Heeft IFRS 13 ‘Fair value measurement’ toegevoegde waarde? De recent gepubliceerde IFRS 13 bevat geen nieuwe voorschriften over wanneer reële waarde toegepast moet worden, maar legt uit hoe de reële waarde bepaald moet worden. Maar dat stond toch al in verschillende IFRSstandaarden? Dus wat is de toegevoegde waarde van deze nieuwe standaard? Frank de Lange - Accounting & Valuation Advisory Services, Advisory
1. AlIe voorschriften omtrent reële-waardebepaling zijn gebundeld Het gebruik van reële waarden is geen nieuw concept binnen IFRS. Verschillende IFRS-standaarden verplichten of bieden al de mogelijkheid om de reële waarde van activa, schulden en eigenvermogensinstrumenten in de balans op te nemen of in de toelichting te vermelden. De voorschriften omtrent het bepalen van reële waarden en de vereiste toelichting op de waardebepaling waren verspreid over verschillende standaarden en deze voorschriften waren niet allemaal consistent. Daarom heeft de International Accounting Standards Board (IASB) IFRS 13 gepubliceerd met als doel: • het geven van één set voorschriften voor alle reële-waardebepalingen onder IFRS; • het geven van één definitie van reële waarde; en • het verbeteren van de informatieverstrekking over reëlewaardebepalingen, zodat de gebruikers
24
Spotlight Jaargang 19 - 2012 uitgave 1
van de jaarrekening de gehanteerde waarderingstechnieken en de gebruikte informatie beter kunnen beoordelen. IFRS 13 gaat dus niet over wanneer reële waarden gebruikt moeten worden, maar hoe ze bepaald moeten worden en welke toelichting op de waardebepaling gegeven moet worden.
2. Definitie veronderstelt (hypothetische) transactie Centraal element van de nieuwe standaard is de definitie van reële waarde. IFRS 13 definieert reële waarde als de prijs die ontvangen zou worden bij de verkoop van een actief of betaald zou moeten worden bij het overdragen van een verplichting in een ordelijke transactie tussen marktpartijen op de waarderingsdatum. De definitie veronderstelt dus een (hypothetische) transactie. Dus ook als de onderneming de intentie heeft om een actief te gebruiken in plaats van te verkopen, bepaalt zij de reële waarde op basis van de (hypothetische) verkoopprijs.
3. Vier stappen in het waarderingsproces De onderneming moet vier stappen nemen om de reële waarde te kunnen bepalen.
De vier stappen in het waarderingsproces • Stap 1. Bepaal de kenmerken van het actief of de verplichting die invloed hebben op de reële waarde • Stap 2. Bepaal de relevante markt en marktpartijen • Stap 3. Bepaal voor niet-financiële activa de optimale aanwending • Stap 4. Waardeer op basis van marktgegevens en/of waarderingstechnieken
Stap 1. Bepaal de relevante kenmerken Als de onderneming de reële waarde van een actief wil bepalen, is het belangrijk dat zij de kenmerken kent die invloed kunnen hebben op de prijs die marktpartijen bereid zouden zijn te betalen. Er kunnen allerlei factoren een rol spelen. Voor een actief dat bijvoorbeeld in slechte staat van onderhoud verkeert en juridische restricties kent, zal de markt minder willen betalen dan voor een soortgelijk actief waarbij dit niet van toepassing is. Ook bijvoorbeeld het feit dat een actief over een grote afstand getransporteerd moet worden kan een negatief effect hebben op de prijs, maar dit heeft geen invloed op de reële waarde. De reden hiervoor is dat transactiekosten (zoals transportkosten) niet meegenomen mogen worden in de bepaling van de reële waarde, omdat deze kosten niet gerelateerd zijn aan een actief of verplichting zelf, maar aan de transactie.
Stap 2. Bepaal de relevante markt en marktpartij Bij het bepalen van de reële waarde gaat het, volgens de definitie, om een transactie tussen marktpartijen. Voor een specifieke transactie kunnen er verschillende marktpartijen zijn die het actief willen kopen of de verplichting willen overnemen. Daarom is het belangrijk dat de onderneming vaststelt naar welke markt zij moet kijken om de reële waarde te bepalen.
