urbane darmen Veni-Vino-Vidzi Verdieping Virtueel ontwerp Visualisatie van het ontwerp Vol-ledig You wil survive doomsday Zie zo Zwart op wit Einde
2.4 THEMATIEK
2.4
THEMATIEK
Ruimtelijke thematiek behandeld in O 100 In de 10 deelprojecten van O 100 zijn veel thema’s aan de orde gesteld. Daarbij zijn sommige thema’s veel uitvoeriger aan de orde gekomen dan andere. Er zijn een aantal thema’s specifiek voor een project terwijl andere thema’s door vrijwel alle deelprojecten worden behandeld, zij het met een andere invalshoek. Zo wordt het thema daglicht door vrijwel iedereen aangesneden terwijl stedenbouwkundige typologieën alleen bij O 101 voorkomt. Om inzicht te geven in de thematiek die in O 100 als geheel is behandeld is de onderstaande inventarisatie en rubricering gemaakt. Functies: Soorten: Programmeren: -
Opslaan; Transporteren; Werken; Wonen; Recreëren. Functiemenging; Stapeling van functies; Differentiatie; Concentratie en spreiding.
Tijd: Uitbreidbaarheid Fasering/ uitgifte Flexibiliteit Context: Stedenbouwkundige omgeving: Historische stad e 20 Eeuwse stadsuitbreidingen Nieuw stedelijk gebied Corridors Bedrijventerreinen Landschappelijke omgeving Groene Hart Ecologische verbindingszones
Ondergrondse stedenbouwkundige ordeningsprincipes: 1D ondergrondse stedenbouw 2D ondergrondse stedenbouw 3D ondergrondse stedenbouw
Stedenbouwkundige typologieën: Piranesi
Sandwich City Gotham City Mijnstad Valley Spaghetti City Pit City Openbare ruimte: Omgevingskwaliteit Koppelstukken Het gat Verticale en horizontale (openbare) ruimtereeksen (continuïteit) Openbaar/ privé Maaiveld: Referentievlak Manipulaties:
verhogen, verlagen, hellen, buigen, vouwen, verdubbelen
Entree, toegankelijkheid en beweging: De lobby Expressie Oriëntatie, way-finding, tekens Maaiveldmanipulaties Verkeer en transport Neerwaartse entree, de opwaartse uitgang Schachten, liften, trappen, roltrappen (verticaal), tunnels, hellingen (horizontaal)
Verschijningsvormen: Door aarde bedekt Verzonken
Volledig ondergronds Kelders onder …. Daglichtloze (bovengrondse) gebouwen Bovengrondse gebouwen in een intensieve situatie Expressie, esthetiek en ruimtelijke kwaliteit: Waarneming en beleving Het signaleren van ondergrondse ruimten (de werkelijkheid overdrijven of verbergen) Karakteristiek, betekenis en identiteit (simulatie versus authenticiteit) Vormen van ontgraven/ ondersteunen Aardekerende constructies: gevels, doos in een doos, vloeren, daken, kolommen Ontwerpmogelijkheden, vrijheden en voordelen: Het maken van ruimte door uithollen De aarde is buffer Van buitenaf onzichtbare ruimtes maken (toevoegen zonder te veranderen) Groeien terwijl de bovengrond geen groei toelaat Vrijheid van richting Emoties: Vooroordelen Angst Attractie Daglicht: Licht van boven Licht van opzij Kunstlicht
Uitzicht: Uitzicht naar buiten Uitzicht naar binnen Het venster Simulatie
Voorbeeldprojecten: Ondergrondse architectuur uit het historische verleden Azië Middellandse Zeegebied Midden Oosten Amerika Afrika Europa Ondergrondse toekomstbeelden/ utopieën Studies en prijsvragen Ontwerpen (al dan niet in uitvoering) Gerealiseerde projecten
2.5 LACUNES
2.5
LACUNES
Gesignaleerde hiaten in het onderzoek Een inventarisatie is gemaakt van de gesignaleerde hiaten. Met betrekking tot O 100 als geheel wordt het volgende gemeld: specifiek(er) maken van de informatie voor ondergronds bouwen; beeldvorming door uitwerken creatieve ideeën; visievorming op alle schaal niveaus; veel voorkomende begrippen zijn niet gedefinieerd. Bijvoorbeeld: ondergrond, maaiveld, … ; gebrek aan ontwikkeling, betekenis en uitwerking nieuwe begrippen. Bijvoorbeeld lobby, schacht, maaiveld…; beperkte afstemming, verwijzing, interactie en synergie van de deelprojecten. Bijvoorbeeld constructie typen: karakteristiek/kosten/ … /mogelijkheden en voordelen. Of bijvoorbeeld het veelvuldig in de deelprojecten voorkomende onderwerp licht. O 101: stevige stedenbouwkundig analyse ontbreekt; onderbouwing van (de vele) hypothesen; typen stedelijke gebied ontbreken (zoals bijvoorbeeld door Frank v.d. Hoeven bezien dwarsdoorsnede;) 1D, 2D, 3D; geen onderzoek naar andere locaties: Flatwijk, Vinex, Jaren ’60 wijk; betekenis van een openbare ruimte: hoe wordt een binnenruimte met een openbaar karakter vormgegeven; problematiek van grondwater; kwaliteit van lucht, geluid. O 102: scala aan begrippen behoeft meer ordening; sommige architectonische begrippen (bijvoorbeeld Carmody Stirling) ontbreken; rol van planten/natuur ondergronds. O 103: verbeeldende uitwerking; meer beweging: bijvoorbeeld reeksen van beweging: auto, voet, … en :3D! (De filmische ervaring); minder op infra gericht; specifieker ondergronds. O 120: zou groeidocument moeten zijn. Projecten die -inmiddels- ontbreken. La Tourette (Le Corbusier); Monchen Gladbach (Hans Hollein); Stutgart (Stirling). Montreal; Monchen Gladbach (Hans Hollein). Museumplein te Amsterdam; woonhuis in Wales; recente metrostations (Noord-Zuid Lijn, (Amsterdam); eigen werk van O.M.A. (Lille, Woonhuis, Won. Japan, Kralingen, Almere); O 104: uitwerking creatieve ideeën bij O 102; ruimtelijk ontwerpen vanuit de techniek; meer verbeelding van bijvoorbeeld de technieken (jet-groutkolom!); low-tech versus high-tech benadering (bijvoorbeeld natuurlijke ventilatie op grote diepte); te weinig over de kansen; te veel over ‘nu’ (adhoc); O 105: te algemeen;
-
concrete toepassing O 105 (geur/geluid): wat doe je ermee?; rol verblijfsduur; wonen: onder welke omstandigheden kan er wel ondergronds gewoond worden?
O 106: visualiseren, met materiaal van bijvoorbeeld O 102; belang van het fenomeen 'maaiveld'; O 110: zou groeidocument moeten zijn; Architecten die met hun -recente- werk en visie ontbreken: Philip Johnson; Frank Loydd Wright; G. Birkerts; Emilio Ambasz (stedenbouw); Sydney Backs. Diverse tijdschriften ontbreken: Architectural Review: pak laatste vijf jaargangen. En: goede foto’s: goede illustraties; goede plattegronden. O 130: Niet dat er iets specifiek kan ontbreken. Wel dat er in eerdere concepten van de rapportage materiaal zit dat vervallen is, en toch belangwekkend cq. interessant.
2.6 VONDSTEN
2.6
VONDSTEN
Een inventarisatie is gemaakt van opmerkelijke vondsten gedaan in de deelprojecten. Op deze plaats worden de “high-lights” genoteerd. De gehele verzameling van deelprojecten kent diverse kleine vondsten, bijvoorbeeld het project O 130 (Verbeelding) is een aaneenschakeling van vondsten. De volgende opmerkelijke vondsten zijn gesignaleerd: De stedenbouwkundige modellen: 1D, 2D, 3D. Vanuit de stellingname en het onderzoek dat onder-gronds gaan de stad zich driedimensionaal -kan- gaan ontwikkelen is het inzicht ontstaan dat het ondergronds gaan in de stad (ook: landschap) 2D en 1D kan. Het is de moeite waard om deze ordeningen verder te analyseren en te onderzoeken. (Het onderkennen van deze benadering is een vondst te noemen in die de zin dat deze gaandeweg ontwikkelt is.) -
Onderkennen van karakteristieke stedenbouwkundige typologieën, zoals bijvoorbeeld: Piranesi, Gotham City, Mijnstad, Valley, Spaghetti City en Pit City;
-
Maaiveld: de betekenis verandert: Dat wil zeggen was het- Hollandse horizontale-maaiveld de grond waarop wij staan / waarop wij bouwen; voortaan is het de grond waarin wij bouwen / leven.
-
Bewerken maaiveld: in vervolg op de vorige vondst: golven, plooien,… Hierdoor wordt de strikte scheiding geëlimineerd en de ruimtelijkheid vergroot.
-
‘Lekkende wand’: in plaats van het met alle middelen waterdicht maken van grondkerende wanden is het belangwekkend te onderzoeken van de potenties van bewust lekkende wanden. Het creëert uitzicht op bijvoorbeeld natuur (?).
-
Het “Doos in doos” principe: biedt mogelijkheden om bouwfysische (installaties) en comfort te regelen waaronder uitzichten en vergezichten.
-
De hellende vloer: afdalen en stijgen geeft begrip van hoogte en diepte. Het vormt een bijdrage aan het zichzelf uitleggen van de omgeving.
2.7 PROJECTEN
2.7
PROJECTEN
Projecten O 100 Werfkelders
-
Ideale stad
-
Post Office Square Park(ing)
-
Boston
-
Parkeergarage Ossenmarkt
-
Groningen
-
Noord-Zuid Lijn
-
Amsterdam
-
Benthem & Crouwel
Overbouwing A-4
-
Utrecht
-
Schiedam/Vlaardingen
Leonardo da Vinci
-
Beurstraverse/ koopgoot
-
Rotterdam
-
Pi de Bruin (Cie.)
Souterrain
-
Den Haag
-
OMA
Haagse Hogeschool/ Laakhaven
-
Den Haag
-
Pro Architecten
Museum Beelden aan Zee
-
Den Haag
-
W. Quist
Bedrijvenlandschap Heerlen/ Aken
-
Heerlen/ Aken
Stationsgebied Arnhem
-
Arnhem
-
Diverse projecten (winkels/ stations)
-
Montreal
-
Skyways
-
Minneapolis
-
Openbare ruimte
-
Pusan (Korea)
-
Stadsplattegrond
-
Rome
-
-
Kuiper Compagnons
Nolli
KM3
-
Nederland
-
MVRDV
Onder de Dam
-
Amsterdam
-
MVRDV
Moderne Binnenstad
-
Rotterdam
-
MVRDV
Knooppunt A20
-
Rotterdam
-
MVRDV
Kerken
-
Lalibella (Ethiopië)
-
Windvangers op woonhuizen
-
Irak?
-
Huis in Nederland 1992/1994
-
Nederland
-
OMA
Prijsvraagontwerp Yokohama
-
Yokohama
-
OMA
Subtropolis
-
Kansas
-
Hunt Midwest
Prijsvraag Architectuurmuseum
-
Rotterdam
-
OMA
Woonhuis
-
?
-
Philip Johnson
Metro-ingangen
-
Bilbao
-
Norman Foster
Metro-ingangen
-
Parijs
-
Hector Guimard
Metrostations
-
Moskou
Maginotlinie Woonhuis 1994/1998
-
Noord Frankrijk Floriac (Frankrijk) -
OMA
Prijsvraag hotel conventiecentrum
-
Agadir (Marokko) -
OMA
Prijsvraag nationale bibliotheek
-
Parijs
-
Mall orchard road
-
Singapore
-
OMA
OMA
Woonhuizen
-
Fukoka (Japan)
-
OMA
Ondergronds gebouw
-
model (50x50x50)
-
OMA
Afvalwaterzuivering Dokhaven
-
Rotterdam
-
Gemeentewerken
Museonder
-
Hoge Veluwe
-
v. Hillo
Itakeskus zwembad
-
Helsinki
-
Hyvamaki e.a.
