Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
IV WERKWIJZE VOOR HET BEPALEN VAN DE U-WAARDEN VAN DE GEBOUWSCHIL 1
Bepalen van de U-waarde van de gebouwschil
2
2
Stroomschema U-waardebepaling
3
3
Inspectieprocedure bij stroomschema U-waardebepaling
4
4
Bewijsstukken voor het bepalen van de U-waarde van de gebouwschil
5
5
Filosofie vaststellen spouw en isolatie
8
5.1
Algemeen
8
5.2
Isolatiematerialen
9
6
Filosofie vaststellen hoofdtypes van de schildelen
12
7
Praktisch vaststellen van spouw, isolatie en hoofdtypes van de schildelen
13
8
7.1
Gevels
13
7.2
Vloeren
17
7.3 7.3.1 7.3.2 7.3.3
Daken en plafonds Hellende daken Platte daken Plafonds
19 19 21 22
U-waarde bepaling van openingen
23
8.1
Profielen
23
8.2 Beglazing en zonwering 8.2.1 Beglazing 8.2.1.1
24 24
Zonwering
28
8.3
Vulpanelen
29
8.4
Deuren en poorten
30
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
1
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
1 Bepalen van de U-waarde van de gebouwschil Om het warmteverlies door de schil (dit zijn gevels, vloeren en daken) van het beschermde volume te kunnen berekenen, moet de U-waarde van ieder schildeel bepaald worden. De U-waarde (warmtedoorgangscoëfficiënt) drukt de hoeveelheid warmte uit die per seconde, per m² en per graad temperatuurverschil van de ene naar de andere zijde van een constructie stroomt. De U-waarde geeft de mate van isolatie van de constructie aan. Een hoge U-waarde betekent een slecht geïsoleerd constructiedeel. De eenheid voor de U-waarde is W/(m².K). De U-waarde omvat onder andere de warmteoverdracht door geleiding van de materialen van de schil en is afhankelijk van de dikte en de λ-waarde (warmtegeleidingscoëfficiënt) van de verschillende materiaallagen. De λ-waarde geeft aan hoeveel warmte er stroomt door een materiaal per lengte-eenheid en per graad temperatuurverschil. Hoe lager de λ-waarde, hoe beter de thermische isolatie van het materiaal. De eenheid voor de λ-waarde is W/(m.K). De U-waarden van de schildelen mogen niet door de energiedeskundige worden berekend. Ze worden door de software automatisch berekend op basis van de invoergegevens van de energiedeskundige. Voor het vastleggen van de invoergegevens gebruikt de energiedeskundige een opgelegd stroomschema. Het is belangrijk om op te merken dat gegevens in verband met de isolatie en informatie in verband met de rest van het schildeel uitgesplitst worden. De stappen in het stroomschema worden eerst uiteengezet. Vervolgens wordt de bijhorende inspectieprocedure vastgelegd. De filosofie achter de hoofdtypes en het vaststellen van de aanwezigheid van een spouw en isolatie wordt verhelderd. Tot slot wordt deze procedure praktisch toegelicht voor de visuele inspectie ter plaatse van daken, gevels, plafonds en vloeren.
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
2
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
2 Stroomschema U-waardebepaling Het te volgen stroomschema is hieronder weergegeven en bevat de volgende stappen: 1. Is de totale U-waarde van het schildeel gekend uit een voorgaande EPB-aangifte? Neen – ga naar punt 2. Ja – vul deze U-waarde in de software in (einde stroomschema) 2. Is er isolatie aanwezig? Neen – de software rekent automatisch zonder isolatie. (ga naar punt 6) Onbekend – ga naar punt 4. Ja – ga naar punt 3. Opmerking: Bij oa elektrisch verwarmde wooneenheden gelden voor muren en hellende daken specifieke aannamen - zie hoofdstuk 7.1. en 7.3.1 3. Is de isolatiedikte te bepalen Neen –Ga naar punt 4. Ja – vul de isolatiedikte in en ga naar punt 5. Opmerking: Bij oa vloerverwarming gelden voor vloeren specifieke aannamen zie hoofdstuk 7.2. 4. Is een verbouwjaar van het schildeel gekend? Neen - de software rekent automatisch met een default isolatiedikte afhankelijk van het bouwjaar van de wooneenheid. Ga naar punt 6 Ja - de software rekent automatisch met een default isolatiedikte afhankelijk van het verbouwjaar van het schildeel. Ga naar punt 6 5. Is het isolatiemateriaal te bepalen Neen – de software rekent automatisch met een defaultwaarde voor de warmtegeleidingcoëfficiënt van het isolatiemateriaal Ja – kies het juiste isolatiemateriaal. 6. Is er een luchtspouw aanwezig? Neen – de sofware rekent automatisch met een spouwdikte gelijk aan nul. Onbekend - de sofware rekent automatisch met een spouwdikte gelijk aan nul. Ja – de software rekent automatisch met een defaultwaarde voor de warmteweerstand van de spouw. De dikte van de spouw hoeft niet bepaald te worden. 7. Wat is het hoofdtype van het schildeel? Voor gevels – zie hoofdstuk 7.1 Voor vloeren – zie hoofdstuk 7.12 Voor hellende daken – zie hoofdstuk 7.3.1 Voor platte daken – zie hoofdstuk 7.3.2 Voor plafonds – zie hoofdstuk 7.3.3
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
3
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
3 Inspectieprocedure bij stroomschema U-waardebepaling Voor de bepaling van de U-waarde wordt eerst en vooral gekeken of de U-waarde gekend is uit een vroegere EPB-aangifte. Als dit het geval is, vult de energiedeskundige deze U-waarde in in de software (‘U-waarde EPB-aangifte’) in. Als dit niet het geval is, dan moeten de andere invoergegevens achterhaald worden. Als de energiedeskundige beschikt over de invoergegevens uit een vroeger energieprestatiecertificaat, dan mag hij deze overnemen op voorwaarde dat er geen sprake is van latere aanpassingen of renovaties aan deze wooneenheid. Als dit niet het geval is, gaat hij over tot een visuele inspectie in combinatie met eventuele bijkomende bewijsstukken, als deze aanwezig zijn. De visuele inspectie kan gelijktijdig gebeuren met het opmeten van het gebouw. De visuele inspectie kan, indien gewenst, aangevuld worden met destructief onderzoek dat uitsluitend uitgevoerd wordt door of op uitdrukkelijk verzoek van de eigenaar. Destructief onderzoek is in geen geval verplicht. Alleen de door het inspectieprotocol aanvaarde bewijsstukken mogen onder de vastgelegde voorwaarden door de energiedeskundigen worden gebruikt. De limitatieve lijst van aanvaarde bewijsstukken en op welke invoergegevens van de constructie ze van toepassing zijn, zijn opgenomen in het volgende punt. De bewijsstukken moeten, waar het kan, gecontroleerd worden met een visuele inspectie, bijvoorbeeld door na te meten of de diktes van wanden overeenstemmen met de informatie uit de bewijsstukken. Als de visuele inspectie en de bewijsstukken tegenstrijdig zijn, dan primeert de visuele inspectie. Een kopie van de bewijsstukken wordt door de energiedeskundige bijgehouden. De te volgen procedure voor de visuele inspectie wordt voor daken, gevels, vloeren en plafonds uiteengezet in de hiernavolgende hoofdstukken. Er worden strategieën vastgelegd om vast te stellen of er isolatie aanwezig is, wat de isolatiedikte is, wat het type isolatiemateriaal is en of er een spouw aanwezig is. Ook de manier waarop het hoofdtype van het schildeel moet worden geselecteerd, wordt bepaald.
