EEN INITIATIEF VAN ERNST & YOUNG IN SAMENWERKING MET DE TIJD EN L’ECHO l
SEPTEMBER 2007
inzicht INTERVIEW
2-3
IFRS: tussen regel en richtlijn
FAIR VALUE
4-5
Een controversieel begrip
LEASING
6
Steeds op de balans?
ONDERZOEK
7
IFRS in de praktijk IFRS: ook voor kmo’s
INZICHT: VIER DOSSIERS 15 juni 2007 Internationale trends in fiscaliteit 21 september 2007 IFRS: evaluatie 1 jaar na datum 30 november 2007 E-accounting en E-financials in de praktijk 22 februari 2008 Change: het omzetten van creativiteit in businessprocessen
ILLUSTRATIE: IEF CLAESSEN
Vragen over deze problematiek ? Wil u dit dossier ook online raadplegen ? www.tijd.be/IFRS
Tussen regel en richtlijn De Europese beursgenoteerde groepen stellen sinds 2005 hun geconsolideerde rekeningen op volgens de internationale boekhoudkundige normen (IFRS). De IFRS-normen zijn recent en evolueren voortdurend, wat de toepassing zeer complex maakt. Is er toekomst voor IFRS in kmo’s? In deze bijlage snijden de specialisten van Ernst & Young die kwestie aan, alsook een reeks andere actuele onderwerpen, zoals fair value en de huurcontracten.
2
IFRS
E
EDITORIAAL
Pierre ANCIAUX Partner, verantwoordelijk voor de audit-afdeling
Toen het Europees Parlement in 2002 besloot een verordening VAN SPECIALISTEN BLIJ- goed te keuren dat de beursgenoteerde vennootschappen verplicht VEN, MAAR MOETEN WOR- hun geconsolideerde rekeningen te publiceren volgens de internatioDEN BEGREPEN DOOR EEN nale boekhoudkundige normen (IFRS), kenden weinig bedrijfsleiZO RUIM MOGELIJK PUBLIEK ders de inhoud en de weerslag daarvan. De belangrijkste politieke reden voor het goedkeuren van een normenstelsel voor financiële informatie in heel de Europese Unie was het geven van een nieuwe dynamiek aan de Europese economie. Die kwam er door het verlagen van de kosten om toegang te krijgen tot de kapitaalmarkten en door het doorzichtig maken van de financiële rapportering van de ondernemingen. De omzetting van de rekeningen volgens de IFRS in 2005 was een grote uitdaging voor alle ondernemingen, zowel op technisch vlak als op dat van de financiële communicatie ten behoeve van de aandeelhouders en de markt. De gunstige gevolgen worden duidelijk erkend door de financiële wereld. Maar nu dreigen de toenemende complexiteit van de IFRS-normen en de hoeveelheid te leveren informatie het doel - het duidelijk informeren van de beleggers en de markt - voorbij te schieten. De IFRS mogen geen zaak van specialisten blijven, maar moeten worden begrepen door een zo ruim mogelijk publiek. Het nieuwe IFRS-referentiekader is jong maar zeer complex en voortdurend in beweging. Het begrip fair value wordt steeds belangrijker in de ontwerpnormen en bij het aanpassen van de bestaande normen. Dat begrip is niet altijd goed gekend en sommigen vinden dat het veel ruimte laat voor subjectiviteit en interpretatie. Historische kostprijs is een gemakkelijk begrip, dat goed gekend is bij de ondernemingen, aangezien die het altijd hebben gebruikt. Het begrip fair value, daarentegen, is moeilijker toe te passen en heeft nog geen definitieve bepaling gekregen in de normen. Het toenemende gebruik van fair value dreigt de balansen en de resultaten van de ondernemingen ingrijpend te wijzigen, alsook de manier waarop de rekeningen worden geïnterpreteerd door de gebruikers ervan. In deze bijlage analyseren we onder andere het voorstel van de IASB om een handleiding te bezorgen voor het gebruik van fair value als meetwaarde. Er zijn nog andere, grote wijzigingen op komst in de IFRS. We analyseren de situatie inzake de huurcontracten. Dat dreigt de boekhoudmethodes voor dat soort contracten grondig te wijzigen en zal de ondernemingen verplichten ze als activa in de balans op te nemen, in plaats van ze buiten de balans te laten. In België, net als in andere landen van de Europese Unie, zijn kleine en middelgrote bedrijven belangrijk voor onze economie. De IFRS-normen gelden enkel voor beursgenoteerde vennootschappen. De IASB heeft een vereenvoudigd ontwerp van IFRS-normen gemaakt dat beter aangepast is aan de behoeften van de kmo’s. Dat ontwerp kwam er op hun verzoek en op basis van de recente ervaringen van de beursgenoteerde bedrijven. Het valt af te wachten of die vereenvoudigde normen de oplossing zijn voor de kmo’s of dat er andere methoden moeten worden gevonden voor de noodzakelijke modernisering van ons boekhoudrecht. En dan hebben we het nog niet over de band tussen boekhouding en fiscaliteit, die zijn weerslag heeft op de keuze van de evaluatieregels en de boekhoudkundige methodes van de Belgische ondernemingen. Het debat is pas gestart en vooral de ontwikkeling van speciale IFRS-normen voor kmo’s zal nog veel inkt doen vloeien.
DE IFRS MOGEN GEEN ZAAK
COLOFON Ernst & Young IFRS Desk: www.ey.be/IFRS
[email protected] 02/744 94 85 Claire Caulliez Catherine Ameye Bart De Leeuw Harry Everaerts Eric Golenvaux Thomas Oversberg Pierre Plomteux Daniel Van Cutsem Marc Van Hoecke
De Tijd & L’Echo: Roel Van Espen Ingrid Helsen David Hendrickx Gijsbert Vandeweerdt Coverillustratie: Ief Claessen
BIJLAGE i.s.m. ERNST & YOUNG
IFRS: tussen regel en richtlijn Voor zowat elke financiële manager stond het vierletterwoord IFRS de afgelopen jaren symbool voor hopen extra werk. Hoewel dit boekhoudkundige kader nu in Europa voor beursgenoteerde bedrijven van kracht is, wordt er toch nog ijverig aan geschaafd. Een gesprek over de evolutie en de implicaties van de IFRS-normen met Daniel Van Cutsem, als vennoot verantwoordelijk voor de IFRS-activiteiten bij Ernst & Young België.
