Jaar verslag
2015
Inhoudsopgave
Jaarverslag 2015
Blz.
3
1 1.1 1.2 1.3
Karakteristieken van Stichting Pensioenfonds OWASE Profiel Organisatie Kerncijfers
4 4 6 11
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8
Bestuursverslag Hoofdlijnen Goed pensioenfondsbestuur Pensioenparagraaf Beleggingenparagraaf Financiële paragraaf Actuariële paragraaf Risicoparagraaf Toekomstparagraaf
13 13 14 22 28 41 51 52 59
3
Verslag van het verantwoordingsorgaan
61
Jaarrekening 2015
63
Balans per 31 december 2015
64
-
65 66
Staat van baten en lasten over 2015 Bestemming van het saldo van baten en lasten
Kasstroomoverzicht over 2015
67
Toelichting behorende tot de jaarrekening 2015
68
Overige gegevens
101
Informatie over de tussen het pensioenfonds en de aangesloten ondernemingen getroffen overeenkomst betreffende de financiering en de uitvoering van de pensioenregeling
101
Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten
101
Gebeurtenissen na balansdatum
101
Actuariële verklaring
103
Controleverklaring
105
JAARVERSLAG
2015
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
3
1
Karakteristieken van Stichting Pensioenfonds OWASE
1.1
Profiel
Stichting Pensioenfonds OWASE, statutair gevestigd te Zwolle, is opgericht op 1 januari 1957. De laatste statutenwijziging vond plaats op 1 december 2015. De stichting is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Zwolle onder nummer 41022770. Stichting Pensioenfonds OWASE is een ondernemingspensioenfonds en is aangesloten bij koepelorganisatie Pensioenfederatie. Het pensioenfonds heeft als doel de verstrekking van pensioenen en andere uitkeringen terzake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden aan deelnemers en gewezen deelnemers, alsmede aan hun nabestaanden, overeenkomstig de bepalingen van het pensioenreglement en de statuten. Het pensioenfonds tracht dit doel te bereiken door het vormen van pensioenvoorzieningen, door het uitvoering geven aan de pensioenregeling als in het reglement omschreven en door het nemen van maatregelen die aan het doel ten goede komen. Ultimo 2015 wordt voor 26 aangesloten ondernemingen en voor 4.397 deelnemers, gewezen deelnemers (slapers) en pensioengerechtigden € 769 miljoen aan vermogen beheerd.
1.1.1
Ondernemingspensioenfonds voor de OWASE-ondernemingen
Stichting Pensioenfonds OWASE is in 1957 opgericht als ondernemingspensioenfonds voor het Wavinconcern. Bij het pensioenfonds zijn zowel de ondernemingen van het huidige Wavin-concern aangesloten, als de ondernemingen die in de loop der jaren zijn verzelfstandigd. Wavin en de voormalige Wavinondernemingen hebben samen een vereniging opgericht: Werkgevers Vereniging OWASE (WVO). Deze vereniging heeft onder meer als doel om een gemeenschappelijk personeels- en arbeidsvoorwaardenbeleid te voeren. De pensioenregelingen zijn een belangrijk onderdeel van dit beleid. De gezamenlijke werkgevers en werknemers - lees: CAO-partijen - maken met elkaar afspraken over de pensioenen en pensioenregelingen. De werknemers van de OWASE-ondernemingen nemen op grond van hun arbeidsovereenkomst deel aan deze pensioenregelingen. Stichting Pensioenfonds OWASE voert de pensioenregelingen uit. De OWASE-ondernemingen hebben voor de uitvoering van de pensioenregelingen ieder afzonderlijk een (gelijkluidende) uitvoeringsovereenkomst gesloten met Stichting Pensioenfonds OWASE. Stichting Pensioenfonds OWASE heeft voor de uitvoering van de pensioenregelingen een pensioenreglement opgesteld waarin de regelingen zijn vastgelegd. Het pensioenfonds verstrekt op basis van het pensioenreglement pensioenen en andere uitkeringen terzake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden aan de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en aan hun nabestaanden. Naar verwachting zal het aantal actieve deelnemers aan de pensioenregelingen van pensioenfonds OWASE in de komende jaren dalen en zullen de aantallen slapers en pensioengerechtigden toenemen. Hierdoor zal de gemiddelde leeftijd van de deelnemers toenemen. Het pensioenfonds zal “rijper” worden.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
4
1.1.2
Opbouw van het deelnemersbestand
4.500 4.000 3.500
950
1252
1182
1452
3.000 2.500
994
1138
1416
1832
1679
2005
2010
1549
2.000 1.500 1.000
2007
1396
500 0 2000 actieve deelnemers
1.1.3
gewezen deelnemers
2015 pensioengerechtigden
Bij het pensioenfonds aangesloten ondernemingen
In 2015 waren onderstaande ondernemingen bij pensioenfonds OWASE aangesloten:
Aangesloten ondernemingen: * **
Combipac B.V. (BPI Indupac) Dion Arbo & Milieu B.V. Dion B.V. * Dion Groep B.V. Dion Pensioen Services B.V. Dion Salarisbureau B.V. Dion Vastgoed Support B.V. Future Pipe Industries B.V. Pensioen Services Zwolle N.V. Rollepaal B.V. Romit B.V. RPC Bebo Nederland ** Schoeller Allibert B.V.
-
Schoeller Allibert Services B.V. Smart Carriers Services B.V. Trepak Image Systems B.V. Sima Kunststoffen B.V. Sphere Nederland B.V. Stichting BONO Wadinko N.V. Wavin Assurantie B.V. Wavin B.V. Wavin Diensten B.V. Wavin Nederland B.V. Wavin Overseas B.V. Wavin Technology & Innovation B.V.
Dion is in 2013 gestart met het omzetten van haar businessunits in afzonderlijke B.V.’s binnen de Dion-groep (concernverband). Per 1 januari 2015 is ook Dion Arbo & Milieu B.V. aangesloten bij het pensioenfonds. RPC Bebo Nederland is geen lid van WVO en heeft een eigen CAO. Deze onderneming was reeds geruime tijd vóór de oprichting van WVO verzelfstandigd. De pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds OWASE is enkel van toepassing voor de voormalige medewerkers van de vestigingen van RPC Bebo Nederland in Goor en Beuningen. De vestiging van RPC Bebo Nederland in Goor is in 2011 gesloten en de vestiging in Beuningen is in 2014 gesloten. Voormalige medewerkers van deze vestigingen die overgeplaatst zijn naar de RPC-vestiging in Deventer blijven deelnemer aan de OWASE-pensioenregeling.
Behalve dat deze ondernemingen hun pensioenregelingen door een gezamenlijk pensioenfonds laten uitvoeren, zijn deze ondernemingen in beginsel ook lid van WVO en volgen ze een gezamenlijke CAO: de OWASE CAO. Hoofdstuk 12 ‘Pensioen’ van deze OWASE CAO bepaalt: “De werkgever is aangesloten bij de ‘Stichting Pensioenfonds OWASE’ en de werknemer zal, conform het pensioenreglement, deelnemen aan dit pensioenfonds.” en “De inhoud van de pensioenregeling en de hoogte van de werknemersbijdrage worden vastgesteld door CAO-partijen”.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
5
1.2
Organisatie
In het kader van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen heeft het bestuur besloten om voor het zgn. paritaire bestuursmodel te kiezen. Dat model waarborgt naar het oordeel van het bestuur het best de kwaliteit van de afwegingen en de besluitvorming door het bestuur. Het bestuur was en is van oordeel dat de huidige organisatiestructuur prima functioneert. Het verantwoordingsorgaan heeft een positief advies uitgebracht bij de keuze voor het paritaire model en de door het bestuur beoogde invulling daarvan. Het bestuur heeft de keuze tevens toegelicht en afgestemd met de sociale partners. De sociale partners hebben ingestemd met de keuze voor het paritaire model.
1.2.1
Bestuur
Het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE bestond in 2015 uit zes personen: drie vertegenwoordigers van de werkgevers, twee vertegenwoordigers van de werknemers en één vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden. De werkgeversvertegenwoordigers in het bestuur worden op voordracht van de Werkgeversvereniging OWASE (WVO) benoemd door het bestuur. De vertegenwoordigers van de werknemers in het bestuur worden op voordracht van de Samenwerkende Ondernemingsraden van de OWASE-ondernemingen (SOR) benoemd door het bestuur. De vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden wordt door het bestuur benoemd na te zijn gekozen door en uit de geleding van pensioengerechtigden. Het bestuur heeft bevoegdheden overeenkomstig de statuten en reglementen van het pensioenfonds, in overeenstemming met de vastlegging in de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN). Het pensioenfondsbestuur had in 2015 de volgende samenstelling:
Naam
Functie
Geleding
H.J. Meijerink (1958) A.J. van den Elst (1965) 1 J.G.A. Terhalle (1977) 2 J.W. Floor (1957) R.H.A. Brookhuis (1963) 3 J. Stoffelsma (1940) 4
voorzitter plv. voorzitter lid secretaris plv. secretaris lid
werkgevers werkgevers werkgevers werknemers werknemers pensioengerechtigden
1 2 3 4
Lid sinds 2000 2011 2014 2005 2004 2004
Zittingsduur tot 2017 2019 2020 2018 2020 2018
De heer Van den Elst is per 1 januari 2015 voor een nieuwe termijn herbenoemd als vertegenwoordiger van de werkgevers in het bestuur. Hij blijft ook na 1 januari 2015 de plaatsvervangend voorzitter van het pensioenfondsbestuur. De heer Terhalle is per 1 januari 2016 voor een nieuwe termijn herbenoemd als vertegenwoordiger van de werkgevers in het bestuur. De heer Brookhuis is per 1 januari 2016 voor een nieuwe termijn herbenoemd als vertegenwoordiger van de werknemers in het bestuur. Hij blijft ook na 1 januari 2016 de plaatsvervangend secretaris van het pensioenfondsbestuur. De heer Stoffelsma is per 1 januari 2016 zonder verkiezingen (aangezien zich geen andere kandidaten hebben gemeld) - op zijn verzoek voor een halve termijn - herbenoemd als vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden in het bestuur.
Opmerking: de bestuursleden hebben geen nevenfuncties die kunnen conflicteren met hun bestuurlijke verantwoordelijkheden. Hun eventuele nevenfuncties worden jaarlijks geïnventariseerd door KPMG Compliance Services (IARCS). IARCS vermeldt de nevenfuncties in de compliance rapportages, die aan de compliance officer worden gezonden.
1.2.2
Verantwoordingsorgaan
Het verantwoordingsorgaan bestond in 2015 uit zes personen: twee vertegenwoordigers van de werkgevers, twee vertegenwoordigers van de werknemers en twee vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden. De werkgeversvertegenwoordigers in het verantwoordingsorgaan worden op
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
6
voordracht van de Werkgeversvereniging OWASE (WVO) benoemd door het bestuur. De vertegenwoordigers van de werknemers in het verantwoordingsorgaan worden door het bestuur benoemd na te zijn gekozen door en uit de geleding van de actieve deelnemers (de werknemers van de aangesloten ondernemingen). De vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden in het verantwoordingsorgaan worden op voordracht van de vereniging van gepensioneerden Wavin Old benoemd door het bestuur. Het verantwoordingsorgaan had in 2015 de volgende samenstelling:
Naam
Functie
Geleding
F. Schepers (1943) L. Meijer (1945) 1 D. de With (1954) W. van Dijk (1964) 2 R. de Jonge (1964) 3 L. Hessels (1953) 4
voorzitter lid lid lid secretaris plv. secretaris
pensioengerechtigden pensioengerechtigden werknemers werknemers werkgevers werkgevers
1 2
3 4
Lid sinds 2008 2008 2012 2008 2008 2008
Zittingsduur tot 2018 2020 2017 2019 2020 2018
De heer Meijer is per 1 januari 2016 voor een nieuwe termijn herbenoemd als vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden in het verantwoordingsorgaan. De heer Van Dijk is per 1 januari 2015 zonder verkiezingen (aangezien zich geen andere kandidaten hebben gemeld) voor een nieuwe termijn herbenoemd als vertegenwoordiger van de werknemers in het verantwoordingsorgaan. De heer Van Dijk heeft niet lang daarna besloten zijn loopbaan buiten OWASE-verband voort te zetten en hij heeft zich in verband daarmee per 1 juli 2015 teruggetrokken als lid van het verantwoordingsorgaan. De daardoor ontstane vacature was op 1 januari 2016 nog niet ingevuld (inmiddels is deze vacature wel ingevuld). De heer De Jonge is per 1 januari 2016 voor een nieuwe termijn herbenoemd als vertegenwoordiger van de werkgevers in het verantwoordingsorgaan. De heer Hessels heeft besloten zijn loopbaan buiten OWASE-verband voort te zetten en hij heeft zich in verband daarmee per 1 januari 2016 teruggetrokken als lid van het verantwoordingsorgaan. De daardoor ontstane vacature was op 1 januari 2016 nog niet ingevuld.
Het verantwoordingsorgaan adviseert het bestuur desgevraagd of uit eigen beweging over aangelegenheden die het pensioenfonds betreffen. Het verantwoordingsorgaan heeft de bevoegdheid om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het jaarverslag, de jaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van het interne toezicht, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, evenals over beleidskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, bekend gemaakt en in het jaarverslag van het pensioenfonds opgenomen. Het verantwoordingsorgaan adviseert op basis van de Pensioenwet over: het beleid inzake beloningen; de vorm en inrichting van het intern toezicht; de profielschets voor leden van een (eventueel) in te stellen raad van toezicht; het vaststellen en wijzigen van de interne klachten- en geschillenprocedure; het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid; de gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds; het vaststellen en wijzigen van de statuten van het pensioenfonds; de liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds; het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst; het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; de samenvoeging van pensioenfondsen als bedoeld in de definitie van ondernemingspensioenfonds in artikel 1 van de Pensioenwet; en het verantwoordingsorgaan heeft tevens het recht om advies uit te brengen naar aanleiding van een melding van disfunctioneren van het bestuur. Het verantwoordingsorgaan stelt - op voorstel van het bestuur - normbedragen vast voor de tegemoetkoming aan de bedrijven voor het beschikbaar stellen van bestuursleden. Het verantwoordingsorgaan stelt tevens - op voorstel van het bestuur - de hoogte vast van de tegemoetkoming voor eventuele vakbestuurders en de vergoeding voor pensioengerechtigde bestuursleden. Het verantwoordingsorgaan is tot slot bevoegd om - in voorkomende gevallen - een bestuurslid of een lid van het verantwoordingsorgaan te schorsen.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
7
1.2.3
Intern toezicht
Het bestuur organiseert het intern toezicht op het pensioenfonds door het periodiek inhuren van een visitatiecommissie bestaande uit ten minste drie onafhankelijke deskundigen. Voor het intern toezicht wordt jaarlijks een visitatiecommissie ingesteld om het functioneren van het pensioenfonds en van het bestuur te onderzoeken en zo nodig aanbevelingen te doen. De visitatiecommissie legt verantwoording af over de uitvoering van de taken aan het verantwoordingsorgaan en in het jaarverslag. Het bestuur heeft ook begin 2015 weer een visitatiecommissie ingesteld om een visitatie uit te voeren.
1.2.4
Commissies
Het pensioenfondsbestuur heeft een drietal commissies ingesteld die zich elk bezig houden met een onderdeel van de werkzaamheden van het pensioenfondsbestuur. Dit zijn: de Beleggingscommissie; de Financiële en Technische Commissie; de Communicatiecommissie. De commissies houden zich bezig met hun specifieke taken en adviseren het bestuur. De commissies hebben elk ten minste twee leden vanuit het bestuur. De commissies worden ondersteund door medewerkers van het pensioenbureau en door externe adviseurs. Door het werken met de verschillende commissies kunnen de werkzaamheden van het bestuur van het pensioenfonds efficiënter worden uitgevoerd. De commissies hebben ook leden die niet tevens bestuurslid zijn (externe leden). De communicatiecommissie heeft drie externe leden. Het gaat daarbij om twee werknemers van aangesloten ondernemingen en om één pensioengerechtigde. De financiële en technische commissie heeft één extern lid (eind 2015 was dit nog een vacature, de vacature is kort daarop ingevuld). De beleggingscommissie heeft twee externe leden: een externe voorzitter met (gewoon) stemrecht en een deelnemer, tevens kandidaat-lid van het bestuur, zonder stemrecht.
Communicatiecommissie
Financiële commissie
Beleggingscommissie
Bestuursleden
Bestuursleden
Bestuursleden
J.G.A. Terhalle (voorzitter) J.U. Stoffelsma
H.J. Meijerink (voorzitter) J.W. Floor
A.J. van den Elst R.H.A. Brookhuis
Externe leden
Externe leden
Externe leden
A. Brouwer R. Spijkers J. Schulten 2
E. Steffens
R. Albrecht (extern voorzitter) 4 R.M. Botter 5
1
1 2 3 4 5
3
Mevrouw Brouwer heeft besloten haar loopbaan buiten OWASE-verband voort te zetten en zij heeft zich in verband daarmee per 1 januari 2016 teruggetrokken als extern lid van de communicatiecommissie. De heer Schulten is per 1 januari 2015 benoemd als extern lid van de communicatiecommissie. De heer Steffens is per 1 januari 2016 benoemd als extern lid van de financiële commissie. De heer Albrecht is per 1 juni 2014 benoemd als extern voorzitter van de beleggingscommissie (ingehuurd via zijn bedrijf Albrecht Advies B.V.). De heer Botter heeft zich per 1 november 2015 teruggetrokken als extern lid van de beleggingscommissie (deze vacature is nog niet ingevuld).
1.2.5
Compliance officer
Het bestuur heeft de heer P.H. Riedijk per 1 januari 2014 benoemd als compliance officer van het pensioenfonds. De heer Riedijk is geen lid van het bestuur of van de beleggingscommissie van het pensioenfonds. De compliance officer is belast met de uitvoering van het integriteitsbeleid van het pensioenfonds en met het toezicht op de naleving van de gedragscode van het pensioenfonds. De compliance officer wordt ondersteund door het pensioenbureau en door KPMG Compliance Services (IARCS).
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
8
1.2.6
Uitvoeringsorganisatie
Stichting Pensioenfonds OWASE heeft zelf geen mensen in dienst. Het bestuur heeft in 2014 (hernieuwd) uitbestedingsbeleid voor het pensioenfonds vastgesteld. Op basis van het uitbestedingsbeleid worden overeenkomsten gesloten met externe dienstverleners. De externe dienstverleners leggen aan het pensioenfondsbestuur verantwoording af over de wijze waarop zij hun taken uitvoeren. Uitgangspunt is dat het bestuur, overeenkomstig de eisen van de Pensioenwet, verantwoordelijk blijft voor de juiste uitvoering van de uitbestede taken. Het pensioenbureau is ondergebracht bij Dion Pensioen Services B.V., een aparte B.V. binnen de Dion-groep. Dion Pensioen Services B.V. en de andere Dionondernemingen zijn aangesloten bij het pensioenfonds. De medewerkers van het pensioenbureau zijn deelnemers aan de OWASE-pensioenregeling. Het pensioenbureau voert veel van de administratieve werkzaamheden uit, zoals het berekenen en aan de ondernemingen doorbelasten van de premies, het vaststellen van de pensioenuitkeringen en het berekenen van het hiervoor benodigde vermogen. Het pensioenbureau zorgt tevens voor de ambtelijke ondersteuning van het bestuur en de andere pensioenfondsorganen, coördineert de beleidsvoorbereiding en zorgt mede voor de operationele ondersteuning van het vermogensbeheer. Het pensioenfonds bepaalt zijn eigen beleggingsbeleid en belegt voornamelijk in fondsen die beheerd worden door externe vermogensbeheerders. Daarnaast werkt het pensioenfonds samen met een aantal externe adviseurs waaronder een actuaris en een beleggingsadviseur.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
9
Manager pensioenfonds H. Lubbers (Dion Pensioen Services B.V.)
Administratie en informatie J.F. Lodewijk (Dion Pensioen Services B.V.) G. Bouck (Dion Pensioen Services B.V.) M.E.H. Zwiers (Dion Pensioen Services B.V.) M. van den Dijk (Dion Pensioen Services B.V.)
Beleidsvoorbereiding M.E.R. Spit (Dion Pensioen Services B.V.) R. Buikema (Dion Pensioen Services B.V.) J.M. Groothuis (Dion Pensioen Services B.V.)