Temppeliaukio kerk
-
Helsinki
-
Suomalainen
IJshockeyhal
-
Gjovik (Noorwegen)
-
Noteby Consultants
Concertzaal
-
Keulen
-
Brusman & Haberer
Stuttgart 21
-
Stuttgart
Louvre
-
Parijs
-
Pei & Cobb
Prijsvraag Museum Augusteum
-
Salzburg
-
Hans Hollein
Prijsvraag Museum Augusteum
-
Salzburg
-
Giancarlo de Carlo
O’Hare vliegveld
-
Chicago
-
Murphy/ Jahn
Civil & Mineral Engineering
-
Minneapolis
-
BRW Architects
Law school addition
-
Ann Arbor (USA) -
Gunnar Birkets
Station Blaak
-
Rotterdam
-
Architectenbur. NS
Unesco gebouw
-
Parijs
-
B. Zehrfuss
Le parc Republique
-
Lyon
-
P. Vurpas e.a.
Yao Dong
-
Henan (China)
-
Concertzaal
-
Den Bosch
-
Calamiteiten hospitaal
-
Utrecht
-
EGM Architecten
Network Café
-
Barcelona
-
Alfredo Arribas
Heuvelgalerie
-
Eindhoven
-
Walter Brunel
Rijksarchief Limburg
-
Maastricht
-
RGD/ v. Roosmalen
Sijtwende
-
Voorburg
-
Kuiper Compagnons
Woonhuizen Delmerweiden
-
Tilburg
-
J. Hurkmans Arch.
Schlumberger
-
Parijs
-
Renzo Piano
IKEA Distributiecentrum Schuitema
-
Delft Woerden
-
IKEA
Haubtbahnhof
-
Bern
-
Zurich
Haubtbahnhof
(station en winkels)
-
Von Ingenhoven e.a.
-
Woonbebouwing
-
Buhnenberg (Schweiz)
-
Les Halles
-
Parijs
-
Metrostation Wilhelminaplein
-
Rotterdam
-
Metrostation Centraal Station
-
Rotterdam
-
Metrostation Leuvehaven
-
Rotterdam
-
Nieuwbouw Friedrichstrasse
-
Berlijn
-
Ondergrondse stad
-
Derinkuyu (Turkije)
-
Station Hollands Spoor
-
Den Haag
-
Maastunnel
-
Rotterdam
-
Nederlandse Ambassade
-
Berlijn
-
Stadhuis
-
Den Haag
-
Atelier 5
Zwarts & Jansma
o.a. Jean Nouvel
OMA
Richard Meier
Rijksarchief Zeeland
-
Middelburg
-
Benthem & Crouwel
Groeves
-
Valkenburg e.o. -
Grotwoningen
-
Berg en Terblijt
Kelderconstructies Grote Markt
-
Groningen
-
Maastheater
-
Rotterdam
-
H.J. Henket
Bibliotheek TUD
-
Delft
-
Mecanoo
Verzonken woningen
-
Matmata (Tunesië)
-
Alice City
-
Japan
-
MITI
Garage/ supermarkt museumplein
-
Amsterdam
-
Spanjer
-
2.8 CONCLUSIES
2.8
CONCLUSIES
De in de deelprojecten gesignaleerde conclusies, aanbevelingen stellingnamen (manifesten, zijn in dit hoofdstuk bijéén gebracht. O 101 1.
Stedenbouw
HUIDIGE SITUATIE GROOTSCHALIG ONDERGRONDS RUIMTEGEBRUIK Ondergronds bouwen is nog geen onderdeel van de ruimtelijke planning, en staat nog nauwelijks op de agenda van stedenbouwkundigen, landschappers en architecten. De huidige praktijk beperkt zich in vele gevallen tot het onder de grond stoppen en wegmoffelen van functies die bovengronds niet gewenst zijn. Schaalniveau Ondergronds bouwen manifesteert zich nog slechts op projectniveau als punt of lijn (één-dimensioneel) of vlakachtige (tweedimensionaal) projecten voor ondergrondse kelders en infrastructuur. Grootschalig ondergronds ruimtegebruik komt in Nederland nog niet voor. De betekenis van het ondergronds bouwen op grote schaal is nog niet onderzocht. Omgeving
Omgeving wordt nog slechts beschouwd als de relatie van de ondergrond met het maaiveld. Bij architecten is het maaiveld het belangrijkste thema dat bij architecten aan de orde is. Relaties die bestaan tussen de ondergrond en stad en landschap zijn nog nauwelijks aan de orde. Beeldvorming Alhoewel ondergronds bouwen nog een aangelegenheid van technici is wordt de vormgeving van de ruimte steeds meer aan architecten overgelaten. Ondergronds bouwen wordt nog steeds vanuit een één- en tweedimensionaliteit te ontstijgen. 2.
ONTWIKKELING VOOR ONDERGRONDS RUIMTEGEBRUIK Bij ondergronds bouwen is de derde dimensie, de verticale as, bepalend voor de ruimtelijke organisatievorm. Ruimtelijk ordenen wil zeggen alle functies ordenen, waarbij rekening wordt gehouden met plaatsings- en gebruiksruimten in een duurzaam verband. Toepassing van dit uitgangspunt voor ondergronds ruimtegebruik biedt mogelijkheden voor het gebruik van verschillende ordeningsprincipes. Ondergronds bouwen is vooral driedimensionaal ordenen. In een driedimensionale ruimtelijke ordening vragen de begrippen maaiveld, openbare ruimte en landschap om nieuwe benaderingen. Ecosystemen Ondergronds bouwen grijpt in op de geologie en geohydrologie. Inzicht is noodzakelijk hoe het bouwproces en de nieuwe situatie effect heeft. In zijn algemeenheid kan gesteld worden at blijvende verstoring van het grondwater zonder expliciete aandacht vaak het resultaat zal zijn met als gevolg doorgaans verdroging. Anderzijds kan ondergronds bouwen natuurgebieden en ecologische verbindingszones helpen intact houden of zelfs creëren. Afhankelijk van de omgeving en landschappelijk, geologische en geohydrologische conditie kan gekozen worden voor toepassing van een bepaald ordeningsprincipe. Afhankelijk van de contextuele gegevens en betekenis kan gekozen worden voor boven- of ondergrondse uitbreidingen. Programma Theoretisch gezien biedt grootschalig ondergronds ruimtegebruik mogelijkheden voor realisering van omvangrijke programma’s. Grondgebruik Ondergronds bouwen betekent dat aldus gestapelde programma’s geen traditionele stadsuitleg vereisen. Behalve dat op de “bouwlocatie” zelf dynamiek wordt geïnjecteerd, wordt dus elders ruimte gespaard, voor andere ruimtegebruik zoals parken bijvoorbeeld.
3.
MOGELIJKHEDEN VOOR ONDERGRONDS BOUWEN OP GROTERE SCHAAL Puur ondergronds bouwen is alleen zinvol als het bestaande maaiveld niet aangetast mag worden, dan wel om herstel vraagt. In de meeste gevallen gaat het dan om waardevolle stedelijke of landelijke landschappen, zoals historische binnensteden, parken en natuurgebieden. Vanwege economische aspecten zal ondergronds bouwen op grotere schaal wellicht nog niet plaatsvinden onder natuurgebieden. De case studies laten zien dat er voor een zelfde situatie meerdere benaderingen kunnen zijn voor de ordening van de ondergrondse ruimte en de relatie van de ondergrondse ruimte met het bestaande maaiveld. Historische steden x In waardevolle stedelijke situaties is ondergronds bouwen op grotere schaal wel voorstelbaar en mogelijk. Vanwege het waardevolle maaiveld en stadsbeeld zijn er wel beperkingen. x Het bestaande maaiveld kan slechts beperkt geperforeerd worden voor daglicht en ontsluiting. x Vergaande technische oplossingen zijn nodig om bestaande gebouwen te handhaven. Vanwege deze beperkingen betekent ondergronds bouwen in historische binnensteden vooral diepbouw gekoppeld aan gebouwen en ontwikkelingen gekoppeld aan ondergrondse infrastructuur. Dit biedt mogelijkheden voor verdergaande ontlasting van het bestaande maaiveld en daarmee een betere ontsluiting en kwaliteitsverhoging. Beeldvorming Begrippen als landschap, tijd, openbaarheid, daglicht en oriëntatie vragen om kwalitatief hoogwaardige uitwerking, wil de ondergrond niet verworden tot aanhangsel van het bovengrondse programma.
Een heel belangrijk aspect zal de beleving van de stad als iconografisch geheel zijn. Een drietal architectonische emoties transformeren bestaande landschappelijke emoties. Ruimtelijke maaivelden, alternatieve hemels en getransformeerde landschappen. Aan het huidig gebruikelijk stedelijk vocabulaire als straten, stegen, pleinen e.d. zal in het ondergrondse nieuwe elementen aan kunnen worden toegevoegd, zoals lobby’s, catwalks, balkons, atria e.d. Programma Realisering van omvangrijke programma’s is mogelijk. Ontwikkeling van dergelijke programma’s vraagt ook om een benadering van de ondergrondse hoofdinfrastructuur. Niet alleen de ontsluiting, maar ook de fasering vragen om een gestuurde benadering die de ondergrondse hoofdinfrastructuur vastlegt en ruimte biedt voor stapsgewijze invullingen / uithollingen. Een masterplan op schaal van de stad kan houvast bieden voor de te ontwikkelen ondergrondse ruimte. Techniek In de meeste gevallen is techniek op zichzelf geen barrière om grootschalig en tot groter diepte ondergronds te gaan. Hierbij spelen onder meer de volgende aspecten: x grondwaterbeheersing x klimaat x transport x uitvoeringstechniek Fasering Stapsgewijs kan ondergrond ontwikkeld worden langs de aan te leggen ondergrondse hoofdinfrastructuur. Financiën Als de stap van gebouw naar bouwblok wordt gemaakt, dan moet als consequentie ook de financiële benadering wijzigen. De hoofdinfrastructuur kan letterlijk en financieel drager zijn van tal van ontwikkelingen. In plaats van financiële haalbaarheid op projectniveau moet gezocht worden naar een haalbaarheid in een maatschappelijk en economisch perspectief. Nieuwe stadscentra, stadsuitleg gebieden en knooppunten voor een driedimensionale, gelaagde benadering van de realisering van volumes en ontsluiting. In masterplannen voor dergelijke gebieden is een kans ondergronds bouwen en hoogbouw op elkaar af te stemmen en tot een stadsbeeld te smeden. Afhankelijk van de geologie en geohydrologie kan gekozen worden voor meer hoog- of diepbouw waardoor ook in technische financiële zin optimalisatie ontstaat. 4.
TOEPASSINGSLOCATIES VOOR ONDERGRONDS BOUWEN De omarming van een nieuwe stedelijke conditie kan in verschillende situaties belangrijke effecten genereren, in alle verborgenheid als een soort ijsberg nieuwe impulsen genereren in fraaie, maar tot musrealisering gedoemde binnensteden. Parasiteren op knooppunten van infrastructuur, schijnbaar willekeurige plaatsen waar als nevenproduct van strikt utilitaire voorzieningen (transferia) ongekende economische potenties ontstaan. Een variant in het buitengebied, de ruimte maakt voor meer landschap. a. De historische stad, tot en met de ring 20-40 Historische steden worden vanwege het monumentale karakter en typisch stedenbouwkundige structuur geschouwd als kwetsbaar. Veel van deze steden mogen zich verheugen in een toenemende belangstelling van toerist en recreant. Economisch draagvlak van de binnensteden wordt echter uitgehold door beperkte bouwmogelijkheden vanwege de beschermde status en differentiatie van commerciële en op leisure gebaseerde concepten die in de periferie tot ontwikkeling komen. Toenemende slechte bereikbaarheid met individueel vervoer vormt een dreiging. Ondergrondse concepten, van voldoende formaat, kunnen een katalyserende en revitaliserende werking hebben om de historische stad nieuw leven in te blazen. Zowel geschiedenis als context worden niet geëlimineerd, maar in stand gehouden als waardevol erfgoed. Ambiguïteit en simultaniteit is dan uitgangspunt. Als voorbeeld van deze houding is het gedeelte rondom de Dam in de Amsterdamse binnenstad uitgewerkt. b. 20-eeuwse uitbreidingen tot 1960 Deze uitbreidingen zijn vaak monofunctioneel (wonen, bedrijventerreinen) van aard en zijn in toenemende mate in lagere dichtheden gebouwd. Verdere verdichting van deze locaties zijn mogelijk met inachtneming van de functie (wijziging) van de openbare ruimte. Een differentiëring en dynamiseren van deze locaties kunnen bewerkstelligd worden. Een verdichting van locaties kan ook het ontmantelen van andere locaties betekenen ter wille van herstel van kwetsbaar landschap. Een verdichting en dynamiseren kunnen goed
plaatsvinden op die plekken waar een aantal condities reeds aanwezig zijn zoals goede openbaar vervoer ontsluiting. Voor het Rotterdamse Weena zijn een tweetal ontwikkelingsvarianten verbeeld. c. Nieuw stedelijk gebied In nieuw stedelijk gebied zou de uitdaging moeten zijn te onderzoeken welke methoden er zijn om tot intensief ruimtegebruik te geraken. Dit kan stapeling van bedrijfsterreinen, maar ook stapeling van woonbuurten inhouden. Bestaande clichés in nieuwe verbanden die resulteren in meer afwisseling. d. Corridors 3D bouwen kan parasiteren op corridors en knooppunten en biedt mogelijkheden functies te verwerven, overstappen te maken in transferia en de ruimte rondom de infrastructuur te benutten. Maximalisering van adressen aan een kantwerk van infrastructuur, resulteert in broedplaatsen op maximaal ontsloten locaties. Een voorbeeld is uitgewerkt voor een situatie op de Rotterdamse ruit. e. Buitengebied Ondergronds bouwen biedt kansen buitengebied intact te laten, te herstellen of zelfs te creëren (bijvoorbeeld ecologische verbindingszones). Manifest 1.