D
e globalisering van de financiële markten noodzaken meer en meer het gebruik van internationaal erkende boekhoudkundige regels. De International Financial Reporting Standards (IFRS) zijn op de Amerikaanse US GAAP na het enige coherente geheel van universeel aanvaarde boekhoudkundige normen. Meer dan 100 landen hebben de IFRS al ingevoerd of baseren hun lokale boekhoudstandaarden erop. De omschakeling naar IFRS voor beursgenoteerde ondernemingen in Europa was waarschijnlijk de belangrijkste uitdaging voor de financiële rapportering uit de geschiedenis. De implementatie van die standaarden beoogt meer consistentie en vergelijkbaarheid in de financiële verslaggeving. Verder verschaft de IFRS-jaarrekening substantieel meer toelichtingen vergeleken met het Belgische boekhoudrecht. Nu de normen in Europa vlot ingang gevonden hebben, werkt de International Accounting Standards Board (IASB), de standard-setter, voort aan nieuwe normen en de verbetering van bestaande normen. De verdere toenadering tussen IFRS en US GAAP krijgt daarin een vrij hoge prioriteit. Bij de ontwikkeling van nieuwe normen zorgt de IASB ervoor dat maximaal rekening wordt gehouden met alle mogelijkheden tot convergentie met US GAAP. Tevens werkt de IASB aan een vereenvoudigde versie van de IFRS, geschreven op maat van de nietbeursgenoteerde onderneming. Wat denkt u over de implementatie van de IFRS-normen in Europa?
Daniel Van Cutsem: ‘De omschakeling naar IFRS in Europa, alsook de overgang naar nationale boekhoudkundige normen gebaseerd op IFRS in vele andere landen, is waarschijnlijk de belangrijkste evolutie in de financiële rapportering ooit. Het bracht belangrijke verbeteringen mee voor de kwaliteit en de vergelijkbaarheid van de jaarrekening.’ ‘HET RISICO BESTAAT DAT IFRS ENKEL EEN ZAAK VAN SPECIALISTEN WORDT, EN DAT DE ‘GEWONE’ GEBRUIKER VAN DE JAARREKENING NIET MEER KAN VOLGEN.’ ‘Na het eerste rapporteringsjaar (2005) liet Ernst & Young een aantal IFRS-jaarrekeningen doorlichten. Hierbij werd vastgesteld dat vele bedrijven hun IFRS-gegevens enigszins ‘aanpassen’ bij het communiceren van hun financiële gegevens naar investeerders toe. Dat is niet altijd volledig conform IFRS. De IFRS-normen zijn gericht op het meten van de bedrijfsmiddelen en de financiële verplichtingen. De resultatenrekening vertegenwoordigt de wijziging in de waarde van de activa en de passiva tussen balansen, terwijl de meeste bedrijven hun financiële communicatie eerder toespitsen op hun resultaten dan op hun balans.’ ‘Ook in 2006 zien we nog een en ander mislopen, al blijkt wel een grotere vertrouwdheid met IFRS. Dat is begrijpelijk. Veelal wordt gezegd dat IFRS vooral gebaseerd is op conceptuele
principes (principle-based) en minder op gedetailleerde regels (rule-based) zoals de US GAAP. Toch stellen wij vast dat de IFRS-standaarden en de interpretaties zo’n 2.500 pagina’s omvatten. Waarschijnlijk zaait die sterk verhoogde complexiteit verwarring, tenminste in vergelijking met ons traditioneel en redelijk verouderd Belgisch boekhoudrecht.’ ‘Het risico bestaat dat IFRS enkel een zaak van specialisten wordt, en dat de ‘gewone’ gebruiker van de jaarrekening niet meer kan volgen. Wij hebben dat kunnen vaststellen met IAS 39 (Financiële Instrumenten). Dat is een zeer complexe norm die bijna niet kan worden toegepast zonder de voortdurende tussenkomst van experts. Een verdere evolutie in die richting zou bijzonder spijtig zijn, want de basisdoelstelling van de IFRS-normen is net begrijpbare kwaliteitsinformatie te verschaffen aan investeerders en andere gebruikers van de jaarrekening. De IASB moet erover waken de kloof tussen specialisten en gewone gebruikers zo klein mogelijk te houden.’ Maar heb je geen gedetailleerde standaarden en interpretaties nodig om te komen tot een consistente toepassing van IFRS? Van Cutsem: ‘Totale vergelijkbaarheid in de tijd voor één onderneming of tussen verschillende ondernemingen is een utopie. Ik twijfel er zelfs aan of dit moet worden nagestreefd. Zoals met veel zaken is het een kwestie van het juiste evenwicht te vinden. Enerzijds heeft een standard-setter die zich als doel stelt een regel uit te vaardigen voor elke situatie, voor elk probleem dat in de praktijk kan
3
IFRS
BIJLAGE i.s.m. ERNST & YOUNG
IFRS tijdslijn ■
2000 De top van Europese Regeringsleiders maakt de ontwikkeling van een eengemaakte Europese financiële markt tot prioriteit.
■
2001 De IASB wordt opgericht. Het orgaan neemt de bevoegdheid om internationaal geldende boekhoudkundige regels op te stellen over van IASC, zijn voorganger.
