ENERGIEPRESTATIECERTIFICAAT VOOR WOONEENHEDEN
Gebouwschil Deel IV: Werkwijze voor het bepalen van de U-waarden van de gebouwschil
Inhoud IV WERKWIJZE VOOR HET BEPALEN VAN DE U-WAARDEN VAN DE GEBOUWSCHIL 1
Bepalen van de U-waarde van de gebouwschil
4
2
Stroomschema U-waardebepaling van de dichte schildelen
5
3
Bewijsstukken bij stroomschema voor de U-waardebepaling van de dichte schildelen 6
4
Richtlijnen en praktisch vaststellen spouw en isolatie
5
8
4.1
Algemeen
8
4.2
Isolatiematerialen
8
4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.3.4
Isolatie en spouw vaststellen Gevels Vloeren Daken Plafonds
12 12 15 15 16
Richtlijnen en praktisch vaststellen van de hoofdtypes van de dichte schildelen 17 5.1
Algemeen
17
5.2
Gevels
17
5.3
Vloeren
19
5.4 5.4.1 5.4.2 5.4.3
Daken en plafonds Hellende daken Platte daken Plafonds
20 20 21 22
6
Bewijsstukken bij de U-waarde bepaling van openingen
23
7
Richtlijnen en praktisch vaststellen van de hoofdtypes van openingen
24
7.1
Profielen
24
7.2 Beglazing en zonwering 7.2.1 Beglazing 7.2.2 Zonwering en luiken
25 25 29
7.3
Vulpanelen
30
7.4
Deuren en poorten
31
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
2
Leefmilieu Brussel bedankt het Vlaams Gewest en het Vlaams Energieagentschap voor het beschikbaar stellen van haar methode voor het ‘Energieprestatiecertificaat residentiële gebouwen’ als basis voor de methode voor het ‘Energieprestatiecertificaat voor wooneenheden’ in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
3
1 Bepalen van de U-waarde van de gebouwschil Om het warmteverlies door de schil (dit zijn gevels en muren, vloeren en daken) van het beschermde volume te kunnen berekenen moet de U-waarde van ieder schildeel vastgesteld worden. De U-waarde (vroeger de k-waarde) of warmtedoorgangscoëfficiënt drukt de hoeveelheid warmte uit die per seconde, per m² en per graad temperatuurverschil (in Kelvin) tussen de ene en de andere zijde van een constructie stroomt. De U-waarde geeft de mate van isolatie van de constructie aan: een hoge U-waarde betekent een slecht geïsoleerd constructiedeel. De eenheid voor de U-waarde is W/(m².K). De U-waarde omvat onder andere de warmteoverdracht door geleiding van de materialen van de schil en is afhankelijk van de dikte en de λ-waarde (warmtegeleidingcoëfficiënt) van de verschillende materiaallagen. De λ-waarde geeft aan hoeveel warmte er stroomt door een 2
materiaal met een dikte van 1 m en een oppervlakte van 1 m bij een temperatuurverschil van 1 Kelvin. Hoe lager de λ-waarde, hoe beter de thermische isolatie van het materiaal. De eenheid voor de λ-waarde is W/(m.K). De U-waarde wordt bepaald aan de hand van een opgelegd stroomschema. Als de U-waarde niet gekend is uit een vroegere EPB-aangifte of niet overgenomen kan worden uit de gegevens van een voorgaand energieprestatiecertificaat moet in eerste instantie overgegaan worden tot een visuele inspectie. Deze kan gelijktijdig gebeuren met het opmeten van de wooneenheid. De te volgen procedure voor de visuele inspectie wordt voor daken, gevels, vloeren en plafonds uiteengezet in de hiernavolgende hoofdstukken. Er worden strategieën vastgelegd om vast te stellen of er isolatie aanwezig is, wat de isolatiedikte is, wat het type isolatiemateriaal is en of er een spouw aanwezig is. Ook de manier waarop het hoofdtype van het schildeel moet worden geselecteerd wordt bepaald. De visuele inspectie kan, indien gewenst, aangevuld worden met destructief onderzoek dat uitsluitend uitgevoerd wordt door of op uitdrukkelijk en schriftelijk verzoek van de eigenaar. Destructief onderzoek is in geen geval verplicht en in het algemeen te vermijden. Als de visuele inspectie geen uitsluitsel kan bieden, zijn ook andere bewijsstukken toegestaan om informatie in te winnen over bepaalde stappen in het hierna voorgelegd stroomschema. Hiervoor is een limitatieve lijst opgesteld. Deze bewijsstukken moeten, waar het kan, gecontroleerd worden met een visuele inspectie, bijvoorbeeld door na te meten of de diktes van wanden overeenstemmen met informatie uit de bewijsstukken. Als de visuele inspectie en de bewijsstukken tegenstrijdig zijn, dan primeert de visuele inspectie. Het is belangrijk om op te merken dat gegevens in verband met de isolatie en informatie in verband met de rest van het schildeel uitgesplitst worden. De stappen in het stroomschema worden eerst uiteengezet. Vervolgens wordt de bijbehorende inspectieprocedure vastgelegd. De filosofie achter de hoofdtypes en het vaststellen van de aanwezigheid van een spouw en isolatie wordt verhelderd. Tot slot wordt voor het plaatsbezoek deze procedure praktisch toegelicht voor daken, gevels, plafonds en vloeren.