De ondergrond en daarmee ondergronds bouwen moet deel gaan uitmaken van de ruimtelijke opgave.
2.
De ondergrond moet beschouwd worden als onlosmakelijk deel van de bovengrond: er is geen sprake meer van boven- of ondergronds, maar van gelijktijdigheid.
3.
Het maaiveld is niet langer meer het enig referentiekader voor stedenbouwkundige ontwikkeling.
4. 5.
In een benadering waarbij ondergrond en bovengrond één geheel zijn is het mogelijk programma’s in grotere dichtheid te realiseren: 3D bouwen. 3D bouwen betekent integraal bouwen en duurzaam bouwen.
6.
3D bouwen betekent dus ook oplossingen aandragen voor o.a. licht, transport, milieu en techniek.
7.
3D bouwen maakt een nieuwe idylle van de stad mogelijk: 3D stad.
8.
In 3D stad wordt ruimtelijke kwaliteit niet langer meer vertaald in morfologie of geometrie, maar in verscheidenheid, aanwezigheid en nabijheid.
9.
3D bouwen maakt gebruik van een nieuw vocabulaire waar plein vervangen is door vide, park door stapeling van openbare gebieden, waar straat vervangen is door gelijktijdige verdeling van routes etc.
10.
3D bouwen bevrijdt de historische stad van de last van haar historie en geeft, juist door haar in tact te laten, een enorme economische impuls.
11.
In 3D stad worden programma, transport energie en ruimte samengekneed tot een nieuwe ordening waarin mutaties vanuit de context aanleiding geven tot unieke samenhangen.
Voorlopige checklist: In de ontwikkeling van een concept van meervoudig driedimensionaal ruimtegebruik zijn de volgende aandachtspunten van betekenis: 1. 2.
Interactie met en de effecten op het ecosysteem (m.n. grondwater geldt in alle gebieden in Nederland) De effecten op het grondgebruik in en de kwaliteit van de omgeving die ontstaat door driedimensionaal ruimtegebruik
3.
Een expliciete duiding van de wijze waarop het toekomstig ruimtegebruik gestalte krijgt en zich verder kan ontwikkelen/vernieuwen.
4.
De ruimtelijk/functionele organisatie van de programmadelen in relatie tot de verbindende infrastructuur en de omgeving.
5.
De wijze waarop openbare ruimte en toegankelijkheid wordt geregeld.
6.
De manier waarop comfort componenten (licht, lucht en klimaat) in relatie tot elkaar zijn opgelost.
7.
De kwaliteit, beleving en beeld (idylle) van de stedelijke ruimten in relatie tot van de begrippen maaiveld, openbare ruimte, daglicht en groen.
O 102
Architectuur
Langzaam maar zeker is er een proces gaande waarbij er alsmaar meer servicefuncties naar de ondergrond verwezen worden. Parallel daaraan ontstaat er een proces waarbij steeds meer gebruiksfuncties dankzij de concentratie van deze services ook de ondergrond op gaan zoeken. Daar waar de bovengrond steeds moeilijker te veranderen en uit te breiden is, vormt de ondergrond een vruchtbare voedingsbodem voor nieuwe ontwikkelingen. Steeds meer worden gebouwen en infrastructuur gezien als een ongewenste verstoring van het landschap dit is één van de belangrijke motivaties voor het ondergrondse bouwen. De bovenwereld wordt daardoor steeds meer een kunstmatig beschermde omgeving waar de wens het uiterlijke beeld te bevriezen, dominant is over het daadwerkelijke functioneren en moderniseren van het gebied. Enorme investeringen worden gepleegd om de idylle van een onverstoorde historische stad of van een onverstoord arcadisch landschap in stand te houden. De dienstbaarheid van de ondergronds is eindeloos, dankzij het feit dat mensen zich doorgaans alleen aan het exterieur van een gebouw storen is de ondergrond een vrijplaats geworden waar ontwikkelingen een plaats krijgen met een schaal en directheid die bovengronds nauwelijks nog kunnen bestaan. Opmerkelijk hierbij is dat wereldwijd het teruggebouwde idyllische landschap een volkomen identieke typologie nastreeft, in feite geldt dat ook voor de hergebouwde historische stad. DE ROL VAN DE BOVENGROND BIJ HET ONDERGRONDSE BOUWEN De ondergrond als afgeleide van de bovengrond. Bouwen onder de grond zal altijd complexer zijn als bouwen boven de grond. Deze keuze om ondergronds te bouwen zal dan ook altijd gemaakt worden omdat de bovengrond de toevoeging van het nieuwe bouwvolume op een of andere manier niet verdraagt. In die zin is ieder ondergrondse gebouw een afspiegeling van de beperkte mogelijkheden van de bovengrond. Hierbij kan de bovengrond zowel te kwetsbaar of juist te vijandig zijn voor het ondergrondse programma. In beide situaties is er sprake van een afnemende tolerantie ten opzichte van nieuwe elementen waardoor de noodzaak om ondergronds te gaan bouwen zal toenemen. In beide gevallen is het ondergrondse bouwen dienstbaar aan de bovengrond. Het tonen van het ondergrondse gebouw. Ook bij het ondergronds bouwen zal er ook altijd sprake zijn van een bovengrondse operatie. Alle informatie over het gebouw zal afgelezen moeten worden aan de bovengronds zichtbare elementen. Deze bovengrondse elementen kunnen het ondergrondse gebouw niet met de gebruikelijke architecturale middelen representeren. Het ondergrondse gebouw kan gerepresenteerd worden door het zichtbaar te maken in elementen die bovengronds komen of door het maaiveld plaatselijk te verlagen. Het ondergrondse gebouw kan ook onzichtbaar blijven en gesignaleerd worden door wat in essentie een soort ‘billboards’ worden die aangegeven wat er zich onzichtbaar onder de grond bevindt. Hierdoor ontbreekt een controleerbare relatie tussen wat je ziet en wat er is. De ondergrond als de redder van de historische stad? De paradox doet zich voor dat juist de historische binnensteden onder hun toegenomen populariteit zich fundamenteel moeten aanpassen om te kunnen blijven functioneren. Tegelijkertijd ontstaat er door diezelfde populariteit een toenemende druk om juist in die centra programma’s toe te voegen.
Hierdoor ondervinden de meest waardevolle en meest kwetsbare onderdelen de grootste druk tot verandering. Alleen ondergrondse en daardoor onzichtbare uitbreidingen lijken hier een uitweg te bieden. Het risico, of misschien ook wel het fascinerende hierbij is dat de historische bovengrondse stad een decor gaat vormen voor een onzichtbare, ondergrondse moderne stad. Hierbij vormt de ondergrond steeds meer een bergplaats voor noodzakelijke en gewenste programma’s die niet meer toegelaten worden in een geïdealiseerde maar steeds meer onechte bovenstad. Het belang van de lobby. Nog meer dan bij bovengrondse gebouwen zal daardoor de lobby een wezenlijke rol spelen in het kenbaar maken van het ondergrondse gebouw. De lobby kan daarbij als een fractal van het eigenlijke gebouw ingezet worden, waarbij je in het deel de eigenschappen van het geheel kent of ook zo gepositioneerd worden dan hij daadwerkelijk doorzichten biedt naar de verschillende onderdelen van het gebouw. Doordat het hoofdvolume ondergronds is zal de lobby zich op of net onder het maaiveld bevinden en zal dus ook door zijn fysieke positie bemiddelen tussen boven- en benedenwereld. DE ROL VAN HET MAAIVELD BIJ HET ONDERGRONDSE BOUWEN Van twee naar drie dimensies. Het Nederlandse maaiveld kenmerkt zich door een ongenadige vlakheid. Mede hierdoor vormt het een strakke scheidslijn tussen boven- en benedenwereld. Toch is het juist bij het ondergrondse bouwen vaak aantrekkelijk om de overgang van boven naar onder het maaiveld minder nadrukkelijk te maken. In het bewerken van het maaiveld tot een drie dimensionale overgangszone schuilen talloze mogelijkheden tot het maken van toegangen, het signaleren van het gebouw en binnenbrengen van lucht en licht. DAGLICHT VERSUS UITZICHT De noodzaak tot daglicht Vreemd genoeg makt het voor het welbevinden van het menselijk organisme niet uit of het aan dag- of aan kunstlicht wordt blootgesteld, alleen de intensiteit van het licht blijkt te tellen. Ook in bovengrondse gebouwen is de lichtintensiteit doorgaan zo laag dat we ook daar in een biologische duisternis leven. Voor het ondergrondse bouwen betekent dit dat voor het welbevinden de uiteindelijke noodzaak van daglicht terug te brengen is tot de noodzaak tot het diverse lichtaanbod en een zekere vorm van uitzicht op een (dynamische) omgeving.
HET ONDERGRONDSE UITZICHT Het ondergrondse raam Het grote nadeel bij het ondergrondse bouwen is het ontbreken van een uitzicht. Dit wordt nog versterkt doordat veel ondergrondse gebouwen feitelijk bovengrondse typologieën kopiëren waardoor het ontbreken van ramen alleen maar nog pregnanter wordt. De uiteindelijke uitdaging bij het ondergrondse bouwen ligt dan ook in het realiseren van een uitzicht onder de grond.
Dit is mogelijk door middel van een uitzicht op de bovengrondse buitenwereld door middel van het bewerken van het maaiveld. Daarnaast zijn er mogelijkheden om ondergrondse ramen te ontwikkelen. Hierbij zijn twee mogelijke benaderingen: het door middel van technische middelen simuleren van een uitzicht of door middel van het maken van een ondergrondse buitenwereld. Bij het simuleren kunnen via technische televisieramen levensechte uitzichten gesimuleerd worden. Door de vatbaarheid van het menselijk organisme voor suggestie, kan dat bevredigend werken en ook extra mogelijkheden bieden. Wellicht bevredigender is het ontwikkelen en inrichten van ondergrondse gebouwen waarbij ondergrondse buitenruimtes ontstaan die net als in de bovenwereld naast het uitzicht ook de functies vervullen van verkeersruimte en van de licht- en luchttoetreding. Deze ondergrondse buitenruimtes bieden ook de mogelijkheden om speciale vormen van ondergrondse natuur te ontwikkelen. Dergelijke ondergrondse buitenruimtes bieden ook de mogelijkheden om speciale vormen van ondergrondse natuur te ontwikkelen. Dergelijke ondergrondse buitenruimtes zouden uiteindelijk teruggebracht worden tot zones van enkele meters diep zonder dat zo concessies hoeven te doen aan de wezenlijke kwaliteiten ervan. Deze benadering bouwt voor op het ‘doos in een doos’ principe dat gangbaar is bij de constructie van hedendaagse ondergrondse projecten. DE VORMENTYPOLOGIE VAN ONDERGRONDSE GEBOUWEN Historische voorbeelden van ondergrondse gebouwen zijn grotendeels via dezelfde constructieve basisprincipes opgebouwd en hebben daardoor een verrassende typologische eenvormigheid. Moderne ondergrondse gebouwen hebben veel meer constructieve mogelijkheden en worden niet langer daardoor in hun vorm bepaald. De daardoor verworven vrijheid leidt tot een grotere vormtypologie waarbij verschillende hoofdprincipes te herkennen zijn: Bovengrondse modellen worden ondergronds gekopieerd; Het ondergrondse programma krijgt de meest efficiënte en compacte vorm mogelijk; Het ondergrondse programma ontwikkelt zich als een octopus die zich vrij in alle richtingen onder de stad beweegt met armen die zich op de meest aantrekkelijke bovengrondse punten aantakken.
