Inhoudsopgave 1. Van de redactie Prof. Fons Asselbergs 2. Interview met Prof. Fons Asselbergs Marianne Splint 3. Terug naar Cuypers De invloeden die vooraf gingen aan het Rijksmuseumontwerp Joyce Zelen 4. De reconstructie van de interieurschilderingen In welke mate gaan we terug naar Cuypers en hoe? Roderick Pelser 5. Nevenactiviteiten van studenten Stageverslag Rijksmuseum De zoete inval 6. Komt dit nog goed? Foto’s van de verbouwing van het Rijksmuseum Evelien Poels 7. Tentoonstellingsrecensie J.W. Waterhouse – Betoverd door vrouwen, Groninger Museum 14 december 2008 – 3 mei 2009
De deadline voor ARTillerie, nummer 4, mei 2009 is gesteld op vrijdag 15 mei 2009
[email protected]
1. Van de redactie In Nederland hangt al sinds enkele jaren een rotte appel aan de kunstboom: de onvoltooide en meermaals verlengde restauratie van het Rijksmuseum. Het museum is sinds december 2003 grotendeels gesloten en slechts een deel van de collectie is nu zichtbaar in de Philipsvleugel. Vooral de fel bediscussieerde onderdoorgang voor fietsers zorgde voor veel ophef. In 2005 werd het bouwplan afgekeurd en in 2006 werd een nieuw plan aangeleverd. De opening van het gebouw staat op dit moment gepland voor 2014. Maar het Rijksmuseum gaat ondanks alles door met de restauratie, de organisatie van tentoonstellingen, het aankopen van nieuwe werken en het tonen van hoogstaande Nederlandse kunstobjecten. Er gebeuren ook mooie dingen zoals de tijdelijke terugkeer van de Dame met de weegschaal van Johannes Vermeer, die nu enkele maanden te zien is totdat ze teruggaat naar de National Gallery of Art in Washington. En zo is er gelukkig ook genoeg positieve publiciteit over het museum. In dit derde nummer van ARTillerie hebben wij gekozen voor het thema Rijksmuseum. Dit alles gebeurde naar aanleiding van de werkgroep die over dit museum werd gehouden in dit collegejaar. Verschillende benaderingen en aspecten van het museum zullen aan de orde komen. De collegereeks werd verzorgd door prof. dr. A.L.L.M. Asselbergs, die helaas na deze cursus afscheid neemt van de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij heeft zijn ervaring aan de kunstgeschiedenisafdeling en zijn gedachtes over het Rijksmuseum verwoord in het eerste artikel. Vervolgens Marianne Splint en Joyce Zelen die de bevindingen van hun onderzoek over het gebouw in het kader van de werkgroep met ons delen. Roderick Pelser heeft in het afgelopen halfjaar stage gelopen bij het museum en geeft een verslag van zijn ervaringen tijdens deze leerzame periode. We sluiten het thema af met enkele foto’s van de verbouwing. Tot slot maken we een uitstapje naar het Groninger Museum, voor onze vaste tentoonstellingsrecentie, en beoordeelt Evelien Poels de tentoonstelling J.W. Waterhouse – Betoverd door vrouwen. Veel leesplezier! Milou Goverde Joyce Zelen
2. Interview met Prof. Fons Asselbergs Vragen afkomstig van de redactie
Hoe kijkt u terug op de afgelopen werkgroep Architectuur en Representatie, over “Het Nieuwe Rijksmuseum”? Het Rijksmuseum te Amsterdam is bij uitstek een onderwerp waarbij het representatief karakter een centrale rol speelt. Vanaf het eerste moment (rond 1848) moest een nieuw museum beantwoorden aan het wensbeeld van een nationaal monument en tegelijk aan een Pantheon voor de nationale kunst uit de 16de en 17de eeuw. Het is bovendien een hoogst actueel onderwerp omdat de grootscheepse renovatie met horten en stoten verloopt en door het gevestigd publiek met hoon en zorg van commentaar wordt voorzien. Het museum is in 2003 gesloten, zou aanvankelijk in 2006 weer opengaan, maar men moet daarop tenminste nog tot 2013 wachten. De nieuwe hoofddirecteur Pijbes aarzelde niet aan het begin van zijn loopbaan, eind vorig jaar, deze omstandigheid een schande voor de natie te noemen. De betekenis die het driemanschap Cuypers, Thijm en De Stuers aan het Rijksmuseum hebben opgelegd is vanaf de opening in 1885 zeer omstreden geweest en was in feite tot op heden aanleiding om het representatieve karakter ervan telkens te veranderen. Successievelijke verbouwingen hebben het oorspronkelijke interieur de laatste honderd jaar onherkenbaar laten dichtslibben. Bij de huidige renovatie wordt de bouwgeschiedenis van al deze ingrepen ongedaan gemaakt, wat bij een officieel rijksmonument zeer ongebruikelijk is. Het adagium Verder met Cuypers wordt als sleutel voor de restauratiefilosofie gehanteerd, men wil terug naar de oorspronkelijke ruimtewerking van Cuypers en zelfs op een aantal plekken de typisch laat 19de eeuwse uitmonstering reconstrueren. Kortom, dit onderwerp levert zeer verscheiden vraagstukken op en is daardoor heel geschikt om in werkgroepverband te behandelen. Binnen de groep heeft elke student zijn eigen vraag geformuleerd, waarbij wonderwel niemand hetzelfde onderwerp gekozen heeft. Er zijn mij wel een aantal zaken opgevallen. Het presenteren van net verworven kennis in groepsverband, als simulatie voor het spreken in het openbaar, is voor velen erg moeilijk. Ik vraag mij af of dit wel voldoende wordt geoefend. Kennisoverdracht via het gesproken woord lijkt mij voor aankomende kunsthistorici essentieel. Het behandelen van een zelf geselecteerd vraagstuk met een omvang van ca 3000 woorden op basis van het raadplegen van literatuur, internet/documentatie en archief, maar natuurlijk ook van eigen waarneming/fotografie van het onderwerp zelf, is eveneens een veelvoorkomende opdracht voor een kunsthistoricus. Uitgangspunt van onze werkcolleges was dat de studenten na 12 dubbelcolleges en thuiswerk over een voor hen tot dan toe onbekend onderwerp samen een bundel zouden samenstellen. En wat mij enorm blij maakt is dat dat elk jaar weer gelukt is!