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
4
2 Stroomschema U-waardebepaling van de dichte schildelen Het te volgen stroomschema is hieronder weergegeven en bevat de volgende stappen: 1. Is de totale U-waarde van het schildeel gekend uit een andere bron (b.v. voorgaande EPB-aangifte)? Neen – ga naar punt 2. Ja – vul deze U-waarde in de software in (einde) 2. Is er isolatie aanwezig? Neen – de software rekent automatisch zonder isolatie. Ga naar punt 6 Onbekend – ga naar punt 4. Ja – ga naar punt 3. Opmerking: van wooneenheden, die elektrisch worden of werden verwarmd, wordt bij gebrek aan informatie door de certificateur aangenomen dat deze geïsoleerd zijn. 3. Is de isolatiedikte te bepalen Neen – ga naar punt 4. Ja – vul de isolatiedikte in en ga naar punt 5. 4. Is een verbouwjaar van het schildeel gekend? Neen - de software rekent automatisch met een default isolatiedikte afhankelijk van het bouwjaar van de wooneenheid. Ga naar punt 6 Ja - de software rekent automatisch met een default isolatiedikte afhankelijk van het verbouwjaar van het schildeel. Ga naar punt 6 5. Is het isolatiemateriaal te bepalen Neen – de software rekent automatisch met een default-waarde voor de warmtegeleidingcoëfficiënt van het isolatiemateriaal. Ga naar punt 6 Ja – kies het juiste isolatiemateriaal. Ga naar punt 6 6. Is er een luchtspouw aanwezig? Neen – de sofware rekent automatisch met een spouwdikte gelijk aan nul. Ga naar punt 7 Onbekend – de sofware rekent automatisch met een spouwdikte gelijk aan nul. Ga naar punt 7 Ja – de software rekent automatisch met een default-waarde voor de warmteweerstand van de spouw. Ga naar punt 7 7. Wat is het hoofdtype van het schildeel? Voor gevels – zie hoofdstuk 5.2 Voor vloeren – zie hoofdstuk 5.3 Voor hellende daken– zie hoofdstuk 5.4.1 Voor platte daken– zie hoofdstuk 5.4.2 Voor plafonds – zie hoofdstuk 5.4.3
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
5
3 Bewijsstukken bij stroomschema voor de U-waardebepaling van de dichte schildelen De volgende bewijsstukken worden onder de erbij vermelde voorwaarden aanvaard: 1. U-waarden opgenomen in een vroegere EPB-aangifte van dezelfde wooneenheid mogen overgenomen worden voor de betreffende schildelen. 2. Gegevens uit een vroeger afgeleverd energieprestatiecertificaat van dezelfde wooneenheid op voorwaarde dat er geen sprake is van latere aanpassingen of renovaties. 3. Alle gegevens uit het lastenboek en de verkoopbeschrijving mogen worden gebruikt, als dit een onderdeel vormt van het (algemeen) aannemingscontract en als uit de visuele inspectie aanwijzingen volgen dat het lastenboek werd gevolgd. Op het lastenboek moeten de adresgegevens of het kadastraal nummer van de betreffende wooneenheid vermeld zijn. 4. Subsidieaanvragen bij de Brusselse overheid voor het aanbrengen van isolatie mogen gebruikt worden om de aanwezigheid, dikte en materiaal van isolatie aan te tonen en om het (ver)bouwjaar te bepalen. Op deze aanvragen moeten de adresgegevens van de betreffende wooneenheid vermeld zijn. Alle subsidieaanvragen dienen steeds vergezeld te zijn van een goedkeuringsbrief (van SIBELGA). 5. Originele facturen van aannemers waarop het adres van de wooneenheid waarvoor het energieprestatiecertificaat aangevraagd wordt vermeld wordt, mogen gebruikt worden om het (ver)bouwjaar, het type schildeel, het isolatiemateriaal of dikte van isolatie aan te tonen. Opgelet, een prijsofferte niet vergezeld van de bijbehorende factuur mag niet in aanmerking genomen worden. 6. Originele facturen van bouwmaterialen waarop het adres van de wooneenheid waarvoor het energieprestatiecertificaat aangevraagd wordt vermeld staat mogen gebruikt worden om de aanwezigheid van isolatie te staven, het isolatiemateriaal, het (ver)bouwjaar vast te leggen en het type schildeel te bepalen. 7. Gegevens van originele gedateerde uitvoeringsplannen en uitvoeringsdetails ste
opgesteld door een architect op een schaal 1/50 of groter en as-built-plannen mogen gebruikt als uit de visuele inspectie aanwijzingen volgen dat de plannen werden gevolgd. Op deze plannen moeten de adresgegevens of het kadastraal nummer van de betreffende wooneenheid en de gegevens van de architect vermeld zijn. 8. Originele vaststellingen aangetoond met werfverslagen opgesteld, gedateerd of ondertekend door een architect, een post-interventiedossier opgesteld, gedateerd of ondertekend
door
een
veiligheidscoördinator
of
gedateerde
of
ondertekende
vorderingsstaten mogen gebruikt worden. Op deze stukken moeten de adresgegevens of het kadastraal nummer van de betreffende wooneenheid en de gegevens van de architect of veiligheidscoördinator vermeld zijn. 9. Een chronologie van foto’s met daarop de bouw van het betreffende schildeel mag gebruikt worden om de aanwezigheid van isolatie aan te tonen of om het type schildeel te bepalen. Hierbij moeten detailbeelden aanwezig zijn en moet het schildeel duidelijk herkenbaar zijn. Andere bewijsstukken zijn niet toegestaan.
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
6
Een overzicht van welke bewijsstukken ingezet kunnen worden voor de verschillende stappen in het stroomschema van de U-waarde bepaling wordt gegeven in Tabel 1. = aanvaard vaststelling = aanvaard bewijsstuk
Totale U- Aanwezigheid waarde isolatie
Dikte isolatie
(Ver)bouwjaar schildeel
Materiaal isolatie
Aanwezigheid spouw
Hoofdtype schildeel
Vaststelling 1. visuele inspectie 2. destructief onderzoek 3. elektrische verwarming Bewijzen 1. EPB-aangifte 2. energieprestatiecertificaat 3.lastenboek, verkoopbeschrijving 4. subsidieaanvraag 5. factuur aannemer 6. factuur materialen 7. plannen 8. werfverslag, postinterventiedossier, vorderingsstaten 9. foto’s
Tabel 1: Toegestane informatiebronnen voor het bepalen van de U-waarden van de dichte schildelen Opmerking : de vaststelling “Elektrische verwarming” betekent dat de woning elektrisch verwarmd wordt of werd. Dit kan vastgelegd worden aan de hand van de aanwezigheid van vaste elektrische verwarming (zie protocoldeel V over installaties voor meer informatie) ofwel oudere foto’s met daarop een elektrisch afgiftesysteem.
