IS EARNINGS MANAGEMENT TOEGENOMEN NA DE INVOERING VAN IFRS IN NEDERLAND?
Master in Accountancy & Control Amsterdam Business School Universiteit van Amsterdam
Michael Eric Niels Jeffrey Faber S25720 / 5851572 Laatste versie 9 november 2008 1e supervisor:
dr. Sanjay Bissessur
2e supervisor:
mr. drs. Joost Impink
VOORWOORD Hierbij presenteer ik met trots mijn scriptie ter afronding van mijn master studie Accountancy & Control aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). Ik wil graag mijn scriptiebegeleider dr. Sanjay Bissessur bedanken voor zijn suggesties en feedback. Daarnaast wil ik Nelleke Vrielink danken voor haar hulp bij het uitvoeren van de regressieanalyses. Kim Hilberink en Laurens Kreuze zijn zeer belangrijk voor mij geweest door verscheidene concepten en de uiteindelijke finale versie te voorzien van hun goede feedback, ongelofelijk bedankt! Tot slot wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun steun en vertrouwen die ze mij tijdens mijn studie hebben gegeven. Ik draag dit stuk in het bijzonder op aan mijn vader, Mient-Jan Faber. Pap, deze is voor jou! Mike Faber
2
SAMENVATTING In deze scriptie wordt beoordeeld of earnings management na de invoering van IFRS is toegenomen. De centrale onderzoeksvraag die ik stel is: “Is er een toename van earnings management, door meting van de hardnekkigheid van de discretionaire accruals, na de invoering van IFRS in Nederland?” Ik verwacht een toename van earnings management omdat na de invoering van IFRS in vergelijking met de oude boekhoudregels onder Dutch GAAP earnings meer volatiel worden en dit het egaliseren van earnings door managers in de hand werkt. Door het meten van hardnekkigheid van discretionaire accruals voor en na de invoering van IFRS in 2005 heb ik een toename van earnings management willen bewijzen. Naast de methodiek om earnings management te onderzoeken met behulp van de discretionaire accruals heb ik dit ook gedaan door het meten van de hardnekkigheid van totale accruals en earnings. De onderzoeksresultaten hebben uitgewezen dat er na de invoering van IFRS een toename van earnings management is. In het jaar van de invoering van IFRS (2005) is een toename te zien van de hardnekkigheid van de discretionaire accruals ten opzichte van de hardnekkigheid van de non-discretionaire accruals. Dit resultaat duidt op een toename van earnings management in 2005. Het resultaat van 2005 ligt in lijn met eerdere onderzoeken die een toename van earnings management door de invoering van IFRS concluderen. In 2006 wordt een afname van de hardnekkigheid van de discretionaire accruals ten opzichte van de hardnekkigheid van de non-discretionaire accruals waargenomen. Dit resultaat betekent dat er geen toename van earnings management is geweest. De resultaten uit de methodiek waarmee de hardnekkigheid van totale accruals en earnings wordt getest wijzen uit dat er geen toename van earnings management heeft plaatsgevonden. De conclusies uit mijn onderzoek en andere onderzoeken zijn interessant omdat uit de onderzoeken blijkt dat één van de belangrijkste beoogde doelen bij de invoering van IFRS – meer transparantie van de financiële cijfers van bedrijven – niet wordt bereikt.
3
INHOUDSOPGAVE VOORWOORD ....................................................................................................................... 2 SAMENVATTING .................................................................................................................. 3 INHOUDSOPGAVE ............................................................................................................... 4 1
INLEIDING....................................................................................................................... 5
2
THEORIE .......................................................................................................................... 9
2.1
ACCRUALS ..................................................................................................................................9
2.2
HARDNEKKIGHEID ................................................................................................................15
2.3
EARNINGS MANAGEMENT ..................................................................................................16
3
ONTWIKKELING VAN HYPOTHESEN ................................................................... 20
4
DATA ............................................................................................................................... 24
5
ONDERZOEKSMETHODIEK ..................................................................................... 26
6
BEVINDINGEN .............................................................................................................. 31
6.1
BESCHRIJVENDE STATIEKEN ............................................................................................31
6.2
REGRESSIERESULTATEN MODEL 1A ...............................................................................35
6.3
REGRESSIERESULTATEN MODEL 1B ...............................................................................38
6.4
REGRESSIERESULTATEN MODEL 2..................................................................................40
6.5
REGRESSIERESULTATEN MODEL 3..................................................................................42
7
CONCLUSIE................................................................................................................... 44
REFERENTIES..................................................................................................................... 47 BIJLAGE 1: OVERZICHT BEDRIJVEN ......................................................................................................50 BIJLAGE 2: TABEL 2 BESCHRIJVENDE STATISTIEK OVER GEMIDDELDEN, STANDAARDDEVIATIE, MEDIAAN, MIN., MAX. EN % POSITIEVE WAARDEN PER JAAR VERDEELD NAAR EARNINGS(COMPONENTEN). ..................................................................................................................51
BIJLAGE 3: TABEL 3 BIJSCHRIJVENDE STATISTIEK OVER GEMIDDELDEN, STANDAARDDEVIATIE, MEDIAAN, MIN., MAX. EN % POSITIEVE WAARDEN PER EARNINGS(COMPONENT) VERDEELD NAAR JAREN. ....................................................................................................................................................52
BIJLAGE 4: REGRESSIERESULTATEN INCLUSIEF GRAFIEKEN MODEL 1B PER INDUSTRIE...................53
4
1
INLEIDING
In 2000 kondigde de Europese Commissie (hierna: EC) haar intentie aan tot het verplichten van de invoering van de International Financial Reporting Standards (hierna: IFRS) voor alle aan de beurs genoteerde bedrijven in de Europese Unie (hierna: EU). Het voorstel is formeel goedgekeurd in juli 2003 en alle beursgenoteerde bedrijven in de EU werden verplicht om IFRS met ingang van 1 januari 2005 toe te passen. Vóór de invoerding van IFRS moest elk bedrijf voldoen aan de lokale General Accepted Accounting Principles (hierna: lokale GAAP). Dit betekende dat veel landen hun eigen boekhoudprincipes en -regels hadden. Bedrijven met een notering aan de Amerikaanse beurs moesten voldoen aan de United Stated GAAP (hierna: US GAAP). De doelen die de standaardzetters met de introductie van IFRS voor ogen hadden waren onder andere een verbetering van de vergelijkbaarheid van bedrijven, transparantie van de financiële cijfers van bedrijven en eerlijkheid en efficiëntie op de kapitaalmarkten. De EC heeft met het verplicht stellen van IFRS voor Europese beursgenoteerde bedrijven hetzelfde doel voor ogen gehad (Verordening EG, 2002). Om de transparantie te verkrijgen over de financiële cijfers van bedrijven hebben de standaardzetters besloten om in de regelgeving grotendeels fair value accounting (verslaggeving op basis van reële waarde) toe te passen. Dit betekent dat bedrijven bij het opmaken van de jaarrekening moeten waarderen op basis van reële waarde. De winsten (hierna: earnings 1 ) die bedrijven in hun verslaggeving laten zien, zullen door het toepassen van reële waarde meer op de werkelijke economische weergave van de financiële situatie van een bedrijf gebaseerd zijn. De kwaliteit van de earnings zou hierdoor omhoog gaan (Manaktala e.a., 2004). De oude lokale boekhoudprincipes waren veelal gebaseerd op voorzichtigheid, de waarde werd onder deze principes dan ook meestal bepaald op basis van historische
kosten.
Earnings
zijn
voor
verschillende
stakeholders,
zoals
externe
vermogensverschaffers en investeerders, van belang. Om tot de earnings van een bedrijf te komen dient men de kasstromen 2 en de veranderingen in de overlopende posten in een bedrijf te sommeren. Kasstromen laten de werkelijke geldinstromen en -uitstromen zien. De definitie van overlopende posten, de zogenaamde accounting accruals (hierna: accruals) is: de effecten van transacties en andere gebeurtenissen worden opgenomen op het moment van plaatsvinden (en indien de vergoeding daarvoor niet is ontvangen of betaald) en worden geregistreerd in de boekhouding en 1
earnings = netto-inkomen
2
netto operationele kasstromen
5
gerapporteerd in de jaarrekening voor de perioden waarop zij betrekking hebben (FASB, 1985). Accruals zijn in het leven geroepen om de timing- en matchingproblemen die kasstromen met zich meebrengen, te mitigeren. Door verschuiving of aanpassingen van accruals in de tijd is het beter mogelijk om de earnings in een bedrijf te laten aansluiten op de werkelijkheid (FASB, 1978). De International Accounting Standard 1, presentation of financial statements (hierna IAS 1), stelt de opname van accruals accounting verplicht. Hierin (paragraaf 25, IAS 1) wordt beschreven dat een entiteit haar jaarrekening, met uitzondering van de kasstroominformatie, dient op te maken op basis van accrual accounting. Accruals kunnen worden verdeeld in twee categorieën namelijk economische en nieteconomische accruals. Economische accruals zijn de accruals die ontstaan doordat de kasstroom niet precies op het moment van rapportering (in veel gevallen op 31 december) plaats heeft gevonden of plaatsvindt. De manier van opname van deze accruals is afhankelijk van de gebruikte boekhoudkundige methodes, zoals de afschrijvingsmethode en het waarderingstelsel. Omdat deze accruals gebaseerd zijn op economische gronden en minder discretie (oordeel) van het management vereisen, worden deze accruals ook wel nondiscretionaire accruals genoemd (o.a. Xie (2001), DeAngelo (1986), Dechow e.a. (1995), Jones e.a. (2007)). De niet-economische accruals worden bepaald door het management op basis van inschatting van bepaalde in de toekomst te verwachten waarderingen die betrekking hebben op het afgelopen boekjaar. Bij de opname van deze accruals komt dus een grotere mate van discretie van het management kijken. Deze accruals worden dan ook discretionaire accruals genoemd (o.a. Xie (2001), DeAngelo (1986), Dechow e.a. (1995), Jones e.a. (2007)). Naast de mitigerende werking van accruals (namelijk bij timing- en matchingproblemen van kasstromen), kunnen accruals ook door het management gebruikt worden om earnings te manipuleren. Manipulatie van de earnings (in de literatuur resultaatbeïnvloeding of ook wel earnings management genoemd) is mogelijk door het opzettelijk verschuiven of verhogen van de accruals. Omdat de discretionaire accruals grotendeels door het management worden bepaald is manipulatie hier het best mogelijk. We weten nu dat door het aanpassen van accruals het mogelijk is om earnings te manipuleren. Het manipuleren van de accruals verlaagt de kwaliteit van de earnings. Zoals ik al eerder stelde, heeft IFRS onder andere als doel een reëler en transparanter beeld van de werkelijke waarde van earnings weer te geven. Een reëler beeld geven van de werkelijke waarde van earnings zal de kwaliteit hiervan doen verhogen (Manaktala e.a., 2004). Daarom zijn er onder
6
IFRS bepaalde, eerder wel toegestane, boekhoudkundige alternatieven verwijderd. Nieuw gestelde limiterende alternatieven kunnen namelijk de kwaliteit van earnings verbeteren omdat hierdoor het opportunistische discretie in bepaling van boekhoudkundige bedragen van het management wordt gelimiteerd (Barth e.a., 2007). Het discretie van het management bevindt zich voor een groot gedeelte in de opname van de discretionaire accruals. Door de invoering van IFRS zullen hierdoor minder mogelijkheden zijn om discretionaire accruals op te nemen. Het is de vraag of discretionaire accruals hierdoor minder worden gemanipuleerd. De invloed van de waardering op reële waarde heeft tot gevolg dat de earnings en de onderliggende component accruals meer gaan fluctueren dan bij waardering op kostprijs. De reële waarde van een balanspost wijzigt gedurende het boekjaar wegens verschillende factoren waaronder economische en politieke gebeurtenissen. De reële waarde dient iedere periode opnieuw te worden bepaald en zal hierdoor meer fluctueren dan de waardering op kostprijs waarvan de hoogte vrij goed vast te stellen is (namelijk de historische prijs bij aankoop of productie). Verschillende onderzoeken (o.a. Vergoossen, 2006 en Heemskerk en Van der Tas, 2006) bevestigen dat waardering op reële waarde (fair value accounting) de fluctuatie of ook wel volatiliteit van de accruals en earnings verhoogt. Volgens Heemskerk en Van der Tas (2006) werkt hogere volatiliteit van earnings manipulatie van de earnings door het management in de hand. Doordat het management stabiele resultaten willen zien managen zij earnings in goede jaren neerwaarts en in slechte jaren opwaarts. Deze manier van earnings management wordt ook wel earnings smoothing of egalisatie van earnings genoemd (Healy, 1985). Wegens het meer volatiel worden van de earnings onder IFRS verwacht ik daarom dan ook dat earnings management zal toenemen. Om te kunnen vaststellen of en in welke mate het management van een bedrijf de earnings manipuleert, zouden idealiter economisch verantwoorde accruals (non-discretionaire accruals) moeten worden onderscheiden van niet-economisch verantwoorde accruals (discretionaire accruals). In de praktijk is dit een lastige zaak. In beginsel is alleen het management in staat om het onderscheid tussen economische en niet-economische verantwoorde accruals te maken, omdat het management het dichtst bij de oorspronkelijke informatiebron zit. Er is veel onderzoek geweest dat geprobeerd heeft het onderscheid tussen non-discretionaire accruals en discretionaire accruals te maken. In deze scriptie zal ik de methoden en resultaten uit deze onderzoeken gebruiken om de accruals in een discretionaire en non-discretionaire component te verdelen om zo mogelijke manipulatie te kunnen meten. De methode om earnings management te meten is het meten van de mate van hardnekkigheid. Hardnekkigheid of persistentie is de mate waarin het huidige resultaat blijft bestaan in de
7
toekomst (Sloan, 1996). Door het verhogen van de volatiliteit van earnings onder IFRS is onder normale omstandigheden (dus zonder manipulatie) de verwachting dat de hardnekkigheid afneemt. Door te onderzoeken of de hardnekkigheid van de discretionaire accruals na de invoering van IFRS in Nederland is toegenomen, verwacht ik de vraag of earnings management is toegenomen na de invoering van IFRS in Nederland te kunnen beantwoorden. Naast het beoordelen van de discretionaire accruals heb ik ook de totale accruals en earnings getest op een toename van earnings management. Mijn onderzoeksvraag luidt dan ook: “Is er een toename van earnings management, door meting van de hardnekkigheid van de discretionaire accruals, na de invoering IFRS in Nederland?” De scriptie is als volgt ingedeeld. In hoofdstuk 2 beschrijf ik de theorie omtrent accruals, accrual hardnekkigheid en de relatie tussen accruals en earnings management. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 beschreven welke maatstaf ik gebruik voor het bepalen van de mate van earnings management. In hoofdstuk 4 beschrijf ik de earnings management-variabelen. De gebruikte steekproef wordt in hoofdstuk 5 beschreven. De presentatie van mijn resultaten is te vinden in hoofdstuk 6. Tot slot volgen de conclusies van mijn onderzoek en voorstellen voor vervolgonderzoek in hoofdstuk 7.