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
4
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
4 Bewijsstukken voor het bepalen van de U-waarde van de gebouwschil Vooraleer een bewijsstuk door de energiedeskundige mag worden gebruikt, controleert de energiedeskundige zowel of het bewijsstuk voldoet aan de gestelde voorwaarden als voor welke invoergegevens het bewijsstuk mag worden gebruikt. Hieronder volgt een opsomming van de aanvaarde bewijsstukken en de voorwaarden waaronder deze bewijsstukken mogen gebruikt worden: 1. U-waarden opgenomen in vroegere EPB-aangiften van dezelfde wooneenheid mogen overgenomen worden voor de betreffende schildelen. 2. Gegevens uit een vroeger afgeleverd energieprestatiecertificaat van dezelfde wooneenheid op voorwaarde dat er geen sprake is van latere aanpassingen of renovaties, mogen overgenomen worden. 3. Alle gegevens uit het lastenboek mogen worden gebruikt, als dit een onderdeel vormt van het (algemeen) aannemingscontract of als uit de visuele inspectie blijkt dat het lastenboek werd gevolgd. Op het lastenboek moeten de adresgegevens of het kadastraal nummer van de betreffende wooneenheid vermeld zijn. 4. Goedgekeurde subsidieaanvragen bij de Vlaamse overheid voor het aanbrengen van isolatie mogen gebruikt worden om de aanwezigheid van isolatie aan te tonen en om het (ver)bouwjaar te bepalen. Op deze aanvragen moeten de adresgegevens of het kadastraal nummer van de betreffende wooneenheid vermeld zijn. 5. Originele facturen van geregistreerde aannemers mogen gebruikt worden om het (ver)bouwjaar, het type schildeel, het isolatiemateriaal of dikte van isolatie aan te tonen. Facturen van geregistreerde aannemers zijn te herkennen aan de vermelding van de term geregistreerde aannemer of van het registratienummer bestaande uit zijn ondernemingsnummer (het vroegere BTW-nummer) gevolgd door een bijkomende cijfercode (bv. BE 444.123/45.67.89). Het aanrekenen van een 6% BTW-tarief voor verbouwingen is ook een indicatie van de registratie van een aannemer. Verder kan voor aannemers die nog steeds geregistreerd zijn het Call-center van de FOD Financiën geconsulteerd worden op het telefoonnummer 02 572 5757. De registratie van aannemers gebeurt sinds 05.10.1978. Facturen ouder dan deze datum zijn bijgevolg nooit van een geregistreerde aannemer. Op de facturen moeten de adresgegevens of het kadastraal nummer van de betreffende wooneenheid vermeld zijn. Dit geldt ook voor de facturen van geregistreerde aannemers in het kader van fiscale aftrek. 6. Originele facturen van bouwmaterialen waarop de betreffende adresgegevens of kadastraal nummer van de betreffende wooneenheid vermeld staan, mogen gebruikt worden om de aanwezigheid van isolatie te staven, het isolatiemateriaal en het (ver)bouwjaar vast te leggen en het type schildeel te bepalen. 7. Gegevens van originele gedateerde uitvoeringsdetails opgesteld door een architect op een schaal 1/50ste of groter en as-built-plannen mogen gebruikt worden als uit de visuele
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
5
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
inspectie blijkt dat de plannen werden gevolgd. Op deze plannen moeten de adresgegevens of het kadastraal nummer van de betreffende wooneenheid en de gegevens van de architect vermeld zijn. Vaak worden muur-, vloerisolatie, … op plannen zoals bouwaanvraagplannen op schaal 1/50 niet getekend. In deze gevallen gaat de energiedeskundige bij meer gedetailleerde informatie over de muur- of vloerisolatie niet uit van tegenspraak tussen bewijsstukken. De meer gedetailleerde informatie wordt gebruikt voor het bepalen van de invoergegevens. 8. Originele vaststellingen aangetoond met werfverslagen opgesteld, gedateerd of ondertekend door een architect, een post-interventiedossier opgesteld, gedateerd en ondertekend door een veiligheidscoördinator of gedateerde en ondertekende vorderingsstaten mogen gebruikt worden. Op deze stukken moeten de adresgegevens of het kadastraal nummer van de betreffende wooneenheid en de gegevens van de architect of veiligheidscoördinator vermeld zijn. 9. Een chronologie van foto’s met daarop de bouw van het betreffende schildeel mag gebruikt worden om de aanwezigheid van isolatie aan te tonen of om het type schildeel te bepalen. Hierbij moeten detailbeelden aanwezig zijn en moet het schildeel duidelijk herkenbaar zijn. Technische documentatie van fabrikanten en offerten worden enkel aanvaard als deze gekoppeld zijn aan één van bovenstaande bewijsstukken, waardoor kan worden aangetoond dat het betreffende materiaal uit de technische documentatie of de offerte (en indien van toepassing ook de overeenkomstige dikte) ook in de woning is gebruikt. Andere bewijsstukken zoals (informele en formele) verklaringen van de eigenaar, aannemer, architect, … , gegevens uit het isolatieformulier, … zijn niet toegestaan. De bewijsstukken moeten door de energiedeskundige steeds getoetst worden aan de werkelijkheid. De visuele inspectie is hierbij altijd doorslaggevend. Bij twijfel of tegenspraak tussen de bewijsstukken dienen de gegevens van het jongste bewijsstuk dat expliciet betrekking heeft op het constructiedeel gebruikt te worden. Als hierover geen uitsluitsel bestaat moet worden uitgegaan van de minst gunstige aanname. Een overzicht van welke bewijsstukken ingezet kunnen worden voor de verschillende stappen in het stroomschema van de U-waarde bepaling wordt gegeven in Tabel 1. = aanvaard bewijsstuk
Totale Uwaarde
Aanwezigheid isolatie
Dikte isolatie
(Ver)bouwjaar schildeel
Materiaal isolatie
Aanwezigheid spouw
Vaststelling
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
6
Hoofdtype schildeel
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
1. visuele inspectie 2. destructief onderzoek 3. elektrische verwarming Bewijzen 1. EPB-aangifte 2. energieprestatiecertificaat 3. lastenboek 4. goedgekeurde subsidieaanvraag 5. factuur aannemer 6. factuur materialen 7. detailplan 8. werfverslag,postinterventiedossier, vorderingsstaten 9. foto’s
Tabel 1: Toegestane informatiebronnen voor het bepalen van de U-waarden van de schildelen
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
7
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
5 Filosofie vaststellen spouw en isolatie 5.1
Algemeen
Bij gebrek aan een EPB-aangifte of een vroeger afgeleverd energieprestatiecertificaat zal een visuele inspectie zoals hieronder beschreven uitsluitsel moeten bieden of er een spouw of isolatie aanwezig is. Deze visuele inspectie kan worden aangevuld met destructief onderzoek om eventuele isolatie zichtbaar te maken. De energiedeskundige baseert zich bijkomend op de aanvaarde bewijsstukken zoals beschreven in 3 ‘Inspectieprocedure bij stroomschema U-waardebepaling’. Visuele inspectie primeert steeds boven bewijsstukken. Als bij de visuele inspectie geen gegevens kunnen vastgesteld worden of als uit de bewijsstukken geen gegevens gekend zijn, wordt de waarde “onbekend” aangegeven. Als er zichtbaar geen isolatie aanwezig is moet ‘afwezig’ aangeduid worden. Enkel isolatie met een minimale dikte van 2 cm wordt als isolatie beschouwd. Bij dunnere isolatie dient “neen” ingevoerd te worden. Bij het vastleggen van de aanwezigheid van een luchtspouw wordt dezelfde filosofie als voor de aanwezigheid van isolatie aangehouden. Onder een luchtspouw wordt een stilstaande luchtlaag of matig geventileerde luchtlaag tussen twee materiaallagen verstaan. Een spouw moet minimaal 2 cm dik en mag maximaal 30 cm zijn. Voorbeelden van niet of matig geventileerde luchtlagen zijn1: de luchtlaag in een spouwmuur, de luchtlaag tussen het onderdak en de binnenafwerking bij een klassiek hellend dak, de luchtlaag in een houten stijlwand of een houten zoldervloer op voorwaarde dat deze aan beide zijden afgewerkt zijn, … . In de software wordt maar één luchtlaag in rekening gebracht. Sterk geventileerde luchtlagen worden niet beschouwd als een spouw. Als het onbekend is of er een spouw aanwezig is, wordt voor luchtspouw ‘onbekend’ aangeduid. Als aangetoond kan worden dat er een spouw aanwezig is, maar er is geen zekerheid of er in de spouw isolatie of een stilstaande of matig geventileerde luchtlaag aanwezig is, dan moet het meest voordelige van de volgende gevallen ingevoerd worden:
1
•
isolatie ‘onbekend’ en voor de luchtspouw ‘afwezig’;
•
isolatie ‘afwezig’ en luchtspouw ‘aanwezig’.
