ONDERWIJSVISITATIE
interieurarchitectuur
Een onderzoek naar de kwaliteit van de twee-cycli-opleiding interieurarchitectuur aan de Vlaamse hogescholen
Vlaamse Hogescholenraad
29 november 2004
voorwoord
De visitatiecommissie van de opleiding Interieurarchitectuur brengt met dit rapport verslag uit over haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen die resulteren uit het onderzoek dat zij in het voorjaar 2004 heeft verricht naar de kwaliteit van de twee-cycli-opleiding Interieurarchitectuur in Vlaanderen. De visitatie en dit rapport passen in de werkzaamheden van de hogescholen en van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 58bis van het hogescholendecreet van 1994. Met dit rapport wordt de bredere samenleving geïnformeerd over de wijze waarop de hogeschool en meer bepaald de betrokken opleiding omgaat met de kwaliteit van haar onderwijs. Toch is het rapport in de eerste plaats bedoeld voor de hogeschool die de opleiding aanbiedt. Op basis van de bevindingen van het rapport kan de hogeschool nu en in de nabije toekomst actie nemen om de kwaliteit van het onderwijs in de opleiding te handhaven en verder te verbeteren. De lezer moet er zich echter terdege bewust van zijn dat het rapport slechts een momentopname biedt van het onderwijs in de opleiding en dat de rapportering van de visitatiecommissie slechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg. De VLHORA dankt allen die meegewerkt hebben aan het welslagen van dit proces van zelfevaluatie en visitatie. De visitatie was niet mogelijk geweest zonder de inzet van al wie binnen de hogeschool betrokken was bij de voorbereiding en de uitvoering ervan. Tevens is de VLHORA bijzondere dank verschuldigd aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de betrokkenheid en deskundige inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd.
Luc Van de Velde secretaris-generaal
Roland Vermeesch voorzitter
inhoudsopgave
voorwoord ....................................................................................................2 de visitatie interieurachitectuur ........................................................................4 1 2 2.1 2.2 2.3 2.3.1 2.3.2 2.3.3
inleiding........................................................................................................................................... 4 de visitatiecommissie ...................................................................................................................... 4 samenstelling .................................................................................................................................. 4 taakomschrijving ............................................................................................................................. 5 werkwijze ........................................................................................................................................ 5 voorbereiding .................................................................................................................................. 5 bezoek aan de instelling ................................................................................................................. 5 rapportering .................................................................................................................................... 6
bevindingen en aanbevelingen...........................................................................7 1 1.1 1.1.1 1.1.2 1.1.3 1.1.4 1.1.5 1.1.6 1.1.7 1.1.8 1.1.9 1.1.10 1.1.11 1.1.12 1.1.12 1.1.13 1.1.14 1.2 2 2.1 2.1.1 2.1.2 2.2 2.2.1 2.2.2 2.3 2.3.1 2.3.2
de opleiding Interieurarchitectuur in Vlaanderen............................................................................. 7 bespreking van de thema’s ............................................................................................................. 7 beschrijving van het beleid en de kwaliteitszorg ............................................................................. 7 concretisering van de kwaliteitszorg ............................................................................................... 8 personeel ........................................................................................................................................ 9 materiële en financiële randvoorwaarden ....................................................................................... 9 onderwijsdoelstellingen................................................................................................................. 10 onderwijsprogramma .................................................................................................................... 10 werkveldervaring en afstudeerwerk .............................................................................................. 11 internationalisering........................................................................................................................ 11 leersituatie .................................................................................................................................... 12 toetsing en evaluatie ..................................................................................................................... 12 studie- en studentenbegeleiding ................................................................................................... 13 studeerbaarheid en studierendement ........................................................................................... 13 afgestudeerden ............................................................................................................................. 13 maatschappelijke dienstverlening ................................................................................................. 13 onderzoek ..................................................................................................................................... 13 conclusies ..................................................................................................................................... 14 terugmeldingsrapporten ................................................................................................................ 15 Hogeschool Antwerpen................................................................................................................. 15 bespreking van de thema’s ........................................................................................................... 15 conclusie....................................................................................................................................... 25 Hogeschool voor Wetenschap & Kunst......................................................................................... 26 bespreking van de thema’s ........................................................................................................... 26 conclusies ..................................................................................................................................... 36 Provinciale Hogeschool Limburg .................................................................................................. 37 bespreking van de thema’s ........................................................................................................... 37 conclusies ..................................................................................................................................... 45
bijlagen ..................................................................................................... 46 curriculum vitae van de visitatieleden .............................................................................................................. 46 thema’s van het zelfevaluatierapport ............................................................................................................... 47 bezoekschema................................................................................................................................................. 53 lijst van gebruikte afkortingen .......................................................................................................................... 54
de visitatie interieurachitectuur
1
inleiding
In dit rapport brengt de visitatiecommissie verslag uit van haar bevindingen over de onderwijskwaliteit van de opleiding Interieurarchitectuur, die zij in het voorjaar 2004 in opdracht van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) heeft onderzocht. De opleiding is een twee-cycli-opleiding die aangeboden wordt door de Hogeschool Antwerpen, de Hogeschool voor Wetenschap & Kunst en de Provinciale Hogeschool Limburg . Dit initiatief past in de werkzaamheden van de hogescholen en van de VLHORA met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 58bis van het hogescholendecreet van 1994.
2
de visitatiecommissie
2.1
samenstelling
De visitatiecommissie werd samengesteld door de Raad van Beheer van de VLHORA in zijn vergadering van 13 juni 2003. De commissie was als volgt samengesteld: Voorzitter: Martin Valcke Leden : Rudy De Potter José Depuydt Leen Scholiers Raphaël van Amerongen Het secretariaat werd waargenomen door Klara De Wilde, kwaliteitscoördinator bij de VLHORA. Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden, zie bijlage 1.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
4
2.2
taakomschrijving
De visitatiecommissie heeft als taak op basis van het door de hogeschool opgestelde zelfevaluatierapport en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken, na te gaan in hoeverre de kwaliteit van de onderwijsprocessen van de opleiding, geconcretiseerd in 15 thema’s, beheerst wordt en aanbevelingen te formuleren om te komen tot kwaliteitsverbetering binnen de betrokken opleiding. Voor de thema’s van de zelfevaluatie, zie bijlage 2.
2.3
werkwijze
2.3.1
voorbereiding
De visitatiecommissie werd geïnstalleerd op 14 januari 2004. Tijdens deze vergadering werd de handleiding van het visitatieproces toegelicht. Op dat moment heeft de commissie tevens de bezoekdagen vastgelegd, het bezoekschema opgesteld en de wijze van voorbereiding van het bezoek besproken. De commissie analyseerde het zelfevaluatierapport en de bijlagen om zich een beeld te vormen van de opleiding en van de kwaliteitszorg in de opleiding. Individuele bevindingen, commentaar en punten van verdere bevraging werden besproken op de voorbereidende vergadering die plaatsvond op de vooravond van elk bezoek.
2.3.2
bezoek aan de instelling
Tijdens het bezoek heeft de commissie gesprekken gevoerd met alle geledingen die betrokken zijn bij het onderwijs in de opleiding Interieurarchitectuur. De gesprekken zijn een goede aanvulling geweest op het zelfevaluatierapport en werden door de commissie als open ervaren. Tijdens het bezoek werd in de mogelijkheid tot bijkomende gesprekken voorzien. Deze mogelijkheid kon worden gebruikt zowel op verzoek van personen uit de bezochte instelling als op verzoek van de visitatiecommissie. Verder heeft de commissie kennis genomen van bijkomende informatie, zoals verslagen, cursussen, voorbeelden van examenvragen, van afstudeerwerken en van stagewerken. Tevens werd een bezoek gebracht aan de gebouwen en de infrastructuur. Het bezoek werd afgesloten met een mondelinge rapportering aan de beleidsverantwoordelijken, waarin de commissie haar eerste bevindingen van de visitatie weergaf. Voor het bezoekschema, zie bijlage 3.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
5
2.3.3
rapportering
Als laatste stap in het visitatieproces legt de commissie haar bevindingen en aanbevelingen vast in een terugmeldingsrapport per bezochte instelling en in een globaal openbaar rapport voor de opleiding in Vlaanderen. Dit rapport werd door de voltallige commissie becommentarieerd en op punt gesteld in oktober 2004. De opleiding heeft de gelegenheid gekregen om op dit rapport te reageren. Voor zover de commissie zich kon terugvinden in de opmerkingen van de hogeschool, werden ze verwerkt in het rapport. De commissie heeft de opleiding op de hoogte gebracht van haar beslissing ter zake.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
6
bevindingen en aanbevelingen 1
de opleiding Interieurarchitectuur in Vlaanderen
woord vooraf
De opleiding Interieurarchitectuur (IAR) wordt aangeboden door drie hogescholen in Vlaanderen: de Hogeschool Antwerpen (campus Henry Van de Velde - Antwerpen); de Hogeschool voor Wetenschap & Kunst (campus Sint-Lucas in Gent en Brussel); de Provinciale Hogeschool Limburg (campus Diepenbeek). De opleiding Interieurarchitectuur is ontstaan uit de richting binnenhuisarchitectuur. Door het decreet betreffende de hogescholen van 1994 werden de kandidaturen van de opleidingen Architectuur (AR) en IAR samengevoegd. De studenten IAR schrijven zich in voor de opleiding AR. Na de eerste cyclus kiezen de studenten tussen de opleiding AR (3 jaar) en de opleiding IAR (2 jaar). Deze samenvoeging heeft de studentenaantallen negatief beïnvloed. Ook de oprichting van de één-cyclusopleiding interieurvormgeving (IV) had een heroriëntatie van de studenten tot gevolg. Met de invoering van de BA/MA-structuur krijgt de opleiding IV opnieuw een afzonderlijke bachelor (BA) en master (MA). De bezoeken waren over het algemeen goed voorbereid en georganiseerd door de hogescholen. De visitatiecommissie apprecieerde de open geest van de gesprekken tijdens de bezoeken.
1.1
bespreking van de thema’s
1.1.1
beschrijving van het beleid en de kwaliteitszorg
De opleiding Interieurarchitectuur is in de drie hogescholen opgezet in de ruimere context van een departement, een hogeschool en een associatie. In alle hogescholen geniet de opleiding een relatief grote autonomie in functie van het organiseren van de onderwijsprocessen. Er zijn duidelijke verschillen in de mate waarin er een structurele samenwerking bestaat tussen het opleidingsniveau en het instellingsniveau. De commissie stelt vast dat de kansen die de ruimere context van het departement/de hogeschool/de associatie biedt op het vlak van ervaring, kennis en expertise onvoldoende benut worden. Dit is niet enkel de verantwoordelijkheid van de opleiding, maar ook van de instelling. De opleiding staat inzake beleid voor een aantal uitdagingen, zoals de implementatie van de BA/MA-structuur, de academisering en de uitbouw van een dynamisch human resources management (HRM). De commissie stelt vast dat er in de hogescholen aanzetten zijn en initiatieven worden uitgewerkt, maar dat een globale aanpak ontbreekt. De commissie heeft begrip voor de situatie van deze relatief kleine opleiding met een beperkte personeelsbezetting die een veelheid aan taken moet uitvoeren. Des te dringender is een globale denkoefening nodig over het toekomstig beleid waarin alle geledingen, ook de studenten, betrokken moeten worden. De commissie waardeert uitdrukkelijk de persoonlijke inzet van de docenten.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
7
De opleiding IAR bevindt zich in een bijzondere relatie tot de opleiding AR. De visitatiecommissie stelde een terugkerende discussie vast over het civiel effect van het diploma IAR. Ze is van mening dat deze discussie alleen maar kan worden uitgeklaard door een gezamenlijk overleg van de drie instellingen over het beroepsprofiel in directe relatie tot de beroepsverenigingen van AR en IAR. Aangezien de opleiding IAR vanaf volgend jaar opnieuw een afzonderlijke BA en MA krijgt, is dit het uitgelezen moment om deze discussie te voeren. Vanuit internationaal perspectief is een corporatistische reflex te vermijden. Inzake de kwaliteitszorg heeft de commissie een aantal goede aanzetten vastgesteld. Punt van zorg is wel dat in geen enkele opleiding de kwaliteitscyclus volledig doorlopen is en vertaald werd in concrete verbeterplannen op werkvloerniveau. De commissie vraagt extra aandacht voor de participatie van alle actoren in het kwaliteitsproces. De commissie dringt ook aan op meer integrale kwaliteitszorg. Het is de commissie opgevallen dat indien een personeelslid een duidelijke en voldoende ruime taakopdracht heeft als kwaliteitscoördinator, er een duidelijkere impact is van kwaliteitszorg op de opleiding als geheel. De commissie stelt vast dat de meeste opleidingen een onduidelijke of vage invulling geven aan het begrip academisering. Ze kan hier evenwel begrip voor opbrengen omdat dit voor hen een recent ingevoerde decretale verplichting is. Ter zake was deze visitatie georganiseerd op een scharniermoment. Voor de commissie gebeurde de invulling van de evaluatie op dit punt vooral met het oog op de toekomst. De opmerkingen hieronder moeten dan ook begrepen worden als eerste ideeën, prikkels en aandachtspunten. In de drie opleidingen werden de plannen met betrekking tot academisering vooral ingevuld vanuit de opleiding AR. Het valt ook op dat de consequenties van de academisering niet worden doorgetrokken naar alle dimensies van het onderwijs, zoals personeel, onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening. Inzake het personeelsbeleid werd de samenwerking met de associatiepartners (onder meer voor vorming) weinig benut. Op het vlak van het onderwijsbeleid mist de commissie een herdenken van de wetenschappelijke basis van het curriculum en van de wetenschappelijke kwaliteit van de leermiddelen. Inzake onderzoek ontbreekt de link met het onderwijs, zoals een methodiek en een theorie van de IAR en het betrekken van studenten in het lopende onderzoek. De commissie is van mening dat de opleidingen als geheel hier in de nabije toekomst meer aandacht aan moeten besteden. Ter zake werd een positieve grondhouding geobserveerd.
1.1.2
concretisering van de kwaliteitszorg
De commissie stelt vast dat het uitvoeren en verwerken van de zelfevaluatie een leerproces is geweest voor de opleidingen, waarbij het ene rapport een meer kritische analyse oplevert dan de andere. De drie opleidingen hebben echter nog geen kwaliteitszorg uitgebouwd die kan worden getypeerd als SMART: Specifiek, Meetbaar, Attractief, Realistisch en Tijdsgerelateerd. Zoals reeds werd aangestipt bij het beleid, pleit de commissie voor een actieve participatie van alle actoren bij de kwaliteitszorg. De commissie heeft wel een aantal waardevolle initiatieven gezien om de kwaliteitszorg vorm te geven en de betrokkenheid van de actoren te stimuleren, zoals consensusgesprekken, proefvisitatie en evaluatieformulieren (Evatel en Evadoc). Waardevol is dat er in alle opleidingen IAR een afzonderlijke opleidingsraad is of wordt geïnstalleerd die een rol kan spelen bij de uitbouw van een integrale kwaliteitszorg.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
8
1.1.3
personeel
Bij de drie opleidingen valt de grote betrokkenheid en de beroepsexpertise van de docenten op, maar de commissie heeft eveneens vastgesteld dat de vraag naar onderwijsexpertise en naar specifieke IAR-expertise niet in alle instellingen evenwichtig is ingevuld. In de drie opleidingen is de ruimte voor verjonging, vervrouwelijking en bevordering nagenoeg afwezig. Eén opleiding heeft nagedacht wat het ideale personeelskader zou moeten zijn. De commissie suggereert dat elke opleiding die denkoefening zou maken, om op termijn een evenwichtige personeelsstructuur te realiseren die de volle breedte van het takenpakket kan opnemen, met name onderwijs, curriculumvernieuwing, academisering, vakdeskundigheid, theorie en praktijk. De opleidingen moeten in die denkoefening ook een evenwichtige verdeling tussen voltijdse medewerkers en deeltijdse medewerkers en tussen vaste aanstellingen en tijdelijke contracten uitwerken. Inzake navorming adviseert de commissie om een en ander niet te laten afhangen van het persoonlijk initiatief, maar professionaliseringstrajecten uit te bouwen. Ter zake vraagt de commissie uitdrukkelijk om samen te werken met andere opleidingen binnen de hogescholen, met andere instellingen of met de associatiepartners. Voor bepaalde opleidingen adviseert de commissie om specifieke expertise in te huren.
