Frans van Sales en Bernadette
S
oms droom ik er wel eens van … van de tijd dat ik student was op Ave Maria in Tilburg. Nog niet zo lang geleden was ik er weer eens terug … in de studiezaal tijdens de ochtendstudie. Voor het eerst dat jaar waren op een zomerse dag de ramen tegen elkaar open gezet. Het geroezemoes van een langzaam ontwakend Tilburg, de bedrijvigheid bij de buurman, de Voltfabriek, en de tjilpende mussen tussen de vleugels van het gebouw benadrukten de stilte in de studiezaal. Een aangenaam verkoelend briesje zorgde voor een weldadig begin van een nieuwe, verwachtingsvolle dag … Heerlijk … Ik zou zo weer terug willen. Bijna 60 jaar later - nu niet meer in een droom - ben ik op een Klussendag helemaal alleen in het prieel van Salesianum in Schijndel. Hier zal op de Salesiaanse familiedag gecombineerd met de Open Kloosterdag door Saskia van Mierlo uit Gemonde een klankmeditatie worden gehouden. Het grote onderhoud rondom het prieel is door de tuinman gedaan, maar om het er op die dag perfect te laten uitzien dient nog wel het onkruid tussen de stenen te worden verwijderd, de paden geschoffeld, de klimop geknipt, het terras geveegd en het afval afgevoerd te worden. Het is een heerlijke, zonnige dag. Het is aangenaam stil in deze uithoek van de tuin … Heerlijk … Een verkoelend briesje maakt het daar alleen nog maar aangenamer. Het op zich simpele, weinig interessante werk wordt tot mijn verrassing bijna als vanzelf een meditatie. Ik word er rustig van. Niets moet … geen druk … komt het werk vandaag niet af, morgen is er weer een dag. Heel vreemd, maar werkend op die zonnige dag in dat prieel in de tuin van Salesianum moest ik plotseling denken aan Lourdes. Ik was daar vorig jaar voor het eerst in mijn leven op pelgrimage. En wellicht nog vreemder … in dat prieel vroeg ik me af of Bernadette wel eens ooit over Frans van Sales gehoord zou hebben en of zij misschien zijn Inleiding tot het devote leven of zijn Verhandeling over de liefde tot God gelezen had. Ik realiseerde me daar dat ik eigenlijk maar weinig over haar wist en dat ik in die week in Lourdes ook maar weinig over haar te weten was gekomen. Ik nam me voor om me bij thuiskomst meer te gaan verdiepen in haar leven, zowel in haar jeugd in Lourdes, als in haar kloosterleven in Nevers bij de Soeurs de Charité et de l’Instruction Chrétienne, de Zusters van Liefde en van de Christelijke Vorming, kortweg genaamd de Zusters van Nevers. 44
Als eerste begin ik aan de van een schoonzus te leen gekregen omvangrijke, bijna 400 bladzijden tellende, roman van de Oostenrijkse schrijver en dichter, Franz Werfel: Het lied van Bernadette. Al lezende krijg ik medelijden met de geestelijke en wereldlijke overheid in Lourdes ten tijde van de verschijningen in 1858. Je zult in zo’n stadje maar handhaver van de openbare orde zijn, je zult er maar burgemeester of pastoor zijn. Ik heb te doen met de ouders van dit kind dat allerlei rare dingen ziet. Wat moet je als pastoor nu met zo’n simpele ziel die niet kan lezen of schrijven en die je komt vertellen dat je in processie naar de plek van de verschijning moet gaan en daar een kapel moet bouwen? Wat moet je als burgemeester, als politiecommissaris met een kind van 14 jaar dat in nog geen maand tijd meer dan 8.000 mensen op de been krijgt, met een kind dat zoveel volgelingen krijgt dat daardoor het gewone leven in hun bijna ingeslapen stadje, dat slechts zo’n 4.000 inwoners telt, totaal ontwricht raakt? Na lezing van dit voortreffelijke boek van Franz Werfel moest ik tot mijn teleurstelling wel vaststellen dat niets daarin verwijst naar Frans van Sales. Verrassend was het te constateren dat de schrijver een zoon was van een welvarende joodse handschoenfabrikant. Toen Oostenrijk zich in 1938 bij Duitsland voegde, vluchtte hij via Frankrijk naar de Verenigde Staten. Tijdens die vlucht kwam hij terecht in Lourdes. Daar deed hij de gelofte een boek over Bernadette te schrijven als zijn leven gespaard zou blijven. Hij hield 45