8
2
THEORIE
In dit hoofdstuk wordt het theoretische kader voor accruals, accrualshardnekkigheid en earnings management beschreven.
2.1
ACCRUALS
De earnings van een bedrijf worden vaak gebruikt om de prestatie in een bepaalde periode te meten. Zo gebruiken aandeelhouders de earnings onder andere om het rendement op hun investering te berekenen. Een manier om de earnings van een bedrijf te meten is te kijken naar de netto gerealiseerde kasstromen. Deze manier wordt boekhouding op kasbasis genoemd (cash accounting). Echter wanneer er gekeken wordt over bepaalde (rapportage)perioden, krijgen deze kasstromen te maken met timing- en matchingproblemen (Dechow, 1994). Om de timing en matchingproblemen te mitigeren zijn er twee belangrijke oplossingen gevonden die in de algemeen aanvaarde boekhoudkundige principes (General Accepted Accounting Principles; GAAP) staan vermeld. Ten eerste is er het realiteitsbeginsel (revenue Recognition-principe). Dit houdt in dat een bedrijf zijn omzet verantwoordt op het moment dat alle of een deel van de diensten zijn geleverd en de inning van de opbrengsten in redelijke mate zeker is (Dechow, 1994). Het tweede principe is het matchingbeginsel (matchingprincipe). Het matchingprincipe houdt in dat alle uitgaven en ontvangsten moeten worden toegerekend aan de periode waarop ze betrekking
hebben
(Dechow,
1994).
Het
revenue
recognition-principe
en
het
matchingprincipe kunnen worden toegepast met behulp van accruals. Er zijn verschillende definities voor accruals. De definitie die ik heb gebruikt is die van Xie (2001): “(Total) accruals are measured as the difference between earnings (income before extraordinary items) and cash from operations (net cash flow from operating activities reported under SFAS No. 95).” Accruals helpen dus om timing- en matchingproblemen die in kasstromen voorkomen, te mitigeren (Dechow, 1994). Vandaar dat earnings vaak beter de prestatie van bedrijven samenvatten dan kasstromen dat doen (Dechow, 1994). Dit wordt bevestigd door de FASB. Zij geven de voorkeur aan earnings boven kasstromen. In de Statement of Financial Accounting Concepts No. 1, paragraaf 44 wordt dit als volgt verwoord:
9
“Information about entity earnings based on accrual accounting generally provides a better indication of an entity’s present and continuing ability to generate favorable cash flows than information limited to the financial effects of cash receipts and payments.” Accruals worden samengesteld uit diverse financiële opnames van instromen en uitstromen van liquide middelen die zouden moeten hebben plaatsgevonden maar nog niet hebben plaatsgevonden. De manier van boekhouden waarbij accruals worden opgenomen, wordt accrualboekhouding (accrual accounting) genoemd. De International Accounting Standard 1, presentation of financial statements (hierna IAS 1), stelt de opname van accruals accounting verplicht. Hierin (paragraaf 25, IAS 1) wordt beschreven dat een entiteit haar jaarrekening, met uitzondering van de kasstroominformatie, dient op te maken op basis van accrual accounting. De FASB Statement of Financial Accounting Concepts No. 1 paragraaf 44 en No. 6 paragraaf 139 omschrijft accrual accounting als volgt: “Accruals accounting attempts to record the financial effects on an entity of transactions and other events and circumstances that have cash consequences for an entity in the periods in which those transactions, events, and circumstances occur rather than only in the periods in which cash is received of paid by the entity.” Earnings zijn dus in een kasstroomcomponent en een accrualcomponent te verdelen (zie bijvoorbeeld Dechow en Dichev, 2002). De kasstroomcomponent is de meest objectieve en de moeilijkst te manipuleren component. De accrualcomponent wordt bepaald door de boekhoudregels in een bepaald land, de gekozen boekhoudmethode en het discretie van het management voor opname en waardering van posten. De accrualcomponent is subjectief en (redelijk) gemakkelijk te manipuleren (Sloan, 1996). Zoals hierboven besproken, wordt de accrualcomponent van de earnings onder andere bepaald door de boekhoudregels in een bepaald land en de gekozen boekhoudmethode. Omdat ik in deze scriptie wil onderzoeken of earnings management is toegenomen na de overgang van de algemeen geaccepteerde Nederlandse verslaggevingsprincipes (hierna Dutch GAAP) naar IFRS in Nederland, is het nodig om te weten wat de verschillen zijn tussen deze regelgeving en boekhoudmethodes. Onder de ‘oude’ lokale GAAP (voor Nederland is dit Dutch GAAP) is de accountingvorm ‘historical accounting’ op basis van ‘contractual based accounting’. De waardering onder Dutch GAAP is op basis van kostprijs. Dutch GAAP is een zogenaamd plangeoriënteerd Code-law systeem. Hierin stelt de overheid de accountingcode op en kan zij
10
bij onjuist gebruik een straf opleggen aan de gebruiker (Rappeport, 2008). Code-law accounting geeft managers aanmerkelijke oordeelkundigheid in het maken van verschillende accountingberekeningen. Daarnaast moet men onder Dutch GAAP het goedkoopmansgebruik in acht nemen. Desondanks is het voor het management mogelijk om een aanmerkelijke eigen discretie te vormen en daardoor is manipulatie van de kosten en opbrengsten goed mogelijk. Met ingang van 2005, het jaar van invoering van IFRS in de EU, zijn beursgenoteerde bedrijven verplicht volgens IFRS te rapporteren. Eén van de doelen van IFRS is streven naar een hogere kwaliteit van boekhoudkundige informatie. IFRS is grotendeels gebaseerd op ‘fair value accounting’. De waardering onder IFRS is op basis van reële waarde (fair value). IFRS is opgesteld op basis van het Amerikaanse boekhoudkundig stelsel dat een marktgeoriënteerd common-law systeem is. Verliezen dienen onder deze regelgeving snel te worden gerapporteerd in de verslaggeving. Het systeem stimuleert managers om actie te ondernemen ter verbetering van investeringen en strategieën waarin verliezen optreden. Dit maakt de markt efficiënter (Rappeport, 2008). Door de directe opname van winsten en verliezen zal dit een betere weerspiegeling van de werkelijkheid geven. Ball e.a. (2001) concluderen dat common-law boekhoudkundig inkomen significant een grotere tijdigheid (timeliness) heeft dan code-law boekhoudkundig inkomen. Dit betekent dat de kwaliteit van earnings hoger is in landen met common-law boekhouding (Ball e.a., 2001). De kwaliteit van earnings zal naar verwachting op basis hiervan dus stijgen na de invoering van IFRS in Nederland. Door de invoering van IFRS zal de waardering op basis van reële waarde plaatsvinden en hierdoor zal de kwaliteit van de earnings naar verwachting verbeteren. Er zijn reeds diverse studies verricht naar de verschillen tussen IFRS en Dutch GAAP. Er zijn met name verschillen op de gebieden van pensioenen (IAS 19), share based premium (IFRS 2), financiële instrumenten (IAS 32, IAS 39) en goodwill, immateriële vaste activa en bijzondere waardeverminderingen (IFRS 3, IAS 38 en IAS 36) (Van Gessel, 2006). Dutch GAAP blijkt betrekkelijk extensieve accrualregels te hebben in vergelijking met andere landen in Europa (Burgstahler e.a., 2006). Omdat ik wil weten hoe de accrualcomponent wordt bepaald onder IFRS en Dutch GAAP-regelgeving, volgen hieronder een aantal verschillen die van belang zijn voor de opname van accruals in de jaarrekening en berekening van de accruals. De conclusie naar aanleiding van de onderstaande verschillen tussen IFRS en Dutch GAAP is dat accruals onder IFRS minder snel kunnen worden opgenomen. Daarnaast leidt IFRS tot meer prospectieve wijzigingen in de reële waarde van accruals.
11
•
Schattingen: onder IAS dienen schattingswijzigingen prospectief te worden verwerkt. Cumulatieve effecten mogen niet worden verwerkt. Onder Dutch GAAP dient verkorting van de levensduurschattingen retrospectief, dus inclusief inhaalverlies, te worden verwerkt (IAS special, 2002). Het bewust aanpassen van schattingen kan in geval van Dutch GAAP grotere impact hebben wegens het inhaalkarakter. Onder IFRS zouden alleen in toekomstige jaren verliezen en earnings naar aanleiding van veranderde schattingen mogelijk zijn. Onder IFRS is de impact op reeds bestaande accruals minder en is er dus minder directe sturing mogelijk.
•
Voorraden 3 : ingevolge IFRS worden waardeveranderingen van voorraden grondstoffen bij broker/traders tegen reële waarde gewaardeerd en in de winst- en verliesrekening verwerkt. Ingevolge Dutch GAAP dienen dergelijke waardewijzigingen in de herwaarderingsreserve te worden verwerkt (Ernst & Young 2005). Het bewust wijzigen van de waarde van voorraden grondstoffen zal onder IFRS direct worden uitgedrukt in de earnings, dit in tegenstelling tot Dutch GAAP waar veranderingen in de reserve worden opgeslagen en dus pas een later effect hebben. Onder IFRS is er hierdoor minder opname van accruals dan onder Dutch GAAP.
•
Onderhanden werk: onder IFRS worden de opbrengsten verwerkt naar de mate waarin de verrichte prestaties hun aandeel hebben gehad in het totaal van de voor het project te verrichten prestaties. Ingevolge Dutch GAAP worden de earnings verwerkt naar de mate waarin de verrichte prestaties hun aandeel hebben gehad in het totaal van de voor het project te verrichten prestaties. Indien er sprake is van wijziging van de omstandigheden tijdens de uitvoering van een project dienen ingevolge Dutch GAAP de resultaten prospectief te worden verwerkt terwijl deze ingevolge IFRS retrospectief dienen te worden verwerkt (Ernst & Young, 2005). Onder IFRS is dus uitstel van de opname van omzet, in tegenstelling tot Dutch GAAP, niet mogelijk. Hierdoor zullen er onder IFRS minder accruals opgenomen worden op de balans, deze worden direct in de winst- en verliesrekening opgenomen.
•
Vorderingen: vorderingen die worden aangehouden voor handelsdoeleinden dienen ingevolge Dutch GAAP tegen nominale waarde of amortisatiewaarde te worden gewaardeerd en ingevolge IAS 39 tegen reële waarde, waarbij de wijzigingen in de reële waarde in het resultaat worden verwerkt (Ernst & Young, 2005). Dit betekent dat er onder
3
Voorraden, onderhanden werk en vorderingen zijn onderdeel van PPE
12
IFRS minder accruals zullen zijn, omdat waardeverschillen direct in de winst- en verliesrekening worden opgenomen. •
Voorzieningen: IFRS schrijft voor om voorzieningen op contante waarde te waarderen, indien het verschil tussen de nominale en de contante waarde materieel is. Volgens de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ) worden voorzieningen tegen nominale waarde of contante waarde gewaardeerd. Daarnaast staat IAS niet toe dat kostenegalisatie voorzieningen worden opgenomen in de jaarrekening. De RJ geeft de mogelijkheid om een voorziening voor groot onderhoud en een voorziening voor herstelkosten op te bouwen (KPMG, 2003). Ook hier is opname van accruals onder IFRS dus minder goed mogelijk.
Hierboven heb ik de verschillen in de boekhoudregels en boekhoudmethode onder Dutch GAAP en onder IFRS besproken. Voor het bepalen van de accrualcomponent is het daarnaast van belang om te weten wat de invloed van de discretie van het management is voor de opname en de waardering van accruals. Het management kan twee verschillende redenen hebben om accruals op te nemen. De eerste categorie is de economische reden voor accruals. Dit zijn de accruals die ontstaan doordat de kasstroom niet overeenkomt met het moment van rapportering (in veel gevallen op 31 december. De manier van opname van deze accruals is afhankelijk van de boekhoudkundige methodes, zoals de afschrijvingsmethode en het waarderingstelsel. De economische accruals worden ook wel non-discretionaire accruals genoemd (o.a. Xie (2001), DeAngelo (1986), Dechow e.a. (1995), Jones e.a. (2007)), omdat er een beperkte mate van discretie aan te pas komt. Het management kan dus weinig invloed uitoefenen op de nondiscretionaire accruals. De andere categorie accruals wordt bepaald door het management op basis van inschatting van bepaalde in de toekomst te verwachten waardeveranderingen die betrekking hebben op het afgelopen boekjaar. Omdat deze accruals worden bepaald door het management zijn zij dus minder objectief van aard dan de economische accruals. De methodiek en voorwaarden voor het opnemen van accruals is vastgelegd in de boekhoudkundige regelgeving (zie hierboven). Omdat deze accruals de discretie van het management bevatten worden deze accruals ook wel discretionaire accruals genoemd 4 (o.a. Xie (2001), DeAngelo (1986), Dechow e.a. (1995), Jones e.a. (2007)). 4
In plaats van de term discretionaire accrual wordt in de literatuur ook wel de term
abnormale accrual of manipulatieaccrual gebruikt. De non-discretionaire accrual wordt dan normale accrual genoemd.
13
Ik gebruik de verdeling van totale accruals in discretionaire accruals en non-discretionaire accruals, omdat deze variabelen een betere proxy zullen zijn voor het berekenen van earnings management. Volgens Mohanram (2003) is het gebruik van de totale accruals als proxy voor het berekenen van resultaatmanipulatie te eenvoudig, wegens het bestaan van hoge accruals bij bedrijven met groeiende verkopen (verhoging debiteuren) en toevoegingen aan PPE 5 (verhoging afschrijving). Nu het duidelijk is wat voor functie accruals hebben, hoe zij kunnen worden bepaald en dat zij door het subjectieve karakter (vooral bij de discretionaire accruals) gemakkelijk te manipuleren zijn, is het interessant om te weten dat accruals terugdraaien (‘reversen’) in het jaar na opname. Accruals zijn immers opgenomen omdat er een financieel effect was van een transactie of andere gebeurtenis waarvoor pas later een in- of uitstroom van liquide middelen zou plaatsvinden. Het opnemen van een accrual dient te gebeuren als in redelijke mate zeker is dat de transactie of andere gebeurtenis zal plaatsvinden binnen een jaar. Indien accruals worden opgenomen die (deels) niet in het volgende rapportagejaar worden teruggedraaid kan dit duiden op het onterecht opnemen van accruals. Indien de accruals in het volgende rapportagejaar terugdraaien zullen deze worden verwerkt in de balans. Als de accruals niet verwerkt worden, zullen zij op de balans blijven. De balans zal hierdoor opgeblazen worden met onterechte accruals. Omdat de hoogte van de accruals voor een groot gedeelte afhankelijk is van de discretie van het management zijn de accruals subjectief en (redelijk) gemakkelijk te manipuleren (Sloan, 1996). Zoals eerder besproken geldt dit vooral voor discretionaire accruals. Het is dan ook interessant om te weten of de discretionaire accruals in het jaar na opname terugdraaien. Het niet terugdraaien van de discretionaire accruals kan duiden op earnings management. Een manier om te meten of discretionaire accruals ten onrechte worden opgenomen is door middel van het meten van de hardnekkigheid van de discretionaire accruals. In de volgende paragraaf zal hierop worden ingegaan. Een verschil tussen IFRS en Dutch GAAP is dat onder IFRS de waarderingsmethodiek reële waarde is en onder Dutch GAAP kostprijs. Ten tweede is het opnemen van accruals minder goed mogelijk onder IFRS. Tot slot is van belang dat manipulatie van earnings vooral met behulp van de discretionaire accruals mogelijk is. In de volgende paragraaf zal ik bespreken hoe mogelijke manipulaties in de accruals met behulp van hardnekkigheid te meten zijn.