1.1.4
materiële en financiële randvoorwaarden
De commissie heeft begrip voor de grenzen van de materiële en financiële voorwaarden om de opleiding te realiseren. De commissie vraagt vooral aan het instellingsbeleid dat zij voor deze eerder kleine opleidingen de randvoorwaarden niet onder een bepaalde kritische drempel laten vallen. De commissie heeft uitdrukkelijk gekeken naar de mogelijke kansen die een positieve wending kunnen geven. Zo ziet de commissie vooral kansen in meer samenwerking met de andere opleidingen in de directe omgeving. De infrastructuur kan bijvoorbeeld gedeeld worden met Beeldende Kunsten, Productontwikkeling (PO), Interieurvormgeving (IV), AR en Stedenbouw (SB). Voor de bibliotheek bestaat reeds een samenwerking bij alle opleidingen. Bij twee opleidingen stelt de commissie zich vragen over de adequaatheid van de technische ateliers, bij twee andere opleidingen over de beschikbaarheid van een technische bibliotheek. De materiële infrastructuur die beschikbaar is voor het onderwijs reflecteert meestal de vrij traditionele werkvormen. Uitstekend is het studielandschap en de ateliers die telkens optimaal ingericht werden voor het realiseren van het onderwijs en het onderzoek. De infrastructuur is minder inspirerend voor het realiseren van innoverende onderwijsvormen zoals peer teaching en probleemgestuurd onderwijs (PGO) die voor de theoretische vakken goed bruikbaar zijn. De commissie heeft geen voorbeelden gezien van methodes die zouden leiden tot het aanboren van derde geldstromen en onderzoeksgelden.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
9
1.1.5
onderwijsdoelstellingen
Elke opleiding probeert uitdrukkelijk een opleidingsvisie te formuleren. De commissie schuift enkele aandachtspunten naar voren. Een eerste aandachtspunt heeft de commissie bij de mate waarin de huidige invulling van de opleiding de actuele ontwikkelingen in de beroepspraktijk volgt. Een tweede aandachtspunt heeft betrekking op het doorbreken van de enge invulling van de opleiding en te streven naar meer interdisciplinaire invulling van de IAR waarbij de eigen invulling in samenwerking met BK, IV, AR en SB naar voren kan komen. De derde aandachtspunt slaat op het toelaten van flexibele persoonlijke studietrajecten van studenten waarbij alternatieve beroepsuitoefeningen naar voren kunnen komen. De commissie is van oordeel dat de opleiding meer het voortouw zou kunnen nemen in de ontwikkeling van het beroepsveld. De commissie vraagt dat de opleiding haar identiteit beter in de verf zou zetten. De confrontatie met de richtinggevende beroepsprofielen en de feitelijke taakstelling in het actuele beroepsveld, zou kunnen leiden tot de volgende lijst van eventuele bijkomende aandachtspunten: de conceptontwikkeling vanuit de ‘beleving’ van het interieur als zodanig, waarbij de beoogde ‘ervaring’ (experience) wordt ontleend aan het programma van eisen en wensen; vanuit het architectonisch concept een meer directe gerichtheid op een meer diepgaande interieurarchitectonische uitwerking; een daaruit voortvloeiende aandacht voor materialisatie van het interieur, kleurgebruik, verlichting, losse en vaste meubilering, stoffering, grafische toepassingen en de detaillering op een adequaat schaalniveau; het maken van modellen/maquettes die de interieurarchitectonische elementen in een duidelijke uitwerking laten zien; de gelegenheid om hierin kunst als toegepaste kunst te betrekken.
1.1.6
onderwijsprogramma
De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingen een eigen BA/MA IAR naar voren schuiven. Zij onderschrijft de sterkte van de samenwerking met AR en het behoud ervan, maar pleit ervoor dat de identiteit van IAR sterker in de verf wordt gezet. In de huidige programma’s valt een sterke scheiding op tussen de theoretische en de praktijkgerichte vakken. De commissie moedigt benaderingen aan waarbij de theorie en de praktijk in sterke mate geïntegreerd worden. Uiteraard hangt dit samen met een meer doordachte keuze van onderwijsvormen waarbij de integratie kan worden bevorderd. De commissie constateert dat het programma nog te veel uitgaat van contactonderwijs en te weinig van zelfstudie. De commissie suggereert om hier bij de curriculumherziening in het kader van de BA/MA-structuur meer aandacht aan te besteden. De commissie neemt de uitgesproken wens over van de studenten en het beroepsveld om een stage in de opleiding te integreren. Vooral een benadering van de stage als een kennismaking met de volle complexiteit van het beroepsveld van de IAR wordt hierbij verkozen. Opvallend was ook de vraag om op een meer
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
10
systematische manier contact te hebben met het beroepsveld via onder meer gastcolleges, bezoeken en workshops.
1.1.7
werkveldervaring en afstudeerwerk stage
De commissie herhaalt de aanbeveling van hierboven. Ze neemt de uitgesproken wens over van studenten en beroepsveld om een stage in de opleiding te integreren. Vooral een benadering van de stage als een kennismaking met de volle complexiteit van het beroepsveld van de IAR wordt hierbij verkozen. Opvallend was ook de vraag om op een meer systematische manier contact te hebben met het beroepsveld via onder meer gastcolleges, bezoeken en workshops.
afstudeerwerk In de drie opleidingen valt de centrale plaats op van het afstudeerproject. Rekening houdend met de geformuleerde uitgangspunten en de werken die ze gezien heeft, komt de commissie tot de conclusie dat er kwaliteitsvol werk wordt afgeleverd. Externen worden voldoende bij de evaluatie en de opvolging betrokken. De transparantie van de beoordeling zou kunnen verbeteren. De commissie benadrukt ook de onderzoeksbasis van het afstudeerwerk. Denkpisten die de commissie heeft vastgesteld bij de diverse bezoeken waarbij een thesis gekoppeld wordt aan het afstudeerwerk en eventueel een stage, is een mogelijke uitweg. De commissie vraagt ook aandacht voor de systematische uitwerking van een eventuele digitale portfolio voor alle studenten. Slechts bij één opleiding stelt de commissie vast dat er aandacht was voor de auteursrechten op het werk van de studenten.
1.1.8
internationalisering
De commissie vraagt aandacht voor de internationale dimensie in de opleiding. Dit heeft betrekking op studenten, inhoud van de opleiding, betrokkenheid van docenten in internationale happenings… Voor wat betreft de studenten vindt de commissie het niet aanvaardbaar dat de studenten een buitenlandse studie-ervaring in een bepaalde instelling ontraden wordt. De commissie vindt dit een vrij eigenaardige situatie voor een opleiding waar de internationale samenwerking hand over hand toeneemt. Voor wat betreft de andere aspecten zou internationalisering een brede invulling kunnen krijgen, waarbij studenten en docenten participeren in mobiliteitsprogramma’s, waarbij internationale vakgenoten worden aangetrokken als gastdocenten en waarbij de inhoudelijke invulling van het programma op haar internationale dimensie zou worden gescreend. De ADSL-week van de Hogeschool Antwerpen vindt de commissie voorbeeldig.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
11
1.1.9
leersituatie onderwijsvormen
Het onderwijs is zeker tijdens de eerste jaren vrij schools van aard, vooral bij de theoretische en ondersteunende vakken. De adequaatheid van het ateliermodel is overduidelijk. Meer innovatieve onderwijsbenaderingen kunnen een verrijking betekenen. De commissie waardeert het de de de verticale studiomodel van AR in één hogeschool, waarbij studenten uit 3 , 4 en 5 jaar samen aan projecten werken. Een geïntegreerd gebruik van e-learning ontbreekt. De nodige expertise om dit op te zetten is nagenoeg afwezig. Over het algemeen ontbreekt een visie op en kennis van passende alternatieve onderwijsvormen. De commissie vraagt hierover een denkoefening op te starten. Samen met de reflectie op de onderwijsvormen moeten ook de evaluatievormen bekeken worden. De commissie vraagt ook aandacht voor de inplanning van de onderwijsvormen en de effecten ervan op de studiebelasting. Het ontwikkelen van en de professionalisering in verband met onderwijsvormen zouden aandachtspunten kunnen worden vanuit het perspectief van de instelling en/of associatie.
leermiddelen De kwaliteit van de getoonde leermaterialen loopt sterk uiteen. Bij de opmaak van de leermiddelen vraagt de commissie om met volgende bedenkingen rekening te houden: bij gebruik van (of compilaties van) bestaande teksten moet de ondersteuningswaarde in het leerproces aangegeven worden; bij de algemene theoretische vakken moet de relevantie van alle cursusuitwerkingen bewaakt worden; de wetenschappelijke verantwoording (bijvoorbeeld structuur, bronvermelding, citaten en literatuurlijst) dient aanwezig te zijn; bij voorkeur wordt een huisstijl ontwikkeld. De leermiddelen zijn ook niet echt uitgewerkt om activerende leervormen, onder meer zelfstudie, te kunnen ondersteunen. De commissie suggereert om de nodige expertise aan te trekken om de docenten te ondersteunen.
1.1.10
toetsing en evaluatie
Voor de theoretische en ondersteunende vakken is de toetsing zeer reproductiegericht. In de ateliers is er aandacht voor permanente en formatieve evaluatie, maar er komt weinig zelf- of peertoetsing voor. De commissie apprecieert de deelname van externen aan de formatieve evaluaties in de ateliers. De commissie pleit voor meer transparantie van de beoordeling. De beoordelingscriteria moeten geëxpliciteerd worden en vooraf beschikbaar zijn voor externe juryleden en studenten.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
12
1.1.11
studie- en studentenbegeleiding
De commissie apprecieert de lage drempel tussen de studenten en de docenten. Het persoonlijk contact tussen hen anticipeert op mogelijke problemen. Er zijn geen specifieke problemen gesignaleerd. De ombudsdienst is gekend bij de studenten, maar ze hebben geen directe inspraak in de aanstelling van de onafhankelijke ombudspersoon. De commissie raadt aan om de studentenparticipatie versneld in te voeren en de studenten formeel lid te maken van de beleids- en adviesorganen.
1.1.12
studeerbaarheid en studierendement
De commissie meent dat meer aandacht moet worden besteed aan de analyse van de in-, door- en uitstroom van studenten. Dergelijke analyses kunnen aanwijzingen opleveren die nuttig zijn voor de optimalisering van de onderwijsdoelstellingen, het opleidingsprogramma, de leersituatie en de toetsing en evaluatie. Bovendien leveren deze analyses directe aanwijzingen voor een functionele studiebegeleiding van de studenten in alle fases van de opleiding. Studietijdmetingen zijn embryonaal aanwezig. Er worden geen directe problemen gesignaleerd voor wat betreft studietijd en studierendement. De opleiding wordt zwaar maar doenbaar geacht.
1.1.12
afgestudeerden
Afgestudeerden en vertegenwoordigers van het beroepsveld zijn over het algemeen tevreden over de genoten opleiding. Zij signaleren wel dat er weinig contacten of mogelijkheden tot contact zijn met de opleiding. De commissie adviseert om een alumnibeleid voor deze doelgroep op te zetten.
1.1.13
maatschappelijke dienstverlening
De commissie waardeert de initiatieven ter zake, maar stelt vast dat ze een ad-hoc karakter hebben en geen beleidsmatige uitwerking weerspiegelen. Zij vraagt de opleidingen om hier in het kader van de academisering voldoende aandacht aan te besteden.
1.1.14
onderzoek
De aandacht voor onderzoek verschilt van opleiding tot opleiding, maar de invulling voor wat IAR betreft is toch overal embryonaal aanwezig is en de expertise ter zake is in beperkte mate ontwikkeld.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
13
Een beleid in samenwerking met andere partners (al dan niet binnen de context van de associatie) dringt zich op. De commissie vraagt dringend een omvattende denkoefening om het thema onderzoek/academisering in zijn volle breedte te onderzoeken en uit te werken. Daarbij geeft ze volgende adviezen: bepaal de directe relatie tussen eigen en gepubliceerd onderzoek en het IAR-onderwijs; start strategische samenwerkingsverbanden op met universiteiten (nationaal en internationaal). De commissie waardeert het selectieve karakter van reeds opgestarte samenwerkingsverbanden; werk ter zake een personeelsbeleid uit (doctoraten, clusteren werkbelasting in bepaalde periodes); ontwikkel geïntegreerde onderzoekscapaciteiten bij de studenten (bijvoorbeeld bij het eindwerk); ontwikkel en expliciteer de methodologie van het ‘ontwerpend onderzoeken’ en veranker die in een ruimer – internationaal - methodologisch kader; start de ontwikkeling op van de theorie van de interieurarchitectuur.
1.2
conclusies
De commissie constateert dat de kwaliteit van de opleidingen IAR over het algemeen voldoende tot goed is. Voor de toekomst zijn er volgens commissie vier prioritaire aandachtspunten: het ontwikkelen van de eigen identiteit IAR in relatie tot AR maar ook IV, BK , PO en SB; gezien de ontwikkeling van internationale samenwerking in het beroepsveld moet hierbij aandacht besteed worden aan de internationale dimensie in de opleiding IAR; professionalisering van het docentenkorps op het vlak van onderwijskunde en onderzoek; hierbij raadt de commissie aan om gebruik te maken van externe expertise binnen de hogeschool of de associatie; het thema onderzoek en de academisering in zijn volle breedte en diepte uitwerken; het organiseren van een stage, waarbij aangeraden wordt een aanpak gezamenlijk uit te werken met de drie instellingen.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
14
2
terugmeldingsrapporten
2.1
Hogeschool Antwerpen
inleiding De opleiding Interieurarchitectuur (IAR) maakt deel uit van het departement Ontwerpwetenschappen van de Hogeschool Antwerpen en ressorteert onder het Hoger Instituut voor Architectuurwetenschappen Henry van de Velde. De Hogeschool Antwerpen telt 7 departementen verspreid over 4 locaties: Antwerpen, Lier, Mechelen en Turnhout. Het departement Ontwerpwetenschappen omvat naast de gevisiteerde opleiding, nog twee twee-cycliopleidingen, namelijk architectuur (AR) en productontwikkeling (PO). De Hogeschool Antwerpen maakt deel uit van de associatie Universiteit en Hogescholen Antwerpen, die echter geen academische tegenhanger heeft van deze opleiding. Voor de academisering van de opleiding IAR worden contacten gelegd met andere universiteiten, onder meer de VUB. De opleiding Interieurarchitectuur is ontstaan uit de richting binnenhuisarchitectuur. Door het decreet betreffende de hogescholen van 1994 werden de kandidaturen van de opleidingen architectuur en binnenhuisarchitectuur samengevoegd. Deze samenvoeging heeft de studentenaantallen negatief beïnvloed. Ook de oprichting van de opleiding interieurvormgeving had een heroriëntatie van de studenten tot gevolg. Met de invoering van de bachelor-masterstructuur krijgt de opleiding Interieur Architectuur opnieuw een afzonderlijke BA en MA. De visitatiecommissie dankt de Hogeschool Antwerpen en het departement Ontwerpwetenschappen voor de efficiënte organisatie van de visitatie van de opleiding Interieurarchitectuur. Uit de gesprekken met alle geledingen en het bezoek bleek een grote betrokkenheid bij de opleiding. De docenten geven blijk van een groot persoonlijk engagement en identificatie met de opleiding.
2.1.1
bespreking van de thema’s
2.1.1.1 beschrijving van het beleid en de kwaliteitszorg in de opleiding De opleiding is opgezet in de context van een bredere instelling, namelijk de Hogeschool Antwerpen en de Associatie Antwerpen. Het valt op hoe deze ruimere context de kwaliteit van de opleiding – in positieve en soms minder positieve zin – beïnvloedt. De hogeschool geeft de departementen een grote autonomie op het vlak van onderwijs, organisatie en structuur. Het departement kan hier zeer autonoom over beslissen binnen de centrale beleidslijnen en de toegekende budgetten. Via de centrale diensten krijgen de departementen een waaier van ondersteuning aangeboden, onder meer op het vlak van ICT, didactische navorming, onderwijsvernieuwing en academisering. Het departement bepaalt zelf in welke mate ze van het aanbod gebruik maakt. Het blijft ook de verantwoordelijkheid van het departement om de interne dynamiek van vernieuwing te stimuleren en te behouden.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
15
Interieurarchitectuur is een opleiding die zich heel uitdrukkelijk wenst te profileren in het opleidingenaanbod en dit in de toekomst nog uitdrukkelijker wil doen. Hoewel de kandidaturen AR en IAR samen worden georganiseerd, zijn er voldoende onderscheidende elementen in het programma ingebouwd via de keuzemodules. In de nieuwe BA/MA-structuur zal er een aparte BA en MA IAR worden aangeboden. Alle betrokkenen zijn zich bewust van de uitdagingen die hiermee samenhangen. Daarbij valt op dat de opleiding – ondersteund door het departement – vooral de weg kiest van samenwerking met de opleidingen in de eigen omgeving (Architectuur en Productontwikkeling) en bilaterale samenwerking met (inter)nationale academische instellingen. De commissie stelt vast dat de samenwerking met de institutionele partners in de directe omgeving beperkter is (andere opleidingen/departementen van de hogeschool en de centrale hogeschooldiensten). De visie op de opleiding en de verdere ontwikkeling van de opleiding Interieurarchitectuur is tot op bepaalde hoogte expliciet, maar een verdere operationalisering dringt zich op en zou moeten worden gedeeld door alle betrokkenen van de opleiding. Vóór het visitatiebezoek was de beleidsvorming voor de commissieleden minder duidelijk. Vooral op basis van de gesprekken kon ze vaststellen dat een en ander in beweging komt inzake beleidsontwikkeling. Het is een punt van aandacht om te garanderen dat iedereen van de opleiding betrokken blijft bij dit proces. Ook de studenten moeten bij dit proces betrokken worden. De commissie stelt dat de academisering van de opleiding een prioritair aandachtspunt is bij het bepalen van de eigen identiteit en vooral het verbeteren van de eigen kwaliteit. De commissie vraagt met aandrang om de interpretatie van het begrip ‘academisering’ in zijn volle breedte en diepte uit te werken (onderwijs, personeel en onderzoek). De commissie waardeert dat de opleiding streeft naar een eigen identiteit en finaliteit: een master Interieurarchitectuur. Contacten met afgestudeerden en het beroepsveld geven aan dat vrij snel actie moet worden genomen om het civiel effect van dit eigen diploma te garanderen. Zoals reeds eerder werd opgemerkt, is de positie van de opleiding en het departement binnen de Hogeschool Antwerpen een punt van aandacht. De opleiding en het departement nemen het voortouw in een aantal zaken zoals kwaliteitszorg en de BA/MA-hervorming, maar de opleiding loopt ook duidelijk tegen haar eigen grenzen aan. Voor een aantal punten is duidelijk – externe - ondersteuning nodig om de vernieuwing verder te kunnen zetten. Dergelijke expertise kan worden aangeleverd vanuit de centrale hogeschooldiensten, vanuit andere opleidingen/departementen, vanuit de associatiepartners of andere (inter)nationale partners. Inzake het zelfevaluatierapport (ZER) heeft de commissie de indruk dat er veel informatie verzameld werd, maar die werd te weinig systematisch verwerkt of geanalyseerd. Zo waren er in de voorbereidende stukken zeer weinig gegevens voorhanden over verschillende jaren. Dit maakte het moeilijk om ontwikkelingen of trends vast te stellen. De commissie waardeert wel dat het zelfevaluatierapport tot stand is gekomen via een groot aantal consensusgesprekken. Dit heeft de betrokkenheid van de opleiding zeker vergroot en heeft een dynamiek op gang gebracht. Het ZER bevat een uitgebreide inventaris van observaties en actiepunten, maar heel wat verbeterpunten zijn nog niet omgezet in concrete actieplannen.