•
De hoofdmarkt is de markt met het hoogste volume en activiteitenniveau voor het specifieke actief of de verplichting waar de onderneming toegang toe heeft.
Waardering niet altijd gebaseerd op verplichting Bij de waardering van een verplichting moet ook rekening gehouden worden met het risico dat de onderneming niet aan die verplichting kan voldoen. Als bijvoorbeeld in een situatie een onderneming een verplichting heeft om € 100.000 te betalen, maar de inschatting is dat er maar 50% kans is dat de onderneming dat bedrag gaat betalen vanwege de slechte liquiditeitspositie, dan zal de onderneming niet bereid zijn om € 100.000 te betalen om de verplichting aan een andere partij over te dragen. De reële waarde wordt dan dus sterk beïnvloed door het risico dat de onderneming zelf de verplichting niet kan nakomen. Dit betekent dat, anders dan nu nog mogelijk is binnen IFRS, de waardering van een verplichting niet meer gebaseerd mag zijn op het bedrag dat betaald zou moeten worden om de verplichting af te handelen. Afhankelijk van de aanpak die een onderneming momenteel volgt, kan het beëindigen van deze mogelijkheid significante invloed hebben op de waardering van bijvoorbeeld afgeleide financiële instrumenten.
•
De meest voordelige markt is de markt die het bedrag dat ontvangen zou worden bij de verkoop van een actief maximaliseert, of het bedrag dat betaald zou moeten worden om een verplichting over te dragen minimaliseert, rekening houdend met transactie- en transportkosten.
Reële waarde is niet altijd de hoogste verkoopprijs IFRS 13 onderkent twee typen markten, namelijk de hoofdmarkt en de meest voordelige markt.
Is er sprake van een hoofdmarkt? Dan gaat de onderneming bij de waardering uit van de prijsvorming op de hoofdmarkt. Als er geen hoofdmarkt is, dan baseert de onderneming de waardering op de prijsvorming in de meest voordelige markt. Dit betekent dat de reële waarde voor een bepaald actief niet altijd de hoogste verkoopprijs is, want de prijs op de meest voordelige markt kan hoger zijn dan de prijs op de hoofdmarkt. De IASB heeft ervoor gekozen om alleen naar de meest voordelige markt te kijken als er geen hoofdmarkt is. Op die manier is de (hypothetische) verkooptransactie zo realistisch mogelijk. De reële waarde wordt daarom bij voorkeur gebaseerd op de prijsvorming op de markt waar de entiteit toegang toe heeft en waar een zo hoog mogelijke liquiditeit is.
Samenvatting Het doel van IFRS 13 is om de reële-waardebepaling binnen IFRS te uniformeren en de informatieverstrekking over deze waarderingen te verbeteren. De reële waarde wordt nu gedefinieerd als de verkoopwaarde van een actief of een verplichting. Om deze verkoopwaarde te bepalen onderkent de standaard verschillende stappen: vaststellen van de waardebepalende kenmerken, identificeren van de relevante marktpartijen, vaststellen van de optimale aanwending van een niet-financieel actief en de waardering. De standaard geeft de voorkeur aan waarderingen op basis van waarneembare gegevens. De toegepaste waarderingsmethode en de vereiste toelichting zijn afhankelijk van de mate waarin waarneembare gegevens gebruikt zijn.
De manier van handelen speelt ook een rol Binnen de geselecteerde markt hoeft de onderneming geen specifieke marktpartij te identificeren. Wel moet de onderneming kijken hoe marktpartijen in het algemeen handelen bij het kopen van een actief of overname van een verplichting in die specifieke markt. De onderneming mag er daarbij van uitgaan dat de marktpartijen kennis hebben van het actief of de verplichting, vanuit hun eigen belang handelen en bereid en in staat zijn om te handelen. Stap 3. Bepaal voor niet-financiële activa de optimale aanwending Niet-financiële activa kunnen op verschillende manieren aangewend worden en de waarde van het actief kan afhangen van de manier waarop het gebruikt wordt. Daarom is het voor het bepalen van de reële waarde van belang te weten van welke aanwending van het actief uitgegaan moet worden.