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
7
4 Richtlijnen en praktisch vaststellen spouw en isolatie 4.1
Algemeen
In eerste instantie zal een visuele inspectie zoals hieronder beschreven uitsluitsel moeten bieden of er een spouw of isolatie aanwezig is. Deze visuele inspectie kan voorwaardelijk worden aangevuld met destructief onderzoek om eventuele isolatie zichtbaar te maken. Elke zichtbare vorm van de aanwezigheid van isolatie wordt aanvaard. In tweede instantie mag de certificateur zich baseren op aanvaarde bewijsstukken zoals beschreven in hoofdstuk 3 Bewijsstukken bij stroomschema voor de U-waardebepaling van de dichte schildelen.. Visuele inspectie primeert steeds boven bewijsstukken. Als bij de visuele inspectie geen gegevens kunnen vastgesteld worden of als uit de bewijsstukken geen gegevens gekend zijn, wordt de waarde “onbekend” aangegeven. Als er zichtbaar geen isolatie aanwezig is moet de waarde “neen” opgenomen worden. Enkel isolatie met een minimale dikte van 2 cm wordt als isolatie beschouwd. Bij dunnere isolatie dient “neen” ingevoerd te worden. Voor de isolatie geldt dat als de dikte niet meetbaar of gekend is via bewijsstukken dat deze dikte als onbekend moet opgegeven worden. Tot slot wordt het isolatiemateriaal aangeduid wanneer dit materiaal gekend is. Dit moet ter plaatse vastgesteld worden of via bewijsstukken aangetoond worden. Bij het vastleggen van de aanwezigheid van een luchtspouw wordt dezelfde filosofie als voor de aanwezigheid van isolatie aangehouden. Onder een luchtspouw wordt een stilstaande luchtlaag tussen twee materiaallagen verstaan. Een spouw moet minimaal 2 cm dik zijn. Als het onbekend is of er een spouw aanwezig is, wordt voor luchtspouw ‘onbekend’ aangeduid. Als aangetoond kan worden dat er een spouw aanwezig is, maar er is geen zekerheid of er in de spouw isolatie of stilstaande lucht aanwezig is, dan moet voor isolatie ‘onbekend’ en voor de luchtspouw ‘ja’ worden opgenomen. Als er kan aangetoond worden dat er in de spouw isolatie aanwezig is, dan moet voor isolatie ‘ja’ en voor luchtspouw ‘onbekend’ aangenomen worden, tenzij er kan aangetoond worden dat er ook een luchtspouw met stilstaande lucht van minstens 2 cm aanwezig is. In dat geval mag ook voor ‘ja’ voor de luchtspouw aangenomen worden. Bij muren waarvan de spouw volledig gevuld is en de dikte van de isolatie dus ook gekend is, moet voor de isolatie de juiste dikte ingevuld worden en voor de luchtspouw ‘neen’ genomen worden.
4.2
Isolatiematerialen
In de methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende isolatiematerialen: polyurethaanschuim (PUR), polyisocyanuraatschuim (PIR), geëxtrudeerd polystyreen (XPS), minerale wol (MW), geëxpandeerd polystyreen (EPS), geëxtrudeerd polyethyleen (PEF), fenolschuim (PF), kurk (ICB), cellenglas (CG), geëxpandeerd perliet (EPB), natuurlijke materialen (natuurlijke mat.) geëxpandeerd vermiculiet of vermiculietplaten. Figuur 1 geeft een afbeelding van een aantal isolatiematerialen.
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
8
PUR (of PIR)
XPS
MW
EPS
Vermiculiet
CG
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
9
Kurk
Fenolschuim (PF)
PEF
Natuurlijke materialen (cellulose, hennep en vlas, schaapwol, vlas, schaap+gerecycleerde wol)
Figuur 1: isolatiematerialen De verschillende isolatiematerialen kunnen op de volgende manier herkend worden:
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
10
•
Polyurethaanschuim (PUR) en polyisocyanuraatschuim (PIR) bestaat uit gele tot lichtgroene platen met een schuimstructuur. De panelen zijn altijd aan beide zijden bekleed met een laag gebitumineerd glasvlies, bitumenpapier, aluminiumfolie, polyethyleen gecoat kraftpapier, gipskartonplaat, triplex of perliet. Daarnaast bestaan er ook geprofileerde staalplaten of vlakke aluminiumplaten. De platen zijn vrij drukvast, maar bros.
•
Geëxtrudeerd polystyreen (XPS) bestaat uit platen met een schuimstructuur die beschikbaar zijn in verschillende kleuren. De platen hebben een goede drukweerstand.
•
Minerale wol (MW) bestaat uit geel-groene platen of dekens met een vezelige structuur uit rotswol of glaswol. De platen of dekens kunnen aan één zijde of aan beide zijden voorzien zijn van glasvlies, kraftpapier, PVC-folie, aluminiumfolie, aluminiumplaat of gipskartonplaat.
•
Geëxpandeerd polystyreen (EPS) bestaat uit witte platen met een schuimstructuur met aan elkaar vastgehechte bolletjes en is in de volksmond beter gekend als piepschuim. Verschillende bekledingen (één of twee-zijdig) zijn mogelijk: gipskarton, spaanplaat, triplex, staal, aluminium of gebitumineerd glasvlies al naargelang de toepassing. Het materiaal bezit een goede drukweerstand.
•
Geëxtrudeerd polyethyleen (PEF) bestaat uit platen. PEF wordt meestal gebruikt voor vloerisolatie en wordt dan geplaatst tussen de betonvloer en de dekvloer. Dit materiaal wordt ook voor muur of dakisolatie gebruikt. PEF komt toch meer dikwijls als akoestische isolatie voor.
•
Fenolschuim (PF) bestaat uit roodbruine platen met een schuimstructuur en aan beide zijden een mineraal gecoat glasvlies of een aluminiumfolie. Het is een betrekkelijk bros
•
Kurk bestaat uit, meestal bruine, platen met samengeperste kurkkorrels. Het materiaal is niet samendrukbaar en bros.
•
Cellenglas (CG) bestaat uit zwarte harde platen met een schuimstructuur die bedekt kunnen zijn met een bitumencoating. Het materiaal heeft een goede drukweerstand, is
materiaal met een geringe sterkte.
stijf en enigszins bros. Cellenglas ruikt naar rotte eieren als de cellen beschadigd worden. •
Geëxpandeerd perliet bestaat uit platen met een korrelstructuur. De korrels zijn regelmatig van vorm. De platen kunnen met onbeklede kanten worden geleverd, of met de bovenkant bedekt met een bitumencoating en zijn zeer drukbestendig.
•
Natuurlijke materialen: isolatieplaten op basis van plantaardige of dierlijke vezels (hennep, vlas, stro, pluimen);
•
Geëxpandeerd vermiculiet, structuur korrels
•
Vermiculietplaten
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
11
4.3
Isolatie en spouw vaststellen
4.3.1 Gevels Van wooneenheden met vaste elektrische verwarming mag de certificateur er steeds van uitgaan dat de buitenmuren geïsoleerd zijn. Als de isolatiedikte vastgesteld kan worden, dan moet deze ingevoerd worden.