2.1.1.2 concretisering van de kwaliteitszorg De commissie stelt een duidelijke investering vast in kwaliteitszorg door de aanstelling van een departementale kwaliteitscoördinator met een taakopdracht van 25%. Daarnaast is binnen de opleiding IAR een docent verantwoordelijk voor de coördinatie van de kwaliteitszorg.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
16
De specifieke verantwoordelijkheden zijn schriftelijk vastgelegd. De praktische invulling van de taak ligt bij de betrokkenen. De kwaliteitscoördinatoren hebben geen specifieke vorming of navorming gekregen maar ‘leren al doende’ op de werkvloer. De expertise van deze coördinatoren moet echter verder ontwikkeld worden. De commissie suggereert om hierbij gebruik te maken van de expertise die aanwezig is in andere departementen, de centrale hogeschooldiensten of de associatie. Als meetinstrument van de kwaliteitszorg wordt gebruik gemaakt van PROZA. Om inzicht te krijgen in de sterke punten en aandachtspunten van de opleiding en om verbetertrajecten op te stellen werden bevragingen georganiseerd. Daarbij werden verschillende belanghebbenden samengebracht in consensusgroepen. De resultaten van de bevragingen werden verwerkt tot het ZER. De commissie waardeert dat bij deze uitgebreide raadpleging van alle geledingen externen betrokken werden (VEV). In het ZER zijn duidelijke aandachtspunten en verbeterpunten geformuleerd, maar de commissie stelt zich de vraag of de kwaliteitscirkel al rond is en of de volgende stappen reeds gezet worden om een duurzame opvolging te garanderen. Concrete actieplannen ontbreken nog. Tot op heden zijn er nog geen operationele instrumenten uitgewerkt die de kwaliteitszorg verankeren, zoals evaluatieformulieren, checklists, regelmatige metingen, evaluaties van individuele opleidingsonderdelen en aanpassen van de organisatiestructuur om betrokkenheid van de studenten te garanderen. Heel wat verbeterpunten zijn nog niet geconcretiseerd in concrete actieplannen. De commissie suggereert om hierbij het SMART-principe toe te passen en daarom actieplannen uit te werken die Specifiek, Meetbaar, Attractief, Realistisch en Tijdsgerelateerd worden gedefinieerd. De commissie raadt ook aan om een permanente opleidingscommissie IAR te installeren, met een verplichte participatie van de studenten als volwaardige leden, om de kwaliteitszorg verder uit te bouwen.
2.1.1.3 personeel De opleiding beschikt over een gedreven, enthousiast en gemotiveerd docententeam. Bij het personeel valt een zeer duidelijk accent op professionele vakkennis waar te nemen. De commissie waardeert dat heel wat docenten zelf ook interieurarchitect zijn en dat ook personeel met deze expertise betrokken is bij de theoretische praktijkvakken en de administratieve en technische ondersteuning. Het docententeam is vrij beperkt in omvang. In combinatie met het groot aantal deeltijdse medewerkers leidt dit tot een grote belasting voor het personeel. Er zijn budgetten voor navorming, onder meer voor deelname aan congressen, maar door de grote belasting blijft de deelname beperkt. De commissie stelt zich vragen bij de ontwikkeling van onderwijskundige/didactische kennis en vaardigheden, die zouden toelaten af te stappen van een vrij schools systeem (vooral in de eerste cyclus) en meer actieve leervormen te stimuleren bij vooral de theoretische vakken. Dit zou bovendien de verschuiving van een veeleer professioneel gerichte opleiding naar een meer academische opleiding bevorderen. Ook hier suggereert ze om externe expertise aan te trekken, in samenwerking met de hogeschool en/of met de associatiepartners.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
17
De commissie onderkent het probleem van de vele vaste aanstellingen, de beperkte ruimte om nieuwe docenten aan te trekken en/of het personeel te laten doorstromen. Ze waardeert dat werd nagedacht over het ‘ideale’ personeelskader. De commissie stelt zich wel vragen bij het personeelsbeleid inzake functioneringsgesprekken en de directe opvolging en evaluatie van het personeel inzake kennis en vaardigheden die de IAR-expertise overstijgen.
2.1.1.4 materiële en financiële randvoorwaarden De commissie is onder de indruk van de infrastructuur. De opleiding heeft er duidelijk voordeel bij om de locatie te delen met de andere opleidingen AR en PO. De infrastructuur is up-to-date en werd toekomstgericht uitgewerkt. De gebouwen werden recent vernieuwd en zijn ruim, met voldoende werkruimtes, ateliers, studio’s en werkgroepruimtes. Op de campus is een documentatiecentrum aanwezig. Dit omvat: een specifieke technische bibliotheek (naslagwerken, monsters en een uitleendienst voor didactisch materiaal) met een oriëntatie op IAR en met tools die het gebruik ervan ondersteunen (onder meer een zelf ontwikkeld zoekprogramma). De technische bibliotheek wordt gerund door een interieurarchitecte; een audiovisueel lokaal met een fotostudio en een archief voor fotomateriaal. De campusbibliotheek is een afspiegeling van de samenwerking tussen de drie opleidingen van de campus AR, IAR en PO. De samenstelling van de collectie roept bij de commissie niet onmiddellijk vragen op. De bibliotheek beschikt over een ruim budget. Voor aankopen wordt het OP systematisch geconsulteerd. De computerinfrastructuur is up-to-date en het beheer ervan krijgt zeer veel aandacht. Op het vlak van software stellen de studenten IAR vragen over het gebruik van tekenprogramma ARKEY. Zij zouden liever een couranter professioneel pakket (AUTOCAD/Vectorworks) gebruiken. De bestaande infrastructuur is er nog niet op gericht om een elektronische leeromgeving voor de volledige opleiding in te voeren. In het budget van het departement is er een ruime allocatie voor de ondersteuning van de IAR-opleiding, maar de middelen voor onderwijsontwikkeling en onderzoek zijn ontoereikend. Het wordt als positief gezien dat er een tweede geldstroom op gang gebracht is in functie van de academisering. Er wordt gesuggereerd om een derde geldstroom aan te trekken bijvoorbeeld in samenwerking met een universiteit (zoals het IST-programma van de Europese Gemeenschap).
2.1.1.5 onderwijsdoelstellingen Zoals eerder opgemerkt is er tot op bepaalde hoogte een missie voor het IAR-onderwijs. Die is nog niet volledig vertaald in operationele doelstellingen en nog niet in competenties verwoord. De onderwijsvisie is onvoldoende gekend en gedeeld door alle docenten. Er is bijvoorbeeld een opvallende discrepantie vast te stellen in de perceptie van de onderwijsvisie tussen de docenten uit de eerste en de tweede cyclus. Dat bleek duidelijk uit de gesprekken met de docenten.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
18
De onderwijsvisie heeft vooral betrekking op het geïntegreerd onderwijs van de ontwerpgerichte vakken (geïntegreerd ontwerpen). Onduidelijk blijft nog de integratie van de theoretische en ondersteunende vakken. Aspecten zoals het stimuleren van het probleemoplossend vermogen en het samengaan van onderzoek, experiment en multidisciplinaire synthese in functie van het ontwerpend onderzoek moeten verder gespecificeerd en geëxpliciteerd worden. De samenwerking met de opleiding Architectuur wordt ten volle benut, maar het onderscheidend karakter van de IAR-opleiding vraagt verdere aandacht. In de bachelorjaren moeten de opleidingsonderdelen bekeken worden in termen van gemeenschappelijkheid (omwille van de rendabiliteit) en eigenheid (eigen beoogd karakter). Het visitatiebezoek vond duidelijk plaats in een periode waarin de onderwijsvisie soms impliciet en soms expliciet ter discussie stond (BA/MA-hervorming, structuurdecreet, academisering). Het valt op dat in deze discussie de visie gedomineerd wordt door de begrippen ‘onderzoekend ontwerpen’ en ‘geïntegreerde ontwerpvakken’. In deze visie ontbreekt een discussie over het gehele onderwijsconcept en de aanpak van de academisering. Er is nog geen - volledig uitgewerkte - visie van wat academisering betekent op de onderwijsdoelstellingen. Het departement schuift een eigen interpretatie van academisering naar voren via ‘ontwerpend onderzoek’. Het blijft onduidelijk wat de toegepast-wetenschappelijke betekenis is van deze interpretatie en de methodologische aanpak ervan (omgaan met literatuur, hypothesestellend onderzoek, uitwerken van een theorie van de interieurarchitectuur). De impact van academisering op de onderwijsdoelen bij de verschillende opleidingsonderdelen ontbreekt. De commissie stelt zich anderzijds de vraag of in de onderwijsdoelstellingen voldoende artistieke elementen zijn opgenomen waarbij met name de conceptontwikkeling als een elementair onderdeel is opgenomen. De commissie meent dat daarin de historische achtergrond vanuit de ‘Beaux Arts’ wordt ontkend. Dit houdt verband met het verzorgen van een culturele onderbouw en de aandacht voor het ‘idee-noterend tekenen’. Sommige commissieleden stellen zich de vraag of het ontwikkelen van deze vaardigheid voldoende aandacht krijgt. De afgestudeerden gaven aan dat voor een aantal doelgebieden het beheersingsniveau verder zou moeten gaan dan kennis en inzicht. Met name vragen zij en het beroepsveld een beheersing op toepassingsniveau van bijvoorbeeld prijsbestekken, projectmanagement, omgaan met klanten en communicatievaardigheden. De afgestudeerden vragen meer aandacht voor talenkennis op een indirecte manier. De technische terminologie zou bijvoorbeeld in opleidingsonderdelen in verschillende talen kunnen worden aangebracht. Er wordt niet gevraagd naar aparte talencursussen. Het beroepsveld en de afgestudeerden worden nog niet systematisch bevraagd. Nochtans zouden zij nuttige feedback kunnen leveren om de doelstellingen verder te concretiseren.
2.1.1.6 opleidingsprogramma De commissie waardeert de grote aandacht die wordt besteed aan de professionele aspecten van de opleiding, in eerste instantie ontwerpvaardigheden. De opleiding is duidelijk gericht op een directe inzetbaarheid in de beroepspraktijk.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
19
De eerste cyclus wordt samen voor AR en IAR georganiseerd. De studenten vinden echter dat IAR wel een eigen identiteit heeft. In het programma zijn voldoende onderscheidende elementen via keuzemodules en praktijkoefeningen ingebouwd om het onderscheid tussen AR en IAR aan te duiden. De studenten zijn over het algemeen tevreden over het programma. De studenten vragen meer projectwerk in studio’s naar analogie met de AR, waarbij in team geïntegreerde opdrachten worden afgewerkt. De commissie heeft kennis genomen van het nieuwe curriculum waarbij in verticale studio’s worden voorzien, waar studenten uit verschillende studiejaren samenwerken. De studenten vragen ook om meer praktijkervaring in te bouwen, via stages maar ook via bedrijfsbezoeken waar ze de processen op de werkvloer kunnen zien. De commissie vraagt de nodige aandacht te besteden aan de verticale coherentie van de opleiding Interieurarchitectuur. Studenten en afgestudeerden rapporteren een kloof tussen beide cycli van de opleiding. De commissie suggereert om de programmahervorming in het kader van de BA/MA na te kijken op deze kloof. De commissie heeft akte genomen van de nieuwe ontwikkeling waarbij heel wat opleidingsonderdelen geïntegreerd (zullen) worden en in onderlinge samenhang aan de hand van thema’s worden aangepakt. De commissie wil de opleiding aanmoedigen om deze aanpak uit te breiden tot de theoretische en ondersteunende vakken. Ze herhaalt hierbij de suggestie om externe, onderwijskundige expertise aan te trekken om dit te ondersteunen. Een aanpak met uitdagende thema’s (bijvoorbeeld ecologie en ethiek) kan de opmerkingen helpen opvangen van studenten met betrekking tot het actualiteitsgehalte van de opleiding. Daarbij kan ook het aspect onderzoek en experiment duidelijker aan bod komen en zich op die manier gedurfder profileren. De neerslag van de leerstof in de syllabi kan vollediger en functioneler (toepassingsgericht en gericht op de werkelijkheid), waarbij meer aandacht wordt besteed aan de studeerbaarheid via zelfstudie. Het niveau van de opleidingsonderdelen en het atelierwerk wekt vertrouwen, maar het niveau van de opleiding moet, met het oog op de toekomstige ontwikkelingen inzake de academisering, onderzocht worden.
2.1.1.7 afstudeerwerk en/of werkveldervaring stage De stage is nu een keuzevak en blijft beperkt tot een bedrijfsstage. De commissie meent, in overeenstemming met de afgestudeerden en het beroepsveld, dat de stage een verplichte component in het programma moet worden. Zij suggereert de stage ook niet te beperken tot een bedrijfscontext, maar het gehele beroepsveld van de IAR in overweging te nemen. De commissie vraagt dat de opleidingscommissie voorstellen en acties zou uitwerken in overleg met het beroepsveld en de afgestudeerden. Terloops vermeldt de commissie dat het beroepsveld open staat voor het invoeren van de stage en overleg mogelijk is. Het beroepsveld stelt wel dat zo’n stage minstens twee maanden zou moeten duren. Een eventuele integratie van een stage met de toekomstige masterproef is een te overwegen optie.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
20
afstudeerwerk De huidige invulling van het afstudeerwerk is een afspiegeling van de professionele context waarin interieurarchitecten zullen terechtkomen. In het licht van de academisering van de opleiding wordt aanbevolen om aanvullend op de praktische uitwerking van de opdracht ook steeds in een wetenschappelijk gedeelte te voorzien. De commissie suggereert eveneens om het afstudeerwerk niet te beperken tot een concreet project maar ook een theoretische thesis toe te laten, zoals dat in de masteropleiding AR bestaat. Deze optie is ingeschreven in het nieuwe curriculum 2004-05. De commissie beveelt dan ook aan deze optie actief te ondersteunen en niet zomaar als een optie open te laten. De studenten zijn tevreden over de begeleiding door de docenten. Ze stellen zich wel de vraag waarom het onderwerp van de opdracht pas na het eerste semester van het laatste jaar gegeven wordt. Na het onderzoek en het uitwerken van het concept blijft er weinig tijd over voor het ontwerp. De commissie suggereert om de opdracht te geven bij de start van het academiejaar. De commissie waardeert de zeer persoonlijke en directe begeleiding van de afstudeerwerken en de inspanningen voor de continue evaluatie. Meer expliciet uitgewerkte beoordelingscriteria kunnen de objectiviteit versterken (die worden bij voorkeur ook in de studiegids omschreven). De suggestie wordt meegegeven om afstudeerwerken een rol te laten spelen bij de maatschappelijke dienstverlening en een zekere ‘interactie’ in begeleiding en beoordeling van het werk daarin te bevorderen.
2.1.1.8 internationale dimensie De opleiding ziet de internationalisering als een verrijking, zowel voor de student (cultuur, maturiteit) als voor de opleiding. De studenten krijgen infosessies over de mogelijkheden van studentenuitwisseling. De resultaten die zijn verworven aan de buitenlandse instellingen worden opgenomen in de toetsing, wat duidelijk vermeld wordt in de overeenkomst met de student. De deelname aan uitwisselingsprogramma’s is echter vrij beperkt. De commissie vraagt om studenten sterker te motiveren en te sensibiliseren om hun opleiding internationaler in te vullen. Er kan gewezen worden op de meerwaarde op het vakgebied zelf, maar ook op de waarde van de kennismaking met een andere (onderwijs)cultuur. Er is een netwerk opgebouwd van partnerinstellingen, deels via het departement, deels via de opleiding en dus specifiek gericht op IAR. Naast de studentenuitwisselingen organiseert het departement jaarlijks een internationale week, de ADSLweek (Antwerp Design Seminars and Lectures) met buitenlandse gastsprekers. Naast de eigen studenten nemen ook buitenlandse studenten eraan deel. Waar het accent in het verleden sterk bij AR lag, werd vanaf dit academiejaar de kans benut om de ADSL-week open te trekken voor de opleidingen IAR en PO. De studenten IAR zijn positief over de mogelijkheden tot contact en/of samenwerking met de studenten uit de andere opleidingen. De docentenmobiliteit is vrij laag. De commissie vraagt om ook docenten te stimuleren om gedurende kortere periodes (enkele weken) naar het buitenland te gaan.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
21
De commissie waardeert het feit dat het departementale tijdschrift ‘Antwerp Design Sciences Cahiers’ in het Engels wordt uitgegeven, wat de internationale toegankelijkheid vergroot.
2.1.1.9 leersituatie onderwijsvormen De commissie stelt vast dat een visie op en kennis van passende alternatieve onderwijsvormen ontbreken. Het onderwijs is zeker in de eerste jaren vrij schools, vooral in de theoretische en ondersteunende vakken. Er wordt dringend aandacht gevraagd voor activerende werkvormen (onder meer peer tutoring). Ook het concept van de verticale studio’s - naar analogie met de opleiding AR - zou kunnen worden omarmd. Blackboard is geïnstalleerd, maar wordt weinig gebruikt en hangt af van de individuele keuze van de docent. Er is geen centraal implementatieplan en voorlopig weinig ondersteuning om specifiek studiemateriaal te ontwikkelen. De commissie vraagt dat zou worden gereflecteerd over het integraal invoeren van een elektronische leeromgeving, in samenwerking met de hogeschool en/of de associatie.
onderwijsmiddelen De instrumenten voor het verwerven van professionele kennis en vaardigheden zijn in orde. Wat betreft de syllabi is hierboven reeds een opmerking geplaatst over hun volledigheid en directe bruikbaarheid voor zelfstudie. De studenten vinden de praktijkvakken actueel, voor de theoretische en ondersteunende vakken is het actualiteitsgehalte nog voor verbetering vatbaar. De bibliotheek is duidelijk aanwezig in de opleiding, maar zou een directere rol kunnen krijgen bij de activerende leervormen en de academisering van de opleidingsonderdelen. Inzake onderwijsmiddelen wordt aangeraden een beleid te ontwikkelen zodat niet elke docent een en ander afzonderlijk moet ontwikkelen. De expertise van anderen moet hier herbruikt worden (hogeschool, associatie, externe expertise). De commissie vraagt om een regelmatige evaluatie van deze aspecten en een opvolging ervan in te bouwen in de kwaliteitszorg van de opleiding.
