!
! !
Academiejaar 2013-2014 campus Gent & Bxl !
interieurarchitectuur ma1ia - atelierfiche masterproef 22 deel A – toelichting opdracht "#$#"%#&! "%'&%(##)! ''*%'+!(#)#*! ,-#((##)!.!-*/-#*$0$#*%! "%1/-#21*%#*!
P! Q! QR! S!$+T%+U&V!6(&9+$L,$I!U!QR! PW! "#$%&!'()!*+,&+-!.!*,9?! B#+)+)!
! !
"#$%&!'()!*+,&+-!.!/&,0&())(!1#$#20!.!3(()!3+!'#-4+$!52(67,&!8+)9:! ;-((&!'()&-+6<$#,2=!.!>%-4+! 1#,2?+0! ;-((&!'()&-+6<$#,2=!.!>%-4+!1#,2?+0!.!@A)((&!1(2=!52(67,&!8+)9:! !
!
!
!
1$,)#!F#+-(+$9!.!/&,0&())(! B9+C(()!D)$(+9!.!*#+-!3+!*%44+$!.!E%-%7!*#-()4!52(67,&!8+)9:!! 1#$#20!! F+9+$!'()&9++)=%&9+GH,I--+!5DFD:!.!J++=+!*+%)4+$&!.!1($9!J+)&!52(67,&!8+)9:! F+9+$!'()&9++)=%&9+!5DFD:!.! /03#*%#*! ;#+)!3+7$+0!.!>+I)%2=K!*(L+&?!.!M&-%!N%O+=!52(67,&!1$,&&+-: J++=+!*+%)4+$&! !!
titel opdracht PP-CODES
CODES IN DE INTERIEURARCHITECTUUR
Publieke Interieurs - Privaat-Publieke Code
!
doelstellingen
Masterproef doelstellingen 1. Vermogen tot synthesegericht ontwerpen De student heeft het vermogen het ontwerpen syncretisch te benaderen. Hij/zij bezit en beheert de competenties van de bachelorfase tot op een doorgedreven niveau, en weet deze te schakelen en te integreren in het ontwerpproces. 1.2 De student kan de spanning tussen het ontwerp en de deelaspecten relateren aan het algemeen maatschappelijk kader en de technologische mogelijkheden en beperkingen van een bepaalde tijd.
!
!
!
1.3 De student kan verworven kennis en ontwerpvaardigheden en hun toepassing binnen het project van synthetiseren en op een hoger niveau tillen.
2. Vermogen visie te profileren De student beheerst het ontwerpproces van de interieure ruimte. Hij/zij heeft het vermogen om een authentieke ontwerpvisie te profileren via een eigen (ontworpen) spoor. 2.1 De student kan inzicht verwerven in de nieuwste kennis van het vakgebied en die oordeelkundig toepassen in het ontwerp. 2.2 De student kan verschillende ontwerpaspecten structureren ten gunste van een ontwerpstrategie.
3. Vermogen leiderschap op te nemen De student heeft het vermogen om samen te werken (disciplinair, professioneel, interdisciplinair, interprofessioneel,...) en leiderschap op te nemen. 3.1. De student is een waardevolle gesprekspartner in het bouwproces en is in staat dit zelfstandig te beoordelen. 3.2. De student kan tegenover een grondige bevraging zijn/haar ontwerp in zijn verschillende deelaspecten verdedigen. 3.3. De student is in staat om basisrechtsprincipes toe te passen op concreet voorgelegde situaties. 3.4. De student is in staat om elementair bedrijfsbeheer toe te passen op concrete situaties. 3.5. De student is in staat om overeenkomsten af te sluiten met diverse partners in de bouwsector. 3.6. De student kan geschikte expressiemethoden kiezen en hanteren om concepten en ideëen over te brengen.
4. Ontwerpmatig onderzoeken De student heeft het vermogen (ontwerpmatig) onderzoek bewust en gericht in te zetten. 4.1 De student kan kritisch reflecteren over de eigen competenties inzake ontwerpmatig onderzoekswerk. 4.2 De student kan reflecteren over de systematische aanwending van ontwerpmatig onderzoek in een professionele context en kan hier passend gevolg aan geven. 4.3. De student kan over de hele ontwerpperiode op een gedocumenteerde en gestructureerde manier het ontwerp, project of concept opbouwen en onderbouwen. 4.4. De student heeft het vermogen tot kritische reflectie over de grenzen van de paradigma’s heen en kan een kwaliteitsvolle redenering opbouwen.
!
!
!
4.5. De student kan een complex probleemveld begrijpen en ontwarren (analyseren en differentiëren) en een gefundeerd scherpzinnige positie innemen tegenover de deelcomponenten van het gestelde probleem. 4.6. De student is in staat om het spanningsveld in te zien tussen theoretische modellen en doctrines, en de uiteindelijke realisaties. 4.7 De student is in staat om, als onderzoeker in het domein van de IA, een kritische positie in te nemen. 4.8 De student kan kritisch reflecteren over het werk van vakgenoten en medestudenten en kan dit op een onderbouwde en constructieve manier inzetten in een breed debat over interieurarchitectuur
!
