€ €'
•Mce^ .t // .J,
;
~-' i / /
B E V A T
KONINKLIJK BESLUIT YAN 5 DECEMBER 1875 (fc^a'AAi'suLAij N°. 238)
KENI.
REORGANISATIE VAN
UK
KADASTEALE DIEKST?
\\ —it"^^*'^—
A :M S Ï E 11 D A M,
P. N. VAN KAMPEN & ZOON. 1876.
l-
\
l ^ ' ^ %/ / ^
>' 1
-•^A
B E V A T
\ '/
!
i
l'P
l
I
HET
KONINKLIJK BESLUIT YAN 5 DECEMBEE1875 (STAATSBLAH N ° .
238)
EKNK
KEORGANISATIE VAN
DE
KADASTEALE MEKST?
4i,»^4jx^
'
AMSTERDAM,
P. N. VAN KAMPEN & ZOON. 187Ü.
f
ife / / •V
'->>Si
'M
Den 9 Februarij 1867 is eene Staats-Commissie benoemd voor de h e r z i e n i n g d e r w e t g e v i n g op de e i g e n d o m s overd r a g t van o n r o e r e n d e g o e d e r e n , h e t h y p o t h e e k s t e l sel en h e t n o t a r i a a t , om aangevoerde redenen zamenge&teld uit leden van groote r e g t s k e n n i s en bijzonder p r a k t i s c h e ervaring, en welker leden thans allen nog in leven zijn, behalve de Heer H. Manger Muntz, Hypotheekbewaarder te Leiden. Ruim drie jaren (van 28 Maart 1867 tot 21 April 1870) besteedde deze Commissie aan die herziening al hareji beschikbaren tijd, en had Zij het voorregt, dat bij rapport van den 9 Juni 1870 Haar arbeid door de toenmalige Ministers van Justitie en Financien aan den Koning werd aangeboden met de verklaring, »dat de Commissie zich het door Z. M. den Koning in Haar gestelde vertrouwen ten volle waardig had betoond; dat de ontwerpen van wetten en besluiten de onmiskenbare blijken droegen van de groote zorg aan de voorbereiding en zamenstelling daarvan besteed, van een echt wetenschappelijken zin en t e v e n s v a n e e n g e o p e n d o o g voor- en eene u i t g e b r e i d e k e n n i s van de b e h o e f t e n der praktijk." Bedoeld rapport dier Commissie.is van den 21 April 1870 i) en eindigt met deze opmerkelijke Avoorden: ï-Hoeveel gebrekkigs welligt haren arbeid aankleve, de Commissie durft het oordeel (daarover) met gerustheid afwachten. - Bij elk vraagpunt ging Zij zoowel met de w e t e n s c h a p als met de p r a k t i j k te rade. Het onderwerp van wetgeving toch, waarop *) Uitgegeven bij Gebr Belinfante te 's Gravenhao^e, 1870.
\
'^\
4 die vraagpunten allen betrekking hebben, wortelt meer dan eenig ander in de p r a k t i j k en de zamenstelliug dezer Commissie is een bewijs, lioe Uwe Majesteit hieromtrent in hetzelfde gevoelen deelt, d a t ook in a n d e r e l a u d e n bij v o o r k e u r , l i c h t bij de p r a k t i j k d e e d z o e k e n . »De Commissie meent, dat de beste wetgeving die is, waarbij gelet wordt zoowel op de lessen der ondervinding, als op de eischen der wetenschap." »0p algemeene instemming met alle deelen van haren omvangrijken arbeid durft Zij niet rekenen, maar juist daarom stelt Zij prijs op een zoo veel mogelijk algemeen oordeel. »Aan belangstelling in een volksbelang bij uitnemendheid kan niet getwijfeld worden; wrijving der openbare meening kan slechts de behartiging van dat belang bevorderlijk zijn. »Eerbiedig voegt daarom de Commissie bij de aanbieding van haren arbeid het verzoek, dat deze arbeid zal worden gedrukt en a l g e m e e n v e r k r i j g b a a r w o r d e n g e s t e l d , op d a t v ó ó r d a t de Avetgevende m a g t t o t zijne b e o o r d e e l i n g g e r o e p e n w o r d t , g e e u e b o u w s t o f o n t b r e k e , om e e n e nationale loetgevhuj t e vol t o o i j e n , yf %WQX grondslagen (vóór 30 jaren gelegd) in m e n i g o p z i g t a a n n a b u r i g e S t a t e n ten voorbeeld verstrekten." Aan laatstgemelden wensch der Commissie is voldaan bij koninklijk besluit van den 27 Junij 1870, No. 35. En welke waren, nu ten aanzien van den overgang der onroerende goederen en het hypotheekstelsel die grondslagen, nu vóór 38 jaren gelegd? Publiciteit en specialiteit door de openbare registers en de aanduiding der onroerende goederen volgens het Kadaster. •— Op deze twee grondslagen vervolgde die Staats-Commissie den ingeslagen weg, om het nog gebrekkige in onze wetgeving zooveel mogelijk aan te vullen en te verbeteren, en het werk dier Commissie is algemeen met zooveel instemming bij de Natie ontvangen, d a t t o t h e d e n n i e m a n d openlijk eene t e g e n o v e r g e s t e l d e m e e n i n g h e e f t verd e d i g d , v e e l r a i n de s t e l l i n g e n d i e r Btaats-Commissie