2.1.1.10 toetsing en evaluatie Voor de theoretische en ondersteunende vakken is de toetsing te reproductiegericht. Voor de ontwerpgerichte vakken is er duidelijk aandacht voor permanente en formatieve evaluatie, maar er komt weinig zelf- of peertoetsing voor. De commissie apprecieert de intentie van de opleiding om in de toekomst verticale studio’s te organiseren. Dit zou de peertoetsing kunnen stimuleren.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
22
Over het algemeen gaan vernieuwingen in werkvormen samen met aanpassingen in de toetsing en evaluatie. Via de studiegids merkt ze op dat het accent voorlopig nog vooral op schriftelijke examens ligt. De commissie waardeert dat bij de evaluatie van de ontwerpen heel wat docenten betrokken worden, zodat er verschillende beoordelings- en ontwerpvisies aan bod komen. Zij stelt wel een tekort vast aan transparante en geëxpliciteerde beoordelingsmethodiek.
2.1.1.11 studie- en studentenbegeleiding De studenten vinden dat de opleiding een herkenbaar profiel heeft. De keuze voor de opleiding is gedeeltelijk gebaseerd op de naam en faam van het instituut. De commissie meent dat meer aandacht moet worden besteed aan de analyse van de in-, door- en uitstroom van studenten, meer bepaald in het spanningsveld tussen architectuur en interieurarchitectuur. Dergelijke analyses kunnen aanwijzingen opleveren die nuttig zijn voor de optimalisering van de onderwijsdoelstellingen, het opleidingsprogramma, de leersituatie en de toetsing en evaluatie. Bovendien leveren deze analyses directe aanwijzingen voor een functionele studiebegeleiding van de studenten in alle fases van de opleiding. De commissie apprecieert de lage drempel tussen studenten en docenten. Waarschijnlijk is dit een directe en persoonlijke vorm van studiebegeleiding die anticipeert op mogelijke problemen. Nadeel is dat de problemen wel individueel opgelost worden, maar niet structureel. De studenten vonden zich voldoende geïnformeerd om de opleiding te starten. Kandidaat-studenten krijgen de mogelijkheid zich extra voor te bereiden door middel van herhalingslessen wiskunde, voorbereidende oefeningen schetsen, informatica en CAD. De eerstejaarsstudenten die problemen hebben met bepaalde cursussen kunnen een beroep doen op monitoraten. Ze maken er echter weinig gebruik van, maar richten zich meestal direct tot de betrokken docent. Een college van ombudsjaarverantwoordelijken is permanent ter beschikking van de studenten. Via de ombudsdienst kunnen zij een beroep doen op de psychosociale dienstverlening van SOVOHA. De ombudspersonen worden voorgesteld bij de start van het academiejaar. De studenten hebben geen stem in de aanstelling van de ombudspersonen. Er wordt ook weinig gebruik van gemaakt. De formele studentenparticipatie gebeurt via de departementsraad. Daarnaast is er een maandelijks overleg met het departementshoofd en de studentenafvaardiging. Ze worden uitgenodigd voor de vergaderingen van de opleidingscommissie, maar maken er formeel nog geen deel van uit.
2.1.1.12 studeerbaarheid en studierendement De studenten vonden de studiebelasting doenbaar, alhoewel er volgens hen weinig tijd overblijft voor de theoretische vakken door het vele praktijkwerk. De commissie apprecieert dat de studielast gemeten wordt en hoopt dat de resultaten snel verspreid worden. Bevraging over studieonderdelen gebeurt sporadisch. Er werden recent docentenbevragingen georganiseerd, maar de centrale administratie heeft nog geen resultaten beschikbaar gesteld.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
23
Studenten geven geen noemenswaardige indicaties dat de studie te zwaar of onevenwichtig verdeeld is of dat er een overdreven piekbelasting is. Er moet aandacht worden besteed aan de definitie van de term ‘zelfstudie’.
2.1.1.13 afgestudeerden De afgestudeerden zijn overwegend tevreden over de opleiding. Zij signaleren een lacune in de opleiding op het vlak van een te gebrekkige voorbereiding op de complexiteit van de beroepspraktijk (zie de eerdere opmerkingen over het invoeren van een stage). De contacten met de hogeschool zijn veeleer sporadisch. De afgestudeerden zijn wel verheugd over de zeer recent opgestarte alumniwerking, waar ze grote verwachtingen over hebben (onder meer op het vlak van nascholing, lezingen en onderzoek). Het beroepsveld waardeert – bij een keuze tussen verschillende afgestudeerden - uitdrukkelijk de afgestudeerden van dit instituut. Als positieve punten van de afgestudeerden worden vermeld: architecturaal inzicht; werken in teamverband; een eigen visie voorstellen en verdedigen.
2.1.1.14 maatschappelijke dienstverlening De maatschappelijke dienstverlening is sterk gekoppeld aan acties van individuele docenten en reflecteert geen systematische aanpak. De commissie moedigt de nieuwe praktijk aan van een koppeling tussen het eindwerk en maatschappelijke dienstverlening. Wel vindt de commissie dat vooral het interactief uitwerken van deze projecten in het kader van maatschappelijke dienstverlening verdere gepromoot moet worden. Ook stelt ze voor om vanuit de invalshoek van het onderzoek kansen te doen ontstaan om maatschappelijke dienstverlening concurrentieloos in te vullen.
2.1.1.15 onderzoek De opleiding schuift een eigen interpretatie over academisering naar voren via het ‘ontwerpend onderzoeken’. De commissie vraagt dat het thema onderzoek en acedemisering dringend in zijn volle breedte zou worden ingevuld. De situatie verschilt in wezen niet van de andere hogescholen. Opmerkelijk is wel dat de opleiding reeds een aantal strategische samenwerkingsverbanden heeft opgestart met (nationale en internationale) universiteiten. De commissie waardeert het selectieve karakter van de reeds opgestarte samenwerkingsverbanden (bijvoorbeeld Carnegie Mellon en Delft), die een springplank kunnen betekenen om het onderzoek sneller uit te bouwen.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
24
2.1.2
conclusie
De opleiding Interieurarchitectuur beschikt over een aantal troeven. Ze kan bogen op een lange en rijke geschiedenis, waar ze verder op bouwt. Ze is ingebed in het grotere geheel van het departement Ontwerpwetenschappen en gebruikt ook de kansen die de samenwerking met de andere opleidingen uit het departement (AR en PO) biedt. Voorbeelden hiervan zijn het delen van materiaal en infrastructuur met de andere opleidingen, maar ook de externe dynamiek van het departement (ADSL-week, relaties met (inter)nationale universiteiten). De opleiding beschikt over gedreven en vakbekwaam personeel. Inzake de inhoudelijke evaluatie sluit de opleiding in voldoende mate aan op het brede beroepsveld. De invulling van het curriculum stemt overeen met de actuele aspecten van het beroepsveld. De commissie waardeert de denkoefening van de opleiding om een nieuw geïntegreerd curriculum op te maken voor de BA/MA IAR, waarbij het studiomodel centraal staat. De afgestudeerden en de vertegenwoordigers van het beroepsveld waar de commissie mee gesproken heeft, drukken hun tevredenheid uit over de kwaliteit van de opleiding. De commissie heeft ook een aantal aandachtspunten geconstateerd. De kwaliteitszorg als cyclisch systeem is nog te weinig concreet uitgewerkt. De commissie hoopt dat deze eerste visitatie de opleiding zal helpen om zelfevaluatie bij een volgende visitatie meer reflectief en kritisch uit te werken, waarbij de eigen sterke en zwakke punten beter tot uiting komen. De commissie begrijpt wel dat de visitatie een momentopname is geweest en dat ze niet de volle breedte van de interne kwaliteitszorg heeft kunnen waarnemen in de activiteiten van de opleiding. In navolging van de sterke externe communicatie moet de opleiding de directe communicatie naar de partners binnen de hogeschool en de associatie, de eigen docenten en studenten dynamiseren. Hoewel de inhoudelijke invulling van de opleiding het brede scala van het beroepsveld weerspiegelt, dringt een screening zich op. Zoals vermeld in het rapport ontbreken immers een aantal elementen. Een brede reflectie van de visie op interieurarchitectuur - eventueel met de andere hogescholen - zou kansen bieden om de inhoud van de opleiding innovatiever uit te werken. Hier rijst duidelijk de vraag naar de identiteit van de opleiding, in combinatie met en naast de andere opleidingen AR en PO. De commissie stelt dat de academisering van de opleiding een prioritair aandachtspunt is en kan helpen om de eigen identiteit en vooral de eigen kwaliteit te benadrukken. Ze vraagt met aandrang om de interpretatie van het begrip ‘academisering’ ten volle uit te werken (onderwijs, personeel, onderzoek).
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
25
2.2
Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
inleiding De opleiding Interieurarchitectuur (IAR) maakt deel uit van het departement Architectuur Sint-Lucas van de Hogeschool voor Wetenschap & Kunst. Naast IAR telt dit departement nog twee andere opleidingen, namelijk de twee-cycli-opleiding architectuur (AR) en de één-cyclus-opleiding interieurvormgeving (IV). De opleiding IAR wordt aangeboden op twee campussen, namelijk Brussel en Gent. De commissie heeft de lokalen op beide campussen bezocht, maar de visitatiegesprekken vonden plaats op de campus Gent. De Hogeschool voor Wetenschap & Kunst maakt deel uit van de associatie KU Leuven. De opleiding Interieurarchitectuur is ontstaan uit de richting binnenhuisarchitectuur. Door het decreet betreffende de hogescholen van 1994 werden de kandidaturen van de opleidingen architectuur en binnenhuisarchitectuur samengevoegd. De studenten Interieurarchitectuur schrijven zich in voor de opleiding AR, en na de eerste cyclus kiezen ze tussen de opleiding AR (3 jaar) en de opleiding IAR (2 jaar). Deze samenvoeging heeft de studentenaantallen negatief beïnvloed. Ook de oprichting van de opleiding interieurvormgeving had een heroriëntatie van de studenten tot gevolg. Met de invoering van de BA/MAstructuur krijgt de opleiding Interieurarchitectuur opnieuw een afzonderlijke BA en MA. De visitatie van de opleiding IAR aan de hogeschool W&K is een boeiende ervaring geweest voor de commissie. Over deze opleiding, die volop in ontwikkeling is, is heel wat denkwerk, overleg en onderzoek op gang gebracht. Een opvallend kenmerk is dat deze opleiding opgezet is in de context van een gemeenschappelijke departementale structuur met de opleidingen AR en IV. Dit heeft een duidelijke impact op de specificiteit van de opleiding IAR: het biedt kansen, maar roept in de huidige uitwerking van de opleiding ook vragen op over het maximaliseren van het potentieel dat in een samenwerking met deze andere opleidingen kan liggen.
2.2.1
bespreking van de thema’s
2.2.1.1 beschrijving van het beleid en de kwaliteitszorg in de opleiding algemeen Het departement blijkt een volledige autonomie te hebben in de structuur van de hogeschool W&K voor het opzetten, implementeren en opvolgen van de opleiding. Dit zorgt voor een zeer grote verantwoordelijkheid aan het departementsbeleid, de departementale structuren, de ondersteuningsdiensten, de overlegorganen, de onderwijs- en ontwikkelingsdiensten, enzovoort. De commissie heeft dan ook uitdrukkelijk naar de plaats en rol van het departement gekeken inzake de kwaliteit van de opleiding IAR. Inzake de uitwerking van de beleidsvisies heeft de opleiding processen opgestart. Er zijn veel commissies, stuurgroepen en werkgroepen. De commissie beseft dat dit een arbeidsintensieve activiteit is die naast het primaire proces – het feitelijke onderwijs – moet worden uitgevoerd. De feitelijke implementatie - het uitvoeren en opvolgen van acties - wordt daardoor wat uitgesteld. Tegelijkertijd blijkt ook de interne communicatie daardoor wat minder aandacht te krijgen. De vraag kan worden gesteld worden of de opleiding wel alles rond
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
26
zal krijgen tegen 1 oktober 2004 wanneer de nieuwe BA/MA-opleiding IAR start. Zijn er voldoende prioriteiten? Is er een gemeenschappelijke visie op de opleiding IAR in de nieuwe constellatie? Is er een gedeeld onderwijsconcept? Is het leermateriaal klaar om de specifieke invalshoek van IAR tot uiting te laten komen vanaf het eerste jaar IAR? De commissie stelt echter ook vast dat bepaalde beleidsopties wel al duidelijk zijn genomen voor de toekomstige nieuwe master IAR waar onder meer in een onderwijsaanpak via ‘trajecten’ voorzien wordt. Deze nieuwe trajecten streven vakkenintegratie, onderzoeksoriëntatie en onderwijsvernieuwing na. Dit is minder duidelijk voor wat betreft de bachelor IAR. De organisatie van de huidige opleiding IAR weerspiegelt duidelijk de geschiedenis van de opleiding AR en IAR. De verplichte integratie van AR en IAR in de huidige kandidaturen bewijst de dominantie van AR. De commissie pleit voor het behoud van een ‘functionele’ samenwerking tussen AR en IAR, maar waarschuwt daarbij voor de dominantie in inhoudelijke AR-uitwerking van de programma’s (zie verder), de AR-bestaffing van de IAR-opleidingsonderdelen, de AR-ontwerpthema’s en afstudeerprojecten (zie verder), de keuzes voor AR-onderzoek, de AR-georiënteerde professionalisering van het personeel, etc. Dit roept duidelijk de vraag op naar de voorbije en toekomstige expliciete beleidskeuzes om een BA/MA IAR met een eigen identiteit te realiseren. Daarbij suggereert de commissie om ook de relatie met de opleidingen interieurvormgeving en beeldende kunsten te herbekijken. De commissie heeft begrepen dat er draaiboeken zijn om het proces op te starten, maar benadrukt dat de situatie toch precair is gezien het nog zeer korte tijdsbestek waarin nog zeer veel moet worden geregeld. De nieuwe ideeën, aanpakken en visies werden niet voorgelegd in de vorm van beleidsdocumenten, plannen, draaiboeken, … De commissie benadrukt dat een geëxpliciteerde en gevalideerde visie op de identiteit van IAR belangrijk is en dat die door alle individuele stafleden moet zijn gekend en moet worden gedragen. Het valt op dat die visie nu minder expliciet, niet gemeenschappelijk en niet coherent wordt weergegeven. Dit wordt bevestigd door studenten, afgestudeerden, personeel en het beroepsveld. Als beleidsinstrument suggereert de commissie dat voor de BA/MA IAR een eigen Permanente Opleidingscommissie (POC) wordt ingesteld. Dit kan op korte termijn de identiteit versterken, zelfs indien heel wat personeel nog gedeeld wordt met AR. De commissie vraagt aparte aandacht voor de academisering. Nu wordt die vooral ingevuld via de werkzaamheden van een kleine, zeer actieve cel onderzoek. Daarbij valt opnieuw de dominante invalshoek AR op. Voor de academisering bij het personeel zijn de plannen en ideeën minder duidelijk. Een vertaling van academisering naar de leerinhouden en het leermateriaal (bijvoorbeeld de bronvermelding in de cursussen) ontbreekt. Er wordt nagedacht over de rol van de thesissen en de aanpassing van de leermaterialen. De commissie stelt vast dat er ter zake ideeën zijn bij individuele docenten. Deze docenten reiken bijvoorbeeld ideeën aan om de epistemologische oorsprong van de kennis in de cursussen duidelijker te maken. In plaats van kennis als ‘gegeven’ te beschouwen zou ook het onderzoeksproces – dat leidde tot die kennis – kunnen worden meegenomen in de cursussen. Het voorgelegde zelfevaluatierapport (ZER) weerspiegelt dominant een AR-perspectief. Het lijkt niet specifiek voor de visitatie IAR te zijn geschreven. De voorbeelden hebben voor wat betreft het afstuderen vooral betrekking op het vijfde jaar architectuur. Het was voor de commissie bijzonder moeilijk om te begrijpen welke onderdelen nu specifiek betrekking hadden op IAR. De commissie heeft begrip voor de informatie die betrekking heeft op de eerste twee jaren van de opleiding, maar ook daar blijft de vraag wat een en ander betekent voor IAR. Bij het bezoek ter plaatse kon heel wat worden rechtgezet en werd ingegaan op vragen naar aanvullende informatie. De voorbereiding van de visitatie was echter wel verstoord door de nonspecificiteit en zelfs redundantie van heel wat informatie.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
27
Problematiek van de twee campussen De commissie is zeer bezorgd over de bestaande situatie waarin de opleiding IAR op twee campussen is georganiseerd. Daarbij stelt ze vast dat de situatie op de campus Gent extreem verschilt van die op de campus Brussel. Voor het vervolg van de paragraaf wenst de commissie vooral in te gaan op de campus Brussel. De commissie werd tijdens de gesprekken met studenten en afgestudeerden geconfronteerd met een zorgwekkende situatie. Zij geven immers een aantal belangrijke lacunes aan, zoals de inhoudelijke invulling van het IAR-onderwijs, de bestaffing met IAR-staf en de specifieke uitrusting voor IAR. Dit doet bij de commissie twijfels rijzen over de mate waarin nog van een IAR-opleiding met een aanvaardbare kwaliteit kan worden gesproken. Het gaat in concreto over uitspraken als: geen les krijgen, geen IAR-begeleiding krijgen bij afstudeerwerk, geen beschikbaarheid over een technische (materialen)bibliotheek, het ontbreken van meubelontwerp (naast geschiedenis van het meubel), het ontbreken van een eigen IAR-lokaal, het ‘vergeten’ van IAR-perspectieven bij gemeenschappelijke vakken. De commissie beklemtoont dat het hierbij niet om alleenstaande uitspraken gaat. Wat volgt, maakt de situatie nog moeilijker te begrijpen voor de commissie. De instelling is immers op de hoogte van de precaire situatie en geeft grif toe dat er problemen zijn. Waarom is hierover dan op geen enkele manier expliciet gerapporteerd in het ZER? Werd de situatie van IAR op de campus Brussel niet meegenomen in het rapport? Waarom is geen aparte structurele actielijn opgezet in het verleden, naast enkele ad-hoc ingrepen? Waarom wordt - ook voor de toekomst - geen aparte actielijn uitgezet om in te grijpen voor het volgende academiejaar 2004-2005 wanneer ook op de campus Brussel een zelfstandige bachelor IAR wordt geïmplementeerd? De commissie kan niet anders dan concluderen dat over de campus Brussel op zeer korte termijn een aantal beslissingen moeten worden genomen. De macrodoelmatigheid van het onderwijs op de campus Brussel is kritiek.