■
opduiken, geen optimale benadering. Dat is een beetje zoals US GAAP doet. ‘Anderzijds, als men zich te veel beperkt tot algemene principes en een verscheidenheid aan erkennings- en waarderingsprincipes toelaat, gaat men ook in de fout. Dan is er een gebrek aan consistentie. Eén zaak is echter duidelijk: de overvloed aan regels die enkel specialisten begrijpen, moet absoluut worden vermeden.’ ‘De uitdaging voor de IASB is een kader vastleggen waarin een beperkt aantal coherente principes gehanteerd worden, die dan gebruikt worden bij het uitwerken van toekomstige normen. Theoretisch gezien is het perfect mogelijk zo een volledig coherent en geïntegreerd geheel van normen op punt te stellen. Of dat in de praktijk haalbaar is, valt nog te zien.’ ‘Financiële rapportering is niet alleen een technische materie. Het is ook geen exacte wetenschap. Allerhande historische, politieke en culturele elementen beïnvloeden de ontwikkeling van de normen, en dat zal altijd zo blijven. Wij moeten dus naar een compromis gaan waarbij iedereen vooral zijn gezond verstand moet gebruiken.’ Zijn de twee grote boekhoudstandaarden, IFRS en US GAAP, dan onverenigbaar of is er in de toekomst een toenadering mogelijk? Van Cutsem: ‘Ik denk niet dat men het per se moet zien als een tweestrijd tussen IFRS en US GAAP, of tussen de Amerikanen en de rest van de wereld. De IASB en de FASB, de Amerikaanse standard-setter, werken al jaren ernstig samen. Nieuwe normen groeien steeds meer naar elkaar toe. Voorbeelden zijn de recente wijziging van IAS 23, Financieringskosten, en de nieuwe norm over gesegmenteerde informatie (IFRS 8).’ ‘De vraag is of de politieke wil aanwezig blijft om die samenwerking op een evenwichtige manier voort te zetten. NietAmerikaanse bedrijven die noteren op een beurs in de VS zijn momenteel nog verplicht om hun IFRS-jaarrekening aan te
2002 De EU legt IFRS op aan beursgenoteerde bedrijven vanaf 2005.
■
2003 Verdrag van Norwalk: IASB en FASB maken hun intentie over de convergentie van IFRS en US GAAP formeel.
■
■
■
2005 Ongeveer 7.000 Europese bedrijven presenteren voor de eerste keer hun geconsolideerde jaarrekeningen volgens de IFRS-norm. US SEC stemt toe met een planning om de US GAAP norm voor buitenlandse private bedrijven (issuer) te laten vervallen tegen 2009.
2006 Samenwerkingsakkoord tussen IASB en FASB: onderlinge aanpassing van het werkprogramma; de meeste grote projecten worden voortaan in overleg gevoerd.
■
2007 SEC stelt voor om de US GAAP norm te laten vallen voor wie voldoet aan IFRS.
Daniel Van Cutsem, Partner, verantwoordelijk voor de IFRS desk FOTO: LIEVEN VAN ASSCHE
passen (reconciliation) naar de US GAAP-regels toe. Dat is een dure en technisch moeilijke oefening. Al meer dan tien jaar poogt de rest van de wereld de Amerikaanse beurswaakhond SEC te overtuigen de reconcilation af te schaffen. De IFRSnormen zijn immers van dezelfde kwaliteit als de US GAAP.’ ‘Momenteel staan wij waarschijnlijk dichter dan ooit bij de afschaffing van die reconciliation. De SEC heeft haar intentie aangekondigd dat te doen vanaf 2009, en bijgevolg IFRS te aanvaarden als volwassen speler. Het is dus afwachten. Maar één zaak is zeker: de aanvaarding van IFRS als volwaardig alternatief zal een fameuze duw in de rug zijn voor een snellere convergentie tussen IFRS en US GAAP. En wie weet wordt het een grote stap naar de verwezenlijking van wereldwijd aanvaarde normen.’
De IFRS-standaarden worden beschouwd als de boekhoudnormen voor grote beursgenoteerde bedrijven in Europa. Hoe zit het met de kleine en middelgrote Europese bedrijven? Van Cutsem: ‘De IASB werkt aan een project van IFRS-normen voor niet-beursgenoteerde ondernemingen en kmo’s. Er is zelfs al een ontwerp uitgebracht. De belangrijkste uitdaging daarbij is: in welke mate kunnen de erkennings- en waarderingsprincipes in de IFRS-normen worden aangepast om ze toegankelijker te maken voor kleinere bedrijven en om de conversiekosten voor kmo’s te verlagen?’ ‘De huidige aanpak van de IASB in het ontwerp bevat te weinig vereenvoudigingen en behoudt de meeste erkenningsen waarderingsprincipes van de volledige IFRS-normen. Dat beperkt de bruikbaarheid voor
kmo’s ons inziens sterk. Voor de kleine en middelgrote onderneming is het ontwerp nog steeds te complex en zijn de implementatiekosten te zwaar. De huidige aanpak van de IASB in verband met kmo’s kan misschien wel nuttig zijn voor de middelgrote onderneming, maar zelfs dat valt te bezien.’ ‘Ik denk wel dat de IFRS-normen voor kmo’s die de IASB ontwikkelt een goede basis kunnen zijn voor nationale wetgevers en regelgevers. Ze kunnen zich daarop baseren om hun boekhoudkundig kader geleidelijk aan te passen aan de meer moderne regels en principes van IFRS.’ De IASB heeft onlangs een discussienota gepubliceerd over ‘fair value’-waardering. Wat zijn uw bedenkingen over deze nota? Van Cutsem: ‘In september 2006 heeft de FASB SFAS N°