Wat vindt u zelf van de verbouwingen van het Rijksmuseum? Is het een vooruitgang of een achteruitgang? Ik heb rond 2000 zitting gehad in de jury zowel voor de selectie van de architect als van de restauratiearchitect. Daarna heb ik geadviseerd over de noodzaak van grondig bouwhistorisch
onderzoek en over de restauratiefilosofie achter de keuze van een beperkte terugkeer van de Cuypers-decoraties. Dat laatste ondervond aanvankelijk grote weerstand vanwege tijd en geld. Terwijl ik vond en nog altijd vindt dat het succes van grote werken staat of valt bij gedegen vooronderzoek. Op zulke momenten moet je zelfbewust de eigen argumentatie met visie en feiten opbouwen ter ondersteuning van de gezamenlijke afweging, om die – ook voor later – zo verantwoord mogelijk te laten plaatsvinden. Gek genoeg is de vertraging en de budgettaire overschrijding helemaal niet ontstaan vanwege problemen rond de restauratieopgave, die waren hoofdzakelijk te wijten aan het falend procesmanagement. De vertraging heeft de restauratie zelfs in belangrijke mate geholpen, want tijdens de impasse rond de aanbesteding kon het werk onder supervisie van prof. Anne van Grevenstein zorgvuldig en ongehinderd plaatsvinden. Ik heb er wel vertrouwen in dat de modernisering van het Rijksmuseum in technische zin in alle opzichten een grondige verbetering zal blijken te zijn en dat de ruimtewerking van het historisch casco van Cuypers de museale functie beter dan ooit zal ondersteunen. Omdat met name de verkeersruimten zoals de trappenhuizen, maar ook de Eregalerij en de Rembrandtzaal in een bepaalde mate hun oorspronkelijke 19de eeuwse uitstraling terugkrijgen zal dat het effect hebben van een tijdmachine, waarbij een gelaagde tijdsbeleving een tijdlang de gemoederen zal beheersen. Maar als je je bewust bent van al die periodieke aanpassingen die het museum de laatste 125 jaar onder de eigenzinnigheid van de wisselende directies heeft ondergaan weet je met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat er onder de volgende directies wederom drastische aanpassingen zullen plaatsvinden die over honderd jaar opnieuw een grote renovatie noodzakelijk maken. Het gebouw als rijksmonument ondergaat een voor deze tijd volstrekt ongebruikelijke operatie omdat alle vorige ruimtelijke ingrepen van vooraanstaande architecten in de container zijn verdwenen, terwijl elders de bouwgeschiedenis in zijn historisch beloop juist wordt gerespecteerd. Maar in dit geval is er voor deze aanpak veel te zeggen, want het gebouw was in een doolhof veranderd. Oriëntatie was niet meer mogelijk. Ook de vermenging met vele andere functies dan exposities maakten het complex onbeheersbaar en niet geschikt om meer dan twee miljoen bezoekers per jaar te ontvangen. Nu zijn die andere functies in een modern ander gebouw ondergebracht, zodat het Rijksmuseum echt weer als een expositiegebouw kan functioneren. Alles wel beschouwd heb ik een positief oordeel over de renovatie.
Wanneer denkt u dat het ooit af zal zijn? Zullen ze de doelstelling van 2013 halen? Misschien wordt het wel 2014. Maar dat zal men al in 2015 vergeten zijn. Monumenten hebben de tijd! Amsterdam zit nu wel een tijd zondert grote musea. Het Rijksmuseum, het Stedelijk Museum, het Scheepvaartmuseum: ze zijn allemaal tegelijk (mét de noord-zuidlijn) onder constructie. Binnenkort gaat de nieuwe Hermitage aan de Amstel open, de rest volgt. Amsterdam blijft een culturele hoofdstad ondanks de tijdelijke ongemakken. Het is dan wel te hopen dat de culturele programma’s van deze instellingen interessant genoeg zijn, want de zogenaamde “Tucht van de Markt” kan, nadat die het bankwezen van zijn degelijkheid beroofd heeft, ook het cultureel klimaat verstikken. Het is dus opletten geblazen!
Hoe kijkt u terug op alle jaren aan de Radboud Universiteit, van student tot docent? Ik ben in september 1999 als bijzonder hoogleraar aangetreden en heb de eerste drie jaar openbare avondcolleges gegeven voor een publiek van ca 250 mensen, die mij geweldig veel energie gaven. Achteraf gezien vraag ik mij wel eens af hoe ik dat naast al mijn andere functies
heb volgehouden. Ik denk dat het antwoord is dat de studenten en de overige collegegangers zo’n nieuwsgierig publiek vormden. Vanaf 2002 gaf ik werkcolleges voor groepen van 15 tot 20 studenten, meest 3de en 4de jaars kunstgeschiedenis, maar ook wel vanuit andere disciplines. Elk jaar werd afgesloten met het in eigen beheer uitgeven van een bundel, door de studenten zelf samengesteld. Elk jaar stond ik weer versteld van de soepele intelligentie, de grote weetgierigheid en de prettige omgangsvormen, die resulteerden in een rimpelloos tot stand gekomen groepsproduct. Ik hoop dat de studenten iets van mij geleerd hebben. Dat als ze steden en dorpen bezoeken anders naar de gebouwde omgeving kijken, dat ze zich vanuit een breed georiënteerde interesse een oordeel kunnen vormen over de essenties van de ruimtelijke kwaliteit, dat ze daarvoor pleitbezorgers zullen zijn als ons cultuurlandschap bedreigd wordt en dat ze gewetensvol, geïnspireerd en creatief hun taak als cultuurdragers zullen vervullen. Ik ben de Radboud Universiteit veel dank verschuldigd. Prof. Fons Asselbergs, maart 2009