2.2.1.2 concretisering van de kwaliteitszorg Binnen het departement is een kwaliteitscoördinator aangesteld. Hij is voltijds aan het departement verbonden, heeft een 50% taakbelasting voor kwaliteitszorg (KZ) en is zeer actief en gedreven. Ze waardeert de planmatige aanpak, de kwaliteitscyclus die is opgezet en ook het feit dat een eigen instrumentarium is ontwikkeld voor bijvoorbeeld de zelfevaluatie van docenten (Evatel en Evadoc). Het beleid ondersteunt uitdrukkelijk de plaats en rol van kwaliteitszorg. De aanpak wordt getypeerd door de PDCA-cyclus (plan-do-check-act) en wordt ook op deze manier beschreven. De commissie geeft wel aan dat de kwaliteitszorg minder uitdrukkelijk aanwezig is aan de basis. Er is weinig bereidheid van docenten om aan zelfevaluatie te doen. Er is nog geen systematische evaluatie van de vakken. Ook het opvolgen van de acties is nog niet gegarandeerd. De commissie suggereert daarom een aantal organisatorische ingrepen. Ten eerste stelt ze voor dat het beleid uitdrukkelijker de rol en taak van de docenten in de kwaliteitszorg zou formaliseren. Ten tweede geeft ze aan dat de kwaliteitscoördinator standaard een lid van de POC zou moeten zijn en dat kwaliteitszorg een standaarditem op de agenda van deze commissie zou moeten worden. Uit het ZER blijkt dat er reeds een vrij rijke inventaris van verbeterpunten beschikbaar is sinds december 2003. De commissie suggereert om vrij snel prioriteiten op te stellen in de grote en zeer gevarieerde verzameling verbeterpunten. Ze vraagt daarbij ook verbeterpunten operationeel te beschrijven en actieplannen uit te werken die Specifiek, Meetbaar, Attractief, Realistisch en Tijdsgerelateerd zijn (SMART). Een zeer goed startdocument is het beschikbare verbeterplan naar aanleiding van de studentenenquête, maar
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
28
ook hier blijft de opmerking gelden dat door het ontbreken van indicatoren de streefkwaliteit onvoldoende kan worden vastgesteld. De aanpak garandeert ook onvoldoende het integrale karakter van de KZ. De commissie herhaalt dat in de context van een eigen POC IAR-activiteiten van de KZ-coördinator aandacht moeten krijgen en dus regelmatig geagendeerd moeten worden. Aanvullend wordt gevraagd de POC uit te breiden met studenten als volwaardige leden. Vooral voor het bereiken van een integrale KZ-cyclus wordt de rol van de POC als instrument benadrukt. In de huidige situatie kan nog niet gesteld worden dat de KZ-cyclus volledig doorlopen is tot en met het nemen van acties en de opvolging ervan op de werkvloer. Ook de duurzaamheid kan niet gegarandeerd worden. Er wordt gesuggereerd om ook de regelmaat en de doorlooptijd op te drijven. In de huidige planning wordt de cyclus maar om de drie tot vier jaar opnieuw doorlopen.
2.2.1.3 personeel De commissie spreekt haar waardering uit voor de vakbekwaamheid van de docenten en hun duidelijke betrokkenheid op het onderwijs. Opvallend is de zeer grote aandacht voor de ontwikkeling en begeleiding van de individuele student. De professionaliteit van een groot deel van het personeelskader heeft vooral betrekking op het traditionele vakgebied AR en in mindere mate op IAR. De opleiding is zich bewust van belangrijke aandachtspunten ten aanzien van de personeelsformatie. Ze streeft verjonging, vervrouwelijking en versterking van de IAR-expertise na. De commissie beseft evenwel dat realisaties ter zake sterk bepaald worden door de beperkte middelen. De commissie stelt vast dat er nog maar in beperkte mate ideeën zijn om op een flexibele en creatieve manier nieuwe, externe en/of internationale expertise op een structurele manier bij de opleiding te betrekken. Initiatieven van studenten om gastcolleges te organiseren en externen te betrekken worden wel ondersteund, en dit zal in de toekomst ook regelmatig gebeuren. Dit voorbeeld illustreert hoe een meer structurele studentenparticipatie ook de kwaliteit van de opleiding ten goede kan komen. Een personeelsbeleid op middellange termijn ten aanzien van de samenstelling van het personeelskader is in opbouw. Aandacht voor de specificiteit voortvloeiend uit de BA/MA IAR blijft hierbij nodig. Eerder werd reeds aangestipt dat het docententeam vooral vakspecialisten telt. De commissie heeft vragen over het ontwikkelen van de expertise die nodig is voor het realiseren van ‘academisch’ onderwijs. Het valt op dat een onderzoeks- en onderwijsprofessionaliseringsbeleid in ontwikkeling is. Op dit moment hangt professionalisering nog sterk af van het individuele initiatief. De commissie vraagt uitdrukkelijk aandacht voor professionalisering met het oog op het systematisch implementeren van e-learning, het ontwikkelen van de leermiddelen ter ondersteuning van de begeleide zelfstudie, het integreren van theoretische en ontwerpvakken in de trajecten (masterfase). Ten aanzien van de implementatie van beoogde vernieuwingen zou de aanwezigheid van een structurele (onderwijs)ondersteuning de grote druk op de docenten kunnen opvangen. Er werden ideeën geschetst op hogeschoolniveau en associatieniveau. Daarnaast - en niet steeds overeenkomstig met die denksporen blijken ook bij docenten ideeën te bestaan over vernieuwende vormen van onderwijs. Ook vanuit het onderzoek komt er input. De commissie is van mening dat een coördinatie op korte termijn wenselijk is. Een apart punt van aandacht is de professionalisering in het kader van academisering. De commissie herhaalt dat samenwerkingsverbanden een oplossing kunnen bieden voor de beperkte middelen.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
29
2.2.1.4 materiële en financiële randvoorwaarden De commissie wenst bij de bespreking een uitdrukkelijk onderscheid te maken tussen de campussen Brussel en Gent.
campus Brussel De opmerkingen uit het eerste thema van deze rapportage kunnen hier herhaald worden. De commissie mist een technische bibliotheek, werkplaatsen en een eigen werkruimte/atelier IAR. De lesruimtes voldoen evenwel. Er is een uitdrukkelijke appreciatie voor het optimaal benutten van de beschikbare middelen voor de mediatheek door de samenwerking met de bibliotheken van aanpalende instellingen/opleidingen. Het technisch documentatiecentrum kan worden uitgebreid met meer op interieur gerichte documentatie en materiaal. De beschikbare ICT-infrastructuur en IAR-gerelateerde software voldoen (Vector-Works, Auto-CAD).
campus Gent De campus is gehuisvest in een inspirerende omgeving. De grenzen van de capaciteit zijn bijna bereikt. Plannen voor uitbreiding zijn aanwezig. De relevante onderwijsinfrastructuur is aanwezig en is up-to-date. De lokalen zijn voorzien van adequate audiovisuele middelen. Er is voorzien in de mogelijkheid om op groot formaat te printen en te plotten, zij het dat de capaciteit te krap is op de voorspelbare piekmomenten. Uitbreiding is noodzakelijk. Ruimtes die de studenten kunnen gebruiken voor teamwerk en zelfstudie zijn zeer schaars. Reflectie hierover dringt zich op gezien de plannen voor innovatieve onderwijsvormen. Er is niet voorzien in werkplaatsen, noch in het beschikbaar stellen van materialen en materieel. Samenwerking met andere opleidingen (IV, BK) zou hier op een economische manier invulling aan kunnen geven. De bibliotheek is goed uitgerust. Het technisch documentatiecentrum kan worden uitgebreid met meer op interieur gerichte documentatie en materiaal. Een ICT-laptopproject is niet aangeslagen.
2.2.1.5 onderwijsdoelstellingen De commissie stelt zich vragen bij de voorgestelde visie op IAR en de daaruit afgeleide onderwijsdoelstellingen. Zeer uitdrukkelijk wordt telkens inzake IAR de invulling van complexe externe publieke ruimtes vooropgesteld (het stedelijk interieur). Ook de begrippen scenografie, herbestemming, herinrichting en mutatie worden veel aangehaald. De confrontatie van deze visie en onderwijsdoelstellingen met de richtinggevende beroepsprofielen en de feitelijke taakstelling in het actuele beroepsveld, zouden kunnen leiden tot de volgende lijst van eventuele bijkomende aandachtspunten: de conceptontwikkeling vanuit de ‘beleving’ van het interieur als zodanig, waarbij de beoogde ‘ervaring’ (experience) wordt ontleend aan het programma van eisen en wensen; vanuit het architectonisch concept een meer directe gerichtheid op een meer diepgaande interieurarchitectonische uitwerking;
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
30
-
-
een daaruit voortvloeiende aandacht voor materialisatie van het interieur, kleurgebruik, verlichting, losse en vaste meubilering, stoffering, grafische toepassingen en de detaillering op een adequaat schaalniveau; het maken van modellen/maquettes die de interieurarchitectonische elementen in een duidelijke uitwerking laten zien; de gelegenheid om hieruit kunst als toegepaste kunst te betrekken.
Bovenstaande punten stellen de keuze voor de publieke ruimte niet ter discussie, maar stellen wel de vraag naar de methodiek centraal. Deze aandachtspunten zijn niet alleen toepasbaar in het stedelijk interieur, maar evenzeer in het architectonisch interieur, maar de toepassing in dit laatste veld wordt te veel gemist. De commissie geeft aan dat voorgaande analyse gebaseerd is op de tentoonstelling van de geselecteerde eindwerken/atelierwerken van de studenten. De hoogstaande kwaliteit vanuit de invalshoek AR en de wijze waarop die werden gepresenteerd, draagt uitdrukkelijk de waardering weg van de commissie. Eens te meer wordt de interieurarchitectonische component gemist. De commissie waardeert de aandacht voor het idee-noterend tekenen. Een aanpassing van de onderwijsdoelen aan een geëxpliciteerde invulling van het begrip academisering is nog niet aanwezig. Er zitten mogelijkheden in de herpositionering van de thesis in de toekomstige BA/MA IAR. Studenten, het beroepsveld en afgestudeerden vragen aandacht voor leerdoelen inzake prijsbestekken, projectmanagement en klantencommunicatie, meubelontwerp en meubeldetaillering en IAR-materialenkennis. Als sterkte punten voerden ze de uitwisseling met AR, het werken in teams en de grote aandacht voor conceptontwikkeling aan.
2.2.1.6 opleidingsprogramma Het programma is opgedeeld in een vaste stam van opgelegde vakken enerzijds en aanvullende vakken via het PLUS-programma vanaf het tweede jaar anderzijds. Het opleidingsprogramma weerspiegelt de dominantie van AR in de eerste cyclus en de beperkte IARinvulling via het PLUS-programma. De commissie waardeert de ideeën om in de BA/MA IAR de invulling vanuit IAR sneller en omvangrijker te realiseren. Het is jammer dat het omvormingsdossier ter zake niet kon worden ingekeken. Er zijn pogingen om theorie en praktijk met elkaar te verbinden. Ter zake experimenteert de opleiding met de trajecten in de latere fase van de opleiding, waarbij onderwijs, ontwerp en onderzoek worden gebundeld rond een aantal actuele thema’s. Het is minder duidelijk hoe de integratie van theorie en praktijk zal worden aangepakt in de ABA. Ook de studenten signaleren hierover problemen. De commissie suggereert om de ervaringen van dit jaar grondig te evalueren. Ook een versterking van de (onderwijs)expertise van de docenten zou kunnen helpen om dit aspect beter te ondervangen. De commissie wenst de opleiding uitdrukkelijk te wijzen op de uitgesproken wens van de huidige studenten, afgestudeerden en beroepsveld over de noodzaak van een geïntegreerde stage. Vooral een benadering van de stage als een kennismaking met de volle complexiteit van het beroepsveld van de IAR wordt hierbij verkozen.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
31
In het verlengde van de vraag naar een stage, wensen de studenten ook een meer systematisch contact met het beroepsveld via bezoeken, gastcolleges en workshops. De huidige inspanningen blijken te weinig geïntegreerd te zijn in het onderwijs, wat leidt tot een foutieve perceptie bij de studenten van deze beroepsveldcontacten.
2.2.1.7 werkveldervaring en afstudeerwerk stage Zoals hierboven reeds werd vermeld, ontbreekt een geïntegreerde stage en zijn de contacten met het beroepsveld niet structureel aanwezig. De studenten signaleerden wel een aantal excursies die door de campus Brussel werden georganiseerd, alsook infosessies over materialen door mensen uit het beroepsveld. Op de campus Gent is er weinig organisatie op dit vlak. De commissie adviseert de opleiding om na te denken over de manier waarop de studenten meer praktijkervaring kunnen krijgen.
afstudeerwerk Het afstudeerwerk is een ontwerpproject. Een thesis behoort momenteel nog niet tot de mogelijkheden. Het afstudeerwerk weerspiegelt de huidige visie op IAR, maar zoals reeds eerder vermeld mist de commissie de specifieke interieurarchitectonische invulling. Er wordt uitdrukkelijk gevraagd naar een begeleiding van het afstudeerwerk door IAR-deskundigen. In relatie tot het afstudeerwerk zou in het kader van de academisering de thesis een bijzondere rol kunnen spelen. Beloftevol is dat de afstudeerwerken de basis vormen van een kennismanagementsysteem in de opleiding door het Architectuur Reflectiecentrum (ARC). De commissie beveelt aan om ook voor studenten IAR de mogelijkheid tot het opbouwen van een (digitale) portfolio aan te bieden, in overeenstemming met wat gebeurt voor de studenten AR. Er is aandacht voor de auteursrechten op de concepten en het werk van de studenten. Terecht wordt hierbij samengewerkt met associatiepartners.
2.2.1.8 internationalisering De internationalisering wordt voor IAR vooral, maar toch nog beperkt, ingevuld door deelname aan het Socrates-studentenmobiliteitsprogramma. De ervaringen van de studenten zijn niet onverdeeld positief. Ze signaleren dat de opleiding niet steeds gelijkwaardig is of specifiek naar IAR gericht is. De screening van de partnerinstellingen gebeurt door de stuurgroep internationalisering, maar in deze stuurgroep zitten enkel lesgevers die betrokken zijn bij IAR. De commissie pleit ervoor dat hierbij ook interieurarchitecten betrokken worden. Een kritische analyse van het programma IAR bij de partnerinstellingen kan vermijden dat bepaalde studenten de ervaring als minder relevant beschouwen.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
32
Een alternatieve invulling van het begrip internationalisering is mogelijk, al wordt die nu minder nagestreefd: bijvoorbeeld via docentenmobiliteit, invulling van het curriculum, keuze leermaterialen, gastcolleges, etc. Naar analogie met de initiatieven bij AR kunnen projecten met het buitenland worden opgezet.
2.2.1.9 leersituatie onderwijsvormen Het onderwijs gebeurt - naast de ateliers - vooral via klassieke onderwijsvormen. De adequaatheid van de ateliers is overduidelijk. Vanuit de theoretische opleidingsonderdelen worden consultaties georganiseerd om studenten in het kader van hun ontwerpen in de ateliers te adviseren. Via deze consultsessies krijgen de studenten een zeer persoonlijke en adequate begeleiding. Meer innovatieve onderwijsbenaderingen kunnen een verrijking betekenen en ook een oplossing aanreiken voor het spaarzaam omgaan met beschikbare middelen en personeel, bijvoorbeeld het opleidingsoverschrijdend werken, het studiejaardoorbrekend werken en het invoeren van het studiomodel waarbij oudere studenten jongere collega’s begeleiden en evalueren. Voor wat betreft de andere vakken domineert een werkvorm die met het begrip ‘college’ wordt getypeerd. Er wordt ‘begeleide zelfstudie’ vooropgesteld voor de toekomst. Dit zal veel aandacht vragen voor het aanpassen van de leermaterialen (zie verder) en de wijze van begeleiden door de docenten. Studenten signaleren gedwongen uitstelgedrag om behandelde cursussen te kunnen verwerken/reproduceren door de piekbelastingen wanneer ontwerpopdrachten afgerond moeten worden. Een betere spreiding en het invoeren van aangepaste evaluatievormen bij de theorievakken kunnen een oplossing bieden. Een geïntegreerd gebruik van een e-learningomgeving ontbreekt. De opleiding voert wel gesprekken met de associatiepartners om dit te dynamiseren. In het licht van de positieve ervaringen met dit soort leeromgevingen elders voor het aanpakken van zowel didactische als logistiek-administratieve elementen, ligt een versnelde invoering voor de hand. Het kiezen van open source-oplossingen kan de druk op de beperkte financiële middelen vermijden.
onderwijsmiddelen Leermaterialen voor de meer technische vakken (onder meer constructie en sterkteleer) en voor IAR zijn vrij systematisch en volledig uitgewerkt. Een aantal vakken is dusdanig uitgewerkt dat ze in meer of mindere mate een voorbeeldfunctie kunnen vervullen. In andere gevallen geven de leermiddelen - in casu de readers en cursussen - niet altijd de thematische inhouden en theoretische basis weer en worden de volgende bedenkingen gemaakt: veel cursussen zijn compilaties van bestaande teksten zonder verdere ondersteuningswaarde van een leerproces; bij de algemene theoretische vakken wordt de relevantie van bepaalde cursusuitwerkingen in vraag gesteld; er ontbreekt een wetenschappelijke verantwoording bij de uitwerking van de materialen (bijvoorbeeld structuur, bronvermelding, citaten en literatuurlijst); er is geen huisstijl. De leermiddelen zijn zeker niet uitgewerkt om de vooropgestelde ‘begeleide zelfstudie’ te kunnen ondersteunen. Het aantrekken van externe expertise om docenten te helpen bij het uitwerken van hun leermaterialen lijkt nodig.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
33
De commissie vraagt dat dit aspect in het kader van de KZ continu zou worden opgevolgd.