Op voorwaarde dat deze voldoen aan de overige in het inspectieprotocol opgesomde voorwaarden.
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
8
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
Als er kan aangetoond worden dat er in de spouw isolatie aanwezig is, dan moet voor isolatie ‘aanwezig’ en voor luchtspouw ‘onbekend’ aangenomen worden, tenzij er kan aangetoond worden dat er ook een luchtspouw met stilstaande of matig geventileerde luchtlaag van minstens 2 cm aanwezig is. In dat geval mag ook ‘aanwezig’ voor de luchtspouw aangenomen worden. Bij muren waarvan de spouw volledig gevuld is en de dikte van de isolatie dus ook gekend is, moet voor de isolatie de juiste dikte ingevuld worden en voor de luchtspouw ‘afwezig’ genomen worden. Voor de isolatie geldt dat als de dikte niet meetbaar of gekend is via bewijsstukken dat ‘isolatie aanwezig maar dikte onbekend’ moet aangeduid worden. Tot slot wordt het isolatiemateriaal aangeduid wanneer dit materiaal gekend is. Dit moet ter plaatse vastgesteld worden of via bewijsstukken aangetoond worden.
5.2
Isolatiematerialen
In de methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende isolatiematerialen: polyurethaanschuim (PUR), polyisocyanuraatschuim (PIR), geëxtrudeerd polystyreen (XPS), minerale wol (MW), geëxpandeerd polystyreen (EPS), geëxtrudeerd polyethyleen (PEF), fenolschuim (PF), kurk (ICB), cellenglas (CG), geëxpandeerd perliet (EPB), natuurlijke materialen (natuurlijke mat.) geëxpandeerd vermiculiet of vermiculietplaten. Figuur 1 geeft een afbeelding van een aantal isolatiematerialen.
PUR (of PIR)
XPS
MW
EPS
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
9
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
Kurk
CG
Vermiculiet
Figuur 1: isolatiematerialen
De verschillende isolatiematerialen kunnen op de volgende manier herkend worden: •
Polyurethaanschuim (PUR) en polyisocyanuraatschuim (PIR) bestaat uit gele tot lichtgroene platen met een schuimstructuur. De panelen zijn altijd aan beide zijden bekleed met een laag gebitumineerd glasvlies, bitumenpapier, aluminiumfolie, polyethyleen gecoat kraftpapier, gipskartonplaat, triplex of perliet. Daarnaast bestaan er ook geprofileerde staalplaten of vlakke aluminiumplaten. De platen zijn vrij drukvast, maar bros.
•
Geëxtrudeerd polystyreen (XPS) bestaat uit platen met een schuimstuctuur die beschikbaar zijn in verschillende kleuren. De platen hebben een goede drukweerstand.
•
Minerale wol (MW) bestaat uit geel-groene platen of dekens met een vezelige structuur uit rotswol of glaswol. De platen of dekens kunnen aan één zijde voorzien zijn van glasvlies, kraftpapier, PVC-folie, aluminiumfolie, aluminiumplaat of gipskartonplaat aluminiumkraft.
•
Geëxpandeerd polystyreen (EPS) bestaat uit witte platen met een schuimstructuur met aan elkaar vastgehechte bolletjes en is in de volksmond beter gekend als piepschuim. Verschillende bekledingen (één of twee-zijdig) zijn mogelijk: gipskarton, spaanplaat, triplex, staal, aluminium of gebitumineerd glasvlies al naargelang de toepassing. Het material bezit een goede drukweerstand.
•
Geëxtrudeerd polyethyleen (PEF) bestaat uit platen.
•
Fenolschuim (PF) bestaat uit roodbruine platen met een schuimstructuur en aan beide zijden een mineraal gecoat glasvlies. Het is een betrekkelijk bros materiaal met een geringe sterkte.
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
10
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
•
Kurk bestaat uit, meestal bruine, platen met samengeperste kurkkorrels. Het materiaal is niet samendrukbaar en bros.
•
Cellenglas (CG) bestaat uit zwarte harde platen met een schuimstructuur die bedekt kunnen zijn met een bitumencoating. Het materiaal heeft een goede drukweerstand, is stijf en enigszins bros. Cellenglas ruikt naar rotte eieren als de cellen beschadigd worden.
•
Geëxpandeerd perliet bestaat uit platen met een korrelstructuur. De korrels zijn regelmatig van vorm. De platen kunnen met onbeklede kanten worden geleverd, of met de bovenkant bedekt met een bitumencoating en zijn zeer drukbestendig.
