Interview met prof. dr. A.H.G Rinnooy Kan mr. M. van Eck en mr. P.A.M. Witteveen1 Het centrale onderwerp van het interview met de heer Rinnooy Kan betrof: de ontwikkelingen rond de UHJHOJHYLQJLQ]DNHKHWEHORQLQJVEHOHLGLQGHͤQDQFLOHVHFWRU1DWXXUOLMNNRPWKHWWKHPDYDQGHYDULDEHOHEHORQLQJGDQXLWJHEUHLGDDQGHRUGH]RZHODOVRQGHUGHHOYDQKHWEHORQLQJVSDNNHWPDDURRNLQ UHODWLHWRWKHWWHYRHUHQEHOHLGRSKHWJHELHGYDQULVLFRPDQDJHPHQW 'HKHHU5LQQRR\.DQLVWKDQVRQGHUPHHU8QLYHUVLWHLWVKRRJOHUDDUDDQGH8Y$9RRUKHHQZDVKLMRQGHU DQGHUHYRRU]LWWHUYDQGH5DDGYDQ7RH]LFKWYDQ'H1HGHUODQGVFKH%DQN9RRU]LWWHUYDQGH6(5OLGYDQ GH5DDGYDQ%HVWXXUYDQ,1**URHSHQ9RRU]LWWHUYDQKHW912,QKHWLQWHUYLHZKHHIWGHKHHU5LQQRR\ .DQHQNHO]LMQSHUVRRQOLMNHRSYDWWLQJHQZHHUJHJHYHQ
De wet- en regelgeving rond het onderwerp beloning in de financiële sector wordt steeds gedetailleerder en fijnmaziger. Hoe beoordeelt u die ontwikkeling? Bezien vanuit een heel hoog abstractieniveau moet je, denk ik, nooit een voorstander zijn van een heel fijnmazige wet- en regelgeving in het domein van beloningen. Je zou, vanuit een hoog abstractieniveau, de voorkeur moeten geven aan principle-based in plaats van rule-based. Maar de gedetailleerdere regels komen ook niet voor niets tot stand. Die verwoorden het ongenoegen van één van de stakeholders, de samenleving. Dat slaat neer in politieke besluitvorming waarbij de politiek zich genoodzaakt voelt zijn positie te bepalen, voortgeduwd door geïrriteerde achterbannen en geconfronteerd met de al even geïrriteerde uitvoerders van die weten regelgeving. Dat is niet een positie die je iemand toewenst. Het is wel een deel van de verklaring voor het feit dat de regeldrift op dit terrein zo is toegenomen.
Dat was misschien helemaal niet gebeurd als de financiële sector zijn eigen zaakjes goed op orde zou hebben gehad. Is dat een stelling die u aanspreekt? In ieder geval heeft het feitelijk gedrag binnen de financiële sector de emoties in beweging gezet die aanleiding hebben gegeven tot deze wet- en regelgeving. De sector valt ook echt wel het nodige te verwijten, ook achteraf bezien en ook geobjectiveerd. Voor jullie lezers is mogelijk interessant een recente publicatie van de Nederlandsche Bank, Overzicht Financiële Stabiliteit die in het voorjaar 2015 is verschenen. Warm aanbevolen. Hoofdstuk 4 (Prikkelwerking: de rol van governance en variabele beloningen) gaat precies over dit onderwerp. Ik noem uit deze publicatie één voorbeeld: het be-
1.
Marian van Eck is advocaat bij Liber Dock advocaten te Amsterdam. Paul Witteveen is advocaat bij Van Doorne te Amsterdam. Beiden zijn lid van de redactie van dit blad.
Nr. 2 juni 2015
treft een onderzoek uit 2014 (dat in deze publicatie ook wordt geciteerd) waaruit een negatieve relatie blijkt tussen de hoogte van de variabele beloning en de Sharpe-ratio, een maatstaf voor risico gecorrigeerd rendement. Dat onderzoek gaat over Duitse, Zwitserse en Oostenrijkse bankmedewerkers in investment banking en treasury. Aangezien arbeidsvoorwaarden en activiteiten in die sectoren sterk internationaal bepaald zijn, ligt in de rede dat deze conclusie ook voor Nederland opgaat. De uitkomst van dit onderzoek naar de relatie variabele beloning en risicobeheersing suggereert op zijn zachtst gezegd dat er iets aan te merken valt op het variabele beloningsbeleid. Nog los van moraliteit en ethiek kun je ook gewoon op simpele bedrijfseconomische gronden al concluderen dat dat beleid niet goed was en ongewenste effecten had.