2.2.1.10 toetsing en evaluatie De commissie vindt de toetsing van de theoretische en ondersteunende vakken van een hoog niveau. In functie van het spreiden van studielast en het vermijden van piekbelastingen zou het ontwikkelen van een vorm van continue toetsing een oplossing kunnen bieden (bijvoorbeeld gebaseerd op de oefeningen in de lessen). De toetsing gebeurt nu ook heel apart en dus onafhankelijk van de ateliers waar net de integratie tussen theorie en praktijk optimaal ingang zou kunnen vinden. Voor de ateliers is er duidelijk aandacht voor een permanente evaluatie. Er werd weinig zelf- of peertoetsing vastgesteld en/of vermeld. De commissie stelde vast dat de evaluatie gebeurt op basis van gepersonaliseerde evaluatieformulieren (docent, vak, student). De commissie suggereert om bij de toetsing - in het kader van de academisering - ook de technisch wetenschappelijke kenmerken van bijvoorbeeld papers in de beoordeling te betrekken. In het algemeen stelt de commissie dat vooropgezette vernieuwingen in werkvormen ook zullen moeten samengaan met aanpassingen in de toetsing en evaluatie.
2.2.1.11 studie- en studentenbegeleiding Voor het optimaliseren van de instroom zijn er brugprogramma’s voorhanden. Interessant was de aanpak waarbij de opleiding vooral het ‘leren leren’ van bepaalde disciplines probeerde te bevorderen (wiskunde, tekenen, kunstgeschiedenis). De commissie apprecieert de lage drempel tussen studenten en docenten. De ombudspersoon is gekend en de aanstelling wordt vooraf met de studentenraad besproken, maar de studenten zijn niet direct betrokken bij de aanstelling. De commissie blijft een meer objectieve en directe procedure bij de aanstelling van de ombudspersoon verdedigen. Er kunnen opmerkingen worden gemaakt bij de taakinvulling van de ombudspersonen die nu beperkt blijft tot de examenproblematiek. Gedurende het academiejaar blijken studenten met vragen en opmerkingen terecht te komen bij de docenten en lesgevers. Er blijkt geen vertrouwenspersoon te zijn aangesteld. SOVO zorgt voor individuele psychosociale begeleiding van de student. Zij organiseert ook lessen over faalangst en uitstelgedrag. Hiervoor werkt ze samen met STAP (studieadviespunt). De commissie dringt aan op het versneld invoeren van studentenparticipatie in alle beleids- en adviesorganen. Hierbij kan – wat positief is - het beleid aangeven dat het de inspanningen van studenten ter zake honoreert.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
34
2.2.1.12 studeerbaarheid en studierendement Er is een voorzichtige aanpak van studietijdmeting naar aanleiding van de omvormingsdossiers, de intentie leeft om dit grondiger te hernemen na de BA/MA-hervorming. De studenten geven aan dat ze het studieprogramma vrij zwaar maar doenbaar vinden. Vooral het einde van de modules waarbij de opdrachten moeten worden afgewerkt, creëert een piekbelasting. De commissie vraagt aandacht voor de slaagcijfers in het tweede jaar en de rendementcijfers van de totale opleiding (uitstroom na het normtraject van vier jaar). Die zijn niet conform aan de vigerende cijfers van het hoger onderwijs in Vlaanderen.
2.2.1.13 afgestudeerden De afgestudeerden zijn, afhankelijk van de betreffende studiecampus, tevreden of ontevreden over de opleiding. De opmerkingen over de campus Brussel werden reeds hoger in dit rapport vermeld. Er is een uitdrukkelijke waardering voor het ontwikkelen van concepten, de nauwe samenwerking met AR, de vlotte toegankelijkheid tot de directie, de kansen tot samenwerken, het leren organiseren en presenteren. De afgestudeerden promoten uitdrukkelijk externe contacten in de opleiding, maar dan wel op een meer structurele wijze. Lacunes ten aanzien van de inhoud van het curriculum werden hierboven opgesomd. Er is een alumnivereniging in de opleiding. De afgestudeerden rapporteren echter een beperkte participatie aan deze activiteit. Het beroepsveld, voor zover het representatief was vertegenwoordigd, is tevreden over de afgestudeerden van deze opleiding. Het ondersteunt de nauwe band tussen IAR en AR. De vertegenwoordigers waar de commissie mee gesproken heeft, zijn bereid om stageplaatsen aan te bieden.
2.2.1.14 maatschappelijke dienstverlening Opvallend en te waarderen is dat atelieroefeningen en eindstudieopdrachten worden gekozen in maatschappelijk relevante situaties. Het blijft onduidelijk of de resultaten ter beschikking worden gesteld van de gemeenschap.
2.2.1.15 onderzoek Er is een kleine maar actieve groep onderzoek en onderwijs. In de onderzoeksactiviteiten domineert de thematiek van Universal Design (gericht op personen met een handicap). De commissie onderschat het belang van dit onderzoek niet, maar stelt wel de vraag of dit voor de opleiding IAR de enige prioriteit moet zijn op het vlak van onderzoek. Een beloftevol initiatief is het ARC. Het kan de basis vormen van een systeem van kennismanagement voor docenten als onderzoekers en studenten als designmanagers. De huidige technische uitwerking is niet
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
35
schaalbaar om het doorzoeken van de verzameling ontwerpen gericht te laten gebeuren. Het toevoegen van metadata en goede descriptoren is hiervoor noodzakelijk en kan leiden tot een waardevolle knowledge base voor deze opleiding. Er wordt gesuggereerd om ook in dit verband de mogelijkheden van open sourceoplossingen te verkennen. ‘Architectureren’ wordt als een specifieke invulling van academiseren en doctoreren naar voren geschoven. Voorlopig blijft onduidelijk wat hiermee wordt bedoeld en wat de consequenties zijn voor docenten en vakgroepen. De invulling van academisering inzake onderwijs ontbreekt nog. Hierboven werd reeds gesuggereerd om met aandrang te kijken naar het academisch karakter van de leermaterialen, de herpositionering van de thesissen, het integreren van onderzoeksmethodologie in het ontwerpen, enzovoort. Professionalisering, al dan niet in een samenwerking met associatiepartners, kan de personeelsleden helpen om een eigen invulling te geven aan academisering die past bij hun opvatting over het vakgebied IAR.
2.2.2
conclusies
Bij de voorbereiding van de visitatie en het doornemen van het ZER werd de commissie geconfronteerd met een probleem omdat de specifieke informatie over de opleiding IAR niet aanwezig was. Tijdens de bezoeken kreeg de commissie wel voldoende informatie om te komen tot een evenwichtige beoordeling van de opleiding IAR. De opleiding beschikt duidelijk over een aantal troeven. Ze kan een beroep doen op een betrokken en vakbekwaam docentenkorps. De commissie stelt vast dat voor deze opleiding heel wat denkwerk is verricht en dat er veel in ontwikkeling is op verschillende terreinen. Ze waardeert dat er een KZ-beleid is en dat de nieuwe BA/MA IAR uitgetekend wordt. Beloftevolle initiatieven zijn het ARC en de manier waarop de ondersteunende vakken gekoppeld worden aan de uitvoering van de ontwerpprojecten. De commissie schuift ook een aantal aandachtspunten naar voren. De commissie apprecieert het voorbereidende denkwerk, maar raadt de opleiding aan snel over te gaan tot actie om zo tijdig te kunnen starten met de nieuwe opleidingsstructuur in het komende academiejaar. In dit verband vraagt de commissie een plan uit te werken voor de onderzoeks- en onderwijsprofessionalisering van het personeel. Ondanks de aanwezigheid van een KZ-coördinator verbonden aan het departement is de kwaliteitszorg nog niet geïntegreerd in alle geledingen van de opleiding. De commissie is van mening dat de identiteit van IAR onvoldoende tot uiting komt in deze opleiding. De commissie pleit voor de installatie van een eigen POC voor IAR, een opmaat voor de eigen identiteit. Zorgwekkend vindt de commissie de situatie van campus Brussel. Ter zake vraagt ze dat de opleiding en de hogeschool zich dringend over deze problematiek zouden buigen.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
36
2.3
Provinciale Hogeschool Limburg
inleiding De opleiding Interieurarchitectuur (IAR) maakt deel uit van het departement Architectuur en Beeldende Kunst van de Provinciale Hogeschool Limburg (PHL). De PHL bestaat uit 5 departementen, verspreid over twee campussen: Hasselt en Diepenbeek. Het departement Architectuur en Beeldende kunst telt naast de gevisiteerde opleiding nog drie twee-cycliopleidingen, namelijk architectuur (AR), beeldende kunst (BK) en grafische en reclamevormgeving (GRV). Het departement is verspreid over de twee campussen. De opleidingen AR en IAR worden aangeboden op de Universitaire campus in Diepenbeek, de opleidingen BK en GRV op de campus Hasselt. De hogeschooldiensten zijn eveneens gesitueerd op de campus Hasselt. De PHL maakt deel uit van de associatie LUC. Voor de opleiding IAR is er echter geen academische tegenhanger binnen de associatie. Voor de academisering worden gesprekken gevoerd met andere universiteiten, onder meer de VUB. De opleiding Interieurarchitectuur is ontstaan uit de richting binnenhuisarchitectuur. Door het decreet betreffende de hogescholen van 1994 werden de kandidaturen van de opleidingen architectuur en binnenhuisarchitectuur samengevoegd. Deze samenvoeging heeft de studentenaantallen negatief beïnvloed. Ook de oprichting van de opleiding Interieurvormgeving had een heroriëntatie van de studenten tot gevolg. Na de invoering van de BA/MA-structuur krijgt de opleiding Interieurarchitectuur opnieuw een afzonderlijke BA en MA. De visitatiecommissie dankt de Provinciale Hogeschool Limburg en het departement voor de efficiënte organisatie van de visitatie Interieurarchitectuur. De commissie apprecieerde de open geest van de gesprekken tijdens het visitatiebezoek.
2.3.1
bespreking van de thema’s
2.3.1.1 beschrijving van het beleid en kwaliteitszorg van de opleiding De opleiding IAR is opgezet in de ruimere context van de PHL en is geïntegreerd in het departement samen met de opleidingen AR en Beeldende Kunsten. De hogeschool geeft een relatieve autonomie aan het departement voor het organiseren van de opleiding IAR. Het valt daarbij op dat heel veel aspecten die de opleiding raken, sterk centraal aangestuurd worden (onder meer het personeelsbeleid, het financieel beleid, ICT). De commissie heeft ook geconstateerd dat keuzes en oriëntaties op opleidingsniveau niet steeds op dezelfde lijn zitten als die van de centrale visies/kaders (bijvoorbeeld een vroegere oriëntatie op projectgestuurd onderwijs - PGO). De organisatie van de opleiding weerspiegelt verschillende fases uit het verleden van deze opleiding. Daarbij valt op dat vroegere methodes nog blijven doorwerken, terwijl er zich nieuwe opdringen en/of nog moeten worden geïmplementeerd. In het bijzonder de verhouding met de opleidingen AR en BK en aanverwante opleidingen is nog niet volledig uitgekristalliseerd en/of vertaald in een operationele organisatie van het onderwijs zoals dat van start zou moeten gaan in september 2004. De opleiding stelt dat ze in de loop van het
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
37
proces een vrij omvangrijke en ambitieuze verandering wil implementeren, zowel voor wat betreft de inhoud, de onderwijskundige vormgeving als de omkadering van het onderwijs. De commissie stelt zich echter de vraag of dit een hanteerbare aanpak is. De opleiding IAR profileert zich uitdrukkelijk als een professioneel georiënteerde opleiding met een zeer grote aandacht voor de individuele student. Uit de gesprekken blijkt dat de opleiding IAR duidelijk als een afzonderlijke opleiding met een eigen identiteit wil presenteren. De visie op de toekomstige opleiding is als blauwdruk aanwezig, vooral bij een aantal zeer sterk betrokken leden van het OP. Een verdere operationalisering en verduidelijking naar de organisatie dringt zich op en een grote aandacht voor de communicatie over deze visie lijkt de commissie dringend nodig. Het ZER blijkt duidelijk als een katalysator te hebben gewerkt bij de ontwikkeling van deze blauwdruk, naast andere factoren zoals academisering, BA/MA-hervorming en internationalisering. De commissie vraagt uitdrukkelijk om alle betrokken geledingen met inbegrip van de studenten structureel in advies- en/of beslissingsorganen te betrekken. De commissie vraagt aparte aandacht voor de academisering. Verschillende interpretaties werden naar voren geschoven, en er werd een spanningsveld vastgesteld tussen een nog sterke gerichtheid op een vierjarige professioneel gerichte BA en een volwaardige - decretaal bepaalde - academische BA/MA. Daarbij wordt aandacht gevraagd voor de academisering in de breedste zin van het woord: personeel, studenten, leerinhouden, methodieken, invulling van thesis en afstudeeropdracht (masterproef) en professionalisering. De huidige invulling met de term ’onderzoekend ontwerpen’ is onvoldoende operationeel. De commissie spreekt haar uitdrukkelijke waardering uit voor de resoluutheid waarmee gekozen is voor een eigen specifieke IAR BA/MA. Inzake het beleid voor deze opleiding zijn er interessante samenwerkingsverbanden met andere opleidingen binnen de HS en de associatie in embryonale vorm aanwezig. De commissie hoopt dat het verder uitwerken van dit soort samenwerkingsverbanden goede oplossingen zal aanreiken voor de uitbouw van de eigen specifieke IAR BA/MA. Het ZER bleek vooral een descriptieve weergave van de voorbije drie jaren en in mindere mate een weergave van een kritische reflectie (S/Z, visie en toekomst). Uit de gesprekken concludeerde de commissie anderzijds dat de kritische reflectie wel degelijk aanwezig is, en deels is uitgewerkt in beleidsdocumenten, plannen, draaiboeken, …
2.3.1.2 concretisering van de kwaliteitszorg De commissie stelt de positieve invloed vast van een centraal recent opgezette KZ-coördinatie. Ze waardeert uitdrukkelijk dat daarbij gekozen is voor een rechtstreekse ondersteuning ten aanzien van de opleidingen. Het is onduidelijk hoe de KZ worden opgevolgd op het niveau van de opleiding en het departement. De commissie stelt zich vragen bij de betrokkenheid van alle geledingen bij de feitelijke uitwerking van de KZ zoals beschreven in het ZER. De commissie herhaalt de eerder geopperde suggestie om alle docenten, ondersteunend personeel en studenten hierbij te betrekken. Op departementaal niveau is de taakomschrijving, de verantwoordelijkheid en navorming van de verantwoordelijken voor KZ onvoldoende duidelijk. Uit de gesprekken met het centraal bestuur en de centrale
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
38
kwaliteitscoördinator blijkt evenwel dat er een aanzet is tot ondersteuning van de opleidingen. Zo stelt de commissie een beloftevolle ontwikkeling vast in de vorm van een kaderstellend kwaliteitsplan 2003-2004. De commissie moedigt de opleiding aan deze plannen zo snel mogelijk operationele vorm te geven, en daarbij actieplannen uit te werken die Specifiek, Meetbaar, Attractief, Realistisch en Tijdsgerelateerd zijn (het SMART-principe). De commissie erkent dat de opleidingsraad in het kader van de kwaliteitszorg een uitstekend instrument kan zijn, mits alle betrokkenen bij het onderwijs, met inbegrip van de studenten, er deel van kunnen uitmaken.
2.3.1.3 personeel De commissie heeft met interesse geluisterd naar het zeer gemotiveerd en enthousiast personeelskader. De professionaliteit van het personeel heeft vooral betrekking op het traditionele vakgebied IAR in een sterke relatie tot AR. Deze professionaliteit vertaalt zich ook in het naar voren schuiven van de huidige visie op de opleiding. De commissie stelt zich evenwel de vraag of deze professionaliteit voldoende adequaat is voor de ontwikkeling van de toekomstige opleidingsvisie. De opleiding is zich bewust van de beperkingen die het klein aantal docenten met zich meebrengt om het brede terrein van de IAR te kunnen bestrijken. De commissie stelt vast dat er nog maar in beperkte mate denksporen aanwezig zijn om op een flexibele en creatieve manier nieuwe, externe en/of internationale expertise op een structurele manier bij de opleiding te betrekken. De commissie heeft ook onthouden dat het centrale bestuur een dergelijke oriëntatie ondersteunt. Er is nog geen personeelsbeleid op middellange termijn uitgewerkt ten aanzien van de opbouw van het personeelskader (verhouding assistenten/docenten/hoogleraars). De commissie bepleit dat wordt nagedacht over een ideaal personeelskader in termen van kwalificatie, aanbod, verjonging en externe expertise. Ze apprecieert de geformuleerde politiek om ook uit andere instellingen en vakgebieden personeel voor de opleiding aan te trekken, maar beseft dat een en ander sterk bepaald wordt door de beperkte middelen. Eerder werd opgemerkt dat het docententeam vooral vakspecialisten bevat. De commissie heeft enkele vragen ten aanzien van het ontwikkelen van de expertise die nodig is voor het realiseren van ‘academisch’ onderwijs. Er is geen onderzoeks- en onderwijsprofessionaliseringsbeleid. Keuzes naar aanleiding van het kwaliteitsplan kunnen een aanzet vormen van een dergelijk beleid dat dan ook centraal en extern ondersteuning kan krijgen. De commissie vraagt ook uitdrukkelijk aandacht voor professionalisering met het oog op het systematisch implementeren van e-learning, het ontwikkelen van de leermiddelen ter ondersteuning van de beoogde zelfstudie, het integreren van theoretische en ontwerpvakken en een gemeenschappelijke aanpak van PGO/projectgestuurd onderwijs. Een apart punt van aandacht is de professionalisering in het kader van academisering. De commissie herhaalt dat samenwerkingsverbanden een oplossing kunnen bieden voor de beperkte middelen.