•
Natuurlijke materialen: isolatieplaten op basis van plantaardige of dierlijke vezels (hennep, vlas, stro, pluimen);
•
Geëxpandeerd vermiculiet, structuur korrels
•
Vermiculietplaten
In het algemeen geldt voor alle isolerende materialen die niet opgesomd zijn bij de isolatiematerialen in het inspectieprotocol maar waarvan kan aangetoond worden dat de lambdawaarde (door geleiding - en dus zonder straling en convectie in rekening te brengen -) van dit materiaal kleiner of gelijk is aan 0,09 W/mK en de dikte groter is dan of gelijk is aan 2 cm, dat deze mogen worden ingevoerd onder het isolatietype 'vermiculietplaten'. Als dit niet gekend is, wordt met dit materiaal geen rekening gehouden. Als de isolatie van een schildeel bestaat uit twee verschillende isolatiematerialen, rekent de energiedeskundige de gunstigste van volgende situaties in: •
of het meest nadelige isolatiemateriaal van de twee isolatielagen over de volledige dikte (i.e. de som van de twee isolatielagen)
•
of het meest voordelige isolatiemateriaal van de twee isolatielagen enkel over de dikte van het gekozen isolatiemateriaal.
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
11
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
6 Filosofie vaststellen hoofdtypes van de schildelen De hoofdtypes van de schildelen werden op een vrij grove manier ingedeeld om de reproduceerbaarheid te verhogen en om de inspectietijd te verkorten. De aanwezigheid van isolatie heeft een veel grotere invloed op de totale U-waarde van een schildeel dan de aanwezigheid van traditionele bouwmaterialen. Als er geen isolatie geplaatst is, is de aanwezigheid van een luchtspouw van groot belang. De hoofdtypes werden gekozen op basis van herkenbaarheid en op basis van de U-waarden. De U-waarde voor elke type is het gemiddelde van de U-waarden van een lijst constructies die deel uitmaken van dit type. Voor gevels, vloeren, daken en plafonds is afzonderlijk vastgelegd welk type als default gekozen moet worden bij ontstentenis. Dit defaulttype is telkens het eerste type dat vermeld wordt in de rij.
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
12
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
7 Praktisch vaststellen van spouw, isolatie en hoofdtypes van de schildelen 7.1
Gevels
In sommige gevallen is het mogelijk om de muuropbouw via de zolderverdieping vast te stellen. In die gevallen kan er rechtstreeks in de muur gekeken worden en kunnen alle materialen en diktes vastgesteld worden. Isolatie en spouw vaststellen Spouwmuren In een traditionele spouwmuur is steeds een opening tussen de dragende binnenmuur en de gevelsteen aanwezig. Deze opening, spouw genoemd, kan ofwel niet, ofwel geheel ofwel gedeeltelijk opgevuld zijn met isolatie. Een voorbeeld van een spouwmuur die gedeeltelijk opgevuld is met isolatie wordt gegeven in Figuur 2.
Figuur 2: Tekening en foto spouwmuur gedeeltelijk gevuld met isolatie
Tot en met 1945 werd voor buitenmuren veelal massief metselwerk met een dikte van 30 cm toegepast. Ongeveer vanaf 1946 werden spouwmuren zonder isolatie geïntroduceerd met een dikte van 30 cm. Tegelijk kwamen massieve muren met een dikte van 20 cm voor. Ongeveer vanaf 1970 kende de geïsoleerde spouwmuur een opmars. Spouwmuren zijn te herkennen aan de aanwezigheid van verluchtingsroosters, open stootvoegen of het metselverband van de gevelsteen. Als één van de drie kenmerken aanwezig is, dan mag uitgegaan worden van een spouwmuur, tenzij andere bevindingen uit de visuele inspectie dit tegenspreken. Open stootvoegen of verluchtingsroosters op regelmatige intervallen wijzen erop dat het gaat om een spouwmuur. Deze stootvoegen komen doorgaans voor onder- en bovenaan de gevelmuur alsook boven deuren en ramen. Verluchtingsroosters en stootvoegen worden geïllustreerd in Figuur 3.
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
13
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
Verluchtingsrooster
Stootvoeg
Figuur 3: Verluchtingsrooster en stootvoeg
Als bij een gevelsteen enkel strekse stenen (dit zijn stenen die in de lengte gemetst werden) zichtbaar zijn en de dikte van de muur is groter dan 30 cm dan mag ervan uitgegaan worden dat het een spouwmuur is. Figuur 4 verduidelijkt metselverbanden met strekse en kopse stenen.
Gevelsteen met enkel strekse stenen
Gevelsteen met kopse stenen
Figuur 4: Metselverbanden met strekse stenen en met kopse stenen
De isolatie kan met een haakje via de stootvoegen en verluchtingsopeningen in de gevelsteen opgespoord worden. Let erop dat de waterkeringslagen hierbij niet doorboord worden. Soms ontbreekt het isolatiemateriaal direct achter de open stootvoegen, maar dit betekent niet automatisch dat er geen isolatie aanwezig is. Het is daarom belangrijk om met het haakje voldoende boven de stootvoeg te tasten. Als er geen stootvoegen of verluchtingsroosters aanwezig zijn kan met uitdrukkelijke toestemming van de eigenaar een gaatje geboord worden in een voeg aan de buitenkant om de aanwezigheid van isolatie vast te stellen. Ook hier is voorzichtigheid met het doorboren van waterkeringslagen geboden. Soms worden spouwmuren bij een renovatie geïsoleerd door isolatie in de spouw te spuiten (naisolatie). Dit is te herkennen aan de dichtgemetste boorgaten in de muren. Bij het vaststellen van na-isolatie moet de energiedeskundige erop letten dat deze gaten niet enkel in de onderzijde van
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
14
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
de muur aangebracht zijn. In deze gevallen kan het namelijk ook gaan om een behandeling tegen opstijgend vocht. Figuur 5 illustreert de plaatsing van na-isolatie en de noodzaak van de bijhorende gaten.
Figuur 5:Plaatsen van na-isolatie
Gevels met leien Gevels met leien bevatten steeds een sterk geventileerde spouw. Deze spouw mag niet in rekening gebracht worden als luchtspouw dus spouw ‘afwezig’ wordt in de software aangeduid. Er kan overwogen worden om een lei op te lichten om de aanwezigheid van isolatie vast te stellen. Hierbij moet opgelet worden dat de leien niet breken. Houtskeletbouw Houtskeletbouw werd pas na 1975 toegepast. Om vast te stellen welk isolatiemateriaal in een houtskeletbouwgevel zit, kan de energiedeskundige de afdichtplaatjes voor stopcontacten of schakelaars losschroeven. Als er een zolder aanwezig is kan daar de samenstelling van de muur vaak geïnspecteerd worden. Hoofdtype vaststellen Er worden vijf hoofdtypes muren onderscheiden. Hierbij is de hoofdsamenstelling van de muur en de muurdikte of de dikte van de dragende structuur van belang. Bij het vaststellen van het hoofdtype mag de energiedeskundige geen rekening houden met de dikte van de spouw en de isolatie. Deze worden immers afzonderlijk ingerekend. Dit betekent dat de dikte van de spouw en de isolatie van de totale dikte van de muur moeten afgetrokken worden. Als niet via visuele inspectie of via bewijsstukken het juiste type kan vastgesteld worden, moet voor hoofdtype 1 gekozen worden. Als er twijfel bestaat tussen twee hoofdtypes moet het minst gunstigste type gekozen worden, d.w.z. het type dat het eerst voorkomt in de rangschikking.