Beleggingsondersteuning A.G. Doppenberg (Dion Pensioen Services B.V.) S. Marissen (Dion Pensioen Services B.V.) C.H. van den Berg (Willis Towers Watson te Amstelveen)
Beleggingsadviseur J. Boot (Insinger de Beaufort te Amsterdam)
Bewaarder KasBank te Amsterdam
Actuaris P.M. Halkes (Willis Towers Watson te Apeldoorn) - adviseur W. Hoekert (Willis Towers Watson te Amstelveen) - certificeerder
Accountant F.J.J. Glorie (KPMG Accountants N.V. te Amstelveen)
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
10
1.3
Kerncijfers
(aantallen nominaal, bedragen x € 1.000)
Aantal werkgevers
1
2015
2014
2013
2012
2011
26
27
23
21
21
1.396 1.590 1.454 4.440
1.395 1.565 1.435 4.395
1.386 1.574 1.402 4.362
1.568 1.474 1.334 4.376
1.611 1.479 1.289 4.379
0 2,67 0,34 3,66 14.956 30 1,875 1,875
0 2,67 0,44 3,38 14.808 30 1,84 1,75
0 2,67 0 2,10 14.808 30 2,15 2,15
0,65 1,94 14.423 30 2,15 2,15
67
0,09 65
0 2,67 0,25 3,38 14.808 30 2,15 1,65 0,28 0,22 65
65
65
13.046 12.993 19.231 1.517 519 18.800 -76
14.043 13.895 13.325 1.449 512 18.644 1.286
15.056 14.856 14.339 1.240 444 17.945 461
15.796 15.632 18.045 1.059 365 17.449 -92
15.690 15.783 15.053 984 340 17.435 450
1,68 768.962 698.732 111,9 91,5 110,1 119,8
1,87 765.819 665.518 115,1 117,1
2,72 652.648 560.422 116,5 118,5
2,43 626.904 580.596 108,0 117,2
2,74 552.699 531.451 104,0 117,3
339.035 0 370.496 -1.044 29.160 26.729
332.555 0 383.293 -4.813 26.896 25.024
288.567 0 324.249 1.683 20.068 14.970
227.676 20.238 330.000 2.312 21.816 19.339
764.376
762.955
649.537
621.381
193.444 14.666 313.853 -2.604 18.548 12.065 549.97 2
1,27 3,40
17,83 16,61
4,39 4,90
13,37 15,01
2,99 -1,76
0,366
0,373
0,387
0,395
0,436
Aantal verzekerden Actieve deelnemers Premievrije rechten (“slapers”) Pensioentrekkenden (excl. IP) totaal Reglementvariabelen Indexatie actieven (in %) - cumulatieve achterstand ultimo jaar 2 Indexatie inactieven (in %) - cumulatieve achterstand ultimo jaar 2 Franchise ultimo jaar (in Euro) Premiepercentage OP (over grondslag) Opbouwpercentage toegezegd (in %) Opbouwpercentage toegekend (in %) Reparatie opbouw in 2015 (in %-punt) Nog te repareren opbouw (in %-punt) Pensioenrichtleeftijd Pensioenuitvoering Feitelijke premie Kostendekkende premie (gedempt) Kostendekkende premie (ongedempt) Pensioenuitvoeringskosten - kosten per deelnemer (in Euro) Uitkeringen, exclusief afkoop Saldo waardeoverdrachten Vermogenssituatie o.b.v. FTKmethodiek (rentetermijnstructuur) 3
FTK-rekenrente ultimo jaar (in %) Totaal pensioenvermogen Pensioenverplichtingen Beleidsdekkingsgraad (in %) Reële dekkingsgraad (in %) Aanwezige dekkingsgraad (in %) Vereiste dekkingsgraad (in %) 4 Beleggingsportefeuille Aandelen Commodities Vastrentende waarden Derivaten Vastgoed Overige beleggingen totaal Beleggingsperformance Beleggingsrendement (in %, incl. valuta afdekking) ALM-Benchmark (in %) Kosten vermogensbeheer (in % gem. belegd vermogen)
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
11
1 2 3 4
De fluctuatie in het aantal aangesloten ondernemingen houdt enkel verband met wijzigingen in de concernverhoudingen van de aangesloten ondernemingen (geen daadwerkelijke toe-/uittredingen). Bij het vaststellen van de cumulatieve indexatieachterstand wordt rekening gehouden met de gemiste indexatie over reeds eerder gemiste indexaties. Rentetermijnstructuur ultimo 2011 met DNB-correctie o.b.v. 3 maandsgemiddelde en ultimo 2012, 2013 en 2014 met DNB correctie o.b.v. UFR en 3 maandsgemiddelde en ultimo 2015 met DNB correctie o.b.v. cUFR (zonder 3 maandsgemiddelde). Het pensioenfonds had ultimo 2015 een reservetekort van -7,9% (geen dekkingstekort), ultimo 2014 een reservetekort van -2,0% (geen dekkingstekort), ultimo 2013 een reservetekort van -2,0% (geen dekkingstekort), ultimo 2012 een reservetekort van -9,2% (geen dekkingstekort), ultimo 2011 een dekkingstekort van -1,0% en een reservetekort van -13,3 en ultimo 2010 een reservetekort van -0,6% (geen dekkingstekort). In 2015 wordt de reservetekortgrens vastgesteld op basis van de strategische assetmix; in de jaren vóór 2015 op basis van de feitelijke mix.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
12
2
Bestuursverslag
2.1
Hoofdlijnen
2.1.1
Algemeen
Met dit jaarverslag wil het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE verantwoording afleggen over en toelichting geven op het gevoerde beleid in het afgelopen jaar. Het jaarverslag geeft inzicht in vraagstukken die voor het pensioenfonds belangrijk zijn. Afhankelijk van het onderwerp zal in dit verslag naast een verantwoording over het in het verleden gevoerde beleid ook het in de toekomst te voeren beleid aan de orde komen.
2.1.2
Statutaire doelstelling
Artikel 3 ‘Doel’ van de Statuten van Stichting Pensioenfonds OWASE bepaalt: “Het pensioenfonds heeft als doel de verstrekking van pensioenen en andere uitkeringen ter zake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden aan deelnemers en gewezen deelnemers, alsmede aan hun nabestaanden, overeenkomstig de bepalingen van het pensioenreglement en van deze statuten.”
2.1.3
Mission statement
Het pensioenfonds is het ondernemingspensioenfonds voor de OWASE-ondernemingen. De missie van het pensioenfonds is: het binnen de kaders van wet- en regelgeving uitvoeren van de door de sociale partners afgesproken CDC-pensioenregeling voor de OWASE-bedrijven, welke regeling is vormgegeven als voorwaardelijk geïndexeerde middelloon-pensioenregeling; waarbij de pensioenrechten op een juiste wijze worden toegewezen aan de deelnemers en gewezen deelnemers; waarbij zowel bij het formuleren als bij het uitvoeren van beleid op een evenwichtige manier rekening wordt gehouden met de belangen van alle bij het fonds betrokken partijen: jongere en oudere deelnemers, pensioengerechtigden, partners, gewezen deelnemers, gewezen partners, en werkgevers; waarbij de pensioengelden op een verantwoorde manier worden belegd; waarbij er - binnen de gestelde risicokaders - naar wordt gestreefd een zodanig rendement op de beleggingen te behalen dat de nominale pensioenen (voor een relevant deel) kunnen worden geïndexeerd; waarbij alle belanghebbenden zo optimaal mogelijk worden geïnformeerd, zowel over de beleidsvoornemens/beleidsbeslissingen van het pensioenfondsbestuur, als over de ontwikkelingen van de pensioenen/pensioenregeling.
2.1.4
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Om de doelstelling van het pensioenfonds te realiseren werkt het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE volgens een Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN). De bedoeling van de ABTN is om integraal inzicht te geven in het functioneren van het pensioenfonds en om een beschrijving te geven van het ten behoeve van het pensioenfonds te voeren beleid, waarbij de financiële opzet en de grondslagen waarop deze berust, gemotiveerd omschreven zijn.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
13
De ABTN is in 2015 geactualiseerd. De geactualiseerde ABTN is per 1 oktober 2015 van kracht geworden. De ABTN is aangepast aan de wijzigingen in het pensioenreglement, die (deels met terugwerkende kracht) per 1 januari 2015 werden doorgevoerd.
2.2
Goed pensioenfondsbestuur
Per 1 januari 2014 is de nieuwe Code pensioenfondsen in werking getreden. De principes van goed pensioenfondsbestuur zijn in deze Code opnieuw geformuleerd, uitgebreid en nader uitgewerkt. Deze principes omvatten zorgvuldig bestuur; transparantie, openheid en communicatie; deskundigheid; verantwoording en intern toezicht. Het pensioenfonds dient maatregelen te treffen die goed pensioenfondsbestuur waarborgen. De principes en de Code zijn in de Pensioenwet verankerd. Pensioenfondsen hebben de mogelijkheid om gemotiveerd af te wijken van de bepalingen van de Code (‘comply or explain’). Het bestuur heeft geïnventariseerd op welke punten het pensioenfonds (nog) niet voldoet aan de nieuwe Code en of er aanleiding is om het beleid te wijzigen of om de organisatie op onderdelen aan te passen. Hieronder worden de overwegingen van het bestuur op een aantal specifieke punten uit de Code geschetst. Het bestuur heeft een missie voor het pensioenfonds geformuleerd en in het jaarverslag vastgelegd (zie hierboven 2.1.3). In 2015 heeft het bestuur in het kader van de nieuwe wetgeving met de sociale partners een formele opdracht aan het pensioenfonds geformuleerd voor de uitvoering van de OWASE CDC-pensioenregeling. Deze opdracht werd per 1 juli 2015 gegeven door de sociale partners en aanvaard door het pensioenfondsbestuur. Het bestuur is van oordeel dat maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) cq. duurzaam beleggen gezien de beperkte fondsgrootte van pensioenfonds OWASE pragmatisch vormgegeven dient te worden. De beleggingscommissie heeft opdracht om bij de selectie van beleggingen nadrukkelijk ook naar MVOaspecten te kijken en om eventuele bijzonderheden op de fund requirement-formulieren vast te leggen. Anderzijds overweegt de beleggingscommissie beleggen in duurzame producten alleen als daarmee een adequaat rendement kan worden gerealiseerd. Het bestuur is gezien de beperkte fondsgrootte niet voornemens om eigen uitsluitingslijsten op te stellen of een AVA-stembeleid te formuleren, dit is mede ingegeven doordat het fonds uitsluitend in beleggingsfondsen belegt. Het bestuur kijkt bij het sluiten van dienstverleningsovereenkomsten nadrukkelijk ook naar de eventuele koppeling van de fee aan de prestatie van de dienstverlener. Er worden zodanige afspraken gemaakt over de bedongen beloningen met partijen aan wie taken worden uitbesteed, dat deze niet aanmoedigen om meer risico’s te nemen dan voor het fonds aanvaardbaar is. Het beloningsbeleid binnen de organisatie van externe dienstverleners (waaronder vermogensbeheerders / medewerkers van fondsen waarin geïnvesteerd wordt) is daarentegen geen onderwerp bij contractonderhandelingen. Er is dan ook geen zicht op het beloningsbeleid van derden, behoudens op dat van het pensioenbureau dat bij Dion Pensioen Services is ondergebracht (de OWASE CAO is op Dion van toepassing en het beloningsbeleid is cf. die CAO: er zijn geen perverse prikkels die aanmoedigen tot het nemen van onaanvaardbare risico’s). Het fonds heeft een eigen klokkenluidersregeling - met waarborgen voor degenen die financieel afhankelijk zijn van het fonds - die expliciet ook van toepassing is voor Dion Pensioen Services. De regeling met de te volgen procedures is nadrukkelijk onder de aandacht gebracht van betrokkenen. Het bestuur eist van alle dienstverleners dat zij een integere bedrijfsvoering waarborgen en dat zij dat ook kunnen aantonen. Het al dan niet aanwezig zijn van een klokkenluidersregeling binnen de organisatie van (andere) dienstverleners is echter geen onderwerp bij contractonderhandelingen. Er is daardoor geen zicht op eventuele klokkenluidersregelingen van derden. Wel worden medewerkers van dienstverleners in voorkomende gevallen aangemerkt als insiders of verbonden personen van het pensioenfonds en wordt dan de gedragscode van de dienstverlener opgevraagd. Een maximum aan het aantal herbenoemingen wordt niet overwogen, noch voor het bestuur, noch voor het verantwoordingsorgaan. Het bestuur is van oordeel dat zo’n maximum belemmerend kan werken en de continuïteit van het fonds - gezien de beperkte omvang van het fonds - kan ondermijnen. Bij de inhuur van een visitatiecommissie wordt het verantwoordingsorgaan nadrukkelijk betrokken. In de opdrachtformulering wordt ook aan de Code Pensioenfondsen aandacht besteed. Aangezien de visitatiecommissie telkens voor één visitatieronde benoemd wordt is een bindende voordracht/advies bij de benoeming en het ontslag van visitatiecommissie-leden niet aan de orde. Het bestuur en het verantwoordingsorgaan zijn paritair samengesteld en een redelijke afspiegeling van de belanghebbenden (thans is één van de bestuurs-/VO-leden jonger dan 40 jaar). Het bestuur is blij dat er binnen de pensioenfonds-populatie geschikte mensen bereid zijn om in het bestuur en VO plaats te
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
14
nemen. Het bestuur onderschrijft de wenselijkheid van een zo divers mogelijke samenstelling van de pensioenfondsgremia, maar de pensioenfonds-populatie is vergrijsd en overwegend mannelijk van samenstelling: jongeren en vrouwen zijn sterk ondervertegenwoordigd binnen de populatie. In verband daarmee acht het bestuur geschiktheid het meest relevante criterium en acht het bestuur leeftijd en geslacht minder relevant. Het bestuur zal geen quotumeisen stellen, maar zal zich - bij het ontstaan van een vacature in het bestuur of VO - wel inspannen om een geschikte vrouwelijke kandidaat te werven (‘bij gelijke geschiktheid’).
2.2.1
Integere bedrijfsvoering
Het beleid van het pensioenfonds is onder meer gericht op een integere bedrijfsvoering. Beheerste en integere bedrijfsvoering bestaat uit: beheersen van de pensioenfondsprocessen en risico’s waarbij sprake is van: adequate administratieve organisatie en interne controle; adequate controlemechanismen; beleid voor beheersing van risico’s. waarborgen voor de integriteit: systematische analyse van integriteitrisico’s; beleid voor beheersing van deze risico’s; uitvoering van dat beleid. procedures en maatregelen ter voorkoming van belangenverstrengeling. beleid voor het beheersen van (financiële) risico’s die de soliditeit van het pensioenfonds kunnen aantasten. Het bestuur heeft een beleidscyclus voor integraal risicomanagement ingericht en geïmplementeerd om de risico’s en de beheersmaatregelen permanent te monitoren en om permanent op deze risico’s en beheersmaatregelen te kunnen sturen.
2.2.2
Deskundigheidsbevordering
Om een pensioenfonds goed te kunnen besturen moeten bestuurders over voldoende kennis en kunde beschikken. Dit is in de wet verankerd. Om dit te bereiken is het bestuur verplicht hiervoor een plan te hebben. De wettelijke eisen omtrent kennis en kunde van fondsbestuurders werden in het verleden samengevat in de zogenaamde deskundigheidseisen. In 2012 is er door het pensioenfonds een deskundigheidsplan opgesteld. Met de komst van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen en de Code pensioenfondsen is de term deskundigheid vervangen voor geschiktheid, waarbij geschiktheid een breder spectrum van eisen omvat waaraan een bestuurder moet voldoen. Deskundigheid is nu een onderdeel van deze eisen. Het oude deskundigheidsplan is in 2014 vervangen door een geschiktheidsplan. Dit plan is erop gericht om op gestructureerde wijze het niveau van geschiktheid van het bestuur te laten aansluiten bij wat nodig is voor het goed besturen van het pensioenfonds. De eerste belangrijkste wijziging is dat de eisen op het gebied van kennis (deskundigheid) en vaardigheden/competenties verder uitgebreid zijn. Dit betekent dat op het gebied van kennis een extra accent wordt gelegd op risicomanagement, uitbesteding en vermogensbeheer. Naast deskundigheid en competenties houdt geschiktheid ook het vertonen van professioneel gedrag in. Dit houdt het vooral bij praktische en meetbare gedragsaspecten zoals aantoonbaar over voldoende tijd beschikken en evident betrokken zijn bij het eigen fonds (het principe “ken uw fonds”). In 2011 is een profiel voor bestuurslid bij het pensioenfonds opgesteld, waarin ook reeds de vereiste competenties werden beschreven (t.a.v. denken, voelen, kracht). Het bestuur heeft in 2013 een analyse laten maken van de competenties van de bestuursleden in relatie tot de taken en de samenstelling van het bestuur (competentiescan). Het bestuur voert jaarlijks een zelfevaluatie uit. De voorzitter van het pensioenfondsbestuur houdt jaarlijks evaluatiegesprekken met de individuele bestuursleden. Op basis van de uitkomsten van de zelfevaluatie en de evaluatiegesprekken is voor elk bestuurslid afzonderlijk een trainingsprogramma vastgesteld. De afspraken in het kader van deze programma’s zijn begin 2015 en begin 2016 geëvalueerd en waar nodig bijgesteld. Begin 2016 heeft het bestuur de zelfevaluatie door een externe deskundige laten begeleiden, die een rapport heeft opgesteld en een aantal aanbevelingen heeft
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
15
gedaan. Het bestuur is blij met de aanbevelingen en gaat het komende jaar bekijken op welke wijze opvolging kan worden gegeven aan deze aanbevelingen. In 2015 werden ook weer diverse congressen, seminars en contactdagen bezocht en werd literatuur over de ontwikkelingen op pensioengebied bijgehouden. Het bestuur heeft in oktober 2015 zijn jaarlijkse studiedag gehouden, waarvoor diverse externe sprekers werden uitgenodigd.
2.2.3
Naleving wet- en regelgeving
Het bestuur is goed op de hoogte van de geldende wet- en regelgeving. Voor zover aan het bestuur bekend is er geen sprake van overtreding van deze wet- en regelgeving.
2.2.4
Klachten- en geschillenprocedure
Het pensioenfonds heeft een klachten- en geschillenprocedure. In het kader van deze procedure kunnen belanghebbenden worden verwezen naar de Ombudsman Pensioenen. In 2015 zijn er geen klachten ingediend.
2.2.5
Gedragscode
De bestuursleden en de bij het pensioenfonds betrokken medewerkers van het pensioenbureau (bij Dion Pensioen Services B.V.) hebben een gedragscode getekend volgens het model van de Pensioenfederatie. Stichting Pensioenfonds OWASE valt onder het zgn. effecten typisch gedragstoezicht (ETGT), zoals vastgelegd in de Wet op het financieel toezicht. De gedragscode van het pensioenfonds moet daarom zowel aan de eisen van de Pensioenwet als aan de eisen van de Wet op het financieel toezicht voldoen. Ook nieuwe bestuursleden en nieuwe medewerkers van het pensioenbureau dienen de gedragscode te tekenen. De Pensioenfederatie heeft begin 2015 een nieuwe modelgedragscode opgesteld, meer in lijn met de Code pensioenfondsen. De gedragscode van het pensioenfonds is in 2015 in overeenstemming gebracht met dit nieuwe model. Het bestuur heeft tevens een breder compliance beleid vastgesteld en dit beleid vastgelegd in een Handboek Compliance. In dit handboek zijn ook de processen en procedures vastgelegd op basis waarvan het pensioenfonds vaststelt of de aan het pensioenfonds verbonden personen zich hebben gehouden aan de gedragscode en of het fonds in compliance is geweest. Het pensioenfondsbestuur heeft in 2014 een Incidenten- en klokkenluidersregeling vastgesteld. Deze regeling is ook van toepassing voor de medewerkers van het pensioenbureau en bevat een procedure voor interne en externe meldingen van (potentiële) misstanden en de afhandeling daarvan en waarborgen voor de bescherming van de verbonden persoon - de klokkenluider - die te goeder trouw melding maakt van (potentiële) misstanden. Deze regeling bevat tevens een regeling ongewenst gedrag op het werk en beoogt verbonden personen bescherming te bieden tegen ongewenste omgangsvormen en kwetsend gedrag van andere verbonden personen van pensioenfonds OWASE. Alle verbonden personen zijn geïnformeerd over de Incidenten- en klokkenluidersregeling en over de procedures die gevolgd kunnen/moeten worden. De regeling is opgenomen in het Compliance Handboek. In het kader van het compliance beleid hebben alle bij het pensioenfonds betrokken medewerkers van het pensioenbureau een door de gemeente van hun woonplaats afgegeven verklaring omtrent het gedrag ingeleverd. Ook nieuwe medewerkers dienen een dergelijke verklaring te overleggen. In opdracht van de compliance officer van het pensioenfonds wordt door KPMG Compliance Services (IARCS) jaarlijks een onderzoek uitgevoerd naar de naleving van de gedragscode en naar nevenactiviteiten en halfjaarlijks een onderzoek naar privé-beleggingstransacties. De compliance officer heeft afspraken met KPMG gemaakt over de uitvoering van het onderzoek naar de naleving van de gedragscode. Het pensioenfondsbestuur zal het compliance beleid in 2016 opnieuw onder de aandacht brengen van alle betrokken personen. Op basis van het onderzoek van KPMG over 2015 werd o.a. vastgesteld dat de gedragscode van het pensioenfonds is nageleefd, dat er door de bestuursleden geen conflicterende nevenactiviteiten zijn
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
16
verricht en dat er in 2015 door de insiders bij de pensioenfondsbeleggingen geen privébeleggingstransacties zijn verricht in die beleggingsfondsen waarin het pensioenfonds in de toetsingsperiode een aandeel in het belegde vermogen heeft of heeft gehad.
2.2.6
Toezichthouder
Begin 2015 heeft het bestuur het nieuwe pensioenreglement, dat per 1 januari 2015 door het pensioenfondsbestuur werd vastgesteld, aan DNB gestuurd. In dat reglement is de pensioenregeling vastgelegd die de CAO-partijen bij de OWASE CAO per 1 januari 2015 hebben afgesproken. Tevens is het reglement aangepast aan de nieuwe wet- en regelgeving. Ook de nieuwe ABTN, die per 31 december 2014 door het pensioenfondsbestuur werd vastgesteld, werd meegezonden. De ABTN is aangepast aan het nieuwe pensioenreglement. De datum 31 december 2014 werd gekozen omdat het pensioenfondsbestuur nieuwe beleidsregels voor het vaststellen van de kostendekkende premie heeft vastgesteld en omdat het pensioenfondsbestuur de premie voor 2015 wilde vaststellen op basis van het nieuwe beleid. In dat verband werd ook een memo meegezonden waarin het besluit van het pensioenfondsbestuur is vastgelegd om de zgn. dempingsperiode voor de rekenrente die bij de berekening van de kostendekkende premie wordt gehanteerd te verlengen van 12 naar 120 maanden met de overwegingen en afwegingen die het bestuur bij dit besluit heeft gemaakt. In de tweede helft van 2015 heeft het bestuur nieuwe CAO-afspraken vertaalt in een nieuw OWASE CDCpensioenreglement. Dat reglement werd met terugwerkende kracht per 1 januari 2015 vastgesteld. Ook de ABTN en de statuten werden in overeenstemming gebracht met de CAO-afspraken. Tevens werden de uitkomsten van de ALM-studie en van de aanvangshaalbaarheidstoets in de fondsdocumenten verwerkt. De aangepaste documenten en de uitkomsten van de ALM-studie en de aanvangshaalbaarheidstoets werden vóór 1 oktober 2015 aan DNB gezonden.