2.3.1.4 materiële en financiële randvoorwaarden De relevante infrastructuur is aanwezig en is up-to-date ingericht. Er zijn audiovisuele lokalen, en er wordt binnenkort in de mogelijkheid voorzien om op groot formaat te printen en te plotten. De ruimtes die de
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
39
studenten ter beschikking hebben voor teamwerk en zelfstudie bevinden zich in een motiverende omgeving. De bibliotheek is goed uitgerust met recente werken. Het is echter jammer dat de collectievorming voor een tweede keer doorkruist wordt door een halvering van het budget. Het technisch documentatiecentrum is niet meer uitgerust met actuele materialen voor IAR. Werkplaatsen voor de uitvoering van ontwerpen zijn te beperkt in omvang en uitrusting. De ICT-infrastructuur is up-to-date en het beheer ervan krijgt voldoende aandacht. De studenten zijn redelijk tevreden over de beschikbare software, maar hebben voor het tekenprogramma een lichte voorkeur voor AUTOCAD en ARCHICAD. De infrastructuur voor elektronische leeromgeving is beschikbaar, maar wordt niet integraal ingezet ter ondersteuning van het onderwijs. De hogeschool heeft er enkele jaren geleden voor gekozen om ICT in de dagelijkse onderwijspraktijk in te voeren via het laptopproject. De studenten hebben de kans om laptops via de hogeschool aan te kopen tegen voordelige tarieven. Alle gebouwen hebben een draadloos netwerk, dat goed onderhouden wordt en dat toegang geeft tot het intranet, de servers, Blackboard en het internet. De hogeschool heeft hiermee de spits afgebeten. De studenten zijn niet onverdeeld positief over de elektronische leeromgeving, met name voor wat betreft de ondersteuning van theoretische vakken en het gebruik ervan als communicatiekanaal.
2.3.1.5 onderwijsdoelstellingen De geëxpliciteerde onderwijsdoelstellingen zijn een duidelijke weerspiegeling van de visie op de opleiding IAR. Alle geledingen bleken deze visie op een zeer consistente manier te erkennen en te herkennen, met name het grote accent op ontwerpen, de sociale dimensie bij IAR en het artistieke aspect. Deze visie impliceert een integratie van theoretische en ontwerpvakken, maar die blijkt in de praktijk minder goed gerealiseerd. De visie blijkt nog sterk beïnvloed te zijn door de zusteropleiding AR. De commissie kijkt benieuwd uit naar een toekomstige visie-uitwerking waarbij de positie ten opzichte van AR opnieuw wordt bekeken en een nieuwe samenwerking met de afdeling BK en andere afdelingen kan ontstaan. De bestaande aandacht voor ‘beelding’ in de opleiding maakt dat zeer zeker mogelijk. Een eerste blik op de voorliggende uitwerking van de IAR BA/MA weerspiegelt nog sterk de vroegere visie van IAR gerelateerd aan AR. Een aanpassing van de onderwijsvisie aan een geëxpliciteerde invulling van het begrip academisering is nog niet aanwezig. Een toegepast-wetenschappelijke interpretatie en methodologische uitwerking van het begrip onderzoekend ontwerpen zouden hiertoe een eerste aanzet kunnen geven. De commissie heeft met interesse geluisterd naar ideeën over de herpositionering van de scriptie/thesis in relatie tot het afstudeerwerk. In de huidige uitwerking van de BA/MA blijkt dit idee nog niet te zijn gerealiseerd: de scriptie/thesis blijft los staan van het afstudeerwerk. De commissie beklemtoont het belang om het idee-noterend tekenen voldoende aandacht te blijven geven in de onderwijsdoelen, niet in het minst als basis van het onderzoekend ontwerpen. Studenten en afgestudeerden vragen aandacht voor leerdoelen inzake prijsbestekken, projectmanagement en klantencommunicatie.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
40
2.3.1.6 opleidingsprogramma Het curriculum geeft op een consistente manier weer dat het ‘ontwerpen’ vooropstaat. Frappant is de directe inzetbaarheid van de IAR-afgestudeerden, wat een logisch gevolg kan zijn van de koppeling tussen AR en IAR. Die koppeling leidt namelijk tot een grote nadruk op het bereiken van basisvaardigheid. Ideeën met betrekking tot de integratie van het ontwerpen met theoretische, ondersteunende en technische vakken zijn onvoldoende gerealiseerd. De commissie heeft de indruk dat het huidige curriculum deze integratie niet bevordert. Ze kijkt dan ook benieuwd uit naar een realisatie van dergelijke opleidingsprogramma’s in de BA/MA-structuur (2004-2005). De commissie zou het op prijs stellen als in deze nieuwe opleidingsprogramma’s: er ten eerste een nadrukkelijkere weerslag is van de huidige ontwikkeling van het beroepspraktijk, waarbij een vooruitgeschoven positie niet wordt geschuwd; er ten tweede gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om het curriculum opleidingsoverschrijdend vorm te geven; ten derde studenten individuele leertrajecten kunnen ontwikkelen waardoor ze andere beroepen zullen kunnen uitoefenen. De studenten van de eerste en tweede cyclus reageren op een verschillende manier op vragen over de tevredenheid over het programma. De studenten uit de tweede cyclus zijn overwegend positief, de studenten uit de eerste cyclus signaleren vragen, problemen die minder snel blijken te zijn opgepikt. Vooral de gebrekkige integratie van de theoretische vakken speelt hen parten, alsook de nu nog minder uitgesproken aandacht voor IAR in de eerste twee jaren. De commissie wenst de opleiding uitdrukkelijk te wijzen op de unanieme visie van de huidige studenten, afgestudeerden en beroepsveld over de noodzaak aan een geïntegreerde stage. Daarbij wordt een benadering van de stage bedoeld als een kennismaking met de volle complexiteit van het beroepsveld van de IAR. De stagecoördinatie zal een extra belasting vormen, maar zal zeker een verrijking zijn van de opleiding. In het verlengde van de vraag naar een stage, vragen studenten ook een meer systematisch contact met het beroepsveld via bezoeken, gastcolleges en workshops.
2.3.1.7 werkveldervaring en afstudeerwerk stage Zoals hierboven vermeld zijn studenten, afgestudeerden en beroepsveld vragende partij om meer realiteit in de opleiding te brengen. De commissie vraagt de opleiding na te denken over manieren waarop dit kan gebeuren.
afstudeerwerk De huidige invulling van het afstudeerwerk is een afspiegeling van de professionele context waarin interieurarchitecten zullen terechtkomen. In het licht van de academisering van de opleiding wordt aanbevolen om aanvullend op de praktische uitwerking van de opdracht ook steeds in een wetenschappelijk gedeelte te voorzien. De bestaande scriptie kan hiervoor een basis vormen. De commissie moedigt dit aan en beveelt aan een directe relatie te leggen tussen de scriptie en het afstudeerwerk. De commissie noteert dat men de intentie heeft om de scriptie, de stage en de meesterproef te combineren, waarbij de student wel een keuze
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
41
maakt waar hij het accent wil leggen en kan kiezen uit een meer ontwerpgerichte of meer onderzoeksgerichte masterproef, echter niet zonder het onderzoeksaspect, respectievelijk het ontwerpaspect uit het oog te verliezen. De afstudeeronderwerpen zijn specifiek op IAR gericht, maar er wordt aandacht gevraagd voor de verdere uitwerking van interieuraspecten, zoals materiaalgebruik, verlichting, meubilering, stoffering en styling. De commissie waardeert de zeer persoonlijke en directe begeleiding van de afstudeerwerken en de inspanningen voor permanente evaluatie. De gesimuleerde werkelijkheid achter de opgelegde opdracht zou evenzeer vervangen kunnen worden door meer authentieke en verschillende opdrachten voor de studenten. Er wordt gesuggereerd om afstudeerwerken een rol te laten spelen bij de maatschappelijke dienstverlening en een zekere ‘interactie’ in begeleiding en beoordeling van het werk daarin te bevorderen. Meer expliciet uitgewerkte beoordelingscriteria kunnen de objectiviteit versterken (die worden bij voorkeur ook in de studiegids omschreven).
2.3.1.8 internationalisering De internationalisering wordt nu vooral ingevuld door deelname aan het Socratesstudentenmobiliteitsprogramma. De vraag rijst of dit niet een te beperkte invulling is van internationalisering. Voor wat betreft IAR blijkt deze invulling bovendien geen succes te zijn. Nochtans stelt de commissie een zeer grote bereidheid vast van studenten en afgestudeerden om een buitenlandse leerervaring op te doen. Daarbij blijkt dat de informatie over participatie te weinig wordt verspreid en/of het aanbod niet steeds aansluit op de wensen van de studenten. De commissie heeft er begrip voor dat door het beperkte aantal studenten en de huidige structuur van de opleiding een volwaardige studentenmobiliteit niet voor de hand ligt. Een alternatieve invulling van het begrip internationalisering dringt zich op via docentenmobiliteit, invulling van het curriculum, keuze leermaterialen, gastcolleges, ...
2.3.1.9 leersituatie onderwijsvormen Het onderwijs typeert zich door het hanteren van klassieke onderwijsvormen. De adequaatheid van de werkvorm ‘ateliers’ is overduidelijk. Nochtans kunnen hier ook meer innovatieve benaderingen een verrijking betekenen, bijvoorbeeld het studiomodel waarin oudere studenten jongere collega’s begeleiden, evalueren… Voor wat betreft de andere vakken domineert een werkvorm die met het begrip ‘college’ wordt getypeerd. Dit blijkt een keuze te zijn die minder compatibel is met het atelierwerk omdat het de studeerbaarheid en de evaluatie doorkruist. Studenten signaleren gedwongen uitstelgedrag om behandelde cursussen te kunnen verwerken/reproduceren. De commissie stelt vast dat er ideeën zijn over geïntegreerde werkvormen en zelfstudie, maar dat hiervoor tot nog toe tijd en expertise ontbreken om een en ander te realiseren. De commissie stelde met verrassing vast dat de met trots aangekondigde e-learningomgeving in het ZER slechts in zeer beperkte mate ingezet wordt in het IAR-onderwijs. Contacten met docenten geven aan dat er
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
42
geen duidelijk zicht is op de relevantie en inzetbaarheid van e-learning voor deze specifieke opleiding. Er ontbreekt evenzeer een onderbouwde kennis van de mogelijkheden. Het huidige onderwijs weerspiegelt veeleer klassieke visies op leren en instructie en het minder vertrouwd zijn met werkvormen die ‘samenwerkend leren’ en ‘actief leren’ stimuleren, ook voor de meer theoretische vakken. In de plannen wordt een nieuw begrippenkader naar voren geschoven dat beloftevol kan zijn omdat het een integratie nastreeft tussen theoretische vakken en de daaraan gekoppelde oefeningen.
onderwijsmiddelen De leermiddelen - in casu de readers en cursussen - geven vooral de thematische inhouden en theoretische basis weer. Deze inhouden beslaan het terrein van de IAR en zijn voldoende actueel. De leermiddelen zijn echter niet uitgewerkt om de nagestreefde zelfstudie te kunnen ondersteunen. Het aantrekken van externe expertise om docenten hierbij te ondersteunen ligt voor de hand. Ook wordt aandacht gevraagd om dit aspect beter op te volgen in het kader van de KZ.
2.3.1.10 toetsing en evaluatie De commissie vindt de toetsing van de theoretische en ondersteunende vakken te reproductiegericht. Voor de ateliers is er duidelijke aandacht voor een permanente evaluatie, maar er komt weinig zelf- of peertoetsing voor. De studenten uit de eerste cyclus signaleren dat ze te weinig leren uit de feedback. De criteria voor de evaluatie blijken onvoldoende gekend te zijn door de studenten. De docenten blijken de suggestie te aanvaarden in de toekomst voorbeeldexamens ter beschikking te stellen van de studenten. De commissie stelt dat vooropgezette vernieuwingen in werkvormen ook zullen moeten samengaan met aanpassingen in de toetsing en evaluatie.
2.3.1.11 studie- en studentenbegeleiding Het valt op dat de aanpak voor studie- en studentenbegeleiding - zeker op het niveau van de instroom – zeer sterk de aandacht geniet van de opleiding. De studenten verwijzen uitdrukkelijk naar dit aspect bij de kwalificering van de opleiding. Voor de commissie zijn de slaag- en rendementscijfers in de diverse jaren van de opleiding aanvaardbaar aangezien ze overeenstemmen met de vigerende cijfers van het hoger onderwijs in Vlaanderen. De commissie vraagt meer aandacht voor de analyse van deze cijfers, onder andere als indicator voor optimalisering van studieadvies en -begeleiding, aanpassing van de studieprogramma’s, de toetsing en de studeerbaarheid. De commissie apprecieert de lage drempel tussen studenten en docenten. De opleiding staat algemeen bekend als een studentvriendelijke omgeving. Er is een preventief en curatief monitoraat. De ombudspersoon is gekend, maar de studenten zijn niet betrokken bij de aanstelling van deze persoon.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
43
De commissie dringt aan een snel invoeren van studentenparticipatie in alle beleids- en adviesorganen in overeenstemming met de intenties van de hogeschool. Hierbij geeft ze in overweging deze extra-curriculaire activiteiten ook te honoreren.
2.3.1.12 studeerbaarheid en studierendement Er worden geen directe problemen vastgesteld voor wat betreft studeerbaarheid en studierendement. Er worden wel piekbelastingen gesignaleerd. Een implementatie van een systeem ter registratie van opdrachten en taken kan dit zichtbaar helpen maken en de basisinformatie helpen aanreiken om oplossingen uit te werken.
2.3.1.13 afgestudeerden De afgestudeerden zijn tevreden over de opleiding. Er worden geen grote lacunes gesignaleerd ten aanzien van de inhoud van het curriculum. Wel vragen ze naar de reeds eerder vermelde stage en het uitdrukkelijker behandelen van de thema’s klantencommunicatie en prijsbestekken. Er zijn weinig contacten met de opleiding na het afstuderen. Een aanhoudende inspanning tot het opstarten van een alumniwerking kan alleen maar toegejuicht worden. Het beroepsveld is tevreden over de afgestudeerden van deze opleiding. De vertegenwoordigers waar de commissie mee gesproken heeft, zijn bereid om stageplaatsen aan te bieden. Inzake het civiel effect van het diploma IAR stelt de commissie vast dat de ambivalenties hieromtrent in de praktijk niet gesignaleerd worden, en in praktische zin worden overwonnen. Het volwaardige karakter van het diploma IAR wordt onderschreven zonder dat daarbij frustraties worden geventileerd ten aanzien van de andere bevoegdheden en competenties van een diploma AR. Het beroepsveld benadrukt het kunnen functioneren van een IAR in een multifunctioneel verband. Het beroepsveld waardeert vooral het enthousiasme van de afgestudeerden voor het vak, hun gerichtheid op de sociale problematiek en hun beeldend vermogen.
2.3.1.14 maatschappelijke dienstverlening De commissie waardeert de koppeling tussen de maatschappelijke dienstverlening en de afstudeerwerken. Ze stelt echter vast dat dit ‘ad hoc’ gebeurt en geen beleidsmatige uitwerking weerspiegelt.
2.3.1.15 onderzoek Zoals eerder aangekaart vraagt de commissie naar een operationele invulling van een eigen interpretatie van het begrip ‘onderzoekend ontwerpen’, in het kader van de academisering. De commissie beveelt aan om
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
44
aandacht te hebben voor de onderzoeksbasis van de gebruikte syllabi, het aanbieden van onderzoeksliteratuur in de bibliotheek, het structureren van een methodologie in de scriptie, het integreren van het onderzoek van de docenten in het onderwijs, … Ze vraagt dat er, in het kader van een samenwerking met een universiteit, al dan niet in de context van de associatie, dringend expertiseontwikkeling zou worden bevorderd. In functie van de KZ van de opleiding zou het thema onderzoek er ook explicieter deel van moeten uitmaken.
2.3.2
conclusies
De commissie schuift volgende sterke punten naar voren. De opleiding kan een beroep doen op enthousiast en vakdeskundig personeel. De afgestudeerden en de vertegenwoordigers van het beroepsveld die de commissie gesproken heeft, waren tevreden over de kwaliteit van de opleiding. Inzake de uitwerking van de opleiding is het positief dat er een opleidingsraad IAR is. De commissie stelt ook vast dat er heel wat positieve initiatieven, plannen en acties zijn, maar die hangen minder goed samen vanuit een globale visie op de interieurarchitectuur (onder meer beschikbare lijst van competenties, goed uitgewerkte e-learningomgeving, een discussienota over academisering, een visie op kwaliteitszorg, een zeer specifieke invulling van maatschappelijke dienstverlening). De commissie vraagt dat wordt nagedacht over de eigenheid en de identiteit van de opleiding, meer bepaald over: de mate waarin de opleiding de huidige realiteit van het beroepsveld weerspiegelt; de balans ten overstaan van AR; de mogelijke opleidingsoverschrijdende invulling van het curriculum; het toevoegen van een academische dimensie. Hiermee rijst meteen ook de vraag naar een goed uitgewerkt plan voor de onderwijs- en onderzoeksprofessionalisering van het personeel. De commissie onderstreept het belang van de participatie van alle actoren in het reflectieproces, in het bijzonder de formele participatie van de studenten aan de opleidingsraad. Om een en ander aan te pakken suggereert de commissie dat de opleiding de beschikbare kansen zou grijpen. Zo is er de samenwerking met de opleiding BK, de inspirerende voorbeelden en ideeën over onderwijsvernieuwing in de hogeschool en de acties inzake de BA/MA-structuur die een perspectief bieden op de integrale interpretatie van de opleiding.
de onderwijsvisitatie van de opleiding interieurarchitectuur
45
bijlagen bijlage 1 curriculum vitae van de visitatieleden
Rudy De Potter (1943) is pedagoog van opleiding. Hij is werkzaam aan de UGent waar hij institutioneel coördinator is voor de visitaties. Hij heeft reeds een vijftigtal visitaties begeleid en heeft een ruime ervaring op dit vlak.