!
inhoud: thema en programma
INTRODUCTIE Het uiteindelijke doel in de masterproef is via ontwerpend onderzoek een bijdrage te leveren aan het publieke interieur. Met publieke interieur verwijzen we naar het werk van De Solà-Morales (1992) en van Reyndorp en Hajer (2001). Manuel De Solà-Morales stelt dat er een verstedelijking van het privé domein plaatsvindt. Privaat beheerde ruimten (zoals bijvoorbeeld winkelcentra, zorginstellingen,… ) worden gekenmerkt door een semi-openbaar karakter, maar voldoen aan de eisen van toegankelijkheid en openbaarheid die een traditionele publieke ruimte kenmerken zoals de straat, het plein en de stoep. De ontmoetingsfunctie heeft zich van buiten naar binnen verplaatst (erg belangrijk voor interieurarchitecten!). Daarnaast ontstaan er ook nieuwe publieke ruimten in de periferie van de stad. De ontmoetingsplaats heeft zich verplaatst van binnen naar buiten de stad. Sommige publieke ruimten, gelegen in de nabije omgeving van de woonst verliezen aan betekenis terwijl andere publieke ruimten ver van de eigen woonomgeving belangrijk worden. Wanneer er gesproken wordt over de publieke ruimte dan moet niet alleen gefocust worden op 'traditionele' publieke ruimten (binnenstedelijke publieke ruimten zoals openbare gebouwen, bibliotheken en publieke ruimten in wooncomplexen), maar ook op plaatsen waar het openbare leven plaats vindt (in privaat beheerde ruimten en nieuwe publieke ruimten in de periferie). Dus met andere woorden wat publiek is, wordt gedefinieerd door de gebruiker en ligt dus in de ervaring van die gebruiker. Zo is de kledingketen H&M voor allochtone meisjes, en vooral de zone rond de bijouterie, een belangrijk publiek interieur om te keuvelen en elkaar te ontmoeten of te experimenteren met hun identiteit. Ook al hebben de ontwerpers en managers de winkelruimte voorzien met codes van winstbejag, de meisjes lezen er iets anders in. (Net zoals de dieren in het bos, in het sprookje van Hans en Grietje, iets anders zien in de broodkruimels dan de bedoelde sporen). Er moet rekening worden gehouden met de mogelijkheden van deze nieuwe publieke ruimten (Reyndorp en Hajer, 2001). De masterproef interieurarchitectuur 2014 handelt over het gebruik, de positie en de impact van CODES zowel binnen de private als de publieke ruimte. Het gaat om codes uit het alledaagse leven. Dergelijke codes worden dus voortgebracht door mensen en nestelen zich in diverse ruimten. Een code is geen teken van een mystieke gebeurtenis die gekraakt dient te worden wil men het leven in een specifieke ruimte ten volle begrijpen, neen, een code is zichtbaar en tastbaar en dus herkenbaar. Codes duiken overal op maar zijn vaak zo vanzelfsprekend dat we er blind voor zijn geworden. In de alledaagse omgang maken mensen gebruik niet enkel van het lichaam maar ook van objecten, ruimten,
!
!
!
interieurs, exterieurs en stedelijke gebieden om te tonen wie ze zijn en dus een identiteit te creëren. Het is dan ook een belangrijke taak van de interieurarchitect om zich te bukken en de alledaagse codes te leren zien en vervolgens te hanteren. Hoewel de codes in de publieke en private ruimte anders van aard zijn, hebben ze het paradoxale gevolg dat de ene ongewild sleutelt aan het uitzicht van de andere. De confrontatie en de omgang met codes is een onuitputtelijk dynamisch proces. Gezien het werkveld van de interieurarchitect een directe impact heeft op zowel de codes van het private als van het publieke domein is zijn/haar positie binnen dat dynamisch proces meer dan nodig. Op de manier zoals een dokter omgaat met DNA, zo gaat de interieurarchitect met codes om. De interieurarchitect werkt zo mee aan een sociaalruimtelijke identiteit.
DE CONCEPTEN: OVER DE CODE, HET PRIVATE, HET PUBLIEKE... Onze wereld is een grotere afbeelding van de wereld van het kind. Een verscheidenheid aan codes bepalen het karakter van de private en publieke ruimte. De interieurarchitect intervenieert dus niet enkel in de ruimte maar heeft ook ( al dan niet bewust) een impact op de alledaagse codes. Een code is geen gevolg van een ruimte, maar net andersom. Elke code vloeit voort uit het doen en laten van mensen en instanties, uit het doen en laten van grote en kleine gemeenschappen uit het doen en laten van families, uit het doen en laten van individuen. Codes worden door groepen en individuen in de ruimte aangebracht, in de ruimte gebruikt, vaak in de ruimte achtergelaten. Ook voorwerpen krijgen codes toegewezen. Raken aan codes is niet raken aan ruimte of objecten maar aan mensen. De codes gaan dus over het menselijk gebruik van objecten en van de ruimte. Codes verwijzen naar ‘ het leven zoals het is’. Het zijn sociaalruimtelijke praktijken (De Certeau, 1984).