5
Property, Plant en Equipment.
14
2.2
HARDNEKKIGHEID
Hardnekkigheid 6 geeft de mate aan waarin het huidige resultaat blijft bestaan in de toekomst. Ligt de hardnekkigheid relatief laag, dan geeft dit aan dat het resultaat weinig voorspellende waarde toevoegt aan het resultaat in de volgende periode, het resultaat is dus niet hardnekkig. Ligt de hardnekkigheid relatief hoog, dan is het resultaat van volgend jaar voor een groot deel te bepalen op basis van het huidige resultaat. Accrualhardnekkigheid geeft dus aan in hoeverre de earnings in de volgende periode afhankelijk van de accruals in de huidige periode. Sloan (1996, hierna Sloan) beschrijft bovenstaande aan de hand van één van zijn modellen (EARNINGS t + 1 = intercept + Y1 * ACCRUALS t + Y2 * CASH FLOWS t + error), waarbij t = jaar. Indien het gewicht van de accruals (Y1) kleiner is dan dat van de cash flows (Y2), reflecteert het kleinere gewicht van de accruals relatief tot de cash flows de lagere hardnekkigheid van earnings performance toe te wijzen aan de accruals component van earnings. Een lager gewicht van accruals betekent dus dat accruals minder hardnekkig zijn dan cash flows. Je kunt een vergelijking maken tussen twee verschillende variabelen bij het bepalen van de hardnekkigheid, zoals hierboven tussen kasstromen en accruals. Daarnaast is het ook mogelijk hardnekkigheid te meten van één variabele. Dit gebeurt dan door een vergelijking te maken tussen perioden (bijvoorbeeld jaren). Is een post hardnekkig dan betekent dit dus dat hij volatiel is en weinig fluctueert. In deze scriptie wil ik een eventuele toename van earnings management meten aan de hand van de hardnekkigheid van de discretionaire accruals, totale accruals en earnings. Het meten van earnings management met behulp van hardnekkigheid is slechts één van de mogelijkheden. Ik heb voor deze methode gekozen, omdat hiermee op een vrij simpele manier effectief kan worden bepaald of earnings worden gemanipuleerd. Ik heb in de vorige paragraaf besproken dat onder normale omstandigheden accruals terugdraaien in het jaar na opname van de accruals. Als een accrual wordt geboekt, dan zal deze als resultaat in de winst- en verliesrekening worden opgenomen, en daarnaast worden geboekt in de balans. Bij het opnemen van debiteuren zullen het resultaat in de winst- en verliesrekening en het totaal aan de activazijde van de balans toenemen. Bij de opname van crediteuren zal het totaal aan de passivazijde van de balans toenemen en gebeurt er in de winst- en verliesrekening het tegenovergestelde van wat er bij de debiteurenboeking gebeurt: 6
In plaats van de term hardnekkigheid accrual wordt in de literatuur ook wel de term
persistence gebruikt.
15
het resultaat zal afnemen door het boeken van de kostenpost. Door het meer of minder opnemen van accruals (bijvoorbeeld debiteuren en crediteuren) kan het resultaat (de earnings) dus worden gestuurd. Van de debiteuren en crediteuren wordt verwacht dat deze binnen een bepaalde termijn, doch binnen één jaar worden afgerekend. Bij de afrekening zullen de opgenomen accruals worden teruggedraaid. Dit zal gebeuren door de balanspost debiteuren en crediteuren te boeken tegen liquide middelen, hier respectievelijk kasinstroom en kasuitstroom. In normale omstandigheden zal hierdoor de opname van accruals bij bedrijven jaarlijks verschillen. Een reden hiervan is dat bedrijven continu onder invloed staan van veranderingen in bijvoorbeeld afzet-/inkoopmarkten en economieën (fluctueren omzet). Accruals zullen dus jaarlijkse verschillen (fluctueren, volatiel zijn). De volatiliteit (fluctuatie) van earnings zal bij hoge hardnekkigheid laag zijn. Immers het huidige resultaat zal in de toekomst blijven bestaan en dus weinig volatiel zijn. Daarentegen zullen earnings met een hoge volatiliteit een lage hardnekkigheid hebben. In paragraaf 2.1 heb ik besproken dat IFRS in tegenstelling tot Dutch GAAP als waarderingmethodiek fair value accounting (verslaggeving op basis van reële waarde) heeft. Uit onderzoeken van Vergoossen (2006) en Heemskerk en Van der Tas (2006) blijkt dat fair value accounting zal leiden tot veel meer volatiele uitslagen in de earnings en dus een lagere hardnekkigheid van de earnings. Omdat ook de accruals op basis van reële waarde worden gewaardeerd, zal dus na de invoering van IFRS in Nederland de hardnekkigheid van de accruals is afnemen. Mijn conclusie is dat accruals een lage hardnekkigheid hebben en dat na de invoering van IFRS in Nederland deze hardnekkigheid als gevolg van fair value accounting lager zal worden. In de volgende paragraaf zal ik bespreken welke gevolgen dit kan hebben voor earnings management na de invoering van IFRS.
2.3
EARNINGS MANAGEMENT
Healy en Wahlen (1999) omschrijven earnings management als volgt:
“Earnings Management occurs when managers use judgment in financial reporting and in structuring transactions to alter financial reports to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company, or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers.”
16
Er zijn verschillende manieren voor managers om een financiële rapportage te beoordelen. Het discretie is vaak vereist voor de berekening van toekomstige economische gebeurtenissen, zoals levensduur van vaste activa. Managers hebben toegang tot bepaalde informatie die niet beschikbaar is voor de stakeholders buiten de organisatie. Hierdoor bestaat er informatieasymmetrie tussen manager en stakeholder. Omdat deze informatie-asymmetrie niet transparant is voor de stakeholder, anticiperen zij op een bepaalde mate van earnings management en tolereren zij dit. Healy en Wahlen (1999) benadrukken dat earnings management niet altijd negatief hoeft te zijn voor stakeholders. Managers kunnen ook een boekhoudkundig discretie hebben dat de financiële rapportage juist informatiever maakt. Voorbeelden van het ‘negatief’ manipuleren van accruals kunnen zijn de dubieuze debiteuren te laag in te schatten, te lage afschrijving door te hoge levensduur van machine, subjectiviteit bij bepaling van voorziening of afboeken van vaste activa (impairment). In de vorige paragraaf heb ik besproken dat naar aanleiding van fair value accounting onder IFRS de volatiliteit van accruals en earnings omhoog en de hardnekkigheid accruals en earnings omlaag gaat. Indien de hardnekkigheid van accruals hoog is, is dit tegengesteld aan deze verwachting. Waarschijnlijk is bij accruals met hoge hardnekkigheid manipulatie van de accruals geweest. Een reden voor het manipuleren van accruals kan zijn het managen van de earnings ten voordele van het management. Het management kan verschillende redenen hebben om accruals te managen. Scott (2003) geeft vier verschillende earnings management redenen die managers gebruiken: •
Taking a bath: dit kan plaatsvinden tijdens perioden van organisatorische problemen of reorganisatie van een bedrijf. Als een bedrijf een verlies moet rapporteren dan kan dit het management aansporen om een nog groter verlies te rapporteren. Er valt immers voor het management nog weinig te “winnen”. Een bedrijf kan dit doen door bijvoorbeeld extra afschrijvingen op activa of een grote voorziening treffen voor verwachte toekomstige kosten. Er zijn ook contractuele redenen waarom managers een groter verlies rapporteren. Dit is het geval indien verlies onder de laagste grens van het bonusplan van managers is. Een groter verlies zal de winstgevendheid van toekomstige bonussen verhogen (Healy, 1985). Lee (2006) vond dat bedrijven in financieel zwaar weer voor sterke earningsverlagende methodes kiezen om meer financiële flexibiliteit in de toekomst te hebben.
•
Income minimization: deze methode komt overeen met de eerste methode maar is minder extreem. Een bedrijf kan bijvoorbeeld versneld de activa afschrijven.
•
Income maximization: Een reden voor earnings maximalisatie is dat managers hun bovengrens van hun bonusplan willen bereiken (Healy 1985).
17
•
Income smoothing: managers hebben een reden om earnings te smoothen (egaliseren) zodat ze tussen de onder- en bovengrens van hun bonusplan blijven (Healy, 1985). Daarnaast kan het management van oordeel zijn dat de earnings zo stabiel mogelijk moeten zijn omdat de stakeholders van het bedrijf dan meer tevreden zullen blijven. Dit vergroot de kans dat het management langer mag blijven functioneren op hun post.
Ik vind de laatste reden ‘egalisatie van earnings’ (income smoothing), het meest voor de hand liggend, omdat managers zo hun stakeholders tevreden houden en daardoor een grotere kans hebben om als management van het bedrijf voort te blijven bestaan. Daarnaast zullen de managers individueel hun bonus halen. Mijn verwachting is dat indien managers earnings manipuleren dit zal gebeuren door het egaliseren van earnings. Om earnings te egaliseren zal het management de accruals (die van nature een lage hardnekkigheid hebben) dus stabieler maken en dit zal een hoge hardnekkigheid tot gevolg hebben. Zoals al eerder besproken, is de discretionaire accrual de meest manipulatieve accrual. Hier zal, naar mijn verwachting, de meting van de hardnekkigheid het beste resultaat opleveren. Cohen e.a. (2008) beoordelen earnings management-activiteiten met behulp van discretionaire accruals. Zij onderzochten hoe het managen van discretionaire accruals de earnings kon beïnvloeden. Naast deze manier van earnings management ontplooien managers ook operationele activiteiten om earnings te manipuleren. Zo beschrijven zij dat er bijvoorbeeld wordt bezuinigd op Research en Development, adverteren, en onderhoud om aan de earningsdoelstellingen te voldoen. Cohen e.a. (2008) noemt drie redenen voor managers om earnings te managen: evenaren of verbeteren van het resultaat van het voorgaande jaar, evenaren of verbeteren van analistenvoorspellingen, en het vermijden van rapportageverliezen. In deze scriptie is mijn verwachting dat managers earnings managen met als reden het resultaat van het voorgaande jaar te evenaren (egalisatie van earnings). Jones (1991) beschrijft drie verschillende methoden van earnings management. De eerste manier is door middel van gebruik van accruals. Zoals eerder besproken is volgens Mohanram (2003) het gebruik van totale accruals als proxy voor earnings management te eenvoudig. Volgens Mohanram (2003) komt het bestaan van hoge accruals voor bij bedrijven met groeiende verkopen (verhoging debiteuren) en toevoegingen aan PPE (verhoging afschrijving). Mohanram (2003) beveelt daarom aan om de totale accruals te verdelen in discretionaire en non-discretionaire accruals. Omzet en PPE zijn de voornaamste drijvers van het accrual proces. Omzet drijft debiteuren, crediteuren en voorraad. PPE drijft afschrijving en amortisatiekosten. Een tweede manier van earnings management is volgens Jones (1991) de vrijwillige verandering van boekhoudkundige methode om zo de financiële rapportage (op
18
korte termijn) er beter uit te laten zien. Tot slot beschrijft Jones (1991) als mogelijkheid voor earnings management de verandering in kapitaalstructuur. In paragraaf 2.2 heb ik besproken dat ik verwacht dat de hardnekkigheid van discretionaire accruals laag is. Ik test de discretionaire accruals omdat deze het best te manipuleren zijn. Een andere methodiek is om de hardnekkigheid van de totale accruals en die van de earnings te beoordelen. De opname van onderliggende economische waarden (fair value) in de totale accruals en earnings na de invoering van IFRS leidt volgens deze methodiek tot hogere kwaliteit van de earnings (Manaktala e.a., 2004). In paragraaf 2.2 beschreef ik al dat fair value accounting lagere hardnekkigheid van accruals en earnings met zich meebrengt. Net als bij de discretionaire accruals is dus de verwachting dat totale accruals en earnings een lagere hardnekkigheid hebben na de invoering van IFRS. Een gemeten hogere hardnekkigheid zal inhouden dat het management de discretionaire accruals, totale accruals en earnings heeft beïnvloed. Zo stelt Barth e.a. (2007) dat gelijkmatig verdeelde earnings (lage volatiliteit) een gevolg zijn van earnings management. Het egaliseren van earnings gebeurt met behulp van totale accruals en in het bijzonder discretionaire accruals. Een verhoging van hardnekkigheid na de invoering van IFRS zou betekenen dat de earnings door het management zijn geëgaliseerd, en dus toename van earnings management. Dit komt overeen met mijn aanname dat earnings management met behulp van het egaliseren van earnings het meest voor de hand ligt. Ik zal in deze scriptie de eerste methode van earnings management van Jones (1991) gebruiken, omdat deze het meest van toepassing is op de verplichte verandering van Dutch GAAP naar IFRS, en hierdoor naar verwachting het beste resultaat geeft. Ook belicht ik een andere methodiek waarin ik de hardnekkigheid van de totale accruals en de earnings beoordeel. Met behulp van deze methoden test ik of de invoering van IFRS invloed heeft gehad op de hardnekkigheid van discretionaire accruals, totale accruals en earnings. Ik verwacht een toename van de hardnekkigheid wegens earnings management. De hogere volatiliteit van accruals en earnings, door de waardering op reële waarde, wordt door managers als ongewenst ervaren. Door egalisatie van earnings wordt volatiliteit lager en daarmee de hardnekkigheid hoger. Ik verwacht een toename van earnings management na de invoering van IFRS omdat waardering op reële waarde het egaliseren van earnings in de hand werkt. Een toename van de hardnekkigheid van discretionaire accruals, totale accruals of earnings na de invoering van IFRS zal een toename van earnings management bevestigen.