Spouwmuren In een traditionele spouwmuur is steeds een opening tussen de dragende binnenmuur en de gevelsteen aanwezig. Deze opening, spouw genoemd, kan ofwel niet, ofwel geheel of ofwel gedeeltelijk opgevuld zijn met isolatie. Een voorbeeld van een spouwmuur die gedeeltelijk opgevuld is met isolatie wordt gegeven in Figuur 2.
Figuur 2: Tekening en foto spouwmuur gedeeltelijk gevuld met isolatie
Om een inzicht te krijgen in de evolutie van de spouwmuur volgt een kort historisch overzicht. Tot en met 1945 werd voor buitenmuren veelal massief metselwerk met een dikte van 30 cm toegepast. Ongeveer vanaf 1946 werden spouwmuren zonder isolatie geïntroduceerd met een dikte van 30 cm. Tegelijk kwamen massieve muren met een dikte van 20 cm voor. Ongeveer vanaf 1970 kende de geïsoleerde spouwmuur een opmars. Spouwmuren zijn te herkennen aan de aanwezigheid van verluchtingsroosters en open stootvoegen . Ook het metselverband van de gevelsteen kan de nodige aanwijzigingen geven. De aanwezigheid van verluchtingsroosters of open stootvoegen op regelmatige intervallen wijzen erop dat het gaat om een spouwmuur. Deze stootvoegen komen doorgaans voor onderen bovenaan de gevelmuur alsook boven deuren en ramen. Verluchtingsroosters en stootvoegen worden geïllustreerd in Figuur 3.
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
12
Verluchtingsrooster
Stootvoeg
Figuur 3: Verluchtingsrooster en stootvoeg
De afwezigheid van open stootvoegen en verluchtingsroosters sluit een spouwmuur evenwel niet uit. In dat geval wordt naar het metselverband van de gevelsteen gekeken. Als bij een gevelsteen enkel strekse stenen (dit zijn stenen die in de lengte gemetseld werden) zichtbaar zijn en de dikte van de muur is groter dan 30 cm dan mag ervan uitgegaan worden dat het een spouwmuur is. De aanwezigheid van kopse stenen sluit een spouwmuur uit, behalve als uit aanvaarde bewijsstukken kan de aanwezigheid van een spouw aangetoond worden. Figuur 4 verduidelijkt metselverbanden met strekse en kopse stenen.
Gevelsteen met enkel strekse stenen
Gevelsteen met kopse stenen
Figuur 4: Metselverbanden met strekse stenen en met kopse stenen
De isolatie kan met een haakje voorzichtig via de stootvoegen en verluchtingsopeningen in de gevelsteen opgespoord worden. Let erop dat de waterkeringslagen hierbij niet doorboord worden! Soms ontbreekt het isolatiemateriaal direct achter de open stootvoegen, maar dit betekent niet automatisch dat er geen isolatie aanwezig is. Het is daarom belangrijk om met het haakje voldoende boven de stootvoeg te tasten. Als er een zolder aanwezig is kan daar de samenstelling van de muur vaak geïnspecteerd worden. Soms worden spouwmuren bij een renovatie geïsoleerd door isolatie in de spouw te spuiten (na-isolatie). Dit is te herkennen aan een patroon van dichtgemetselde boorgaten in de muren. Bij het visueel vaststellen van na-isolatie moet de certificateur erop letten dat deze gaten niet
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
13
enkel in de onderzijde van de muur aangebracht zijn. In deze gevallen kan het namelijk ook gaan om een behandeling tegen opstijgend vocht. Naast visuele inspectie kan ook na-isolatie met behulp van bewijsstukken conform Tabel 1 vastgesteld worden. Figuur 5 illustreert de plaatsing van na-isolatie en de noodzaak van de bijhorende gaten.
Figuur 5: Plaatsen van na-isolatie
Gevels met leien Gevels met leien bevatten steeds een geventileerde spouw. Deze spouw mag niet in rekening gebracht worden als luchtspouw omdat de lucht in deze spouw permanent circuleert. Er kan overwogen worden om een lei op te lichten om de aanwezigheid van isolatie vast te stellen. Hierbij moet opgelet worden dat de leien niet breken. Houtskeletbouw Houtskeletbouw werd pas na 1975 toegepast. De draagconstructie bestaat uit een skelet van houten kolommen en balken, die aan de binnenzijde meestal bekleed zijn met plaatmateriaal (bijvoorbeeld gipsplaten). De bekleding aan de buitenzijde kan variëren van metselwerk tot beplating, al dan niet gestuukt. Ongeïsoleerd is houtskeletbouw ’s zomers onleefbaar, daarom mag dit type altijd als geïsoleerd beschouwd worden. Om een houtskelet-constructie vast te stellen kan de certificateur tegen het binnenspouwblad tikken. Dat tikken tegen de muur geeft een indicatie voor de aanwezigheid van plaatmateriaal, isolatie en de plaats van houten stijlen. Dit geeft echter geen 100% uitsluitsel omdat er ook sprake kan zijn van een voorzetwand. Bij deuropeningen en profielen kan de certificateur controleren of dat er wel sprake is van een houtskeletbouw binnen- en/of buitenblad. De zijgevels van dakkapellen zijn zeldzaam geïsoleerd en mogen dus niet zonder aanvaard bewijsstuk betreffende de aanwezigheid van isolatie als houtskeletbouw beschouwd worden. Muren grenzend aan AOR Van muren grenzend aan een AOR en die gebouwd zijn in één bouwtraject (dat wil zeggen: niet als latere aanbouw) wordt aangenomen dat deze niet geïsoleerd zijn. Dit moet zo door de certificateur aangegeven worden (en niet de waarde onbekend), tenzij uit visuele inspectie of andere bewijsstukken het tegendeel blijkt.
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
14
4.3.2 Vloeren Thermische vloerisolatie is over het algemeen niet gebruikelijk in België. Algemeen kan worden gesteld dat het vaak niet mogelijk is om de aanwezigheid en dikte van vloerisolatie visueel vast te stellen. Daarom moet de onderkant van de vloerplaat en de randen van trapopeningen, als deze bereikbaar zijn via een kelder of kruipkelder, door de certificateur bekeken worden. Als er vloerverwarming aanwezig is dan neemt de certificateur aan dat isolatie aanwezig is met onbekende dikte, tenzij andere bewijsstukken aantonen dat er een andere dikte toegepast werd.