Binnen de alledaagse codes (die verschillen van de professionele codes van de ontwerper of de commerciële codes van de fabrikant) kan een onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds intieme codes en anderzijds anonieme codes. Intieme codes komen tot stand via duurzame en diepgaande sociale relaties die verwijzen naar familie en vrienden. Het zijn connecties tussen mensen onderling en tussen mensen en ruimte/objecten die de test van de tijd hebben doorstaan (zoals de foto’s van het huwelijk, de eerste schoentjes, het liedje van de eerste kus,….). Deze intieme codes bevinden zich vaak in de fysieke ruimte van het huis. De intieme code wordt vooral gestuurd door traditie, opvoeding, verblijfplaats, afkomst, leeftijd en allerlei gewoontes. De anonieme codes zijn tot stand gekomen via het contact dat mensen hebben met onbekenden, mensen over wie ze geen persoonlijke informatie hebben. Deze anonieme codes spelen zich vaak af in de publieke fysieke ruimte (op straat, op het plein, in het station,…). Een voorbeeld van een anonieme code in de publieke ruimte is de ‘beleefde vermijdingsregel’ (Goffman, 1963). Bij deze code geven mensen aan dat ze elkaar gezien hebben, maar vlak daarna trekken ze de aandacht weg om aan te tonen dat ze de andere persoon niet als speciaal zien. Een andere anonieme code die zichtbaar is in de publieke ruimte vormen de praatjes die onbekenden maken via de aanwezigheid van een schattige peuter of via de aanwezigheid van een hond. Ook hoe mensen een zitje kiezen op de bus of hoe ze aanschuiven bij de kassa , hoe ze deuren gebruiken in openbare gebouwen,…gaat gepaard met codes. Codes houden zich niet aan fysieke grenzen. Technologische vernieuwingen hebben de codes nog meer speelruimte gegeven. Koppels vechten ruzies uit via hun mobiele telefoon, hoorbaar voor de anderen in de publieke ruimte. De intieme code dringt hier de publieke ruimte binnen. Of omgekeerd de anonieme codes van het onbekende dringen de private ruimte binnen. De televisie bijvoorbeeld brengt de codes van buiten in de intimiteit van de huiskamer.
!
!
!
Intieme codes vertonen zich veelvuldig in de publieke ruimte. Dit kan enerzijds negatief geïnterpreteerd worden. Richard Sennet (1978) spreekt in dit verband over de tirannie van de intimiteit in de publieke ruimte. Anderzijds gebruikt ieder individu zijn/haar intieme codes om zich door de publieke ruimte heen te manoeuvreren. De intieme codes: een zegen of een vloek voor het publieke interieur? Omgekeerd kunnen anonieme codes ook inpluggen op de private ruimte. Zo kan een private woning met een historische waarde bezocht worden door onbekenden tijdens een toeristische wandeling. Een huiskamer kan ook een plaats worden voor een concert, een kunstproject,… Of een koppel leeft nog samen in één fysieke private ruimte maar gedragen zich als onbekenden tegenover elkaar. Wanneer je binnen de publieke ruimte begint met één intieme of anonieme code aan te wijzen, ontdek je er meteen iets verderop weer eentje, en dan nog een en weer een. Om kort te gaan, de publieke ruimte die volgens een afgesproken plan met precies daarop gerichte codes ontworpen leek te zijn, manifesteert zich algauw als een ordeloze jungle vol met intieme en anonieme codes die maar één bedoeling hebben, de publieke ruimte te verstoren, te ontregelen en naar zich toe te trekken. Paradoxaal genoeg is het net die hoeveelheid aan intieme en anonieme codes die de publieke ruimte bij elkaar houdt, ze gestalte geeft. Een interieurarchitect moet in staat zijn om de hele constellatie van intieme en anonieme codes, eventueel aangevuld met zelfgedefinieerde (of geschreven) codes naar zijn of haar hand te zetten. Kunnen codes niet zelf bedacht worden, dan kunnen ze misschien wel uitgelokt worden. De interieurarchitect zou in ieder geval het samengaan van codes moeten beheersen, ze leren hanteren (verwerken) binnen zijn of haar bedoelingen. Maar zoals dokters met DNA aan hun patiënten kunnen ‘prutsen’, (en waar het ook fout kan gaan, denk maar aan wat dokter Frankenstein allemaal overkwam) zo kunnen interieurarchitecten dat eveneens binnen de private en publieke ruimte wat een gevaar met zich meebrengt. Wijzigingen in de (nieuwe) structuur van de samengebrachte codes kunnen hun impact hebben op de directe omgeving. Maar misschien is de impact van een kleine handeling ook tot ver daarbuiten voelbaar. Hier komt de interieurarchitect weer op de proppen, niet enkel als een dokter van dienst die ingrijpt in het dagelijkse leven van mensen maar ook met een kleine beweging een bredere levensomgeving ‘infecteren’. Masterproef opdracht: "PP-CODE . . .* " verwijzend naar het gekozen 'twijfelgebied* ' (*dit onderzoeksgebied kan verschillen per atelier). Abstracte codes bestaan niet! Op zoek gaan naar codes wil zeggen: schoenen aantrekken, erop uit trekken, waarnemen, afwegen, vangen, optekenen, registreren enz. Om erop uit te trekken is een concreet werkveld nodig. Geen enkele code laat zich vangen in een abstracte wereld. Codes zijn altijd verbonden aan het dagdagelijkse, zij verdragen weinig abstract licht. Men kan over codes in een niet concrete context zinvolle uitspraken doen maar ze blijven afwezig en bijgevolg onbruikbaar om in de master mee aan de slag te gaan. De keuze om met een concrete locatie te werken was dan ook een logisch gevolg. CONCRETE LOCATIE.. Per atelier wordt door de docenten een concrete omgeving geselecteerd waarbinnen de masteropdracht gesitueerd is. Het gebied is de onderzoekszone en tevens een potentiële projectzone, maar vooral een ruimte waarin kan gezocht worden naar codes en naar publieke interieurs. Het is geenszins de bedoeling met het hele gebied te werken.