Wat vindt u ten principale van het concept variabele beloning als onderdeel in het beloningsbeleid, in het bijzonder in relatie tot risicomanagement? Een variabel beloningsbeleid (en wat ik nu zeg is totaal niet origineel) kan ten goede en ten kwade worden ingezet. Als het ten goede wordt ingezet, dat bevordert het gewenst gedrag van degenen die die beloning ontvangen en het staat de onderneming zelf vrij mee te ademen met de conjunctuur. Wie kan daartegen zijn? Maar de kunst is natuurlijk om dat eerste voor elkaar te krijgen: gewenst gedrag. Bijvoorbeeld te bevorderen dat variabele beloning zo wordt georganiseerd en van zodanige prikkels wordt voorzien dat het goed risicomanagement actief bevordert. En al helemaal slecht risicomanagement onaantrekkelijk maakt. Een variabel beloningsbeleid moet niet zo worden ingericht dat het aanzet of uitnodigt tot het nemen van disproportionele risico's, die opwaarts – bij succes, dus – belanden bij degene die de beloning ontvangt en neerwaarts belanden bij anderen zoals de aandeelhouders, het bedrijf en op enig moment de belastingbetaler. Dan zijn natuurlijk de rapen gaar. En niet ten onrechte.
Tijdschrif t voor A RBEID & ONDERNEMING
69
Interview met prof. dr. A.H.G Rinnooy Kan
Zit het probleem dan in wat in het jargon heet, de targetsetting? Het zit in de criteria voor toekenning en het zit in de definiëring van kwaliteit, wat is het gewenste gedrag en hoe meet je de kwaliteit van dat gedrag en daarmee de beloonbaarheid ervan? Daarnaast zit het in de instrumenten die gebruikt worden om de variabele beloning uit te keren. We hebben allerlei varianten wel zien passeren, zoals opties, aandelen, schuldpapieren en de daarvan afgeleide derivaten. En cash, ook nog: een ouderwets idee en bedoeld als instrument om de hopelijk goede prikkel uit te delen. Interessant genoeg is er onlangs door de Nederlandsche Bank aandacht gevraagd voor de mogelijkheid om de bonussen in obligaties uit te keren. De gedachte daarachter is dat de winstgerelateerde f luctuaties daarvan beperkter zijn dan bij aandelen en er ook een redelijk neerwaarts risico is wat een beetje in omvang lijkt op de opwaartse kant. Een derde element dat ik hier wil noemen is het instrument van terugvordering als blijkt dat de variabele beloning ten onrechte is toegekend. Ik had niet lang geleden een besloten discussie in Londen met een aantal jonge Nederlandse bankiers die daar werken. Een heel leuk gezelschap, allemaal heel goed, pienter en energiek. Zij maakten zich natuurlijk ook zorgen over de beeldvorming rond hun sector. Sprekende over het thema (variabele) beloning bleek duidelijk dat er in hun kring heel veel steun was voor de gedachte dat je een variabele beloning pas moet uitkeren als het bereikte resultaat waaraan de bonus was gekoppeld ook bij nader inzien een bewezen duurzaam positief effect heeft opgeleverd. Dat zou bijvoorbeeld misschien ook pas tien jaar later zichtbaar worden. Dan duurt het wat de realisatie van de variabele beloning betreft wel wat langer. Maar de legitimiteit van een toekenning van een variabele beloning wordt groter en in ieder geval is het leeuwendeel van de korte termijn hijgerigheid eruit gehaald. Ik geloof ook niet dat zelfs de meest serieuze critici zeggen dat variabele beloning onder alle omstandigheden verkeerd is, maar hier zit the devil in the detail, in de uitwerking op de verschillende thema's die ik hiervoor noemde. En dan is er ook nog zoiets als een discussie over de relatieve omvang ten opzichte van het vaste inkomen, dat is iets waarin wij in Nederland een vrij stevig standpunt innemen (maximaal 20%). Dan komen er weer discussies over allerlei ontsnappingsroutes waar iedereen dan ook weer heel erg boos over wordt. Het is ook moeilijk om iets te verzinnen wat aan de ene kant aan minimale eisen van de rationaliteit voldoet en aan de andere kant niet onmiddellijk sneuvelt in de emoties van de politiek.