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
15
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
Bijvoorbeeld als er twijfel is tussen hoofdtype 4 en hoofdtype 5, dan moet voor hoofdtype 4 gekozen worden. Hoofdtype 1: Muren niet in cellenbeton of niet in isolerende snelbouwsteen Onder dit hoofdtype muren vallen alle muren die niet bij de hierna volgende hoofdtypes onder te verdelen zijn. Voorbeelden van dit type zijn: •
klassieke spouwmuren (in de meeste gevallen omdat de dikte van de gevelsteen en de snelbouwsteen samen meestal kleiner zijn dan 30 cm);
•
massieve buitenmuren (breder dan 30 cm) zonder buitenafwerking;
•
houten stijlmuren (zoals ondermeer bij houtskeletbouw);
•
massieve houten muren met een dikte kleiner dan 10cm.
Hoofdtype 2: Muren breder dan 30 cm in baksteen, snelbouwsteen of geëxpandeerde betonblokken met een buitenafwerking Onder dit hoofdtype muren vallen alle muren waarvan de muurdikte zonder de spouw en de isolatie breder is dan 30 cm en waarvan via een visuele inspectie of via bewijsstukken aangetoond kan worden dat de dragende constructie bestaat uit baksteen, snelbouwsteen of geëxpandeerde betonblokken en dat de constructie aan de buitenzijde een afwerkingslaag heeft, die het regenwater weerhoudt om in de muur te dringen. Deze buitenafwerking kan onder andere bestaan uit buitenbepleistering, natuursteen, leien, een afwerking of bebording, een cementering of een gevelsteen. Keramische tegels worden ook beschouwd als een waterdichte afwerking. Verven en coatings worden niet beschouwd als een waterdichte afwerkingslaag. •
Voorbeelden van dit type zijn: Massieve muren waar bij renovatie aan de binnenzijde een tweede wand geplaatst is in baksteen, snelbouwsteen of geëxpandeerde betonblokken. De oorspronkelijke muren worden in dat geval beschouwd als buitenafwerking.
Muurtype 2 met isolatie ‘onbekend’ of spouw ’onbekend’ is een onrealistische combinatie. Hoofdtype 3: Muren in isolerende snelbouwsteen Onder dit hoofdtype muren vallen alle muren waarvan via visuele inspectie of via bewijsstukken kan aangetoond worden dat de muuropbouw isolerende snelbouwsteen bevat. Isolerende snelbouwsteen heeft een λ-waarde van maximaal 0,350 W/(m.K).
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
16
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
Hoofdtype 4: Muren in cellenbeton of massief hout gelijk aan of breder dan 10 cm Onder dit hoofdtype muren vallen alle muren waarvan via visuele inspectie of via bewijsstukken kan aangetoond worden dat de muuropbouw cellenbeton bevat. Ook muren in massief hout met een dikte gelijk aan of breder dan 10 cm vallen onder dit type. Hoofdtype 5: Muren met een dragende structuur breder dan 24 cm in cellenbeton Onder dit type muren vallen alle muren waarvan via visuele inspectie of via bewijsstukken kan aangetoond worden dat de dragende structuur bestaat uit cellenbeton waarvan de dikte van de cellenbetonlaag breder is dan 24 cm. Aannamen Elektrische verwarming Van wooneenheden waarvan het beschermde volume met vaste elektrische verwarming (quasi) volledig verwarmd wordt of werd, mag de energiedeskundige aannemen dat de buitenmuren geïsoleerd (‘isolatie aanwezig maar dikte onbekend’) zijn. Als de isolatiedikte vastgesteld kan worden, dan moet deze ingevoerd worden. Ook hier primeren de visuele inspectie en de bewijsstukken boven de in het inspectieprotocol vermelde aannamen. Wanneer de energiedeskundige vaststelt dat één of meerdere muren niet geïsoleerd zijn, vervalt deze aanname voor de muren. Muren grenzend aan een AOR of grond Van muren grenzend aan een AOR die gebouwd zijn in één bouwtraject of die voor meer dan een meter onder de grond zitten wordt aangenomen dat deze niet geïsoleerd zijn. In de software moet de energiedeskundige ‘afwezig’ aangeven (en niet de waarde ‘onbekend’), tenzij uit visuele inspectie of andere bewijsstukken het tegendeel blijkt. Gevelvlakken opgetrokken in dezelfde bouwfase en met dezelfde opbouw Als de energiedeskundige ter plaatse de invoergegevens van een gevelvlak kan vaststellen, gaat de energiedeskundige er van uit dat de gevelvlakken die zijn opgetrokken in dezelfde bouwfase en met dezelfde opbouw (materialen/dikte/samenstelling) dezelfde invoergegevens hebben, tenzij uit visuele inspectie of andere bewijsstukken het tegendeel blijkt.
7.2
Vloeren
Isolatie en spouw vaststellen Vloerisolatie was bij oudere woningen over het algemeen niet gebruikelijk in Vlaanderen.
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
17
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
Algemeen kan worden gesteld dat het vaak niet mogelijk is om de aanwezigheid en dikte van vloerisolatie visueel vast te stellen, tenzij de isolatie zichtbaar gelaten is. Daarom moet de onderkant van de vloerplaat en de randen van trapopeningen, als deze bereikbaar zijn via een kelder of kruipkelder, door de energiedeskundige bekeken worden. Hoofdtype vaststellen Om het hoofdtype voor vloeren vast te stellen is het voldoende om te bepalen of de dragende constructie al dan niet uitgevoerd is in cellenbeton. Dit kan aan de hand van een visuele inspectie of aan de hand van de bewijsstukken zoals aangehaald in hoofdstuk 3 'Inspectieprocedure bij stroomschema U-waardebepaling’. Er bestaan bijgevolg twee hoofdtypes: Hoofdtype 1: Vloeren met standaard constructie Dit hoofdtype bevat alle vloeren die niet onder hoofdtype 2 vallen. Ook houten vloeren vormen een onderdeel van dit hoofdtype. Deze zijn te herkennen aan het veren (doorbuigen) wanneer er op gelopen wordt. Massieve vloeren die niet uitgevoerd werden in cellenbeton vallen eveneens onder dit type. Hoofdtype 2: Vloeren met een cellenbeton constructie Cellenbeton constructies worden soms gekenmerkt door grote overspanningen die doorgaans niet meer dan 6 m bedragen. De platen hebben een breedte van ongeveer 60 tot 75 cm. Als de onderzijde niet is voorzien van een afwerkingslaag, is de vorm vlak met een specifieke oppervlaktestructuur en een witte kleur. Meestal zijn de platen voorzien van een veilingkant aan de onderzijde. Figuur 6 geeft een beeld van de kenmerken van een onafgewerkte cellenbeton constructie. Cellenbeton constructies bevatten geen luchtspouw.
(a) Veilingkant
(b) Onafgewerkte onderzijde
Figuur 6: Kenmerken onafgewerkte cellenbeton constructie
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
18
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
Verder moet opgemerkt worden dat cellenbeton constructies op volle grond niet uitgevoerd worden. Als het juiste hoofdtype niet kan achterhaald worden moet voor hoofdtype 1 gekozen worden. Aannamen Vloerverwarming Als er vloerverwarming aanwezig is dan vult de energiedeskundige een isolatiedikte van 3 cm in, tenzij de visuele inspectie of andere bewijsstukken aantonen dat er een andere dikte toegepast werd. Wanneer de energiedeskundige vaststelt dat één of meerdere vloeren niet geïsoleerd zijn, vervalt deze aanname voor de vloeren.
