Interview met Zuster Bernadette Beernaert (Zusters van Liefde Heule) Je congregatie groeide uit van een mosterdzaadje tot een prachtige boom. Maar…nu ondervind je wellicht bij het ouder worden, en dit ook in je gemeenschap, ervaringen van verlies. Kan je er enkele van -de voor jou meest treffende- benoemen? Drie grote verlieservaringen: *Op haar hoogtepunt telde de Congregatie ooit nagenoeg zeshonderd levende zusters. Er werden intreden genoteerd van tien, dertien, achttien kandidaten (Jubelbrochure 1988). Op vandaag zijn er nog 122 zusters in leven. Het merendeel van hen is (hoog)bejaard. Er zijn, sinds jaren, geen intreden meer. De gemiddelde leeftijd schiet de hoogte in (83 jaar). De confrontatie met heel veel sterfgevallen (dit jaar reeds 9) is telkens een pijnlijk moment. Enerzijds is er dankbaarheid voor het rijke leven dat de afgestorven zuster heeft geleefd, anderzijds is er de pijn van het afscheid en het inkrimpen van het aantal leden. Vroeger konden zusters nog vooruitblikken naar wie volgde en de Congregatie kwam verrijken. Wij hebben deze ervaring niet meer. Telkens er een zuster sterft, smelt een deeltje weg van wat ooit een bloeiende Congregatie was. *Een tweede grote verlieservaring is de afbouw van de gemeenschappen (bijhuizen). De genomen beslissingen zijn telkens verantwoord en genomen in overleg met de betrokken zusters. Toch doet het pijn. Ook hier zijn dankbaarheid en verdriet om verlies schering en inslag. Afbouw op zich doet me pijn, maar als ik de gevolgen ervan zie en meemaak van de mensen bij wie de zusters weggaan, zie ik hen ‘als schapen zonder herder’ vallen. *Verlies van familieleden (maar dat geldt ook voor mijn broers en zussen). In een grote communiteit vraagt de verwerking van dergelijke verlieservaring een groot stuk maturiteit om alles een plaats te geven; om dankbaar te zijn voor het meeleven, maar ook om er ‘alleen’ door te gaan. Dit is een leerschool, want bij elk groot en klein lijden moet men er fundamenteel alleen door. Het mede-lijden stopt ergens. Daarbij kom je dan terecht bij je diepste binnenste en bij de kracht van God die dààr leeft. ‘Durven loslaten’. Een veel gehoorde goede raad. Hoe kom je daartoe – wat (wie ) helpt jou om dat verlies, dat loslaten, toch een goede plaats te geven? -Wat me vooral bij het opgeven van een huis zo troost is de belofte van de mensen die nu de taak van de zusters overnemen. Zij drukken bijna steeds de bereidheid uit om de christelijke inspiratie en de spirit van de Congregatie gestalte te geven. Dat is heel mooi en hoopgevend. -Het is het meegaan in een proces dat door de omstandigheden toch gebeurt. Het is niet altijd gemakkelijk. Maar, als oefenschool voor het ‘grote’ loslaten daagt de dagelijkse werkelijkheid mij uit om telkens opnieuw in het kleine los te laten. -Dankbaarheid vergemakkelijkt het loslaten. Als men dankbaar voor iets is neemt dit een innerlijke plaats in. Vb. zusters die sterven of familieleden of gemeenschappen. -Voor mij is relativeren óók loslaten. Dat leer ik o.a. bij onze Stichteres die sterk kon relativeren.