2.2.7
Uitbesteding
Het bestuur is bevoegd één of meerdere onderdelen van de bedrijfsprocessen van het pensioenfonds te laten uitvoeren door derden. In het uitbestedingsbeleid heeft het bestuur vastgelegd aan welke voorwaarden deze uitbesteding zal moeten voldoen. Bij deze beleidsregels is rekening gehouden met de voorwaarden zoals die door De Nederlandsche Bank als toezichthouder zijn voorgeschreven. Nieuwe uitbestedingsovereenkomsten en aanpassingen van bestaande uitbestedingsovereenkomsten worden steeds getoetst aan het uitbestedingsbeleid. Het uitbestedingsbeleid werd in 2015 geactualiseerd. Het uitbestedingsbeleid is van toepassing op werkzaamheden en partijen waarbij sprake is van uitbesteding in de zin van de Pensioenwet, het Besluit FTK en lagere wetgeving. Werkzaamheden die een louter adviserend of controlerend karakter hebben, zoals accountancywerkzaamheden, certificeringswerkzaamheden, actuariële-, juridische-, beleggings- en beleidsadvisering vallen hier niet onder. Het pensioenfondsbestuur, ondersteunt door de beleggingscommissie, voert zelf de invulling van het strategisch beleggingsbeleid uit. Het pensioenfondsbestuur en de beleggingscommissie worden bij deze taken geadviseerd door de beleggingsadviseur en ondersteund door het pensioenbureau en de externe beleggingsondersteuners (waaronder de performancemeter). Het pensioenfondsbestuur heeft het (operationele) beheer van een aanzienlijk deel van het totale vermogen (ca. 34%) aan één vermogensbeheerder uitbesteed (QIF Blackrock). Hierop zijn de uitbestedingsregels in de zin van de Pensioenwet en Besluit FTK (en lagere regelgeving) van toepassing. Het overige vermogen wordt belegd in investeringsfondsen (ca. 63%) en in directe staatsobligaties (circa 3%). Aangezien aan deze partijen geen beleggingsmandaat wordt verleend zijn op deze beleggingen de uitbestedingsregels op het gebied van vermogensbeheer niet van toepassing. Pensioenfonds OWASE heeft voor de beleidsvoorbereiding en de uitvoering van de administratie door het pensioenbureau een uitbestedingsovereenkomst (Service Level Agreement) gesloten met Dion Pensioen Services B.V. De dienstverlening geschiedt overeenkomstig de met het pensioenfondsbestuur gemaakte afspraken. De kwaliteitsaspecten en de monitoring daarvan door middel van kwartaal-SLA-rapportages zijn vastgelegd in de SLA. De heer H. Lubbers van Dion is als manager pensioenfonds voor het bestuur het centrale aanspreekpunt bij het pensioenbureau.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
17
2.2.8
Communicatie
In 2015 is veel aandacht besteed aan communicatie. De communicatiecommissie zet zich in om de complexe pensioenmaterie op een duidelijke en begrijpelijke manier aan de deelnemers en pensioengerechtigden uit te leggen. Communicatieplan De commissie heeft het communicatieplan in 2015 geactualiseerd. Het bestuur heeft het nieuwe communicatieplan - na een positief advies van het verantwoordingsorgaan - vastgesteld. In het communicatieplan is ook een aantal acties opgenomen naar aanleiding van de implementatie van de nieuwe CDC-pensioenregeling per 1 januari 2015. Het bestuur heeft het pensioenbureau gevraagd om alle actieve deelnemers bij het bereiken van 30- 45en 55-jarige leeftijd uit te nodigen voor een kort pensioengesprek. Zo’n gesprek is met name bedoeld om de deelnemer inzicht te verschaffen in de eigen pensioensituatie en de deelnemer te wijzen op zijn eigen verantwoordelijkheid voor het treffen van een adequate pensioenvoorziening voor hem zelf en voor zijn eventuele nabestaanden. Aan de deelnemers die uitgenodigd zijn wordt na elk gesprek tevens gevraagd om een evaluatieformulier in te vullen. Jaarlijks worden de antwoorden op de formulieren geïnventariseerd. De deelnemers geven vrijwel allemaal aan dat ze door het gesprek een goed beeld hebben gekregen van hun persoonlijke pensioensituatie en van de gevolgen van bepaalde gebeurtenissen - zoals trouwen, scheiden of het wisselen van baan - op hun pensioen. Al met al een goede reden om door te gaan met de pensioengesprekken. Pensioenfonds OWASE heeft een website: www.owase.nl. Op de website zijn naast algemene informatie over organisatie en structuur van het pensioenfonds ook de reglementen, brochures, nieuwsbrieven, samenvattingen van de notulen van vergaderingen van bestuur, veelgestelde vragen (en antwoorden) en andere wetenswaardigheden geplaatst. Ook werd via de website een rekenmodule (pensioenpeiler) ter beschikking gesteld waarmee de deelnemers hun persoonlijke pensioensituatie kunnen bepalen en verschillende pensioenmogelijkheden kunnen doorrekenen. Die pensioenpeiler is inmiddels gedateerd en uit de lucht gehaald. Het bestuur heeft in 2014 nieuwe pensioenadministratiesoftware aangeschaft die inmiddels word geïmplementeerd. Deze software is web-based. Er zal aan de nieuwe administratiesoftware ook een nieuwe website met een nieuwe pensioenpeiler gekoppeld worden. Een nieuwe deelnemer krijgt binnen drie maanden een startbrief van het pensioenfonds. Bij deze startbrief is een pensioenbrochure bijgevoegd waarin de pensioenregelingen en de uitvoering van deze regelingen op een voor iedereen te begrijpen wijze worden uitgelegd. De brochure is ook bedoeld als beknopt pensioenreglement. De startbrief en de brochure zijn eind 2015 aangepast aan de nieuwe CDCpensioenregeling die per 1 januari 2015 van toepassing is. In 2016 zal voor de startbrief het nieuwe pensioen 1-2-3-format worden gebruikt. In overeenstemming met de wettelijke verplichting om eenvormige, eenduidige en duidelijke pensioenoverzichten te verstrekken, is ook in 2015 aan alle actieve deelnemers en pensioengerechtigden weer een uniform pensioenoverzicht (UPO) uitgereikt. In 2015 is tevens aan de gewezen deelnemers een UPO uitgereikt. In 2016 zal aan alle deelnemers wederom een UPO uitgereikt worden. Gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden worden op het moment dat zij voornoemde status krijgen over bepaalde elementen - die voor hen op dat moment van belang zijn - in hun pensioenregeling geïnformeerd. Daarna worden de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde jaarlijks op de hoogte gehouden over belangrijke ontwikkelingen in hun pensioenregeling. De deelnemers en pensioengerechtigden ontvangen in beginsel in de eerste helft van elk jaar een beknopt jaarverslag en in de tweede helft van het jaar een pensioenkrant. In februari 2015 is aan alle deelnemers en pensioengerechtigden een pensioenkrant gestuurd waarmee de mensen onder andere werden geïnformeerd over de actuele financiële situatie van het pensioenfonds en over de nieuwe pensioenwet- en regelgeving. Begin 2015 werd tevens een informatiebijeenkomst voor de deelnemers georganiseerd waarbij de nieuwe pensioenwet- en regelgeving werd toegelicht en waarbij de deelnemers werd verzocht om een korte enquête in te vullen om hun risicobereidheid te polsen. De uitkomsten van die enquête lagen in lijn met de uitkomsten van het OWASE Pensioenforum dat in 2013 werd georganiseerd. In juni 2015 werd het beknopte jaarverslag ook in de vorm van een pensioenkrant aan de deelnemers gestuurd. In februari 2016 is aan alle deelnemers en pensioengerechtigden wederom een pensioenkrant
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
18
gestuurd, ditmaal werd daarin voornamelijk aandacht besteed aan de OWASE CDC-pensioenregeling. Alle deelnemers werden eind 2015 reeds per brief over de invoering van de nieuwe CDC-regeling geïnformeerd.
2.2.9
Bestuursvergaderingen
Het bestuur van het pensioenfonds heeft het afgelopen jaar verscheidene keren vergaderd. De belangrijkste onderwerpen waren naast de reguliere beleidscyclus: de financiële situatie van het pensioenfonds; het al dan niet toekennen van voorwaardelijke indexaties; de aanpassing van de pensioenregeling, eerst in verband met het nieuwe Nederlandse pensioenstelsel en daarna in verband met de nieuwe CAO-afspraken; het actualiseren van de ABTN en het pensioenreglement; de uitkomsten van de ALM-studie en de te ondernemen vervolgacties; de uitkomsten van de visitatieronde en de te ondernemen vervolgacties; de uitkomsten van de aanvangshaalbaarheidstoets en de te ondernemen vervolgacties; de inrichting van risicobudgetten binnen de beleggingsportefeuille; de ontwikkeling van de kostendekkende premie en de reparatie van de in 2013 doorgevoerde verlaging van de opbouw van nieuwe pensioenafspraken; de aanpassing van de financiële opzet van het pensioenfonds in verband met het nieuwe financiële toetsingskader (FTK). In 2015 is de frequentie van de bestuursvergaderingen uitgebreid en vond om en om vergaderingen plaats over strategische onderwerpen en over operationele onderwerpen. De beleidsvoorbereiding vindt zoveel mogelijk in de commissies plaats.
2.2.10
Visitatiecommissie
Het pensioenfondsbestuur heeft begin 2015 een visitatiecommissie ingehuurd om in het kader van het intern toezicht een visitatie uit te voeren. De visitatiecommissie heeft in juli 2015 haar rapport aan het bestuur gestuurd. De commissie heeft vastgesteld dat het pensioenfonds de zaken over het algemeen goed voor elkaar heeft, maar heeft ook een aantal aandachtspunten gesignaleerd. Het bestuur heeft kennis genomen van het rapport en van de conclusies en aanbevelingen van de visitatiecommissie. Het bestuur kan zich vinden in de conclusies en aanbevelingen van de commissie. De aanbevelingen van de visitatiecommissie zijn vertaald in actiepunten. Het rapport van de commissie is als document integraal op de website van het pensioenfonds geplaatst. De visitatiecommissie is belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken aan het verantwoordingsorgaan en het bestuur, alsmede in het jaarverslag. De commissie heeft de opdracht gekregen om begin 2015 een kritische beoordeling te maken van het beleid van het bestuur en van de algemene gang van zaken in het pensioenfonds. De visitatiecommissie dient binnen deze taak een oordeel uit te spreken over: transparantie belangenafweging/realisatie; wet en regelgeving vanuit compliance; adequate pensioenadministratie/toezicht/actuarieel; en specifiek aandacht te besteden aan: het beoordelen van de verwerking van punten uit het laatste visitatierapport; de algemene organisatie van het fonds; of het pensioenfondsbestuur in de afgelopen drie jaar de juiste prioriteiten heeft gesteld; of het bestuur dat vervolgens heeft vertaald in beleid en of dat beleid ook is geïmplementeerd; de juiste implementatie van wet- en regelgeving; het risicomanagement; de communicatie.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
19
Samenvatting van het rapport van de visitatiecommissie (VC): “Deze rapportage bevat de bevindingen van de visitatiecommissie naar aanleiding van haar onderzoek naar het functioneren van het bestuur van de Stichting Pensioenfonds OWASE over de periode maart 2013 tot januari 2015. De taak van VC bestaat uit het toezicht houden op het beleid van het bestuur van het fonds, op de algemene gang van zaken in het fonds en het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur. De VC volgt bij het uitvoeren van haar rol de toezichtcode van de Vereniging Intern Toezichthouders Pensioensector. De huidige VC is benoemd door het bestuur op 17 maart 2015 voor een periode van drie jaar, op basis van een bindende voordracht van het Verantwoordingsorgaan. Tijdens het selectieproces is gesproken met meerdere bureaus en bij de gesprekken was een vertegenwoordiger van het bestuur en van het VO aanwezig. De VC legt verantwoording af aan het Verantwoordingsorgaan en het Bestuur. De VC bestaat uit: R.P. van Leeuwen (1955) (voorzitter) is actuaris en bedrijfseconoom en momenteel actief als professioneel toezichthouder in de financiële sector. M. Meijer-Zaalberg (1950) is pensioenjurist en fiscalist en actief als professioneel toezichthouder in de pensioensector. J. G. Stokkel (1955) is registeraccountant en momenteel actief als zelfstandig adviseur van banken en pensioenfondsen. Algemeen oordeel De VC is van mening dat het fonds een gedreven bestuur heeft, met een deskundige, ervaren en krachtige voorzitter, dat de kwaliteit van haar eigen functioneren goed in het oog houdt. De governance bij het fonds functioneert over het algemeen genomen, waarbij de VC opmerkt dat de rol van het VO nog beter kan worden benut door het bestuur. De vastlegging van de beleids- en bestuursprocessen en – procedures verdient nog nadere aandacht van het bestuur. De algemene gang van zaken in het fonds is over het algemeen genomen kwalitatief goed en transparant en zorgt dat het bestuur voldoende in controle is. De VC is van mening dat het bestuur een prudent beleid voert en voldoende evenwichtige belangenafweging toepast. Vastlegging daarvan verdient naar het oordeel van de VC nog nadere aandacht. De belangrijkste waarnemingen en aanbevelingen: Het functioneren van de governance De Wet versterking bestuur pensioenfondsen heeft niet geleid tot belangrijke wijzigingen in het bestuursmodel. Het fonds blijft het paritaire model hanteren. De VC heeft vastgesteld dat het fonds alle wettelijk voorgeschreven organen (vrijwel) tijdig heeft ingericht en statutair verankerd. Uit de notulen van het Verantwoordingsorgaan en de drie permanente commissies blijkt de VC dat deze commissies hun taak serieus opvatten, regelmatig vergaderen en de nodige acties ondernemen. Daarbij merkt de VC op dat het VO nog wel in zijn nieuwe rol moet groeien en meer bij het beleid betrokken zou kunnen worden. Het formaliseren en vastleggen van het beleid dient nog wel nader opgepakt te worden. Zo zijn er geen reglementen opgesteld voor de VC, de financiële en technische commissie en de communicatie commissie. Het reglement voor het Verantwoordingsorgaan dient geactualiseerd te worden. De VC beveelt aan om deze reglementen op te stellen dan wel te actualiseren. Het functioneren van het bestuur De VC is van mening dat de bestuursvergaderingen goed worden voorbereid. De agendapunten sluiten aan bij de pensioenactualiteit en de onderwerpen die spelen bij het fonds. Uit de gesprekken die de VC heeft gevoerd blijkt dat de vergaderstukken tijdig ter beschikking worden gesteld aan de bestuursleden. Uit de notulen blijkt de VC dat de opkomst bij de bestuursvergaderingen over het algemeen genomen goed is. In de gesprekken met de bestuursleden wordt aangegeven dat de vergaderingen zakelijk verlopen en dat in verband daarmee ervoor gekozen is om de notulen kort te houden. De VC beveelt aan om bij belangrijke besluiten, de gevoerde discussie en de argumentatie voor de besluitvorming beter in de notulen weer te geven en een besluitenlijst te hanteren.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
20
Het beleid van het bestuur Het bestuur heeft het voornemen om een beleidsplan voor het pensioenfonds op te stellen waarin de visie en de strategie van het pensioenfonds geherformuleerd worden. De VC beveelt aan dat dit voornemen in 2015 uit te voeren. De VC is van mening dat het fonds tevens beleid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en beleggingen dient vast te stellen. Algemene gang van zaken in het fonds Dion Pension Services is nauw betrokken bij het fonds en vervult haar ondersteunende rol op een zeer goede wijze. De VC beveelt wel aan om ISAE 3402 verklaringen type 1 en 2 te verkrijgen van Dion Pensioen Services in aanvulling op de afgesloten SLA. De VC beveelt het bestuur aan om de AO/IC te up daten en tevens de gedragscode en de ABTN aan te passen op de door haar aangegeven punten. De VC beveelt verder aan om een formeel proces in te richten ten aanzien van het benoemen van een fondsmanager of het beëindigen van een relatie met een fondsmanager. De VC is van mening dat het raamwerk van rapportages over de beleggingen efficiënter ingericht en de kwaliteit verhoogd kan worden. Adequate risicobeheersing Het fonds heeft een uitgebreid risicokader ingericht, gebaseerd op de uitgangspunten van integraal risicomanagement met bijbehorende risicokaarten. Uit de notulen van 2014 blijkt nog niet dat risico iets is wat top of mind binnen het bestuur is. De VC beveelt dan ook aan om het risicobewustzijn binnen het bestuur te vergroten. De VC is van mening dat de compliance officer in zijn rapportage explicieter zijn eigen bevindingen dient weer te geven, waardoor meer inzicht wordt geboden in de stand van zaken met betrekking tot compliance bij het fonds dan nu het geval is. Evenwichtige belangenafweging Evenwichtige belangenbehartiging is een regelmatig terugkerend onderwerp, zo blijkt uit de notulen van het bestuur. Het meest recente voorbeeld was het al dan niet herstellen van de korting van de pensioenopbouw van de actieven, in het licht van de indexatie van de inactieven (gedeeltelijk) en van de actieven (geen). Communicatie De VC is van oordeel dat de communicatie betreffende de conversie van de pensioenrechten op 1 januari 2015 ontoereikend was om daarbij de negatieve optie toe te passen. De bijeenkomsten over de uitleg van de nieuwe pensioensregeling hadden ruimschoots voorafgaande aan het instemmingsverzoek via de negatieve optie moeten plaatsvinden. De VC beveelt dan ook aan om deze communicatie te evalueren. De VC beveelt verder aan om haar rapport volledig openbaar te maken bijvoorbeeld op de website van het fonds. Naleving Code Pensioenfondsen De VC beveelt het bestuur aan om te heroverwegen de normen Code Pensioenfondsen geheel toe te passen. Het bestuur heeft bij een aantal onderwerpen gemotiveerd afgeweken van de Code en toegelicht in het concept jaarverslag over 2014. Cultuur en gedrag Uit de interviews die de VC heeft gehouden, komt naar voren dat er open en respectvol met elkaar wordt omgegaan binnen het bestuur. De mening van de voorzitter weegt zwaar mee, mede door zijn deskundigheid en ervaring. Uit de zelfevaluatie van het bestuur zonder externe begeleiding blijkt enige (terechte) zelfgenoegzaamheid. De VC beveelt het bestuur aan om kritisch naar haar eigen functioneren te blijven kijken en de eerstvolgende zelfevaluatie door een externe deskundige te laten begeleiden. Opvolging van eerdere aanbevelingen van het interne toezicht Het bestuur heeft een open houding ten opzichte van het intern toezicht en beschouwt de aanbevelingen als opbouwend, waarmee men haar voordeel kan doen. Ten aanzien van de niet opgevolgde punten kan de VC de beweegredenen van het bestuur volgen.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
21
Tot slot De VC heeft vertrouwen in de opvolging door het bestuur van de aanbevelingen en ziet uit naar verdere samenwerking met het bestuur.” De visitatiecommissie: 7 juli 2015 Drs. R.P. van Leeuwen AAG, (voorzitter) Mr. M. Meijer-Zaalberg J. G. Stokkel RA Het pensioenfondsbestuur heeft het volledige visitatierapport op de website van het pensioenfonds gepubliceerd, waar het door een ieder geraadpleegd kan worden.
2.2.12
Bestuursvergadering 31 mei 2016
Op 31 mei 2016 heeft de bestuursvergadering over de jaarstukken plaatsgevonden. In deze vergadering heeft het pensioenfondsbestuur de jaarstukken over het boekjaar 2015 behandeld en formeel vastgesteld.
2.3
Pensioenparagraaf
Sinds 1 januari 2015 is de kern van de OWASE CDC-pensioenregeling dat de werkgever jaarlijks een volgens een vaste methodiek vastgestelde premie (‘vaste werkgeverspremie’) beschikbaar stelt. Aan de hand van berekeningen van de kostendekkende premie voor toekomstige jaren komen CAO-partijen een vaste premie overeen voor meerdere jaren. De werkgever heeft geen verplichting om méér te betalen dan zijn deel van de premie - de vaste werkgeverspremie - en geeft geen garanties op opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten, toeslagverlening en de hoogte van de jaarlijkse pensioenopbouw. Het pensioenfonds zal uit de premie een jaarlijkse pensioenopbouw van 1,875% (fiscaal maximum) van de pensioengrondslag toekennen, maar zal dit percentage verminderen als de vaste premie in enig jaar niet toereikend is. Als de premie in een bepaald jaar ruim voldoende is, dan kan het meerdere worden gebruikt om de verlaagde opbouw in een voorafgaand jaar geheel of ten dele te ‘repareren’. Als een reparatie van een eerdere opbouw-verlaging niet aan de orde is, dan zal de beschikbare premieruimte in een premiedepot worden gestort waaruit toekomstige opbouwverlagingen gerepareerd kunnen worden. Daarnaast zullen afhankelijk van de financiële positie (dekkingsgraad) van het pensioenfonds indien noodzakelijk kortingen worden toegepast of indien mogelijk toeslagen worden verleend op opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten. De hoogte van de uiteindelijke pensioenuitkeringen staan dus niet vast, maar zijn afhankelijk van (markt)ontwikkelingen die hun weerslag hebben op de toereikendheid van de premie en de financiële positie van het fonds. Omdat de vastgestelde jaarlijkse pensioenopbouw op basis van een middelloon-systematiek wordt vormgegeven kwalificeert deze pensioenregeling in de zin van artikel 10 van de Pensioenwet als een uitkeringsovereenkomst. Omdat de pensioenregeling gebaseerd is op een premie die wordt vastgesteld volgens een vooraf vastgestelde methodiek kwalificeert deze pensioenregeling volgens de internationale boekhoudkundige regels als een premieovereenkomst. Het pensioenfonds voert (thans) de volgende CDC-pensioenregeling uit: een middelloon-pensioenregeling o.b.v. een uitkeringsovereenkomst; met een pensioenrichtdatum van 67 jaar en een flexibele pensioeningangsdatum (met actuariële aanpassing van de pensioenuitkering bij eerder of later met pensioen gaan); met pensioenopbouw tot uiterlijk 67 jaar en een opbouwpercentage van (maximaal) 1,875% per jaar: dit is het fiscale maximum, voor de daadwerkelijke opbouw geldt het voorbehoud dat er voldoende premie-inkomsten moeten zijn om de opbouw te financieren; met een franchise van € 14.956, die wordt aangepast overeenkomstig de OWASE CAO-loonindex (per 1 januari 2016 bedraagt de franchise € 15.031); met een plafond van € 100.000, dat wordt aangepast overeenkomstig de pensioenwet (per 1 januari 2016 bedraagt het plafond € 101.519); met een vaste (OP-) pensioenpremie van 30% van de pensioengrondslag waarvan 22,5% door de werkgever wordt betaald en 7,5% door de werknemer wordt betaald;
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
22
-
-
met voorwaardelijke na-indexatie per 1 januari van enig jaar: o.b.v. de OWASE CAO-loonindex voor de actieve deelnemers en o.b.v. de CBS-prijsindex (CPI alle huishouden, afgeleid) voor de gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden; met een ouderdomspensioen (OP), in aanvulling op het AOW-staatspensioen; met een (levenslang) nabestaandenpensioen (NP) op opbouwbasis (waarbij NP = 70% OP); de premie voor het NP is inbegrepen in de OP-premie; met een tijdelijk nabestaandenpensioen (tNP) op risicobasis tot de AOW-datum van de nabestaande (maar uiterlijk tot 67 jaar); de premie voor het tNP wordt betaald door de werknemer en bedraagt € 15,- per maand; met een wezenpensioen (WzP) op risicobasis (waarbij WzP = 14% OP) totdat de wees 18 jaar wordt, of - zolang de wees studeert - tot uiterlijk 27 jaar; de premie voor het WzP is inbegrepen in de OPpremie; met een arbeidsongeschiktheidspensioen (AoP) - met excedentregeling - op risicobasis, in aanvulling op de WIA-uitkeringen (WGA en IVA); de premie voor het AoP wordt betaald door de werknemer en bedraagt 0,3% van het loon tot aan het WIA-maxdagloon (per 1 januari 2016 is dat € 52.766,37 omgerekend naar een voltijd-jaarloon) en 1,5% van het loon boven het WIA-maxdagloon; met premievrije voortzetting van de opbouw van ouderdomspensioen bij invaliditeit (PVI), naar rato van de mate van arbeidsongeschiktheid (100% voortzetting bij volledige arbeidsongeschiktheid).
Het pensioensalaris is het 12-voud van het geldende maandsalaris, vermeerderd met de jaarlijkse vakantietoeslag en - voor de deelnemers die onder de OWASE CAO vallen - 50% van de consignatietoeslag en 50% van de ploegentoeslag en - voor de deelnemers die onder de RPC CAO vallen - 20% van de ontvangen bedragen aan stertaakbeloning en 20% van de ploegentoeslag, en tot aan het wettelijk voorgeschreven opbouwplafond (per 1 januari 2016 € 101.519,-- per jaar bij een volledig dienstverband). Per 1 januari 2016 is de ploegentoeslag voor de deelnemers die onder de OWASE CAO vallen voor 75% pensioengevend, per 1 januari 2017 voor 87,5% en per 1 januari 2018 voor 100%. In de OWASE CAO is geregeld dat op de AOW-datum ontslag wordt verleend wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. De deelnemers worden aldus gestimuleerd om het pensioen tegelijk met de AOW te laten ingaan.