4.3.3 Daken Daken werden ongeveer vanaf de jaren ’70 geïsoleerd, maar de effectieve aanwezigheid van isolatie is onzeker. Voor daken met een metalen dakbedekking wordt steeds verondersteld dat een eventueel aanwezige luchtspouw geventileerd is. Daarom moet voor deze daken bij aanwezigheid luchtspouw steeds ‘neen’ aangegeven worden, tenzij met door een bewijsstuk kan worden aangetoond anders.. In wooneenheden waar elektrische verwarming aanwezig is of was kan de certificateur aannemen dat de daken geïsoleerd zijn. Ter hoogte van onafgewerkte doorvoeropeningen van schouwen (zie Figuur 6), inbouwspots of onafgewerkte delen aan ingebouwde kasten of luikjes kan gekeken worden of er isolatie in hellende daken aanwezig is.
Figuur 6: Visuele inspectie van isolatie bij doorvoeropeningen
Als vermoed wordt dat de isolatie rechtstreeks onder de dakpannen ligt, kan overwogen worden om de isolatie vast te stellen door een dakpan op te lichten.
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
15
Algemeen kan voor platte daken worden gesteld dat het vaak niet mogelijk is om de aanwezigheid en dikte van de spouw en isolatie visueel vast te stellen, tenzij de isolatie vastgesteld kan worden aan onafgewerkte doorvoeropeningen.
4.3.4 Plafonds Ook voor plafonds kan worden gesteld dat het vaak niet mogelijk is om de aanwezigheid en dikte van isolatie visueel vast te stellen, tenzij de isolatie zichtbaar gelaten is (zie Figuur 7) of vastgesteld kan worden aan onafgewerkte doorvoeropeningen. De luchtspouw tussen valsplafonds en de vloer mag niet als spouw beschouwd worden.
Figuur 7: Zichtbaar gelaten vloerisolatie
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
16
5 Richtlijnen en praktisch vaststellen van de hoofdtypes van de dichte schildelen 5.1
Algemeen
De hoofdtypes van de schildelen hebben tot doel de reproduceerbaarheid te verhogen en de inspectietijd te verkorten. De hoofdtypes werden bepaald op basis van herkenbaarheid en op basis van de U-waarden. De U-waarde voor elke type is het gemiddelde van de U-waarden van een lijst constructies die deel uitmaken van dit type. De aanwezigheid van isolatie heeft een grote invloed op de totale U-waarde van een schildeel. Als er geen isolatie geplaatst is, is de aanwezigheid van een luchtspouw van groot belang. Voor gevels, vloeren, daken en plafonds is afzonderlijk vastgelegd welk type als default gekozen moet worden bij ontstentenis. Dit default-type is telkens het eerste type dat vermeld wordt in de rij.
5.2
Gevels
In sommige gevallen is het mogelijk om de muuropbouw via de zolderverdieping vast te stellen. In die gevallen kan er rechtstreeks in de muur gekeken worden en kunnen alle materialen en diktes vastgesteld worden. Er worden vijf hoofdtypes muren onderscheiden. Hierbij is de hoofdsamenstelling van de muur en de muurdikte van belang. Voetstukken tot een hoogte van 1 meter worden niet als aparte schildelen beschouwd. De certificateur neemt aan dat het voetstuk tot het hoofdtype van de rest van de muur behoort.
Hoofdtype 1: Standaard muren Onder dit hoofdtype muren vallen alle muren die niet bij de hierna volgende hoofdtypes ( nl. 2, 3, 4 en 5) onder te verdelen zijn.
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
17
Figuur 8: Voorbeelden hoofdtype 1 Hoofdtype 2: Muren breder dan 30 cm in baksteen, snelbouwsteen of geëxpandeerde betonblokken met een buitenafwerking Onder dit hoofdtype muren vallen alle muren breder dan 30 cm waarvan via een visuele inspectie of via bewijsstukken aangetoond kan worden dat de dragende constructie bestaat uit baksteen, snelbouwsteen of geëxpandeerde betonblokken en dat de constructie aan de buitenzijde een afwerkingslaag heeft die het regenwater weerhoudt om in de muur te dringen. Deze buitenafwerking kan onder andere bestaan uit buitenbepleistering, natuursteen, cementering, gevelbekleding, verven en coatings (beschermingsproducten). Massieve muren zonder buitenafwerking vallen onder hoofdtype 1. Massieve muren waar bij renovatie aan de binnenzijde een tweede wand geplaatst is in baksteen, snelbouwsteen of geëxpandeerde betonblokken vallen wel onder dit type. De oorspronkelijke muren worden in dat geval beschouwd als buitenafwerking.
Figuur 9: Voorbeelden hoofdtype 2 Hoofdtype 3: Muren in isolerende snelbouwsteen Onder dit hoofdtype muren vallen alle muren waarvan via bewijsstukken kan aangetoond worden dat de muuropbouw isolerende snelbouwsteen bevat. Isolerende snelbouwsteen heeft een λ-waarde van maximaal 0,350 W/(m.K). Deze isolerende bakstenen vindt men vaak onder merknamen met het prefix poro-, iso- of thermo-. Opgepast, een isolerende snelbouwsteen is visueel onmogelijk van een normale snelbouwsteen te onderscheiden.
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
18
Figuur 10: Isolerende snelbouwsteen (links) en traditionele snelbouwsteen (rechts)
Hoofdtype 4: Muren in cellenbeton of in houtskelet Onder dit hoofdtype muren vallen alle muren waarvan via visuele inspectie of via bewijsstukken kan aangetoond worden dat de muuropbouw cellenbeton bevat of een houtskeletbouw is.
Figuur 11: Cellenbetonblok
Hoofdtype 5: Muren met een dragende structuur breder dan 24 cm in cellenbeton Onder dit type muren vallen alle muren waarvan via visuele inspectie of via bewijsstukken kan aangetoond worden dat de dragende structuur bestaat uit cellenbeton waarvan de dikte van de cellenbetonlaag breder is dan 24 cm. Als niet via visuele inspectie of via bewijsstukken het juiste type kan vastgesteld worden, moet voor hoofdtype 1 gekozen worden. Als er twijfel bestaat tussen twee hoofdtypes moet het type gekozen worden dat het eerst voorkomt in de rangschikking bijvoorbeeld als er twijfel is tussen hoofdtype 4 en hoofdtype 5, dan moet voor hoofdtype 4 gekozen worden.
5.3
Vloeren
Om het hoofdtype voor vloeren vast te stellen is het voldoende om te bepalen of de dragende constructie al dan niet uitgevoerd is in cellenbeton. Dit kan aan de hand van een visuele inspectie of aan de hand van de bewijsstukken zoals aangehaald in hoofdstuk 3 Bewijsstukken bij stroomschema voor de U-waardebepaling van de dichte schildelen.