157, Fair Value Measurements, uitgegeven. Dat is een norm die vastlegt hoe reële waarde moet bepaald worden in US GAAP. Die norm definieert het begrip reële waarde (fair value), richt een kader op om die te meten en breidt de toelichtingen over de bepaling van reële waarde uit.’ ‘De discussienota van de IASB is integraal gebaseerd op SFAS N° 157, hoewel de toepassingsvelden voor fair value toch wel anders liggen in IFRS dan in US GAAP. Het is spijtig dat de IASB voorstelt SFAS N° 157 klakkeloos over te nemen zonder voorafgaande studie van de mogelijke verschillen in context en toepassing binnen IFRS. Dat is natuurlijk een perfecte poging tot convergentie tussen IFRS en US GAAP, maar zo’n fundamenteel onderwerp vereist veel meer voorafgaand onderzoek.’ ‘De waardering van activa en passiva is een van de belangrijkste en alomtegenwoordige kwesties in de financiële verslaggeving. Het lijkt bijgevolg niet aangewezen simpelweg een Amerikaanse norm te kopiëren. Naar de grond van de zaak vragen wij ons af of de definitie van reële waarde zoals voorgesteld in de discussienota wel realistisch en bruikbaar is. De discussienota bepaalt fair value bijna uitsluitend vanuit het oogpunt van financiële instrumenten. De nota geeft er één enkele definitie aan, namelijk exit price (netto realiseerbare waarde). Bijgevolg is er een probleem met de andere activa en passiva waarvoor geen actieve en liquide markt bestaat.’ ‘Wij menen dat fair value verschillende definities moet kunnen hebben, naargelang het soort activa of passiva waarop het betrekking heeft. Misschien moet de term fair value zelfs afgeschaft worden en vervangen worden door verschillende termen, zoals vervangingswaarde of gebruikswaarde, naargelang de toepassing, met voor elk een aangepaste definitie. Dat zou de zaken zeker vergemakkelijken voor de lezer van de jaarrekening.’ DR
4
IFRS
BIJLAGE i.s.m. ERNST & YOUNG
Fair-value: een controversieel begrip DISCUSSIE OVER WAARDERINGSPRINCIPES NOG NIET AFGEROND De invoering van de IFRS-normen voor de rapportering bij beursgenoteerde bedrijven verliep succesvol. Daar is iedereen het over eens. Toch is
F
inanciële informatie moet in principe een betrouwbaar communicatie-instrument zijn voor een bedrijf. Althans, dat zou ze moeten zijn. De informatie die een bedrijf aan de buitenwereld verstrekt, bevat in ideale omstandigheden gegevens die voor alle belanghebbenden begrijpbaar zijn. Het belang van de verstaanbaarheid van die financiële informatie ligt voor de hand: op basis daarvan kan men bijvoorbeeld het bedrag, de timing en de zekerheidsgraad van toekomstige cashflows bepalen. Dat blijkt niet zo vanzelfsprekend te zijn. Wie financiële informatie nodig heeft, moet ze in de eerste plaats correct kunnen interpreteren. En dus moeten duidelijke afspraken gemaakt worden over de waardering van de activa en passiva. Daarvoor geldt het principe van de historische kostprijs als basisregel voor de waardering in het Belgische boekhoudrecht. Ook in de International Financial Reporting Standards (IFRS) werd gekozen voor rapportering op basis van de historische aankoopprijs voor de meeste activa en passiva. Maar vandaag gaan steeds meer stemmen op voor een rapportering op basis van de reële waarde (fair value). Ook in de discussies van de International Accounting Standards Board (IASB) wordt daar meer en meer voor gepleit. De fair value geeft een beter beeld van de werkelijke waarde van de activa en passiva van een bedrijf en komt meer tegemoet aan de behoeften van de analist die steeds sneller ingelicht wil worden over de huidige waarde van een bedrijf.
MENTALITEITSWIJZIGING Die fair-valuerapportering vergt een mentaliteitswijziging bij alle betrokken partijen. Bovendien kunnen externe factoren een invloed hebben op de rapportering van het resultaat, wat gepaard gaat met extra volatiliteit. Bijvoorbeeld bij de aan-
de kous niet af en resten nog enkele discussiepunten op de agenda van de regelgevers. Fair value is er een van.
De hiërarchie van fair-value Niveau 1: Rechtstreekse prijsinformatie over identieke producten is aanwezig in actieve markten Niveau 2: Rechtstreekse of onrechtstreekse prijsinformatie over gelijkaardige producten is aanwezig in actieve of niet-actieve markten of Rechtstreekse prijsinformatie is aanwezig in niet-actieve markten of Onrechtstreekse prijsinformatie is aanwezig in markten Niveau 3: Prijsinformatie is niet aanwezig in de markten. TIJD Graphics - Bron: Ernst&Young
VANDAAG GAAN STEEDS MEER STEMMEN OP VOOR EEN RAPPORTERING OP BASIS VAN FAIR VALUE
delen die een bedrijf in portefeuille heeft tegen reële waarde. De koersbewegingen worden bij reële waarde uitgedrukt in het resultaat van de onderneming. De evolutie van de beurskoersen zal bij fair-valuewaardering een invloed hebben op het resultaat van de onderneming. Een koersstijging heeft een positief effect op de winstgevendheid, maar het omgekeerde kan zich eveneens voordoen. Het gevolg kan zijn dat het bedrijf een lagere nettowinst rapporteert, terwijl het operationele resultaat toch gestegen is. Het verschil zit dan in de waardeverschuivingen in de aandelenportefeuille die op de balans geboekt staat. Bij een beurscorrectie kunnen die waardeverschuivingen grote proporties aannemen. Daarom zijn heel wat bedrijven met een grote aandelenportefeuille die gaan indekken tegen waardeschommelingen. Op die manier wordt voorkomen dat er (te) grote schommelingen ontstaan in de waarde van het bedrijf.