2.3.1
Premiebeleid
Het pensioenfonds heeft de volgende premie-inkomsten (per 1 januari 2015): een vaste OP-premie, die voor een periode van drie jaar is vastgesteld op 30% van de pensioengrondslag (tevens voor NP, WzP, PVI): hiervan betaalt de werkgever driekwart (22,5%) en de werknemer één kwart (7,5%): een tNP-premie die betaald wordt door de werknemer van € 15,- per maand: deze premie wordt periodiek herijkt op actuariële grondslagen; een AoP-premie die betaald wordt door de werknemer van 0,3% over het loon tot het WIAmaxdagloon (per 1 januari 2016 € 52.766,37 omgerekend naar een voltijd-jaarloon) en 1,5% over het loon boven het WIA-maxdagloon: deze premies worden periodiek herijkt op actuariële grondslagen. De werkgever draagt aan het ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en wezenpensioen van zijn werknemers en aan de kosten van de CDC-pensioenregeling bij door de maandelijkse betaling van een vaste werkgeverspremie. Uitgangspunt bij het premiebeleid is dat de uitvoering van de CDCpensioenregeling wordt afgestemd op de premies (en niet andersom). De sociale partners bepalen welke loonbestanddelen wel/niet pensioengevend zijn. Naast deze premies worden door werknemers en werkgevers geen andere afdrachten gedaan. Over de vaste CDC-pensioenpremie en over de vaststelling van deze premie zijn door de sociale partners - in overleg met het pensioenfondsbestuur - de volgende afspraken gemaakt: de vaste premie is uitsluitend bedoeld voor de beoogde opbouw van pensioenaanspraken; de vaste premie is nadrukkelijk niet bestemd om vermindering van reeds opgebouwd pensioen te voorkomen als bedoeld in paragraaf 9 en/of om een vermindering uit het verleden te compenseren; met het betalen van zijn deel van de vaste premie (lees: de vaste werkgeverspremie) heeft de werkgever aan zijn financiële verplichtingen voldaan; de vaste premie wordt nadrukkelijk niet verhoogd wanneer bij aanvang van het jaar blijkt dat de vooraf afgesproken vaste premie niet voldoende is voor de beoogde pensioenopbouw in dat jaar; er bestaat nadrukkelijk geen bijstortingsverplichting voor de werkgever in de situatie dat het pensioenfonds niet zelfstandig binnen de wettelijke termijnen de dekkingsgraad weet te herstellen;
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
23
-
-
wanneer de beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds volgens de wettelijke normen een premiekorting of een premierestitutie toestaat, wordt deze niet aan de werkgever verleend; de vaste premie wordt nadrukkelijk niet verlaagd wanneer bij aanvang van het jaar blijkt dat de vooraf afgesproken vaste premie ruim voldoende is voor de beoogde pensioenopbouw in dat jaar; als blijkt dat de vooraf afgesproken vaste premie ruim voldoende is voor de beoogde pensioenopbouw in dat jaar, dan wordt het meerdere ofwel aangewend voor de reparatie van reeds doorgevoerde verlagingen van de opbouw van pensioenaanspraken ofwel aangewend voor de vorming van een premiedepot ter voorkoming van toekomstig door te voeren verlagingen van de opbouw van pensioenaanspraken; de werkgever is niet bevoegd om zijn bijdrage aan het pensioenfonds zelfstandig aan te passen; de werkgeversbijdrage op basis van de vaste werkgeverspremie wordt per maand vastgesteld aan de hand van een vast percentage van de totale pensioengrondslagsom van de werknemers die bij de werkgever in dienst zijn; de werkgever draagt de door hem verschuldigde premiebijdrage en de door hem ingehouden premiebijdragen van de werknemers maandelijks af aan het pensioenfonds; de afgedragen premies zijn bij de afdracht eigendom geworden van het pensioenfonds.
De vaste CDC-pensioenpremie wordt steeds voor een periode van drie jaar vastgesteld: voor de periode van 1 januari 2015 tot 1 januari 2018 bedraagt de vaste premie 30% van de totale pensioengrondslagsom van de werknemers die bij de werkgever in dienst zijn. Deze vaste pensioenpremie is onderverdeeld tussen werkgever en werknemer in de verhouding 75:25; op volgende herbeoordelingsmomenten (voor de eerste keer in de loop van 2017 voor de jaren 2018 en verder) zal actuarieel worden berekend welke vaste pensioenpremie naar verwachting nodig zal zijn om jaarlijks 1,875% aan pensioen op te kunnen bouwen in de volgende driejaarsperiode op basis van de gedempte kostendekkende premiemethodiek zoals vastgelegd in de ABTN van het pensioenfonds (de benodigde gedempte premie op basis van een rentemiddeling van 120 maanden); als op enig driejaarlijks herbeoordelingsmoment blijkt dat de benodigde gedempte premie lager is dan 30%, dan wordt de vaste pensioenpremie gelijkgesteld aan de benodigde gedempte premie. De vaste pensioenpremie wordt dan voor werkgever en werknemer evenredig verlaagd in de verhouding 75:25; als op een daaropvolgend driejaarlijks beoordelingsmoment de premie hoger moet worden vastgesteld dan de premie in de voorgaande periode om jaarlijks 1,875% aan pensioen op te kunnen bouwen, dan zal de vaste werkgevers- en werknemerspremie weer evenredig worden verhoogd in lijn met de berekende gedempte premie tot maximaal 30%; als op enig driejaarlijks herbeoordelingsmoment blijkt dat de benodigde gedempte premie hoger is dan 30%, dan zal de vaste pensioenpremie niet hoger worden vastgesteld dan 30% (werkgever: 22,5% en werknemer: 7,5%). De sociale partners kunnen echter voor deze periode een extra werkgeverspremie en/of een extra werknemerspremie overeenkomen om het verschil te overbruggen. Maar de totale premie zal nooit meer bedragen dan de benodigde gedempte premie ten behoeve van de overeengekomen opbouw (maximaal 1,875%); de sociale partners hebben afgesproken dat wanneer in 2017 blijkt dat de pensioenpremie - om een pensioenopbouw van 1,875% te kunnen financieren - voor de periode vanaf 1 januari 2018 hoger zou moeten worden vastgesteld dan 30% van de pensioengrondslag, dat dan de vaste werkgeverspremie (voor het eerst met ingang van 1 januari 2018) voor de komende periode van drie jaar hoger wordt vastgesteld dan 22,5%. De sociale partners zullen hierover t.z.t. onderhandelen en definitieve afspraken maken, maar zij hebben in 2015 al een eerste afspraak gemaakt die inhoudt dat de extra werkgeverspremie voor de periode vanaf 2018 - indien nodig maximaal 1% van de salarissom van het personeel, dat onder de OWASE CAO valt, zal bedragen. Specificatie van de premie-opbouw De (huidige) vaste CDC-pensioenpremie van 30% is opgebouwd uit de volgende elementen: a. de actuarieel berekende premie die nodig is voor de inkoop van de onvoorwaardelijke pensioenen. Meer specifiek gaat het om de volgende elementen: de comingservice koopsom voor het ouderdoms- en nabestaandenpensioen (met inbegrip van een opslag van 2% op het nabestaandenpensioen voor het meeverzekeren van het wezenpensioen behorend bij niet ingegaan ouderdomspensioen; bij de vaststelling van de actuarieel benodigde premie is tevens rekening gehouden met een excassokostenopslag van 3% van de koopsom); de risicokoopsommen voor het levenslange en tijdelijke nabestaandenpensioen (met inbegrip van een opslag van 2% op het nabestaandenpensioen voor het meeverzekeren van het wezenpensioen behorend bij niet ingegaan ouderdomspensioen; bij de vaststelling van de actuarieel benodigde premie is tevens rekening gehouden met een excassokostenopslag van 3% van de koopsom); een opslag van 4,2% van de koopsom voor het meeverzekeren van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
24
b.
de, aan het risicoprofiel van het fonds gerelateerde, solvabiliteitsopslag (risicobuffers) bovenop de actuariële premie voor de onvoorwaardelijke onderdelen voor het bereiken cq. in stand houden van het vereiste vermogen. De hoogte van de solvabiliteitsopslag wordt bepaald op basis van de strategische beleggingsmix van het pensioenfonds en het nieuwe Besluit Financieel Toetsingskader (standaardmodel); c. een opslag voor uitvoeringskosten (deze opslag bestaat uit de jaarlijks terugkerende kosten, die niet worden gedekt door de bij a. genoemde excassokostenopslag); d. een opslag ter dekking van onvoorziene risico’s en ter versterking van de financiële positie van het pensioenfonds, ter grootte van het verschil tussen de (gedempte) kostendekkende premie en de (huidige) vaste premie van 30%. Deze opslag bedraagt ten minste 0% en kan in beginsel niet negatief zijn (in die situatie zal het opbouwpercentage worden verlaagd). NB. er wordt in de opbouw van deze CDC-premie geen rekening gehouden met een opslag ter financiering van eventuele voorwaardelijke onderdelen. Onderdeel a. van de premie wordt vastgesteld op basis van de gemiddelde nominale marktrente over de voorliggende 120 maanden (dempingsperiode) die wordt afgeleid van de door DNB voorgeschreven nominale rentetermijnstructuur. Bij onderdeel c. zijn bij de uitvoeringskosten de kosten van het vermogensbeheer niet inbegrepen. De kosten van het vermogensbeheer worden gefinancierd uit de beleggingsopbrengsten en niet uit de pensioenpremies. De onderdelen a., b. en c. van de premie vormen samen de (gedempte) kostendekkende premie voor de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken in een bepaald jaar. Indien de CDC-premie niet kostendekkend is, dan wordt de pensioenopbouw zodanig verlaagd dat de premie wel kostendekkend is. De pensioenopbouw wordt gefinancierd uit de pensioenpremies (en niet uit het pensioenfonds-vermogen). Het pensioenfonds heeft wel de mogelijkheid om de eventuele ruimte in de premie in een bepaald jaar aan te wenden voor een premiedepot ten behoeve van de reparatie van eventuele toekomstige opbouwverlagingen. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de aangesloten ondernemingen enerzijds geen bijstortingsverplichting hebben en anderzijds geen recht hebben op premiekorting of premieterugstorting.
2.3.2
Toeslagbeleid
Indexeren - oftewel toeslag verlenen - is het aanpassen van de pensioenen aan de loon/prijsstijgingen (inflatie). Uitgangspunt bij het indexatiebeleid is dat de wettelijk voorgeschreven regels uit het nieuwe Financiële Toetsingskader (FTK) worden gehanteerd. Indexaties zijn volgens de OWASE CDCpensioenregeling strikt voorwaardelijk: er wordt geen premie voor betaald en geen geld voor gereserveerd. De indexaties worden uit overrendementen gefinancierd (uit het ‘vrije vermogen’). Het bestuur beslist of een indexatie al dan niet toegekend wordt en kan daarbij zelfstandig afwijken van het indexatiekader. Beoordeling Eenmaal per jaar wordt beoordeeld of indexaties toegekend kunnen worden: per 1 januari van enig jaar, o.b.v. een referteperiode van een jaar. Indexaties worden uitsluitend per toekomende datum toegekend, ook eventuele inhaalindexaties worden uitsluitend per toekomende datum toegekend. Of een indexatie al dan niet toegekend kan worden wordt beoordeeld o.b.v. de financiële positie van het fonds op de zgn. ijkdatum, dat is 31 december van het voorafgaande jaar. De financiële positie wordt beoordeeld o.b.v. de beleidsdekkingsgraad, dat is het gemiddelde van de actuele dekkingsgraad (bepaald op basis van de door DNB voorgeschreven RTS-rekenrente met cUFR-correctie) in een bepaalde maand en de ‘actuele’ dekkingsgraden van de voorliggende 11 maanden. Een indexatie kan alleen toegekend worden voor zover de beoogde indexatie ook in de toekomst waargemaakt kan worden. Maatstaven Voor de actieve deelnemers geldt als indexatiemaatstaf de loonindex, d.w.z. de collectieve OWASE CAOloonsverhoging in het voorafgaande jaar. NB. eventuele CAO afspraken per 1 januari (de beoogde indexatiedatum) kunnen nog wel meegenomen worden, mits die afspraken vóór 1 januari zijn bekrachtigd (er geldt dus geen ‘wachttijd’ van een jaar).
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
25
Voor de gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden geldt als indexatiemaatstaf de prijsindex, d.w.z. de door het CBS vastgestelde stijging van de CPI alle huishoudens, afgeleid (geen correctie voor belastingen/accijnzen). De prijsstijging wordt beoordeeld over de referteperiode van oktober tot oktober van het voorafgaand jaar (i.v.m. de publicatietijdstippen van de CPI-cijfers door het CBS). Indexatiekader Voor het geheel of gedeeltelijk toekennen van indexaties geldt het volgende indexatiekader (staffels per 1 januari 2015): De grens voor volledig indexeren is de beleidsdekkingsgraad waarbij de middelen van het pensioenfonds toereikend zijn om daaruit de beoogde indexaties niet alleen ‘nu’
maar ook in de toekomst volledig toe te kennen. Het pensioenfonds hanteert - terwijl de indexatiemaatstaven verschillen - voor zowel de actieve deelnemers als de gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden één en dezelfde grens voor volledig indexeren (momenteel ca. 130%). Als de beleidsdekkingsgraad op de ijkdatum onder 110% ligt kan geen indexatie toegekend worden. Als de beleidsdekkingsgraad op de ijkdatum boven 110% ligt, maar onder de grens voor volledig indexeren is eventueel een gedeeltelijke indexatie naar rato mogelijk, mits en voor zover die indexatie ook voor de gehele toekomst mogelijk is en noch de beleidsdekkingsgraad, noch de actuele dekkingsgraad, door die indexatie onder de 110%-grens komt. Als de beleidsdekkingsgraad boven de grens voor volledig indexeren ligt, is eventueel een volledige indexatie mogelijk, mits en voor zover die indexatie ook voor gehele toekomst mogelijk is en noch de beleidsdekkingsgraad, noch de actuele dekkingsgraad, door die indexatie onder de grens voor volledig indexeren komt. In deze situatie kan dan eventueel ook een inhaalindexatie worden verleend, met dien verstande dat in een bepaald jaar maximaal 1/5e deel van de ruimte die er is voor het inhalen van een indexatieachterstand mag worden benut. NB. bij het indexatiekader geldt een algemeen voorbehoud dat het bestuur beslist en - binnen het kader van de wet - eventueel kan afwijken van het indexatiekader. Indexatieambitie Het pensioenfondsbestuur streeft naar een zo hoog mogelijk indexatierealisatie, maar dient daarbij een goede balans te vinden tussen risico en rendement. Op basis van de uitkomsten van de ALM-studie 2015 en de huidige economische verwachtingen dient de indexatieambitie vastgesteld te worden op 60-80% indexatierealisatie over een periode van 15 jaar (tot 1 januari 2015 was de ambitie 80-100%). Gedeeltelijke indexatie per 1 januari 2015 Per 1 januari 2015 is het nieuwe Financiële Toetsingskader van toepassing geworden. Per deze datum heeft het pensioenfondsbestuur het nieuwe pensioenreglement vastgesteld. Het reglement werd - in overeenstemming met de nieuwe wet- en regelgeving - opgesteld overeenkomstig de pensioenregeling die CAO-partijen bij de OWASE CAO per 1 januari 2015 hebben afgesproken. Per 31 december 2014 heeft het bestuur tevens een nieuwe ABTN vastgesteld, waarbij reeds vooruit werd gelopen op de wijzigingen per 1 januari 2015. Het al dan niet verlenen van de indexatie wordt voortaan beoordeeld op basis van het nieuwe Financiële Toetsingskader, het nieuwe pensioenreglement en de nieuwe ABTN. Het nieuwe indexatiebeleid met bijbehorend indexatiekader is opgenomen in het nieuwe pensioenreglement. Volgens het reglement kunnen - indien en voor zover de financiële positie van het pensioenfonds dat toelaat - de pensioenuitkeringen van de pensioengerechtigden en de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers jaarlijks per 1 januari van ieder jaar worden geïndexeerd met maximaal de procentuele stijging van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde consumentenprijsindexcijfers (CPI) “alle huishoudens, afgeleid” over de referteperiode van een jaar voorafgaande aan het jaar van de beoogde indexatiedatum en lopende van oktober tot oktober van dat voorafgaande jaar. Het pensioenfondsbestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre de pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke indexatieverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De indexaties worden uit beleggingsrendement gefinancierd. Voor de beoordeling van de beoogde indexatie per 1 januari 2015 werd als referteperiode eenmalig nog een periode van een half jaar gehanteerd: de periode van april tot oktober 2014. In deze periode bedroeg de procentuele stijging van de prijsindex 0,61%. Het daaraan voorafgaande halfjaar werd reeds meegenomen bij de beoordeling van de indexatie per 1 juli 2014. In die eerdere referteperiode was echter geen sprake van een prijsstijging, maar van een prijsdaling (deflatie). De prijsdaling werd in mindering gebracht op de geadministreerde indexatieachterstand van de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
26
De ijkdatum voor de bepaling van de financiële positie van het pensioenfonds was 31 december 2014: de dekkingsgraad ultimo 2014 was 115,1% en de zgn. beleidsdekkingsgraad ultimo 2014 was 116,8%. Volgens het reglement zou er bij een beleidsdekkingsgraad die ligt boven de zgn. 110%-grens, maar onder de grens voor volledige indexatieverlening, financiële ruimte zijn voor het toekennen van een gedeeltelijke indexatie, mits en voor zover die indexatie ook voor de gehele toekomst kan worden verleend en noch de beleidsdekkingsgraad, noch de actuele nominale dekkingsgraad, door de indexatieverlening onder de 110%-grens komt. De actuaris heeft de grens voor volledige indexatieverlening berekend (ca. 125%) en tevens berekend welke deelfactor bij de beoogde indexatie ten hoogste gehanteerd kan worden: 55% van de prijsstijging zou op basis van de nieuwe wetgeving en het nieuwe beleid gecompenseerd kunnen worden. Dat betekende dat aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers een gedeeltelijke indexatie van (0,55 x 0,61% =) 0,34% toegekend zou kunnen worden. Het bestuur heeft tevens beoordeeld of ook aan de actieve deelnemers een indexatie toegekend zou kunnen worden. Er heeft in 2014 echter geen collectieve CAO loonsverhoging plaatsgevonden en CAOpartijen hebben in 2014 ook geen loonsverhoging per 1 januari 2015 afgesproken. Een inhaalindexatie kan enkel worden toegekend als de beleidsdekkingsgraad boven de grens voor volledig indexatieverlening ligt en dat was niet het geval. Aan de actieve deelnemers kon dus geen (inhaal)indexatie worden toegekend. De (cumulatieve) indexatieachterstand voor deze personen bleef per 1 januari 2015 2,67%. Een eventuele collectieve CAO-loonsverhoging in 2015 zal pas meewegen bij de beoordeling van de beoogde indexatie per 1 januari 2016. Het bestuur heeft vervolgens beoordeeld wat de gevolgen zouden zijn van het toekennen van de indexatie aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers in combinatie met een gedeeltelijke reparatie van de opbouwverlaging, die in 2013 werd doorgevoerd. Uit indicatieve berekeningen is naar voren gekomen dat deze combinatie op zichzelf niet leidt tot een dekkingsgraaddaling tot beneden de 110%- noch van de actuele dekkingsgraad, noch van de beleidsdekkingsgraad. Het bestuur was van oordeel dat er ook verder geen gronden aanwezig zijn om af te wijken van het reguliere (nieuwe) beleid en/of om de gedeeltelijke indexatie niet toe te kennen. Het bestuur streeft er naar om de indexatieachterstand zo beperkt mogelijk te houden. Het niet toekennen van de gedeeltelijke indexatie zou geen relevante bijdrage leveren aan de verbetering van de financiële positie van het pensioenfonds. Het bestuur heeft daarom in zijn vergadering van 20 januari 2015 besloten om de pensioenuitkeringen van de pensioengerechtigden en de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers per 1 januari 2015 gedeeltelijk te indexeren met 0,34%. De (cumulatieve) indexatieachterstand voor deze personen stijgt door het slechts gedeeltelijk toekennen van de indexatie per 1 januari 2015 wel van 3,38% naar 3,66%. De betreffende personen zijn per brief van het indexatiebesluit op de hoogte gesteld.