19
3
ONTWIKKELING VAN HYPOTHESEN
Naar de hardnekkigheid van accruals is reeds veel onderzoek gedaan. Evenals in Sloan wordt vaak de hardnekkigheid bepaald van de totale accruals waarop zowel non-discretionaire factoren als discretionaire factoren van toepassing zijn. Omdat ik geïnteresseerd ben in de mate van earnings management in de accruals, is de discretionaire accrual het instrument dat ik wil meten. Naarmate de hardnekkigheid van de discretionaire accruals hoger is, zal er meer earnings management zijn toegepast. De hardnekkigheid van discretionaire accruals die gebaseerd zijn op fair value accounting dient lager te zijn dan de hardnekkigheid van discretionaire accruals bij waardering op kostprijs, wegens de hogere volatiliteit van waardering op reële waarde. Als hardnekkigheid van discretionaire accruals hoog is, zal dit duiden op het egaliseren van de discretionaire accruals. Het egaliseren van discretionaire accruals is een vorm van earnings management. Uit de theorie concludeer ik dat het onder IFRS in tegenstelling tot de oude Dutch GAAP moeilijker is om accruals in de boekhouding op te nemen. Relevant is de vraag of de stringentere regelgeving, die het dus moeilijker maakt om accruals op te nemen, zal leiden tot minder manipulatie van de accruals. Ook de non-discretionaire accruals zullen na de invoering van IFRS naar verwachting veranderen. Dit komt doordat de non-discretionaire accruals door economische factoren worden gevoed, en deze economische factoren wijzigen na de invoering van IFRS. Ik verwacht daarom dat de invoering van IFRS kan leiden tot veranderingen van zowel discretionaire accruals als non-discretionaire accruals. Omdat de non-discretionaire accruals ook op reële waarde worden gewaardeerd zal de hardnekkigheid volgens de theorie ook lager worden. Om deze invloed te meten zal ik de hardnekkigheid van de verschillende earningscomponenten bepalen. Mijn verwachting is op basis van de theorie dat na de invoering van IFRS de hardnekkigheid van discretionaire accruals en nondiscretionaire accruals zal afnemen wegens de waardering onder IFRS op basis van reële waarde. Om te kunnen beoordelen of de discretionaire accruals zijn gebruikt om earnings te egaliseren na de invoering van IFRS, zal ik een meting verrichten op de hardnekkigheid van de discretionaire accruals en de hardnekkigheid van de non-discretionaire accruals. Bij een toename van de hardnekkigheid van de discretionaire accruals in vergelijking tot de hardnekkigheid van de non-discretionaire accruals heeft het management de earnings geëgaliseerd en is er dus bewijs voor earnings management. Volgens Jones (1991) kunnen de discretionaire accruals worden gebruikt als meting voor earnings management. Bij de berekening ga ik het discretionaire deel van de totale accruals
20
berekenen, in plaats van het discretionaire deel van elke afzonderlijke accrualpost. Dit omdat volgens Jones (1991) het discretionaire deel van de totale accruals een groter deel van de managers’ manipulaties bevat dan het discretionaire deel van elke afzonderlijke accrual. Wegens een verwachte toename van earnings management zal de hardnekkigheid van discretionaire accruals toenemen na de invoering van IFRS. Daarom verwacht ik dat na de invoering van IFRS de hardnekkigheid van de discretionaire accruals hoger is dan de hardnekkigheid van de non-discretionaire accruals. Ik zal een eventuele afname van earnings management niet testen. Samenvattend is mijn centrale vraag daarom: “Is er een toename van earnings management, door meting van de hardnekkigheid van de discretionaire accruals, na de invoering van IFRS in Nederland?” Hypothese 1A:
Na de invoering van IFRS is de hardnekkigheid van de discretionaire accruals ten opzichte van de hardnekkigheid van de non-discretionaire hoger en hierdoor is earnings management toegenomen. Volgens Dechow (1994) hebben industrieën met relatief lange productieprocessen meer werkkapitaal, investeringen en financieringen nodig waardoor er meer timing- en matchingproblemen ontstaan. Hierdoor zullen volgens Dechow (1994) de earnings een betere weerspiegeling van de economische realiteit zijn dan analyse op basis van alleen kasstromen. Bedrijven met een relatief lang productieproces zullen onder Dutch GAAP meer accruals als onderhanden werk en vorderingen opnemen op de balans. Men zal alleen de tussentijdse earnings in de winst- en verliesrekening rapporteren (zie paragraaf 2.1). Omdat deze bedrijven meer accruals opnemen is earnings management met behulp van accruals beter mogelijk. Wegens de opname van veel accruals zal de opname van extra accruals om earnings management toe te passen minder goed zichtbaar zijn dan bij een bedrijf met minder accruals (zoals bij bedrijven met een relatief kort productieproces). Zoals ik al eerder stelde is bij bedrijven met een hoge hardnekkigheid van accruals earnings management van toepassing. Omdat bedrijven met een lange productiecyclus meer mogelijkheden hebben tot earnings management verwacht ik dat deze bedrijven in vergelijking tot bedrijven met een relatieve korte productiecyclus een hogere hardnekkigheid van de earnings hebben.
21
Na de invoering van IFRS mogen discretionaire accruals minder worden opgenomen. De opbrengsten en kosten dienen nu immers ook in de winst- en verliesrekening worden opgenomen (zie paragraaf 2.1). Bedrijven met relatief lange productiecyclussen hadden onder Dutch GAAP relatief veel discretionaire accruals op hun balans staan. Door de komst van IFRS zal opname van discretionaire accruals bij deze bedrijven verminderen wegens stringentere regelgeving. Daarnaast zullen de opgenomen discretionaire accruals op basis van de reële waarde worden gewaardeerd. Eerder heb ik al besproken dat waardering op basis van reële waarde de hardnekkigheid van discretionaire accruals verlaagt. Ik verwacht een sterkere daling van de hardnekkigheid bij bedrijven met een relatief lange productiecyclus omdat deze bedrijven meer de mogelijkheid tot opname van discretionaire accruals hebben dan bedrijven met een relatief korte productiecyclus. Zoals ik als eerder beschreef verwacht ik dat managers een lagere hardnekkigheid (hogere volatiliteit) als ongewenst ervaren. Ze zullen hierdoor de earnings egaliseren met behulp van de discretionaire accruals. Bij bedrijven met relatief lange productiecyclus zal in vergelijking met bedrijven met relatief korte productiecyclus de earnings meer gemanaged worden omdat de hardnekkigheid bij deze bedrijven meer afneemt. Na de invoering van IFRS zal de hardnekkigheid van discretionaire accruals bij bedrijven met een lange productiecyclus dus minder afnemen dan bij bedrijven met een korte productiecyclus. Ik heb de bedrijven uit de analyse bij hypothese 1A verdeeld naar industriële sector met lange en korte productiecyclus. Hypothese 1B:
Na de invoering van IFRS neemt de hardnekkigheid van de discretionaire accruals van een industrie met een relatief lange productiecyclus minder af dan de hardnekkigheid van de discretionaire accruals in industrieën met een relatief korte productiecyclus. IFRS heeft als doel om een reëler beeld van de financiële positie van een bedrijf te geven. Echter wegens het volatieler worden van de earnings is mijn verwachting dat er meer earnings management zal worden toegepast. Ik concludeer uit hypothese 1A dat door de invoering van IFRS accruals een hogere hardnekkigheid met zich meebrengt. In hoofdstuk 2 is besproken dat een lagere hardnekkigheid een hogere volatiliteit betekent. Ook is besproken dat IFRS de volatiliteit (hardnekkigheid) van de totale accruals doet verhogen (verlagen). Omdat managers dit als ongewenst ervaren managen zij de earnings. De verwachting is dat de totale accruals in hardnekkigheid toenemen wegens de hogere volatiliteit van de totale accruals. De tweede hypothese is een samenvoeging van de eerste hypothese. Zo worden de discretionaire accruals en non-discretionaire accruals nu als één factor gezien, de totale accruals. De totale accruals
22
en operationele kasstroom vormen nu de earnings. Ik verwacht dat de hardnekkigheid van de totale accruals in de periode na de invoering van IFRS hoger is dan de hardnekkigheid van de totale accruals vóór de invoering van IFRS. Een hogere hardnekkigheid van de totale accruals na de invoering van IFRS zal betekenen dat er earnings management is toegepast. Hypothese 2:
Na de invoering van IFRS is de hardnekkigheid van de totale accruals toegenomen en hierdoor is earnings management toegenomen. Mijn verwachting is dat naar aanleiding van de invoering van IFRS de hardnekkigheid van discretionaire accruals is toegenomen. Daarnaast verwacht ik dat de hardnekkigheid van de totale accruals toeneemt (zie hypothese 2). Tot slot verwacht ik ook dat de hardnekkigheid van de earnings toeneemt naar aanleiding van de invoering van IFRS. Als de hardnekkigheid van de earnings toeneemt, is er earnings management toegepast. De derde hypothese is een samenvoeging van de kasstroomcomponent en de accrualcomponent van de earnings uit de tweede hypothese. Hypothese 3:
Na de invoering van IFRS is de hardnekkigheid van de earnings toegenomen en hierdoor is earnings management toegenomen.
23
4
DATA
De onderzoeksanalyse is gebaseerd op financiële data van Nederlandse beursgenoteerde bedrijven van zes jaren (3 jaren voor de invoering en 2 jaren na de invoering van IFRS) in de periode 2002 - 2006. Er is een selectie gemaakt van de bedrijven exclusief financiële dienstverleners. De data is verkregen uit de database van Compustat Global Industrial / Commercial. In totaal was er in de periode 2002 - 2007 van 236 Nederlandse beursgenoteerde bedrijven data beschikbaar in de database. Wegens inactiviteit in de periode 2002 – 2007 vallen 117 bedrijven af 7 , dit resulteert in 119 actieve bedrijven. Die 119 bedrijven zijn beoordeeld op boekhoudmethode tijdens de periode 2002 - 2007. Wegens verschillende redenen blijven er 79 bedrijven over. 8 Van de 79 overgebleven bedrijven heb ik vervolgens de benodigde data in Compustat opgezocht. Er zijn 4 bedrijven afgevallen wegens andere valutanotering (USD) en onvolledige data. Van de 75 bedrijven is beoordeeld of alle data beschikbaar was. Van 50 bedrijven bleek (er nog) geen data beschikbaar over 2007 in Compustat. Er is voor gekozen om te werken met de data van 75 bedrijven om een zo groot mogelijke steekproef te krijgen en hierdoor over de resultaten een hogere zekerheid te verschaffen. De finale steekproef bestaat dus uit 75 bedrijven en 375 bedrijfsjarenobservaties in de periode 2002 - 2006. Zie voor de namenlijst van de 75 bedrijven bijlage 1. Ik heb de volgende financiële data geselecteerd conform Xie (2001) uit de Compustat database: •
Totale activa aan het begin van het jaar (Compustat item 6)
•
Omzet (Compustat item 1)
•
Property, Plant en Equipment (Compustat item 8)
•
Debiteuren (Compustat item 63)
•
Netto-inkomen (Compustat item 32)
7
Acquisitie of fusie (82), faillissement (9), van de beurs afgehaald (3), andere reden, niet
langer informatie beschikbaar (23). 8
Reden van verwijdering van selectie: 20 bedrijven wegens US GAAP, 1 bedrijf wegens
Dutch GAAP, 1 bedrijf wegens tussentijdse staking van operationele activiteiten in 2006, 8 bedrijven wegens het voeren van IFRS sinds 2001, 10 bedrijven niet meegenomen wegens onvolledige data in Compustat.
24
Wegens het ontbreken van data over nettokasstroom van de operationele activiteiten heb ik deze data ontleend aan de Datastream-database (datastream item WC04860). Voor de 75 bedrijven was deze informatie beschikbaar in Datastream. Compustat heeft een verdeling gemaakt van de bedrijven naar economische sector (hierna industrie). Deze verdeling is op basis van de Global Industry Classification Standard (GIC’s), een samenwerkingsverband tussen Standard & Poor’s en Morgan Stanley Capital International. Alle industrieën zijn hierin vertegenwoordigd.
25
5
ONDERZOEKSMETHODIEK
Voor het berekenen van de hardnekkigheid van de discretionaire accruals (DA) en nondiscretionaire accruals (NDA) heb ik gebruikgemaakt van verschillende modellen waaronder die van Jones (1991), Sloan en Dechow e.a. (1995). De resultaten van de testen die ik met deze modellen ga uitvoeren, moeten antwoord geven op de vraag of de hardnekkigheid van de discretionaire accruals hoger is dan de hardnekkigheid van de non-discretionaire accruals na de invoering van IFRS. Ik heb Xie’s (2001) definities gebruikt van earnings, accruals en operationele kasstromen. Earnings (EARN t) wordt gedefinieerd als inkomen voor bijzondere resultaten (Compustat item # 32), en de operationele kasstroom (CF t) is de nettokasstroom van de operationele activiteiten (datastream item WC04860). De totale accruals (TA t) worden berekend door het verschil tussen earnings en de operationele kasstroom, dus TA t = EARN t – CF t. Alle drie variabelen worden gedeeld door de som van totale activa aan het begin van het jaar (Compustat item # 6). Diverse onderzoekers hebben modellen bedacht waarin earnings management valt te meten met discretionaire accruals. Zo heeft DeAngelo (1986) in zijn model verondersteld dat het verschil tussen accruals in het huidige en verleden jaar enkel wordt veroorzaakt door discretionaire accruals, omdat non-discretionaire accruals constant zouden zijn. Jones (1991) heeft deze veronderstelling minder strikt gemaakt en gebruikt een model voor totale accruals om ook de veranderingen in de economische omstandigheden te controleren. Xie (2001) gebruikt het Jones (1991)-model voor berekening van de discretionaire accruals. Dechow e.a. (1995) gaat echter een stap verder met het detailleren van het model van Jones (1991). Zo corrigeert Dechow e.a. (1995) de omzet met de verandering in debiteuren (ΔAR). Dechow e.a. verwijst naar het Jones (1991)-model, dat impliciet veronderstelt dat de discretie niet is uitgeoefend over de omzet in zowel de te berekenen periode als in de eventperiode. Het zogenaamde modified (gewijzigde) Jones-model veronderstelt dat alle veranderingen in de verkopen op krediet in de eventperiode zijn toe te schrijven aan earnings management. Volgens Dechow e.a. (1995) presteert het modified Jones-model beter dan het Jones-model in het ontdekken van earnings management. Daarom zal ik Xie (2001) hier niet volgen, maar het modified Jones-model van Dechow e.a. (1995) gebruiken voor het berekenen van de discretionaire accruals. Ik neem het modified Jones-model over van Jones e.a. (2007):
26
Formule 1 (verwachtingsmodel) TA it = β0 + β1 (1 / AT it-1) + β2 (ΔREV it - ΔAR it) + β3 PPE it + ε it Waarbij: TA it
= totale accruals in jaar t voor bedrijf i;
ΔREV it
= omzet in jaar t verminderd met de omzet in jaar t -1 voor bedrijf i;
PPE it
= totale property, plant and equipment in jaar t voor bedrijf i;
ΔAR it
= debiteuren in jaar t verminderd met de debiteuren in jaar t-1 voor bedrijf i;
AT it -1
= totale activa in jaar t -1 voor bedrijf i;
ε it
= afwijkende fout in jaar t voor bedrijf i, de uitkomst van ε is de waarde van de discretionaire accrual;
t
= voor fiscaal jaar;
i
= voor bedrijf.