Spotlight Jaargang 19 - 2012 uitgave 1 25
De waardering moet gebaseerd zijn op het optimale gebruik van het actief vanuit het perspectief van de marktpartijen die bereid zouden zijn het actief te kopen. Het gaat dus niet om de huidige aanwending binnen de onderneming of de aanwending die de onderneming in gedachten heeft, maar om de wijze waarop een marktpartij het verkregen actief zou gebruiken om het rendement op het actief te maximaliseren. Wel wordt het huidige gebruik van het actief als het optimale gebruik gezien zolang er geen aanwijzingen zijn dat marktpartijen het actief op een andere manier zouden gebruiken om de waarde van het actief te maximaliseren. Ook moet de onderneming nagaan of een marktpartij het actief wel fysiek, juridisch of financieel optimaal kan gebruiken. Een marktpartij kan namelijk tot de conclusie komen dat zij het actief theoretisch gezien niet optimaal kan gebruiken, bijvoorbeeld vanwege juridische restricties, en waardoor zij niet bereid is een prijs te betalen op basis van de theoretisch optimale aanwending. Bij het bepalen van de optimale aanwending van het actief moet de onderneming ook rekening houden met andere activa die zij heeft om het actief te kunnen gebruiken. Zo heeft een speciale machine die alleen gebruikt kan worden in combinatie met andere machines binnen de onderneming een hogere waarde dan de ‘oud-ijzerwaarde’. IFRS 13 gaat ervan uit dat de marktpartijen over de complementaire machines beschikken om die speciale machine optimaal aan te wenden. Stap 4. Waardeer op basis van marktgegevens en/of waarderingstechnieken Nadat de onderneming de condities bepaald heeft waaronder het actief of de verplichting gewaardeerd moet worden, kan zij de reële waarde bepalen. IFRS 13 hanteert daarbij een hiërarchie op basis van de gegevens die beschikbaar zijn voor de waardering. Deze is weergegeven in tabel 1.
26
Spotlight Jaargang 19 - 2012 uitgave 1
Tabel 1. Hiërarchie op basis van gegevens die beschikbaar zijn voor waardering
Hiërarchie
Definitie
Niveau 1
Onaangepaste genoteerde prijzen in Slotkoers op Euronext actieve markten voor identieke activa en verplichtingen
Niveau 2
Genoteerde prijzen voor soortgelijke activa en verplichtingen in actieve markten of gegevens die gebaseerd zijn op of ondersteund worden door waarneembare marktgegevens
Prijs per vierkante meter afgeleid van prijzen in transacties van soortgelijke gebouwen in hetzelfde geografische gebied
Niveau 3
Niet-waarneembare gegevens voor het bepalen van de reële waarde van een actief of verplichting
Netto-contantewaardeberekening op basis van aannames van marktpartijen
Niveau 1. Genoteerde prijs in een actieve markt (mag niet aangepast worden) Is er voor een actief of verplichting een genoteerde prijs in een actieve markt beschikbaar, dan moet de onderneming deze prijs hanteren om te komen tot de reële waarde. Deze prijs mag niet worden aangepast. Hierbij gaat het om identieke activa en verplichtingen, waarop de specifieke kenmerken van toepassing zijn die de onderneming in stap 1 heeft bepaald. Als er juridische restricties zitten op het gebruik van een bepaald actief die niet gelden voor de activa die verhandeld worden in de actieve markt, is er geen sprake van een identiek actief. Er is dan geen sprake van niveau 1 en de onderneming mag geen onaangepaste prijs hanteren. Niveau 2. Bij niet-genoteerde prijzen worden genoteerde prijzen van soortgelijke activa gebruikt Als er geen genoteerde prijzen voor identieke activa en verplichtingen beschikbaar zijn, geeft IFRS 13 de voorkeur aan het gebruik van genoteerde prijzen voor soortgelijke activa en verplichtingen in actieve markten of gegevens gebaseerd op waarneembare marktgegevens. Wanneer de onderneming deze gegevens gebruikt, kan het zijn dat er aanpassingen nodig zijn om ervoor te zorgen dat de berekende waarde aansluit bij de specifieke kenmerken van het actief of de verplichting. De onderneming kan deze aanpassingen deels baseren op niet-waarneembare gegevens.