7.3 7.3.1
Daken en plafonds Hellende daken
Isolatie en spouw vaststellen Daken werden ongeveer vanaf de jaren ’70 geïsoleerd, maar de effectieve aanwezigheid van isolatie is onzeker. Ter hoogte van onafgewerkte doorvoeropeningen van schouwen (zie Figuur 7), inbouwspots of onafgewerkte delen aan ingebouwde kasten of luikjes kan gekeken worden of er isolatie aanwezig is.
Figuur 7: Visuele inspectie van isolatie bij doorvoeropeningen
Als vermoed wordt dat de isolatie rechtstreeks onder de dakpannen ligt, kan overwogen worden om de isolatie vast te stellen door een dakpan op te lichten.
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
19
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
Voor daken met een metalen dakbedekking wordt steeds verondersteld dat een eventueel aanwezige luchtspouw sterk geventileerd is. Daarom moet voor deze daken bij aanwezigheid luchtspouw steeds ‘afwezig’ aangegeven worden. Hoofdtype vaststellen Om het hoofdtype voor hellende daken vast te stellen, is het voldoende om te bepalen of de dakbedekking al dan niet uitgevoerd is in riet. Dit kan aan de hand van een visuele inspectie van de buitenzijde van het dak of aan de hand van de bewijsstukken zoals aangehaald in hoofdstuk 3 'Inspectieprocedure bij stroomschema U-waardebepaling’. Er bestaan bijgevolg twee hoofdtypes: Hoofdtype 1: Standaard hellende daken Dit hoofdtype bevat alle hellende daken die niet uitgevoerd zijn in riet, waaronder pannendaken, leien daken en metalen daken. Hoofdtype 2: Hellende daken in riet Dit type bevat alle daken die uitgevoerd zijn in riet. Figuur 8 geeft een beeld van een rieten dak.
Figuur 8: Buitenzijde van een wooneenheid met rieten dak
Als het juiste hoofdtype niet kan achterhaald worden, moet voor hoofdtype 1 gekozen worden. Aannamen Dakvlakken opgetrokken in dezelfde bouwfase en met dezelfde opbouw Als de energiedeskundige ter plaatse de invoergegevens van een dakvlak kan vaststellen, gaat de energiedeskundige er van uit dat de dakvlakken die zijn opgetrokken in dezelfde bouwfase en met dezelfde opbouw (materialen/dikte/samenstelling) dezelfde invoergegevens hebben, tenzij
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
20
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
uit visuele inspectie of andere bewijsstukken het tegendeel blijkt. Deze aanname voor de invoergegevens geldt niet voor de zoldervloer, de dakvlakken van een dakkapel, … . Elektrische verwarming In wooneenheden die (quasi) volledig met vaste elektrische verwarming verwarmd worden of werden,, mag de energiedeskundige aannemen dat de hellende daken geïsoleerd (‘isolatie aanwezig maar dikte onbekend’)zijn. Als de isolatiedikte vastgesteld kan worden, dan moet deze ingevoerd worden. Zoals eerder vermeld primeren de visuele inspectie en de bewijsstukken boven de in het inspectieprotocol vermelde aannamen.
7.3.2
Platte daken
Isolatie en spouw vaststellen Daken werden vanaf de jaren ’70 geïsoleerd, maar de effectieve aanwezigheid van isolatie is onzeker. Algemeen kan voor platte daken worden gesteld dat het vaak niet mogelijk is om de aanwezigheid en dikte van de spouw en isolatie visueel vast te stellen, tenzij de isolatie zichtbaar gelaten is of vastgesteld kan worden aan onafgewerkte doorvoeropeningen. Voor daken met een metalen dakbedekking wordt steeds verondersteld dat een eventueel aanwezige luchtspouw sterk geventileerd is. Daarom moet voor deze daken bij aanwezigheid luchtspouw steeds ‘afwezig’ aangeduid worden. Hoofdtype vaststellen Om het hoofdtype voor platte daken vast te stellen is het voldoende om te bepalen of de dragende constructie al dan niet uitgevoerd is in cellenbeton. Dit kan aan de hand van een visuele inspectie of aan de hand van de bewijsstukken zoals aangehaald in hoofdstuk 3 'Inspectieprocedure bij stroomschema U-waardebepaling’. Er bestaan bijgevolg twee hoofdtypes: Hoofdtype 1: Standaard platte daken Hoofdtype 2: Platte daken met een cellenbeton constructie Voor de herkenning van cellenbeton constructies wordt verwezen naar hoofdstuk 7.2. Als het juiste hoofdtype niet kan achterhaald worden, moet voor hoofdtype 1 gekozen worden.
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
21
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
7.3.3
Plafonds
Isolatie en spouw vaststellen Ook voor plafonds kan worden gesteld dat het vaak niet mogelijk is om de aanwezigheid en dikte van de spouw en isolatie visueel vast te stellen, tenzij de isolatie zichtbaar gelaten is (zie Figuur 9) of vastgesteld kan worden aan onafgewerkte doorvoeropeningen.
Figuur 9: Zichtbaar gelaten vloerisolatie
Hoofdtype vaststellen Om het hoofdtype voor plafonds vast te stellen is het voldoende om te bepalen of de dragende constructie al dan niet uitgevoerd is in cellenbeton. Dit kan aan de hand van een visuele inspectie of aan de hand van de bewijsstukken zoals aangehaald in hoofdstuk 3 'Inspectieprocedure bij stroomschema U-waardebepaling’. Er bestaan bijgevolg twee hoofdtypes: Hoofdtype 1: Standaard plafonds Houten plafonds vormen een onderdeel van dit type constructie. Deze zijn te herkennen aan het veren/doorbuigen wanneer er op gelopen wordt. Ook alle massieve plafonds niet in cellenbeton vallen onder dit type. Hoofdtype 2: Plafonds met een cellenbeton constructie Voor de herkenning van cellenbeton constructies wordt verwezen naar hoofdstuk 7.2. Als het juiste hoofdtype niet kan achterhaald worden, moet voor hoofdtype 1 gekozen worden.
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
22
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
8 U-waarde bepaling van openingen Voor openingen is de totale U-waarde afhankelijk van zowel de U-waarde van het profiel als van de beglazing, paneel of deur/poort. De onderdelen zijn verdeeld in hoofdtypes waar een Uwaarde en voor de beglazing ook een g-waarde aangekoppeld is. De indeling in hoofdtypes en de herkenbaarheid ervan worden achtereenvolgens toegelicht.
8.1
Profielen
Profielen of kaders worden in de eerste plaats onderscheiden aan de hand van het materiaal. De energiedeskundige duidt aan of het om metalen, kunststof of houten profielen gaat. Verder is er voor kunststof en metalen profielen een extra onderverdeling. Als niet via visuele inspectie of via bewijsstukken het juiste type kan vastgesteld worden of er is twijfel tussen twee types, dan moet voor het eerste type in de lijst gekozen worden. De inspectieprocedure en toegestane bewijsstukken zijn dezelfde als voor het vaststellen van het hoofdtype schildeel. Hoofdtype 1: Metaal - niet thermisch onderbroken Dit zijn alle metalen profielen die niet onder hoofdtype 2 vallen. Hoofdtype 2: Metaal - thermisch onderbroken Thermisch onderbroken profielen zijn te herkennen aan een kunststof tussenstuk dat zichtbaar is in de vaste profielen als de ramen geopend zijn (zie Figuur 10). Als de ramen niet kunnen geopend worden, is de energiedeskundige aangewezen op bewijsstukken.