o
we cl er leg de. Niemand heeft zich verklaard voor eene toevoeging van het Kadaster aan het Bestuur der Directe Belastingen; de ten dien aanzien reeds geruimen tijd beraamde plannen bleven binnen de muren van het Departement van Financiën, en het verschijnen van DE OPMERKER van 4 April 1874 was voor die administratie eene blijde uitkomst. De openbare registers en het Kadaster zijn in bovenbedoelde ontwerpen van wetgeving als één geheel aangewezen, behandeld en onvoorwaardelijk aangenomen; nergens in het omvangryke verslag wordt eenig spoor gevonden, welke eene scheiding mogelijk doet veronderstellen; integendeel leest men op bladzijde 291: >werd oorspronkelijk het Kadaster opgerigt tot verkrijging eener meer gelijkmatige verdeeling van de grondbelasting, thans is het feitelijk in de e e r s t e p l a a t s de g r o n d s l a g van o n s h y p o t h e c a i r s t e l s e l en e i g e n d o m s r e g t g e w o r d e n , hoezeer het tevens dienstbaar blijft voor het doel, waartoe het werd opgerigt." »Aan eene a f s c h e i d i n g van de bewaring van het Kadaster van die der Ilj'-potheken valt niet meer te denken. Beide bewaringen zijn inderdaad één eenig gelieel geworden. yyJEene Ji^potheeJcbeioaring zotb ten eenenmale ophottden aan liaar doel te beantwoorden, zoo men haar van de kadastrale stuTcken, den
slinger van het uurwerk, leroofde." De Belgische Minister van Justitie, die zich in der tijd de moeite gaf, om geheel in te dringen in de werking van ons hypothecair stelsel, zeide in de memorie van toelichting op het wetsontwerp betrekkelijk het daar te lande in te voeren nieuwe stelsel het volgende: »La question la plus grave est celle de savoir, s'il ne serait pas possible de r é u n i r l ' a d m i n i s t r a t i o n du c a d a s t r e avec la c o n s e r v a t i o n des h y p o t h è q u e s . " »L'expérience des pays, oü ce systême a été introduit et a fonctionné régulièrement et sans embarras, a determine Ie Gouvernement a vous en proposer l'adoption; c'est l'indication par des plans cadastraux, qui realise dan& toute la force du
6 terme Ie systême de publicité et de spécialité absolue; seul il rattache l'hypotlaèqne directement a riinmeuble sans aucun intermediaire." lu België das ging men tot zoo ingrijpende maatregelen niet over zonder medewerking van de wetgevende magt. Toen men dan ook hier en daar geruchten vernam en er vermoedens werden geuit, dat in ons Rijk plannen werden beraamd of ontworpen, om het Kadaster van de Hypotheekkantoren te scheiden, hoorde men stemn;,en opgaan, die op grond der ondervinding (hier en elders) met nadruk opkwamen tegen zoodanige scheiding, ten doel hebbende het Kadaster terug te brengen onder het beheer der Directe Belastingen, a l s z u l l e n d e o n s h y p o t h e c a i r s t e l s e l o m v e r w e r p e n , z o n d e r d a t de g r o n d b e l a s t i n g daardoor g e b a a t zou w o r d e n . Wij bejammeren echter daarbi], dat eene overigens duidelijke brochure ^) slechts eenige aanwijzingen bovatle en sommige belangrijke punten daarin niet uitvoeriger zijn behandeld; zoo wordt o. a. in dat geschrift vermeld, dat de Provinciale Bewaringen van het Kadaster, ten behoeve van het Bestuur der Directe Belastingen behouden, mede met den 1 April 1844 werden opgeheven, doch er wordt niet op gewezen, dat na de'vijfjarig'e ondervinding, die opheffiug het volle bewijs had geleverd, dat het bestuur der Directe Belastingen volledig gebaat was door de verceniging van het Kadaster met de Hypotheekkantoreu, zóó zelfs, dat de Ministers RociiusSEN en VAN BOSSE, hoezeer de eerste vroeger ambtenaar bij de administratie der Directe Belastingen was, er nimmer aan gedacht hebben, eenige poging aan te wenden tot weder-toevoeging van het Kadaster aan het bestuur der Directe Belastingen. Men vernam nogtans al meer en meer, dat die scheiding, door enkelen aanbevolen, toch werkelijk de overhand verkreeg by den Minister van Financiën, zeker niet dan nadat de Raad
') üitgegevea bjj deu boekhandelaar van 't Ilaaff ie 's Giavenhage.