Voorbeeld
Bij het gebruik maken van meerdere gegevens (meerdere niveaus) geldt het laagste niveau Wanneer de onderneming meerdere gegevens gebruikt, dan bepaalt zij het totale niveau van de waardering op basis van de gebruikte gegevens met het laagste niveau (laagste hiërarchie). Als zij bij die waardering gebruik maakt van waarneembare marktgegevens die zij aanpast op basis van niet-waarneembare gegevens, dan zal de waardering uiteindelijk moeten gebeuren op niveau 3. Wanneer bijvoorbeeld een meerderheidsbelang in een niet-beursgenoteerde onderneming gewaardeerd wordt op basis van de (waarneembare) aandelenkoersen van beursgenoteerde bedrijven in dezelfde bedrijfstak, dan kan dit resulteren in een waardering op niveau 3. De prijs kan immers aangepast zijn op basis van gegevens die niet waarneembaar zijn en waarover de onderneming niet beschikt. Denk aan een gecorrigeerde liquiditeit van aandelen, en een correctie voor het feit dat het hebben van zeggenschap over de onderneming een waarde vertegenwoordigt die niet in de beurskoers van individuele, beursgenoteerde aandelen tot uitdrukking komt. Niveau 3. Niet-waarneembare gegevens worden gebruikt als niveau 1 en 2 niet mogelijk zijn Als de onderneming niet op niveau 1 of niveau 2 kan waarderen, dan mag zij waarderen op basis van niet-waarneembare gegevens.
Verschillende waarderingstechnieken mogelijk De onderneming kan zelf bepalen welke waarderingstechniek zij gebruikt. IFRS 13 specificeert dus niet welke techniek onder welke omstandigheden gebruikt moet worden.
•
•
Wel moet de techniek in lijn zijn met een van de volgende benaderingen: - marktbenadering waarbij (deels) gebruik gemaakt wordt van marktinformatie, zoals een waardering op basis van een prijsEBITDA-ratio; - inkomstenbenadering waarbij verwachte kasstromen verdisconteerd worden, zoals een nettocontantewaardeberekening; en - kostenbenadering waarbij de waarde bepaald wordt door te kijken naar de kosten die gemaakt moeten worden om het actief te vervangen. Ook moet de waardering aansluiten bij de definitie van reële waarde, zijnde een verkoopprijs. Bij de waardering van een bepaalde technologie zou de
inkomstenbenadering bijvoorbeeld geschikter kunnen zijn dan de kostenbenadering als een marktpartij bereid zou zijn om voor die technologie meer te betalen dan de kosten om de technologie te ontwikkelen. Dit zou kunnen omdat de marktpartij niet in staat is om de technologie zelf te ontwikkelen doordat de technologie gepatenteerd is. In het geval van een specifiek actief of een verplichting geldt: als er verschillende waarderingstechnieken mogelijk zijn, gebruikt de onderneming die aanpak die het gebruik van waarneembare gegevens maximaliseert en het gebruik van nietwaarneembare gegevens minimaliseert.
4. Negen situaties voor vereiste toelichting
drie factoren afhankelijk, namelijk: • het niveau van de waardering (niveau 1, niveau 2 en niveau 3); • of de waardering een terugkerend karakter heeft; en • of het actief of de verplichting gewaardeerd wordt tegen reële waarde in de balans of dat de reële waarde alleen vermeld wordt in de toelichting. Een waardering heeft een terugkerend karakter als het activa en de verplichtingen op elke balansdatum op reële waarde gewaardeerd moeten worden. Nietterugkerende reële-waardebepalingen worden veroorzaakt door specifieke omstandigheden, bijvoorbeeld een actief dat verkregen is in een overname of een actief dat geclassificeerd wordt als een actief aangehouden voor verkoop.