SPRAAKVERWARRING De IFRS-standaarden worden
nu al enkele jaren gebruikt. Maar van een afgerond verhaal is nog lang geen sprake. De discussie over de interpretatie van de standaarden laait geregeld hoog op en bijgevolg is een consistente toepassing van de standaarden niet eenvoudig. Een veelgestelde vraag is of de omschakeling naar IFRS wel een juister beeld van de realiteit oplevert dan de vroeger geldende Belgische normen. Zeker de waardering van activa en passiva en meer bepaald de stap naar meer gebruik van fair value in IFRS blijft een discussiepunt. Jarenlang werden jaarrekeningen in de Europese bedrijfswereld opgesteld op basis van het principe van de historische kostprijs. Om rekening te houden met specifieke situaties in de steeds complexer wordende economie werden de afgelopen jaren een heleboel uitzonderingen ingevoerd. Daarbij werden steeds meer gesofisticeerde en complexe rapporteringsmethodes geïntroduceerd. Dat kwam de toegankelijkheid en de doorzichtigheid van de rapportering niet altijd ten goede. Vaak gebeurde de waardering
van activa en passiva op basis van factoren die afhankelijk zijn van de categorie in kwestie. Om aan die Babylonische spraakverwarring te ontkomen, rees zowel bij de IASB (de International Accounting Standards Board, de organisatie die de IFRS-regels evalueert en opvolgt) als bij de Amerikaanse FASB (de Financial Accounting Standards Board, de raad die de standaarden voor financiële accounting vastlegt) de behoefte om tot een grondige discussie over waardering te komen. Daarbij werd het principe van de historische kostprijs danig op de korrel genomen. Als alternatief werd het principe van de fair value (reële waarde) naar voren geschoven.
SLEUTELPRINCIPES Het fair-valueprincipe staat nog niet volledig op punt. In september 2005 zette de IASB het fair-value measurement project op de agenda. Het doel was het debat op gang te brengen en een consensus voor te bereiden over de complexe materie. Een belangrijk referentiepunt werd het document ‘US Standard SFAS 157 fair value measurement’, dat in september 2006 van kracht werd voor alle bedrijven die rapporteren volgens US GAAP. Dat document beoogt een richtlijn te zijn voor alles wat met reële waardebepaling te maken heeft, behalve de berekening ervan. Aangezien de IASB geleidelijk aan convergentie met de Amerikaanse rapporteringstandaard (US GAAP) nastreeft, werd SFAS 157 dan ook aanzien als een uitstekend kader voor de discussie over fair value. Bijgevolg publiceerde de IASB in november 2006 een discussienota die de volledige tekst van SFAS 157 bevatte, inclusief de aanbevelingen. De nota is gebaseerd op een aantal sleutelprincipes en -concepten. We sommen ze even op: ■ Fair value is de prijs waartegen activa kunnen worden verkocht, of waartegen passi-
5
IFRS
BIJLAGE i.s.m. ERNST & YOUNG
Beursgenoteerde bedrijven rapporteren in de Europese Unie al sinds 2005 volgens de IFRS-principes. Toch is de discussie erover nog niet achter de rug.
va aan een derde partij kunnen worden overgedragen. Met andere woorden: een exitprijs. Het is dus geen prijs waartegen men activa kan aanschaffen. ■ Fair value van een actief heeft geen relatie meer met de verdiscontering van de toekomstige kasstromen die een bedrijf denkt te genereren. Ook is de fair value van een schuld niet het bedrag waartegen deze afgelost kan worden. ■ De exit- en aankoopprijs kunnen vaak identiek zijn. Maar van de transactieprijs wordt niet langer verondersteld dat ze de reële waarde van activa of passiva vertegenwoordigt op het ogenblik dat ze voor het eerst geboekt worden. ■ Fair value is de exitprijs op de belangrijkste markt waarop de activa in kwestie verhandeld worden. ■ Fair value is daarom een marktgedreven waardering, waarvan de prijs bepaald wordt door de spelers die op de markt actief zijn. De discussienota stelt onder meer voor dat de waardering van passiva op basis van fair value gebeurt. Op die manier komt het risico dat niet wordt voldaan aan een verplichting duidelijk tot uiting. Het kredietrisico van het bedrijf zelf is dan ook een belangrijke com-
ponent. Dat risico geeft aan hoe groot de kans is dat het bedrijf niet aan zijn verplichtingen zal kunnen voldoen. Als het kredietrisico toeneemt, wordt de fair value van de passiva kleiner. Het document wil het voor de gebruikers van financiële rapportering mogelijk maken te beoordelen in welke mate het fair-valueconcept gebruikt wordt om een ondernemingsbalans op te stellen, en welk effect fair value heeft op de bedrijfswinst. Daarbij wordt vooral de nadruk gelegd op situaties waarin geen actieve markten bestaan waarop de activa of passiva verhandeld kunnen worden, en er dus weinig objectieve informatie is om de reële waarde te bepalen (zie illustratie).
VRAAGTEKENS De bovenstaande sleutelprincipes vormen stof tot discussie. De keuze voor het gebruik van marktgebaseerde exitprijzen bijvoorbeeld, wordt door de IASB niet duidelijk verantwoord. Daarom wordt vaak de vraag gesteld of ze wel degelijk de beste waarderingsmethode in het kader van IFRS in zijn huidige vorm bieden. Voor sommige activa en passiva bestaan namelijk geen duidelijk omlijnde markten. Een correc-
te prijszetting is dan erg moeilijk en misschien niet betrouwbaar. In dat geval kan alleen een louter hypothetische prijs vastgelegd worden, wat verre van ideaal is voor de lezer van de
DE
DISCUSSIE
OVER
DE
INTERPRETATIE
VAN
DE
STANDAARDEN LAAIT GEREGELD HOOG OP
jaarrekening. Ook de relevantie van het gebruik van een transferprijs voor passiva - de prijs waaraan schulden wordt overgedragen kan ter discussie gesteld worden. Omdat heel wat passiva in een bedrijf nooit overgedragen worden, blijft hun waardering dus hypothetisch. Eigenlijk zou die benaderingswijze niet voorgesteld moeten worden in een technisch document als de discussienota, ze zou veeleer het onderwerp van een gedetailleerde studie moeten worden. De vraag is bovendien of het gebruik van SFAS 157 als platform wel het geschikte uitgangspunt vormt voor het op-
starten van dat debat. Het voorgestelde fair-valuemodel is uitsluitend gebaseerd op marktexitprijzen. Het houdt dus geen rekening met andere waarderingsmethoden. Maar de aanbevelingen in de discussienota kunnen - als ze toegepast worden - belangrijke afwijkingen bevatten ten opzichte van SFAS 157, zowel wat het principe als wat de praktijk betreft. Het document rept daar met geen woord over.