Figuur 10: Thermisch onderbroken metalen profiel
Hoofdtype 3: Kunststof; aantal kamers = 1 of geen informatie Hoofdtype 4: Kunststof; aantal kamers = 2 of meer
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
23
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
Bij kunststofraamprofielen vanaf 1980 of later of bij kunststofraamprofielen met een profielbreedte van 65 mm of meer, gaat de energiedeskundige uit van twee of meerkamerprofielen. In de overige gevallen is de energiedeskundige aangewezen op bewijsstukken. Bij hefschuiframen en schuiframen wordt de profielbreedte van de opengeschoven schuifvleugel gemeten. Bij de overige ramen wordt de profielbreedte van het vaste kader zonder bijkomend aangebrachte profielen zoals een dorpelprofiel of een rolluikgeleider gemeten.
Figuur 11: meten van profieldikte van een (hef)schuifraam. - Figuur 12: meten van de profieldikte van een opendraaiend raam
Hoofdtype 5: Hout Raamprofielen die deels uit hout en deels uit aluminium zijn vervaardigd, behoren eveneens tot dit hoofdtype. Sommige kunststof- en aluminiumraamprofielen hebben een houtstructuur. Deze mogen echter niet verward worden met de houten raamprofielen. Hoofdtype 6: Geen profiel
8.2 8.2.1
Beglazing en zonwering Beglazing
Voor beglazing worden zeven hoofdtypes onderscheiden. De types beglazing zijn zowel van toepassing op traditionele ramen, als op dakramen, koepels en alle andere doorschijnende constructies. Deze types zijn in vele gevallen visueel te herkennen. Als niet via visuele inspectie of via bewijsstukken het juiste type kan vastgesteld worden of er is twijfel tussen twee types,
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
24
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
dan moet voor het eerste vermelde type waarover geen twijfel bestaat in de lijst gekozen worden. Dezelfde inspectieprocedure en bewijsstukken gelden als voor het vaststellen van het hoofdtype schildeel. Beglazing wordt eerst en vooral, met uitzondering van glasbouwstenen, opgedeeld volgens het aantal glasbladen. De bladen waarvan sprake is, kunnen bestaan uit glas, kunststof, glas in lood of elk ander soort doorschijnend materiaal. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen enkele, dubbele en driedubbele beglazing. Het aantal glasbladen kan vastgesteld worden door een vlam van een aansteker voor de beglazing te houden en het aantal weerspiegelde vlammetjes te tellen. Twee weerspiegelingen stemmen overeen met enkele beglazing, vier vlammen met dubbele beglazing en zes vlammen met driedubbele beglazing. Afstandshouders komen enkel voor als er meerdere glasbladen aanwezig zijn. Het zijn kunststof of metalen profielen tussen twee glasbladen in het raamkader. Tussen de verschillende glasbladen moet zich een spouw bevinden die gevuld is met gas of lucht opdat deze glasbladen ingerekend mogen worden. Vervolgens wordt een onderscheid gemaakt aan de hand van de aanwezigheid en de samenstelling van de coating. De aanwezigheid van een coating kan worden vastgesteld door de verkleuring van de vlam in de weerspiegeling van de vlam van een aansteker. Wanneer één van de vlammetjes verkleurt ten opzichte van de andere in de weerspiegeling van een glasblad dan bevindt zich daar een coating. Dit is te zien in Figuur 12.
Gewone dubbele beglazing
Hoogrendementsglas (met coating) bouwjaar <2000
Figuur 132: Herkennen van de aanwezigheid van coating
Let op: Op basis van de vlammentest kan de aanwezigheid van een coating vastgesteld worden. Doch als er geen verkleuring van de vlammen zichtbaar is, is de aanwezigheid van een coating nog niet uitgesloten. Als er andere bewijsstukken zijn die een coating aantonen, is er dus geen tegenspraak met de resultaten van een vlammentest.
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
25
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
Voor de onderverdeling in hoofdtypes wordt geen rekening gehouden met de soort spouwvulling (lucht of gas) De U-waarde van de beglazing is uitzonderlijk vermeld in de afstandshouder. In dit geval moet het hoofdtype waarvan de U-waarde groter of gelijk is aan de U-waarde vermeld in de afstandshouder overgenomen worden. Vaak staat enkel een verwijzing naar de producent en de naam van het product vermeld. In dit geval kan de tabel met U-waarden, die te vinden is op de site van het Verbond van de Glasindustrie via http://www.vgi-fiv.be/content/nl/publicaties/kwaarden-van-isolerende-beglazingen.php, geraadpleegd worden. Als de dikten van de spouw (en de glasbladen) niet vermeld is in de afstandhouder, kunnen deze met een glasdiktemeter worden gemeten. Als het product in de tabel met U-waarden teruggevonden wordt moet het hoofdtype met een Uwaarde die groter of gelijk is gekozen worden. Dit geldt ook voor alle U-waarden die via andere bewijsstukken opgezocht worden. Hoofdtype vaststellen Hoofdtype 1: Enkelvoudige beglazing (U = 5,8 W/m2K) Dit type beglazing bevat slechts één blad en is duidelijk visueel te herkennen. De bladen kunnen bestaan uit glas, kunststof, glas in lood, enkel uitgevoerd profielglas of elk ander soort doorschijnend materiaal. Profielglas bestaat uit U-profielen van glas die aan elkaar worden bevestigd. Figuur 143 illustreert dit.
Figuur 143: Voorbeeld profielglas
Hoofdtype 2: Glasbouwstenen (U = 3,5 W/m2K) Onder dit type verstaat men doorschijnende glazen elementen die gegoten zijn in de vorm van bouwstenen of blokken. Hoofdtype 3: Gewone dubbele beglazing (U = 2,9 W/m2K) Dit type beglazing bevat twee bladen en een spouw. Dubbele beglazing is duidelijk visueel te herkennen. De bladen kunnen bestaan uit glas, kunststof of dubbel uitgevoerd profielglas.