!
!
!
LOCATIE ALS TWIJFELGEBIED De concrete locatie is wat men eventueel zou kunnen noemen een ‘twijfelgebied’. Een twijfelgebied heeft geen eenduidig uitgesproken karakter, heeft geen eenduidig kader. Er is van alles wat, maar niets dat zodanig de nadruk legt of de rest overheerst. De opdracht is doelbewust (door de docenten) niet scherp geformuleerd. De opdracht is niet helemaal ‘dichtgeschreven’ en omvat dus een onafgewerkte zone. Het formuleren en scherp stellen van de opdracht wordt door de studenten zelf, aan de start van de master, uitgevoerd. Dit kan dan als het eerste deel van de master beschouwd worden. Studenten dienen zelf via onderzoek (nauwkeurige observaties) in het twijfelgebied (dus ter plaatse) de probleemstelling vast te leggen zodat een twijfel (gebied) kan overgaan naar een zekerheid (gebied).
ONTWERPOPDRACHT, deel 1: veldwerk, vertikale snede en individuele opdracht 1. Intieme codes, anonieme codes, worden ten eerste opgespoord in ruimten, objecten, interieurs en exterieurs in het opgegeven twijfelgebied (veldwerk). De schaal kan daarbij verschillen. De student kan zowel inzoomen op details in het twijfelgebied, als op grotere zones, op de randzones en ga zo maar door…. 2. Ten tweede worden de ontdekte codes, die steeds verweven zijn met de ruimte, beschreven, gevisualiseerd en geanalyseerd. De methodiek van onderzoek via de beeldmiddelen zoals; vertikale snedes, explosieperspectieven en ruimtelijke modellen kunnen de noodzakelijke inzichten verschaffen. 3. Deze ontdekte codes dienen in een derde stap herdacht en vertaald te worden om als strategische ontwerpelementen en -uitgangspunten ingezet te worden in de ontwikkeling van (een) publiek(e) interieur(s). Hiervoor formuleert de masterstudent zelf een concrete, relevante, individuele onderzoekende ontwerpopdracht voor zichzelf. Hierbij worden zowel bouwtechnische/ bouwtheoretische als architectuurtheoretische aspecten, die in de opdracht op een geintegreerde manier verder zullen worden onderzocht, geformuleerd.
ONTWERPOPDRACHT, deel 2: individueel onderzoekend ontwerpproces In het tweede deel worden de nieuwe code(s) gelanceerd aan de hand van ruimtelijke interventies. De kwaliteit van de interventies hangt niet af van hun spektakelwaarde. Kleine interventies in de schaduw zijn even interessant om mee aan de slag te gaan. De kwaliteit van de ruimtelijke interventies is wel af te lezen aan de kwaliteit van de ontwerpdocumenten. ‘Sterke’ documenten, zowel grafisch, technisch en tekstueel horen bij het ‘vakmanschap’. Het is net in dat vakmanschap dat de ene student zich onderscheid van de andere. Om met dat vakmanschap om te gaan beschikt de student over plastische, technische en literaire middelen. Daarmee kan hij/zij aan de slag. Over het al dan niet gebruik van die middelen en de timing waarop ze dienen ingezet te worden bestaan er nogal wat misverstanden. Een document valt samen met een redenering. Het document helpt van bij het begin om de redenering uit z’n schaduw te lokken, wordt na enig ‘zus en zo’ - werk stilaan reliëf, het project krijgt diepgang. En voor de maker ervan wordt het raadsel langzaam zichtbaar en laat wat op het scherm of op het blad opduikt zich als een nieuwe textuur over de wereld leggen. Een goed document toont wat niet precies gezegd kan worden.
!
!