Welke mogelijkheden zie je om als persoon, als gemeenschap, je religieus ideaal vandaag gestalte te geven, voor het leven te kiezen? Open blijven staan voor wat in de wereld en in de Kerk gebeurt door o.a. te lezen, het nieuws te beluisteren… En dit meedragen in gebed. Ik blijf mij gelukkig voelen in het religieus leven. Wat ik in me draag kan tot ontplooiing komen. Als gemeenschap blijft het een dagelijkse opdracht om ‘gemeenschap’ te worden. Dit is nooit af. Gemeenschap raakt me en is een ‘gegeven’ in mij. Voor mij houdt het iets van ‘verzamelen’ in. Dit verzamelen, bijeenbrengen waarover in de Bijbel zoveel sprake is en dat Jezus’ droom is met het Rijk Gods. Het is een blijvende opdracht om erin te geloven ook al liggen de verwachtingen en opvattingen i.v.m. gemeenschap bij de zusters soms ver uit elkaar. Gemeenschap ervaar ik als een ‘op weg zijn’, niet als een ‘er zijn’, alsof men maar van gemeenschap mag spreken of gemeenschap mag vieren als ze ideaal zou zijn. Gemeenschap ervaar ik als kerk-zijn op weg. Het is ook goed dat ik in een bepaalde mate verbonden blijf met wat men noemt ‘apostolaatswerken’, via raad van bestuur, Vriendenkring… Welke was tot nog toe de mooiste periode in je leven? Ik ervaar eigenlijk elke periode als mooi in mijn leven. Toen ik de woorden van mijn eeuwige professie uitsprak, huiverde ik en was ik bang dat alles vanaf nu routine zou worden. Noviciaatsvorming en toegroeien naar belangrijke momenten als eerste en professie voor het leven waren voorbij. Maar routine is er nooit gekomen. Elke dag, elk moment draagt iets nieuws in zich: zowel wat het leven in gemeenschap betreft als wat de omgang met Gods Woord in het evangelie betreft. Elke morgen mag ik dit Woord nieuw ontvangen. Elke morgen legt het zich op mijn concrete leven van elke dag. De Schrift en het leven vouwen zich iedere dag nieuw open. Wat me vooral boeit is de zekerheid dat mijn roeping nooit af is. God roept mij nog elke dag opnieuw. Elke dag opnieuw mag ik antwoord geven. In een lied zingen we: ‘Gij Woord dat antwoord vraagt, o Heer’. Wat deed je vroeger en nu? Kan je een dag beschrijven uit je leven vroeger/nu? De dagindeling blijft onveranderd of ik nu apostolaatswerk deed buitenshuis of nu ik ‘binnen’ werk. Op een doordeweekse dag sta ik op om vijf uur. Ik houd van de morgenstilte. Na een uur stil gebed bidden we samen de morgenwijding. Dan volgt het ontbijt en na het ontbijt de eucharistieviering. Na de viering begin ik aan administratief werk. Ik volg ook lessen kalligrafie. (vroeger ging ik uit werken naar het Revalidatiecentrum Overleie en later naar MFC Zonnebloem). Om 11.30 uur is er het rozenkransgebed en het middaggebed. Vanaf 14 uur begin ik opnieuw aan het werk, tot 17 uur ongeveer. Dan is het weer tijd voor stil gebed, tot aan de vespers om 18 uur.