2.3.3
Verwachte en gerealiseerde wijzigingen in het komend jaar
Geen indexatie per 1 januari 2016 Het indexatiebeleid met bijbehorend indexatiekader is opgenomen in het nieuwe OWASE CDCpensioenreglement. Volgens het reglement kunnen - indien en voor zover de financiële positie van het pensioenfonds dat toelaat - de pensioenaanspraken van de actieve deelnemers jaarlijks per 1 januari van ieder jaar worden geïndexeerd met maximaal de procentuele stijging van de OWASE-loonindex over de referteperiode van het voorafgaande kalenderjaar. Volgens het reglement kunnen de pensioenuitkeringen van de pensioengerechtigden en de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers jaarlijks - onder dezelfde voorwaarde - per 1 januari van ieder jaar worden geïndexeerd met maximaal de procentuele stijging van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde consumentenprijsindexcijfers (CPI) “alle huishoudens, afgeleid” over de referteperiode van een jaar voorafgaande aan het jaar van de beoogde indexatiedatum en lopende van oktober tot oktober van dat voorafgaande jaar. De grens om gedeeltelijk te kunnen indexeren ligt bij een dekkingsgraad van 110%. Om te beoordelen of het pensioenfonds voldoende geld heeft om te indexeren hanteert het bestuur een dubbele ondergrens: de beleidsdekkingsgraad en de actuele dekkingsgraad. De beleidsdekkingsgraad is de gemiddelde dekkingsgraad over twaalf maanden: ultimo 2015 was die 112%.* De wettelijke ondergrens voor een gedeeltelijke indexatie is gebaseerd op de beleidsdekkingsgraad. Als alleen gekeken zou worden naar deze beleidsdekkingsgraad, dan zou een kleine indexatie toegekend kunnen worden. Maar aangezien ook gekeken wordt naar de actuele dekkingsgraad kan dat niet. De actuele dekkingsgraad is de dekkingsgraad per ultimo maand: 31 december 2015 was die 109%. Deze ondergrens heeft het bestuur
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
27
zelf als beleidsgrens voor het pensioenfonds vastgesteld. Het bestuur acht het niet verstandig om af te wijken van dat beleid. Als gekeken wordt naar de ontwikkeling van de dekkingsgraad in de voorliggende periode dan is er duidelijk sprake van een dalende lijn: de actuele dekkingsgraad is in de loop van 2015 afgenomen van 112% naar 109% en de beleidsdekkingsgraad is in 2015 afgenomen van 116% naar 112%. Ook zijn de economische vooruitzichten nog erg onzeker. * NB. Het pensioenfonds heeft per ultimo 2015 ook de zgn. reële dekkingsgraad bepaald. De reële dekkingsgraad is berekend als het quotiënt van de hiervoor genoemde beleidsdekkingsgraad en de ‘beleidsdekkingsgraad voor voorwaardelijke toeslagverlening ter hoogte van de minimale verwachtingswaarde voor de groeivoet van het prijsindexcijfer’. De reële dekkingsgraad ultimo 2015 was 91,5%. Het pensioenfonds hanteert de reële dekkingsgraad echter niet als beleidsuitgangspunt. Indexatiebeleid pensioengerechtigde en gewezen deelnemers Voor de pensioengerechtigden en gewezen deelnemers wordt geprobeerd de prijsindexatie van het CBS (CPI alle huishoudens, afgeleid) te volgen. Deze bedroeg volgens het CBS in de referteperiode van oktober 2014 tot oktober 2015 0,39%. Er was reeds sprake van een (cumulatieve) indexatieachterstand van 3,66%. Deze achterstand is door het niet toekennen van de indexatie per 1 januari 2016 toegenomen tot een (cumulatieve) indexatie achterstand van 4,07%. Hierbij is rekening gehouden met de gemiste indexatie over reeds eerder gemiste indexaties. Indexatiebeleid actieve deelnemers Voor de actieve deelnemers wordt geprobeerd de collectieve loonsverhogingen volgens de OWASE CAO te volgen. Deze bedroegen over de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 januari 2016 1,5%. Er was reeds sprake van een (cumulatieve) indexatieachterstand van 2,67%. Deze achterstand is door het niet toekennen van de indexatie per 1 januari 2016 toegenomen tot een (cumulatieve) indexatie achterstand van 4,21%. Ook hierbij is rekening gehouden met de gemiste indexatie over reeds eerder gemiste indexaties. Inhaal indexatieachterstand Het bestuur probeert de gemiste indexaties op een latere datum alsnog toe te kennen zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat. De eerstvolgende datum per wanneer het bestuur beoordeelt of geïndexeerd kan worden is 1 januari 2017. Doordat de overheid de regels die gelden voor het verlenen van inhaalindexaties per 1 januari 2015 fors heeft aangescherpt, dienen de deelnemers er rekening mee te houden dat de indexatieachterstand de komende jaren niet kan worden ingehaald.
2.4
Beleggingenparagraaf
2.4.1
Algemeen en beleggingsproces
Het bestuur heeft een beleggingscommissie die in 2015 bestond uit twee bestuursleden en twee externe leden. De externe leden zijn de heer R. Albrecht en de heer R.M. Botter, pensioengerechtigde en oud-lid van het pensioenfondsbestuur. De heer Botter heeft zich per 1 oktober 2015 teruggetrokken als lid van de beleggingscommissie. De heer Albrecht is in 2014 als extern voorzitter aangetreden. De heer Albrecht is werkzaam als professioneel pensioenfondsbestuurder en heeft een aantal nevenfuncties als bestuurder of lid van een beleggingscommissie van pensioenfondsen.* Daarnaast is hij onder andere docent beleggingen bij SPO. De heer J. Boot van Insinger de Beaufort is de beleggingsadviseur van het pensioenfonds. Willis Towers Watson verzorgt de risico- en performancerapportages. Het pensioenbureau verzorgt de beleggingsrapportages en voert - op basis van de besluiten van het bestuur en van de beleggingscommissie - de wijzigingen in de beleggingsportefeuille door. Het pensioenbureau zorgt tevens voor de ambtelijke ondersteuning, de beleidsvoorbereiding en coördineert de beleggingsadministratie. * de nevenfuncties van de heer Albrecht conflicteren niet met zijn taken en verantwoordelijkheden van extern voorzitter van de beleggingscommissie. De nevenfuncties van alle verbonden personen worden jaarlijks geïnventariseerd door KPMG Compliance Services (IARCS). IARCS vermeldt de nevenfuncties in de compliance rapportages, die aan de compliance officer worden gezonden.
Het bestuur bepaalt de hoofdlijnen van het te voeren beleggingsbeleid door middel van de vaststelling van de lange termijn ALM-benchmark. Hiertoe wordt periodiek een Asset Liability Management (ALM) studie uitgevoerd. In een ALM-studie worden, op basis van bepaalde uitgangspunten, lange termijn prognoses gemaakt waarbij de ontwikkelingen van de bezittingen en de verplichtingen tegen elkaar worden afgezet. In het vierde kwartaal van 2014 is een nieuwe ALM-studie uitgevoerd. In 2015 heeft het
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
28
bestuur op basis van de uitkomsten van deze ALM-studie de hoofdlijnen van het beleggingsbeleid opnieuw vastgesteld. Daarbij is de opzet van het beleggingsbeleid gewijzigd. Dit was gebaseerd op het onderscheid tussen vastrentende – en zakelijke waarden. Met ingang van 2015 is er een indeling naar matchingportefeuille (beleggingen die de ontwikkeling van de verplichtingen moet volgen, ofwel gericht op het afdekken van de rentegevoeligheid van de verplichtingen) en return portefeuille (gericht op het realiseren van additioneel resultaat). De SAA-beheerruimte geeft aan binnen welke marges de beleggingscommissie, na advies van de beleggingsadviseur, op strategisch niveau mag afwijken van de ALM-benchmark. Dit SAA-beheer (Strategische Asset Allocatie-beheer) is gebaseerd op de verwachtingen op middellange termijn en de timing van de strategische aanpassingen. De SAA-benchmark die - binnen de door het bestuur aangegeven bandbreedte - door de beleggingscommissie wordt vastgesteld, wordt opgesplitst in mandaten die door mandaatbeheerders deels op actieve wijze worden beheerd. Ook de implementatie hiervan en de aansturing van de mandaatbeheerders is de verantwoordelijkheid van de beleggingscommissie, ondersteund door de beleggingsadviseur, door Willis Towers Watson en door het pensioenbureau. De behaalde rendementen van de ALM-benchmark, de SAA-benchmark en de mandaten worden gemeten zodat duidelijk wordt hoe het behaalde pensioenfondsrendement is opgebouwd en op basis van welke beslissingen dit rendement tot stand is gekomen. In aanvulling op de hier voor genoemde beheersmaatregelen wordt met ingang van 2015 tevens het solvabiliteitsrisico vooruitkijkend (ex-ante) door het pensioenfonds berekend. Met behulp van het verwachte rendement en risico van de beleggingsportefeuille wordt ieder kwartaal een inschatting gemaakt van het risicoprofiel van de dekkingsgraad. Zo wordt het verschil tussen het verwachte rendement van de beleggingen ten opzichte van de ontwikkeling van de verplichtingen (ook wel de exante tracking error genoemd) bepaald, alsmede de binnen een jaar verwachte minimale hoogte van de dekkingsgraad op basis van een bepaalde zekerheid (97,5%) (ook wel de dekkingsgraad-at-risk genoemd). Willis Towers Watson berekent dit per kwartaal. De beleggingscommissie toetst of het ex-ante risicoprofiel nog binnen de bandbreedte van de ALM-benchmark ligt. Deze toets wordt voorafgaand aan iedere beleggingstransactie uitgevoerd. In het verslagjaar zijn aanpassingen in de beleggingsrapportages aangebracht waarbij diverse risicokarakteristieken per kwartaal worden gerapporteerd. Voorbeelden hiervan zijn analyse naar belangen in individuele bedrijven, spreiding van de beleggingsportefeuille over landen en sectoren, samenstelling van de matching portefeuille naar credit rating en kasposities binnen de diverse beleggingsfondsen. Op deze wijze is er beter zicht op ontwikkelingen en risico’s van de beleggingen.
2.4.2
Beleggingsklimaat en het beleggingsresultaat
Het jaar 2015 was zowel voor de aandelenmarkten als voor de obligatiemarkten een uiterst volatiel jaar, dat uiteindelijk slechts beperkte rendementen opleverde. Doordat de euro verder verzwakte ten opzichte van de Amerikaanse dollar - na het verlies van 14% in 2014 verzwakte de euro nog eens 10% in 2015 vielen de rendementen uitgedrukt in euro’s mee. Net als in voorgaande jaren werden de slechtste resultaten geboekt in opkomende landen, terwijl de Amerikaanse markten opnieuw gunstig afstaken ten opzichte van de rest van de wereld. Het herstel van de aandelenmarkten na de correctie in augustus verliep aanvankelijk verrassend snel en voorspoedig, maar viel door een terugval in de eerste helft van december uiteindelijk toch tegen. Wel kwamen de jaarresultaten weer in de plus nadat zij aan het eind van het derde kwartaal waren gezakt tot rond het nulpunt. De Europese aandelenmarkten behaalden een koerswinst van circa 5%, maar de resultaten liepen van land tot land sterk uiteen. De bekende Amerikaanse index S&P500 verloor in dollars uitgedrukt weliswaar bijna 1% (exclusief dividend), maar boekte in euro’s een winst van bijna 10%, waarmee deze index per saldo opnieuw beter presteerde dan de meeste Europese indexen. Het pensioenfonds heeft zijn posities echter afgedekt en daardoor niet echt geprofiteerd van het sterker worden van de Amerikaanse dollar. De kracht van de dollar had ook in 2015 weer een nadelige uitwerking op de ontwikkeling van de prijzen van grondstoffen en op de aandelenmarkten in opkomende landen. De wereldeconomie stelde vooral teleur door de afzwakking van de Chinese economie, waar de investeringen in de bouw van woningen en infrastructuur vrijwel stil kwamen te liggen. De groei in de wereldhandel viel scherp terug en ook ontwikkelde landen met een sterke exportsector, zoals Duitsland, kregen te lijden van de groeivertraging in opkomende landen. Zowel in China als elders in de wereld bleven de consumentenbestedingen en de dienstensector daarentegen opmerkelijk goed op peil, waardoor de totale groei nauwelijks terugviel.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
29
De sterke rentedaling in het eerste kwartaal, gevolgd door een scherpe stijging in mei en juni resulteerde in een vrijwel ongewijzigde rentecurve per einde december ten opzichte van het begin van het jaar. Ten opzichte van de aandelenmarkten boden de obligatiemarkten in het laatste kwartaal opnieuw een saaie aanblik. Zo bewoog de rente op Duitse staatsobligaties met een looptijd van 10 jaar vrijwel zijwaarts in een nauwe band rond de 0,6%. De Amerikaanse rente was iets beweeglijker, maar bleef in de buurt van de 2,2%. Het enige onderdeel van de obligatiemarkten dat in het vierde kwartaal van 2015 onder grote verkoopdruk lag was de zogenaamde ‘high yield’ markt, de markt voor obligaties van bedrijven met een zwakkere financiële structuur. Vooral in de Amerikaanse high yield markt, die al tijden wordt geplaagd door de ineenstorting van de schalieolie-industrie, liepen de risicopremies nog verder op. Deze ontwikkelingen moeten scherp in de gaten gehouden worden, omdat zij mogelijk een voorbode zijn van grotere problemen, ook voor de aandelenmarkten. De ontwikkeling van de risicopremies in de meeste bedrijfsobligaties was echter geruststellend in het laatste kwartaal, terwijl de hoge risicopremies in de high yield markt inmiddels voldoende aantrekkelijk zijn om posities in high yield uit te breiden. In het jaarverslag 2014 werd als outlook een aantal verwachtingen genoemd die van invloed zijn geweest op het tactische beleggingsbeleid: Voortgaande positieve ontwikkeling van ontwikkelde aandelenmarkten op basis van verder economisch herstel met een lichte groei in Europa, relatief lage rentestanden en redelijke winstcijfers en stijgende consumentenuitgaven in de VS. Vanwege de zwakte van de Euro begin 2015 kan het een exceptioneel goed jaar voor de Europese markten worden. Groeiverwachtingen zijn doorgeschoven naar 2015, met een positief cyclisch winstherstel van 20% of meer. De winstgroei is afhankelijk van oplossen van de schuldencrisis in de periferielanden van de Eurozone en de problemen in de energie- en vastgoed sector. De Amerikaanse aandelenmarkt laat over de periode 2012-2014 een belangrijke outperformance zien. Mogelijk treedt daar vervlakking op, dit is echter geen reden voor verschuiving naar andere regio’s. De verwachtingen over sectoren zijn negatief over de financiële sector, positief over IT, dividendstrategieën, gezondheidszorg en farmacie. Voor met name de staatsobligaties en bedrijfsobligaties met een hoge kredietkwaliteit wordt verwacht dat er zeer lage rendementen zullen zijn. Door oplopende risicopremies voor high yield obligaties wordt deze markt aantrekkelijk. Amerikaanse rente zal beperkt oplopen, kans stijging is wel groter dan een jaar geleden. De meeste verwachtingen zijn in de loop van 2015 waarheid geworden. De verwachting dat de Europese aandelenmarkt het exceptioneel beter zou doen dan de Amerikaanse is niet uitgekomen.
2.4.2.1
Beoordeling uitgevoerde transacties in 2015, effecten op resultaat 2015
In het jaar 2015 is een aantal transacties uitgevoerd. De belangrijkste transacties worden hierna toegelicht. Maart 2015:
Verkoop € 9,4 mln. € 5,5 mln.
Aankoop Staatsobligatie Nederland Aandelen ontwikkelende landen
Geen
Liquiditeit aangehouden
Reden voor de verkoop van de staatsobligatie was dat in de Eurozone de risicovrije rente curve een nieuw laagtepunt bereikte en liquiditeiten lieten op dat moment een beter resultaat zien dan de staatslening. Het rendement op de staatslening werd door de lage risicovrije rente negatief, waardoor het aantrekkelijk was om de obligatie te verkopen en de koerswinst veilig te stellen. Door de oplopende aandelenkoersen steeg het belang aan zakelijke waarden in de portefeuille tot boven de maximale bandbreedte van de ALM. Hoewel dit geen aanleiding was om direct te handelen, besloot de beleggingscommissie om voorzichtigheidshalve winst te nemen op de zakelijke waarden. Het risico van koersdalingen van aandelen, na 6 jaar van stijgende koersen, werd hoger ingeschat dan het risico van vastrentende waarden. Binnen de zakelijke waarden werd specifiek gekozen voor verlaging van de belegging in opkomende markten, de beleggingscommissie gaf voorkeur aan een terughoudend beleid in deze markt. Opkomende markten lieten sterke correcties zien in het eerste kwartaal 2015. Met name de
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
30
regio’s Oost-Europa en Latijns-America lieten een teleurstellende economische groei zien, problemen met sterke USD en verhoogd governance risico. In andere markten was de stemming positiever. Beide verkopen werden liquide aangehouden. Dit werd deels ingegeven door het zwakker worden van de EURO ten opzichte van de US dollar en het Britse pond. Bij afwikkeling van valutacontracten waren liquiditeiten nodig om het negatieve resultaat op valuta afdekking te financieren. Mei 2015
Verkoop
Aankoop
Verlaging rente afdekking van 45% naar 40%, samenstelling matching portefeuille aangepast. Meer rente afdekking ingevuld door rente swaps, minder uit staatsobligaties Deze verlaging werd ingegeven door de visie dat: de ECB de rentemarkten kunstmatig laag houdt; de landenspreads ten opzichte van de swapcurve zich op een laag niveau bevinden; de renteontwikkeling zich normaliseert. Op korte termijn wordt geen rentestijging verwacht. Op lange termijn kan een stijgende rente worden verwacht; het overgebleven renterisico kleiner wordt geacht dan het risico op zakelijke waarden; op termijn verwacht wordt dat een lagere renteafdekking meer bijdraagt aan een positieve ontwikkeling van de dekkingsgraad dan de ontwikkeling van de zakelijke waarden. De samenstelling van de matching portefeuille is aangepast. De portefeuille in Franse staatsleningen (€ 80 mln.) is verkocht vanwege het feit dat het renteverschil tussen de risicovrije rente en de rente op deze leningen zeer laag was geworden. Hierdoor kon de grote koersstijging van deze leningen worden gerealiseerd. Gedeeltelijk werd het verlagende effect op de rente gecompenseerd door het aangaan van rente swaps, per saldo werd de renteafdekking verlaagd. Juni 2015:
Verkoop € 14,2 mln.
Aankoop Aandelen Europa
Geen
Liquiditeit aangehouden
Na april 2015 liep de risicovrije rente curve op met als effect dat door de daling van de vastrentende waarden, het belang in zakelijke waarden weer boven de maximale ALM-norm van 45% kwam. De eerste dagen in juni zette deze trend zich versneld door. De verwachting was dat de rente nog verder zou stijgen en daar mee een negatief effect zou ontstaan op de waarderingen van zakelijke waarden. Op basis van het risicomodel is daarom gekozen voor winstneming op en terugbrengen van het belang in zakelijke waarden naar de norm. Binnen de regio’s waren vooral de Europese aandelen het laatste halfjaar sterk gestegen, een tactische Europese allocatie is daarom verkocht en liquide aangehouden. De aanwezige liquiditeiten geven ruimte om marktontwikkelingen te volgen en bij verdere rentestijging in obligaties te herbeleggen of na een mogelijke correctie in de aandelenmarkt op lagere niveaus aandelen of high yield obligaties bij te kopen. September 2015:
Verkoop Geen
Aankoop Uit liquiditeiten
€ 3,5 mln.
High yield obligaties
Het renteverschil tussen risicovrije staatsleningen en bedrijfsobligaties met een lage kredietkwaliteit bereikte een aantrekkelijke hoogte, het rendementsverschil bedroeg ongeveer 5,7%. Door deze aankoop ontstond er bewust een overweging ten opzichte van de ALM benchmark. Omdat er in de zelfde categorie een onderweging was voor staats- en bedrijfsobligaties opkomende markten, is deze overschrijding toegestaan. De verwachte rendementen en het risico van opkomende markten werden als niet aantrekkelijk beschouwd.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
31
November 2015:
Verkoop
Aankoop
Aanpassing matching portefeuille, verlaging rente afdekking uit swaps, uitbreiding staatsobligaties De motivatie om de renteafdekking uit rente swaps te verruilen voor staatsobligaties werd ingegeven door dat de rentevergoeding op staatsobligaties Frankrijk en België sterker is gestegen dan de risicovrije rente en daardoor werden deze staatsobligaties aantrekkelijker dan rente swaps. Het rendement op deze staatsleningen is hoger dan de rentevergoeding van rente swaps. December 2015:
Verkoop € 7,7 mln. € 10,5 mln.
Aankoop Staatsobligatie Nederland Aandelen ontwikkelende landen
€ 7,8 mln. € 10,0 mln.
Hoogwaardige bedrijfsobligaties Aandelen Europa
Reden voor verkoop van de staatsobligatie en koop van de bedrijfsobligatie waren de speculaties over agressieve uitbreiding van het Quantitative Easing programma van de ECB. Hierdoor daalde de rentes op kortlopende staatsobligaties tot -0,35%, het rendementsverschil tussen de Nederlandse staatslening en bedrijfsobligaties liep daardoor op. Voor de komende 12 maanden wordt een licht positief rendement verwacht voor bedrijfsobligaties. De belangrijkste reden voor gedeeltelijke verkoop van aandelen ontwikkelende markten was de neerwaartse bijstelling van macro economische verwachtingen. Een aanvullende reden was dat door de nieuwe ALM de allocatie naar deze markten is verlaagd naar 4%, de allocatie was 5%. De verkoop resulteerde in een lichte onderweging. Het vrijkomende bedrag is belegd in Europese aandelen, die werden aangekocht op een lager niveau dan de verkoop in juni 2015. Overige wijzigingen in de beleggingsportefeuille De ALM studie gaf geen aanleiding tot wijziging van de samenstelling van de beleggingsportefeuille. Vanuit governance oogpunt is bij een tweetal beleggingen gekozen voor wijziging van de beleggingsfondsen. Uit onderzoek door Willis Towers Watson bleek dat bij deze fondsen het economisch eigendom op grotere afstand stond van het pensioenfonds dan bij de andere beleggingen. Dit werd als ongewenst gezien. De beleggingen zijn daarom in andere beleggingsfondsen ondergebracht met nagenoeg dezelfde beleggingsstrategie/regio indeling. Dit heeft niet geleid tot een kasstroom. Om deze reden is er een verschil tussen het kasstroomoverzicht en het verloopoverzicht van de beleggen genoemd in noot 4 bij de jaarrekening. Evaluatie van beleggingsbeslissingen in het jaar 2015 Effect exclusief valuta- en renteafdekking De individuele transacties in 2015 lieten een positieve bijdrage aan het resultaat zien van circa € 3,1 mln. De uitbreiding in high yield obligaties liet echter een negatieve bijdrage zien van circa € 0,2 mln. (zonder deze uitbreiding zou de positieve bijdrage circa € 3,3 mln. zijn geweest). Indien de portefeuille per 31 december 2014 was gehandhaafd, zou het totaal resultaat circa € 3,4 mln. lager zijn. Effect verlaging rente afdekking De gemiddelde marktrente van de verplichtingen bedroeg begin 2015 1,35%, in mei was dit 1,2% en 1,5% per eind van het jaar. De rente afdekking werd in mei 2015 verlaagd van 45% naar 40% en eveneens werd de samenstelling van de matching portefeuille gewijzigd. De lagere afdekking van de verplichtingen vanaf mei 2015 heeft een beperkt positief effect gehad op de dekkingsgraad van circa € 1,5mln.
2.4.2.2
Resultaat (gedeeltelijk) niet afdekken US dollar en Britse pond (sterling)
Nadat de USD/EUR en GBP/EUR begin 2015 door de ondergrens van de bandbreedten zijn gestoten, zijn de valuta’s afgedekt conform bestaand strategisch beleid. De USD wordt met ingang van februari 2015
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
32
voor 100% afgedekt en het Britse Pond voor 80%. Gezien de grote verstoringen die de centrale banken aanrichten met hun opkoopprogramma’s is het nu niet mogelijk betrouwbare bandbreedten vast te stellen. De US Dollar werd in de periode 2014-2015 sterker. In 2014 werden de beleggingen in US Dollar voor 80% (tactisch) afgedekt, met ingang van februari 2015 is dit herzien naar 100%. Doordat nu de gehele dollarpositie wordt afgedekt, is er geen effect op het resultaat. Als de Amerikaanse dollar in 2015 voor 80% zou zijn afgedekt, zou dit tot een verlies hebben geleid. In 2014 werden de beleggingen in Britse pond (sterling) tactisch niet afgedekt. Na een koersstijging van het Britse pond in januari wordt het Britse pond vanaf februari 2015 voor 80% afgedekt. In 2015 is het Britse pond sterker geworden ten opzichte van de Euro. In januari 2015 gaf het niet afdekken van het Britse pond een positief resultaateffect van € 2,2 mln. De lagere tactische afdekking (80%) in plaats van de beleidsmatige afdekking (100%) leverde een positieve bijdrage aan het resultaat van € 0,2 mln.