José Depuydt (1961) studeerde architectuur aan de Academie van Gent en behaalde een bijzondere licentie in de bouwtechniek aan de VUB. Hij werkte een achttal jaar als architect vooraleer over te stappen naar de onderwijssector. Hij is sinds 12 jaar verbonden aan de opleiding Architectuur van de VUB. In zijn onderzoek focust hij op de architectuurtheorie vanuit pedagogische invalshoek. Hij volgde diverse internationale bijscholingen op het vlak van architectuurpedagogie. Hij is copromotor van projecten onderwijsvernieuwing aan de VUB. Als secretaris van de opleidingsraad was hij actief betrokken bij de voorbereiding van de visitatie architectuur van de VUB. Hij is afgevaardigde van de Europese vereniging voor architectuurpedagogie en fungeert als jurylid voor eindprojecten in diverse opleidingen AR en IAR.
Leen Scholiers (1966) volgde de lerarenopleiding aan de vrije normaalschool te Wijnegem en studeerde daarna interieurarchitectuur aan Sint-Lucas Gent. Zij werkt als zelfstandig interieurarchitect en is verbonden aan Atelier De Bondt. In 1998 heeft zij een onderwijsopdracht uitgevoerd in Sint-Lucas en doceerde er interieurconstructie.
Martin Valcke (1957) is doctor in de pedagogische wetenschappen. Na zijn studies startte hij als assistent aan de UGent. Daarna werd hij docent, later hoofddocent bij de Open Universiteit Heerlen. Sinds 1999 is hij docent bij de UGent, vakgroep onderwijskunde, waarvan hij voorzitter is. Hij werkt voornamelijk rond onderwijstechnologische innovatie. De voorbije jaren gaat zijn aandacht vooral uit naar de impact van ICT en kwaliteitszorg op het onderwijsgebeuren. Hij is (co)promotor van verscheidene nationale en internationale projecten.
Raphaël van Amerongen (1950) studeerde bouwkunde aan de Hogeschool voor Technische Wetenschappen en Beeldende Kunsten in Rotterdam en architectuur aan de Technische Universiteit te Delft. Sinds 1977 is hij als docent verbonden aan de Academie voor Beeldene Kunsten aan de afdeling Interieurarchitectuur; in 1997 is hij als course director van de huidige MA Retail & Interior Design course (University of Plymouth) van het Piet Zwart Institute (Masters Institute van de Willem de Kooning Academie) in Rotterdam, mede verantwoordelijk geweest voor de ontwikkeling van het huidige curriculum. Daarnaast is hij algemeen directeur van Merkx + Girod Architecten - Interieurarchitecten te Amsterdam en part time betrokken bij ASWA Architecten te Rotterdam
.
de onderwijsvisitatie van de opleiding handelswetenschappen en handelsingenieur
bijlagen
bijlage 2 thema’s van het zelfevaluatierapport 0
beschrijving van beleid en kwaliteitszorg van de opleiding •
voorstelling van de opleiding;
•
beschrijving
van
het
beleid,
algemene
strategie
en/of
doelstellingen
inzake
onderwijs,
internationalisering, maatschappelijke dienstverlening, onderzoek, … •
1
beschrijving van het kwaliteitsbeleid en van het systeem van interne kwaliteitszorg.
thema concretisering kwaliteitszorg in de opleiding •
concrete uitwerking kwaliteitszorg in de opleiding (enquêtes, consensusvergaderingen, evaluatie, relaties met werkveld, …);
•
meetresultaten van de opleiding vanuit het interne kwaliteitsinstrument;
•
verbeterdoelen en acties vanuit de kwaliteitszorg in de opleiding;
•
opvolging van de verbeterdoelen en acties vanuit de kwaliteitszorg in de opleiding;
•
kwaliteitscoördinator in de opleiding (verantwoordelijkheid, draagvlak, functioneren); thema kwaliteitszorg in het opleidingsteam.
bijlage: overzicht scores, formulieren, (opvolgings)verslagen vanuit de kwaliteitszorg in de opleiding
2
thema personeel •
human Resources Management (o.a. aanstelling en/of aanwerving, allocatie, bevordering, functionering en evaluatie);
•
betrokkenheid van personeel (commitment en empowerment);
•
werking van het opleidingsteam (coördinatie, teamverantwoordelijkheid, draagkracht, ….);
•
professionalisering van het personeel buiten de technische deskundigheid (ook o.a. navorming);
•
technische deskundigheid van het onderwijzend personeel (vakinhoudelijk, onderwijskundig en didactisch) (ook hoe gaan wij daarmee om?, navorming, …);
•
onderzoeksdeskundigheid en/of deskundigheid in de beoefening en de ontwikkeling van de kunsten (indien van toepassing);
•
technische, administratieve en organisatorische deskundigheid (ATP, ondersteunende diensten) (ook o.a. navorming).
de onderwijsvisitatie van de opleiding handelswetenschappen en handelsingenieur
bijlagen
bijlage: omvang, cijfermateriaal, samenstelling personeel (diploma, categorie, functieomschrijvingen, opdrachten), overzicht navorming personeel
3
thema materiële en financiële randvoorwaarden •
onderwijsruimten (incl. laboratoria, practica- en werkgroepruimten, ateliers, ….);
•
mediatheek;
•
computerfaciliteiten;
•
beschikbare werkingsmiddelen;
•
studenten- en docentenfaciliteiten.
bijlage: cijfermateriaal
4
thema onderwijsdoelstellingen •
onderwijsvisie van de opleiding;
•
afstemming van de onderwijsdoelstellingen van de opleiding op het hoger onderwijs;
•
afstemming van de onderwijsdoelstellingen van de opleiding op het werkveld.
bijlage: beroeps- en/of opleidingsprofiel, onderwijsvisie en/of onderwijsdoelstellingen
5
thema opleidingsprogramma: opbouw en inhoud •
concretisering van de onderwijsdoelstellingen in het opleidingsprogramma;
•
de aandacht in het opleidingsprogramma voor de vaardigheden die het maatschappelijk en beroepsmatig functioneren ondersteunen;
•
actualiteitsgehalte van het opleidingsprogramma;
•
sequentiële opbouw en coherentie van het opleidingsprogramma;
•
aandacht voor de karakteristieken van de studenteninstroom;
•
aanbod en structuur van flexibele leerwegen in het opleidingsprogramma;
•
het niveau en de inhoud van de opleidingsonderdelen.
bijlage: opleidingsprogramma en studiegids van de opleiding
de onderwijsvisitatie van de opleiding handelswetenschappen en handelsingenieur
bijlagen
6
thema afstudeerwerk en/of werkveldervaring •
opvatting(concept), inhoud en niveau;
•
begeleiding (o.a. duidelijkheid regelingen en voorzieningen);
•
beoordeling (gehanteerde criteria en wijze van beoordeling);
•
relatief gewicht in de opleiding.
bijlage: stagecontract, stagebeoordelingfiche, lijst van stageplaatsen, gebruikte handleiding en/of afspraken bij begeleiding en beoordeling van afstudeerwerken
7
thema internationale dimensie •
integratie van de doelstellingen van het internationaliseringbeleid in de opleiding;
•
de internationale dimensie in de opleiding;
•
participatiegraad van de studenten aan internationale programma's;
•
internationale contacten van het personeel met terugkoppeling naar het onderwijs;
•
samenwerking met buitenlandse instellingen.
bijlage: cijfergegevens internationalisering (studenten, personeel, take-up rate, begroting, uitgaven, ….) internationalisering
8
thema leersituatie
8.1
onderwijsvormen •
de verschillende onderwijsvormen (hoorcollege, werkgroepen, projectwerk, practica, zelfstudie, ….) (concept, geschiktheid in relatie tot doelstellingen, didactisch niveau);
•
innovatieve onderwijsvormen;
•
verhouding tussen contacturen, zelfstudie en andere onderwijsactiviteiten.
8.2
leermiddelen •
de verschillende onderwijsmiddelen (syllabi, handleidingen, cursussen, didactische hulpmiddelen, …) (in relatie tot doelstellingen en kwaliteit);
•
inschakeling van innovatieve leermiddelen in de opleiding (o.a. ICT).
de onderwijsvisitatie van de opleiding handelswetenschappen en handelsingenieur
bijlagen
bijlage: verhouding tussen contacturen, zelfstudie en andere onderwijsactiviteiten, onderwijsreglement en/of regeling en/of -procedure wijziging onderwijsvormen en leermiddelen
9
thema toetsing en evaluatie •
de verschillende evaluatievormen (concept, in relatie tot de doelstellingen van de opleidingsonderdelen en de opleiding als geheel, gerichtheid van de evaluatie op het toetsen van kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes, moeilijkheidsgraad);
•
criteria en wijze van beoordeling door de evaluatoren;
•
criteria en wijze van beoordeling van de examencommissie;
•
organisatie van toetsen en examens;
•
transparantie van de evaluatie.
bijlage: examenreglement en/of regeling
10
thema studie- en studentenbegeleiding
10.1
studenteninstroom •
instroomprofiel (ook zijdelings);
•
instroombegeleiding;
•
voorlichting aan abituriënten/aspirant-studenten;
•
activiteiten ten aanzien van de aansluiting secundair-hoger onderwijs.
10.2
studiebegeleiding en studentenbegeleiding •
studiebegeleiding tijdens het eerste jaar;
•
studiebegeleiding/advies tijdens het vervolg van de opleiding;
•
communicatie van de onderwijsdoelstellingen, onderwijs- en examenreglement/ regeling;
•
psychosociale begeleiding;
•
studentenparticipatie;
•
ombudsfunctie.
bijlage: cijfergegevens instroomprofiel en instroombegeleiding, folders en cijfergegevens studie- en studentenbegeleiding, decretaal rapport studiebegeleiding eerstejaars
de onderwijsvisitatie van de opleiding handelswetenschappen en handelsingenieur
bijlagen
11
thema studeerbaarheid en studierendement •
studierendement en studiebelemmerende of studiebevorderende factoren en maatregelen (per studiejaar/startmodules en voor de hele opleiding);
•
studietijd (verdeling over en binnen de opleiding, wijze en opvolging studietijdmeting, overeenstemming begrote en reële studietijd).
bijlage: slaagcijfers alle studiejaren/modules en gemiddelde studieduur, cijfergegevens begrote en reële studietijd
12
thema afgestudeerden •
voorbereiding van de afgestudeerde op de instap in het werkveld (uitstroombegeleiding inbegrepen);
•
contacten tussen de opleiding en de afgestudeerden (o.a. alumniwerking);
•
waardering voor de afgestudeerden door het werkveld;
•
tevredenheid van de afgestudeerden over de opleiding.
bijlage: materiaal uitstroombegeleiding en alumniwerking, rapport tevredenheidmeting bij afgestudeerden
13
thema maatschappelijke dienstverlening •
maatschappelijke dienstverlening verweven met de opleiding (concept, beleidsdoelstellingen, bijdrage tot beleidsdoelstellingen, verwevenheid met onderwijs, kwaliteitszorg maatschappelijke dienstverlening);
•
organisatie, middelen en ondersteuning van de opleidingsgebonden maatschappelijke dienstverlening.
bijlage: visie en/of beleidsdoelstellingen maatschappelijke dienstverlening, overzicht maatschappelijke dienstverlening, begroting projecten maatschappelijke dienstverlening, resultaten uit kwaliteitszorg
de onderwijsvisitatie van de opleiding handelswetenschappen en handelsingenieur
bijlagen
14
thema onderzoek •
onderzoek verweven met de opleiding (concept, beleidsdoelstellingen, bijdrage tot beleidsdoelstellingen, verwevenheid met onderwijs o.a. via actieve deelname studenten, kwaliteitszorg onderzoeksprojecten);
•
organisatie, middelen en ondersteuning opleidingsgebonden onderzoek.
bijlage: overzicht onderzoeksprojecten, begroting onderzoek (personeel/taakbelasting, uitrusting, werking), tussentijdse en/of eindverslagen, gebruikerscommissies, resultaten uit kwaliteitszorg)
15
thema beoefening en ontwikkeling van de kunsten (indien van toepassing) •
de beoefening en ontwikkeling van de kunsten in de opleiding (beleidsdoelstellingen, bijdrage tot de realisatie van de doelstellingen, verwevenheid met onderwijs, kwaliteitszorg beoefening en ontwikkeling kunsten);
•
organisatie, middelen en ondersteuning van de beoefening en ontwikkeling van de kunsten.
bijlage: overzicht beoefening en ontwikkeling kunsten in de opleiding, resultaten uit kwaliteitszorg
de onderwijsvisitatie van de opleiding handelswetenschappen en handelsingenieur
bijlagen
bijlage 3 bezoekschema
dag 0 15.30 – 17.30 18.30 20.30
rondleiding campus Brussel (enkel voor het bezoek aan W&K) voorbereiding avondmaal
dag 1 09.00 - 09.45 10.00 - 10.45 11.00 - 11.45 12.00 - 12.45 12.45 - 14.00 14.00 - 14.45 15.00 - 15.45 16.00 - 17.45 17.45 - 18.00 18.00 - 18.45 19.00 - 19.45 19.45 20.30
departementshoofd, coördinator van de opleiding en opsteller(s) van het ZER kwaliteitscoördinator (van de HS en van de opleiding) studenten uit de eerste cyclus (maximum 12, heterogeen samengesteld om een representatief staal te hebben van de studentenpopulatie, inclusief studentenvertegenwoordiging) studenten uit de tweede cyclus (maximum 12 uit de verschillende afstudeerrichtingen, heterogeen samengesteld om een representatief staal te hebben van de studentenpopulatie, inclusief studentenvertegenwoordiging) werklunch en intern overleg van de commissie docenten eerste cyclus (maximum 12, heterogeen samengesteld, representatief voor het docentenkorps en de opleidingsonderdelen, inclusief gastdocenten) docenten tweede cyclus (maximum 12, heterogeen samengesteld, representatief voor het docentenkorps en de opleidingsonderdelen, inclusief gastdocenten) assisterend personeel, stage-/eindwerkbegeleiders,verantwoordelijke(n) onderzoek intern werkoverleg en inzage documenten afgestudeerden (maximum 12 uit de voorbije 3 afstudeerjaren met diverse functies in diverse sectoren) vertegenwoordigers uit het beroepsveld, die afgestudeerden in dienst hebben en/of stagementor zijn (maximum 12, waaronder één uit de beroepsvereniging) hapje en drankje voor de aanwezigen avondmaal + intern overleg van de commissie
dag 2 09.00 - 09.30 09.30 - 11.00 11.00 - 11.30 11.30 - 12.00 12.00 - 12.45 12.45 - 14.00 14.00 - 15.00 15.00 - 17.00 17.00 - 17.30
vertegenwoordigers van het hogeschoolbestuur rondleiding en bezoek aan de faciliteiten verantwoordelijke internationalisering, studiebegeleiders, studieadvies, ombudsfunctie, vertegenwoordigers van SOVO vertegenwoordigers van het ATP, specifiek voor de opleiding departementshoofd en opleidingscoördinator werklunch vrij spreekuur intern werkoverleg mondelinge rapportering
bezoekdata Hogeschool Antwerpen Hogeschool voor Wetenschap & Kunst Provinciale Hogeschool Limburg
1 en 2 april 2004 18 en 19 mei 2004 22 en 23 april 2004
de onderwijsvisitatie van de opleiding handelswetenschappen en handelsingenieur
bijlagen
bijlage 4 lijst van gebruikte afkortingen ABA ADSC ADSL AR ARC BA/MA BK Evadoc Evatel HA IAR IV (I)KZ KZ KZCO KU Leuven LUC OP PBL PDCA (cyclus) PGO PHL PO POC PROZA SOVO ST S/Z TRIS UA VUB W&K ZER
academische bachelor Antwerp Design Sciences Cahiers Antwerp Design Seminars and Lectures Architectuur Architectuur Reflectie Centrum Bachelor/Master Beeldende Kunst Evaluatie doceergedrag Evaluatie atelierdoceergedrag Hogeschool Antwerpen Interieurarchitectuur Interieurvormgeving (Integrale) Kwaliteitszorg Kwaliteitszorg Kwaliteitszorgcoördinator Katholieke Universiteit Leuven Limburgs Universitair Centrum onderwijzend personeel Probleemgestuurd leren Plan-Do-Check-Act (cyclus) probleemgestuurd e/of projectgestuurd onderwijs (PGO wordt verschillend ingevuld in de hogescholen) Provinciale Hogeschool Limburg Productontwikkeling Permanente opleidingscommissie Projectgroep Ontwikkeling Zelfevaluatie-instrument Sociale voorzieningen Stedenbouw Sterkte/zwakte analyse Transnational Institutional cooperation (method for quality improvement of higher education) Universiteit Antwerpen Vrije Universiteit Brussel Hogeschool voor Wetenschap & Kunst Zelfevaluatierapport
de onderwijsvisitatie van de opleiding handelswetenschappen en handelsingenieur
bijlagen