zich aan deze gelofte en al in 1941 verscheen zijn Das Lied von Bernadette. In de nalatenschap van mijn schoonouders ontdekte ik later een boek over Bernadette in feuilletonvorm van de Kanunnik Joseph Belleney, kapelaan te Lourdes. Het is een geïllustreerd verhaal een stripverhaal bijna - van zo’n 45 bladzijden met op iedere pagina vier prenten van de hand van Hughes Ghiglia. Het oorspronkelijke boek is waarschijnlijk geschreven in 1936 en draagt als titel Sainte Bernadette, bergère en chrétienté. De Nederlandse vertaling - nergens staat aangegeven wie dit werk vanuit het Frans heeft vertaald - is uitgegeven door de Maasbode N.V. te Rotterdam in 1957 en draagt als titel Het leven van Bernadette. Ondanks de plaatjes leest dit boek minder prettig dan het boek van Franz Werfel. Er worden weliswaar meer feiten in naar voren gebracht maar de tekst doet wat oubollig, wat kneuterig aan. Aangekomen in dit boek bij de periode in haar leven (juli 1860) dat zij op advies van de pastoor en de burgemeester, die haar wilden afzonderen naar een wat rustiger en meer afgelegen plek, verblijft in het pensionaat van het klooster van de Zusters van Nevers in Lourdes, lees ik bij afbeelding 129 dat Bernadette ondanks haar vroomheid steeds haar kinderlijke aard behield. Zo haalde zij eens haar vriendin Anna-Marie, om haar wat op te vrolijken, over om mee touwtje te gaan springen. Dat deed zij volgens Joseph Belleney tot mijn grote verrassing met de woorden: “Als we in de hemel zullen zijn, zullen we dat ook doen. Franciscus van Sales heeft eens geschreven : Sombere heiligen zijn maar droevige heiligen”. De auteur vermeldt bij deze passage dat hij deze uitspraak van Bernadette rechtstreeks heeft opgetekend uit de mond van AnnaMarie. U moet het mij niet kwalijk nemen dat ik ondanks deze toevoeging van de auteur toch blijf twijfelen of Bernadette dat wel werkelijk heeft gezegd. Hoe kan een meisje dat op 14-jarige leeftijd nog niet kon lezen of schrijven twee jaar later al met zo’n uitspraak van Frans van Sales voor de dag komen? Deze uitspraak, die weliswaar goed past bij de positieve kijk op het leven en het optimisme van Frans van Sales en goed aansluit op de inhoud van diverse hoofdstukken van zijn Inleiding tot het devote leven (o.a. derde deel, 46
hoofdstuk 31 en volgende), heb ik overigens nog nergens terug kunnen vinden.
Gedeelte uit het boek van Joseph Belleney
Iets verderop in dit boek lees ik dat Bernadette Soubirous ondanks haar zwakke gezondheid in 1866 intreedt als Zuster Marie-Bernard bij de Zusters van Nevers. Zij is daarvoor overgeplaatst naar het 47
700 kilometer noordelijker gelegen Moederhuis van de congregatie in Nevers. Zij wordt daar kosteres en ziekenverzorgster. Wie schetst mijn verbazing als ik bij afbeelding 155 de volgende tekst onder ogen krijg: “In oktober 1875 moest Bernadette haar taak opgeven als kosteres en werd opgenomen in het ziekenhuis … Het gezwel dat zij al acht jaar had op haar rechterknie was er de oorzaak van dat zij het bed moest houden. Haar toestand ging snel achteruit. Op advies van Franciscus van Sales puurde zij uit de bittere vruchten van haar lijden slechts zoete honing. Op de vraag van een zuster wat zij daar in bed deed, antwoordde zij: Ik vervul mijn taak van ziek zijn.” Hier wordt zonder enige twijfel verwezen naar hoofdstuk 3 van het derde deel van de Inleiding tot het devote leven dat handelt over het allesverdragende geduld waarin onder meer staat te lezen: “Honing, verzameld op de bloem van de kleine, bittere tijm, is de fijnste; en de fijnste deugd is die welke voortkomt uit de bitterheid van het lijden dat het meest wordt veracht en het meest wordt gesmaad.” Een beter antwoord op mijn vraag in het prieel had ik niet kunnen wensen. Bernadette wist inderdaad van het bestaan van Frans van Sales en heeft tijdens haar leven steun ondervonden van zijn woorden. Bij een volgende pelgrimage naar Lourdes zal ik zeker een bezoek brengen aan het stoffelijk overschot van Bernadette in de kapel van het klooster van Saint Gildard in Nevers en daarbij aan Frans van Sales denken. Misschien wordt voor mij Nevers dan wel grootser en belangrijker dan Lourdes.
Jan van de Vossenberg 48