3. Terug naar Cuypers De invloeden die vooraf gingen aan het Rijksmuseumontwerp Marianne Splint Volgens de Beheerorganisatie Het Nieuwe Rijksmuseum ondergaat het nationale museum te Amsterdam een gedaantewisseling. De opdracht voorafgaande aan de grootscheepse verbouwing werd als volgt geformuleerd: ‘ Het Nieuwe Rijksmuseum wordt een internationaal toonaangevend museum, geschikt voor een miljoenenpubliek, en gehuisvest in een mooi, transparant gebouw dat het architectonische concept van Cuypers doet herleven.1 Aan de architecten Cruz en Ortiz werd de omvangrijke opdracht uitbesteed het Rijksmuseum een nieuw gezicht te geven. Nu, anno 2009, wordt de invulling aan deze opdracht langzaam zichtbaar. Enerzijds ondergaat het museum inderdaad een gedaanteverwisseling en wordt het voorzien van een fris uiterlijk dat is opgewassen tegen de duizenden bezoekers die wekelijks over de drempel stappen. Anderzijds is de geformuleerde herleving van Cuypers’ concept duidelijk waarneembaar. De inbouw is uit de binnenhoven verwijderd en een groot deel van de interne decoratieschilderingen is in ere hersteld. Cuypers originele ideeën “verschijnen” weer bovenop de laag witverf die hier zo resoluut op is aangebracht in de jaren tachtig. Nu, ten tijde van de grote verbouwing waarin het Rijksmuseum ‘verder gaat met Cuypers’, is het interessant om nog eens goed te kijken onder welk gesternte het ooit begon. Tenslotte hebben Cuypers’ achtergrond en de mensen rondom hem het gezicht bepaald van één van ’s werelds beroemdste musea. Pierre Cuypers, de dissidente architect, is de geschiedenis ingegaan als het boegbeeld van de katholieke herleving in de 19de eeuw, maar eveneens als de Rijksbouwmeester die Nederlands grootste bouwprojecten uit deze eeuw een prominent gezicht gaf. Tussen 1847 en 1921, het jaar van zijn overlijden, wanneer zijn uitgebreide oeuvre stopt bij het ontwerp van zijn eigen doodskist, ontwerpt en bouwt Cuypers onder andere tientallen kapellen, huizen, musea,
1
T. Vugts, ‘De eerste nieuwsbrief’, Het Nieuwe Rijksmuseum, jaargang 1, nr. 1 mei 2002
gedenktekens, bedrijfsgebouwen en bijna zeventig kerken. Tevens is hij nauw betrokken bij verscheidene restauratieprojecten waaronder een groot aantal katholieke bouwwerken. Cuypers was een prominent architect en genoot in Europa aanzien onder de liefhebbers van de neogotiek. De tweede helft van de 19de eeuw was uiterst geschikt voor een katholieke neogotische kunstenaar. Het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 leidde tot een ‘bouwgolf ‘ aan kerken en neogotiek wordt de katholieke huisstijl waarmee deze een ideologische lading met zich meedroeg. 2 Cuypers’ talent de juiste vrienden te kiezen leidt in 1876 tot zijn benoeming tot Architect der Rijksmuseumgebouwen.3 De opdracht tot het bouwen van het Rijksmuseum dankt de ‘kerkarchitect bij uitstek’ in grote mate aan de hulp van zijn goede vriend Victor de Stuers.4 In 1876 wordt zijn ontwerp in de stijl van de Hollandse Renaissance door het College van Rijksadviseurs en de museumcommissie goedgekeurd. Het prijswinnende idee van Cuypers wordt, met behulp van de Stuers en hun gezamenlijke vriend Jozef Alberdingk Thijm, aangepast tot de uitgevoerde, meer gotische versie. Menigeen verklaart dit als een daad van Roomse getuigenis en direct leidt het op de middeleeuwen geïnspireerde concept tot hevige verontwaardiging van een groot deel van protestants Nederland. Toch resulteerde dit niet in een wijziging van de kunstkathedraal. De aanpassingen die gedurende de jaren wel aan het omstreden museumgebouw hebben plaatsgevonden dankt zij aan haar directeuren ten gunste van de uitstalling van de kunstcollectie. De moderne eisen die aan musea worden gesteld leidden vooral vanaf de jaren zeventig tot drastische aanpassingen aan het gebouw.5 Aan de start van het nieuwe millennium besluit men tot de eerdergenoemde renovatie en een terugkeer naar Cuypers’ oerconcept. De 19de eeuw en haar tijdsgeest, vooraanstaande mannen en mondialisering zijn schatplichtig aan deze oervorm van het Rijksmonument. A.J.C van Leeuwen beschrijft bouwpolitiek uit deze periode als volgt: ‘De Middeleeuwen zit in de lucht’6
H. Berens (red.), J. Bank, ‘Cuypers in zijn Nederlandse context.’ P.J.H. Cuypers (1827-1921): Het complete werk, Rotterdam 2007, p. 38
2
3
Berens (red.), Bank, o.c. (2007), p. 39
4
Berens (red.), Bank, o.c. (2007), p. 36
G. van der Ham, ‘van 1800 naar 2012/2013’, Geschiedenis van het Rijksmuseum, Beschikbaar: http://www.rijksmuseum.nl/hetnieuwerijksmuseum/geschiedenis?lang=nl, De museale inzichten van de directeuren zorgen voor aanpassingen aan het gebouw. In de jaren 1950 en 1960 werden bijvoorbeeld de binnenhoven volgebouwd. 5
6
A.J.C. van Leeuwen, Pierre Cuypers: architect (1827-1921), Zwolle 2007, p. 17
Het oerconcept van het rijksmuseum: een emulsie van invloeden? Het ontwerpen en bouwen van Nederlands meest omvangrijke museum en het grootste gebouw van de 19de eeuw, betekende een ware uitputtingsslag voor Cuypers. Het werk getuigt van een sterk staaltje van logistieke en organisatorische planning, tevens is het laveren in de stijlpolemiek een proeve van vasthoudendheid en geduld. Het gebouw verraadt een veelvoud aan invloeden die van toepassing zijn geweest op de Rijksbouwmeester. Vanzelfsprekend heeft de katholieke vorming een grote uitwerking gehad op de jonge Pierre uit Roermond. Als modern netwerker bouwt Cuypers in zijn leven goede vriendschappen op met mannen uit de rooms-katholieke geestelijkheid. Deze contacten leggen de architect geen windeieren en het netwerk van trouwe congregaties voorziet hem veelvuldig van opdrachten.7 Toch is er geen sprake van een Rooms complot vanuit de clerus. A.J.C. van Leeuwen verwoordt Cuypers trouw aan zijn eigen beginselen als volgt: ‘Hij weet bouwpastoors te overreden, vindt steeds het juiste midden tussen zijn eigen wil en hun wensen. Hij doet geen concessies meer aan de stijl…’8 Cuypers oriëntatie op Frankrijk, Duitsland en Engeland leidde tot kennismaking met de internationale neogotiek. Als een groot bewonderaar van Viollet-le-Duc zal hij zich zeer gevleid hebben gevoeld toen hij in 1917 op het Franse Congrès International des Architectes als ‘de Nederlandse
Viollet-le-Duc’
werd
aangekondigd.