Hier wordt het totaal van PPE en de verandering in omzet meegenomen in het verwachtingsmodel om controle te krijgen over de veranderingen in de non-discretionaire accruals veroorzaakt door veranderende condities. In het model worden omzetten gebruikt om de economische omgeving van de bedrijven onder controle te houden (Jones 1991). Alle variabelen in het verwachtingsmodel zijn gedeeld door de totale activa van het jaar ervoor (t -1) om heteroskedasticiteit te verminderen (Jones 2001). Een voorwaarde voor het toepassen van een regressieanalyse is namelijk dat de storingsterm ε it (het residu) normaal verdeeld moet zijn. Dit is het geval indien de spreiding van residuen constant is. Bij heteroskedasticiteit is de spreiding niet constant en zal een steekproef niet uitgevoerd mogen worden. In grafiek 1 is te zien dat na deling van alle variabelen door totale activa van het jaar ervoor, de verdeling van DA een vrij stabiel patroon laat zien. Dit betekent dus dat het storingselement normaal verdeeld is.
27
Grafiek 1 Verdeling van DA waarden na aanpassing voor verbetering homoskedatisiteit Observaties 0
50
100
150
200
250
300
350
0,5 0,4 0,3 0,2
DA t
0,1 0 -0,1 -0,2 -0,3 -0,4 -0,5
Om de regressieanalyse te kunnen uitvoeren is het noodzakelijk om de data (TA, AT, ΔREV, ΔAR en PPE) van alle bedrijven over de periode van 2002 tot en met 2006 in formule 1 in te vullen. De waarden van de residuen na het uitvoeren van de regressie, zijn de waarden van de discretionaire accruals. Met behulp van deze waarden is het mogelijk om de nondiscretionaire accrual (NDA t) te berekenen, namelijk NDA t = TA t - DA t (Dechow e.a.,1995). Ik gebruik het op Sloan en Freeman e.a. (1982) gebaseerde verwachtingsmodel van Xie (2001) die de verwachtingscoëfficiënten berekenen van de hardnekkigheid van de earningscomponenten (CF t, NDA t en DA t) van de earnings van een jaar terug. Mijn nondiscretionaire en discretionaire accruals komen exact overeen met respectievelijk de door Xie (2001) gebruikte normale accruals en abnormale accruals. Het model van Xie (2001): MODEL 1A EARN (t+1) = α + β1 CF (t) + β2 DA (t) + β3 NDA (t) + ε De coëfficiënten β1, β2 en β3 geven de hardnekkigheid van de earningscomponenten, respectievelijk operationele kasstroom (CF), discretionaire accruals (DA) en nondiscretionaire accruals (NDA). Om mijn hypothese 1B te kunnen beantwoorden moet ik dezelfde test uitvoeren als bij hypothese 1A alleen nu verdeeld naar industrie. De industrieverdeling heb ik overgenomen uit Compustat. Ik heb de bedrijven ingedeeld in industrieën met een lange productiecyclus en industrieën met een korte productiecyclus. De industrieverdeling die Compustat maakt is:
28
materials (productie van grondstoffen), consumer discretionary (productie duurzame consumentengoederen), consumer staples (productie niet-duurzame consumentengoederen), health care (gezondheidszorg), energy (productie van energie), financials (financiële dienstverlening), industrials (groot industriële kapitaalgoederen), information technology, telecommunications services en utilities (nutsbedrijven). Er is een minimum van 9 bedrijven (45 observaties) gebruikt voor de berekening van de hardnekkigheid. Uiteindelijk zijn 5 industrieën beschikbaar voor de berekening. Er dient een verdeling te worden gemaakt naar industrieën met een lange en een korte productiecyclus. Deze beschikbare industrieën en bijbehorende productiecyclus zijn: materials (korte productiecyclus), consumer discretionary (korte productiecyclus), consumer staples (korte productiecyclus), industrials (lange productiecyclus) en information technology (korte productiecyclus). De verdeling van korte en lange productiecyclussen is gemaakt door de industrieën in te delen naar een inschatting van de tijd die bedrijven nodig hebben om een industriespecifiek product te produceren. Alleen de industrie groot industriële kapitaalgoederen (industrials) voldoet aan mijn definitie van lange productiecyclus (namelijk een productiecyclus van gemiddeld langer dan 6 maanden). MODEL 1B Bovenstaand onderzoeksmodel 1A naar industrieën verdeeld Het tweede model is een samenvoeging van model 1A. Zo worden de discretionaire accruals en non-discretionaire accruals nu als één factor gezien, de totale accruals. De totale accruals en operationele kasstroom vormen nu de earnings. Het model is ontleend aan Sloan. MODEL 2 EARN (t+1) = α + β1 CF (t) + β2 TA (t) + ε Tot slot is mijn verwachting dat naast de verwachte toename van de hardnekkigheid van de discretionaire accruals en de verwachte toename van de hardnekkigheid van de totale accruals er een toename zal zijn van de hardnekkigheid van de earnings na de invoering van IFRS. Door te meten in welke mate earnings van het volgende jaar worden verklaard door de earnings van het huidige jaar, en deze “verklaring” gemeten in hardnekkigheid te vergelijken tussen de jaren voor en na de invoering van IFRS hoop ik mijn verwachting (toegenomen hardnekkigheid) te kunnen bewijzen. Sloan voert eenzelfde test uit. Ik neem ook dit model over van Sloan.
29
MODEL 3 EARN (t+1) = α + β EARN (t) + ε Bij een β van één (1) is de hardnekkigheid maximaal en bij een β van nul (0) worden de earnings van het volgende jaar in hun geheel niet bepaald door de huidige earnings. Een hogere bèta geeft dus een hogere hardnekkigheid aan.
30
6
BEVINDINGEN
In dit hoofdstuk worden de beschrijvende statistieken en de regressieresultaten van de verschillende modellen besproken.
6.1
BESCHRIJVENDE STATIEKEN
Ik heb de gemiddelden, de standaarddeviaties, de medianen, het minimum, het maximum en het percentage positieve waarden berekend voor alle belangrijke data uit mijn onderzoek. In tabel 1 is een overzicht te zien met alle gegevens verdeeld naar de earnings en de componenten van de earnings (EARN t), namelijk de kasstromen (CF), de totale accruals (TA), de discretionaire accruals (DA) en de non-discretionaire accruals (NDA). In tabel 1 is te zien dat de EARN t (0,026) en CF (0,138) een gemiddelde hebben boven de 0. De TA en NDA zijn negatief, namelijk beide -0,098. Opvallend hier is dat de gemiddelden exact gelijk aan elkaar zijn en dat daarnaast de standaarddeviatie van TA veel groter is dan die van NDA. Dit laatste zal grotendeels komen door de hoge standaarddeviatie van DA. De observaties van TA zijn voor 81% in negatieve waarden. NDA heeft nog meer negatieve waarden; in mijn onderzoek heeft slechts 3% van de observaties een positieve NDA. Dit in tegenstelling tot de DA waar maar liefst 82% van de observaties een positieve waarde geeft. Resultaten kunnen erop duiden dat de NDA, de accruals die managers verplicht zijn op te nemen door de boekhoudkundige regels, een negatief effect hebben op de earnings (EARN t) van een bedrijf. DA lijkt daarentegen gebruikt te worden om de earnings te verbeteren, afgaand op het hoge percentage positieve observaties. Dit resultaat kan erop duiden dat er een positieve correlatie is tussen de DA en EARN t. Toch is blijkbaar het hoge aantal positieve DA-observaties niet voldoende om het gemiddelde van DA boven de 0 te krijgen (DA is namelijk een fractie negatief).
31
TABEL 1 Beschrijvende statistiek over winsten, kasstromen, totale accruals, discretionaire accruals en nondiscretionaire accruals gemiddelden
standaard deviatie
median
minimum
maximum
% positief
EARN t
0,026
0,159
0,048
2,438-
0,287
69
CF
0,138
0,281
0,100
0,493-
2,829
90
TA
0,098-
0,290
0,054-
2,806-
0,583
19
DA
0,000-
0,284
0,038
2,649-
0,681
82
NDA
0,098-
0,058
0,098-
0,735-
0,249
3
Definities variabelen: EARN t = netto inkomen (compustat item # 32) CF t = netto operationele kasstroom (datastream item WC04860) TA t = total accruals = EARN t - CF t DA t = discretionaire accrual = residu waarde van de Jones (1991) model berekening in cross-section voor elk bedrijf en jaar combinatie NDA t = non-discretionaire accrual = voorspelde waarde van de Jones (1991) model berekening in crosssection voor elk bedrijf en jaar combinatie Alle variablen zijn gedeeld door de totale activa per het begin van het jaar (compustat item #6).
Sloan beschrijft in zijn onderzoek dat consistent met eerder onderzoek van Dechow (1994) er bewijs is van een sterke negatieve relatie tussen accruals en kasstromen. De beschikbare data voor mijn onderzoek heb ik aan dezelfde proef onderworpen als Sloan. Ik heb evenals Sloan de grootte (Sloan: magnitude) van de accrualcomponent ingedeeld in ‘deciles’ (10 even grote portefeuilles met accruals naar grootte ingedeeld). Grafiek 2 laat de indeling naar de tien accrualportefeuilles en de bijbehorende gemiddelde waarden van EARN t, CF en TA zien. In de grafiek is te zien dat de gemiddelde waarde van de kasstromen (CF) daalt van 0,57 voor de laagste accrualportefeuille naar -0,06 voor de hoogste accrualportefeuille. Earnings (EARN t) heeft een tegenovergesteld patroon. EARN t heeft een positieve relatie met de totale accruals (TA). TA loopt namelijk van -0,13 voor de laatste accrualportefeuille naar 0,07 in de hoogste accrualportefeuille en EARN t van -0,65 naar 0,15. Deze resultaten komen overeen met die van Sloan en Dechow (1994). In de grafiek is goed te zien dat TA het tegenovergestelde patroon van CF heeft. Uit de berekende correlatiecoëfficiënt van -0,91 blijkt dat TA en CF inderdaad een tegengestelde richting hebben. Het op grootte indelen van accruals kan volgens Sloan een simpele en effectieve manier zijn om de relatieve grootte van de accrualcomponent van earnings te bepalen. Deze relatieve grootte kan worden gebruikt als data in het handelsstrategiemodel van Sloan. Voor dit onderzoek gaat het testen van de handelsstrategie echter te ver. De gevonden resultaten, dat CF en TA qua gemiddelde tegengesteld zijn, zijn een bevestiging van de eerder gevonden resultaten.
32
Grafiek 2 gemiddelde waarden van earnings en earningscomponenten voor tien portefeuilles van ondernemingen toegewezen naar de grootte van de accruals voor de gehele steekproef
0,80 0,60 0,40
grootte
0,20 0,200,400,600,80-
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
TA
0,65-
0,13-
0,10-
0,08-
0,06-
0,05-
0,03-
0,01-
0,02
0,15
CF
0,57
0,13
0,13
0,13
0,11
0,10
0,10
0,08
0,06
0,06-
EARN t
0,13-
0,02-
0,02
0,05 0,05 0,04 0,06 accrual ranking portefeuilles
0,06
0,07
0,07
Het is interessant om over de periode 2002 - 2006 naar de gemiddelden van de earningscomponenten en de trend van de gemiddelden te kijken, omdat het dan eventueel mogelijk is een samenhang te ontdekken. In grafiek 3.1 staan de gemiddelden van elke earningscomponent in de periode 2002 - 2006. Zie bijlage 2, tabel 2 met alle gegevens omtrent de gemiddelden, standaarddeviatie, mediaan, minimum, maximum en % positieve waarden per jaar verdeeld naar earnings(componenten). In bijlage 3 is tabel 3 opgenomen met dezelfde gegevens per earnings(component) verdeeld naar jaren. De waarden uit tabel 3 komen overeen met de gemiddelden in grafiek 3.1. Interessant is te zien dat de CF-component vrij stabiel is, de EARN t stijgt, de DA ook stijgt en de NDA daalt. Bij een stijgende EARN t is dus te zien dat DA ook stijgt en NDA daalt. Na de invoering van IFRS in 2005 zien we DA en EARN t stijgen en NDA afnemen. Dit kan erop duiden dat een stijging van EARN t wordt veroorzaakt door een stijging van DA. De stijging van DA is minder groot dan de daling van NDA. De som van DA en NDA, TA, daalt namelijk.
33
Grafiek 3.1 gemiddelden van alle earningscomponenten naar jaren 0,200 0,150
gemiddelde
0,100 EARN T
0,050
CF TA
2002
2003
2004
2005
2006
0,050-
DA NDA
0,1000,1500,200jaren
Volatiliteit kan beoordeeld worden door de wijzigingen in de standaarddeviatie over een periode te meten. Bij een verhoging van de standaarddeviatie zal de volatiliteit stijgen. In grafiek 3.2 zijn de standaarddeviaties per earningscomponent te zien. CF, TA en DA volgen elkaar; de standaarddeviaties bij deze earningscomponenten zijn zeer hoog vergeleken bij EARN t en NDA. CF, TA en DA stijgen in 2002, in de periode 2003 tot en met 2005 nemen ze af en in 2006 stijgen de standaarddeviaties weer. De resultaten van CF, TA en DA laten zien dat de volatiliteit in 2005 daalt. Dit komt overeen met mijn verwachting dat earnings gemanaged worden. In 2006 stijgt de volatiliteit van CF, TA en DA. Dit is tegen mijn verwachting in. Bij EARN t is hetzelfde patroon als bij CF, TA en DA te zien. EARN t heeft echter een lagere standaarddeviatie dan CF, TA en DA. De ontwikkeling van de standaarddeviatie voor EARN t is voor de periode 2002 - 2004 erg grillig. Dit wijst op een hoge volatiliteit. In 2005 en 2006 is deze hoge volatiliteit niet meer te zien. Dit is volgens mijn verwachting dat na de invoering van IFRS in 2005 de volatiliteit van EARN t zou dalen. Tot slot laat de standaarddeviatie van NDA een kleine daling zien in de periode 2002 - 2004 en een grotere stijging zien in 2005 en 2006. NDA laat dus in de jaren na invoering van IFRS een hogere volatiliteit zien. Blijkbaar is het manipuleren van deze economische accruals niet goed mogelijk. Door de meting van de standaarddeviaties per earningscomponent heb ik beoordeeld of de volatiliteit van deze componenten na de invoering van IFRS zijn gedaald. Voor alle earningscomponenten, behalve NDA, is een daling van de volatiliteit in 2005 te zien. Deze resultaten duiden erop dat earnings management in 2005 is toegenomen. Voor alle earningscomponenten is een hogere volatiliteit in 2006 waarneembaar. Dit resultaat komt niet
34
overeen met mijn verwachting dat na de invoering van IFRS de volatiliteit verlaagd. In de volgende paragrafen zal ik deze bevinding kracht proberen bij te zetten. Grafiek 3.2 standaard deviaties van alle earningscomponenten naar jaren 0,400 0,350
standaard deviatie
0,300 EARN T
0,250
CF
0,200
TA DA
0,150
NDA
0,100 0,050 2002
2003
2004
2005
2006
jaren
In bijlage 4 heb ik per industrie de gemiddelde waarden, verdeeld naar earningscomponent opgenomen. Door vergelijking van het verloop van de gemiddelde waarden hoop ik verbanden te vinden tussen de industrieën. Het verloop van de discretionaire, nondiscretionaire en totale accruals blijkt na 2005 voor de industrieën industrials (industrie code 6000) en information technology (industrie code 8000) ongeveer gelijk. Over het algemeen valt te zien dat DA vanaf 2003 een oplopende trend heeft, NDA iets afneemt in de periode 2002 - 2006, en TA verschillende patronen laat zien.