7 van State de ontworpen plannen had goedgekeurd en het Departement van Justitie eenstemmig dacht met dat van Financiën. Men zag het Koninklijk Besluit van den 5 December 1875 (Staatsblad N° 238) verschijnen, waarbij de hypotheekbewaarders van de bewaring van het Kadaster worden ontheven en die bewaring aan tiontroleurs van het Kadaster wordt opgedragen. »Eene verbeterde inrichting van het Kadaster zal daardoor verkregen worden," zeide de Minister van Financiën in de Vergadering der 2cle Kamer van de Staten-Generaal, en het is deze bewering, welke in de eerste plaats is te behandelen; daartoe zullen wij de tegenwoordige met de toekomstige zamenstelliug der kantoren van het Kadaster vergelijken. Vooraf merken wij op, dat het Kadaster, daargelaten de onderscheiding tusschen metingen en schcittingen, delaatsten ten dienste der grondbelasting, zich verdeelt in twee hoofddeelen, te weten: het kunstmatig (technisch) gedeelte en de boekhouding of het administratief gedeelte. De gebreken nu van het Kadaster kleven uitsluitend op het technisch gedeelte; zy bestaan deels door het gemis van opgaven van wege de administratie der Directe Belastingen, en ontstonden overigens reeds bij de oorspronkelijke metingen, bewerkstelligd in een tijd, toen de primaire triangulatie van den Generaal KraijenhofF nog niet was afgeloopen, veel minder de secundaire. Bij die oorspronkelijke metingen had men tevens de moeijelykheid van ongenoegzame aanwijzingen der perceel-scheidingen en eigenaren, daar men vrij algemeen van oordeel was, dat men, door onthouding van medewerking, de betaling der grondbelasting zou ontloopen. Verder zijn die primitieve metingen meestal op te kleine schaal gekaarteerd, terwijl een bijna vijftigjarig gebruik de zoogenaamde minuutplans heeft doen verslijten. Voor deze gebreken zal toch wel niemand het tegenwoordig geslacht aansprakelijk willen stellen. De verdere gebreken van dat kunstmatig gedeelte behooren
8 gezocht te worden iü den slecliten fiuanciëelen toestand van het liijk tot op de bekende g e d w o n g e n g e 1 d 1 ee n i n g; de ambtenaren, zonder vooruitzigt op bevordering, werden uiterst gering bezoldigd; aan hermetingen werd zelfs zoo weinig gedacht, dat het van de oorspronkelijke nieting overgebleven, geoefend personeel langzamerhand uitstierf, en met ieder jaar moest het budget worden ingekrompen, zoodat het aanvragen van sommen tot eene behoorlijke instandhouding van het Kadaster steeds geringer en geringer werd, en niettegenstaande in 1857 een bevoegd beoordeelaar voor het Kadaster aan het Bestuur der registratie is toegevoegd, heeft geen Minister getracht, door het aanvragen van gelden, het technisch gedeelte van het Kadaster te verbeteren. Het getal ambtenaren bij het Kadaster was daartoe dan ook volstrekt ongenoegzaam, daar aan vele kantoren één landmeter voor de velddienst het werk moest verrigten, waarvoor, om deugdelijk werk te verkrijgen, twee ja soms drie landmeters noodig zouden geweest zijn. Van daar dan ook, dat voor die ambtenaren de gelegenheid ontbrak om zich, buiten de opgegeven opnamen van splitsingen, onledig te houden met ontginningen, stichtingen, slopingen, enz. z o n d e r a a n g i f t e n der eigenaren bewerkstelligd; — die duizende thans in den lande bevondon afwijkingen in de kadastrale plans komen geheel en alleen ten laste der vvoegere Hoofden van het Departement van Financiën, die bij het voortdurend gebrek aan middelen, suceessivelijk, zelfs voor de gewone velddienst, de zoo hoog noodige hulp van landmeters aan de bewaringen onthielden. De hypotheekbewaarders deden, wel is waar, volgeus hunne voorschriften alle perceelen, welke gesplitst moesten worden, uitmeten, en ontvingen van de controleurs der Directe Belastingen en van het Kadaster de opgaven wegens stichtingen en slopingen van gebouwen ter opname; meer konden zij evenwel niet doen, daar personeel, tijd en geld ten eenenmale ontbraken. Het Bestuur beraamde echter tot hiertoe geene middelen, om de hypotheekbewaarders met alle veranderingen in de gebouwde en onge-