!
timing en werking ONDERWIJSVORM: - Zelfstandig ontwerpproject, vanuit permanente dialoog tussen ontwerpen en theorie - De studie omvat, voor 25 studiepunten/credits, tussen de 625 à 750 uur studiebelasting (37 à 44 u /week)
TIMING: Het tweede semester start op maandag 10 februari 2014, de opgave en toelichting van de opdracht gaat door op woensdag 12 februari 2014 en eindigt met de jury op 19 juni te Brussel en op 20 juni te Gent. Er zijn 17 lesweken voorzien. De Paasvakantie valt van 7 t.e.m. 21 april 2014. Op volgende data vervallen de lessen en is de school gesloten: donderdag en vrijdag 1 en 2 mei, donderdag en vrijdag 29 en 30 mei, maandag 9 juni 2014.
Week 1 – 3: THEORETISCHE INPUT Het gekozen thema is vastgelegd: "codes in de interieurarchitectuur". Er is een stevige algemene theoretische input, (o.a. via lezingen) in het teken van interieurarchitectuur als het creëren van een sociaal-ruimtelijke identiteit. De alledaagse praktijken van mensen met objecten en de ruimte staan daarbij centraal. Enkele hierbij horende onderwerpen zijn de notie "collectieve ruimte", los van een simplistische dichotomie omtrent privaat-publiek (De Solà Morales; Reyndorp en Hajer), en noties zoals "codes" en "sociaal-ruimtelijke praktijken" (Bourdieu, De Certeau, Perec). Via trio-begeleiding (ontwerpend + theoretisch docent) wordt rond deze aspecten bijkomende input gegeven, zowel vanuit theoretisch/academisch perspectief als vanuit de achtergrond van de professionele ontwerper/bouwer (bouwtechniek, bouwtheorie, geschiedenis & architectuurtheorie worden geintegreerd bendaderd Week 1: INTRODUCTIE MASTERPROEF Woensdag 12 februari 2014; introductie masterproef om 10u00. Fase 1: VELDWERK EN THEORETISCHE INPUT - INHOUDELIJKE VERDIEPING Lezingen / Sterke verhalen als conceptueel vertrekpunt / Algemene theoretische input door docenten of gastsprekers. - INPUT VAN DE THEORETISCHE COMPONENTEN De docenten theorie geven input, voorstelling reader (per eigen atelier).
!
!
!
- VELDWERK Observaties en ontwikkeling van een ontwerpend onderzoeksproject. Ter plaatse, in het twijfelgebied of onderzoeksgebied wordt het onderzoek zeer intens gevoerd. Er is geen tijd voor sightseeing. De studenten organiseren zich, in kleinere groepen, als een soort van veldlabo. Ten velde wordt het alledaagse leven intens geobserveerd, met de focus gericht naar de zgn. codes. Met laptops, fototoestellen, videocamera’s, schetsboeken, notitieschriften etc. worden waarnemingen vastgelegd en verwerkt. Er is een ‘druk’ op de studenten om hun tijd optimaal te gebruiken. Niet enkel door de afstand, waardoor op korte tijd zoveel mogelijk werk moet worden verricht. Ook door het bezoek van de docenten aan het onderzoekswerk ten velde, op één af te spreken moment. Samen met de docenten worden de geselecteerde ruimtelijke fenomenen in de stad of het gebied ‘bezocht’ of getoond, tijdens plaatsbezoeken, wandelingen of -fietstochten. Docenten krijgen zo inzage in het actieve veldwerk en delen in de ervaringen. Informele voor- en nabesprekingen maken het samenwerken zeer intens. De interactie met de docent ter plaatste scherpt de vraagstelling aan, en de docent krijgt zo kennis van de gekozen site, onderwerpen en fenomen waarop de student, eens terug thuis, zal verder werken. Studenten organiseren het veldverblijf volledig zelf. Financiële beperkingen worden niet als een hinder gezien, maar als een uitdaging. Studenten worden zo verplicht persoonlijke keuzes te maken en hun engagement te tonen. Het verblijf in het gebied is dan ook geen vakantie, maar eerder een ‘expeditie’. Er wordt hier uitdrukkelijk bij gesteld dat de benadering ‘bottum-up’ is en inductief vanuit het alledaagse, vanuit de connectie tussen mens en ruimte, tussen mens en object. Fase 1: REVIEW 1 / Presentatie van de individuele ontwerpopdracht a.d.h.v. de ‘Verticale Snede’, (Go/ NoGo) Het veldwerk resulteert tenslotte in een opdrachtvoorstel(ling): de ‘Verticale Snede’, die tijdens de eerste review beoordeeld wordt. Tijdens de eerste review wordt dus aan alle studenten een presentatie gevraagd met een verticale doorsnede als belangrijkste document. De doorsnede wordt bepaald en getekend met informatie uit de observaties. De keuze van de plaats van de verticale doorsnede is een gevolg van die observatie (en bijhorende gerichte redenering) en niet andersom. De schaal waarop de tekening gemaakt wordt is niet vooraf bepaald maar is afhankelijk van de observatie. De verticale doorsnede kan een letterlijke verwijzing zijn naar de plaats waar de observatie plaats had, maar kan evengoed metaforisch aangewend worden. (Bijvoorbeeld: de verticale snede op een regionale groente (schaal 1/1) kan een gebalde verwijzing zijn naar specifieke handelingen en het gebruiken van codes in het gebied). De verticale doorsnede is van alle sneden de meest inzichtelijke. De theoretische component kan er gemakkelijk bij aansluiten of erop uitgelegd worden. De verticale doorsnede wordt vergezeld van een tekst van om en bij de 300 woorden. Naast de doorsnede en de tekst zal de student ook nog een document maken met een medium dat vrij te kiezen is en dat het kortst aanleunt bij de aard van de observatie. In de voorstelling van de Verticale Snede omschrijft en beeldt de student uit welke codes hij heeft ontdekt, welk denk- en ontwerpkader hij voor zichzelf creëert in het verder ontwerpproces, welke codes hij zal trachten te vertalen naar ruimtelijke interventies en publieke interieurs. Om het eigenlijke ontwerpproces te mogen aanvatten dienen de studenten hiervoor, als evaluatie van deze eerste review, een duidelijke ‘go’ (goedkeuring) te krijgen.