6.2
REGRESSIERESULTATEN MODEL 1A
Om te bepalen of earnings management na de invoering van IFRS is toegenomen heb ik de hardnekkigheid onderzocht. Deze hardnekkigheid is volgens Sloan te bepalen door simpelweg te kijken naar de gewichten (de bèta’s) die zijn gekomen uit de regressieanalyse en deze voor de verschillende earningscomponenten met elkaar te vergelijken. In mijn eerste hypothese verwacht ik dat het gewicht van DA hoger is ten opzichte van het gewicht van NDA na de invoering van IFRS in 2005. Een hogere DA ten opzichte van NDA zal op een hogere hardnekkigheid duiden. Een hogere hardnekkigheid in 2005 of 2006 betekent dat earnings management is toegenomen. In grafiek 4 heb ik de regressieresultaten van model 1A over de periode 2002 - 2006 inzichtelijk gemaakt. De uitkomsten van hypothese 1A zijn opvallend te noemen. Er is
35
duidelijk te zien dat de gewichten (de bèta’s die zijn verkregen uit de tijdreeks regressieanalyse, two-tailed) van CF en DA een gelijke tred houden. Dit betekent dat zowel CF als DA ongeveer dezelfde invloed heeft op de earnings van het volgende jaar. Dit is opvallend omdat verscheidende onderzoeken (o.a. Sloan en Xie, 2001) laten zien dat de CF een sterker gewicht heeft dan de accruals. De hardnekkigheid van NDA is in de jaren voor de invoering van IFRS steeds hoger dan de CF en de DA. Echter in het jaar van invoering van IFRS (2005) daalt de hardnekkigheid van NDA onder die van CF en DA. In 2006 herstelt NDA zich ten opzichte van de andere twee variabelen. Uit de resultaten blijkt dat de NDA in bijna alle jaren het grootste gewicht heeft van de earningscomponenten. Dit betekent dus dat de NDA in alle jaren het meest hardnekkig is voor de bepaling van de earnings van het komende jaar (EARN t +1), behalve in 2005, waar juist DA het meest hardnekkig is en NDA het minst hardnekkig. Dit komt overeen met mijn verwachtingen dat de hardnekkigheid van DA na de invoering van IFRS hoger is. Grafiek 4 Visuele weergave resultaten model 1A EARN (t+1) = α + β1 CF (t) + β2 DA (t) + β3 NDA (t) + ε 2,50 2,00
gewicht
1,50 1,00 0,50 0,50-
2002
2003
2004
2005
2006
Intercept
0,00
0,02-
0,00-
0,01-
0,05
DA
1,23
2,07
1,12
0,85
0,46
NDA
1,46
2,24
1,24
0,74
0,66
CF
1,24
2,06
1,12
0,83
0,47
616,48
295,91
464,61
130,12
122,53
F-test
jaren
Alle resultaten zijn significant op een 5% significantieniveau met uitzondering van de intercepts (constante) van 2002, 2003, 2004 en 2005. In het jaar van de invoering van IFRS is dus te zien dat de hardnekkigheid van DA een toename ten opzichte van NDA laat zien (DA 0,85 versus NDA 0,74). Dit is het enige jaar waar de hardnekkigheid van DA hoger is dan die van NDA. Dit duidt erop dat er in 2005 discretionaire accruals gemanaged zijn door ze te egaliseren. Dit resultaat is gelijk aan mijn
36
bevinding in de vorige paragraaf waar door meting van een lagere volatiliteit voor DA al een teken van earnings management was gevonden. Mijn bevindingen over 2005, dat DA hardnekkiger is dan NDA en dus earnings gemanaged worden, zijn in lijn met die van Heemskerk en Van der Tas (2006). Volgens hen heeft earnings management in het algemeen een negatieve invloed op transparantie en vergelijkbaarheid van financiële verslaggeving. Zij verwachten echter dat onder andere door de striktere regelgeving IFRS zou leiden tot minder earnings management. De resultaten van hun onderzoek wijzen echter eerder op een toename van earnings management. Een verklaring hiervoor is dat er samenhang is met de volatiliteit in de resultaten die ontstaan als gevolg van toepassing van de strikte regels: de volatiliteit wordt door het management als ongewenst beschouwd en deze worden afgezwakt (geëgaliseerd) met behulp van de invulling van de subjectieve schatting. Zij halen Vergoossen (2006) aan die zegt dat de subjectiviteit bij de waardering en resultaatbepaling onder IFRS groter is dan bijvoorbeeld onder Dutch GAAP. Dit komt dus overeen met de mijn resultaten over 2005. Het resultaat voor 2006 is opmerkelijk omdat ik juist verwacht dat ook hier de hardnekkigheid van DA hoger zou zijn dan de hardnekkigheid van NDA. Dit is duidelijk niet het geval. Blijkbaar is in dit jaar geen egalisatie van de earnings geweest en daardoor de hardnekkigheid van de discretionaire accrual afgenomen. Naast earnings management is er mogelijk een andere verklaring voor de hogere hardnekkigheid van DA in 2005. De verklaring kan de conversie van Dutch GAAP naar IFRS zijn. De nieuwe boekhoudkundige methode heeft tot gevolg gehad dat er veel aanpassingen in de financiële administratie moesten komen. Het jaar 2005 zou dan ook als jaar bestempeld kunnen worden om aan de nieuwe regels (reële waarde) te wennen. Bedrijven konden bijvoorbeeld moeite hebben met het maken van een goede inschatting van de reële waarde. Hierdoor is de hardnekkigheid van DA boven die van NDA uitgestegen. In het jaar 2006 wanneer IFRS volledig is ingeburgerd zien we de hardnekkigheid van DA weer onder die van NDA. Dit zal betekenen dat er dus geen earnings management toegepast is na de invoering van IFRS. Een andere manier om de resultaten te beoordelen is te kijken naar de ontwikkeling van de hardnekkigheid over de jaren heen per earningscomponent. Het is duidelijk dat alle earningscomponenten in 2003 een stijging van de hardnekkigheid laten zien. Vanaf 2004 is echter te zien dat de hardnekkigheid van de earningscomponenten afneemt. De daling van hardnekkigheid van de earningscomponenten kan in de gedachte dat er juist geen of minder earnings management werd toegepast, logisch zijn, omdat fair value accounting volgens de
37
theorie een lagere hardnekkigheid van earningscomponenten met zich meebrengt. Deze resultaten laten zien dat er geen earnings management is toegepast. Een verklaring voor de daling reeds vanaf 2004 kan, bij de aanname dat geen earnings management is toegepast, zijn dat bedrijven vanaf 2004 reeds anticipeerden op de komst van fair value accounting onder IFRS. In juli 2003 werd bekend dat IFRS voor aan de Nederlandse beurs genoteerde bedrijven per 2005 verplicht zou worden gesteld. Naar aanleiding van bovenstaande bevindingen accepteer ik hypothese 1A. Omdat in 2005 de hardnekkigheid van DA hoger is dan de hardnekkigheid van NDA hebben de resultaten uitgewezen dat earnings management is toegenomen. De toegenomen hardnekkigheid van discretionaire accruals en daarmee de toename van earnings management in 2005 ligt in lijn met een eerder onderzoek (Heemskerk en Van der Tas 2006). Een beperking van mijn onderzoek is dat ik geen test heb gedaan of het verschil in hardnekkigheid tussen DA en NDA significant is. Hierdoor is moeilijk te zeggen of de verschillen in hardnekkigheid ook daadwerkelijk significant zijn.
6.3
REGRESSIERESULTATEN MODEL 1B
In model 1B heb ik geprobeerd te bewijzen dat in een industrie met een relatief lange productiecyclus de hardnekkigheid van DA minder afneemt dan bij een industrie met een relatief korte productiecyclus. Eerst zal ik de algemene resultaten bespreken. In bijlage 4 heb ik per industrie de grafieken met de gewichten verdeeld naar earningscomponent weergegeven. Er is bij elke industrie een daling te zien van de hardnekkigheid van alle earningscomponenten in 2006 in vergelijking tot de beginperiode in 2002. Per industrie zijn er verschillen tussen DA, CF en NDA. De industrie consumer staples laat in 2006 een sterke daling zien van (vooral) NDA, waar consumer discretionary juist een sterke stijging laat zien. In het jaar 2005 is dit omgekeerd, consumer staples laat een sterke stijging zien en consumer discretionary een sterke daling. Overige resultaten laten een wisselend verloop zien. Vooral in het laatste jaar (2006) laten de gewichten grote, nietconsistente wijzigingen zien. Zo is bij de industrieën met een relatief korte productiecyclus een wisselende NDA te zien (materials is constant, consumer discretionary stijgt, consumer staples neemt af en information technology stijgt). Uit de regressieanalyse van de industrie met een lange productiecyclus (zie grafiek 5) blijkt in 2005 een verhoging van de hardnekkigheid van DA ten opzichte van de gewichten van CF en NDA. Hieruit blijkt dat net
38
als bij model 1A de DA in 2005 hardnekkiger is geworden. Evenals blijkt uit model 1A is in 2006 de hardnekkigheid van DA echter weer afgenomen ten opzichte van CF en NDA. Mijn verwachting is dat de hardnekkigheid van DA bij de industrie met een lange productiecyclus minder afneemt dan bij de industrie met een korte productiecyclus. Als er gekeken wordt naar de trend van de hardnekkigheid van DA over de gehele periode van de industrie industrials, is duidelijk te zien dat er vanaf 2004 een sterke daling van DA is. De hardnekkigheid van DA neemt af van 2,3 in 2003 naar 0,39 in 2006. Als we deze resultaten vergelijken met die van de andere industrieën materials (van 1,14 naar 0,86), consumer discretionary (van 1,07 naar 0,97), consumer staples (van 0,97 naar 0,64) en IT (van 1,06 naar 0,93) dan is te zien dat de hardnekkigheid van DA van de industrie met een lange productiecyclus (industrial) vanaf 2004 veel meer afneemt dan die van de industrieën met korte productiecyclussen. Over de periode 2003 - 2006 is de hardnekkigheid van DA bij de industrie met een lange productiecyclus dus meer afgenomen dan bij de andere industrieën. Mijn verwachting was echter dat in 2005 en 2006 een mindere afname van de hardnekkigheid van DA bij de industrie met een lange productiecyclus te zien zou zijn. Als we echter kijken naar de procentuele wijzigingen van 2004 op 2005 en van 2005 op 2006 van de hardnekkigheid van DA, dan zien we dat van 2004 op 2005 twee industrieën met een korte productiecyclus de hardnekkigheid van DA meer en twee industrieën minder zien afnemen dan die met de lange productiecyclus (zie bijlage 4, grafiek 5,5). Voor 2005 op 2006 geldt dat de industrie met de lange productiecyclus een grootste afname van hardnekkigheid van DA heeft. Dit laatste is niet volgens mijn verwachting dat bij bedrijven met lange productiecyclus earnings na de invoering van IFRS meer worden gemanaged. Ik verwerp hypothese 1B omdat in 2005 bij twee van de vier industrieën met korte productiecyclus de hardnekkigheid van DA minder is afgenomen dan bij de industrie met een lange productiecyclus. Voor 2006 geldt zelfs dat de industrie met lange productiecyclus het meest is afgenomen. De earnings van de industrie met een lange productiecyclus zijn dus niet gemanaged. Een beperking van mijn onderzoek is dat ik geen test heb gedaan of het verschil in hardnekkigheid van DA tussen de verschillende industrieën (lange en korte productiecyclus) significant is. Hierdoor is moeilijk te zeggen of de verschillen in hardnekkigheid ook daadwerkelijk significant zijn. Daarnaast is de aanname dat bedrijf met productiecyclussen van langer dan 6 maanden een relatief lange productiecyclus hebben arbitrair.
39
Grafiek 5 Visuele weergave resultaten industrie 6000 industrials (N=26) model 1B: EARN (t+1) = α + β1 CF (t) + β2 DA (t) + β3 NDA (t) + ε
2,30
gewicht
1,80 1,30 0,80 0,30 0,20-
2002
2003
2004
2005
2006
Intercept
0,01-
0,02-
0,01
0,05-
0,08
DA
1,34
2,30
0,98
0,88
0,39
NDA
1,54
2,44
1,11
0,54
0,72
CF
1,36
2,29
0,98
0,84
0,43
122,10
252,59
179,02
31,84
233,15
F-test
jaar
Alle resultaten zijn significant op een 5% significantieniveau met uitzondering van de intercepts van 2002, 2003 en 2004.
6.4
REGRESSIERESULTATEN MODEL 2
Model 2 test ik of na de invoering van IFRS de hardnekkigheid van de totale accruals is toegenomen en hierdoor earnings management is toegenomen. In grafiek 6 is te zien dat er over het algemeen na 2003 een afname van de gewichten van de earningscomponenten, kasstromen en totale accruals is. Wat ook hier opvalt, is dat CF en TA een gelijke tred houden. De hardnekkigheid van TA ligt boven de hardnekkigheid van CF, wat wil zeggen dat TA een fractie hardnekkiger is dan CF. Dit betekent dus dat de earnings voor t + 1 voor een fractie meer toe te schrijven zijn aan huidige TA dan aan huidige CF. Dit resultaat komt overeen met de resultaten van Pincus e.a. (2007). Pincus e.a. vonden met behulp van dezelfde test voor Nederlandse bedrijven (ook exclusief financials) in de periode 1994-2002 dat de hardnekkigheid van de TA-component hoger was dan die van CF. Het intercept (onbekende onafhankelijke variabele) neemt in 2006 flink toe naar een gewicht van 0,03 (hiervoor niet boven de 0). Deze onbekende afhankelijke is echter erg klein en heeft derhalve een zeer kleine invloed op uitkomsten van TA en CF, daarnaast is het intercept van 2005 niet significant (op 5% significantieniveau).