2.4.3
Performance-analyse
Het rendement over het jaar 2015 (zie tabel) is positief. Over het jaar 2015 heeft de beleggingsportefeuille een rendement van 3,3% behaald exclusief de valuta-afdekking, inclusief de valuta-afdekking is dit 1,3%. Ten opzichte van de ALM-benchmark heeft de portefeuille (inclusief de valuta-afdekking) 2,1% slechter gepresteerd. Exclusief de valuta-afdekking was de bijdrage van SAA (+0,8%) en mandaatbeheer (-0,9%) totaal -0,1%. De valuta-afdekking had een negatief effect op het resultaat van 2,0% als gevolg van de ontwikkeling van de euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar en het Britse pond. Zoals bij onderdeel 2.4.2.2 beschreven, zijn zowel de Britse pond als de US dollar in 2015 sterker geworden ten opzichte van de euro met een negatief effect van de valuta-afdekking als gevolg. De bijdrage van SAA en mandaatbeheer zijn afzonderlijk weergegeven in onderstaande tabellen met de performance over 2015 en 2014.
2015 Bijdrage Mandaatbeheer
2015 Bijdrage SAA
2015 Rendement ALMBench-mark
2015 Rendement Portefeuille
2015 ALM-benchmark
2015 Feitelijke positie per
2015
2015 Feitelijke positie per
Performanceoverzicht (YTD)
(in %)
(in %)
(in %)
(in %)
Beleggingscategorie 31-12 2015 (x € 1 mln.)
31-12 2015 (in %)
(in %)
Staatsobligaties en andere beleggingen in de QIF Bedrijfsobligaties Liquiditeiten
268,9
35,0
40,0
-1,8
-0,9
-0,3
-0,6
78,4 23,1
10,2 3,5
10,0 0
-0,6 0,0
-0,3 0,0
-0,2 0,0
-0,1 0,0
Totaal Vastrentende waarden
370,4
48,7
50
-1,5
-0,7
-0,2
-0,6
Aandelen Developed Markets Aandelen Emerging Markets
311,7 27,4
40,5 3,6
36,0 4,0
10,7 -2,5
10,4 -5,2
0,4 2,9
-0,1 -0,2
Totaal Zakelijke waarden
339,1
44,1
40
9,1
8,9
0,8
-0,6
Indirect onroerend goed Commodities Obligaties Emerging Markets High Yield credits
29,2 0 0 26,7
3,8 0 0 3,5
2,5 2,5 2,5 2,5
10,0 0,0 0,0 -6,5
15,1 -17,0 -4,5 -6,1
-1,9 17,0 4,5 0,0
-3,2 0,0 0,0 -0,4
Totaal Overige zakelijke waarden
55,9
7,3
10
1,7
-0,7
4,4
-2,0
Totaal excl. valuta-afdekking
765,4
100,1
3,3
3,4
0,8
-0,9
Totaal incl. valuta-afdekking
764,4
100
1,3
3,4
0,8
n.v.t.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
33
Toelichting op het gewijzigde performance overzicht 2014 In 2015 heeft een ALM-studie plaatsgevonden waarbij nieuwe beleggingscategorieën zijn benoemd. In tegenstelling tot de oude regioverdeling van zakelijke waarden is nu gekozen voor een verdeling tussen Developed Markets en Emerging Markets. Daarnaast is de indeling binnen overige zakelijke waarden aangepast. Om een goede vergelijking te kunnen maken van de bijdrage aan het totaal rendement, is gekozen om de rendementen voor 2014 ook conform deze nieuwe ALM-verdeling op te stellen.
2014 Bijdrage Mandaatbeheer
2014 Bijdrage SAA
2014 Rendement ALMBench-mark
2014 Rendement Portefeuille
2014 ALM-benchmark
2014 Feitelijke positie per
2014
2014 Feitelijke positie per
Performanceoverzicht (YTD)
(in %)
(in %)
(in %)
(in %)
Beleggingscategorie 31-12 2014 (x € 1 mln.)
31-12 2014 (in %)
(in %)
Staatsobligaties en andere beleggingen in de QIF Bedrijfsobligaties Liquiditeiten
290,0
38,0
30
32,4
27,5
-3,1
8,0
68,5 24,8
9,0 3,2
20 0
6,6 0,0
8,6 0,0
-1,2 0,2
-0,8 0,2
Totaal Vastrentende waarden
383,3
50,2
50
26,6
23,5
-4,5
7,6
Aandelen Developed Markets Aandelen Emerging Markets
308,2 24,4
40,4 3,2
32 8
17,9 13,9
19,2 11,1
-2,8 2,8
1,5 0,0
Totaal Zakelijke waarden
332,6
43,6
40
17,4
17,6
-1,4
1,2
Indirect onroerend goed Commodities Obligaties Emerging Markets High Yield credits
26,9 0,0 0,0 25,0
3,5 0,0 0,0 3,3
2,5 5 0 2,5
10,6 0,0 0,0 0,7
21,3 -24,9 7,7 1,6
2,1 24,9 -7,7 0,0
-12,8 0,0 0,0 -0,9
Totaal Overige zakelijke waarden
51,9
6,8
10
6,3
-8,2
22,0
-7,5
Totaal excl. valuta-afdekking
767,8
100,6
21,0
17,7
-0,2
3,5
Totaal incl. valuta-afdekking
763,0
100,0
17,8
16,6
0,3
n.v.t.
Toelichting op de performancebijdrage van de Strategische Asset Allocatie en bijdrage mandaatbeheerders op totaal niveau Het rendement ALM benchmark wordt bepaald op basis van benchmark gewicht x ALM benchmark rendement. Het rendement van de SAA wordt bepaald op basis van feitelijke gewicht x SAA benchmark rendement. Het verschil met het rendement van de ALM benchmark wordt weergegeven in de kolom bijdrage SAA. De bijdrage van de mandaatbeheerder wordt berekend uit het verschil tussen het werkelijke rendement x SAA benchmark rendement vermenigvuldigd met het feitelijk gewicht. De bijdrage van de strategische asset allocatie (“bijdrage SAA”) wordt veroorzaakt door verschillen tussen de ALM-wegingen en benchmark en die van de SAA. Dit geeft een indruk van het verschil in rendement door meer of minder naar bepaalde categorieën te alloceren en het rendementsverschil tussen ALM en SAA benchmark. De beleggingscommissie maakt de afweging om af te wijken van de ALM-weging en een afwijkende SAA benchmark te kiezen van de ALM benchmark. De bijdrage mandaatbeheer wordt veroorzaakt doordat de beheerders een relatief rendement ten opzichte van de SAA benchmark behalen en geven daarmee een indruk van de performance van het beheer op fondsniveau. Zie ook onderstaande grafiek ter illustratie.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
34
Voor vastrentende waarden was de SAA bijdrage over 2015 licht negatief bij een onderwogen positie. Deze achterblijvende performance ten opzichte van de ALM-benchmark (rendement) was zowel aanwezig in de staatsobligaties als de bedrijfsobligatie portefeuille en werd gedempt door een onderweging ten opzichte van de ALM (weging). De bijdrage SAA voor het totaal van de zakelijke waarden was positief (0,8%). Dit werd veroorzaakt doordat zakelijke waarden een relatief positief rendement hebben behaald ten opzichte van de ALM benchmark (rendement) en sprake was van een overwogen SAA-positie ten opzichte van de ALM-weging. De categorie zakelijke waarden bestaat sinds de nieuwe ALM-studie uit aandelen Developed Markets en aandelen Emerging Markets. Bij de overige zakelijke waarden was de bijdrage SAA positief doordat, in tegenstelling tot de ALMweging, niet was belegd in commodities en obligaties Emerging Markets bij een negatief ALM-benchmark rendement. De bijdrage van de mandaatbeheerders werd veroorzaakt doordat het rendement van de belegging afwijkt van het rendement van de bijbehorende benchmark. Op totaal niveau was er sprake van een achterblijvende performance van de beheerders. Gedetailleerde toelichting op de performance bijdrage per categorie. Vastrentende waarden Staatsobligaties en bedrijfsobligaties: Ten opzichte van de ALM benchmark (de verplichtingen op basis van de marktrente) lieten de staatsobligaties over 2015 een negatieve SAA bijdrage door zowel rendementsverschil als weging van de categorie. In 2015 werd de ALM-benchmark aangepast naar de ontwikkeling van de verplichtingen op basis van de marktrente. De SAA-benchmark bestond echter nog deels uit het werkelijk behaald rendement op de losse staatsobligaties die bij KAS BANK werden aangehouden wat resulteerde in een kleine negatieve SAA bijdrage van -0,3%. De bijdrage van de beheerders op de staatsobligatieportefeuille bedroeg -0,6%. Dit werd veroorzaakt doordat de effectiviteit van de renteafdekking niet perfect was en ontwikkelingen in de spreads (renteverschil tussen werkelijke rente en de risicovrije rentecurve) van de obligaties een impact hadden op de bijdrage mandaatbeheer. Bedrijfsobligaties bleven licht achter. De mandaatbijdrage van de beheerders voor bedrijfsobligaties was over 2015 licht negatief (-0,1%) door het negatieve relatieve rendement binnen het Blue Bay fonds als gevolg van actief beheer.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
35
Zakelijke waarden Aandelen Developed Markets De categorie aandelen Developed Markets liet over 2015 een positieve bijdrage SAA zien. Dit was het gevolg van de overwogen SAA-positie ten opzichte van de ALM-benchmark en een relatief betere performance dan het rendement van de ALM-benchmark op deze categorie. Daarnaast was sprake van een lichte negatieve bijdrage mandaatbeheer (-0,1%). Ondanks het grotendeels passieve beheer binnen deze categorie bleven enkele van de passieve fondsen iets achter bij hun benchmark wat tot een licht achterblijvende bijdrage uit het mandaatbeheer leidde. Aandelen Emerging Markets De categorie aandelen Emerging Markets kende over 2015 een positieve bijdrage SAA. Dit was het gevolg van een lagere SAA-weging dan de ALM-weging en een negatief ALM-rendement van deze categorie. Dit resulteerde in een positieve SAA bijdrage. De bijdrage mandaatbeheer was negatief doordat de iShares MSCI AC Far East ex-Japan minder goed presteerde dan de benchmark. Bij aandelen Emerging Markets was het voor passieve fondsen niet altijd mogelijk om de exacte benchmark te volgen, daardoor kon een negatief (of positief) relatief rendement ontstaan. Overige zakelijke waarden Bij de ALM-studie in 2015 werd de indeling van de categorie overige zakelijke waarden gewijzigd. Commodities edelmetalen en andere delfstoffen werden versimpeld tot commodities en obligaties Emerging Markets werd aan de overige zakelijke waarden toegevoegd. Indirect onroerend goed Het onroerend goed bleef achter bij de benchmark, zowel de SAA bijdrage als de bijdrage van beheerder waren negatief. De beleggingen vinden zowel in beursgenoteerd onroerend goed als niet beursgenoteerd onroerend goed plaats. Over 2015 was het rendement op beursgenoteerd vastgoed beter dan nietbeursgenoteerd vastgoed. Aangezien de ALM-benchmark alleen bestaat uit beursgenoteerd vastgoed, resulteerde dit in een negatieve SAA bijdrage, mede door de overweging van deze belegging. De bijdrage mandaatbeheer was negatief doordat vooral het fonds van Kempen met beursgenoteerd vastgoed fors achterbleef bij haar benchmark. Commodities In 2015 belegde OWASE niet in deze categorie. De ALM-benchmark (rendement) van deze categorie liet een negatief resultaat zien, gecombineerd met de onderweging ten opzichte van de ALM-weging leverde dit een positieve SAA bijdrage. Obligaties Emerging Markets In 2015 belegde OWASE niet in deze categorie. De ALM-benchmark (rendement) van deze categorie liet een negatief resultaat zien, gecombineerd met de onderweging ten opzichte van de ALM-weging leverde dit een positieve SAA bijdrage. High Yield credits De negatieve bijdrage mandaatbeheer was toe te rekenen aan de keuze voor de beheerder die minder presteert dan de benchmark. Vanwege de beperkte allocatie en rendementsverschillen, was de invloed op het totaal resultaat verwaarloosbaar. Bijdrage SAA en mandaat beheer aan portefeuille rendement In de volgende tabel wordt per beleggingscategorie weergegeven wat de bijdrage was aan het rendementsverschil tussen het totaal rendement van de ALM benchmark en het totaal rendement van het pensioenfonds.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
36
Performanceoverzicht (YTD)
2015
2014
bijdrage aan totaal rendement (in %-punt)
bijdrage aan totaal rendement (in %-punt)
Rendement volgens ALM benchmark zonder valuta afdekking
3,3
17,7
Beleggingscategorie Staatsobligaties en andere beleggingen in de QIF & inflatiegerelateerd Bedrijfsobligaties Liquiditeiten
-0,5
2,62
0,0 0,0
-0,3 0,0
Totaal Vastrentende waarden Aandelen Developed Markets Aandelen Emerging Markets
-0,5 0,1 0,1
Totaal Zakelijke waarden Indirect onroerend goed Commodities Obligaties Emerging Markets High Yield credits Totaal Overige zakelijke waarden
2,3 -0,5 0,3
0,2
-0,2
-0,2 0,3 0,1 0,0
-0,4 1,6 0,0 0,0 0,2
1,2
Totaal effect SAA en mandaat beheer (excl. valuta-afdekking)
-0,1
3,3
Valuta afdekking
-1,9
-3,2
1,3
17,8
Portefeuille rendement
Toelichting 2014 Voor 2014 was de bijdrage SAA en mandaatbeheer op totaalniveau positief (+3,3%). Dit kwam vooral door de categorie staatsobligaties en andere beleggingen in vastrentende waarden. Het rendement op deze categorie was aanzienlijk beter dan de benchmark, waardoor sprake was van een relatief grote bijdrage mandaatbeheer. Ook was niet in grondstoffen belegd (onderwogen positie ten opzichte van de ALM-weging) en aangezien deze categorie zeer slecht presteerde in 2014, was sprake van een relatief grote bijdrage SAA. De valuta afdekking droeg negatief bij aan het portefeuille rendement. Toelichting 2015 Voor 2015 was de bijdrage SAA en mandaatbeheer op totaalniveau per saldo negatief (-0,1%). Voor vastrentende waarden is de SAA bijdrage en mandaatbeheer is per saldo negatief (-0,5%) bij een onderwogen positie. Dit is het gevolg van het relatieve rendement van de onderliggende beleggingscategorieën ten opzichte van het ALM-rendement en verschillen ten opzichte van de ALMweging. Het mandaatbeheer droeg, in tegenstelling tot 2014, negatief bij aan het rendement. De bijdrage SAA en mandaatbeheer voor het totaal van de zakelijke waarden is per saldo positief (0,2%). Dit werd veroorzaakt doordat zakelijke waarden zowel een relatief positief rendement ten opzichte van het rendement van de ALM-benchmark als verschillen in wegingen ten opzichte van de ALM-weging lieten zien. De bijdrage van het mandaatbeheer was negatief. Bij de overige zakelijke waarden was de bijdrage SAA en mandaat positief doordat in tegenstelling tot de ALM-weging niet was belegd in commodities en obligaties Emerging Markets, welke een fors negatief rendement hebben behaald in 2015. De valuta afdekking droeg negatief bij aan het portefeuille rendement.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
37
2.4.4
De huidige ALM-benchmark en SAA-bandbreedtes
Het pensioenfondsbestuur heeft mede op basis van de uitkomsten van de ALM-studie, op basis van de risicohouding van het bestuur, en rekening houdende met de risicohouding van de diverse stakeholders, en op basis van de discussies in de bestuursvergadering over deze uitkomsten en risicohouding, per 1 januari 2016 op grote lijnen het volgende beleggingskader vastgesteld (ALM- en SAA-benchmarks en beheerruimte). Per 1 januari 2016 in %
Strategische beheerruimte van de SAA-benchmark *
Feitelijke positie per
Benchmark
Minimum
Maximum
31-12-2015
Bestuur
Bestuur
Bestuur
ALM-benchmark
Beleggingscategorie
Benchmark index
Vastgesteld door: Assetmix
100
Vastrentende waarden Zakelijke waarden (aandelen en alternatives)
50 50
45 40
60 55
48,7 51,3
Matching portefeuille Return portefeuille
50 50
40 40
60 60
48,4 51,6
Matching portefeuille
50
40
60
20
50
26,8
0
10
0
0
15
-0,4 8,6
10 0
0 -5
20 5
9,9 3,5
50
40
60
51,6
0
0
10
0,3
0
0
10
0
40 10
20 0
55 20 5
44,1 7,2
40
20
55
44,1
36 4
20 0
55 8
40,5 0
0
8
6
3,6
10
0
20
7,2
2,5
0
5
3,7
2,5 2,5
0 0
5 5
0 0
2,5
0
7
3,5
Staatsobligaties (Eur. Unie; ten minste AA-) 1 Staatsobligaties: Inflation Linked (ten minste AA-) Rente derivaten (swaps) Liquiditeitenfondsen (ten minste A-) Credits (ten minste A-) 3 Liquiditeiten (ten minste A-, resp. AA-) 4
Kasstroom verplichtingen o.b.v. ongecorrigeerde RTS
Euribor
Return portefeuille Credits (ten minste BBB , incl. OL) 3 Staatsobligaties (ten minste BBB-duration max 5 jaar)) Aandelen Alternatives -
Lehman Euro Aggregate Credit – Corporate
Aandelen Aandelen ontwikkelde landen Aandelen ontwikkelde landen: Azië Pacific Aandelen Emerging Markets 6
MSCI World index MSCI EM (Emerging Markets)
Alternatives Indirect onroerend goed Commodities Staatsobligaties Emerging Markets (EM Debt) 6 Credits Emerging Markets (EM Corporate) 6, 7 High yield credits 6
EPRA Total Return Index EUR S&P GSCI Index Spot Index JP Morgan GBI-EM Global Diversified Index JP Morgan CEMBI Broad Diversified Index Citigroup High Yield Market Capped Index
40
2
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
0 5
0
pagina
38
Risicobeperkingen Afdekking van valuta exposure - beleggingen in USD - beleggingen in GBP - beleggingen in overige valuta’s totaal 2,5% of meer 8 - beleggingen in overige valuta’s totaal tot 2,5% 8 Tracking error (TE) ex ante Rente afdekking 8:
45% van kasstroom verplichtingen o.b.v. ongecorrigeerde RTS-curve. Benchmark matching portefeuille is renteafdekking kasstroom verplichtingen o.b.v. ongecorrigeerde RTS.
100 100
80 80
100 100
100,4 84,7
100 0
80 0
100 100
10,7
9
11,5
10,1
45
37
53
40,1
NB. de hierboven aangegeven rating-eisen worden beoordeeld o.b.v. de ratings van drie rating agency’s: Standard & Poor, Moody’s en Fitch. Een equivalente rating van 2 van deze 3 rating agency’s, danwel de middelste rating van deze 3 rating agency’s, geldt als uitgangspunt bij de beoordeling. Ook de berekening van het vereist eigen vermogen geschiedt op basis van deze rating-uitgangspunten (VEV; het kredietrisico S5 wordt bepaald aan de hand van de feitelijke posities in beleggingen met een bepaalde rating). *
1
2 3
4
5 6 7
Het bestuur accepteert dat de beheerruimte tijdelijk - gedurende maximaal 4 maanden - (met een bepaald maximumpercentage) wordt overschreden wanneer deze overschrijding het enkele gevolg van marktontwikkelingen is. Bij/vóór afloop van deze ‘gedoogperiode’ van 4 maanden dient de beleggingscommissie: ofwel de portefeuille te rebalancen/aan te passen cf. de beleidskaders, ofwel het bestuur te adviseren om de beleidskaders (SAA-beheerruimte) aan te passen. De maximale marktoverschrijding van de bovengrens voor de subcategorieën binnen ‘overige zakelijke waarden’ gaat per subcategorie - tot 5,5% en de maximale marktoverschrijding voor ‘aandelen’ gaat tot 58%. De maximale marktoverschrijding van de ondergrens voor de categorie ‘vastrentende waarden’ gaat tot 42% Voor de overige (sub)beleggingscategorieën gelden geen specifieke maximale overschrijdingen. Staatsobligaties in andere beleggingsfondsen (bijv. in creditsfondsen) tellen niet mee bij de bepaling van het percentage. Staatsobligaties met een rating lager dan AA- behoren (automatisch) tot de returnportefeuille; staatsobligaties met een rating van AA- of hoger behoren niet automatisch tot de matchingportefeuille, maar kunnen daaraan wel toegewezen worden (door bestuur en/of beleggingscommissie). De benchmark van 40% geldt voor beide categorieën staatsobligaties gezamenlijk. Voor inflation linked bonds geldt wel een apart maximum van 10%. Credits met een gewogen gemiddelde fondsrating lager dan A- behoren (automatisch) tot de returnportefeuille; credits met een gewogen gemiddelde fondsrating van A- of hoger behoren (in beginsel) tot de matchingportefeuille. Volume-eisen bedrijfsleningen (credits): het percentage high yield credits in een IG-beleggingsfonds dat tot de matchingportefeuille behoort (rating A- of hoger) mag niet hoger zijn dan 15% van het beleggingsfonds; het totale percentage high yield credits in IG-beleggingsfondsen die tot de matchingportefeuille behoren (rating A- of hoger) mag niet hoger zijn dan 3% van de totale beleggingsportefeuille; het totale percentage high yield credits in beleggingsfondsen (IG en HY) binnen de gehele beleggingsportefeuille (zowel matching- als returnportefeuille) mag niet hoger zijn dan 7% van de totale beleggingsportefeuille. Voorts dient de performance van een IG-fonds met HY in portefeuille afgezet te worden tegen een benchmarkindex met een vergelijkbaar risicoprofiel. Bij overschrijding van de rating/volume-eisen moet het creditsfonds in beginsel afgestoten worden. Wenst de beleggingscommissie het fonds niet af te stoten, dan dient de commissie onverwijld toestemming te vragen aan het bestuur. Het bestuur neemt op basis van een voorstel van de commissie een besluit over het al dan niet afstoten. Volume en rating eis voor liquiditeiten bij banken: Voor banken met een rating van ten minste AA- geldt een maximum € 15 mln. Voor banken met een rating van ten minste A geldt een maximum € 7,5 mln. Voor banken met een rating van ten minste A- geldt een maximum van € 2,5 mln. Is het gewenste totale percentage liquide middelen hoger, dan dienen deze over meerdere banken te worden gespreid. Aan de custodian wordt een ratingeis van ten minste BBB- gesteld. Liquide middelen mogen ook in andere valuta dan in Euro’s worden aangehouden. De afdekkingseisen gelden echter onverkort voor cashbeleggingen in andere valuta. Voor de categorieën aandelen en alternatives (lees: zakelijke waarden) geldt een gezamenlijk maximum van 55% van de totale portefeuille met een minimum van 20% aandelen van de totale portefeuille. Voor de categorieën EM aandelen, EM Debt en EM Corp geldt een gezamenlijk maximum van 10% van de totale portefeuille. Voor de categorieën High Yield en EM Corp geldt een gezamenlijk maximum van 5% van de totale portefeuille.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
39
8 9
Indien voor 2,5% of meer van de totale beleggingsportefeuille in een bepaalde valuta wordt belegd, dient het bestuur voor deze valuta afdekkingseisen te formuleren: als beleidsuitgangspunt geldt daarvoor een ALM-benchmark van 100% afdekking met een beheerruimte van ten minste 80% tot 100% afdekking. Afdekking vindt plaats op basis van matching van kasstromen. Doelstelling is afdekking van 45% van de verplichtingen gebaseerd op de ongecorrigeerde rente DNB RTS-rentecurve (zonder UFR). De benchmark voor de performance meting van de beheerder is de ontwikkeling van de verplichtingen op basis van de ongecorrigeerde DNB RTS-rentecurve. Het matching beleid kan worden ingevuld door beleggingen in staatsobligaties (NB. de bijdrage van credits aan het matchingbeleid vervalt, tenzij de credits overeenkomstig het mandaat van de beleggingscommissie - expliciet aan de matching portefeuille worden toegevoegd), en/of met behulp van swaps. Als gebruik wordt gemaakt van swaps, dan mag maximaal 30% van de matching met behulp van de swaps worden gerealiseerd. Binnen de beheerruimte kan de beleggingscommissie een aanpassing doen van de afdekking van maximaal 5%-punt. Elke aanpassing van meer dan 5%-punt of reeks van aanpassingen van totaal meer dan 5%-punt dient vooraf ter goedkeuring aan het pensioenfondsbestuur te worden voorgelegd. Zodra het bestuur zijn goedkeuring aan een aanpassing heeft verleend geldt de nieuwe positie als uitgangspositie voor eventuele volgende aanpassingen.