Het bereik van de nieuwe regelgeving is sterk uitgebreid. Is dat proportioneel en voldoende gerechtvaardigd? Is er nog een voldoende relatie met het oogmerk van risicobeheersing? De regels richten zich in het bijzonder op de zogenaamde Identified Staff. Dat is een deelverzameling van medewerkers met een bijzondere betrokkenheid bij en verantwoordelijkheid voor het risicoma70
nagement. Daar staat dus in het bijzonder de schijnwerper op. Maar in allerlei bedrijven, niet alleen in de financiële sector, is of was het gewoonte dat ook het gewone personeel zelf beloond werd voor een goede prestatie, bijvoorbeeld met een gratificatie. Daar was natuurlijk niemand tegen. Dat werd vanuit de vakbeweging gezien als een heel welkome manier om het stakeholdergevoel op de werkvloer te versterken. Dus als je probeert met wat meer rust en rede over het thema variabele beloning te praten, is het een discussie met allemaal grijstinten. Maar wel moeten er, gezien de ervaringen die we nu hebben opgedaan, een paar harde waarschuwingen en randvoorwaarden aan het begin van de rit geëxpliciteerd worden: je wilt juist niet de verkeerde prikkels, dus afgewogen heldere en objectief toetsbare targetsetting. Je wilt al helemaal niet mensen belonen voor gedrag dat achteraf eigenlijk alleen maar ontmoedigd had moeten worden. Als het achteraf fout blijkt te zijn getaxeerd of beoordeeld, dan moet een toegekende variabele beloning kunnen worden teruggedraaid. Je moet meteen spreken over welke criteria, financieel, niet-financieel. Maar hoe je het ook regelt en vastlegt, het is een illusie te denken dat het dan nooit meer misgaat. Zeker in de financiele sector waar zo'n beeld ontstaan is dat er mensen op kosten van de belastingbetaler in staat waren zo disproportioneel veel geld te verdienen. Die onvrede is bijna een gegeven voor de kritische houding ten opzichte van de sector voor de komende tijd.
Veel van de elementen die u nu noemt, zitten ook al in de Regeling beheerst beloningsbeleid, die een aantal jaren geleden werd ingevoerd. En nu is er sinds 6 februari 2015 de Wet beloningen financiële ondernemingen. Critici betogen dat we misschien eerst het effect van die regeling hadden moeten afwachten in plaats van nu alles in cement te gieten en in een wettelijke regeling te verankeren? Is dat een gedachte die u aanspreekt? Dat had je onder andere omstandigheden kunnen bepleiten, maar de omstandigheden zijn zodanig dat er geweldige druk bestaat op de regelgever om regels te geven. En dat doen ze dan ook. Dat is weer zo'n voorbeeld: als je er in rust en redelijkheid naar kijkt kun je je misschien afvragen, is dat nou allemaal even handig of verstandig? Maar die vraag is eigenlijk helemaal niet meer relevant.
De aandacht concentreert zich nu in feite op het bonus plafond van 20%. Andere elementen die verankerd waren in die Regeling beheerst beloningsbeleid lijken op de achtergrond te zijn geraakt. Is er niet het risico dat 'men' denkt dat met het bonusplafond de onverantwoorde prikkels zijn uitgebannen? Dat zou onterecht en onjuist zijn. De bonuscap is maar een klein deel van een veel groter verhaal. Dat weten we allemaal. Bij elk incident richt de commotie zich al snel op de bonus. Banken hebben zelf ook bijgedragen aan die commotie in de eerste
Tijdschrif t voor A RBEID & ONDERNEMING
Nr. 2 juni 2015
Interview met prof. dr. A.H.G Rinnooy Kan
plaats door op andere momenten ook niet buiten het nieuws te blijven en dan weer precies op onderdelen die suggereren dat het risicomanagement te wensen overliet. Bovendien dan nog die discussie te voeren tegen de achtergrond van bedrijfsomstandigheden die het noodzakelijk maakten om grote delen van de medewerkers op de nullijn te zetten. Dat helpt natuurlijk ook niet echt. Het is dus echt erg moeilijk om in een academische setting nog eens even rustig met elkaar te bedenken hoe we dat het beste kunnen organiseren.