DE TOEKOMST Waardering is het hart van financiële rapportering. Al geruime tijd dringen heel wat belanghebbenden erop aan dat de IASB een volwaardig publiek debat zou openen over de manier van waardering in financiële rapportering. Waardering van activa en passiva is het centrale punt in de hele discussie. Maar tot dusver werd daar de minste aandacht aan besteed. De IASB heeft 135 brieven over de discussienota ontvangen, wat bewijst dat de materie leeft. Het laatste woord daarover is nog niet gezegd. Bart De Leeuw Senior Manager Eric Golenaux Partner
FOTO: VPM HH
6
IFRS
BIJLAGE i.s.m. ERNST & YOUNG
Leasing onder de IFRS-norm NIEUWE NORM KAN NOG VIER TOT VIJF JAAR OP ZICH LATEN WACHTEN
BEDRIJVEN DOEN ER GOED AAN DE NIEUWE REGELS IN HET ACHTERHOOFD TE HOUDEN WANNEER ZE NIEUWE LEASECONTRACTEN AFSLUITEN. ZO KUNNEN ZE VERRASSINGEN IN DE NABIJE TOEKOMST VERMIJDEN.
‘Ik zou graag eenmaal in mijn leven in een vliegtuig zitten dat zich op de balans van de opererende vliegtuigmaatschappij bevindt.’ Met die knipoog vestigde David Tweedie, de voorzitter van de International Accounting Standards
Board (IASB), de aandacht op de problematiek van lease accounting. De boekhoudkundige verwerking van leaseovereenkomsten onder IFRS is niet eenvoudig. Bovendien verschilt de IFRS-aanpak erg van de richtlijnen van de Belgische GAAP.
M
accounting geconfronteerd wordt, wijzigde de IASB meer dan eens de oorspronkelijke versie, in beperkte mate. Die aanpak was onvoldoende om de problemen uit de weg te ruimen. Een eerste belangrijk punt van kritiek is dat de huidige aanpak sommige activa of passiva niet erkent die nochtans duidelijk beantwoorden aan de definitie van die items in het raamwerk. IAS 17 is een van de standaarden waar het ‘substantie boven vorm’-principe wordt toegepast. Een transactie wordt er namelijk eerder geboekt volgens haar aard dan volgens haar juridische vorm. Toch heerst de indruk dat kleine verschillen in contracten aanleiding geven tot grote verschillen in de boekhoudkundige verwerking. Als gevolg worden transacties vaak zo gestructureerd dat ze boekhoudkundig het gewenste resultaat opleveren. Ten slotte is men van oordeel dat IAS 17 allesbehalve in overeenstemming is met andere standaarden - zoals IAS 18, IAS 39, IFRS 3 en Insurance Accounting. De boards vinden dat de vastgestelde gebreken belangrijk genoeg zijn om het geheel op-
nieuw te evalueren, hoewel er al heel wat convergentie bestaat in lease accounting tussen beide rapporteringsstandaarden. De boards hebben gekozen voor een stapsgewijze aanpak. Zo willen ze tot een oplossing komen die voor alle partijen bevredigend is. Een eerste stap was het vastleggen van de rechten en plichten van beide partijen die een leasecontract afsluiten. Het doel was duidelijk: de boards willen alle bij een lease betrokken activa en passiva identificeren en kunnen boeken. Zo konden ze vooruitgang boeken en een mogelijke oplossing uitwerken voor een van de grote zwakheden van IAS 17. Naar verwachting publiceren de boards begin volgend jaar een ‘discussion paper’ die als basis voor verdere discussie kan dienen. De huidige status van de discussie lijkt erop te wijzen dat de originele G4+1 papers als een blauwdruk fungeren. Maar het kan vier tot vijf jaar duren voor de definitieve standaard vastgelegd is. De boards worden onderweg met veel problemen geconfronteerd. De huidige definities van activa en passiva, die in het kader van het Conceptual
Framework-project herzien worden, zijn een goed voorbeeld. De nieuwe standaard is dus niet voor morgen, maar hij zal de boekhoudkundige verwerking van leaseovereenkomsten wel fundamenteel wijzigen. De boards zijn vastbesloten aanzienlijke wijzigingen door te voeren in lease accounting. De aanpak zal helemaal anders zijn dan wat vandaag in IAS 17 voorgesteld wordt. Dat heeft een belangrijke impact op al wie van ver of van dichtbij met financiële rapportering te maken krijgt. Hoewel nog niets definitief op papier staat, is het essentieel dat de bedrijfswereld de evolutie op de voet volgt. Bovendien doen bedrijven er goed aan de nieuwe regels in het achterhoofd te houden wanneer ze nieuwe leasecontracten afsluiten. Zo kunnen ze verrassingen in de nabije toekomst vermijden.