40
De hardnekkigheid van TA is van jaar tot jaar in de periode vanaf 2004 sterk gedaald. De verlaging ligt voor 2005 en 2006 niet in de lijn met mijn verwachting dat na de invoering van IFRS in 2005 de hardnekkigheid van de totale accruals is toegenomen. Dit resultaat laat dus zien dat de TA niet zijn gemanaged na de invoering van IFRS. Dat er al een afname van de hardnekkigheid in 2004 te onderkennen is, kan een gevolg van de totale verbetering van de kwaliteit van boekhoudkundige methodes zoals Barth e.a. (2007) beschrijven. Daarnaast kan de afname een gevolg zijn van het feit dat bedrijven vanaf 2004 gingen anticiperen op de komst van IFRS. De goedkeuring door de Europese Commissie is geweest in juli 2003. Vanaf dit moment zouden bedrijven dus mogelijk al op basis van fair value accounting hebben gewaardeerd. Fair value accounting brengt met zich mee dat totale accruals meer volatiel worden en daarmee de hardnekkigheid van totale accruals afneemt. Ik verwerp hypothese 2 dat na de invoering van IFRS de hardnekkigheid van TA is toegenomen en hierdoor earnings management is toegenomen. De resultaten liggen niet in lijn met mijn verwachtingen maar wel met de bevindingen uit de theorie dat de volatiliteit (hardnekkigheid) van TA is toegenomen (afgenomen) na de invoering van IFRS. Ik had verwacht dat door een toename van earnings management de hardnekkigheid van TA zou toenemen. Net als bij model 1A en 1B is een beperking van mijn onderzoek dat ik geen test heb gedaan of het verschil van de hardnekkigheid van TA per jaar significant is. Hierdoor is moeilijk te zeggen of de verschillen in hardnekkigheid ook daadwerkelijk significant zijn.
41
Grafiek 6 Visuele weergave resultaten model 2 EARN (t+1) = α + β1 CF (t) + β2 TA (t) + ε 2,50
2,00
gewicht
1,50
1,00
0,50
-
0,50-
2002
2003
2004
2005
2006
Intercept
0,00
0,04-
0,01-
0,00-
0,03
CF
0,35
2,05
1,11
0,85
0,44
TA
0,37
2,07
1,11
0,86
0,47
F-test
7,55
446,90
679,71
184,72
156,00
jaren
Alle resultaten zijn significant op een 5% significantieniveau met uitzondering van de intercepts van 2002 en 2005.
6.5
REGRESSIERESULTATEN MODEL 3
In de laatste test probeer heb ik de hardnekkigheid van de earnings van dit jaar (EARN t) in vergelijking tot earnings van volgend jaar (EARN t + 1) te meten. In hypothese 3 zal naast een verwachte toename van de hardnekkigheid van DA (hypothese 1A) en TA (hypothese 2), ook die van EARN t toenemen. Toename van de hardnekkigheid van EARN t betekent dat earnings management is toegenomen. In grafiek 7 is duidelijk te zien dat de hardnekkigheid van EARN t een grillig verloop heeft. In het eerste jaar neemt de hardnekkigheid toe van 0,63 naar bijna 1 (0,95). Dit betekent dat in 2003 bijna 95% van de earnings wordt verklaard door de earnings van 2002 (het intercept heeft ook een kleine invloed). Dit is zeer hoog. Sloan heeft dezelfde test uitgevoerd. Hij kwam op een gemiddeld gewicht van ongeveer 0,8 per jaar. In 2004 daalt de hardnekkigheid naar een negatieve waarde van -0,02. Uit de regressieanalyse blijkt echter dat de waarden niet significant zijn (T-test variabele = -0,46). In 2005 en 2006 zijn de waarden met respectievelijk 0,48 en 0,4 weer significant. Deze waarden zijn dus flink lager dan de waarden in 2002 en 2003, toen het nog goed mogelijk was om de earnings van volgend jaar te verklaren met de
42
earnings van het vorige jaar. Na de invoering van IFRS in 2005 is de hardnekkigheid toegenomen in vergelijking met 2004. Wegens het niet significant zijn van de waarden in 2004 kan hier echter niet geconcludeerd worden dat deze verandering is toe te schrijven aan de invoering van IFRS. Als 2004 buiten beschouwing wordt gelaten, neemt de hardnekkigheid in 2005 fors af in vergelijking met 2003 fors (van 0,95 naar 0,48). In 2006 neemt de hardnekkigheid zelfs af naar 0,4. Met de beschikbare significante gegevens concludeer ik dat na de invoering van IFRS de hardnekkigheid van EARN t is afgenomen. Ik verwerp hypothese 3. Wegens het ontbreken van significante resultaten is het onzeker of resultaten van 2004 onjuistheden bevatten. Het is daarom niet te zeggen of de resultaten uit het tweede model, dat er reeds een afname van de hardnekkigheid in 2004 is, ook bij de earnings waarneembaar zijn. Echter met de beschikbare significante data uit de andere jaren is te zeggen dat na de invoering van IFRS de hardnekkigheid van EARN t niet is toegenomen en daarmee earnings management niet is toegenomen. Net als bij voorgaande modellen is een beperking van mijn onderzoek dat ik geen test heb gedaan of het verschil van de hardnekkigheid van EARN t per jaar significant is. Hierdoor is moeilijk te zeggen of de verschillen in hardnekkigheid ook daadwerkelijk significant zijn.
Grafiek 7 Visuele weergave resultaten model 3 EARN (t+1) = α + β EARN (t) + ε 1,00
0,80
gewicht
0,60
0,40
0,20
-
0,20-
2002
2003
2004
2005
Intercept
0,01-
0,02-
0,04
0,04
0,03
EARN t
0,63
0,95
0,02-
0,48
0,40
48,63
13,24
0,21
53,25
5,57
F-test
2006
jaren
Alle resultaten zijn significant op een 5% significantieniveau met uitzondering van de EARN t van 2004, de intercepts van 2002 en 2003 en de F-test van 2004.
43
7
CONCLUSIE
In deze scriptie staat de vraag centraal of na de invoering van IFRS het earnings management bij Nederlandse beursgenoteerde bedrijven is toegenomen. Daartoe is de mate van earnings management over de periode van 2002 tot en met 2006 voor in totaal 75 bedrijven geanalyseerd. Ik zou een toename van earnings management verwachten wegens het egaliseren van meer volatiele earnings door het management na de invoering van IFRS. Door de hardnekkigheid van de earningscomponenten (discretionaire accruals, totale accruals en earnings) te meten heb ik willen aantonen dat earnings management is toegenomen. Voor het aantonen van een toename van earnings management zouden de discretionaire accruals, dit zijn de accruals waar het management invloed op heeft, na de invoering van IFRS een hogere hardnekkigheid moeten hebben dan de non-discretionaire accruals. Een andere methodiek om de toename van earnings management aan te tonen is door het meten van een toename van de hardnekkigheid van de discretionaire accruals, totale accruals en earnings na de invoering van IFRS. Uit de beschrijvende statistiek blijkt dat de volatiliteit van de discretionaire accruals, totale accruals en earnings afnemen in 2005. Dit ligt in lijn met mijn verwachting dat na de invoering van IFRS discretionaire accruals, totale accruals en earnings gemanaged worden en hierdoor een lagere volatiliteit laten zien. Deze bevinding duidt op de aanwezigheid van earnings management in 2005. In 2006 is van deze componenten een toename van de volatiliteit waarneembaar. Ook de non-discretionaire accruals nemen toe in 2005 en 2006. Deze resultaten komen niet overeen met mijn verwachting. Uit de uitgevoerde regressieanalyses is gebleken dat er in 2005 een toename van de hardnekkigheid van discretionaire accruals ten opzichte van de hardnekkigheid van nondiscretionaire accruals is. Dit is conform mijn verwachting dat na de invoering van IFRS de hardnekkigheid van de discretionaire accruals is toegenomen. Het resultaat van 2005 ligt in lijn met de hogere volatiliteit uit de beschrijvende statistiek en een eerder onderzoek (Heemskerk en Van der Tas, 2006). Volgens hen is namelijk door de invoering van IFRS de volatiliteit van de earnings verhoogd en de prikkel om earnings management toe te passen gestegen. Ook zij concluderen dat earnings worden geëgaliseerd met behulp van subjectieve schattingen (de opname discretionaire accruals). Ik concludeer dat er in 2005 een egalisatie is geweest van de discretionaire accruals en dus een toename van earnings management. Voor 2006 is er een afname van de hardnekkigheid van de discretionaire accruals waarneembaar. De afgenomen hardnekkigheid in 2006 is niet in lijn met mijn verwachting. In 2006 is earnings management dus niet toegenomen.
44
Naast earnings management is er mogelijk een andere verklaring voor de hogere hardnekkigheid van DA in 2005. De verklaring kan de conversie van Dutch GAAP naar IFRS zijn. Het jaar 2005 zou als jaar bestempeld kunnen worden om aan de nieuwe regels te wennen. Naast het vergelijken van de hardnekkigheid van de discretionaire en de non-discretionaire accruals heb ik ook de hardnekkigheid van de discretionaire accruals en de non-discretionaire accruals afzonderlijk beoordeeld. De resultaten geven een afname van hardnekkigheid weer vanaf 2004. Mijn verwachting was dat door een toename van earnings management vanaf 2005 de hardnekkigheid van de accruals zou toenemen. Een reden voor een vervroegde afname van de hardnekkigheid kan zijn dat in 2003 bekend werd dat het verplicht zou worden om een IFRS-boekhouding te voeren. Het anticiperen van bedrijven op de komst van de waardering op reële waarde kan verklaren waarom de hardnekkigheid reeds in 2004 lager werd. Ik concludeer dan ook op basis van deze resultaten dat earnings management niet is toegenomen na de invoering van IFRS. Ook heb ik een test met discretionaire accruals gedaan waar ik een onderscheid heb gemaakt tussen industrieën met een lange en industrieën met een korte productiecyclus. De verwachte mindere afname van de hardnekkigheid van discretionaire accruals bij de industrie met een relatief lange productiecyclus in vergelijking tot de industrie met een relatief korte productiecyclus is niet waarneembaar. De earnings van de industrie met lange productiecyclus zijn niet gemanaged. In de tweede en derde hypothese heb ik een totale accruals en earnings gebruikt om earnings management te meten. Het testen van de hardnekkigheid van de totale accruals en earnings heeft andere bevindingen opgeleverd dan de bevindingen bij hypothese 1A, namelijk de hardnekkigheid van de totale accruals en earnings is gedaald. Voor de totale accruals (hypothese 2) is er vanaf 2004 een duidelijke daling van de hardnekkigheid waarneembaar. Dit resultaat komt niet overeen met mijn verwachting dat na de invoering van IFRS de hardnekkigheid van de totale accruals toeneemt. Voor de earnings (hypothese 3) komt het resultaat over 2005 en 2006 ook niet overeen met mijn verwachting. De tweede en derde hypothese verwerp ik dan ook. Er is na de invoering van IFRS een verlaging van de hardnekkigheid in totale accruals en earnings waarneembaar. Mijn conclusie is daarom dat het earnings management niet is toegenomen. De resultaten uit mijn eerste methode voor het testen van earnings management met behulp van de discretionaire accruals suggereert dat na de invoering van IFRS in Nederland de mate
45
van earnings management is toegenomen. In 2005 is een toename te zien in het meetinstrument voor earnings management, de hardnekkigheid van de discretionaire accruals. Dit resultaat houdt echter niet aan en is in 2006 weer op hetzelfde niveau als voor de invoering van IFRS. Dit suggereert juist dat er geen toename van earnings management is. Ook de resultaten uit mijn tweede en derde test suggereren dat earnings management niet is toegenomen. Dit is gelijk aan één van de belangrijkste doelen van IFRS, namelijk meer transparantie van de financiële cijfers van bedrijven. Mijn onderzoek kent een aantal beperkingen, die een mogelijkheid voor vervolgonderzoek bieden. Het meten van earnings management met behulp van discretionaire accruals is slechts een zeer indirecte benadering. Het is onmogelijk om na te gaan of in alle gevallen discretionaire accruals ook inderdaad voor het managen van earnings worden gebruikt. Tot slot is een belangrijke beperking de beschikbaarheid van de data van mijn onderzoek. Omdat over 2007 geen data beschikbaar waren, is de onderzoeksperiode na de invoering van IFRS misschien te kort geweest om de resultaten kracht bij te zetten en eventuele duidelijke verbanden bloot te leggen. Ondanks de bovengenoemde beperkingen kan uit het onderzoek de conclusie worden getrokken dat na de invoering van IFRS in Nederland earnings management in 2005 is toegenomen. Ik heb earnings management aangetoond door de egalisatie van discretionaire accruals te meten. Deze conclusie is interessant omdat blijkt dat één van de belangrijkste beoogde doelen bij de invoering van IFRS – meer transparantie van de financiële cijfers van bedrijven – niet wordt bereikt.