O 103
Beweging
Ontwerpaanbiedingen Ontwerp ‘van groot naar klein’ en ‘van klein naar groot’. De principedoorsnede regelt alle facetten van de toegankelijkheid. Basiskwaliteiten zoals toegankelijkheid, oriëntatie en ruimtelijke identiteit moeten in de basisopzet al in voldoende mate gegarandeerd zijn, en niet pas bij de uitwerking aan de orde komen. Voor een zorgvuldige afstemming van de doorsnede op drukte en leegte is het raadzaam gebruik te maken van analogieën uit de stromingsleer. Houd bij de dimensionering van de publieke ruimten rekening met de optimale waarnemingsafstand tot de begrenzingen. Structureer de publieke ruimte op zo’n manier dat er een opeenvolgende reeks van ruimten ontstaat, die als ‘binnen’ dan wel als ‘buiten’ ervaren worden. Zorg voor een logische en directe aansluiting van de ondergrondse ruimte op het bovengrondse wegennet. Zorg ervoor dat toegangen tot ondergrondse ruimten vanuit de bovengrondse ruimte; Zichtbaar zijn vanaf een grote afstand; Bij het naderen steeds meer gedetailleerde informatie openbaren; De nieuwsgierigheid van mensen prikkelen. Maak overal waar een daadwerkelijke verbinding (trap/lift/hellingbaan) bestaat tussen ondergronds en bovengronds ook een zichtverbinding, opdat de gebruikers zich op een vertrouwde wijze kunnen oriënteren. Laat ter wille van de continuïteit bovengrondse functies ondergronds doorlopen. Zorg voor een mix van functie die voor uiteenlopende doelgroepen (van jong tot oud, van doelgerichte gebruiker tot recreatieve bezoeker) interessant is. Zorg ervoor dat de hoofdopzet samenvalt met concentratie en spreiding van functies. Streef naar een heldere clustering van functies. Houd bij het ontwerpen van de ruimte rekening met de tijdsdimensie i.c. de veranderlijkheid van het programma in de tijd. Ontwerp een publiek gebied dat uit verschillende zones bestaat b.v. randzones, middenzones, loopzones en slenterzones. Dimensioneer de loopzone op het grootste voetgangersaanbod, komend uit één richting. Dimensioneer het totaal van de randzones op het voetgangersaanbod uit de andere richting. Maak ter plaatse van uitgangen en trappen een extra loop- en verblijfsruimte. Zorg voor differentiatie in openbare ruimten en privé ruimten en allerlei tussenvormen. Zorg voor helderheid over wie zeggenschap heeft over de ruimte en wie verantwoordelijk is voor onderhoud en beheer. Zorg ervoor dat op stille tijden alternatieve routes beschikbaar zijn, met name voor het langzame verkeer. Bij grootschalige ondergrondse ruimten is het zinvol naar analogie van het beeldkwaliteitsplan vooraf wensen en eisen te formuleren omtrent kenmerkende beeldkarakteristieken en kwaliteiten. Maak de dynamische ervaring, en niet de statische ervaring tot basis van het ontwerp van de openbare ruimte. Om de leesbaarheid van de ondergrondse ruimte te vergroten verdient het aanbeveling om bij het ontwerpen rekening te houden met identiteit, structuur en betekenis. Dit vergemakkelijkt de ruimtelijke oriëntatie en het vinden van de weg. Zorg voor een op elkaar afgestemde differentiatie in functie en vorm, die structuur geeft aan de ondergrondse ruimte. Ontwerp de openbare ruimte opdat deze wordt ervaren als één samenhangende reeks ruimten, continu (doch niet in één oogopslag te overzien), met elkaar verbonden door markante overgangen. Maak een omgeving die niet uit één beeld, maar uit vele beelden bestaat. Probeer met alle mogelijke middelen bij te dragen aan een positieve beeldvorming van ondergrondse ruimten.
In een gebouw met een uniform verlichtingsniveau zijn er maar weinig ‘plaatse’ die als effectieve omgeving voor menselijke gebeurtenissen functioneren. Dat komt omdat plaatsen die effectieve omgevingen vormen in belangrijke mate gedefinieerd worden door licht. Houd bij de vormgeving, kleur- en materiaalkeuze van afzonderlijke elementen en de ruimte als geheel zorgvuldig rekening met verwachtingspatronen van de waarnemer.
O 120
Projectanalyse
Nederlands perspectief Eén van de belangrijkste ontwerpuitdagingen, waarvoor de ruimtelijke ordening zich al sinds jaar en dag geplaatst ziet, heeft betrekking op de wijze waarop de beschikbare ruimte optimaal gebruikt kan worden. Om het relatief kleine grondgebied van Nederland (41.500 km2), de ruim 15 miljoen mensen die er wonen en de groeiende spanning tussen bestemming en de hoeveelheid beschikbare grond onderling in evenwicht te brengen en de leefbaarheid veilig te stellen, ontstaat steeds vaker de vraag om de traditioneel toegepaste bouwopgave van een nieuwe impuls te voorzien. Ondergronds bouwen, in combinatie met hoogbouw, wordt door de voorstanders dan ook gezien als het antwoord om intensiever, efficiënter met de beschikbare ruimte om te gaan. Vanuit Nederlands perspectief zijn er twee redenen die in hoofdzaak aanleiding geven om tot een definitieve keuzen voor een ondergrondse variant te komen. Zo biedt ondergronds bouwen in de eerste plaats de mogelijkheid om tot een beperking van het ruimtegebruik te komen door enerzijds meervoudig ruimtegebruik (‘stapelen’) toe te passen en anderzijds vergaande programmatische functiemening te stimuleren. In de tweede plaats speelt de reden waarom een bepaalde ruimte ondergronds wordt gerealiseerd. Zo kan bijvoorbeeld de milieubelasting en de geluidsoverlast van infrastructurele voorziening gereduceerd worden door haar ondergronds te realiseren. Op dit moment blijkt er binnen de Nederlandse kennisontwikkeling echter een bijzondere voorkeur uit te gaan naar infrastructurele toepassingen, zoals bijvoorbeeld boortunnels. Alhoewel er dus sprake is van bepaalde prioriteit kiest het Voorbeeldenboek juist voor een integrale en brede benadering van het onderzoeksveld. Een bewuste keuze die duidelijk maakt waarom op een bepaalde plaats ondergronds ruimtegebruik is toegepast en de gebruiker voor het eerst een breed spectrum geeft van de verscheidene toepassingsmogelijkheden. Het Voorbeeldenboek zal daarom niet alleen van belang zijn voor de wereld van de ontwerper, maar tevens de waardering en daarmee de belevingsaspecten van dergelijke ruimten bij het ‘gewone volk’ stimuleren. Deze brede optiek blijkt dan ook uit de omschreven voorbeeldprojecten die in hun grootte, functie, schaal, relatie met de omgeving en andere eigenschappen en kwaliteiten een hoge mate van diversiteit vertonen. Eveneens blijkt dat sommige in de projectenanalyse geconstateerde ontwerpaspecten of afwegingen in een ander daglicht komen te staan als deze naar de Nederlandse context vertaald worden. Met deze diversiteit, die dus al in de doelstelling van het Voorbeeldenboek opgesloten lag, rijst echter gelijktijdig de vraag; welke informatie daadwerkelijk relevant is voor de Nederlandse situatie. In het vervolg van deze paragraaf zullen op basis van de termen schaal, identiteit en functie een aantal lessen voor een duurzame ondergrondse toekomst getrokken worden. Schaal Ondergronds ruimtegebruik is niet los te zien van schaal. De schaal van een project en de daaraan gekoppelde complexiteit en looptijd hebben namelijk verregaande consequenties op de planning en het proces. Zo zal de samenstelling van de betrokken partijen en de onderlinge relaties veranderen als de complexiteit en risico’s toenemen, en ontstaat een wens om tot formalisering komen (vnl. regelgeving) naarmate de schaal groter wordt. Wanneer er echter sprake is van een grootschalig project, waarin meerdere programma’s zijn ondergebracht, zullen de verschillende programmatische functies met elkaar in wisselwerking staan. Door gebruik te maken van deze wisselwerking en de aanwezige programma’s onderling te verweven kan op een relatief klein gebied een mix van functies tot ontwikkeling worden gebracht. Deze multifunctionaliteit maakt het daarnaast mogelijk om minder rendabele (publieke) programma’s uit de opbrengsten van rendabele (commerciële) programma’s te financieren. In het Voorbeeldenboek zijn een aantal projecten beschreven, waar de complexiteit van de opgave en de schaal een belangrijke rol hebben gespeeld (Stuttgart 21 – Network Café). Dergelijke voorbeelden zullen, zeker als ze betrekking hebben op de stedelijke context, van grote waarde zijn voor de kennisontwikkeling in Nederland. Globaal kan op basis van onderzoek (Akro-Consult / Seinpost) onderscheid gemaakt worden in drie type schaalgrootte: -
Grootschalige revitaliseringprojecten Bouwprojecten; Kleinschalige revitaliseringprojecten
Grootschalige revitaliseringprojecten hebben tot doel een zodanige functievernieuwing en/of functieaanvulling te bewerkstelligen, dat daarmee een duidelijke impuls in een wijdere omgeving uitgaat. De doorlooptijd is lang en er zijn aanzienlijke bijdragen nodig vanuit de particuliere sector. Grootstedelijke revitaliseringprojecten die op grote schaal ondergronds worden uitgevoerd, zoals bijvoorbeeld ‘Les Halles’ in Parijs, zijn in Nederland echter nog niet aan de orde. Op dit moment zijn er een aantal grootschalige projecten onder constructie, zoals het Sphinx-ceramique-terrein in Maastricht of het Museumplein in Amsterdam, warbij bepaalde onderdelen van het masterplan ondergronds worden uitgevoerd. Een ander Nederlands voorbeeld is de Resident, onderdeel van Den Haag Nieuw Centrum, waarop relatief grote schaal ondergronds ruimtegebruik wordt toegepast door een ondergrondse infrastructuur voor goederenbevoorrading en personenvervoer (tramtunnels) in combinatie met een ondergrondse parkeergarage onder de Grote Markt, het Souterrain, te ontwikkelen.
Bouwprojecten hebben daarentegen als kenmerk, dat het gaat om een invulling dan wel de herontwikkeling van een welomschreven plek of complex. De doorlooptijd is in de regel dan ook beperkt en voor de exploitatiemogelijkheden van een bepaald programma zal de context doorslaggevend zijn. Voorbeelden in de sfeer van de stedelijke ondergrond zijn de Tempelliaukiokerk in Helsinki of het Museum Augusteum in Salzburg. Kleinschalige revitaliseringprojecten betreffen projecten in historische (binnen-) stedelijke gebieden waar het stimuleren van economische ‘zwakke’ functies centraal staat. Veelal zijn het publiek (musea, bibliotheken, gemeentehuizen, etc. ) en dienstverlenende commerciële programma’s zoals kantoren, banken en warenhuizen, die als gevolg van beperkte uitbreidingsmogelijkheden naar de stadsrand dreigen te vertrekken. Door ondergronds ruimtegebruik toe te passen kunnen deze ruimtevragende programma’s echter in deze historische context behouden blijven zonder daarbij het monumentale karakter aan te tasten. Voorbeelden van kleinschalige revitaliseringprojecten zijn het Rijksarchief in Maastricht, de Concertzaal in Den Bosch, Het Museum Beelden aan Zee in Den Haag en bijvoorbeeld de Law School Addition van Gunnar Brikerts. Identiteit Uit de projectbeschrijvingen blijkt dat er een scherpe tweedeling bestaat in de manier waarop de architect de ondergrondse ruimte haar identiteit geeft. Zo zijn er enerzijds architecten die kiezen voor een imitatie van de bovengrondse context. Anderzijds zijn er ontwerpers die zochten naar een ondergrondse omgeving, waarbij de ondergrondse sfeer juist optimaal aanwezig moet zijn. Deze laatste visie manifesteert zich in Nederland in optimaal fora in een voorbeeldproject als het Museonder te Otterlo, waar de ondergrondse flora en fauna aan de bezoeker wordt getoond. Een minder extreme variant op deze visie vinden we terug in voorbeeldprojecten zoals het station Blaak in Rotterdam of het Rijksarchief in Maastricht, waar cultuurhistorische elementen van funderingen of archeologische opgravingen worden getoond. De mate waarin deze visie toegepast kan worden wordt sterk ingegeven door technische en kostentechnische effecten. Toch kan dit ‘etaleren’ van een rijkdom aan cultuurhistorische schatten vertragingen in het bouwproces enigszins compenseren. Functie Voor het functioneren van (binnen) steden, bijvoorbeeld uit het oogpunt van mobiliteitsbeleid, kan het wenselijk zijn om bepaalde functies te handhaven of te realiseren in de nabijheid van centrumlocaties. Te denken valt bijvoorbeeld aan infrastructurele, bestuurlijke, commerciële en culturele voorzieningen, die als gevolg van het ruimtegebrek hun uitbreidingsmogelijkheden buiten de (binnen) stad zoeken. Voor de (her) huisvesting of uitbreiding van dergelijke functies kan ondergronds bouwen een uitkomst bieden. Uit de projectanalyse is gebleken dat de functionele toepassingsmogelijkheden van ondergrondse ruimte talrijk zijn en dat veel van de voorbeeldprojecten op functionele gronden direct vertaalbaar zijn naar de Nederlandse situatie. Gezien het proces van verstedelijking in met name de Randstad en de huidige verkeersproblematiek lijkt de keus om ondergronds te gaan niet zozeer af te hangen van de vraag of we het doen, maar veeleer van wat, hoe en wanneer. Ondergronds ruimtegebruik in Nederland is naar onze mening dan ook slechts een kwestie van tijd.