9 bouwde eigeudommen enz. bekend te maken; art. 9 der Wet van 26 Mei 1870 (Staatsblad N" 82) laat omiaauwkeurige metingen aan bet scbriftelijk verzoek der belanghebbenden over: slechts in enkele provinciën bestaat de opdragt aan de burgemeesters tot inzending eener opgaaf van bovenbedoelde veranderingen, d o c h dit is op v o o r s c h r i f t d e r G e w e s telijke B e s t u r e n . Geen wonder dan, zonder daarvan de schuld op de hj^potheekbewaarders te kunnen werpen, dat, na een tijdverloop van 40 a 50 jaren, by de herschatting van de gebouwde eigendommen in 1874 zoovele gebouwen geheel of gedeeltelijk niet of verkeerd op de plans waren aangewezen; een kwaad, dat niet zwaar gewogen en nogtans aanleiding tot vele moeijelijkheden gegeven heeft, al weder bij gebrek aan genoegzaam, in het kunstmatig gedeelte geoefend, personeel. Dat technisch gedeelte van het Kadaster te verbeteren is thans de eerste pligt, doch valt nog moeijelijk, omdat het eerste, het noodzakelijkste element, t. w. een voldoend getal landmeters, ontbreekt; daartoe behoort tijd en eene zoodanige reorganisatie, dat ook minder ontwikkelde, doch overigens zeer bruikbare menschen -bij het Kadaster kunnen geplaatst worden; soortgelyke ambtenaren had men bij de oorspronkelijke metingen, waardoor dat kolossale werk in weinige jaren beëindigd is. DE OPMEEKER van 4 April 1874 wijst mede op deze omstandigheid. »De toen gebezigde ambtenaren," zegt hij, omogen niet die uitgebreide wetenschappelijke kennis hebben bezeten, welke men thans eischt, h u n v a a r d i g h e i d en d o o r z i g t in h e t o p m e t e n v a n g r o o t e t e r r e i n e n l'aten die van de g e l e e r d e H e e r e n v a n den t e g e n w o o r d i g e n tijd v e r r e a c h t e r zich." Het schijnt, dat het DEN OPMERKER onbekend is, dat onder de fransche administratie, en ook by de sedert 1815 voortgezette primitieve metingen, vele gemeenten zeer slecht gekaarteerd zyn; de wijze van betaling o. a. per perceel en per bunder zal daartoe zeker veel hebbeu bijgedragen.
10 Eindelijk de weinige vooruitzigten op geldelijke bevordering weerhouden tegenwoordig juist de bekwaamste jongelieden, om zich aan het Kadaster te wijden. Het eigenlijk t e c h n i s c h gedeelte van het Kadaster heeft nimmer tot de attributen van den hjpotheekbewaarder behoord, eu zelfs zou het voor hem, volgeus de instruction, ongeraden zijn eenig voorschrift te geven of eenige werkzaamheid op te dragen aan den landmeter voor de velddienst, d a a r h e t k u n s t m a t i g gedeelte geheel onder h e t t o e z i g t der I n g e n i e u r s - v e r i f i c a t e u r s s t a a t , en dit te regt in art. 8 Koninklijk Besluit 5 Dec. 1875 N° 238 ook zoo blijft. Behalve de hierboven aangewezen opgaven tot splitsing en opname van bekend geworden veranderingen in de gebouwde peroeelen, beperken de werkzaamheden der hypotheekbewaarders zich tot het ander gedeelte van het Kadaster, namelijk de boekhouding en het verder administratief werk tot en met d^e opmaking van de verzameliugleggers, Avaaruit door eene jaarlijks bepaald wordende vermenigviüdigingssom de kohieren der grondbelasting worden zamengesteld. Gaan wij nu na, in hoeverre het Koninklijk Besluit van den 5den December 1875 N° 238 verandering zal brengen in den bestaanden toestand, én of daardoor werkelijk die verbeteringen voor het Kadaster aaugebragt worden, welke men schijnt te beoogen. De kantoren zullen in twee deelen gesplitst worden, om onder de leiding van twee verschillende ambtenaren, den hypotheekbewaarder en den coutrolcut, de z el f d e kadastrale werkzaamheden te verrigten met behulp van een landmeter, die aan den bewaarder o n d e r g e s c h i k t was, doch voortaan den controleur zal bijs t a a n, nadat deze de werkzaamheden geregeld heeft — dus lood om oud ijzer. — Een kleine afwijking meent men te bespeuren in de dienstregeling voor den landmeter van den gewonen velddienst: deze is thans aan de Ingenieurs-Verificateurs opgedragen met de verificatie te velde; het eerste wordt nu van den controleur gevorderd en misschie» ook het laatste (de verificatie).