Toen ik in de Zonnebloem werkte, kon ik niet deelnemen aan het middaggebed en kon ik ook niet om 17 uur stoppen. Maar ik voelde mij wél verbonden met de zusters die thuis aan het bidden waren. Na het avondmaal kijk ik naar het nieuws of ga ik nog naar een of andere vergadering. Toen ik mijn werk in het MFC verliet, was het alsof er een andere deur openging van hetzelfde gebouw. Dezelfde innerlijke grond nam ik mee naar mijn leven meer naar binnen toe. De Schriftwoorden die me toen bezielden en dreven gingen met mij mee: Ez. 37; ook de liefde voor het Woord nam ik mee. Ik heb het gevoel dat beide mij nog elke dag geheimen prijs geven. Wanneer wist je dat je zuster wilde worden? Als ik mijn roepingsverhaal bekijk, bemerk ik op het eerste zicht niets spectaculair. Geen uitzonderlijke feiten of gebeurtenissen. Alsof mijn roeping eenvoudig en gestaag gegroeid is en gerijpt tot wat ze vandaag is. En toch… Ik ervaar ze als een genadegave die mij is geschonken. Juist hierin ligt het bijzondere. Zo beleef ik het althans. Als tiende in een gezin van twaalf kinderen zie ik het levenslicht in een eenvoudig gezin. Ook hier niets spectaculair. Mijn hele leven – en dit is tot op vandaag nog zo – ben ik leergierig. Leren en bijleren, het gaf en geeft me energie. Vandaar mijn groot verlangen om op 15-jarige leeftijd, na de lagere cyclus van de humaniora, verder te studeren. Mijn ouders beslissen er anders over. Mijn oudste zus blijft vroeg thuis van school om te helpen in het kroostrijk gezin. Mijn oudste broer moet de zaak overnemen van mijn vader en dus eveneens vrij jong de school verlaten. Zou het anders voor mij worden? Ik hoop en ik droom. Maar: zo één zo al, redeneren mijn ouders. Ik werk en studeer hard om mooie punten te halen en zo toch de toestemming te krijgen om verder te gaan. Maar helaas. Tranen helpen niet. Ik moet optrekken naar de kliniek in Kortrijk ‘Maria’s Voorzienigheid’ en word daar ingeschakeld in de keukendienst. Niettegenstaande het anders is gelopen dan ik had gewenst, zijn de zeven jaar die ik er werkte voor mij een bron van levenservaring. In al wat ik later zou doen werpt deze leerschool haar vruchten af. Wat in het kader van mijn roeping vooral meebepalend is, is het contact op de werkvloer met een bepaalde zuster. Iemand waar ik naar opkijk en die zonder veel woorden een levend getuigenis is van een gegeven leven als religieuze. Op een dag krijg ik haar professieprentje. Het raakt me: ‘Ik sta aan de deur en ik klop’. Stilaan komt in mij het verlangen naar boven om zelf ook in dit voetspoor te treden. Nooit spreek ik erover met haar, tot op het moment dat ik voor mezelf heb uitgemaakt dat dit ook míjn roeping is. Binnenin mezelf hoor ik de uitnodiging van Jezus om de deur van mijn eigen hart, waar Hij aanklopt, open te doen en Hem binnen te laten als Heer en Vriend van mijn leven; vóór mijn leven. Wat mij bijzonder raakt is het beeld van het kruis en de verrijzenis als gegeven Liefde van de Vader voor mij en voor alle mensen. Dit geeft de doorslag. Op paasdag treed ik binnen in het klooster van de ‘Zusters van Liefde’ te Heule. Tijdens de uitvoering van mijn apostolaatswerk kan ik telkens terugvallen op de gemeenschap, mede-zusters die met mij het leven delen. In goede en kwade dagen mag ik met hen samenleven, door hen gepolijst worden, gedragen en gestimuleerd.