2.4.5
Vooruitblik 2016
Economische vooruitzichten Een belangrijke indicator voor de economische verwachtingen is de ontwikkeling van het bruto binnenlands product. Hieronder wordt de verwachting voor 2016 weergegeven. Verwachting 2015
Realisatie 2015
Verwachting 2016
VS
3,1%
2,4%
2,2%
Eurozone
1,2%
1,5%
1,6%
Japan
1,0%
0,5%
1,0%
China
7,0%
6,9%
6,5%
De gerealiseerde groeicijfers voor 2015 liggen in lijn met de economische groeiverwachtingen voor 2015. De groeicijfers liggen wel aan de onderkant van de verwachtingen. De verwachtingen voor 2016 zijn voor de VS licht negatief bijgesteld naar een groeiverwachting van 2,2%. Voor 2016 wordt voor Europa een groei van 1,6% verwacht. De laatste indicatoren wijzen op het risico van een negatieve bijstelling vanwege een verdere vertraging in de wereldhandel en afnemende groei in export van kapitaalgoederen naar China. De VS ontwikkelt zich redelijk goed met een verwachte groei van 2,2%, bij een goed herstel van de werkgelegenheid en een positieve consument. De inflatiedruk is echter nog ver weg en met een verwachte inflatie van 1 tot 2% zal de 10-jaarsrente niet veel verder kunnen oplopen dan 2,25-2,75%. Het is echter niet ondenkbaar dat de inflatie sneller zal oplopen bij een stabilisering van de USD. De Global Leading Indicators laten sinds najaar 2015 een lichte daling zien. Recent lijkt deze daling ten einde gekomen en worden de neerwaartse risico’s voor de groeiramingen voor 2016 als beperkt ingeschat. Outlook 2016 Hoofdpunten zijn: De verwachting is dat de volatiliteit in de aandelenmarkten zal toenemen. Het jaar 2016 is onrustig begonnen met een 10-15% daling van de aandelenmarkten en een daling van de rente in de VS en Europa richting de laagtepunten van 2012 en 2015; De aandacht richt zich op een vertraging in wereldwijde groei; Er blijven spanningen in de vrijheden van de wereldhandel en de politiek zoals “Brexit”, problemen in de EU met vluchtelingen en onrust in de verhoudingen tussen Korea, Japan en China. De versterking van de Amerikaanse dollar ten opzichte van andere wereldvaluta zoals de Yen, Britse pond en Renminbi zal toenemen. Kapitaalvlucht uit de opkomende landen zet zich naar alle waarschijnlijkheid verder door in 2016 met een dalend effect op de koersen van de beleggingen in deze regio’s; De ontwikkelingen in de risicopremies zijn positief voor de beleggingsvooruitzichten voor 2016;
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
40
-
De aandelenmarkten zijn pessimistisch gestemd, de kans op meevallende ontwikkelingen is daardoor groter. Met het oog op het vooruitzicht van structureel lage groei is er voorkeur voor zogenaamde groeiaandelen boven ‘value’ aandelen.
Op basis van de economische vooruitzichten en de outlook is er een voorkeur voor aandelen boven vastrentende waarden. Beleggingen in opkomende landen en grondstoffen zullen voorlopig grotendeels worden gemeden. Er zijn vroege tekenen van herstel in grondstoffen markten, mogelijk zullen de opkomende markten de achterstand ten opzichte van de ontwikkelde landen inlopen. De verdeling over de regio’s zullen dan worden heroverwogen.
2.5
Financiële paragraaf
2.5.1
Algemeen
De financiële positie van het pensioenfonds is sterk afhankelijk van renteschommelingen. Dit komt doordat de duration (rentegevoeligheid) van de pensioenverplichtingen hoger is dan de duration van de beleggingen. Als de rente omhoog gaat neemt de financiële positie van het pensioenfonds toe en als de rente omlaag gaat neemt de financiële positie af. Om dit effect te verkleinen heeft het pensioenfonds beleid vastgesteld waarbij de vastrentende waarden worden afgestemd op de verplichtingen van het pensioenfonds. De afdekking van het renterisico over de gehele looptijd van de verplichtingen vindt plaats op basis van 13 klassen waarin de verplichtingen worden ingedeeld. De hedge-doelstelling van het beleid (ALM-benchmark) is een matching van 45% van de verplichtingen van het pensioenfonds. Een pensioenfonds moet de omvang van de verwachte uitgaande kasstromen vaststellen op basis van verwachte marktontwikkelingen en prudente verzekeringstechnische grondslagen waaronder begrepen de voorzienbare trend in overlevingskansen. Het pensioenfonds past de AG prognosetafel 2014 toe, die in 2014 is gepubliceerd, met een correctie voor de zgn. ervaringssterfte o.b.v. fonds specifieke OWASE 2014 correctiefactoren. De beroepsbevolking heeft namelijk een andere - over het algemeen hogere levensverwachting dan de gehele bevolking.
2.5.2
Het verslagjaar 2015
Het pensioenfonds heeft het jaar 2015 afgesloten met een negatief resultaat van € 30 miljoen. De gemiddelde rekenrente is gedurende 2015 gedaald van 1,87% eind 2014 naar 1,68% eind 2015. Door de wijziging van de rente stegen verplichtingen met € 33,2 miljoen ten opzichte van eind 2014. De toename van de verplichtingen komt door de daling van de gemiddelde rekenrente en door de lage rentestand van de 1 jaars rente waarmee de verplichtingen worden opgerent (0,16%) ten opzichte van de gemiddelde rekenrente van 1,87%. Eind 2015 had het pensioenfonds een VPV van € 698,7 miljoen, eind 2014 was dat € 665,5 miljoen. Het vermogen van het pensioenfonds is gedurende 2015 aangegroeid met € 3,1 miljoen. Eind 2015 had het pensioenfonds een vermogen van € 768,9 miljoen, eind 2014 was dat € 765,8 miljoen. De verplichtingen namen dus sterker toe dan het vermogen. De dekkingsgraad van het pensioenfonds is per saldo afgenomen. Samenvatting van de financiële positie van het fonds en ontwikkelingen gedurende het jaar:
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
41
Pensioenfondsvermogen in € 1.000 Stand per 1 januari 2015
Technische voorzieningen in € 1.000
765.819
665.335
Beleggingsresultaten
10.360
1.094
Premiebijdragen
12.222
15.153
258
283
-18.854
-18.844
0
35.875
-843
-305
768.962
698.591
Werknemersgelden expiratie IPR Uitkeringen Wijziging marktrente Overige
Stand per 31 december 2015
Dekkingsgraad in % 115,1
110,1
Het saldo van baten en lasten over de afgelopen jaren kan als volgt worden geanalyseerd:
Bedragen x € 1.000
2015
2014
2013
2012
2011
Premieresultaat
-2.956
2.553
2.765
445
2.940
Interestresultaat
9.266
115.262
26.541
68.329
14.742
-36.381
-109.738
16.613
-43.713
- 72.833
-30.071
8.077
45.919
25.061
-55.151
Overig resultaat
Het negatieve premieresultaat is een gevolg van de systematiek van de 120 maands middeling voor het vaststellen van de kostendekkende premie ten opzichte van de kosten van pensioenopbouw in 2015 die wordt berekend met het werkelijke rentepercentage van 2015 (zie ook paragraaf 2.5.5). Het positieve interestresultaat is voornamelijk het gevolg van de stijging van de zakelijke waarden. Het overig resultaat is voor het overgrote deel toe te schrijven aan de daling van de marktrente met als gevolg een stijging van de voorziening pensioenverplichtingen (zie ook paragraaf 2.6.1).
2.5.3
Dekkingsgraad
Onder dekkingsgraad wordt verstaan de waarde van de bezittingen van het pensioenfonds, uitgedrukt in een percentage van de voorziening pensioenverplichtingen. Per 31 december 2015 was de actuele nominale dekkingsgraad op basis van de FTK-methode 110,1%. Het nieuwe FTK dat per 1 januari 2015 van toepassing is gaat uit van de beleidsdekkingsgraad: dat is de actuele dekkingsraad van een maand gemiddeld met de ‘actuele’ (lees: niet gemiddelde) dekkingsgraden over de aan die maand voorafgaande 11 maanden. Per 31 december 2015 was de beleidsdekkingsgraad 111,9%.* De beleidsdekkingsgraad is ook bepalend voor het vaststellen van een eventuele tekort-situatie bij het pensioenfonds en dient als uitgangspunt bij het opstellen van een herstelplan. * NB. Het pensioenfonds heeft per 31 december 2015 ook de zgn. reële dekkingsgraad bepaald. De reële dekkingsgraad is berekend als het quotiënt van de hiervoor genoemde beleidsdekkingsgraad en de ‘beleidsdekkingsgraad voor voorwaardelijke toeslagverlening ter hoogte van de minimale verwachtingswaarde voor de groeivoet van het prijsindexcijfer’. De reële dekkingsgraad ultimo 2015 was 91,5%. Het pensioenfonds hanteert de reële dekkingsgraad echter niet als beleidsuitgangspunt.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
42
De (actuele) dekkingsgraad per 31 december (op basis van de jaarrekening) heeft zich de afgelopen jaren als volgt ontwikkeld:
2015
2014
2013
2012
2011
Dekkingsgraad per 31 december
110,1%
115,1%
116,5
108,0
104,0
Beleidsdekkingsgraad Reële dekkingsgraad
111,9% 91,5%
-
-
-
-
in %
Gemiddelde rekenrente * ** ***
1,68%***
1,87%**
2,72**
2,43 **
2,74 *
In afwijking van de ‘oude’ berekeningswijze van de rekenrente, heeft DNB de rekenrente ultimo 2011 vastgesteld op basis van een gemiddelde over de laatste drie maanden. In afwijking van de ‘oude’ berekeningswijze van de rekenrente, heeft DNB de rekenrente ultimo 2012, 2013 en 2014 vastgesteld met een correctie aan de hand van de ultimate forward rate (UFR) vanaf jaar 20 en tevens op basis van het gemiddelde over de laatste drie maanden. In afwijking van de ‘oude’ berekeningswijze van de rekenrente, heeft DNB de rekenrente ultimo 2015 vastgesteld met een correctie aan de hand van de (nieuwe) ultimate forward rate (cUFR) zonder middeling over de laatste drie maanden.
Grafiek van de dekkingsgraadontwikkeling sinds december 2008 (vlak na het begin van de crisis):
125%
Dekkingsgraadontwikkeling pensioenfonds OWASE
120%
115%
110%
105%
100%
jun-16
dec-15
jun-15
dec-14
jun-14
dec-13
jun-13
dec-12
jun-12
dec-11
jun-11
dec-10
jun-10
dec-09
jun-09
dec-08
95%
actuele nominale dekkingsgraad
dekkingstekortgrens
reservetekortgrens
beleidsdekkingsgraad (middeling over 12 maanden)
2.5.4
Richtlijnen van De Nederlandsche Bank
Onderdekking Van een dekkingstekort is sprake indien de middelen ontoereikend zijn om de voorziening voor de pensioenverplichtingen en/of de reserve voor algemene risico’s te financieren. Als de beleidsdekkingsgraad beneden de 104,25% (MVEV) zakt is er sprake van een dekkingstekort. Als er 5 jaar lang sprake is van een dekkingstekort, dan moet het pensioenfonds de pensioenen korten (‘afstempelen’). De kortingsmaatregel kan pas na 5 jaar toegepast worden: het ‘afstempelen’ wordt gezien als ‘ultimum remedium’. De korting mag over maximaal 10 jaar worden gespreid. Maar als gebruik wordt gemaakt van deze spreidingsmogelijkheid, dan kan de korting niet vervallen zodra de financiële
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
43
situatie is verbeterd: de korting is dus onvoorwaardelijk en zal hoe dan ook verder toegepast moeten worden. Per 31 december 2015 bedroeg de beleidsdekkingsgraad 111,9% zodat er geen sprake was van onderdekking. Reservetekort Van een reservetekort is sprake indien de middelen ontoereikend zijn om naast de voorziening voor de pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico's ook nog de buffers voor beleggingsrisico's en andere bestemde reserves aan te houden. Als de beleidsdekkingsgraad tussen de 104,25% en de reservetekortgrens (VEV) ligt, dan is er sprake van een reservetekort. Het pensioenfonds moet in die situatie een herstelplan indienen bij DNB. In dat herstelplan moet het fonds de maatregelen vastleggen waarmee de beleidsdekkingsgraad binnen 10 jaar (voor het herstelplan 2015 geldt 12 jaar) weer boven de reservetekortgrens komt. Het pensioenfonds had begin 2015 (en ultimo 2015 nog steeds) een reservetekort. Het bestuur heeft vóór 1 juli 2015 een herstelplan ‘nieuwe stijl’ ingediend bij DNB. Uit de berekeningen in het kader van het herstelplan is naar voren gekomen dat het pensioenfonds ruimschoots binnen de geldende hersteltermijn kan herstellen naar een beleidsdekkingsgraad boven de reservetekortgrens. Het pensioenfonds heeft tevens d.m.v. de zgn. aanvangshaalbaarheidstoets aangetoond dat het fonds over voldoende herstelkracht beschikt om vanaf de dekkingstekortgrens (104,25%) binnen de geldende hersteltermijn te herstellen naar een beleidsdekkingsgraad boven de reservetekortgrens. De reservetekortgrens lag ultimo 2015 bij een beleidsdekkingsgraad van 119,8%. Sturingsmiddelen In het herstelplan werd gebruik gemaakt van het sturingsmiddel toeslagverlening. Het toeslagbeleid - het indexatiekader - dient terughoudend en strikt te worden nageleefd. Als uit het herstelplan zou blijken dat herstel naar de reservetekortgrens niet kan zonder korten, dan zou een kortingsmaatregel getroffen moeten worden. Deze korting kan direct getroffen worden en mag en zal gespreid worden over maximaal 10 jaar. Deze maatregel is echter niet onvoorwaardelijk en kan dus vervallen zodra de korting niet langer noodzakelijk is. NB. het kan in de praktijk mogelijk lang duren voor de korting gerepareerd kan worden: eerst dienen alle (inhaal)indexaties toegekend te worden. De kritieke dekkingsgraad van het pensioenfonds o.b.v. de wettelijke parameter-set was ultimo 2015 86%: dat betekent dat herstel binnen 10 jaar pas niet meer mogelijk is als de dekkingsgraad onder de 86% zakt. De kritieke dekkingsgraad o.b.v. een meer voorzichtige parameter-set (overrendement van 2,5%) was ultimo 2015 92,5%. NB. bij deze berekeningen werd er van uitgegaan dat er in de periode waarvoor het herstelplan wordt opgesteld geen enkele indexatie wordt verleend. Evenwichtige belangenbehartiging In het herstelplan werd voornamelijk gebruik gemaakt van de mogelijkheid de toeslagverlening te korten om tot herstel te komen. Alle deelnemers worden door deze maatregel getroffen. Het bestuur was en is dan ook van mening dat hij met dit beleid recht doet aan het uitgangspunt van evenwichtige belangenbehartiging. Ook bij eventuele verdergaande maatregelen zal het bestuur dit uitgangspunt hanteren bij de besluitvorming.
2.5.5
Kostendekkende premie volgens de FTK-methode
De beleidsregels van De Nederlandsche Bank schrijven voor dat de premie kostendekkend dient te zijn. De door het pensioenfonds in 2015 ontvangen pensioenpremie van € 12,5 miljoen is lager dan de voor 2015 berekende zuiver kostendekkende premie van € 15,1 miljoen maar hoger dan de voor 2015 berekende gedempte kostendekkende premie van € 10,7 miljoen. De kostendekkende premie fluctueert van jaar tot jaar, mede als gevolg van wijziging van het rentepercentage. Voor zover de in 2015 ontvangen premies hoger zijn dan de kostendekkende premie is het meerdere aangewend voor de (gedeeltelijke) reparatie van de opbouwverlaging (gesplitste kortingsregel), die in 2013 moest worden doorgevoerd.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
44
Kostendekkende premie vs. daadwerkelijke pensioenpremie Werkgevers en werknemers betalen gezamenlijk een pensioenpremie van 30% van de pensioengrondslag(som). Deze 30% is de premie die het pensioenfonds daadwerkelijk in rekening brengt. In het verleden - tot 2010 - was er altijd sprake van een marge tussen de daadwerkelijke premie van 30% en de kostendekkende premie. De premie van 30% lag voorheen altijd wat hoger dan door de pensioenwet wordt voorgeschreven. Volgens de pensioenwet dient het pensioenfonds een premie in rekening te brengen die ten minste kostendekkend is. Het gaat hierbij om de kosten van de opbouw van de nominale pensioenaanspraken en om de uitvoeringskosten. De nominale aanspraken vormen ca. 60% van het uiteindelijke pensioen van de deelnemer. De overige 40% van het pensioen wordt gevormd door indexaties. Indexaties zijn bij pensioenfonds OWASE echter strikt voorwaardelijk. Het pensioenfondsbestuur besluit of een indexatie al dan niet wordt toegekend. De deelnemers hebben geen recht op indexatie. Voor de indexaties wordt geen geld gereserveerd en voor de indexaties wordt ook geen premie betaald. Indexaties dienen uit de beleggingsopbrengsten te worden gefinancierd. Zuiver kostendekkende premie vs. gedempte kostendekkende premie Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen de zuiver kostendekkende premie en de gedempte kostendekkende premie. De zuiver kostendekkende premie wordt in beginsel jaarlijks op 31 december vastgesteld voor het gehele komende jaar op basis van de rekenrente over december. Voor het jaar 2015 werd de premie echter per 1 januari 2015 vastgesteld in verband met de wijziging van de wettelijk voorgeschreven rekenrente per die datum (vervallen 3 maands-middeling). Het pensioenfonds hanteert naast de zuiver kostendekkende premie ook een gedempte kostendekkende premie. Deze gedempte kostendekkende premie is voor het bestuur het uitgangspunt bij de vaststelling van de pensioenpremie die daadwerkelijk in rekening wordt gebracht. Ook de gedempte kostendekkende premie wordt in beginsel jaarlijks op 31 december voor het komende jaar vastgesteld, maar op basis van de gemiddelde rekenrente over de voorliggende periode van 120 maanden (10 jaar). Voor het jaar 2015 werd ook deze premie per 1 januari 2015 vastgesteld (wederom i.v.m. vervallen 3 maands-middeling). De zgn. dempingsperiode van 120 maanden is een eigen keuze van het pensioenfonds. Het pensioenfonds mag ook een kortere dempingsperiode hanteren (NB. het bestuur heeft in december 2014 besloten om de dempingsperiode met ingang van 31 december 2014 te verlengen naar 120 maanden, daarvoor hanteerde het pensioenfonds een dempingsperiode van 12 maanden). a.
De zuiver kostendekkende premie 2015 en 2016
De zuiver kostendekkende premie voor 2015 werd op 31 december 2014 vastgesteld (rekenrente 2,19%). De zuiver kostendekkende premie voor 2015 was 36,4% - bij een opbouwpercentage van 1,875% en een pensioenleeftijd van 67 jaar - en dus een stuk hoger aan de daadwerkelijke premie van 30%. De zuiver kostendekkende premie voor 2016 is inmiddels ook vastgesteld, op 31 december 2015 (rekenrente 1,91%). De zuiver kostendekkende premie voor 2016 is 38,6% - eveneens bij een opbouwpercentage 1,875% en een pensioenleeftijd van 67 jaar - en dus nog een stuk hoger dan de daadwerkelijke premie van 30%. Dit komt door de lagere rentestand per eind 2015 ten opzichte van 2014. b.