Zegt u daarmee eigenlijk dat de financiële sector deze 'ongunstige bejegening' vanuit samenleving en politiek over zich heen moet laten komen? Nee. De sector moet juist actief werken aan bestrijding van uitwassen en ongewenste praktijken. Bestuurders en commissarissen die daarvoor verantwoordelijk zijn, zullen inmiddels wel begrepen hebben dat het onder huidige omstandigheden lastig opereren is. Dat raakt ook de cultuur van de instelling en een gezonde cultuur is een essentiële randvoorwaarde voor verstandig beleid en besluitvorming. Ik citeer nog maar even uit het recente rapport van de Nederlandsche Bank dat ik eerder al noemde. Daarin is als aandachtspunt en aanbeveling gesteld: 'In de aanloop naar de crisis was de governance van financiële ondernemingen onvoldoende ef fect ief in het beheersen van risico's en zetten variabele beloningen aan tot het nemen van excessieve risico's. Sinds de crisis is het toezicht op governance, gedrag en cultuur versterkt, en is beloningsbeleid ontwikkeld, dat beoogt de prikkel tot het nemen van overmat ig risico te beperken. Het is van belang dat dat de sector deze aanpassingen doorzet. Daarbij is essent ieel dat ook de cultuur bij financiële instellingen verandert, opdat de intent ie achter het ingezette beleid beklijf t en veranderingen duurzaam worden verankerd.' Daarom is natuurlijk ook niet voor niets een deel van de inspanningen van de Nederlandsche Bank erop gericht goed te kijken naar de cultuur van gedrag en besluitvorming op het niveau van bestuur en commissarissen. En daar ook kritische opmerkingen over te maken als uit rechtstreekse waarneming blijkt dat dat nodig en wenselijk is. Het programma dat de Nederlandsche Bank daarvoor heeft ontwikkeld is natuurlijk ook niet onomstreden hoewel niemand zegt dat het helemaal niet nodig was. Nederland loopt hierin wel voorop. Het programma is internationaal vrij uniek en het wordt op heel veel plekken met bewondering gadeslagen en geïmiteerd wat uiteindelijk de meest uitgesproken vorm van waardering is.
We spreken nu met name over de variabele beloning, maar binnen het arbeidsvoorwaardenbeleid en de cultuur van ondernemingen in de financiële sector zitten op andere terreinen allerlei prikkels die perverse elementen in zich (kunnen) dragen, zoals bijvoorbeeld: promotiebeleid, ontslagbeleid. Zou ook in dat opzicht de regelgever disciplinerend moeten optreden om te voorkomen dat dié instrumenten worden ingezet al dan niet ten behoeve van hetzelfde doel als waarvoor variabele beloningen kunnen worden ingezet? Ik betwijfel of de regelgever op dit terrein nu zou moeten interveniëren. Een raad van bestuur van elke onderneming heeft de verantwoordelijkheid voor wat de onderneming tot stand brengt. Het is ook zijn verantwoordelijkheid om daar de omstandigheden voor te creëren. Uiteraard zijn er principes van verstandig personeelsbeleid in combinatie met risicomanagement die dieper steken dan de toplaag van de onderneming. Als men zich met regelgeving en maatregelen alleen zou richten op de hoogste managementlagen terwijl gedrag in daaronder ressorterende lagen van de organisatie met behulp van bedenkelijke prikkels wordt 'gestuurd' dan levert dat een spanning op die hoogst onwenselijk is. Je kunt geen bevorderingsbeleid hebben waarbij mensen een razendsnelle carrière kunnen maken op basis van een performance die zich kenmerkt door onverantwoord risicozoekend gedrag. Dan zou je ieder jaar hopen dat de mogelijke risico's zich niet werkelijk gaan manifesteren. Wie aan zo'n beleid meewerkt draagt ook een eindverantwoordelijkheid voor het geval de risico's zich ook werkelijk aandienen. Die eindverantwoordelijkheid is niet niks. Het verantwoordelijk management moet zorgen voor de juiste cultuur binnen de gehele onderneming. Zoals vaak wordt gezegd: the tone at the top. Die moet zich door de hele organisatie heen vertalen tot en met de werkvloer. Iedereen moet relevante betrokkenheid hebben bij wat er gebeurt, en ook zelf ondervinden wat het betekent als het goed gaat en als het iets minder goed gaat, als de eigen bijdrage goed is respectievelijk niet goed is. Dat zijn hele algemene principes over de wijze waarop je een onderneming organiseert. Voor banken is het in deze tijden alleen maar lastiger en ingewikkelder dat te realiseren omdat ook de publieke schijnwerper erop staat en het uiteindelijk ook een publieke voorziening is.