9
Aan
de
basis
van
Cuypers’
Rijksmuseumontwerp liggen de motto’s van de Britse Pugin en de Franse grootmeester.10 De befaamde architecten zijn dan ook in grote mate schatplichtig aan het ontwikkelen van Cuypers eigen rationele benadering van de neogotiek. Men dient echter voorzichtig om te gaan met de voortdurende vergelijking met buitenlandse architecten die een ontkenning van Cuypers begaafdheid en inventiviteit met zich meedragen. Alberdingk Thijm en de Stuers hebben onloochenbaar een grote rol gespeeld in de totstandkoming van het Rijksmuseum. De invloeden van de twee Roomse lobbyisten zijn onder 7
Van Leeuwen, o.c. (2007), p. 42
8
Van Leeuwen, o.c. (2007), p. 42
9
H. Berens (red.), I. Jager, ‘P.J.H Cuypers, de reiziger.’ P.J.H. Cuypers (1827-1921): Het complete werk, Rotterdam 2007, p. 114
Het motto van de Engelese architect, A.W.N. Pugin, luidt: ‘1st that there should be no features about a building which are not necessary for convenience, construction or propriety, 2nd that all ornament should consist of enrichment of the essential construction of the building’, G. Hoogewoud, J. Kuyt en A. Oxenaar, P.J.H. Cuypers en Amsterdam: gebouwen en ontwerpen 1860-1898, ’s-Gravenhage 1985, p. 12
10
andere zichtbaar in de iconografische decoratie van het museum. Hiernaast ook zijn hun inzichten doorvlochten in de nieuwe Rijksbouwstijl waarin ‘Architectuur moet spreken, een stem hebben, beelden oproepen en hierdoor een heilzame invloed uitoefenen op het gemoed van de beschouwer’. Het katholieke drietal krijgt naast het museum de kans hun ideeënleer toe te passen op het ontwerp van het Centraal Station te Amsterdam. 11 Ondanks de hechte vriendschap sluimert op de achtergrond het klassenverschil en Cuypers toont zich uiterst gevoelig voor de mening en klachten van zijn vrienden aan wie hij meermaals verantwoording moet afleggen. De architect blijkt echter goed in staat zich los te maken van hun opinie wanneer deze zijn eigen ideologieën in de weg staan.12 Het Rijksmuseum is geen ontwerp van een marionet van de katholieke geestelijkheid noch van een man die onder het juk van zijn invloedrijke vrienden gebukt ging. Het eclectische oerconcept van het Rijksmuseum is een voortvloeisel uit twee van Cuypers grootste talenten: netwerken en een persoonlijke adaptatie van ideeën die voortkwamen uit zijn inspirerende vriendschappen en reizen.
Afb.1De Munsterkerk te Roermond met op de voorgrond het beeld van P.J.H. Cuypers
Afb. 2 Buste van J.A. Alberdingk Thijm in het Rijksmuseum
P.A.M. Geurts (red.), J.A. Alberdingk Thijm 1820-1889, erflater van de negentiende eeuw: een bundel opstellen, Nijmegen 1992, p. 54
11
Van Leeuwen, o.c. (2007), p. 50-51. Een treffend voorbeeld speelt zich af in 1907. De gemoederen lopen hoog op wanneer voor de restauraties aan de O.L.V. kerk te Maastricht een nieuwe koorpartij nodig is. Cuypers gaat zeer tegen de zin van de Stuers in en bouwt een ronde absis i.p.v. een rechte koorafsluiting.