O 106
Intuïtief waarnemen
CONCLUSIE In dit deel van het rapport over het intuïtief waarnemen van ondergrondse ruimtes hebben wij een aantal psychologische mechanismen op een rijtje gezet, met als doel architecten en ontwerpers te inspireren. Dit rapport beoogt niet om expliciete duidelijke richtlijnen te bieden over hoe je wel en niet een ondergrondse ruimte moet ontwerpen of bouwen. Dit rapport biedt echter inzicht in de mechanismen van de mens en hun relatie met de gebouwde wereld. Stel dat een architect kiest voor een zeer complex ontwerp voor een ondergrondse ruimte. Aan de hand van dit rapport hebben wij gezien dat mensen dit in het algemeen attractief vinden. We hebben echter ook gezien dat het arousal verhogend werkt waardoor het voorgestelde ontwerp een negatieve uitwerking kan hebben ondanks het feit dat mensen het misschien erg mooi vinden. De mechanismen die in dit rapport zijn behandeld zijn onder te verdelen in drie basale psychologische processen; waarneming, cognitie en emotie. Bij ieder mechanisme is een overzicht gegeven van de fundamentele aard daarvan en een indicatie van hoe dat mechanisme verband houdt met ondergronds bouwen.
Dit rapport is geschreven als een ondersteunend ontwerphulpmiddel met een signaalfunctie. Architecten en ontwerpers kunnen in dit rapport ideeën opdoen om een bepaalde sfeer te creëren of een bepaalde indruk te testen. Opmerkelijk is dat alle mechanismen, die in dit rapport zijn behandeld, een zekere relatie hebben met functioneren. In het algemeen hebben wij geizen dat bij te weinig of te veel van een bepaald factor, functioneren sub-optimaal is. Dit is natuurlijk het geval voor arousal, maar ook voor complexiteit van de indeling van een ruimte, de attractiviteit van een gebouw, het gebruik van kleuren en de mate van cognitieve dissonantie. Het is hierbij dus de kunst om de juiste balans te vinden tussen te veel en te weinig van een bepaald mechanisme en tussen verschillende mechanismen, om een uitdagende en spannende omgeving te creëren waar men zich toch veilig en makkelijk voelt. Omdat zo weinig bekend is over de menselijke beleving in ondergrondse ruimten is het bijzonder moeilijk om concrete uitspraken te doen over de menselijke reactie op verschillende aspecten van een gebouw. Dit tekort aan kennis vraagt daarom dringend om empirisch onderzoek teneinde van dit boeiende gebied meer te weten te komen. Men moei zich hierbij realiseren dat niet alles tegelijk bestudeerd kan worden. Omdat de huidige kennis nog summier is, is het belangrijk met algemeen onderzoek te beginnen en de daaruit vergaarde kennis uit te breiden met meer diepgaande en doelgerichte onderzoeken.
O 110
Literatuurstudie
CONCLUSIES In dit hoofdstuk worden de belangrijkste bevindingen van de literatuurstudie heel beknopt op een rij gezet. De thematische werkwijze is in dit hoofdstuk losgelaten en gekozen is voor een doorsnede door alle thema’s. Als de ruimte schaarser wordt, winnen onconventionele oplossingen, als ondergronds bouwen, aan aantrekkingskracht. Het eventueel ondergronds brengen vraagt om een zorgvuldige afweging tussen bovengrondse belangen, zoals ruimtelijke en milieukwaliteit. In het rijksbeleid wordt op dit moment veel aandacht aan ondergronds bouwen besteed, zoals bijvoorbeeld het subsidieprogramma Intensivering Ruimtegebruik, maar ook in de discussie ter voorbereiding van de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening speelt het zuinig omgaan met ruimte een zeer belangrijke rol. Voordelen ondergronds bouwen. Ondergronds bouwen verhoogt de ruimtelijke en milieukwaliteit. Het landschap sub-urbaniseert. Ongemerkt verstedelijkt het landschap in hoog tempo. Een aaneenrijging van bebouwing is het gevolg, waardoor weinig landschap overblijft voor natuurbeleving en recreatie. Door infrastructuur raakt het landschap bovendien versnipperd en treedt op vele plaatsen verstoring op. Tegelijkertijd
hebben de steden en dorpen te maken met een afname van de bevolking en een toenemende ruimteconsumptie per persoon, met als gevolg een geringer draagvlak voor voorzieningen. Verder kampen veel steden en dorpen met verouderde gebieden, stationslocaties naoorlogse woonwijken, verouderde bedrijventerreinen, die geherstructureerd dienen te worden. In veel binnensteden en dorpscentra zou een sterkere concentratie en menging van functies tot meer ruimtelijke kwaliteit kunnen leiden. Deze menging brengt echter dikwijls problemen met zich mee op het gebied van leefbaarheid, onder andere in de vorm van milieuhinder. Het onder de grond realiseren van functies kan een aantal van deze problemen, die betrekking hebben op de steden en dorpen, het landschap en de infrastructuur, verminderen. Direct en indirect kan door het ondergronds realiseren van functies de ruimtelijke kwaliteit worden bevorderd. Het ondergronds realiseren van ruimten, bijvoorbeeld het onderkelderen van bestaande gebouwen in binnensteden, kan bijdragen aan een sterkere ruimtelijke concentratie van activiteiten. Deze sterkere concentratie heeft een aantal voordelen. Door te bouwen in een compacte pakking kunnen verplaatsingsafstanden worden gereduceerd. Verder is het door het intensiveren van bestaande stedelijke gebieden soms mogelijk om verdere sub-urbanisatie van het landelijk gebied te vertragen / te voorkomen. Het ondergronds realiseren van activiteiten die milieuhinder met zich meebrengen, heeft eveneens een gunstig effect op de ruimtelijke en milieukwaliteit in zowel landelijk als stedelijk gebied. De milieuhinder in het stedelijk gebied kan zodoende afnemen. Tevens is hier een sterkere menging van functies mogelijk. Het landschap raakt door het ondergronds realiseren van bijvoorbeeld infrastructuur (visueel, maar ook voor flora en vegetatie) minder versnipperd; de verstoring en barrièrewerking zullen bovendien veel geringer zijn. Dit betekent dat de ruimtelijke kwaliteit in het landelijke gebied door het benutten van de ondergrond kan worden gespaard. De mate waarin er toch nog nadelige effecten optreden zijn afhankelijk van de wijze waarop het project wordt uitgevoerd (volledig ondergronds of verzonken). Problemen bij het ontwerpen. Vooroordelen vormen grootste obstakel. Uit de literatuur komt naar boven dat voor vrijwel alle problemen een oplossing bestaat en dat aan vrijwel alle wensen tegemoet gekomen kan worden in het ontwerp. Door een afgestemde vormgeving en/of inrichting zijn ondergrondse ruimte ontstaat. Het grootste probleem is dat veel mensen ondergrondse ruimten associëren met donkere, koude, vochtige ruimten. Voorlichting en uitwisseling van ervaringen zouden ertoe kunnen bijdragen dat de vooroordelen op de lange termijn verminderen.
Mogelijke tegenstrijdigheid van belangen. Niet alle oplossingen voldoen aan de eisen die vanuit meerdere thema’s worden gesteld. Vanuit veiligheidsoverwegingen is het bijvoorbeeld gewenst om veel in- / uitgangen te hebben. Terwijl dit voor energiebesparing juist niet gewenst is. Andere tegenstrijdigheden zijn bijvoorbeeld architectuur en functionaliteit. In wezen is deze spanning niet anders dan bij bovengrondse ingrepen. De oplossingen zijn echter wel verschillend. Stedenbouwkundige- en ontwerpaspecten Herstructurering als aanleiding. Herstructurering van het bestaande stedelijke gebied kan de aanleiding zijn voor het zoeken naar ondergrondse oplossingen. Zo vormt de aanleg van ondergronds parkeren bijvoorbeeld, vooral in stedelijk weefsel met hoge dichtheid en hoge esthetische waarde, een uitgelezen mogelijkheid om reconstructie en opwaardering van de openbare ruimte en het invullen van de parkeerbehoefte te combineren. Nieuwe technieken maken inpassing beter mogelijk. Nieuwe technieken maken inpassing van ondergrondse ruimten en tunnels in een gebeid makkelijker, doordat voor de aanleg van een ondergrondse ruimte niet alles boven maaiveld niveau moet worden afgebroken. Inpassing van ondergrondse ruimten. Wanneer eenmaal besloten is ondergronds te bouwen, dienst de ondergrondse ruimte ingepast te worden in haar boven- en ondergrondse omgeving. De eisen die aan de inpassing worden gesteld, hangen voor een belangrijk deel samen met het feit of de ondergrondse functie al dan niet een functionele relatie heeft met een bovengrondse functie. Daarnaast zal voor de bouwmethode rekening gehouden moeten worden met het huidige ondergrondse grondgebruik en geologische condities. Dit maakt ook dat buitenlandse voorbeelden niet zonder meer naar de Nederlandse situatie kunnen worden vertaald.