Zoals gezegd, ligt de praktische implementatie van deze theorie voor de hand. Een voorbeeld zal dat verduidelijken. Touroperator X sluit een leaseovereenkomst af voor vijf bussen over een periode van tien jaar, met een koopoptie op de vervaldag voor 30.000 euro. Onder de huidige IAS 17-norm is zowel de geschatte levenscyclus van een bus als de restwaarde op de dag dat het contract afloopt belangrijk. Is de levenscy-
clus bijvoorbeeld twaalf jaar en wordt de restwaarde op 45.000 euro geschat, dan zou men kunnen concluderen dat er sprake is van een overdracht van de belangrijkste risico’s en voordelen. De leasetermijn dekt namelijk het grootste deel van de levensduur van de bus, terwijl de overnameprijs als relatief laag mag beschouwd worden. Maar wat als de levenscyclus 15 jaar bedraagt en de transfer van de bus aan het einde van het leasecontract niet voor een prikje gebeurt? In dat geval zouden we misschien concluderen dat een operationele leasing heeft plaatsgevonden, omdat geen overdracht van de belangrijkste
risico’s en voordelen heeft plaatsgevonden. De classificatie is echter vaak een kwestie van interpretatie van de aard van de transactie. Maar met de nieuwe benadering zullen die vragen niet meer van cruciaal belang zijn bij de opstelling van leasecontracten. Alle activa en passiva voortvloeiend uit het contract zullen op de balans terechtkomen. De toekomstige problemen zullen veel meer draaien rond waarderingsproblemen. Men zal namelijk rekening moeten houden met opties en andere bepalingen en voorwaarden in de contracten. En dat is technisch gezien allesbehalve eenvoudig.
et IAS 17 doen Europese beursgenoteerde bedrijven hun rapportering over leaseovereenkomsten. Volgens de IASB is die standaard echter allesbehalve waterdicht. De G4+1 is een groep internationale instanties verantwoordelijk voor het bepalen van boekhoudkundige standaarden, met inbegrip van de IASB. De groep ontwikkelde in 1996 en 1999 al een alternatief voor de toenmalige accountancyrichtlijnen, in de vorm van de G4+1 papers. Het duurde tot juli 2006 voor de IASB leasing op de agenda plaatste. Dat gebeurde in een project samen met de Financial Accounting Standards Board. Die raad legt de Amerikaanse standaarden voor financiële accounting vast. Omdat beide partijen betrokken zijn, spreken we hierna over de ‘boards’.
TEKORTKOMINGEN In 1982 dook IAS 17 voor het eerst op in de IFRS-literatuur. Sindsdien werd er heel wat over gediscussieerd. Ondanks de moeilijkheden waarmee lease
Thomas Oversberg Senior Manager Marc Van Hoecke Partner
Leasing: op de balans of niet? De ondersteunende IASB/FASB Joint Working Group - die werd opgericht door de boards - is het erover eens: de huidige aanpak moet leiden tot praktische en duidelijke oplossingen voor de boekhoudkundige verwerking van leasecontracten. Sommige betrokken partijen zijn bezorgd dat de boards met een theoretisch correcte standaard op de proppen zullen komen die toch in de grote meerderheid van bestaande leasecontracten zou resulteren in overmatig complexe boekhouding. Dat zou de huidige situatie er niet beter op maken. Bovendien zijn de boards nog maar halfweg, en valt op sommige vlakken nog heel wat bijkomend werk te verrichten. Hoe dan ook, het staat vast dat de
standaard een grote impact zal hebben, onder andere met het verdwijnen van het onderscheid tussen financiële en operationele leasing. Op dit ogenblik kan men dat onderscheid vaak alleen op basis van arbitrage bespeuren, terwijl de theorie eenvoudig zegt dat er een transfer van alle risico’s en alle voordelen moet zijn om als financiële leasing beschouwd te worden. Is dat niet het geval, dan praten we onder de huidige regels over operationele leasing.
7
IFRS
BIJLAGE i.s.m. ERNST & YOUNG
IFRS ook voor kmo’s?
De IFRS-norm is gebaseerd op principes en niet op regels. Daardoor maakt het management vaker gebruik van schattingen en benaderingen die tot vage balansen leiden. Oorzaak daarvan is het gebrek aan specifieke richtlijnen. FOTO: CORBIS
Europese boekhouding nog niet transparant
GOEDE POGING
DE IFRS-NORM IN DE PRAKTIJK Uit een studie van Ernst & Young over de boekhouding van de grote Europese beursgenoteerde groepen voor de boekjaren 2005 en 2006 blijkt dat de IFRS-norm, de nieuwe internationale boekhoudnorm, werkt. Ondanks het succes van de norm, is de Europese boekhouding nog niet volledig transparant.
A
l in 2004 werkten de grote groepen aan de standaardisering van hun boekhouding. In 2005 rapporteerden zo goed als alle Europese beursgenoteerde bedrijven zonder al te veel problemen volgens de IFRS-norm, en in 2006 werden alle jaarrekeningen goedgekeurd door bedrijfsrevisoren. Bovendien werden ze sneller gepubliceerd dan bij de vorige oefening. Maar ondanks het succes van de norm, heeft IFRS de objectieven van transparantie en van gelijkvormigheid nog niet bereikt. Voor de studie werden 73 groepen onderzocht, waarvan 19 financiële instellingen en 54 industriële en commerciële groepen. Uit het onderzoek blijkt dat de meeste bedrijven die significante hergroeperingen uitvoerden, er in 2005-2006 wel in slaagden zich te conformeren aan de algemene principes van de IFRS 3-norm over de boekhoudkundige verwerking van bedrijfscombinaties. Maar het niveau van de aangeboden informatie is nog vatbaar voor verbeteringen. In 2005 ontbrak vaak nog cruciale informatie in verband met de IFRS 2-norm, die gaat over betalingen gebaseerd op aandelen. In 2006 was de situatie opmerkelijk beter. Zowel in 2006 als in 2005 werden de principes van de norm IAS 36 (over bijzondere waardeverminderingen van activa) door alle groepen toegepast.