12
Afb. 3 Buste van V. de Stuers in het Rijksmuseum
Afb. 4 Buste van P.J.H. Cuypers in het Rijksmuseum
Bronnen: -
H. Berens (red.), P.J.H. Cuypers (1827-1921): Het complete werk, Rotterdam 2007 P.A.M Geurts (red.), J.A. Alberdingk Thijm 1820-1889, erflater van de negentiende eeuw: een bundel opstellen, Nijmegen 1992 G. van der Ham, 200 Jaar Rijksmuseum: Geschiedenis van een nationaal symbool, Amsterdam 2000 G. Hoogewoud, J. Kuyt en A. Oxenaar, P.J.H. Cuypers en Amsterdam: gebouwen en ontwerpen 1860-1898, ’s-Gravenhage 1985 A.J.C. van Leeuwen, Pierre Cuypers: architect (1827-1921), Zwolle 2007 T. Vugts, ‘De eerste nieuwsbrief’, Het Nieuwe Rijksmuseum, jaargang 1, nr. 1 mei 2002, geraadpleegd 01-12-2008, Beschikbaar via: http://www.rijksmuseum.nl/attachments/nieuwsbrief/Nieuwsbrief_HNR_1.pdf
4. De reconstructie van de interieurschilderingen In welke mate gaan we terug naar Cuypers en hoe? Joyce Zelen Zou architect Pierre Cuypers een gelukkig man zijn geweest als hij nu rond zou kunnen lopen in zijn beroemdste creatie, het Rijksmuseum? In de Nachtwachtzaal, de Eregalerij, de bibliotheek, de trappenhuizen en de Voorhal worden zijn oude decoraties weer in ere hersteld. Of dit naar zijn behagen wordt uitgevoerd blijft echter de vraag. Mijn focus zal liggen op de huidige restauratie/reconstructie waarvan ik de resultaten wil vergelijken met originele Cuypers decoraties. De pikante vraag hierbij is: In welke mate gaan we terug naar Cuypers en hoe? Cuypers moet weer terug In dit stadium van grootscheepse renovatie, die waarschijnlijk nog tot 2013 voortduurt voordat het resultaat ervan te bewonderen is, worden grote delen van de oorspronkelijke Cuypers decoraties weer teruggebracht. Naast de Voorhal worden ook de Eregalerij, de bibliotheek, de trappenhuizen en natuurlijk de Nachtwachtzaal als typische Cuyperszalen teruggebracht omdat ze als het ware een deel van de collectie vormen.13 Bij de start van de renovatie overheerste nog de grote vraag: restaureren of reconstrueren? Een restauratie zou bestaan uit het terugvinden van het authentieke materiaal en het terugbrengen van de oorspronkelijke verschijningsvorm. Er is onderzoek verricht naar de mogelijkheden hiervan en men is tot de conclusie gekomen dat restaureren niet mogelijk zou zijn. Dit heeft te maken met het feit dat de eerste witoverschildering verricht is met een loodhoudende olieverf. De originele verflaag is met kalkverf geschilderd. De overschildering heeft zich sterk aan de originele kalkverflaag gehecht, waardoor restauratie ervan vrijwel onmogelijk is. Het wegkrabben van de verflagen tot aan de originele laag zou, ondanks de uiterste voorzichtigheid, witte plekjes in de fragiele kalkverflaag veroorzaakt hebben. Het wegkrabben van alle verflagen zou dus de originele schilderingen teveel beschadigen. Op de plekken waar voor onderzoek wel is gekrabd zijn de beschadigingen bijgewerkt omwille van de leesbaarheid van motieven en kleuren.14 Zo blijft Cuypers onder de witlagen behouden voor de toekomst. Er is gekozen voor een reconstructie van de wanddecoraties. Op basis van grondig onderzoek worden in de verschillende zalen de decoraties van Cuypers nageschilderd. Zo zal het zoveel mogelijk een weerspiegeling van het origineel worden. Voor de reconstructie werd begonnen met een verkennend onderzoek. Hierbij is onderzoek verricht naar de nog nooit overgeschilderde delen. Men is erachter gekomen dat er buiten de ruimten van het museum, die toegankelijk waren voor publiek, nog een aantal originele schilderingen onaangetast aanwezig waren. Bij al de verbouwingen is een aantal zalen van vorm veranderd. Zo hebben de Van der Hoopzaal en de Waterloozaal een verlaagd plafond gekregen waarboven in de gewelven nog originele schilderingen gevonden zijn. Ook op plekken in de trappenhuizen en achter de orgels in de Voorhal zijn decoraties aangetroffen die nooit zijn overgeschilderd. Deze decoraties geven veel informatie over gebruikte kleurstellingen. 13
14
Bouwen aan een nieuw Rijksmuseum, 2008
Stichting restauratie atelier Limburg, Een kleurverkenning in het interieur van Het Rijksmuseum te Amsterdam, “Zoeken naar Cuypers van fragment tot ensemble.” Verkennend kleuronderzoek juni 2002.
Ook zijn er enkele plekken vrijgelegd waar stratigrafisch en topografisch onderzoek verricht is. Bij het stratigrafisch onderzoek worden mechanisch (met scalpels) de verschillende lagen overschildering tot aan de authentieke beschildering verwijderd. Deze zorgvuldige operatie geeft veel informatie over de toegepaste kleurstellingen. Bij het topografisch onderzoek wordt duidelijk welke decoratie zich waar precies bevindt. Deze resultaten zijn aanvullend op de gegevens die verkregen worden uit de bestudering van modelboeken, schetsen, ontwerptekeningen en van de zwart-wit foto’s.15 Door een klein stuk vrij te leggen weet je exact waar een decoratie loopt en kun je verder uitgaan van de modelboeken en foto’s voor haar vorm en verdere verloop. Op de meeste van de onderzochte plaatsen waren originele kleuren aanwezig. Verschillende verfsoorten en bindmiddelen, een grote variatie aan matte en glimmende oppervlakten maar vooral grote fragiliteit van de oorspronkelijke verflagen werden aangetroffen. De verfsoort die het meest werd aangetroffen is matte kalk; deze vormt de authentieke huid. Verder werden op een aantal plaatsen bronsverf, bladgoud en olieverf aangetroffen. De matte kalk is dik geschilderd en is verkleurd aan de oppervlakte waardoor de kleuren iets donkerder zijn en minder kleurrijk lijken. Deze natuurlijke veroudering is onomkeerbaar en hoort dus onlosmakelijk bij de originele structuur van de decoraties. 