Wat u betreft zou regelgeving dus niet perse moeten opschuiven naar het (ook) inzetten van deze niet-financiële instrumenten? Nee. Heel veel van de regelgeving waar we hier over hebben gesproken is geïnspireerd en ingegeven door korte termijn irritaties die lastig hanteerbaar zijn maar ook niet te negeren zijn. We mogen hopen dat de wetgever onder normale omstandigheden er goed over nadenkt voordat wetten tot stand komen en dat vervolgens de Tweede én de Eerste Kamer, die ik niet vergeet, er nog kritisch naar kijkt.
Nr. 2 juni 2015
Tijdschrif t voor A RBEID & ONDERNEMING
71
Interview met prof. dr. A.H.G Rinnooy Kan
Schiet de regelgeving zijn doel niet voorbij door veel regels uit te breiden tot ieder personeelslid? De Nederlandse regelgeving gaat ver, ook in vergelijking tot andere landen. Ja. Maar dat geldt ook voor de inhoud van de regelgeving zelf. De 20%-regeling is het meest zichtbare voorbeeld. Deze discussie, het vertrekpunt, waar we ook vandaag met elkaar over in gesprek zijn, is traditiegetrouw in Nederland altijd uitzonderlijk heftig en fel geweest. Het leeft hier gewoon heel erg. Het is nog een verlengstuk van een egalitaire traditie waar ik uiteindelijk eerder trots dan ongelukkig over ben. Omdat we uiteindelijk een cultuur van gelijkheid hebben, waarin we natuurlijk niet door gaan slaan zoals in het voormalige Oost-Europa, maar vooral ook niet de andere kant uit hoeven te schieten zoals nu in de Verenigde Staten en Engeland is gebeurd. Zo'n cultuur van gelijkheid is uiteindelijk de goede setting voor een welvarend land. Er zijn heel interessante brede onderzoeken naar gedaan. Extreme ongelijkheid, en ongelijkheid kan al snel extreem zijn, is uiteindelijk voor niemand goed, ook niet voor degene die aan de bovenkant van het dan ontstane spectrum zit. Want uiteindelijk is ofwel hun materiële voordeel al snel verdampt of je raakt er snel aan gewend. De afstand die je creëert en de maatschappelijke spanningen die het oproept, zijn ongewenst. In allerlei opzichten is die egalitaire cultuur van Nederland, laten we zeggen, van Noordwest-Europa, op geen enkele manier een handicap gebleken bij het tot stand brengen van een hoge welvaart. Het Nordic-model waar The Economist over schrijft is een heel succesvol economisch model. Juist vanwege die mix van concurrentiekracht en solidariteit. Daar kunnen we natuurlijk best trots op zijn. Het werkt en dat is te koesteren en te beschermen. Als het op dit moment nodig is, of misschien tijdelijk nodig of wellicht onvermijdelijk, dat deze gedetailleerde brede regelgeving geldt die verder reikt dan elders in Europa, dan kun je dat betreuren vanuit Europees perspectief maar je kunt het misschien ook accepteren als een onvermijdelijkheid ook in het cultiveren van die egalitaire cultuur.
Wat doet deze regelgeving voor de internationale concurrentiepositie van Nederland? Volgens velen zou het slecht zijn voor onze concurrentiepositie en investeerders afschrikken. Ik heb daar eerlijk gezegd geen bewijsmateriaal voor. Het zal niet helemaal irrelevant zijn en het kan natuurlijk ook doorslaan, maar op dit moment is het toch zo dat de buitenlanders die hiernaartoe komen in de eerste plaats toch nog een expatregime aantreffen dat fiscaal zeer gunstig is en hen welwillend behandelt. Bovendien hoop ik dat men nog andere redenen heeft om zich in Nederland te vestigen dan alleen tevredenheid over de beloningscultuur. Dus zich ook niet door alleen maar de ontevredenheid daarover laat ontmoedigen. Je moet zeker gevoelig zijn voor het beeldvormingseffect, want Nederland is af hankelijk van zijn openheid en zijn 72
gastvrijheid naar buitenlandse ondernemingen en zijn reputatie op dat terrein, die helemaal niet slecht is en ook nooit heel slecht geweest is, maar die natuurlijk wél onderhouden moet worden. Dus ik vind het niet onzinnig om ernaar te kijken maar ik heb nog niet veel bewijsmateriaal gezien waar schade zichtbaar is geworden.