46
REFERENTIES Ball, R., Kothari, S.P.en Robin, A., (2000), The effect of international institutional factors on properties of accounting earnings, Journal of Accounting & Economics 29, pp. 1 – 51 Barth, M.E., Landsman, W.R. en Lang, M.H., (2007), International accounting standards and accounting quality, Journal of Accounting research, Vol. 46, No. 3, pp. 467 – 498 Burgstahler D., Hail L., en Leuz C., (2006), The importance of reporting incentives: earnings management in European private and public firms, The accounting review, forthcoming. Cohen, D.A., Dey, A. en Lys, T.Z., (2008), Real and accrual-based earnings management in the pre- and post-sarbanes-oxley periods, The accounting review, Vol. 83, No. 3, pp. 757 – 787 DeAngelo, L.E., (1986), Accounting numbers as market valuation substitutes: a study of management buyouts of public stockholders, The accounting Review, Vol. LXI, No.3, pp. 400 – 420 Dechow, P.M., en Dichev, I., (2002), The quality of accruals and earnings: the role of accrual estimation errors, The accounting Review, Vol.77, pp. 35 – 59 Dechow, P.M., (1994), Accounting earnings and cash flows as measures of firm performance, the role of accounting accruals, Journal of Accounting and Economics, No. 18, pp. 3 – 42 Dechow, P.M., Sloan, R.G. en Sweeney, A.P., (1995), Detecting earnings management, The accounting review, Vol. 70, No. 2, pp. 193 – 225 Deloitte & Touche, (2002), IAS special Ernst & Young, (2005), Vergelijking IFRS met Nederlandse wet- en regelgeving, Ernst &Young accountants, directoraat vaktechniek Europese Gemeenschappen, (2002), Verordening (EG) Nr. 1606/2002 van het Europese Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen, Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, L 243/1
47
FASB, (1978), Objectives of Financial Reporting by Business Enterprises, Statement of Financial Accounting Concepts 1, paragraph 44 FASB, (1985), Elements of Financial Statements, Statement of Financial Accounting Concepts 6, paragraph 139 FASB, (1987), Statement of Cash Flows, Statement of Financial Accounting Standard, No. 95 Freeman, R.N., Ohlson, J.A., Penman, S.H., (1982), Book rate-of-return and prediction of earnings changes: an empirical investigation, Journal of Accounting Research, Vol. 20, No. 2, pp. 639 – 653 Gessel van, T., (2006), Gevolgen IFRS voldoende toegelicht? Nivra-Nyenrode Healy, P.M., (1985), The effect of bonus schemes on accounting decisions, Journal of Accounting and Economics 7, pp. 85 – 107 Healy, P.M., en Wahlen J.M., (1998), A review of the earnings management literature and its implications for standard setting, Harvard Business School and Indiana University Bloomington - Department of Accounting Heemskerk, M., en Van der Tas, L., (2006), Veranderingen in resultaatsturing als gevolg van de invoering van IFRS, MAB themanummer, november 2006 Hoogendoorn, M.N., (2006), Eerste ervaringen IFRS, MAB themanummer, november 2006 Jones, J.J., (1991), Earnings management during import relief investigations, Journal of Accounting Research, Vol. 29, No. 2, pp. 193 – 228 Jones, K.L., Krishnan, G.V. en Melendrez, K.D., (2007), Do models of discretionary accruals detect actual cases of fraudulent and restated earnings? An empirical evaluation, Contemporary Accounting Research, forthcoming KPMG Accountants, (2003), KPMG Jaarboek, externe verslaggeving
48
Manaktala, S., Phillips, J., D., Teitel, K., (2004), The earnings quality consequences of announcement to voluntarily adopt the fair value method of accounting for stock-based compensation, College of the Holy Cross, Department of economics, faculty research series, working paper, No. 04-13 Mohamram, P.S., (2003), How to manage earnings management?, Accounting World, October Pincus, M., Rajgopal, S., Venkatachalam, M., (2007), The accrual anomaly: international evidence, The accounting review, Vol. 82, No.1, pp. 169 – 203 Rappeport, A., (2008), One standard, many laws, CFO magazine, Vol. April 2008 Scott, W. R., (2000), Financial accounting theory, Prentice Hall Canada Inc. Sloan, R.G., (1996), Do stock prices fully reflect information in accruals and cash flows about future earnings? The accounting review, Vol. 71, No. 3, pp. 289 – 315 Vergoossen, R., (2006), Kritiek op IFRS zwaar overdrijven, Het Financiële Dagblad, april 2006 Xie, H., (2001), The mispricing of abnormal accruals, The accounting review, Vol. 76, No. 3, pp. 357 – 373
49
BIJLAGEN Bijlage 1: overzicht bedrijven AALBERTS INDUSTRIES NV ACCELL GROUP NV AFC AJAX NV AKZO NOBEL NV AMSTERDAM COMMODITIES NV AND INTL PUBLISHER NV ARCADIS NV BALLAST-NEDAM GROEP NV BATENBURG BEHEER NV BETER BED HOLDING NV BLUE FOX ENTERPRISES NV BOSKALIS WESTMINSTER NV BRUNEL INTERNATIONAL NV CROWN VAN GELDER NV CSM NV CTAC NV DOCDATA NV DPA FLEX GROUP NV DRAKA HOLDING NV ECONOSTO (KONINKLIJKE) NV ERIKS GROUP NV EXACT HOLDINGS NV EXENDIS NV GAMMA HOLDING NV GASUNIE(OLD)
GOUDA VUURVAST HOLDING NV GRONTMIJ NV HAGEMEYER NV HEIJMANS NV HEINEKEN HOLDING NV HEINEKEN NV HES BEHEER NV HITT NV HOLLAND COLOURS NV HUNTER DOUGLAS NV ICT AUTOMATISERING NV IMTECH NV INNOCONCEPTS NV KENDRION NV KONINKLIJKE AHOLD NV KONINKLIJKE BAM GROEP NV KONINKLIJKE BRILL NV KONINKLIJKE KPN NV KONINKLIJKE WEGENER NV MACINTOSH NV NEDAP NV NEWAYS ELECTRONICS INTERNTL NUTRECO HOLDING NV NYLOPLAST NV OCE NV
50
OPG GROEP NV ORANJEWOUD NV ORDINA NV PORCELEYNE FLES (NV KONINK) RANDSTAD HOLDINGS NV ROOD TESTHOUSE INTERNATIONAL RSDB NV SAMAS NV SCHUITEMA NV SIMAC TECHNIEK NV SLIGRO FOOD GROUP NV SMIT INTERNATIONAL NV STERN GROEP NV SUPER DE BOER NV TELEGRAAF (DE) NV TEN CATE (KONINKLIJKE) NV TIE HOLDING NV TKH GROUP NV TNT NV TULIP COMPUTERS NV UNIT 4 AGRESSO NV USG PEOPLE NV VEDIOR NV WESSANEN (KONINKLIJKE) NV WOLTERS KLUWER NV
Bijlage 2: tabel 2 beschrijvende statistiek over gemiddelden, standaarddeviatie, mediaan,
min.,
max.
en
%
positieve
waarden
per
jaar
verdeeld
earnings(componenten). TABEL 2 Verdeling naar jaren 2002 Beschrijvende statistiek over winsten, kasstromen, totale accruals, discretionaire accruals en nondiscretionaire accruals gemiddelden
standaard deviatie
median
minimum
maximum
% positief
EARN t
0,003
0,123
0,039
0,623-
0,143
71
CF
0,141
0,282
0,110
0,294-
2,219
91
TA
0,126-
0,289
0,074-
2,258-
0,181
8
DA
0,033-
0,293
0,020
2,134-
0,280
60
NDA
0,092-
0,047
0,094-
0,294-
0,074
-
2003 Beschrijvende statistiek over winsten, kasstromen, totale accruals, discretionaire accruals en nondiscretionaire accruals gemiddelden
standaard deviatie
median
minimum
maximum
% positief
EARN t
0,018-
0,297
0,038
2,438-
0,168
72
CF
0,148
0,344
0,103
0,159-
2,829
92
TA
0,138-
0,353
0,079-
2,806-
0,142
11
DA
0,048-
0,349
0,016
2,649-
0,219
NDA
0,090-
0,040
0,091-
0,233-
0,017
56 -
2004 Beschrijvende statistiek over winsten, kasstromen, totale accruals, discretionaire accruals en nondiscretionaire accruals gemiddelden
standaard deviatie
median
minimum
maximum
% positief
EARN t
0,036
0,084
0,044
0,434-
0,198
87
CF
0,125
0,304
0,088
0,493-
2,144
88
TA
0,083-
0,311
0,052-
2,076-
0,583
17
DA
0,012
0,304
0,040
1,902-
0,681
73
NDA
0,095-
0,032
0,094-
0,174-
0,013-
-
2005 Beschrijvende statistiek over winsten, kasstromen, totale accruals, discretionaire accruals en nondiscretionaire accruals gemiddelden
standaard deviatie
median
minimum
maximum
% positief
EARN t
0,056
0,063
0,060
0,266-
0,217
91
CF
0,132
0,209
0,108
0,190-
1,432
87
TA
0,062-
0,201
0,038-
1,298-
0,205
29
DA
0,029
0,200
0,056
1,130-
0,328
NDA
0,091-
0,057
0,103-
0,168-
0,249
72 -
2006 Beschrijvende statistiek over winsten, kasstromen, totale accruals, discretionaire accruals en nondiscretionaire accruals gemiddelden
standaard deviatie
median
minimum
maximum
% positief
EARN t
0,054
0,095
0,058
0,516-
0,287
92
CF
0,143
0,253
0,095
0,140-
1,461
92
TA
0,081-
0,276
0,028-
1,452-
0,265
28
DA
0,039
0,249
0,084
1,315-
0,331
84
NDA
0,121-
0,091
0,112-
0,735-
0,137
Zie tabel 1 voor de definities van bovenstaande variabelen.
51
-
naar
Bijlage 3: tabel 3 bijschrijvende statistiek over gemiddelden, standaarddeviatie, mediaan, min., max. en % positieve waarden per earnings(component) verdeeld naar jaren. TABEL 3 Verdeling naar earningscomponenten EARN t Beschrijvende statistiek over winsten, kasstromen, totale accruals, discretionaire accruals en non-discretionaire accruals standaard median minimum maximum % positief year gemiddelden deviatie 2002
0,003
0,123
0,039
0,623-
0,143
71
2003
0,018-
0,297
0,038
2,438-
0,168
72
2004
0,036
0,084
0,044
0,434-
0,198
87
2005
0,056
0,063
0,060
0,266-
0,217
91
2006
0,054
0,095
0,058
0,516-
0,287
92
CF Beschrijvende statistiek over winsten, kasstromen, totale accruals, discretionaire accruals en non-discretionaire accruals standaard year gemiddelden median minimum maximum % positief deviatie 2002
0,141
0,282
0,110
0,294-
2,219
91
2003
0,148
0,344
0,103
0,159-
2,829
92
2004
0,125
0,304
0,088
0,493-
2,144
88
2005
0,132
0,209
0,108
0,190-
1,432
87
2006
0,143
0,253
0,095
0,140-
1,461
92
TA Beschrijvende statistiek over winsten, kasstromen, totale accruals, discretionaire accruals en non-discretionaire accruals standaard median minimum maximum % positief year gemiddelden deviatie 2002
0,126-
0,289
0,074-
2,258-
0,181
8
2003
0,138-
0,353
0,079-
2,806-
0,142
11
2004
0,083-
0,311
0,052-
2,076-
0,583
17
2005
0,062-
0,201
0,038-
1,298-
0,205
29
2006
0,081-
0,276
0,028-
1,452-
0,265
28
DA Beschrijvende statistiek over winsten, kasstromen, totale accruals, discretionaire accruals en non-discretionaire accruals standaard median minimum maximum % positief year gemiddelden deviatie 2002
0,033-
0,293
0,020
2,134-
0,280
60
2003
0,048-
0,349
0,016
2,649-
0,219
56
2004
0,012
0,304
0,040
1,902-
0,681
73
2005
0,029
0,200
0,056
1,130-
0,328
72
2006
0,039
0,249
0,084
1,315-
0,331
84
NDA Beschrijvende statistiek over winsten, kasstromen, totale accruals, discretionaire accruals en non-discretionaire accruals standaard year gemiddelden median minimum maximum % positief deviatie 2002
0,092-
0,047
0,094-
0,294-
0,074
-
2003
0,090-
0,040
0,091-
0,233-
0,017
-
2004
0,095-
0,032
0,094-
0,174-
0,013-
-
2005
0,091-
0,057
0,103-
0,168-
0,249
-
2006
0,121-
0,091
0,112-
0,735-
0,137
-
Zie tabel 1 voor de definities van bovenstaande variabelen.
52
Bijlage 4: regressieresultaten inclusief grafieken model 1B per industrie.
Grafiek 5.1 Visuele weergave resultaten industrie 1000 Materials (N=10) model 1B: EARN (t+1) = α + β1 CF (t) + β2 DA (t) + β3 NDA (t) + ε
1,30
gewicht
0,80
0,30
0,20-
2002
2003
2004
2005
2006
Intercept
0,02
0,02
0,01-
0,01
0,01
DA
1,19
1,14
0,97
0,89
0,86
NDA
1,36
1,36
0,88
0,95
0,98
CF
1,08
1,07
1,01
0,84
0,90
469,95
524,05
279,65
80,58
257,14
F-test
jaar
Alle resultaten zijn significant op een 5% significantieniveau met uitzondering van de intercepts van 2003, 2004, 2005 en 2006. Grafiek 5.2 Visuele weergave resultaten industrie 2000 consumer discretonairy (N=9) model 1B: EARN (t+1) = α + β1 CF (t) + β2 DA (t) + β3 NDA (t) + ε
1,30
gewicht
0,80
0,30
0,20-
2002
2003
2004
2005
2006
Intercept
0,00-
0,00
0,00
0,01-
0,02
DA
1,15
1,07
1,02
0,85
0,97
NDA
1,30
1,20
1,11
0,84
1,20
CF
1,17
1,09
1,02
0,92
0,89
F-test
54,91
123,41
483,45
352,98
98,47
jaar
Alle resultaten zijn significant op een 5% significantieniveau met uitzondering van de intercepts.
53
Bijlage 4 (vervolg): regressieresultaten inclusief grafieken model 1B per industrie.
Grafiek 5.3 Visuele weergave resultaten industrie 3000 consumer staples (N=15) model 1B: EARN (t+1) = α + β1 CF (t) + β2 DA (t) + β3 NDA (t) + ε
gewicht
1,30 0,80 0,30 0,20-
2002
2003
2004
2005
2006
Intercept
0,00-
0,01
0,03-
0,00
0,05-
DA
1,05
0,97
0,91
0,95
0,64
NDA
0,97
1,02
0,68
0,97
0,20
CF F-test
0,93
0,88
1,00
0,92
0,88
216,65
138,91
179,23
1.105,56
21,40
jaar
Alle resultaten zijn significant op een 5% significantieniveau met uitzondering van de intercepts van 2002, 2003, 2005 en 2006. Daarnaast is de NDA van 2006 niet significant. Grafiek 5.4 Visuele weergave resultaten industrie 8000 informatie technologie (N=11) model 1B: EARN (t+1) = α + β1 CF (t) + β2 DA (t) + β3 NDA (t) + ε
1,80
gewicht
1,30 0,80 0,30 0,20-
2002
2003
2004
2005
2006
Intercept
0,01-
0,00
0,01
0,01
0,00
DA
1,18
1,06
1,38
0,88
0,93
NDA
1,13
1,14
1,82
0,98
1,04
CF
1,16
1,06
1,40
0,88
0,93
477,76
273,64
174,98
95,11
208,01
F-test
jaar
Alle resultaten zijn significant op een 5% significantieniveau met uitzondering van de intercepts.
54
Grafiek 5.5 Procentuele verschil in vergelijking tot het voorgaande jaar van DA per productiecyclus 80% 60% 40% 20% 0% -20% -40% -60% -80%
2003
2004
2005
2006
industrials (lang)
72%
-57%
-10%
-56%
materials (kort)
-4%
-15%
-8%
-3%
consumer discretionary (kort)
-7%
-5%
-17%
14%
consumer staples (kort)
-8%
-6%
4%
-33%
IT (kort)
-10%
30%
-36%
6%
55