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
19
Er bestaan bijgevolg twee hoofdtypes: Hoofdtype 1: Vloeren met standaard constructie Dit hoofdtype bevat alle vloeren die niet onder hoofdtype 2 vallen. Ook houten vloeren vormen een onderdeel van dit hoofdtype. Deze zijn te herkennen aan het veren wanneer er op gelopen wordt. Massieve vloeren die niet uitgevoerd werden in cellenbeton vallen eveneens onder dit type. Hoofdtype 2: Vloeren met een cellenbeton constructie Cellenbeton constructies zijn in het algemeen niet gebruikelijk. Ze worden soms gekenmerkt door grote overspanningen, maar deze bedragen doorgaans niet meer dan 6 m. De platen hebben een breedte van ongeveer 60 tot 75 cm. Als de onderzijde niet is voorzien van een afwerkingslaag, is de vorm vlak met een specifieke oppervlaktestructuur en een witte kleur. Meestal zijn de platen voorzien van een afkanting) aan de onderzijde. Figuur 12 geeft een beeld van de kenmerken van een onafgewerkte cellenbeton constructie. Cellenbeton constructies bevatten geen luchtspouw.
(a) afkanting
(b) Onafgewerkte onderzijde
Figuur 12: Kenmerken onafgewerkte cellenbeton constructie
Verder moet opgemerkt worden dat cellenbeton constructies op volle grond niet uitgevoerd worden. Als het juiste hoofdtype niet kan achterhaald worden moet voor hoofdtype 1 gekozen worden.
5.4
Daken en plafonds
5.4.1 Hellende daken Om het hoofdtype voor hellende daken vast te stellen is het voldoende om te bepalen of de dakbedekking al dan niet uitgevoerd is in riet. Dit kan aan de hand van een visuele inspectie van de buitenzijde van het dak. Er bestaan twee hoofdtypes:
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
20
Hoofdtype 1: Standaard hellende daken Dit hoofdtype bevat alle hellende daken die niet uitgevoerd zijn in riet, waaronder pannendaken, leien daken en metalen daken. Hoofdtype 2: Hellende daken in riet Dit type bevat alle daken die uitgevoerd zijn in riet. Figuur 13 geeft een beeld van een rieten dak.
Figuur 13: Buitenzijde van een wooneenheid met rieten dak
Als het juiste hoofdtype niet kan achterhaald worden, moet voor hoofdtype 1 gekozen worden. Opmerking: als de dakbedekking vanaf de binnenzijde zichtbaar (zie Figuur 14) is, behoort een niet direct verwarmde (= zonder verwarmingslichaam) zolder niet tot het beschermde volume en moet bijgevolg het hoofdtype van het plafond van de verdieping eronder vastgesteld worden.
Figuur 14: Dakbedekking die vanaf de zolder zichtbaar is
5.4.2 Platte daken Om het hoofdtype voor platte daken vast te stellen is het voldoende om te bepalen of de dragende constructie al dan niet uitgevoerd is in cellenbeton. Dit kan aan de hand van een visuele inspectie of aan de hand van de bewijsstukken zoals aangehaald in hoofdstuk 3
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
21
Bewijsstukken bij stroomschema voor de U-waardebepaling van de dichte schildelen. Er bestaan bijgevolg twee hoofdtypes: Hoofdtype 1: Standaard platte daken Voor de herkenning van standaard platte daken wordt verwezen naar hoofdstuk 5.3 Hoofdtype 2: Platte daken met een cellenbeton constructie Voor de herkenning van cellenbeton constructies wordt verwezen naar hoofdstuk 5.3. Als het juiste hoofdtype niet kan achterhaald worden moet voor hoofdtype 1 gekozen worden.
5.4.3 Plafonds Om het hoofdtype voor plafonds vast te stellen is het voldoende om te bepalen of de dragende constructie al dan niet uitgevoerd is in cellenbeton. Dit kan aan de hand van een visuele inspectie of aan de hand van de bewijsstukken zoals aangehaald in hoofdstuk 3 Bewijsstukken bij stroomschema voor de U-waardebepaling van de dichte schildelen. Er bestaan bijgevolg twee hoofdtypes: Hoofdtype 1: Standaard plafonds Houten plafonds vormen een onderdeel van dit type constructie. Deze zijn te herkennen aan het veren wanneer er op gelopen wordt. Ook beton plafonds worden hier geplaatst. Hoofdtype 2: Plafonds met een cellenbeton constructie Voor de herkenning van cellenbeton constructies wordt verwezen naar hoofdstuk 5.3 Als het juiste hoofdtype niet kan achterhaald worden moet voor hoofdtype 1 gekozen worden.
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
22
6 Bewijsstukken bij de U-waarde bepaling van openingen Voor openingen is de totale U-waarde afhankelijk van zowel de U-waarde van het profiel als van de centrale U-waarde van de beglazing, paneel of deur/poort. De onderdelen zijn verdeeld in hoofdtypes waaraan een U-waarde is gekoppeld. Voor glas is hier ook de g-waarde (zontoetredingsfactor) aan gekoppeld. De indeling in hoofdtypes en de herkenbaarheid ervan worden achtereenvolgens toegelicht. Het is ook mogelijk om op basis van een andere bron (bv een eerdere EPB aangifte) de Uwaarde van het glas (Uglas) rechtstreeks in te voeren. De U-waarde van het profiel wordt altijd bepaald op basis van het hoofdtype profiel. Tabel 2 geeft een overzicht van de toegestane bewijsstukken voor de bepaling van de Uwaarde van vensters.
Hoofdtype raamwerk Vaststelling 1. visuele inspectie afstandhouder)
(+
Hoofdtype glas
Uglas
Verbouwjaar beglazing
aansteker,
Bewijzen 1. EPB-aangifte 2. energieprestatiecertificaat 3. lastenboek, verkoopbeschrijving 4. subsidieaanvraag (+ goedkeuringsbrief) 5. factuur aannemer 6. plan 7. werfverslag, vorderingsstaten
post-interventiedossier,
8. technische documentatie Tabel 2: Toegestane informatiebronnen voor het bepalen van de U-waarden van vensters
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
23
7 Richtlijnen en praktisch vaststellen van de hoofdtypes van openingen 7.1
Profielen
Profielen of kaders worden in de eerste plaats onderscheiden aan de hand van het materiaal. De certificateur duidt aan of het om metalen, kunststof of houten profielen gaat. Verder is er voor kunststof en metalen profielen een extra onderverdeling. Als niet via visuele inspectie of via bewijsstukken het juiste type kan vastgesteld worden of er is twijfel tussen twee types, dan moet voor het eerste type in de lijst gekozen worden. De inspectieprocedure is hetzelfde als voor het vaststellen van het hoofdtype schildeel. Voor de toegestane bewijsstukken wordt verwezen naar hoofdstuk 3 en Tabel 2. Hoofdtype 1: Metaal - niet thermisch onderbroken Dit zijn alle metalen profielen die niet onder hoofdtype 2 vallen. Hoofdtype 2: Metaal - thermisch onderbroken Thermisch onderbroken profielen zijn te herkennen aan een kunststof tussenstuk dat zichtbaar is in de vaste profielen als de ramen geopend zijn (zie Figuur 15). Als de ramen niet kunnen geopend worden, is de certificateur aangewezen op bewijsstukken.