Relatie boven – ondergronds. Veel architecten maken in hun ontwerp gebruik van de originele karakteristieken in het landschap of het stedelijk gebied. Dit kan gaan om natuurlijke elementen, zoals bodemsoort of het wortelstelsel van een boom in het Museonder, maar ook om bijvoorbeeld een voortzetting van de bovengrondse naamgeving of stijl. Ontwerpaanbevelingen. Ontwerpers kunnen een sleutelrol vervullen om negatieve associaties bij ondergrondse ruimten te verminderen. In het algemeen kunnen ontwerpers de volgende maatregelen treffen: Het vergroten van de oriëntatiemogelijkheden, bijvoorbeeld door het creëren van een duidelijke indeling, het zichtbaar maken van de omtrek van de ruimte, goede verlichting, duidelijke plattegrond / bewegwijzering, relatie met bovengrondse inrichting, aangeven van herkenningspunten; Het vergroten van het overzicht en de mogelijkheden voor toezicht, bijvoorbeeld door goede verlichting, het creëren van lange zichtlijnen, voorkomen van donkere hoeken; Het zodanig plannen van voorzieningen dat ze makkelijk bereikbaar zijn; Een zorgvuldige vormgeving van de entree; Het creëren van een visuele relatie met de buitenwereld; Het toepassen van natuurlijke elementen, zoals groene planten, waterstromen en fonteinen, en / of gebruiken van natuurlijke materialen, zoals hout en steen; Het aantrekkelijk maken van de ondergrondse omgeving, bijvoorbeeld door het aanbrengen van decoraties, gebruik te maken van hoog gekwalificeerde elementen; Het in het ontwerp betrekken van beschermde of afgebakende gebieden die (semi) privaat kunnen zijn. Mensen die nabij wonen of werken kunnen zich verantwoordelijk voelen voor deze gebieden. Dit houdt ongewenste bezoekers op afstand en bevordert sociale banden tussen mensen; Het extra benadrukken van de positieve associaties in het ontwerp. In verband met algemene veiligheidsaspecten. Het is het meest effectief wanneer al vanaf het begin van de planvorming aandacht wordt besteed aan veiligheidsmaatregelen. Deze maatregelen zijn afhankelijk van de manier waarop de ondergrondse ruimte gebruikt gaat worden. Wanneer het bijvoorbeeld gaat om een tunnel waar alleen personenauto’s gebruik van zullen maken, zijn geheel andere maatregelen noodzakelijk, dan wanneer er vervoer van gevaarlijke stoffen zal plaatsvinden, of wanneer het gaat om een treintunnel. Ook de grootte van de ruimte speelt hierbij een rol. Aandachtspunten in verband met veiligheid zijn: Compartimentering gebouwen; Ventilatiesystemen zodanig dat rook en brand niet verplaatst worden maar wel voor verse lucht kan worden gezorgd; Voldoende vluchtwegen en goede zichtbaarheid ervan; Ruimte voor hulpverlening; Informatiesystemen en waarschuwingssystemen; Noodaggregaten; Brandwerende doorgangen. In verband met sociale veiligheid. Bij sociaal veilige ontwerpen moet men denken aan: De aanwezigheid van sociale ogen. Hierbij gaat het zowel om de daadwerkelijke aanwezigheid van mensen, als om de voelbare aanwezigheid van mensen; Zichtbaarheid en overzichtelijkheid, ofwel het zien en gezien worden; Betrokkenheid en verantwoordelijkheid. Centraal hierbij staat of mensen zich verbonden voelen met hun omgeving en met de veiligheid van de medemens; Attractiviteit van de omgeving. De gedachte hierbij is dat een onaantrekkelijke, bijvoorbeeld een verpauperde, omgeving meer criminaliteit aantrekt dan een attractieve omgeving; Toegankelijkheid en vluchtwegen. Aan toegankelijkheid zitten uiteraard twee kanten; de toegankelijkheid voor hen die kwaad willen en de toegankelijkheid voor mensen die te hulp kunnen schieten. Het bestaan van vluchtwegen biedt de mogelijkheid om de vluchten voor het geval er calamiteiten optreden. De aanwezigheid hiervan heeft een directe en positieve invloed op het gevoel van veiligheid. Belangrijke aspecten voor het ontwerpen van sociaal veilige voetgangers- en fietstunnels zijn de ruimtelijke dimensionering. De tunnels mogen niet te smal en niet te laag zijn. Zij moeten attractief zijn, dat wil zeggen een goede, continue verlichting hebben en de ontwerper moet aandacht hebben voor kleuren, materiaal en vormgeving in de omgeving. Een gecombineerd gebruik van tunnels bevordert tevens de sociale veiligheid. Een ononderbroken zichtlijn vanaf intensief gebruikt gebied en een goede toegankelijkheid zijn van belang. In verband met licht. Verschaf natuurlijk licht waar dat mogelijk is. Kunstlicht zou alleen gebruikt moeten worden als additief naast daglicht. Wanneer een combinatie van dag- en kunstlicht wordt toegepast, moet de ervaring van het daglicht overheersen. Een mogelijkheid om tegemoet te komen aan het ontbreken van natuurlijk licht en uitzicht in ondergrondse ruimten, is het opnemen van een atrium in het ontwerp. Direct daglicht kan slechts ondiepe ruimten
bereiken. Met behulp van reflectie (spiegels en dergelijke) kunnen diepere ruimten bereikt worden, waarmee een verlichtingssterkte wordt bereikt die voor een deel van de dag toereikend kan zijn. Wanneer de toetreding van daglicht onvoldoende is dan kan kunstlicht worden toegepast. De ontwerpaanbevelingen die ten aanzien van kunstlicht gedaan worden, zijn: Verschaf een voldoende hoog verlichtingsniveau van de ruimten om de visuele helderheid te vergroten en negatieve associaties met donkere ruimten op te heffen. Een efficiënte en sfeervolle verlichting voor een ondergrondse werkruimte waar verschillende activiteiten plaats vinden, is een algemene verlichtingssterkte van 300 lux en een bureauverlichting van 1.000 lux. Bij de toepassing van kunstlicht zijn de volgende zaken van belang: de kleur van het licht, het feit of er sprake is van verblinding, het feit of er sprake is van direct licht of indirect licht en de kleuren die gebruikt zijn in het gebouw; Ontwerp kunstlichtsystemen waarmee de karakteristieken van natuurlijk licht kunnen worden nagebootst; Gebruik verlichting om een stimulerende en gevarieerde omgeving te creëren. Creëer daarom verschillende patronen met licht en schaduw om visuele stimulatie te verschaffen. In ondergrondse werkruimten is wegens het ontbreken van daglicht meer behoefte aan variëteit in de verlichting. In verband met thermisch comfort. Voor het thermisch comfort in ondergrondse ruimten, zijn de volgende ontwerpaanbevelingen gedaan: Creëer een gevoel van warmte om de associaties met koude en vochtige ondergrondse ruimten op te heffen (met kleur, texturen, licht); Verschaf voldoende verse lucht en een goed thermisch comfort, zoals goede mechanische ventilatie met luchtontvochtiging, en goede verwarming. Thermisch comfort wordt onder andere bepaald door het bouwkundige ontwerp, isolatie, oriëntatie, kierdichting, materiaalkeuze, etc. en de verwarming, koeling, bevochtiging en ventilatie. De keuze van het klimaatbehandelingssysteem is afhankelijk van het klimaat en in het geval van ondergrondse gebouwen ook van de grondtemperatuur. In verband met veiligheid in autotunnels. In het ontwerp kan de veiligheid in autotunnels worden bevorderd door: Een geleidelijke overgang tussen buiten en tunnel. Dit kan door middel van goede verlichting in (het begin van) de tunnel, door een ruime ingang van de tunnel te creëren of door de overgang minder abrupt te maken met behulp van bijvoorbeeld de inrichting van het groen; De snelheid van gebruikers te beïnvloeden door het aanbrengen van patronen op de muren van tunnels. Ook zijn patronen te gebruiken om bochten duidelijk aan te geven; Een optimaal zicht, dat wil zeggen adequate verlichting, het bevorderen van een gelijkmatige snelheid van het verkeer, brede rijbanen en zo min mogelijk bochten; Bochten te vermijden en als dit niet mogelijk is het zicht bevorderen door de tunnel ruim op te zetten; Het vergroten van de doorsnede van de tunnel. Hierdoor kan voorkomen worden dat bestuurders op gevaarlijke afstand van de tunnelmuren gaan rijden. Gevolgen voor planning. Integraliteit. Er lijkt een groeiende behoefte te bestaan aan het integraal plannen vanonder en bovengrondse activiteiten. Het feit dat ondergrondse ruimten weinig flexibel zijn, maakt juist een zorgvuldige planning noodzakelijk. Echter, ondergrondse activiteiten passen niet in de bestaande wet- en regelgeving. Uitbreiding van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is een suggestie die door een van de auteurs wordt gedaan. Dit lijkt een onderwerp dat meer aandacht behoeft. Een ander aspect van een integrale benadering is dat ook de kosten en opbrengsten integraal bekeken moeten worden. In een kosten / baten analyse moet rekening worden gehouden met een geldelijke waardering van ruimtelijke en milieukwaliteit. Niet alleen de directe kosten maar ook de opbrengsten die vanwege ruimtewinst gegenereerd kunnen worden moeten in ogenschouw worden genomen. Een probleem hierbij is dat kosten en opbrengsten vaak niet voor dezelfde actor zijn.
2.9 VERVOLG
2.9
VERVOLG
O 101 Stedenbouw Geen “vervolg”: zie conclusies. O 102 Architectuur Geen “vervolg”.
O 103
Beweging
Follow-up 1. Terugblik In deze deelstudie is verkend door welke ontwerp- en beheermaatregelen kwalitatief hoogwaardige ondergrondse ruimten kunnen ontstaan. Met name is aandacht besteed aan het voortbewegen van mensen in deze ruimten. Na enkele algemene beschouwingen over beweging in ondergrondse ruimten zijn acht omgevingskwaliteiten benoemd, die van belang zijn om zich prettig, efficiënt, veilig en comfortabel in ondergrondse ruimten te kunnen voortbewegen. Op basis van deze kwaliteitseisen is een groot aantal aandachtspunten en aanbevelingen voor het ontwerp en beheer van ondergrondse ruimten uitgewerkt, in woord en beeld. Qua vorm is gekozen voor een reeks stellingen, voorzien van een context en oplossingsrichtingen en geïllustreerd met praktijkvoorbeelden. Deze zogenaamde patronen zijn geclusterd in een zestal thema’s, die qua schaalniveau en terminologie nauw aansluiten op de werkwijze van ontwerpers. Gevarieerd en complex Bij het werken aan deze studie is opnieuw gebleken hoe complex het onderhavige onderzoeksobject is. Enerzijds is dit terug te voeren tot de enorme variatie in: x functie (transportfunctie, publieksfunctie, opslagfunctie); x omvang (b.v. een eenvoudig voetgangerstunneltje versus een grootschalig ondergronds winkelcentrum of een compleet ondergronds stadsdeel); x locatie (binnenstedelijk, perifeer, in een landschappelijk gebied etc.); x eigendomsverhoudingen (privé eigendom, publiek bezit, andere varianten, combinaties). Afbakening en indeling Gezien het voorgaande zal het duidelijk zijn dat een ‘alles omvattende’ studie naar beweging in ondergrondse ruimten nauwelijks mogelijk is, nog afgezien van beperkingen in beschikbare expertise, tijd en budget. Een ander lastig punt betreft de vele raakvlakken van het onderhavige deelproject O 103, Beweging, met de andere deelprojecten van O 100, Ondergrondse ruimten. Dit geldt met name voor de deelprojecten O 105 en O 106 over zintuiglijk en intuïtief waarnemen, O 102 Architectuur en deelproject N 120 over beveiliging. Schrijven over beweging kan niet zonder hierin de waarneming van de bewegende persoon te betrekken. Veiligheid is een essentiële voorwaarde om zich überhaupt te kunnen bewegen. Niettemin is geprobeerd om overlap en herhaling zoveel mogelijk te voorkomen, door relevante aspecten uit de genoemde deelprojecten wèl te noemen in de onderhavige studie, maar voor een uitwerking te verwijzen naar de betrokken deelstudies. Anderzijds hebben we te maken met een groot aantal factoren, disciplines, facetten en schaalniveaus. Vooral bij de grotere ondergrondse bouwwerken zijn veel verschillende disciplines betrokken bij de ontwikkeling en het beheer. Te denken valt aan planologen, landschapsarchitecten, stedenbouwkundigen, verkeerskundigen, (interieur)architecten, beeldend kunstenaars, economen, civiel-technici, bestuurders, beheerders en de dagelijkse gebruikers. Vanuit verschillende disciplinaire invalshoeken is aandacht nodig voor sterk uiteenlopende facetten zoals toegankelijkheid, veiligheid, oriëntatiegemak, fysisch welzijn en beeldkwaliteit, op het schaalniveau van de ondergrondse ruimte als geheel en op het schaalniveau van afzonderlijke onderdelen, ruimten en componenten. De complexiteit van het onderwerp maakt het evenmin eenvoudig om een eenduidige keuze te maken met betrekking tot de presentatie van de verzamelde informatie en inzichten. Er zijn immers veel indelingen mogelijk, b.v. per functie, discipline of facet. Informatie per functie vraagt om aparte hoofdstukken over ondergrondse ruimten met een publieksfunctie, een transportfunctie en een opslagfunctie. Kennisoverdracht per discipline zou daarentegen pleiten voor aparte hoofdstukken ten behoeve van planologen, architecten, beheerders etc. Een geheel andere indeling ontstaat wanneer gekozen wordt voor een facetbenadering. Dit zou kunnen leiden tot aparte hoofdstukken over de toegankelijkheid van ondergrondse ruimten, oriëntatie in ondergrondse ruimten, fysisch welbevinden etc. In de onderhavige studie is in feite geprobeerd een combinatie van verschillende indelingsprincipes toe te passen. In deel A is vooral uitgegaan van een facetbenadering, door aandacht te besteden aan afzonderlijke kwaliteitsaspecten.