11 doch het schijnt, dat de controleur voor deze verificatie op het terrein ook den hem toegevoegden landmeter zal kunnen aanwijzen; die landmeter neemt immers de plaats in van den controleur, wanneer de schattingen dezen elders roepen. Doch deze afwijking kan toch wel geen motief genoemd worden voor eene reorganihatie, daar zoodanige opdragt even goed aan de bewaarders zou kunnen gegeven worden, die voor de technische beoordeeling evenzeer de hulp van den landmeter voor de kantoordicust zouden hebben. Verder schijnt het, dat de controleurs zonder medeteekening van den landmeter, de uittreksels uit de kadastrale plans zullen afgeven, terwijl die nu door don hypotheekbewaarder worden afgegeven, na d o o r den l a n d m e t e r v o o r de k a n t o o r d i e n s t v o o r c o n f o r m te zijn ge t e e k end. Wij geloovea, dat het publiek in de afgifte door den controleur weinig waarborg voor de naauwkeurigheid zal vinden; het aftrekken van kaarten toch is eene zaak van aanhoudende oefening, waartoe den controleur wel de tijd zal ontbreken. Een groot nadeel in deze regeling is, dat de controleur, als chef of bewaarder van het Kadaster, jaarlijks geruimen tijd van het kantoor afwezig zal zyn en alzoo de bewaring van zulke belangrijke archieven aan anderen zal moeten overlaten, terwijl de hypotheekbewaarder over de kadastrale stukken ten allen tijde de vrije beschikking zal hebben. Tegenwoordig is do hypotheekbewaarder door zijne aanhoudende tegenwoordigheid in het kantoor geheel in staat om voor de ongeschonden bewaring der archieven te zorgen. Motieven voor de ontheffing van de hypotheekbewar-^ iers en opdragt aan de controleurs, worden in het Koninklijk Besluit van 5 December 1875 N° 238 niet gevonden; — in stede dat de landmeters een meer zelfstandigen arbeid verkrijgen, verslimmert huune positie, daar zij voor de controleurs de kastanjes uit het vuur zullen moeten halen, terwijl bij het storten van alle salarissen in de schatkist, het publiek zeker niet beter gediend zal worden; ja het is te voorzien, dat in vele kantoien die hulp zóó slecht zal zijn, dat luide klagten niet achterwege
12 zullen blijven: liet algeuieea (publiek) wordt bet best en spoedigst geholpen daar, waar de werkman belang heeft bij de verdiensten van den arbeid; die opvatting gold vroeger en ook nu nog, te meer daar in de onderwerpelijke zaak de landmeter steeds naarmate van den meerderen of minderen omvang van bet werk, door bet publiek betaald wordt. Het aangevoerde in de memorie van toelichting op het wetsontwerp omtrent de kadastrale salarissen is eene bewering van het tegendeel, doch zonder nadere uiteenzetting of aanhaling van voorbeelden tot staving van die veronderstelling. Wanneer er nu geene meerdere of andere werkzaamheden door de splitsing van het kantoor worden verrigt, en door dezelfde hulp van een landmeter alléén dit wordt verkregen, dat de gewone (eenvoudige) metingen aan het toezigt van den Ingenieur-Verificateur worden onttrokken, om die aan de controleurs op te dragen, aan ambtenaren dus, wier werkkring weiligt aan geen toezigt zal onderworpen zijn, met uitzondering van dat der grondbelasting (Art. 7), dan staat men verbaasd, dat het Koninklijk Besluit van 5 December 1875 N° 238 wordt genoemd eene r e o r g a n i s a t i e v a n de k a d a s t r a l e d i e n s t , daar de nieuwe regeling voor de bewaringen van het Kadaster zich oplost in deze weinige woorden De hypotheekbewaarders worden ontheven van het Kadaster en controleurs van het Kadaster nemen hunne plaatsen in. De te verkrijgen uitkomsten zijn: 1" Dat de driejarige arbeid van de Staats-Commissie, hierboven omschreven, in haren geheelen omvang, hoezeer door niemand aangevallen, laat staan weerlegd, zonder omwegen grootendeels wordt te niet gedaan; 2°. Dat aan de bewaarders der hypotheken geheel doelloos en ten uadeele of met opheffing hunner verantwoordelijkheid, de bewaring van het Kadastraal archief wordt ontnomen;