Figuur 15: Thermisch onderbroken metalen profiel (links) en PVC profiel met aan de buitenkant hout (rechts)
Hoofdtype 3: Kunststof; aantal kamers = 1 of geen informatie Hoofdtype 4: Kunststof; aantal kamers = 2 of meer Het aantal kamers bij kunststof profielen is niet visueel inspecteerbaar. De certificateur is in dat geval aangewezen op bewijsstukken. Let op: er bestaan kunststof profielen met het uiterlijk van een houtstructuur. Hoofdtype 5: Hout
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
24
Te herkennen door erop te kloppen. Let op: er bestaan kunststof profielen met het uiterlijk van een houtstructuur. Gemengde profielen hout-aluminium behoren tot dit hoofdtype. Hoofdtype 6: Geen profiel Voorbeeld: glazen bouwstenen
Figuur 16: Voorbeeld hoofdtype (glazen bouwstenen zonder profiel)
7.2
Beglazing en zonwering
7.2.1 Beglazing Voor beglazing worden zeven hoofdtypes onderscheiden. Deze types zijn in vele gevallen visueel te herkennen. Als niet via visuele inspectie of via bewijsstukken het juiste type kan vastgesteld worden of er is twijfel tussen twee types, dan moet voor het eerste vermelde type waarover de twijfel bestaat in de lijst gekozen worden. Beglazing wordt eerst en vooral, met uitzondering van glasbouwstenen, opgedeeld volgens het aantal glasbladen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen enkele, dubbele en driedubbele beglazing. Het aantal glasbladen kan vastgesteld worden door een vlam van een aansteker voor de beglazing te houden en het aantal weerspiegelde vlammetjes te tellen. Twee weerspiegelingen stemmen overeen met enkele beglazing, vier vlammen met dubbele beglazing (te zien op figuur 19) en zes vlammen met driedubbele beglazing. Afstandshouders komen enkel voor als er meerdere glasbladen aanwezig zijn. Het zijn kunststof (zeldzaam) of (meestal) metalen profielen tussen twee glasbladen in het raamkader.
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
25
Figuur 17: Metalen afstandhouders (met aanduiding van het bouwjaar van de beglazing)
Vervolgens wordt een onderscheid gemaakt aan de hand van de aanwezigheid en de samenstelling van de coating. De aanwezigheid van een coating kan worden vastgesteld door de verkleuring van de vlam/licht in de weerspiegeling van de vlam van een aansteker of een witte LED lamp. Wanneer één van de vlammetjes verkleurd is ten opzichte van de andere in de weerspiegeling van een glasblad dan bevindt zich daar een coating. Dit is te zien in figuur 19. Bij twijfel moet de test vanaf binnen en vanaf buiten uitgevoerd worden. Voor de onderverdeling in hoofdtypes wordt geen rekening gehouden met de soort spouwvulling (lucht of gas). De U-waarde (dit is de vroegere k-waarde) van de beglazing is uitzonderlijk vermeld in de afstandshouder. In dit geval wordt de waarde in de software overgenomen. Vaak staat enkel een verwijzing naar het bouwjaar, de producent en de naam van het product vermeld. In dit geval kan de tabel met U-waarden, die te vinden is op de site van het Verbond van de Glasindustrie via http://www.vgi-fiv.be/content/nl/publicaties/k-waarden-van-isolerendebeglazingen.php, geraadpleegd worden. Als het product in de tabel met U-waarden teruggevonden wordt mag de U-waarde overgenomen worden. Dit geldt ook voor alle Uwaarden die via andere bewijsstukken opgezocht worden. Hoofdtype vaststellen 2
Hoofdtype 1: Enkelvoudige beglazing (Ug = 5,8 W/m K) Dit type beglazing bevat slechts één blad en is duidelijk visueel te herkennen. De bladen kunnen bestaan uit glas, kunststof, glas in lood, enkel uitgevoerd profielglas of elk ander soort doorschijnend materiaal. Profielglas bestaat uit U-profielen van glas die aan elkaar worden bevestigd. Figuur 18 illustreert dit.
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
26
Figuur 18: Voorbeeld profielglas 2
Hoofdtype 2: Glasbouwstenen (Ug = 3,5 W/m K) Onder dit type verstaat men doorschijnende glazen elementen die gegoten zijn in de vorm van bouwstenen of blokken (zie Figuur 16). Minder dan 9 glasbouwstenen (maximale afmeting van elke glasbouwsteen : 30 cm x 30 cm) in een wooneenheid, worden verwaarloosd en hoeven niet in de software ingevoerd te worden. Men veronderstelt dat de gevel doorloopt.
2
Hoofdtype 3: Gewone dubbele beglazing (Ug = 2,9 W/m K) Dit type beglazing bevat twee bladen. Dubbele beglazing is duidelijk visueel te herkennen. De bladen kunnen bestaan uit glas, kunststof of dubbel uitgevoerd profielglas. Het bouwjaar van de beglazing is niet van belang.
Hoofdtype 4: Hoogrendementsglas (ver)bouwjaar < 2000 (Ug = 1,7 W/m2K) Dit type beglazing bevat twee bladen en wordt ook superisolerende beglazing of verbeterde dubbele beglazing genoemd. In tegenstelling tot gewone dubbele beglazing werd op een van de glasbladen een pyrolytische coating aangebracht. Het (ver)bouwjaar van de beglazing is vóór 2000. Als er twijfel is tussen hoofdtype 3 en 4 moet voor hoofdtype 3 gekozen worden. Hoofdtype 5: Hoogrendementsglas (ver)bouwjaar ≥ 2000 (Ug = 1,4 W/m2K) Dit type beglazing bevat eveneens twee bladen en wordt ook superisolerende beglazing of verbeterde dubbele beglazing genoemd. In tegenstelling tot bij gewone dubbele beglazing werd op een van de glasbladen een magnetron coating aangebracht. Het (ver)bouwjaar van de beglazing is 2000 of daarna. Als er twijfel is tussen hoofdtype 4 en 5 moet voor hoofdtype 4 gekozen worden. Als er twijfel is tussen hoofdtype 3 en 5 moet voor hoofdtype 3 gekozen worden.