Maar de beschrijving van hoe die principes exact werden toegepast, laat nog vaak te wensen over. Dat maakt het dikwijls moeilijk om groepen onderling te vergelijken. Door de steeds complexere boekhoud- en evaluatieregels van de IFRS en de groter wordende vraag naar gedetailleerde informatie bestaat het risico dat er meer gewerkt wordt aan het navolgen van de regels dan aan het streven naar een heldere communicatie van de resultaten. De groepen lijken dan ook niet méér overtuigd in 2006 dan in 2005 over het slagen in het opzet van de IFRS-normen. De meerderheid van de groepen bieden dan ook extra informatie in hun jaarverslagen aan, naast de strikt vereiste IFRS-informatie. Twee methodes worden daarbij gevolgd, afhankelijk van de nationale gewoonten. Ofwel worden afzonderlijke lijnen en subtotalen in de resultatenrekening opgenomen, ofwel worden er ook indicatoren gepresenteerd die niet strikt boekhoudkundig zijn.
EVOLUTIES Sinds 2005 is de boekhoudstandaard die bijna elke Europese groep toepast, de IFRS-standaard zoals die aangenomen werd door de EU. De standaard omvat zowel normen als interpretaties. Toch maken een groot aantal Europese groepen gewag van wijzigingen in de boekhoudkundige principes toegepast in
De overgang naar IFRS was voor Europese beursgenoteerde bedrijven een opmerkelijke verandering. Maar wat met kmo’s? Die vormen in ons land een belangrijk weefsel voor de economie. Zo’n 65 procent van de Belgische beroepsbevolking werkt immers voor een klein of middelgroot bedrijf. De vraag is echter of de nieuwe ontwerpnorm voor IFRS niet te complex is voor zulke kmo’s. Slechts een zeer beperkt aantal kleine of middelgrote ondernemingen maakt momenteel gebruik van een transparant internationaal ‘accounting framework’. Toch zouden heel wat belanghebbenden interesse kunnen vertonen in die internationaal gehanteerde en aanvaarde vorm van financiële rapportering. We denken daarbij aan werknemers, banken, klanten, leveranciers, venturekapitalisten en aandeelhouders die niet in het management zetelen.
DOOR DE COMPLEXE IFRSREGELS BESTAAT HET RISICO DAT ER MEER GEWERKT WORDT AAN HET NAVOLGEN VAN DE REGELS DAN AAN HET STREVEN NAAR EEN HELDERE COMMUNICATIE. 2006 en die die gebruikt werden voor de voorbereiding van de financiële statussen van 2005. Oorzaak is het verdergaande normerings- en interpretatiewerk door de IASB, de raad die de IFRS-normen opstelt. Ook voor latere boekhoudjaren voorziet de IASB een verdere evolutie. Toch hebben weinig groepen daarop geanticipeerd in hun rapportering voor 2006. Door de bijna totale afwezigheid van sectorspecifieke IFRSnormen en interpretaties kon men verwachten dat de knepen van het vak door verschillende bedrijven in eenzelfde sector vanaf 2005 op erg verschillende wijze gebruikt zouden worden. Er werd voorspeld dat de groepen zich vanaf 2006 zouden laten inspireren door de eerste IFRS-jaarrekeningen van hun concurrenten en dat er op die manier een meer homogene rapportering zou ontstaan. Maar uit de studie bleek dat dat fenomeen binnen de verschillende sectoren
erg gelimiteerd bleef. In vergelijking met 2005 hebben alle groepen die een heterogene politiek voeren, hun rapportering grondig verbeterd door in 2006 meer gedetailleerde en beter verantwoorde beschrijvingen van hun werkwijzen te publiceren.
PRINCIPES De IFRS-norm is gebaseerd op principes en niet zozeer op regels. Daardoor maakt het management vaker gebruik van schattingen en benaderingen die tot vage balansen leiden. Oorzaak daarvan is het gebrek aan specifieke richtlijnen voor dergelijke benaderingen en schattingen. De IAS 1-richtlijn is een uitzondering en wel specifiek. Die richtlijn verplicht om de gekozen hypotheses toe te lichten, maar ze werd dan weer op zeer verschillende manieren toegepast in 2005. In 2006 stelde men wél een duidelijke verbetering vast.
SUCCES De conclusie van de studie is dat er een gebrek aan harmonisatie bestaat in de communicatie van de jaarrekeningen. Grootste schuldige is de IAS 1-norm, die een grote mate van flexibiliteit toestaat bij de schattingen en benaderingen en bij de presentatie van financiële informatie. Toch kan de studie beschouwd worden als een bevestiging van wat al vermoed werd: de overgang naar IFRS is een technisch succes.
Claire Caulliez Senior manager Catherine Ameye Manager
De internationale standaardsetter - de International Accounting Standards Board (IASB) - heeft een degelijke poging ondernomen om de regels voor niet-beursgenoteerde bedrijven te vereenvoudigen. Dat gebeurde in de ontwerpnorm ‘IFRS for Small and Medium sized Entities’. Maar die is wellicht nog te complex voor heel wat kleine kmo’s - de zogenoemde microbedrijven. Want die hebben waarschijnlijk niet veel boodschap aan vergelijkbaarheid, maar wel aan eenvoud. Toch is het een stap in de goede richting voor de grotere kmo’s die internationale ambities hebben of die zich willen meten met grotere beursgenoteerde bedrijven in binnen- en buitenland. In zulke bedrijven komen immers meer complexe transacties voor. Daar moet men dus over een kader beschikken dat toelaat om die transacties op een internationaal vergelijkbare basis te verwerken in de boekhouding. De ontwerpnorm biedt een degelijke basis. Commentaren kunnen nog tot 1 oktober 2007 ingediend worden bij de IASB. Er worden nog heel wat reacties verwacht wegens de huidige diversiviteit van de nationale boekhoud- en fiscale regelgevingen in de verschillende landen. Die kunnen een belangrijke impact hebben op de eventuele implementering van de voorgestelde norm in de verschillende jurisdicties. Maar dat hoeft geen slechte zaak te zijn. Door open te staan voor de mening van anderen kan de kwaliteit van het eindproduct alleen maar beter worden en kan het aan geloofwaardigheid winnen.
Pierre Plonteux Sr Manager Harry Everaerts Partner
ADVERTENTIE