13 3". Dat het dagelijksch toezigt op de verrigtingen aanzienlijk verminderd wordt. Maar, zal men zeggen, bij minder gunstigen stand van 's Lands geldmiddelen, zal door de nieuwe regeling b e z u i n i g i n g e n in b e t b e h e e r g e b r a g t w o r d e n '). Het tegendeel is waar: tegenwoordig kosten de artt. 1 tot en met 7 van het Kon. besluit van den 5 Dec, 1875 n». 238 aan de 34 hypotheekkantoren , ± ƒ 40,000— En volgens de nieuwe regehng zal men voor dezelfde werkzaamheden jaarlijks moeten betalen . » 200,000.— waartegen het Rijk hoogstens zal ontvangen wegens te storten salarissen * 50,000.— (daar het tarief zou verlaagd worden.) De schatkist zal alzoo, boven en behalve de lokaalhuren van 34 kantoren, eene jaarlijksche schade lijden van ver boven » 100,000.— want men lette wel, het technisch gedeelte van het Kadaster is in de regeling der tractementen v e r g o e d i n g e n , enz. n i e t b e g r e p e n en het is juist liet lunsimatig gedeelte van het Kadaster, hetwelk verbetering behoeft;—Ï^\ men later daartoe bij vermeerderd personeel kunnen overgaan, dan zal boven het hierboven opgegevene jaarlijks tonnen schats gevorderd ioorden; hetgeen intusschen zeer noodzakelijk zal zijn. Men late zich niet verbhnden door het voorgeven, dat de nieuwe regeling eene e v e n t u e l e h e r s c h a t t i n g d e r o n g e b o u w d e e i g e n d o m m e n z a l v o o r b e r e i d e n ; — evenmin als de bewaarders zullen de controleurs eenigen invloed op de hermetingen en herzieningen van het Kadaster uitoefenen. Des controleurs-werJfzaamheden voor het Kadaster zijn geene andere, dan die, welke van de hypotheekbewaarders gevorderd worden, zooals boven is aangetoond, en de tijd, voor de waarneming van het Kantoor vereischt, zal den controleur juist '; Men zie de discussiën in de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de Staatsbegrooting over 1876.
14 de gelegenheid benomen, om zijne tot schatting gevorderde kennis uit te breiden en te volmaken. De quadratuur van den cirkel is derhalve door deze regeling van het Kadaster zeker niet gevonden. Zal nu in dien toestand de Volksvergadering zulke aanzienlijke uitgaven toestaan, zonder dat er eenig voordeel in de nieuwe regeling gevonden wordt? Ziet men niet eerder uit, om de nog drukkende lasten der natie te verminderen of weg te nemen? Worden bovenal de volksbelangen van den eigendom en het hypothecair crediet niet benadeeld door eene ver. mindering van waarborgen, door de wet gewild, bij het • opleggen der verantwoordelijkheid aan de bewaarders, jegens hypotheekhouders en aanvragers van staten van inschrijvingen of getuigschriften van onbezwaardheid ? Zullen de Stateu-Generaal niet, alvorens toestemming te geven tot het jaarlijks uitgeven van een hooger bedrag van ruim honderd duizend gulden, ƒ 100,000.—, deze zaak uaauwgezet onderzoeken, des n o o d s d o o r eene enquête? De uitspraak op deze vragen zullen wij eerlang beantwoord zien.
I
I
*
s
"^isff^^^fT"
V
\
I V
(
Stoomdiukkerij Xoman, Kirbeiger & van Kesteren.
I>>'