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
27
Gewone dubbele beglazing
Hoogrendementsglas (met coating) bouwjaar <2000
Hoogrendementsglas (met coating) bouwjaar >2000
Figuur 19: Herkennen van de aanwezigheid van coating Hoofdtype 6: Driedubbele beglazing zonder coating (Ug = 2,2 W/m2K) Dit type beglazing bevat drie glasbladen, (twee spouwen) en geen coating. Hoofdtype 7: Driedubbele beglazing met coating (Ug = 0,6 W/m2K) Dit type beglazing bevat drie glasbladen, (twee spouwen) en een coating. Als er twijfel is tussen hoofdtype 6 en 7 moet voor hoofdtype 6 gekozen worden.
Voorzetramen en dubbele ramen nagaan Bij voorzetramen en dubbele ramen wordt het aantal lagen glas van het voorzetraam of van het tweede raam opgeteld bij het aantal in het oorspronkelijke raam. Indien het totale aantal glaslagen van voorzetraam of dubbel raam en oorspronkelijk raam gelijk is aan 2, kiest de certificateur hoofdtype 3 Indien het totale aantal glaslagen van voorzetraam/dubbel raam en oorspronkelijk raam groter is dan 2, kiest de certificateur dan hoofdtype 6. Het profiel van het voorzetraam/dubbel raam wordt in alle gevallen genegeerd. Zonwerende beglazing Ook zonwerende beglazing valt in een van de eerder genoemde hoofdtypes. Kies het gepaste hoofdtype, zonder de zonwerende eigenschappen van de beglazing in rekening te brengen.
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
28
7.2.2 Zonwering en luiken Voor ieder raam moet worden vastgesteld of het voorzien is van buitenzonwering, ongeventileerde tussenzonwering of luiken. Buitenzonwering is bevestigd aan de buitengevel van het gebouw. De zonwering kan zowel uit een doek als uit horizontale of verticale lamellen bestaan en moet over het volledige oppervlak van het raam gesloten kunnen worden. Buiten-, tussen- en binnenzonwering wordt geïllustreerd in figuur 20.
Buitenzonwering – doek
Buitenzonwering – lamellen
Tussenzonwering
Binnenzonwering
Buitenzonwering – vanaf de binnenzijde bediende rolluik
Buitenzonwering - luik
Figuur 20: Hoofdtypes zonwering
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
29
De software onderscheidt 4 categorieën: • Vaste buitenzonwering evenwijdig aan de ruit Vaste buitenzonwering evenwijdig aan het raam kan bestaan uit bijvoorbeeld vaste lamellen. • Luiken, vanaf de binnenzijde bediend Bij luiken is het van belang dat ze vanaf de binnenzijde bediend kunnen worden. Vanaf de binnenzijde bediende rolluiken, aan de buitenzijde van vensters, worden in rekening gebracht vanwege hun zonwerende alsook hun isolerende werking. • Andere buitenzonwering of ongeventileerde tussenzonwering Onder andere buitenzonwering worden verstaan uitvalschermen, lamellen, doek, markiezen of (niet vanaf de binnenzijde bediende) luiken aan de buitenzijde van vensters. Tussenzonwering bevindt zich tussen de glasbladen van het raam. De zonwering kan zowel automatisch als manueel bediend zijn. Zowel zonwering in het vlak van het raam als niet in het vlak van het raam komt in aanmerking. •
Geen buitenzonwering aanwezig
Zonwering aan de binnenzijde van het gebouw (binnenzonwering) wordt niet in rekening gebracht.
7.3
Vulpanelen
Onder vulpanelen worden panelen die vervat zitten in profielen verstaan. Ook borstweringen en penanten die het beschermde volume omsluiten vallen onder de categorie vulpanelen.
Figuur 21: Voorbeeld van een vulpaneel
Voor vulpanelen worden twee hoofdtypes onderscheiden. Als niet via visuele inspectie of via bewijsstukken het juiste type kan vastgesteld worden, moet voor het eerste type gekozen worden.
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
30
Dezelfde inspectieprocedure en bewijsstukken voor de aanwezigheid van isolatie zijn beschreven in hoofdstuk 4 " Richtlijnen en praktisch vaststellen spouw en isolatie". Hoofdtype 1: Ongeïsoleerde vulpanelen Ongeïsoleerde vulpanelen bestaan ofwel uit één plaat ofwel uit twee platen met een luchtspouw ertussen. Hoofdtype 2: Geïsoleerde vulpanelen Geïsoleerde vulpanelen bestaan uit twee platen met een isolatielaag ertussen.
7.4
Deuren en poorten
De niet-doorschijnende delen van deuren en poorten worden onderverdeeld in vier hoofdtypes. Eerst en vooral moet onderscheiden worden of de deuren/poorten al dan niet uitgevoerd zijn in metaal. Vervolgens moet vastgesteld worden of de deuren/poorten geïsoleerd zijn. Als niet via visuele inspectie of via bewijsstukken het juiste type kan vastgesteld worden of er is twijfel tussen twee types, dan moet voor het eerste type in de lijst gekozen worden. Dezelfde inspectieprocedure en bewijsstukken voor de aanwezigheid van isolatie zijn beschreven in hoofdstuk 4 " Richtlijnen en praktisch vaststellen spouw en isolatie". Let op, openslaande deuren worden als vensters en niet als deuren ingevoerd. Zo’n element is te onderscheiden van een deur aan het grondprofiel (zie Figuur 22)
Figuur 22: Voorbeeld van grondprofiel
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
31
Hoofdtype 1: ongeïsoleerd metaal Hoofdtype 2: ongeïsoleerd NIET-metaal Hoofdtype 3: geïsoleerd metaal Hoofdtype 4: geïsoleerd NIET-metaal Luiken voor een deur of poort worden niet in rekening gebracht.
Figuur 23: Voorbeeld van een niet-metalen deur (aanwezigheid isolatie niet zichtbaar)
_____________________________________________________________________ Versie 11/02/2011
32