Is deze regelgeving voldoende om de negatieve beeldvorming in de financiële sector weer te keren of zou er meer moeten gebeuren? Zo ja, wat dan? Dat is een goede vraag. Het komt te voet en het gaat te paard. Dat zijn van die clichés, maar de beste clichés zijn vaak waar. Dit is er één. Ik zou willen dat dat snel gerepareerd zou kunnen worden. Dat is heel erg lastig. Een reputatie herstelt zich traag, dat is gewoon zo, dus hoe je het ook wendt of keert, je moet de sector toewensen dat in de eerste plaats de incidenten achterwege blijven. Elke keer dat het weer gebeurt bevestigt het de vooroordelen en ben je weer wat verder van huis verdwaald. Gestaag doorwerken en je heel goed realiseren dat er in de tussentijd dubbele oplettendheid wordt betracht. Ik heb geen originele ideeën hierover. De NVB en het Verbond van Verzekeraars, dat zijn natuurlijk toch de koepels waar nu iets van verwacht wordt, maar die hebben het al even moeilijk als de rest.
Vindt u dat het lerend vermogen in de financiële sector voldoende is? U zegt, laten we hopen dat die incidenten nu zoveel mogelijk wegblijven, maar ze zijn er steeds weer. Duidt dat op gebrek aan lerend vermogen? Het duidt in ieder geval op een risicovolle omgeving. Het is te f lauw om te zeggen dat men niet leert, want ik heb er zelf gewerkt en er zijn heel veel intelligente mensen die echt goed proberen op te letten. Maar je moet extra voorzichtig zijn als je in een sector werkt die onder een vergrootglas ligt en al helemaal als dat in een omgeving en in een tijd gebeurt die dubbel uitdagend is. En dat is eigenlijk de combinatie die daar nu wordt aangetroffen. Want het is natuurlijk onrustig in de wereldeconomie op allerlei manieren en op allerlei momenten en de financiële sector ligt altijd in de eerste linie. Dus die combinatie is natuurlijk niet toevallig nu aanwezig maar die maakt het ook wel vier keer zo lastig.
Er is recent tuchtrecht ingevoerd in de financiële sector. Wat zijn uw gedachten over de effectiviteit binnen de bancaire wereld? Of is het meer symbolisch? Dat is stellig niet bedoeld. Het tuchtrecht is zeker niet mijn specialisme maar ik heb toevallig wel eens een tijdje in de buurt gezeten van het tuchtrecht voor advocaten en dan zag je eigenlijk het grote voordeel en het grote risico. Het grote voordeel is natuurlijk toch een professie die zelf orde op zaken stelt en houdt, en ook duidelijk maakt dat zij het belangrijk vindt. Ook in de beoordeling en de veroordeling van tuchtrechtelijke zaken gaat het om state of the art professionele argumentatie. Het argument kan nooit zijn 'degene die mij veroordeelt begrijpt niet
Tijdschrif t voor A RBEID & ONDERNEMING
Nr. 2 juni 2015
Interview met prof. dr. A.H.G Rinnooy Kan
hoe ingewikkeld het is waar ik mee bezig ben', want het zijn collega's. Dus dat is een groot voordeel. Het kan daarmee ook naar buiten toe het beeld oproepen van een professie die zijn kwaliteit heel serieus bewaakt. Het risico is natuurlijk dat als het niet goed wordt georganiseerd en gecommuniceerd het ook het beeld van de 'closed shop' kan oproepen, waarin de professie zijn eigen vuile was binnenhoudt en buiten zicht houdt van het publiek. Dat is precies die mix die het lastig maakt. Dus je zou hopen dat het bijdraagt tot het eerste zonder het tweede. Dat is opnieuw een opgave. Maar advocaten kunnen daar veel over vertellen, die hebben echt beide kanten meegemaakt. De financiële sector is een professionele sector, net als de advocatuur, en die serieuze professie heeft zich nu ook voorzien van een bankiers-eed die vergelijkbaar is met een advocaat, medicus of accountant. Het is een professie die een professie wil zijn. Die vindt hier een tried and tested instrument. Met precies die twee kanten eraan.
Nr. 2 juni 2015
Tijdschrif t voor A RBEID & ONDERNEMING
73