Niettegenstaande ik ooit voor dit klooster koos, wordt de ware inhoud van het charisma, de lijfspreuk van deze congregatie mij pas veel later gegeven. Als ik te Leuven ziek in het ziekenhuis lig, mag ik plots heel diep ervaren dat God inderdaad Liefde is die mij en alle mensen intens bemint. Op dit fysiek zwak moment word ik eigenlijk ten diepste Zuster van Liefde, die met vele medezusters samen leven en bestaan van en uit dit motto: ‘God is Liefde’. De gemeenschap, het gebed, de verbondenheid met de stichteres, het thuiskomen in het binnenste van ons motto, de verbondenheid ook met alle medezusters die nu reeds leven in de hemelse gemeenschap met God: dit alles houdt mij ook vandaag stevig vast. Wie Hij is heeft Hij al veel keren in mijn godgewijd leven getoond. Wat het zal worden ligt in zijn hand. Vanwaar de keuze voor je kloosternaam? Ik heb geen kloosternaam. Ik ben in 1969 ingetreden, de zusters voor ons hadden wel nog een kloosternaam. Wie inspireerde je het meest? In de loop van mijn religieus leven kreeg ik hoe langer hoe meer een sterke band met onze stichteres Agatha Lagae. Een vrouw die in zich droeg: een intense geraaktheid door de vele noden van mensen en een contemplatieve gerichtheid op God. In het zoeken naar het evenwicht tussen beide gaat zij mij, tot op vandaag nog, voor als voorbeeld en voorspraak. Ook haar voeling met en voor gemeenschap spreekt me aan. In de geschriften van het begin lees ik graag haar spirituele en rake uitspraken waarmee zij de gemeenschap aanvoelt en in goede banen leidt; waarmee ze relativeert: alles in relatie brengt tot de God van haar leven. Ook de zuster die me haar professieprentje gaf, was bepalend voor mijn roeping. Wat is je levensmotto? Het Woord van het evangelie roept me elke dag op om er iets mee te doen. Na mijn opleiding in het noviciaat kreeg ik de kans om te studeren. Ik werd logopediste. Aan de buitenkant heb ik alle technieken onder de knie om dit beroep goed uit te oefenen. Maar dit kreeg ook een binnenkant. Ik houd ervan mensen het juiste woord aan te leren of terug te geven. Ik houd van ‘het woord’. Het ‘woord’ waarvan ik houd, werd hét Woord. Het ‘buitenste woord’ werd bevrucht door het ‘binnenste Woord’. En, tot op vandaag, is het dít Woord dat mijn leven stuwt en richt. Elke morgen spreekt Jezus zijn Woord tot mij in de stille bezinning van de morgen. Toen ik in een voorziening terechtkwam die een thuis wil zijn voor kinderen en jongeren met meervoudige beperking mocht ik geleidelijk ontdekken dat Ezechiël 37, het verhaal van de dorre beenderen die nieuw leven krijgen, mijn drijfveer is bij dit werk. In de stilte van mijn hart hoor ik ‘Mensenkind, profeteer over deze beenderen en zeg dat ze weer moeten leven’. Hoe zwaar ook de beperking van deze kinderen, toch blijf ik geloven in het leven dat zij uitstralen en waarin zij mij meenemen. Voor mij zijn ze door God gegeven mensen aan wie ik op mijn beurt Gods Liefde door mag geven.
Ook het ‘Leer van Mij’ (Mt.11, 29) dat de Heer Jezus tot mij zegt in het evangelie en dat me als wezenswoord werd gegeven, toont mij de weg zowel voor het samenleven in gemeenschap als bij het openstaan nú en voor de toekomst. Het motto van onze congregatie ‘God is liefde’. Belangrijk zijn voor mij ook de spreuken van onze stichteres Agatha Lagae en de actualiseringen ervan. ‘Waar liefde is, daar is geen last’ is bv. een spreuk van haar. Ik gebruikte vroeger ook spreuken van Vincentius a Paulo voor de personeelsvergaderingen. Hoe zie je de toekomst van het geloof? Ik heb het fundamentele geloof dat het godgewijd leven altijd zal blijven bestaan, weliswaar misschien op een andere manier, bv. de vele diakenwijdingen van tegenwoordig. Een klein credo houdt mij rechtop in het nu en voor de toekomst: Ik geloof dat God het is die roept, altijd: in het verleden, het heden en de toekomst. Ik geloof dat Hij zijn genadegaven schenkt om antwoord te zijn op zijn roep. Ik geloof in de gemeenschap, als kleine kerk binnen de grote Kerk. Ik geloof in de vergeving als bouwsteen voor die gemeenschap. Ik geloof dat het godgewijd leven altijd zal blijven bestaan, ook al ken ik de vorm niet. Ik geloof dat Maria de sleutel heeft van ons huis en dat zij er wel voor zorgt, zoals onze stichteres het ooit bad.
Wat wil je ons meegeven naar de toekomst toe? Vergeving is naar de toekomst toe voor onze maatschappij heel belangrijk. We mogen ook niet vergeten te leven in het nu i.p.v. ons hoofd te breken over de toekomst.