!
!
!
Fase 2: ONTWERPEND ONDERZOEK / individueel ontwerpproces, review 2, review 3 en eindpresentatie Het ‘conceptueel denkvermogen’ staat hierbij centraal. Het kunnen maken van de verbinding, het kunnen formuleren van een eigen logica, het kunnen formuleren van het essentiële, het betitelen, het kunnen maken van een vertaling van het ene naar het andere kader, het kunnen analyseren en synthetiseren, ... leidend tot een ruimtelijk ontwerp, en dit alles aan de hand van kwalitatieve schriftelijke en beeldende documenten. Afhankelijk van de geformuleerde individuele ontwerpopdracht stippelt elke student een individueel werkplan uit (draaiboek, planning,...), en maakt hij een ‘klankbordteam’ met docenten en mentor. De vorderingen in het werk worden regelmatig besproken met de atelierdocent en met de theoriedocent van de theoretische component. Dit hoeft niet wekelijks te zijn, maar wanneer de student zelf oordeelt dat hij voldoende vorderingen heeft gemaakt. De student dient hierbij zelf wel de algemene ‘afstudeerplanning’ in het oog te houden, zodat hij zich tijdig kan voorbereiden op de eindpresentatie. Alvorens zich hiervoor als ‘klaar’ (of voldoende gevorderd) te melden, dient hij een tweede review succesvol te passeren. Ook bij deze tweede review geldt dat een ‘go’ leidt tot verworvenheden. Een ‘no go’ noopt helaas tot verder werken en een presentatie voor een nieuwe tweede review. De beoordeling over het al dan niet slagen van de student wordt door de begeleiders en docenten gemaakt die het proces volledig volgden. De eindpresentatie voor een jury met externe professionele onderzoekers en interieurarchitecten bepaalt de graad (onderscheiding....) van slagen voor de masterproef.
Eindweek 17:
Eindpresentatie voor externe jury Indienen finale versie documenten – jaarwerk: Campus Brussel: woensdag 18 juni 2014, precies tijdstip en lokaal af te spreken met docent. Campus Gent: donderdag 19 juni 2014, precies tijdstip en lokaal af te spreken met docent. Eindpresentatie – externe masterjury: Campus Brussel: donderdag 19 juni 2014, 9-18 uur. Campus Gent: vrijdag 20 juni 2014, 9-18 uur.
studiemateriaal Volgende bronnen worden als studiemateriaal vermeld en toegelicht bij de introducties, verdiepingsmomenten en momenten voor theoretische input. Een leesbundel wordt via Toledo aangereikt. Onderstaande lijst is voorlopig. Over Publieke interieurs: De Solà-Morales, M. (1992). Openbare en collectieve ruimte. De verstedelijking van het privé-domein als nieuwe uitdaging. OASE, 33, 3-8. Reyndorp, A., & Hajer, M. (2001). In search of a new public domain. Rotterdam: NAI Publishers. Sennett, R. (1978). The fall of public men (repr.). New York: Vintage Books. A Division of Random House.
!
!
!
Over codes: Bourdieu, P. (2003) The Berber House. In S.M. Low & D. Lawrence-Zúniga, The anthropology of space and place. Locating Culture. London: Blackwell. De Certeau, M. (1984). The practice of everyday life (translation Steven F. Rendall). Berkeley: University of California Press. Goffman, E. (1963). Behavior in public spaces. Notes on the social organization of gatherings. New York: The Free Press. Gullestad, J. (1984). Kitchen-table society: A case study of the family life and friendships of young working-class mothers in urban Norway. Oslo: Universitetsforlaget. Lofland, L.H. (1998). The public realm. The city’s quintessential social territory. New York: Aldine de Gruyter. Oldenburg, R. (1999). The great good place. Cafés, coffee shops, bookstores, bars, hair salons and other hangouts at the heart of a community (3rd ed.). New York: Marlowe & Company. Laermans, R. & Geldof K. (1996). Sluipwegen van het denken: over Michel de Certeau, Amsterdam: SUN Uitgeverij. Perrec, G. (1967). De dingen. Een verhaal uit de jaren 60. Antwerpen: Bruna & zoon.