16 Is dit ook de kleur die ze met reconstructie willen bereiken? Of willen ze een reconstructie maken naar de kleuren uit Cuypers zijn tijd, toen nog geen veroudering was opgetreden? Het kleurenonderzoek bestaat dus uit het maken van stratigrafiën of kleurentrappen, het vrijleggen van de originele decoraties en het nemen van verfmonsters. De grote reconstructie Na het verkennend onderzoek gaan de restauratoren aan de slag met de andere bronnen. De kleurenlitho’s zijn, samen met de schetsen en tekeningen, de oudste bronnen en zijn verspreid over twee modellenboeken uit 1885 van Cuypers en Victor de Stuers. 17 De litho’s zijn voorbeelden van hoe decoraties eruit dienen te zien en in welke kleurenschema’s deze uitgevoerd behoren te worden. Van iedere stap in het proces zijn tekeningen bewaard gebleven, variërend van snelle schetsjes van de hand van de architect tot minutieus uitgewerkte en ingekleurde werktekeningen en ornamentontwerpen op ware grootte gemaakt door zijn bureau. 18 Beide boeken zijn bewaard gebleven in de bibliotheek van het Rijksmuseum en zijn gedigitaliseerd. Naast deze oude tekeningen zijn ook foto’s bewaard gebleven die tijdens de bouw van het museum zijn genomen. Deze geven afb.2. >> De reconstructie van de decoraties van Cuypers in de Voorhal van het informatie over de locaties van de decoraties. Rijksmuseum en een tekening uit het archief van dezelfde decoraties. Aangezien het zwart-witfoto’s betreft, zeggen ze weinig over de kleurenschema’s. Vooral in 15
Stichting restauratie atelier Limburg, Een kleurverkenning in het interieur van Het Rijksmuseum te Amsterdam, “Zoeken naar Cuypers van fragment tot ensemble.” Verkennend kleuronderzoek juni 2002. 16 Ibidem 17
Katherine Kolff, Kleur, pigment en verf in restauratie, onderzoek naar de interieurschilderingen van Pierre Cuypers in het Rijksmuseum te Amsterdam, Maastricht 2003
18
Aart Oxenaar, P.J.H. Cuypers Het Rijksmuseum, schetsen en tekeningen(1863-1908), Nederlands architectuur instituut Rotterdam 1993
delen waar de originele decoraties vernietigd zijn, zijn de foto’s van zeer groot belang. Sommige zijn zelfs scherp genoeg voor het maken van sjablonen. Ze zijn altijd bewaard gebleven in het fotoarchief van het Rijksmuseum. Pigment- en bindmiddelanalyses van de verfmonsters tonen aan dat matte lijmverf, glanzende olieverf, bronsverf en verguldingen naast elkaar werden toegepast en wijzen uit welke verschillende bindmiddelen er gebruikt werden.19 Eveneens vormen de originele schildersbestekken een belangrijke bron. Deze bevinden zich in het NAi te Rotterdam. In deze bestekken staan de bestellingen van de benodigde materialen als verf en pigmentsoorten, beschrijvingen van de wijze van uitvoering en leveranciers. Voor de Voorhal was bijvoorbeeld een bestelling gedaan van 129 bladgoud boekjes, wat genoeg is voor 18 vierkante meter. Hierdoor weten we dat de vergulde lijsten en blokmotieven in bladgoud zijn uitgevoerd wat later is bevestigd door verfmonsteranalyses.20 Een adequate interdisciplinaire samenwerking tussen architect, architectuurhistoricus, restaurator en decoratieschilder, lijkt een belangrijke voorwaarde voor een verantwoorde restauratie en reconstructie. Origineel versus Reconstructie Van Grevenstein brengt de sjablonen in het Rijksmuseum vrouwelijker terug. Dit wordt me vooral duidelijk na een bezoekje aan het Stedelijk Museum Roermond. Als je de originele decoraties van dit gebouw met de gereconstrueerde decoraties van het Rijksmuseum vergelijkt zie je wel degelijk het verschil tussen de gebruikte kleurstellingen. De kleuren geven een heel middeleeuwse uitstraling aan het interieur, de middeleeuwse sfeer waar Cuypers zo’n bewonderaar van was. Dit effect is in het Rijksmuseum een beetje naar de achtergrond geschoven. De kleuren zijn dunner, melkachtiger en minder fel dan bij Cuypers. Dit komt omdat de reconstructie van de kleuren plaatsvindt op grond van visuele bepaling, wist restauratrice Claudia Junge mij te vertellen. Er wordt geen gebruik gemaakt van pure kleuren. In het Rijksmuseum worden de kleuren vaak gedempt met zwart of wit. De SRAL is van mening dat bij reconstructie rekening gehouden moet worden met het temperen van de kleuren. Dit terwijl Cuypers hield van pure kleuren zoals oker, bruin, groen, bordeauxrood en blauw. De originele decoraties in Roermond zijn veel harder volgens Cuypers’ eigen visie. Ze zijn dus bewust gekozen. Zou Cuypers wel een gelukkig man zijn geweest als hij nu rond zou kunnen rondlopen in zijn beroemdste creatie, het Rijksmuseum?
Afb.3. >> originele Cuypers gewelfschilderingen in de Cuypers zaal van het Stedelijk Museum Roermond.
19
Afb.4. >>Originele Cuypers decoraties in een doorgang in het Stedelijk Museum Roermond
Stichting restauratie atelier Limburg, Een kleurverkenning in het interieur van Het Rijksmuseum te Amsterdam, “Zoeken naar Cuypers van fragment tot ensemble.” Verkennend kleuronderzoek juni 2002 20 Katherine Kolff, Kleur, pigment en verf in restauratie, onderzoek naar de interieurschilderingen van Pierre Cuypers in het Rijksmuseum te Amsterdam, Maastricht 2003
Afb.5. >>gereconstrueerde gewelfschildering in het Rijksmuseum te Amsterdam
Afb.6. >>gereconstrueerde wandschilderingen in het Rijksmuseum te Amsterdam