Een van de doelen van IFRS 13 is het verbeteren van de informatieverstrekking over de reële-waardebepalingen, zodat de gebruikers van de jaarrekening de gehanteerde waarderingstechnieken en gebruikte informatie beter kunnen beoordelen. De vereiste toelichting is van
Tabel 2 geeft een overzicht van de toelichtingvereisten in elk van de negen situaties.
Reële waarde in balans
Reële waarde in toelichting
Terugkerend Toelichting
Niet-terugkerend
N1
N2
N3
Niveau binnen hiërarchie (niveau 1, 2 of 3)
•
•
•
Verschuivingen binnen de hiërarchie
•
Reden voor de waardering
N1
N2
N3
•
•
•
•
•
•
N1
N2
N3
•
•
•
•
•
Beschrijving waarderingstechniek
•
•
•
•
•
•
Eventuele veranderingen in de waarderingstechniek en de reden daarvoor
•
•
•
•
•
•
•
•
Kwantitatieve informatie over de gebruikte niet-waarneembare gegevens
•
Aansluiting tussen begin- en eindbalans
•
Ongerealiseerde winsten/verliezen t.g.v. aanpassingen van de waardering
•
Beschrijving waarderingsproces en grondslagen
•
Kwalitatieve en kwantitatieve gevoeligheidsanalyse voor veranderingen in gebruikte niet-waarneembare gegevens
•
Reden waarom de optimale aanwending van een niet-financieel actief anders is dan het huidige gebruik, indien van toepassing
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Spotlight Jaargang 19 - 2012 uitgave 1 27
5. IFRS 13 verplicht vanaf 1 januari 2013
6. Impact IFRS 13 tijdig analyseren
Het toepassen van IFRS 13 is verplicht vanaf 1 januari 2013, maar het is toegestaan om IFRS 13 eerder te hanteren. Er bestaat geen verplichting tot aanpassing van de vergelijkende cijfers van perioden vóór de toepassing van deze standaard.
Het doel van de IASB is om met IFRS 13 de reële-waardebepaling binnen IFRS te uniformeren en de informatieverstrekking over de reële-waardebepaling te verbeteren. De verwachting is dat de impact van de uniformering van de reëlewaardebepalingen binnen IFRS voor veel ondernemingen beperkt zal zijn, maar elke onderneming zal wel moeten onderzoeken of dit ook voor haar geldt. De veranderde vereisten met betrekking tot de informatieverstrekking zullen wel op veel ondernemingen invloed hebben. Daarom is het van belang om tijdig te analyseren wat de precieze consequenties van IFRS 13 zijn.
IFRS 13 heeft op drie waardebepalingen binnen IFRS geen invloed Hoewel IFRS 13 beoogt om één raamwerk te geven voor het bepalen van reële waarden binnen IFRS, is er een aantal waardebepalingen binnen IFRS waar deze standaard geen invloed op heeft, namelijk: • op aandelen gebaseerde betalingen (IFRS 2); • leaseverplichtingen (IAS 17); en • de bepaling van de bedrijfswaarde in het kader van impairment testing (IAS 36). Toelichtingvereisten IFRS 13 niet van toepassing in drie situaties Daarnaast is er een aantal situaties waarin de toelichtingvereisten van IFRS 13 niet van toepassing zijn, namelijk: • de reële waarde van fondsbeleggingen in het kader van personeelsbeloningen (IAS 19); • de reële waarde van beleggingen in het kader van pensioenregelingen (IAS 26); en • de reële waarde minus de verkoopkosten in het kader van impairment testing (IAS 36). In al deze situaties blijven de voorschriften in de betreffende standaarden gelden.
28
Spotlight Jaargang 19 - 2012 uitgave 1