AANVULLENDE INFORMATIE In de tekst 'Master Interieurarchitectuur - Nota Masterproefproject academiejaar 2013-2014' wordt het kader van de masterproef in een academische context omschreven. De nota ook geeft nuttige informatie, adviezen en tips voor het volbrengen van een masterproef. Lees ze aandachtig en meermaals tijdens het vervullen van uw opdracht. Uw docenten zullen u begeleiden bij het op een geschikte manier toepassen van deze adviezen en tips. Deze tekst is via Toledo beschikbaar. De inhoud van deze nota handelt over: 1. Visietekst masterproef: masterproef, onderwerp, begeleiding, eindresultaat en evaluatie. 2. Projectbundel: inhoudelijke en formele vereisten. 3. Belangrijke data. 4. Jury. 5. Beoordelingscriteria.
!
evaluatievorm
! Evaluatie voor een totaal van 25 studiepunten. 1. Permanente evaluatie voor 15 studiepunten; van procesverloop en tussentijdse project reviews en eindproject door docenten + gastdocenten... 2. Eindevaluatie voor 10 studiepunten; van eindpresentatie door externe geïntegreerde jury (presentatie voor en vraagstelling door een team samengesteld uit professionele onderzoekers en ontwerpers uit het vakgebied)
!
!
!
!
!
! evaluatiecriteria en vormvereisten output!!
! BEOORDELING
Het accent in de master ligt op ontwerpend onderzoek dat bijdraagt tot betere interieurarchitectuur, meer in het bijzonder het ontwerp van een publiek interieur. Van de jonge onderzoekers en professionele ontwerpers in spé wordt verwacht dat zij het denken en de praktijk in de toekomst nieuwe impulsen kunnen geven – meer dan dat zij zich als ‘volleerde’ interieurarchitecten onmiddellijk inschrijven in de huidige, gangbare praktijk en de deze bevestigen. Een open blik, een onderzoekende en kritische houding, samen met een ‘creatief vermogen’ om de gelaagde realiteit te lezen, het nietzichtbare te ontdekken, het mogelijke te denken, zijn belangrijke eigenschappen die de student dient te ontwikkelen. Conceptueel en genererend denkvermogen is hierbij zeer belangrijk.
EVALUATIECRITERIA: a) Generische beoordelingscriteria van de masterproef: 1. Het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau als het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en handelen. 2. Het om kunnen gaan met complexe problemen. 3. Het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken en het kunnen vertalen van die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen. 4. Het vermogen tot communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context. 5. Het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek. 6. Het kunnen ontwerpen van onderzoek. 7. Het kunnen toepassen van paradigma’s in het domein van de wetenschappen of kunsten en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma’s. 8. Het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten en het samen kunnen werken in een multidisciplinaire omgeving. 9. Hetzij het beheersen van de competenties nodig voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnend onderzoeker of kunstenaar. 10. Hetzij het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar. b) Domeinspecifieke beoordelingscriteria van de masterproef: 1.1.Vermogen tot synthesegericht ontwerpen. De student heeft het vermogen het ontwerpen syncrethisch te benaderen. Hij/zij bezit en beheert de competenties van de bachelorfase tot op een doorgedreven niveau, en weet deze te schakelen en te integreren in het ontwerpproces.
!
!
! 1.2 De student kan de spanning tussen het ontwerp en de deelaspecten relateren aan het algemeen maatschappelijk kader en de technologische mogelijkheden en beperkingen van een bepaalde tijd. 1.3 De student kan verworven kennis en ontwerpvaardigheden en hun toepassing binnen het project van het publieke interieur synthetiseren en op een hoger niveau tillen. 2.1 De student kan inzicht verwerven in de nieuwste kennis van het vakgebied en die oordeelkundig toepassen in het ontwerp. 2.2 De student kan verschillende ontwerpaspecten structureren ten gunste van een ontwerpstrategie. 3.1 De student is een waardevolle gesprekspartner in het bouwproces en is in staat dit zelfstandig te beoordelen. 3.2 De student kan tegenover een grondige bevraging zijn/haar ontwerp in zijn verschillende deelaspecten verdedigen. 3.3 De student is in staat om basisrechtsprincipes toe te passen op concreet voorgelegde situaties. 3.4 De student is in staat om elementair bedrijfsbeheer toe te passen op concrete situaties. 3.5 De student is in staat om overeenkomsten af te sluiten met diverse partners in de bouwsector. 3.6 De student kan geschikte expressiemethoden kiezen en hanteren om concepten en ideëen over te brengen. 4.1 De student kan kritisch reflecteren over de eigen competenties inzake ontwerpmatig onderzoekswerk. 4.2 De student kan reflecteren over de systematische aanwending van ontwerpmatig onderzoek in een professionele context en kan hier passend gevolg aan geven. 4.3 De student kan over de hele ontwerpperiode op een gedocumenteerde en gestructureerde manier het ontwerp, project of concept opbouwen en onderbouwen 4.4 De student heeft het vermogen tot kritische reflectie over de grenzen van de paradigma’s heen en kan een kwaliteitsvolle redenering opbouwen. 4.5 De student kan een complex probleemveld begrijpen en ontwarren (analyseren en differentiëren) en een gefundeerd scherpzinnige positie innemen tegenover de deelcomponenten van het gestelde probleem. 4.6 De student is in staat om het spanningsveld in te zien tussen theoretische modellen en doctrines, en de uiteindelijke realisaties. 4.7 De student is in staat om, als onderzoeker in het domein van de IA, een kritische positie in te nemen. 4.8 De student kan kritisch reflecteren over het werk van vakgenoten en medestudenten en kan dit op een onderbouwde en constructieve manier inzetten in een breed debat over interieurarchitectuur.