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
26
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
Hoofdtype 4: Hoogrendementsglas (ver)bouwjaar < 2000 (U = 1,7 W/m2K) Dit type beglazing bevat twee bladen en een spouw en wordt ook superisolerende beglazing of verbeterde dubbele beglazing genoemd. In tegenstelling tot gewone dubbele beglazing werd op een van de glasbladen een pyrolytische coating aangebracht. De exacte samenstelling van de coating kan visueel niet worden herkend, maar werd voor hoogrendementsglas dat vóór het jaar 2000 werd geproduceerd steeds toegepast. Vandaar dat dit type beglazing herkend kan worden op basis van de aanwezigheid van een coating en een (ver)bouwjaar van de beglazing van vóór het jaar 2000. Als er twijfel is tussen hoofdtype 3 en 4 moet voor hoofdtype 3 gekozen worden. Hoofdtype 5: Hoogrendementsglas (ver)bouwjaar ≥ 2000 (U = 1,4 W/m2K) Dit type beglazing bevat eveneens twee bladen en een spouw en wordt ook superisolerende beglazing of verbeterde dubbele beglazing genoemd.. In tegenstelling tot bij gewone dubbele beglazing werd op een van de glasbladen een magnetron coating aangebracht. De exacte samenstelling van de coating kan visueel niet worden herkend, maar werd voor hoogrendementsglas dat vanaf het jaar 2000 geproduceerd is, steeds toegepast. Vandaar dat dit type beglazing herkend kan worden op basis van de aanwezigheid van een coating en een(ver)bouwjaar van de beglazing vanaf het jaar 2000. Als er twijfel is tussen hoofdtype 4 en 5 moet voor hoofdtype 4 gekozen worden. Hoofdtype 6: Driedubbele beglazing zonder coating (U = 2,2 W/m2K) Dit type beglazing bevat drie glasbladen, twee spouwen en geen coating. Hoofdtype 7: Driedubbele beglazing met coating (U = 0,6 W/m2K) Dit type beglazing bevat drie glasbladen, twee spouwen en een coating. Polycarbonaatplaten Voor polycarbonaatplaten met dwarse verbindingen in de spouw tussen de lagen wordt volgende werkwijze gehanteerd: - wanneer de U-waarde van de polycarbonaatplaat gekend is, wordt het eerstvolgende type beglazing met een U-waarde die groter is dan de U-waarde van de polycarbonaatplaat gekozen, - wanneer de U-waarde van de polycarbonaatplaat niet gekend is, dan worden voor twee- en driewandige polycarbonaatplaten 'enkelvoudige beglazing' en vanaf vierwandige polycarbonaatplaten 'gewone dubbele beglazing' in de software ingevoerd. Als het geen polycarbonaatplaten met dwarse verbindingen betreft, wordt het type vastgelegd zoals bij beglazing. Het aantal bladen - en spouwen - is dan bepalend voor het type. Eén
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
27
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
blad/laag wordt hierbij ingevoerd als enkelvoudige beglazing. Twee bladen/lagen - en een spouw - worden ingevoerd als gewone dubbele beglazing. Drie lagen/bladen - en twee spouwen - worden ingevoerd als driedubbele beglazing zonder coating. Voorzetramen en dubbele ramen Bij voorzetramen en dubbele ramen wordt het aantal lagen glas van het voorzetraam of dubbel raam opgeteld bij het aantal in het oorspronkelijke raam. Als het totale aantal glaslagen van voorzetraam of dubbel raam en oorspronkelijk raam gelijk is aan 2, kies dan hoofdtype 3. Als het totale aantal glaslagen van voorzetraam/dubbel raam en oorspronkelijk raam groter is dan 2, kies dan hoofdtype 6. Het profiel van het voorzetraam/dubbel raam wordt in alle gevallen genegeerd. Als de spouw tussen het voorzetraam en het oorspronkelijke raam of tussen de dubbele ramen geventileerd is of breder dan 30 cm wordt het voorzetraam/dubbelraam genegeerd en wordt de ruimte tussen beide ramen ingegeven als een AOR. Koepels Koepels worden wat betreft het bepalen van het hoofdtype behandeld zoals gewone beglazing. Zonwerende beglazing Ook zonwerende beglazing valt in een van de eerder genoemde hoofdtypes. Kies het gepaste hoofdtype, zonder de zonwerende eigenschappen van de beglazing in rekening te brengen. 8.2.1.1 Zonwering Voor ieder raam moet worden vastgesteld of het voorzien is van buitenzonwering of ongeventileerde tussenzonwering. Buitenzonwering is bevestigd aan de buitengevel van het gebouw. De zonwering kan zowel uit een doek als uit horizontale of verticale lamellen bestaan en moet over het volledige oppervlak van het raam gesloten kunnen worden. Tussenzonwering bevindt zich tussen de glasbladen van het raam. De zonwering kan zowel automatisch als manueel bediend zijn. Zowel zonwering in het vlak van het raam als niet in het vlak van het raam komt in aanmerking. Zonwering aan de binnenzijde van het gebouw (binnenzonwering) wordt niet in rekening gebracht. Bomen en beplanting en andere niet-gebouwgebonden zonwering worden niet in rekening gebracht. Rolluiken worden wel in rekening gebracht als zonwering. Ook luiken die kunnen gesloten worden en de volledige raamoppervlakte bedekken, worden beschouwd als zonwering.
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
28
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
Dakoversteken en luifels kunnen als zonwering in de software worden ingevoerd op voorwaarde dat de breedte van de horizontale oversteek niet kleiner is dan de helft van de raamhoogte. Buiten-, tussen- en binnenzonwering wordt geïllustreerd in Figuur 154
Buitenzonwering – doek
Buitenzonwering – lamellen
Tussenzonwering
Binnenzonwering
Figuur 154: Hoofdtypes zonwering
8.3
Vulpanelen
Onder vulpanelen worden panelen die vervat zitten in profielen verstaan. Ook borstweringen en penanten die het beschermde volume omsluiten vallen onder de categorie vulpanelen. Voor vulpanelen worden twee hoofdtypes onderscheiden. Als niet via visuele inspectie of via bewijsstukken het juiste type kan vastgesteld worden, moet voor het eerste type gekozen worden. De inspectieprocedure en bewijsstukken zijn dezelfde als voor het vaststellen van het hoofdtype schildeel. Dit betekent ondermeer dat als de isolatie niet visueel kan worden vastgesteld, de energiedeskundige aangewezen is op bewijsstukken om ‘geïsoleerd’ aan te duiden. Hoofdtype 1: Ongeïsoleerde vulpanelen Ongeisoleerde vulpanelen bestaan ofwel uit één plaat ofwel uit twee platen met een luchtspouw tussen.
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
29
Inspectieprotocol
________________________________________________________________________
Hoofdtype 2: Geïsoleerde vulpanelen Geïsoleerde vulpanelen bestaan uit twee platen met een isolatielaag tussen.
8.4
Deuren en poorten
De niet-doorschijnende delen van deuren en poorten worden onderverdeeld in vier hoofdtypes. Eerst en vooral moet onderscheiden worden of de deuren/poorten al dan niet uitgevoerd zijn in metaal. Vervolgens moet vastgesteld worden of de deuren/poorten geïsoleerd zijn. Als niet via visuele inspectie of via bewijsstukken het juiste type kan vastgesteld worden of er is twijfel tussen twee types, dan moet voor het eerste type in de lijst gekozen worden. Dezelfde inspectieprocedure en bewijsstukken gelden als voor het vaststellen van het hoofdtype schildeel. Dit betekent ondermeer dat als de isolatie niet visueel kan worden vastgesteld, de energiedeskundige aangewezen is op bewijsstukken om ‘geïsoleerd’ aan te duiden. Hoofdtype 1: ongeïsoleerd metaal Hoofdtype 2: ongeïsoleerd NIET-metaal Hoofdtype 3: geïsoleerd metaal Hoofdtype 4: geïsoleerd NIET-metaal
_____________________________________________________________________ Versie 1.0 December 2010
30