Mijn conclusie is dat men in zeer grote mate ‘terug gaat naar Cuypers’. Dit omdat men de sfeer die Cuypers zo’n honderd jaar geleden had weten te creëren, in grote delen van het gebouw weer probeert te herstellen. Het feit dat ze dit doen via reconstructie in plaats van restauratie maakt het niet minder ‘terug gaan naar Cuypers’. De originele Cuypers blijft gewoon bewaard voor de toekomst, voor tijden waarin restauratie misschien door een verbeterde techniek wel mogelijk is. De allure van zijn decoraties wordt straks weer in volle glorie aan ons getoond dankzij de beschreven reconstructietechniek. Dankzij het gebruik van de eerder genoemde bronnen, zoals de zwartwitfoto’s en de kleuren litho’s, wordt de sierlijke vormgeving van Cuypers weer hetzelfde als in zijn gloriedagen. Elke decoratie bevindt zich bovendien dankzij de vrijgelegde ‘vensters’ op exact de juiste locatie. Het enige minpunt of mankement van de reconstructie is het kleurgebruik. De reconstructie van de kleurstelling komt voornamelijk via een ‘visuele bepaling’ tot stand en is daarom modegevoelig en tijdgebonden. Het Rijksmuseum moet zowel zijn herkomstwaarde als zijn moderne museumfunctie voor Nederland blijven representeren. Of de middeleeuwse kleurschema’s van Cuypers dat bewerkstelligen blijft de vraag. De ‘visuele bepaling’ van de restauratoren zorgt ervoor dat het Rijksmuseum veel zachter van uitstraling wordt dan het ooit door de grote man zelf bedoeld was. Maar het Rijksmuseum is niet gisteren gebouwd. Juist de associatie met de lange loop van zijn geschiedenis kan een belangrijke factor zijn bij het accepteren van een restauratiefilsofie. Er moest een poging worden ondernomen om de juiste mix te vinden tussen Cuypers en de 21ste eeuw. Het Rijksmuseum omvat een belangrijke collectie en is als gebouw tegelijk één der topstukken van deze collectie.21 Het herbergt die collectie en vult deze na de restauratie met zichzelf weer volledig aan en dat zou Cuypers een gelukkig man maken. Bibliografie • • • • • • • • •
21
Wies van Leeuwen, “Het Rijksmuseum, van romantische illusie tot museum met toekomst”, Cuypersbulletin, jaargang 9 (juni 2003) nr. ½, 33-43 Katherine Kolff, Kleur, pigment en verf in restauratie, onderzoek naar de interieurschilderingen van Pierre Cuypers in het Rijksmuseum te Amsterdam, Maastricht 2003 Stichting restauratie atelier Limburg, Een kleurverkenning in het interieur van Het Rijksmuseum te Amsterdam, “Zoeken naar Cuypers van fragment tot ensemble.” Verkennend kleuronderzoek juni 2002 Aart Oxenaar, P.J.H. Cuypers Het Rijksmuseum, schetsen en tekeningen(1863-1908), Nederlands architectuur instituut Rotterdam 1993 Bouwen aan een nieuw Rijksmuseum, 2008 Gijs van der Ham, 200 jaar Rijksmuseum, geschiedenis van een nationaal symbool, Amsterdam 2000, 190 o.a. Jan Wolter Niemeijer, Honderd jaar Rijksmuseum 1885-1985, Amsterdam 1985 Friederike de Raat, “Sikkens brengt Cuypers’kleuren terug”, NRC Handelsblad, p. 23, Amsterdam 19 mei 2007 Claudia Junge en drs. Judith Bohan, De decoraties van de Rembrandtzaal Rijksmuseum Amsterdam, SRAL Maastricht, jan.-apr. 2004
Wies van Leeuwen, “Het Rijksmuseum, van romantische illusie tot museum met toekomst”, Cuypersbulletin, jaargang 9 (juni 2003) nr. ½, 33-43
5. Nevenactiviteiten van studenten Stageverslag Roderick Pelser
De zoete inval Zijn dromen bedrog? Wat begon met het organiseren van een carrièredag voor studenten kunstgeschiedenis, eindigde met een stage in het Rijksmuseum te Amsterdam. Een betere invulling van een leerplek had ik mijzelf aan de start van mijn studietijd niet kunnen wensen en lag boven mijn verwachting. Als student kunstgeschiedenis, met een verhoogde interesse voor Nederlandse schilderkunst uit de zeventiende eeuw was dit een unieke kans, en achteraf een onvergetelijke ervaring! Op de carrièredag, 13 juni 2008, verzorgde drs. Pieter Roelofs, alumnus kunstgeschiedenis van de toenmalige Katholieke Universiteit Nijmegen en huidig conservator Nederlandse schilderkunst van de zeventiende eeuw in het Rijksmuseum, een van de voordrachten die studenten van de opleiding inzicht moesten geven in de mogelijkheden binnen het vakgebied. Wat hij vertelde moest als muziek in de oren hebben geklonken, voor diegene die een beroep als conservator ambiëren. Afwisselend, veelzijdig, internatonaal én mogen werken met de mooiste kunst die Nederland te bieden heeft. In de wetenschap dat in het masterjaar een stage verplicht was, had ik tot dusver er niet bij stil gestaan dat het Rijksmuseum tot een van de mogelijkheden behoorde. Natuurlijk is de studie kunstgeschiedenis en het Rijksmuseum gelijk aan: één en één is twee; maar ook voor mij als student uit Nijmegen? ‘Wat betreft een stage; ik houd mij aanbevolen!’ , was mijn korte, maar krachtige contact met Pieter Roelofs. Diezelfde avond deed de 4-1 overwinning van Nederland op Frankrijk tijdens het EK voetbal de gebeurtenissen van die dag snel vergeten. Onverwachts en nooit gedacht, kreeg ik drie weken later een mail met daarin vermeld de mogelijkheid voor een stageplek binnen de afdeling ‘Schilderijen’. Dit moment was het begin van een hevige stroomversnelling, waar geen einde aan kwam tot halverwege maart 2009 het einde van mijn stage. Het doel dat ik met deze stage voor ogen had, was een op de praktijk gerichte leerweg. Werken vanuit het object en leren wat het inhield om een tentoonstelling te organiseren. Veel interessanter was het voorstel van Pieter Roelofs, om mij in vijf en halve maand zo veel mogelijk kennis te laten maken met zijn functie als conservator. Na dit eerste en tevens inspirerende gesprek was deze jongeman zo blij als een kind in een snoepwinkel. Overigens zonder te weten dat dit zoete gevoel tijdens de duur van de stage herhaaldelijk terug zou komen. Mij stond een snoepwinkel met héél veel lekkere snoepjes te wachten! Voor ik dit überhaupt kon beseffen, moest ik over de invulling van mijn stage nadenken. Uiteindelijk zijn mijn werkzaamheden voor het Rijksmuseum onder te verdelen in twee hoofdgroepen: onderzoek en praktijk. Een aanzienlijk deel van het onderzoek had betrekking op het samenstellen van de bibliografie, behorend bij de publicatie van de jaarlijks te houden wintertentoonstelling in de Philipsvleugel. Deze