Aanwezigheidsvoorwaarde om toegelaten te worden tot het examen: - De student dient ten minste 80% van de contacturen aanwezig te zijn en actief deel te nemen aan de onderwijsactiviteiten. Indien de student niet voldoet aan deze voorwaarde wordt hij niet toegelaten tot het examen. Vooraleer deze beslissing te nemen zal de docent tijdens de atelierperiode de student schriftelijk verwittigen, via een mail op Toledo. De student krijgt dan alsnog de kans om aan de examenvoorwaarden te voldoen.
!
!
!
!
!
?%+$!+)=+-!9+=&9!!
ma1ia - atelierfiche masterproef 22 deel B – verplaatsingen gelinkt aan deze opdracht D6!?+9!7(7%+$U+$=!T##$!4+!4#2+)9+)!A+4,$+)4+!?+9!(2(4+6%+L(($!9+!$+4,2+$+)!U+$4!4%9!4++-!9#+A+T#+A4X!>+9! 4#2,6+)9!4%+)9!7(&!%#4#*!56!0)%07#&!9+!U#$4+)!%)A+4%+)4X!D7!4%+!6()%+$!<+&9((9!+$!A+-+A+)?+%4!T##$!#T+$-+A!6+9! 2#--+A(Y&!+)!&9,4+)9+)X! @)4%+)!4+!4#2+)9!(()4,%49!4(9!++)!,%9&9(7V$+%&!T+$7-%2?9!%&!<+&2?#,U9!4+!&2?##-!+)!4+!&9,4+)9+)T##$0%+)%)A!4+!,%9&9(7! (-&!31&&-31+1$84#70*/#*X! @)4%+)!4+!4#2+)9!(()4,%49!4(9!++)!,%9&9(7V$+%&!C(2,-9(9%+C!%&!<+&2?#,U9!4+!&2?##-!+)!4+!&9,4+)9+)T##$0%+)%)A!4+! ,%9&9(7!(-&!*-#%!31&&-31+1$84#70*/#*X!Z%+9!2,$$%2,-,6GA+<#)4+)!<+9+=+)9!)%+9!4(9!4+!,%9&9(7!)%+9!9#+7(&&+-%L=!%&X! 3++-)+6+)!%&!+2?9+$!A++)!(<-,9+!)##40((=!#6!4+!#74$(2?9!9+!=,))+)!,%9T#+$+)X! 1#T+)&9(()4+!#)4+$&2?+%4!6((=9!?+9!T##$!B9,'#!6(==+-%L=+$!#6!++)!+T+)9,+-+!?,-7T$((A!9+!<+##$4+-+)X! 8+-%+T+!+$!$+=+)%)A!6++!9+!?#,4+)!4(9!B%A+!,%9&9(77+)!C%)()2%++-!6#+%-%L=!?((-<(($!0%L)!T##$!?++-!U(9!&9,4+)9+)X!!
!
90%##&!:-#&!/#!"%1/-#-".8-;#*!4#)022#+/!''*!/#;#!02/&'3:%
/'%1$!>//?$$?@@@@A!!#C! 2#&-0/#!>//?$$?@@@@!8!//?$$?@@@@A!
B#&2+-3:%!>BA!!#C!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
C'31+%'%-#D!>CA!
!
!
90%##&!:-#&!/#!+03'%-#>"A!(''&!"%1/#*%#*!,00&!/#;#!02/&'3:%!;1++#*!(#&)#*
/'%1$!>//?$$?@@@@A!!!#C! 2#&-0/#!>//?$$?@@@@!8!//?$$?@@@@A!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!! !!
!
!
!
! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! !
!
beeldmateriaal!
!
!
!
!
!
!
QX!E#9#!M)4$+(&!8,$&=I![R[WP!!!!!!!!!!!!!!PX!@67#)4+$(<%-%(\!H($%)(!M<$(6#T%2!.!]-(I\!#$%A%)(--I!7+$C#$6+4!%)!Q^RR!!!!!!!!!!!!!SX!F,<-%2!&7(2+!!!!!!!!!!!!!!_X!'`! 1++9-+!Q^aWX!
!
!
!
!
! ! ! ! ! ! ! ! !
!