De thema’s uit deel B sluiten enigszins aan bij een disciplinaire benadering, door de opbouw ‘van groot naar klein’. Voorts is in deel B geprobeerd om het principe van schering en inslag toe te passen, door per thema in gedachten de acht kwaliteitsaspecten na te lopen voor het thema. 2. Aanbevelingen voor verder onderzoek In aansluiting op het voorgaande is ons inziens vooral behoefte aan vervolgonderzoek en kennisoverdracht op de volgende terreinen: x Verdere uitwerking en verdieping van de informatie per kwaliteitsaspect. Denkbaar is om een reeks publicaties te ontwikkelen over integrale toegankelijkheid van ondergrondse ruimten, sociale veiligheid in ondergrondse ruimten etc. x Idem per disciplinaire invalshoek. Items voor nader onderzoek zijn b.v. de mogelijkheid en wenselijkheid om via differentiatie in kunstlicht en toepassing van natuurlijke elementen zoals bloemen, planten en waterpartijen zowel associaties op te roepen met ‘de frisse buitenlucht’ als ook met de ervaring van wisseling in de tijd (dag/nacht) en wisseling van de seizoenen. x Idem per type ondergrondse ruimte qua functie, bijvoorbeeld in de vorm van een leidraad voor het ontwerpen van ondergrondse winkelcentra, parkeergarages, verkeerstunnels etc. Als voorbeeld noemen we de studie van Van der Voort en Van Wegen uit 1980 naar Onderdoorgangen voor fietsers en voetgangers. x Nadere uitwerking en transformatie van de stedenbouwkundige principes uit The concise townscape van Cordon Cullen naar ondergrondse ruimten. x Evaluatie van gebruik en beleving van ondergrondse ruimten, ter verdere onderbouwing en aanvulling op de huidige inzichten, met bijzondere aandacht voor de overeenkomsten en verschillen ten opzichte van bovengrondse ruimten, vertaald in ontwerprichtlijnen voor planologen, landschapsarchitecten, architecten etc. x Kosten en baten van ontwerpvarianten. x Ontwikkelen van “bouwstenen” voor een beeldkwaliteitplan voor ondergrondse ruimten.
O 120
Projectanalyse
Aanbevelingen voor nader onderzoek De analyse en inventarisatie van zowel gerealiseerde als niet gerealiseerde voorbeeldprojecten levert niet alleen een hoeveelheid kennis op, maar geeft ook inzicht in aanwezige kennisleemten. In deze paragraaf worden een aantal suggesties gedaan die buiten het onderzoeksdomein van het Voorbeeldenboek vallen, maar in het vervolgtraject van het COB bijzondere aandacht verdienen. Aangezien ondergronds bouwen vaak gepaard gaat met hoge stichtingskosten dient men vooraf rekening te houden met een onzeker aanvangsrendement. Mede als gevolg van deze financieringsproblematiek nemen zowel publieke als private partijen, ingegeven door de klassieke afweging tussen de lange termijn voordleen en de korte termijn kosten, op dit moment een afwachtende houding aan. Onderzoek naar aantrekkelijke financieringsstructuren kan zowel de proceskant als de haalbaarheid van ondergronds ruimtegebruik substantieel beïnvloeden. Door de lange termijn effecten van grootschalige integrale projecten in kaart te brengen ontstaat, vanuit diverse schaalniveaus, inzicht in de relatie tussen ondergronds en bovengronds bouwen. Een ander aandachtspunt is de Nederlandse wetgeving. Op dit moment houdt deze vooralsnog weinig rekening met de mogelijkheden van ondergrondse ruimte. Vanuit de huidige ontwikkelingen en nieuwe inzichten zouden en de bestaande regels dan ook afgewogen en aangepast moeten worden. Het aanpassen van de wettelijke regelgeving dient ook in Europees verband aandacht te krijgen. Deze aandacht zou de basis kunnen vormen voor een Europees samenwerkingsverband dat onderzoek doet naar de toepassing van ondergronds ruimtegebruik. Belangrijk hierbij is de maatschappelijke en politiekadviserende rol die het Europeaan Centre for Utilization of Underground Space (ECUUS) te Delft/Gouda, in de discussie zou kunnen vervullen. Onderzoek naar de afwegingscriteria of ontwerpbeslissingen die de keuze bepaalt tussen de twee ondergrondse vormgevingvisies. Zo is er enerzijds de visie die ervan uit gaat dat een ondergrondse ruimte om een eigen vormgeving vraagt, anderzijds is er een visie waar de ondergrondse ruimte zoveel mogelijk een kopie dient te zijn van de bovengrondse wereld. Met name de eerste vraagt om een creatieve oplossing om een mate van herkenning en identiteit te kunnen genereren. Om de vooroordelen duidelijk te maken, maar ook om aan te geven waar knelpunten te verwachten zijn, dienen de ontwerpaspecten en mogelijkheden aan de hand van voorbeeldprojecten duidelijk gemaakt te worden. In dit proces verdient een verkenning naar de toepassingsmogelijkheden van IT tijdens het ontwerpproces bijzondere aandacht. De mogelijkheden van visualisatie als communicatiemiddel worden op dit moment dan ook nog sterk onderschat. Wanneer meerdere functies aanspraak op dezelfde schaarse ruimte maken kan middels efficiënt ruimtegebruik een bijdrage geleverd worden aan het ruimtetekort. Op dit moment is er ondanks de omvangrijke overheidsinvesteringen (= geld van de burger) echter nog weinig bekend over de voorkeuren van gebruikers en (voor)oordleen van het brede publiek. Zo is bijvoorbeeld nog weinig of geen fundamenteel onderzoek gedaan naar zaken als beoogde leefbaarheid en het welzijn van de gebruikers in de bovengrondse en ondergrondse situatie. Naar onderzoek naar diepteligging, functies en bestemmingsplannen in relatie tot specifiek locatie onderzoek. Locatie afhankelijke factoren spelen in concrete situaties een belangrijke rol. Onderzoek naar diepe verblijfsruimte, waarbij ook juridische, technische en economische factoren worden onderzocht. Bij het toekomstig gebruik van de ondergrond dient tenslotte de volgende kanttekening gemaakt te worden. Ondergronds bouwen is uiteraard niet de oplossing voor elk (ruimtelijk) vraagstuk. Zo dient ze bijvoorbeeld geen noodoplossing te zijn om problemen die bovengronds reeds aanwezig zijn, naar de ondergrond te verplaatsen en/of uit te breiden. Het gebruik van de ondergrond zou dan ook beperkt moeten blijven tot die locaties waar de leefbaarheid van de omgeving en het welzijn van de gebruikers op het spel staat of waar een combinatie met meervoudig ruimtegebrek tot totaal nieuwe stadsconcepten kan leiden.
O 106
Intuïtief waarnemen
Hieronder staat een aantal mogelijke ideeën voor toekomstig onderzoek. 1.
Is de kans op spatial anxiety groter in ondergrondse dan bovengrondse ruimten? Is spatial anxiety ernstiger onder de grond? Met welke kenmerken van een gebouw moet rekening worden gehouden om de kans op en de ernst van spatial anxiety te verkleinen? Wat is de relatie tussen spatial anxiety en fobieën?
2.
Welke soort herkenningspunten zijn het meest effectief in ondergrondse gebouwen?
3.
Wat zijn de effecten van verschillende kleuren op een verblijf onder de grond?
4.
Kunnen kleuren gebruikt worden om een gebrek aan uitzicht en daglicht te compenseren?
5.
Omdat een ondergronds gebouw geen buitenkant heeft, kan het vormen van een Gestalteachtig beeld van een gebouw lastig zijn. Is dit problematisch voor de gebruikers en hoe kan dit eventueel gecompenseerd worden?
6.
Kan één of meerdere bezoeken aan een ondergronds gebouw negatieve attitudes en verwachtingen veranderen?
7.
Kunnen ontwerpen die cognitieve dissonantie opwekken een positief effect hebben op de beleving van een gebouw?
8.
Vormen ondergrondse ruimten een probleem voor mensen met een neiging tot claustrofobie?
9.
Verschillen gevoelens van onveiligheid in boven- en ondergrondse ruimten?
10.
Zijn er verschillen tussen boven- en ondergrondse gebouwen in de factoren die bepalen of een gebouw attractief gevonden wordt?
11.
Wat zijn de effecten op lichaam en geest, als men langere tijd onder de grond verblijft?
12.
In welke mate kunnen deze vragen in virtuele omgevingen worden onderzocht?
3. ANALYSE EN EVALUATIE
3.1 VAN O 100 NAAR COB 2
3.1
VAN O 100 NAAR COB 2
Programma O 100:
Progamma COB-2:
niveau 1
niveau 2
niveau 3 (deelplannen)
niveau 4 (aspecten)
AANBOD
omgeving/ context
stedenbouw/ landschap
ruimtelijke kwaliteit stedelijke typologieën ondergronds/ bovengronds openbaar/privé efficiënt/duurzaam ruimtegebruik
milieu
duurzaam bouwen ecologie archeologie passieve/actieve energie hydrologie afval (uitgegraven grond)
architectuur van o.r.
ruimtelijke kwaliteit karakteristiek compenseren van gebreken daglicht en uitzicht volume /schaal/maat relatie met maaiveld
beweging door o.r.
toegankelijkheid oriëntatie verblijfstijd routing installaties
maken van o.r.
eisen/wet PRC5: bouwtechniek Technologie uitvoeringstechniek
mens/gebruiker
waarnemen intuïtief waarnemen
zintuigen veilig voelen behaaglijk voelen
PRC3: Beleving en veiligheid
Proces
marktpartijen
privaatrecht financiën exploitatie/beheer
PRC6: Economie en processen
overheden
wet- en regelgeving procedures planvorming
literatuurstudie
………. ………. ………. 25-50 projecten
ruimte en schil
VRAAG
COMMUNICATIE ervaring
projectanalyse visie
verbeelding (caleidoscoop)
film- en theaterwereld beeldende kunsten ‘verhalende’ kunsten virtual reality filosofie
PRC4: Natuur- en Milieu-aspecten
Ook voor andere PRC’s interessant.
3.2 DE WAARDE O 100
3.2
DE WAARDE VAN O 100
O 100 ging uit van een structuur waarmee het hele (potentiële) onderzoeksveld werd ingedeeld. Deze achterliggende structuur is in het startdocument is beschreven. De verschillende deelprojecten kregen zo een abstracte maar redelijk heldere achtergrond en afbakening mee. Hiermee beoogden we overlap tussen de verschillende deelonderzoeken te voorkomen en zo volledig mogelijk (op ‘first things first’ niveau) de diverse aspecten van het ontwerpen van ondergrondse ruimte in beeld te krijgen. In de praktijk heeft dat niet sterk genoeg gewerkt. De deelprojecten waren redelijk groot van omvang en het ontbrak de projectleiding aan voldoende mogelijkheden om bij te sturen en in te grijpen waardoor veel onderzoeken te veel een eigen koers gingen varen. Voor de toekomst is het voor de programmacommissie dan ook raadzaam om veel meer en kleinere onderzoeken uit te zetten, vanuit een onderzoeksprogramma dat is opgehangen aan een heldere en redelijk gedetailleerd uitgewerkte structuur. Als op een centraal niveau deze programmering heeft plaatsgevonden hoeft op het onderzoeksniveau bovendien minder tijd te worden besteed aan afstemmingsoverleg en komt het onderzoeksbudget ook vooral aan inhoudelijk werk ten goede. Als we binnen O 100 een verder uitgewerkte onderzoeksstructuur hadden gehanteerd die het onderzoeksveld had ingedeeld in meerdere kleinere onderzoeken die nauwkeuriger omschreven waren had dat de kwaliteit van het geheel enorm ten goede gekomen en had het veel overhead-tijd bespaard. Een belangrijke algemene vraag die we elkaar gesteld hebben is of het ontwerpen van ondergrondse ruimten niet gewoon onderdeel van de vaardigheden van iedere ruimtelijke ontwerper zou moeten zijn. De vraag is dus of ondergronds bouwen een specifiek ruimtelijk ontwerpvakgebied is: We zijn wat dat betreft met elkaar van mening dat ondergronds bouwen geen aparte ontwerpdiscipline is, maar dat er bij het ondergronds bouwen nog sprake is van zoveel hindernissen, vooroordelen en problemen dat het nodig is zowel deze aspecten goed te onderzoeken als de specifieke kansen, mogelijkheden en voordelen uit te zoeken en te benadrukken. Dat onderzoekswerk legitimeert het bestaansrecht van een COB onderzoek over het ruimtelijk ontwerp van ondergrondse ruimten. In de workshops die in het kader van J 103 gehouden zijn, zijn de deelprojecten die een ruimtelijk thema hebben geëvalueerd en gewaardeerd: O 101
Stedenbouw
Het onderzoek loopt ver voor de muziek uit, zo ver vooruit dat het nogal buiten de markt van nu en de nabije toekomst staat. Daarmee is het vooral een theoretisch onderzoek. Er worden enkele utopische modellen gepresenteerd die de discussie aanzwengelen en uitnodigen tot een ander denken. Het is gymnastiek voor de geest. Het heeft een sterk inspiratie niveau, maar het is niet het ‘first things first’ onderzoek dat binnen O 100 eigenlijk was uitgezet. Het is een stedenbouwkundige benadering vanuit de architectuur die zich beperkt tot het hoogstedelijk gebied, het is ‘urban design’. Alle andere stedenbouwkundige gebieden blijven buiten beschouwing. Voor COB2 is er een tweeledige lacune te constateren. Enerzijds moeten de ontwerpschetsen van de complete stedenbouwkundige discipline in beeld worden gebracht, anderzijds moeten er ook voor het schaalniveau van het urban design meer realistische modellen worden ontwikkeld. O 102
Architectuur
Het onderzoek behandelt veel architectonische aspecten en werkt een paar architectonische ideeën uit. Daaroverheen is een eerste denkstructuur gelegd die verder uitgewerkt en helder gemaakt moet worden. De aspecten die behandeld worden zijn redelijk compleet geïnventariseerd maar niet alle even diepgaand uitgewerkt en geanalyseerd. Het belang van deze studie is vooral dat de ondergrondse architectuur is ingedeeld en toegankelijk is gemaakt. Binnen COB2 is er vooral aanvullend werk te doen. Het onderzoek tot dusver zou kunnen worden opgevat als een groeidocument dat een stevige basis geeft aan het ontwikkelen van een betere structuur, aanvullingen, verdiepingen en verdere uitwerking ook op ideeënniveau.