monografische tentoonstellingen worden gehouden om kunstenaars uit de zeventiende eeuw, die in de vaste opstelling van de ‘Meesterwerken’-presentatie te zien zijn, onder de aandacht te brengen. Aankomende winter is dat de schilder van winter- en ijsgezichten: Hendrick Avercamp. Deze kunstenaar was de rode draad in mijn stage. Overal waar ik kwam, verscheen hij. In boeken, op dienbladen, kalenders, in het restauratieatelier, bij openingen van tentoonstellingen en op vlaggen en schuttingen. Soms was ik zelf juist degene die de bewuste keuze maakte om hem, en zijn werk te gebruiken in de praktische uitingen van mijn stage. In januari was een reproductie van zijn Wintergezicht met ijsvermaak, samen met negentien andere werken van verschillende kunstenaars uit de collectie, tijdens een vlaggenexpositie op het museumplein te zien. Het meewerken aan deze vlaggenexpositie was een heerlijk snoepje uit de eerder genoemde snoepwinkel. Niet het grootste, maar wel een lekkere. Uitgebreider, uitdagender en interessanter van opzet, en tevens een project dat minstens vier jaar zichtbaar is, was het samenstellen van een selectie afbeeldingen, die gedurende de verbouwing van het Rijksmuseum te zien zijn op een schutting rondom het gebouw. Deze moet een overzicht geven van wat er in die tijd qua kunst voor publiek zichtbaar is in de Philipsvleugel. Dit gaf mij de gelegenheid om diep op de collectie van het Rijksmuseum in te gaan, veel te leren en inzicht te krijgen welke schilderijen het Rijksmuseum representeren en zij binnen de collectie belangrijk vinden. Terugkijkend heeft Pieter Roelofs tijdens zijn voordracht op de carrièredag niets gelogen over het veelzijdige en afwisselende karakter van zijn werk. Alle taken lopen door elkaar en geen dag is hetzelfde. Toch…al de hiervoor genoemde ervaringen waren leuk, leerzaam en zoet, maar niets in vergelijking met de vijf minuten op een blauwe maandag in de maand oktober van 2008. Met recht kan ik zeggen, dat het hoogtepunt van mijn stage de confrontatie met Rembrandts beroemdste schilderij was. Zonder publiek, alleen, maar niet verlaten in de Philipsvleugel en oog in oog met De Nachtwacht. Als kind heb ik in de tijd van mijn stage veel verschillende soorten snoepjes uit de winkel mogen eten, maar in dit geval zonder misselijk te worden!
6. Fotoreportage Komt het ooit nog goed?
7. Tentoonstellingsrecentie J. W. Waterhouse, Betoverd door vrouwen, Groninger Museum Evelien Poels In de folder wordt J.W. Waterhouse (1849-1917) aangeduid als Prerafaliet maar ook als ‘vertegenwoordiger van de moderne tijd die zich bewust was van de spannende artistieke vernieuwingen in Parijs in de tweede helft van de negentiende eeuw’. Maar dit gegeven wordt verder nergens uitgediept. Er is geen duidelijk thema in deze tentoonstelling te vinden behalve dan de aanduiding als grootste overzichttentoonstelling van Waterhouse ooit, door het museum zo genoemd. Hoewel de ruimtes niet een bepaald thema hebben zijn er wel motieven in te ontdekken. Dit moet je als bezoeker wel zelf doen want er hangen nergens borden met informatie over de kunstenaar. Aan het begin van de tentoonstelling hangt alleen een bord met een summiere levensbeschrijving van Waterhouse en ik heb een boekje meegekregen waarin een aantal schilderijen verder beschreven worden, maar dit gaat vooral over de afgebeelde thema’s. In de eerste zaal die, naar mijn mening, nogal kil aandoet hangen voornamelijk schilderijen die verwijzen naar klassieke thema’s zoals De favorieten van keizer Honorius (1883) en Diogenes (1882). Deze werken zijn uit de vroege periode van Waterhouse en doen een beetje denken aan de stijl van Prerafaeliet Alma Tadema. Wat de overige zalen betreft: hoewel ik zelf een aantal overeenkomsten heb kunnen ontdekken weet ik niet in hoeverre dit bewust is gedaan. Zo is er een zaal waarin de schilderijen verwijzen naar de gedichten van de Britse dichter Tennyson, die voor Waterhouse een belangrijke inspiratiebron is geweest. Centraal staat hier het gedicht over de Vrouwe van Shalott die door Waterhouse in drie grote schilderijen is vereeuwigd. In een andere ruimte hangen schilderijen die met water en nimfen te maken hebben, zoals Hylas en de nimfen (1896) waarbij Hylas op de waterkant zit maar elk moment door zeven waternimfen in het water kan worden getrokken. Wat zeker de moeite waard is om te bekijken zijn de schetsboeken van Waterhouse en de losse tekeningen en schetsen die overal hangen. Ook leuk om even boven te kijken, daar kan je namelijk digitaal bladeren door een van de schetsboeken. Hoewel uit het voorgaande blijkt dat de tentoonstelling op het eerste gezicht niet een duidelijk doel heeft, valt het zeker niet tegen. De ruimtes zijn goed gebruikt, de doeken krijgen alle ruimte om bekeken te worden. De werken hangen enigszins chronologisch en het is heel interessant om de verandering in zijn stijl waar te nemen. Om over de schilderijen zelf nog maar niet te spreken, ze zijn prachtig. Natuurlijk is dit oordeel grotendeels beïnvloed door mijn eigen mening, maar de samenstellers hebben hun best gedaan om veel van het oeuvre van Waterhouse samen te brengen. De werken komen
van over de hele wereld dus het is zeker een unieke tentoonstelling. Maar voor de leek en de iets gevorderde belangstellende, is er weinig nieuws te vinden. Maar toch niet getreurd, bij de tentoonstelling komt een prachtige catalogus waarin veel meer wordt verteld over het leven, het werk en de tijd van Waterhouse. Het boek begint met voorwoord waarin iets meer uitgelegd wordt over het doel van de tentoonstelling. Hierna komen verschillende facetten van zijn leven aan de orde en in de catalogus zelf worden de werken in chronologische volgorde besproken. De catalogus is een echte aanvulling op de tentoonstelling en een must voor wie geïnteresseerd is in Waterhouse. De tentoonstelling als zodanig is zeker de moeite waard voor iedereen die van mooie plaatjes houdt en het oeuvre van deze vrij onbekende kunstenaar wil leren kennen. De tentoonstelling is nog tot 3 mei 2009 te bewonderen in het Groninger Museum.
Vrouwe van Shalott, 1888, 153 X 200 cm.
Diogenes, 1882, 208,3 X 134,6 cm.