O 103
Beweging
Dit onderzoek behandelt ondergrondse ruimten op een totaal ander schaalniveau dan de andere twee. Het is een veel meer praktisch en op de menselijke maat gericht onderzoek. Tussen de drie schaalniveaus uit de drie onderzoeken ontbreken de overgangen en aansluitingen. Het onderzoek is redelijk volledig, aspectengericht en pragmatisch maar is meer op inpandigheid gericht dan op de specifieke kant van beweging door ondergrondse interieurs. COB2 kan zich hier richten op het specifiek maken van het onderzoek voor de ondergrondse ruimte en op het verrijken van het onderzoek met inspirerende voorbeelden en cases. Enkele belangrijke bevindingen van de projectleiders terugkijkend enige maanden nadat de ruimtelijke deelprojecten zijn afgerond: De belangrijkste ervaring van een ondergrondse ruimte is het ontbrekende buiten. Daarom moeten er in een ondergrondse ruimte extra kwaliteiten gerealiseerd worden, om geen B-status te krijgen. Het ontwerpen van een ondergrondse ruimte is vooral het ontwerpen van inpandigheid Kenmerkend bij een ondergrondse ruimte is dat je naar boven moet om buiten te komen. Alles wat je bovengronds bouwt is een aanvulling op iets bestaands (heterogeen). Alles wat je ondergronds bouwt is per definitie nieuw, vanuit één visie, één doctrine, één ontwerper etc. (homogeen): wat je bouwt is wat je hebt. Dat vraagt om een ander ontwerpproces. Ondergronds bouwen is nog steeds de minst waarschijnlijke oplossing. De opgave is dan ook het onwaarschijnlijke waarschijnlijk maken.
3.3 MARKANTE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
3.3
MARKANTE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Uit de vele -wel en niet- gemaakte conclusies en aanbevelingen is een shortlist (één A4) gemaakt van markante conclusies en aanbevelingen. MARKANTE CONCLUSIES Ondergronds bouwen is, in tegenstelling tot bijvoorbeeld hoogbouw, geen 'ontwerptool'. Projecten zijn doorgaans 'incidenten'; De derde dimensie: ondergronds ruimten maken betekent driedimensionaal ontwikkelen en ontwerpen; begrippen als landschap, tijd, openbaarheid, daglicht en oriëntatie vragen om kwalitatief hoogwaardige uitwerkingen (wil de ondergrond niet verworden tot aanhangsel van het bovengrondse programma); het maaiveld gaat een andere betekenis krijgen; ruimte maken (uithollen) in plaats van ruimte nemen betekent een andere benadering van planning, ontwikkeling en flexibiliteit van ondergrondse ruimten; uitzicht is essentiëler dan daglicht (voor het welbevinden in de ondergrond is het noodzaak het daglicht terug te brengen tot het diverse lichtaanbod en een zekere vorm van uitzicht op een (dynamische) omgeving); de 'lobby' zal een wezenlijke rol spelen in het kenbaar maken van de ondergrond; vooroordelen vormen één van de grootste belemmeringen voor ondergronds bouwen; …. MARKANTE AANBEVELINGEN kansen en bedreigingen vanuit de ondergrond beter leren kennen en onderzoeken: geologisch, geodrologisch, ecologisch en bijvoorbeeld archeologisch; onderzoek doen naar driedimensionale (stedebouwkundige) modellen; nadere uitwerking en transformatie van stedebouwkundige principes naar ondergrondse ruimten; onderzoek naar specifieke kansen per type omgeving (historisch, stadsuitbreidingen, landelijk, …); onderzoek naar functies en programma's; sociologisch en psychologisch diepteonderzoek naar gebruik en beleving van ondergrondse ruimten; onderzoek maaiveld bewerkingen cq manipulaties; onderzoek naar techniek - klimaat: uiterste low-tech versus uiterste high-tech; onderzoek doen naar ondergronds uitzicht; nader onderzoek naar ondergrondse ramen: middels technische middelen en middels het maken van een ondergrondse buitenwereld; onderzoek naar doos-in-doos principe; onderzoek doen naar ondergronds groen; ontwikkeling van beeldkwaliteitsplannen van ondergrondse ruimten; werken aan imagoverbetering ondergronds ruimtegebruik; ….. .
3.4 ONDERZOEKSTHEMA’S
3.4
ONDERZOEKSTHEMA’S
1.
Karakteristiek en identiteit Expressie en signaleren Esthetiek en ruimtelijke kwaliteit Simulatie versus authenticiteit Vormen van ontgraven/ ondersteunen
2.
Vrijheden en voordelen Het maken van ruimte door uithollen De aarde is buffer Van buitenaf onzichtbare ruimtes maken Groeien terwijl de bovengrond geen groei toelaat Vrijheid van richting
3.
Programmeren Functiemenging en differentiatie Stapeling van functies Concentratie en spreiding Uitbreidbaarheid Fasering/ uitgifte Flexibiliteit
4.
Ondergrondse typologieën 1 dimensionaal (put) 2 dimensionaal (tunnel) 3 dimensionaal (volume)
5.
Inpandigheid Neerwaartse entree, de opwaartse uitgang De lobby Oriëntatie Beweging, verkeer en transport Daglicht Kunstlicht Uitzicht: Comfort Doos in een doos
6.
Maaiveld Referentievlak Manipulaties
7.
Openbare ruimte Omgevingskwaliteit Koppelstukken Het gat Verticale en horizontale (openbare) ruimtereeksen (continuïteit) Openbaar/ privé
3.5 SCHAALNIVEAU, SOORTEN INFORMATIE, VORM EN FUNCTIE
3.5
SCHAALNIVEAU, SOORTEN INFORMATIE, VORM EN FUNCTIE Schaalniveaus Stedenbouw Urban design Architectuur Interieur
kamer
gebied ensemble gebouw
-
kennis inspiratie ervaring
Verschijningsvorm
-
aarde bedekt verzonken ondergronds kelders onder….
Functies
vervoer -
opslag werken wonen recreëren
-
Soorten informatie Feiten Visie Voorbeelden Vorm - functie
Stedenbouw Urban design Architectuur Interieur
-
kamer
gebied ensemble gebouw
-
kennis inspiratie ervaring
Verschijningsvorm
-
aarde bedekt verzonken ondergronds kelders onder….
Functies
vervoer -
opslag werken wonen recreëren
-
Soorten informatie Feiten Visie Voorbeelden Vorm - functie
-
3.6 VAN O 100 NAAR COB 2: ONDERZOEKSKADER
KARAKTERISTIEK EN IDENTITEIT
STEDEBOUW
URBAN DESIGN
ARCHITECTUUR
INTERIEUR
GEBIED
ENSEMBLE
GEBOUW
RUIMTE
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
F
V
F
V
FEITEN
KENNIS
VISIES
INSPIRATIE
VOORBEELDEN
ERVARING
GEDAAN IN O 100 WERKVELD PRC 1
V
KWALITEITEN
STEDEBOUW
URBAN DESIGN
ARCHITECTUUR
INTERIEUR
GEBIED
ENSEMBLE
GEBOUW
RUIMTE
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
F
V
F
V
FEITEN
KENNIS
VISIES
INSPIRATIE
VOORBEELDEN
ERVARING
GEDAAN IN O 100 WERKVELD PRC 1
V
STEDEBOUW
URBAN DESIGN
ARCHITECTUUR
INTERIEUR
GEBIED
ENSEMBLE
GEBOUW
RUIMTE
PROGRAMMEREN
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
F
V
F
V
FEITEN
KENNIS
VISIES
INSPIRATIE
VOORBEELDEN
ERVARING
GEDAAN IN O 100 WERKVELD PRC 1
V
STEDENBOUWKUNDIGE TYPOLOGIEËN
STEDEBOUW
URBAN DESIGN
ARCHITECTUUR
INTERIEUR
GEBIED
ENSEMBLE
GEBOUW
RUIMTE
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
F
V
F
V
FEITEN
KENNIS
VISIES
INSPIRATIE
VOORBEELDEN
ERVARING
GEDAAN IN O 100 WERKVELD PRC 1
V
INPANDIGHEID
STEDEBOUW
URBAN DESIGN
ARCHITECTUUR
INTERIEUR
GEBIED
ENSEMBLE
GEBOUW
RUIMTE
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
F
V
F
V
FEITEN
KENNIS
VISIES
INSPIRATIE
VOORBEELDEN
ERVARING
GEDAAN IN O 100 WERKVELD PRC 1
V
MAAIVELD
STEDEBOUW
URBAN DESIGN
ARCHITECTUUR
INTERIEUR
GEBIED
ENSEMBLE
GEBOUW
RUIMTE
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
F
V
F
V
FEITEN
KENNIS
VISIES
INSPIRATIE
VOORBEELDEN
ERVARING
GEDAAN IN O 100 WERKVELD PRC 1
V
OPENBARE RUIMTE
STEDEBOUW
URBAN DESIGN
ARCHITECTUUR
INTERIEUR
GEBIED
ENSEMBLE
GEBOUW
RUIMTE
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
V
F
F
V
F
V
FEITEN
KENNIS
VISIES
INSPIRATIE
VOORBEELDEN
ERVARING
GEDAAN IN O 100
WERKVELD PRC
V
ONDERZOEKSRAPPORT
J103-O-00-004
J103 INVENTARISATIE, ANALYSE EN EVALUATIE RUIMTELIJKE ONTWERPASPECTEN – O 100
CO
– CENTRUM ONDER
RONDS
OUWEN
Het Centrum Ondergronds Bouwen is een Nederlands publiek-privaat samenwerkingsverband. Een toonaangevend kennisnetwerk dat oog en oor wil zijn voor alles wat met ondergronds bouwen te maken heeft. Vanuit de visie dat ondergronds ruimtegebruik een essentiële bijdrage levert aan een mooi, leefbaar en slagvaardig Nederland, stimuleert het COB de dialoog tussen alle mogelijke partijen die een rol spelen bij de verkenning van belemmeringen en mogelijkheden van het bouwen onder de grond. Naast het (mede) uitvoeren van onderzoeken, is het COB actief op het gebied van communicatie, kennismanagement en onderwijs, onder meer door de ondersteuning van een leerstoel ondergronds bouwen aan de TU Delft. Meer dan honderd organisaties uit het bedrijfsleven, de overheid alsmede kennisinstituten bundelen in het COB hun krachten en expertise. Het COB maakt deel uit van het netwerk van het Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving (CUR) en stemt zijn activiteiten af met andere deelnemers aan dat netwerk, zoals Habiforum (Expertisenetwerk Meervoudig Ruimtegebruik). Daarnaast heeft het COB een Memorandum Of Understanding (MOU) met de Japanse Tunneling Association (JTA) en stimuleert het internationale uitwisselingen met Japan en andere landen. De vele vraagstukken omtrent ondergronds bouwen die nog op ontginning wachten, worden benaderd vanuit zes thema’s. De benadering staat garant voor een brede en integrale benadering van de kennislacunes op het gebied van ondergronds ruimtegebruik.
RUIMTELIJK ONTWERP PLANOLOGIE EN BESTUURLIJK INSTRUMENTARIUM BELEVING EN VEILIGHEID NATUUR- EN MILIEUASPECTEN TECHNOLOGIE ECONOMIE EN PROCESSEN