De gedempte kostendekkende premie 2015 en 2016
De gedempte kostendekkende premie voor 2015 werd op 31 december 2014 vastgesteld (rekenrente 3,56% bij een middeling over 120 maanden). De gedempte kostendekkende premie voor 2015 was 25,8% - bij een opbouwpercentage van 1,875% en een pensioenleeftijd van 67 jaar - en dus een stuk lager dan 30%. De gedempte kostendekkende premie voor 2016 is inmiddels ook vastgesteld, op 31 december 2015 (rekenrente 3,34% bij een middeling over 120 maanden). De gedempte kostendekkende premie voor 2016 is 26,8% - eveneens bij een opbouwpercentage van 1,875% en een pensioenleeftijd van 67 jaar - en dus ook een stuk lager dan 30%. Dit komt doordat nu ook de hogere rentestanden in bepaalde jaren vóór 2015 meewegen bij de bepaling van de rekenrente. De premie voor 2015 is ruim kostendekkend: deels reparatie verlaging opbouwpercentage 2013 Het pensioenfondsbestuur heeft op 18 december 2014 besloten om de dempingsperiode van de rekenrente voor de berekening van de kostendekkende premie te verlengen van 12 naar 120 maanden. Het bestuur heeft de nieuwe berekeningswijze ook opgenomen in de nieuwe ABTN die per 31 december 2014 werd vastgesteld. De actuaris van het pensioenfonds heeft de (gedempte) kostendekkende premie voor 2015 berekend. Hij heeft deze premie berekend op basis van de beleidskaders en de financiële positie op 31 december 2014.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
45
Het reguliere opbouwpercentage voor het jaar 2015 is (onder voorbehoud van toereikende financiering) gelijk aan het voor 2015 geldende fiscaal maximaal toegestane percentage van 1,875% bij een (aangepaste) pensioenleeftijd van 67 jaar. Daarnaast is de pensioenopbouw gemaximeerd op basis van een maximum pensioengevend salaris van € 100k (uiteraard is ook de feitelijke premie gemaximeerd op de pensioengrondslag behorend bij dit pensioengevend salaris). Tot slot is de premievrijgestelde voortgezette pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid aangepast van 70% naar 100%. De gedempte kostendekkende premie voor 2015 (gebaseerd op 120 maandeindes) bedroeg 25,8% van de pensioengrondslagsom. De te ontvangen premie bedroeg 30% van de pensioengrondslagsom en lag dus hoger dan de gedempte kostendekkende premie voor de reguliere pensioenopbouw in 2015. Het overschot werd aangewend om de kortingen van de pensioenopbouw uit het verleden deels te repareren. Met het overschot dat beschikbaar was voor de reparatie, kon een deel van de toegepaste verlaging van 0,5% van 2013 worden gerepareerd als voor die reparatie dezelfde gedempte systematiek wordt toegepast als voor de huidige pensioenopbouw (120 maandsmiddeling). NB. per 1 januari 2015 zijn alle pensioenrechten omgezet naar een pensioenleeftijd van 67 jaar. Ook de gemiste pensioenopbouw bij een pensioenleeftijd van 65 jaar werd daarbij omgezet naar een pensioenleeftijd van 67 jaar. Deze omzetting betekent dat de gemiste pensioenopbouw met ca. 10% is toegenomen (de exacte gemiste pensioenopbouw is afhankelijk van de leeftijd van de deelnemer op 1 januari 2015). In oktober 2015 werd 0,28% van de pensioengrondslag aan inhaalopbouw toegekend, bij een pensioendatum van 65 jaar. Deze ‘reparatie’ gold voor alle deelnemers van wie de opbouw in 2013 werd verlaagd, dus ook voor de personen die inmiddels met pensioen waren. De gemiste pensioenopbouw over 2013 is ontstaan omdat de toen geldende maximum-pensioenpremie van 30% van de pensioengrondslag niet toereikend was om de volledige pensioenopbouw toe te kennen. Om dezelfde reden is ook over 2014 niet de volledige pensioenopbouw toegekend, maar moest deze met 0,09% van de pensioengrondslag worden verlaagd, bij een pensioendatum van 65 jaar. Het bestuur heeft tevens beoordeeld wat de gevolgen zouden zijn van een gedeeltelijke reparatie van de opbouwverlaging, die in 2013 werd doorgevoerd, in combinatie met het toekennen van de indexatie aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers per 1 januari 2015 (zie hierboven bij 2.3.2). De reparatie van de opbouwverlaging dient uit de pensioenpremie gefinancierd te worden. Hoe meer tijd er verstrijkt tussen de verlaging en de reparatie hoe meer de groep van toenmalige premiebetalers zal verschillen van de groep van ‘huidige’ premiebetalers. Dat kan leiden tot ongewenste herverdelingseffecten. Het bestuur streeft er daarom naar om de in 2013 en 2014 doorgevoerde opbouwverlagingen zo snel mogelijk te repareren. Het bestuur heeft in zijn vergadering van 20 januari 2015 besloten om de volledige ruimte in de premie over 2015 te benutten om de opbouwverlaging over 2013 (gedeeltelijk) te repareren. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het in fiscaal opzicht niet gaat om het in 2015 alsnog toekennen van nieuwe pensioenaanspraken over 2013, maar om het definitief toekennen van in 2013 voorwaardelijk reeds toegezegde pensioenaanspraken overeenkomstig het toen geldende pensioenreglement en het toen geldende fiscale kader, maar waarvoor toen de financiële middelen nog ontbraken. De mogelijke reparatie werd destijds bij het vastleggen van de besluitvorming en in de communicatie met de deelnemers ook nadrukkelijk aangegeven. De premie voor 2016 is eveneens ruim kostendekkend: wederom gedeeltelijke reparatie verlaging opbouwpercentage 2013 De actuaris van het pensioenfonds heeft de (gedempte) kostendekkende premie voor 2015 berekend. Hij heeft deze premie berekend op basis van de beleidskaders en de financiële positie op 31 december 2015. Het reguliere opbouwpercentage voor het jaar 2016 is (onder voorbehoud van toereikende financiering) gelijk aan het voor 2016 geldende fiscaal maximaal toegestane percentage van 1,875% bij een (aangepaste) pensioenleeftijd van 67 jaar. Daarnaast is de pensioenopbouw gemaximeerd op basis van een het maximum pensioengevend salaris voor 2016 van € 101,5k (uiteraard is ook de feitelijke premie gemaximeerd op de pensioengrondslag behorend bij dit pensioengevend salaris). De gedempte kostendekkende premie voor 2016 (gebaseerd op 120 maandeindes) bedraagt 26,8% van de pensioengrondslagsom. De te ontvangen premie bedraagt 30% van de pensioengrondslagsom en ligt dus hoger dan de gedempte kostendekkende premie voor de reguliere pensioenopbouw in 2016. Het overschot zal opnieuw worden aangewend om de kortingen van de pensioenopbouw uit het verleden deels te repareren. In juli 2016 zal 0,19% van de pensioengrondslag aan inhaalopbouw toegekend worden (bij een pensioendatum van 65 jaar). Deze ‘reparatie’ geldt voor alle deelnemers van wie de opbouw in 2013 werd verlaagd, dus ook voor de personen die inmiddels met pensioen zijn. Na deze reparatie resteert nog een opbouwachterstand van 0,03% over het jaar 2013 en een opbouwachterstand van 0,09% over 2014.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
46
Ook in 2014 moest de pensioenopbouw nl. worden verlaagd, over dat jaar met 0,09% van de pensioengrondslag, bij een pensioendatum van 65 jaar. Voor de goede orde dient wederom opgemerkt te worden dat het in fiscaal opzicht niet gaat om het in 2016 alsnog toekennen van nieuwe pensioenaanspraken over 2013, maar om het definitief toekennen van in 2013 voorwaardelijk reeds toegezegde pensioenaanspraken overeenkomstig het toen geldende pensioenreglement en het toen geldende fiscale kader, maar waarvoor toen de financiële middelen nog ontbraken. De mogelijke reparatie werd destijds bij het vastleggen van de besluitvorming en in de communicatie met de deelnemers ook nadrukkelijk aangegeven.
2.5.6
Risicohouding en ambitieniveau
Risicohouding van het pensioenfondsbestuur Het pensioenfondsbestuur is zich bewust van de afweging die voortdurend gemaakt moet worden tussen risico en rendement. Zonder beleggingsrisico kan geen rendement worden gerealiseerd, waardoor geen indexaties kunnen worden verleend, waardoor geen adequaat pensioen opgebouwd kan worden (op de pensioenleeftijd van 67 jaar is het pensioen voor ca. 40% opgebouwd d.m.v. indexaties, op 87-jarige leeftijd is dat percentage verder toegenomen tot ca. 60%). Door de nieuwe wetgeving en de lage rekenrente is de indexatieverwachting voor de komende jaren in relevante mate afgenomen: het pensioenfonds heeft de indexatieambitie van 80%-100% naar beneden bij moeten stellen naar 60%80%. Het beleggingsbeleid van het pensioenfonds biedt naar het oordeel van het bestuur een goede balans tussen risico en rendement. Grenzen en bandbreedtes De risicohouding van het fonds voor de korte termijn komt volgens het Besluit FTK tot uitdrukking in de hoogte van het vereist eigen vermogen of een brandbreedte hiervoor. De reservetekortgrens ligt per 1 januari 2015 bij ca. 120% op basis van de strategische beleggingsmix (zie paragraaf 2.5.3). Als voor die mix wordt uitgegaan van een minimaal risico, dan zou de grens bij ca. 115% liggen. En als voor die mix wordt uitgegaan van een maximaal risico, dan zou de grens bij ca. 125% liggen. Het vereist eigen vermogen heeft momenteel dus een bandbreedte tussen plus en min 5%-punt. Die bandbreedte past naar het oordeel van het bestuur bij de afweging die momenteel tussen risico en rendement gemaakt moet worden. De risicohouding van het fonds voor de lange termijn komt volgens het Besluit FTK tot uitdrukking in de door het fonds gekozen ondergrenzen in het kader van de haalbaarheidstoets. In de zomer van 2015 heeft het pensioenfonds een zgn. aanvangshaalbaarheidstoets uitgevoerd bij de CDCpensioenregeling, zoals die per 1 januari 2015 is afgesproken door sociale partners. In deze aanvangshaalbaarheidstoets is vastgesteld wat het gemiddeld verwachte pensioenresultaat (50e percentiel) en het verwachte pensioenresultaat in een slechtweerscenario (5e percentiel) zijn en is daarnaast beoordeeld of het pensioenfonds voldoende herstelkracht heeft en of het premiebeleid realistisch en haalbaar is. Voor het bepalen van de ondergrens en de maximale afwijking werd uitgegaan van pensioenresultaten met een vaste toeslagrealisatie van 60% (ondergrens indexatieambitie) en een vaste opbouwrealisatie van 80% (ondergrens opbouwambitie), zonder kortingen, reparaties of inhaalindexaties. Het pensioenresultaat is wettelijk voorgeschreven als: ‘De verhoudingsbreuk tussen 1. de verwachte pensioenuitkeringen en 2. de pensioenuitkeringen die het pensioenfonds zou doen indien nooit verminderingen hoeven te worden doorgevoerd en indien jaarlijks volledige pensioen opbouw plaatsvindt en volledig toeslag wordt verleend op basis van prijsindexcijfers.’ Voor de berekeningen in de haalbaarheidstoets worden de deelnemers in het pensioenfonds ingedeeld in leeftijdsgroepen en worden de verwachte pensioenresultaten per leeftijdsgroep berekend. Het (naar aantallen deelnemers) gewogen gemiddelde van de leeftijdsgroepen is het verwachte pensioenresultaat op pensioenfondsniveau. Op basis van de uitkomsten van de aanvangshaalbaarheidstoets heeft het pensioenfondsbestuur de volgende ondergrenzen voor het pensioenresultaat bepaald:
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
47
uitgangspositie
te kiezen ondergrens
aanvangsmoment
VEV: vereist eigen vermogen (VEV)
OGV: ondergrens bij verwacht pensioenresultaat op fondsniveau vanuit het VEV
VerwVEV: verwachting vanuit het VEV -> 100,6%
89%
FP: feitelijke positie
OGF: ondergrens bij verwacht pensioenresultaat op fondsniveau vanuit de feitelijke positie
VerwFP: verwachting vanuit de feitelijke positie -> 99,5%
89%*
FP: feitelijke positie
check
maximale afwijking van pensioenresultaat op fondsniveau in slechtweerscenario: (1 -/- (resultaat 5e percentiel / resultaat 50e percentiel)) toets 1: VerwVEV -/- OGV toets 2: VerwFP -/- OGF uitkomst toets 1 mag niet kleiner zijn dan die van 2
gekozen ondergrens
30,0%
37%
voldaan
11,6% 10,5% 1,1% positief
Jaarlijks voert het pensioenfonds in het tweede kwartaal de haalbaarheidstoets uit volgens het door DNB voorgeschreven model en met gebruikmaking van de door DNB gepubliceerde economische scenariosets en rekenregels. Indien de uitkomsten van de haalbaarheidstoets in enig jaar onder de hierboven genoemde grens van 89% komt te liggen, of boven de maximale afwijking van 37%, dan treedt het pensioenfondsbestuur in overleg met de sociale partners om het ambitieniveau van het fonds (opnieuw) af te stemmen op de risicohouding van het fonds (en van de sociale partners), waarbij tevens wordt bekeken of het nodig dan wel wenselijk is om de financiële opzet van het pensioenfonds bij te stellen. Bij ingrijpende voorgenomen wijzigingen in het beleggingsbeleid, de premiefinanciering of de CDCpensioenregeling zal een nieuwe aanvangshaalbaarheidstoets worden uitgevoerd. Ambitieniveau Het beleid van het fonds is niet gericht op het realiseren van een hoge dekkingsgraad: elke dekkingsgraad boven het niveau van volledige indexatieverlening (ca. 125%) wordt gelijk gewaardeerd. De indexatieambitie van het fonds is 60-80%, dat houdt in: minimaal 60% looninflatie resp. 60% prijsinflatie over een periode van 15 jaar. De opbouwambitie van het fonds is 80-100%, dat houdt in: minimaal 80% opbouw realiseren over een periode van 15 jaar (o.a. door een stabiele kostendekkende premie). Het beleggingsbeleid dient op het ambitieniveau van het fonds afgestemd te worden: het fonds dient rekening te houden met en in te spelen op negatieve scenario’s en te voorkomen dat de dekkingsgraad onder het niveau komt waarbij zonder korten geen herstel meer mogelijk is (de kritieke dekkingsgraad: momenteel ca. 92,5% bij een voorzichtig overrendement van 2,5%), o.a. door diversificatie van de portefeuille, door het bepalen en maandelijks monitoren van tracking errors. Bij gelijke uitkomsten heeft het fonds een voorkeur voor een simpele strategie.
2.5.7
Herverzekering
In de financiële opzet van het pensioenfonds wordt rekening gehouden met normaal voorkomende risico’s. Het risico voor het pensioenfonds van kort leven (lees: vroegtijdig overlijden) is dan ook opgenomen in de financiële opzet en dus ook in de vastgestelde pensioenpremie. Voor het risico voor het pensioenfonds van arbeidsongeschiktheid geldt dit eveneens. Het pensioenfonds heeft ter afdekking van de risico’s als gevolg van uitzonderlijke situaties van overlijden en arbeidsongeschiktheid een herverzekering afgesloten bij ElipsLife AG. De herverzekering bestaat uit een combinatie van een stoploss dekking tot een bepaald kapitaal per verzekerde bij overlijden en bij arbeidsongeschiktheid en een proportionele (per persoon) dekking van kapitalen boven deze grenzen. Voor het stoploss gedeelte van de herverzekering geldt een eigen risico voor het fonds. Bij een totale schade in enig jaar boven het eigen risico keert ElipsLife uit tot een bepaald maximum per jaar. Bij elke schade bij de proportionele dekking wordt het verzekerde kapitaal meteen uitgekeerd.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
48
2.5.8
Uitvoeringskosten
In de jaarrekening worden in toelichting 19 de pensioenuitvoeringskosten toegelicht. Op basis van deze uitgaven en (deels) niet zichtbare kosten van beleggingen zijn de kosten van het fonds weer te geven, zoals vermeld in onderstaande tabel. In deze opstelling wordt bij de kosten van de beleggingen geen inschatting gemaakt van de transactiekosten van de onderliggende beleggingsfondsen. De kosten zijn gebaseerd op de gerapporteerde kosten (de zogenaamde Total Expense Ratio).
Bedragen x € 1.000
31-12-2015
31-12-2014
Onderverdeling uitvoeringskosten Administratiekosten
764
669
Bestuursondersteuning
301
343
Communicatiekosten
154
144
Bestuurskosten
298
293
Pensioenadministratiekosten Directe kosten beleggingen Indirecte kosten beleggingen
1.517
1.449
980
764
1.892
1.766
Kosten beleggingen Totaal uitvoeringskosten
2.872
2.530
4.389
3.979
Doordat de beheerders van de beleggingsfondsen onvoldoende informatie over de transactiekosten kunnen aanleveren, zijn de transactiekosten van de onderliggende beleggingsfondsen niet opgenomen in de opstelling van de kosten. De stijging van de post administratiekosten houdt verband met de aanschaf en implementatie van de nieuwe administratiesoftware en met de toename van de kosten van externe adviseurs. De -
directe kosten van de beleggingen zijn toegenomen onder andere door: Externe voorzitter van de beleggingscommissie; Toename transactiekosten in verband met overdracht stukken L&G (EUR 60k); Presentatie van de kosten Blackrock money market fund die in voorgaande jaren onder de beleggingsopbrengsten werden gepresenteerd (EUR 71k).
De indirecte kosten van de beleggingen zijn toegenomen onder andere door: Het gemiddeld belegd vermogen in aandelen en overige beleggingen zijn toegenomen waardoor de kosten zijn gestegen. Het gemiddeld vermogen op staatsobligaties en liquiditeit zijn afgenomen, de kosten van deze categorie zijn afgenomen. Op basis van de Aanbeveling van de Pensioenfederatie zijn uit deze gegevens de volgende kengetallen te berekenen:
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
49
2015
2014
2.925
2.830
519
512
1.008
894
Totaal Pensioenverplichtingen (x € 1.000)
698.591
665.335
Totaal kosten in % van verplichtingen
0,628%
0,598%
Aantal deelnemers actief en gepensioneerd Kosten pensioenadministratie per deelnemer Kosten beleggingen per deelnemer
De kosten van de beleggingen zijn te verdelen in actief en passief beheer en weer te geven als onderstaande kengetallen:
Bedragen x € 1.000
31-12-2015
31-12-2014
2.187
1.906
685
624
Actief / passief beheer Kosten actief beheer Kosten passief beheer
Totaal
2.872
2.530
Gemiddeld belegd vermogen Actief beheer
508.544
431.088
Passief beheer
275.859
247.773
Totaal
784.403
678.861
Kosten in % belegd vermogen Kosten actief beheer
0,430%
0,442%
Kosten passief beheer
0,248%
0,252%
Totaal
0,366%
0,373%
De kosten van het passief beheer zijn begrepen in het resultaat van de beleggingsfondsen, voor OWASE zijn deze niet zichtbaar. Deze kosten zijn benaderd op basis van het gemiddeld belegd vermogen en de opgave van de beheerskosten door de beheerder. De kosten van transacties binnen de beleggingsfondsen zijn niet opgenomen. De kosten van passief beheer zijn daarom niet opgenomen in de kosten van de beleggingen in paragraaf 4 van de toelichting op de jaarrekening.
2.5.9
Vooruitzichten 2016
Het beleid van het pensioenfondsbestuur is gericht op het herstel van de vermogenspositie en van de dekkingsgraad. Een daling van de dekkingsgraad kan echter niet worden uitgesloten. De huidige trend van de steeds verder dalende rente baart het bestuur zorgen. Deze daling heeft gevolgen voor zowel de ontwikkeling van de dekkingsgraad als voor de hoogte van de rekenrente die voor de berekening van de (gedempte) kostendekkende premie wordt gehanteerd.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
50
2.6
Actuariële paragraaf
2.6.1
Actuariële analyse van het saldo van baten en lasten
2015
2014
Premiebijdragen
13.304
14.475
Pensioenopbouw
-15.252
-10.743
Onttrekking uit premie voor uitvoeringskosten
-824
-953
Onttrekking uit premie voor vrijstelling premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid *
-184
-226
Bedragen x € 1.000
Premieresultaat
-2.956
2.553
Interestresultaat Directe beleggingsopbrengsten
15.124
9.428
Indirecte beleggingsopbrengsten
-1.892
110.560
Rentetoevoeging
-1.094
-2.196
Kosten vermogensbeheer
-2.872
-2.530
9.266
115.262
Overig resultaat Resultaat op waardeoverdrachten Resultaat op levenskansen
29
-72
1.086
1.229
0
-510
-1.399
-1.564
-35.875
-107.331
-132
-79
-10
-44
0
-1.500
-80
133
Resultaat op arbeidsongeschiktheid * Toeslagen Wijziging marktrente (ultimo jaar) Resultaat op kosten Resultaat op uitkeringen Wijziging actuariële grondslagen Andere oorzaken
-36.381
Totaal saldo van baten en lasten *
-30.071
-109.738
8.077
In het resultaat op arbeidsongeschiktheid wordt rekening gehouden met de betaalde premies voor de dekking van arbeidsongeschiktheid. In verband hiermee is bij het premieresultaat een post Onttrekking uit premie voor vrijstelling premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid opgenomen.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
51
2.6.2
Uitkomsten van de solvabiliteitstoets
31-12-2015
Uitgedrukt in de VPV
768.962
110,1
Bedragen x € 1.000
Aanwezig vermogen Af: Technische Voorziening herverzekering en overige voorzieningen Af: TV
-153
-0,0
-698.591
-100,0
Af: minimaal vereist eigen vermogen (4,25%)
-29.690
-4,25
40.528
5,85
-108.532
-15,5
0
0
-68.004
-9,65
Dekkingspositie Af: vereist eigen vermogen (excl. minimaal vereist eigen vermogen) Overige voorzieningen Reservepositie
NB. Bij de berekening van het vereist eigen vermogen wordt uitgegaan van de zgn. strategische assetmix.
2.7
Risicoparagraaf
2.7.1
Risico- en beheersingsbeleid
Het bestuur heeft zijn beleid verwoord in de ABTN. Risicobeheersing en Interne Controle zijn speerpunten van het beleid. Het bestuur heeft in 2011 de beleidscyclus voor het integraal risicomanagement nader uitgewerkt en geïmplementeerd. Alle risicogebieden en de bijbehorende beheersmaatregelen zijn door het bestuur behandeld. Per risicogebied zijn de risico’s geïdentificeerd, is beleid bepaald, is dat beleid geïmplementeerd en is een adequate monitoring gerealiseerd. Het bestuur heeft een evaluatiekalender vastgesteld, waarin wordt geregeld wanneer van welk risicogebied de beheersmaatregelen nader worden geëvalueerd. De risicobeheerparagraaf in de ABTN is in 2012 nader uitgewerkt en in 2015 geactualiseerd. Het gaat om de volgende risicogebieden: Matchingrisico Marktrisico Kredietrisico; Verzekeringstechnisch risico Omgevingsrisico Operationeel Risico * Uitbestedingsrisico IT-risico * Integriteitsrisico Juridisch risico * Het operationele risico en het IT-risico vallen bij het pensioenfonds onder het uitbestedingsrisico. Niet het pensioenfonds, maar de externe dienstverleners dienen het operationele risico en het IT-risico te beheersen. Het pensioenfonds dient daarover in het kader van zijn uitbestedingsbeleid goede afspraken te maken met die externe dienstverleners, want het pensioenfonds blijft wel verantwoordelijk voor de beheersing van deze risico’s.
De risicogebieden kennen ook subrisicogebieden. In totaal kunnen er 42 (sub)risicogebieden onderscheiden worden. Voor elke (sub)gebied is een risicokaart - IRM-kaart - aangelegd waarop het risico en de bijbehorende beheersmaatregelen worden beschreven. Op elke kaart wordt een inschatting
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
52
gegeven van de kans dat het risico zich voordoet, de impact als het risico zich voordoet en de mate van beheersing van het risico. Ook wordt op elke kaart aangegeven wanneer de kaart wordt geëvalueerd. De verschillende evaluatiemomenten worden aangetekend op de evaluatiekalender. De beleidscyclus is daarmee gerealiseerd en operationeel. Risicobeheersmaatregelen Bij de beheersing van risico’s wordt er naar vier beheersmaatregelen gekeken: Risico-identificatie Risicobeleid Implementatie en uitvoering van het risicobeleid Monitoring van de uitvoering van het risicobeleid Hieronder worden deze vier beheersmaatregelen kort toegelicht. Risico-identificatie Bij identificatie wordt gekeken in welke mate en op welke wijze het pensioenfonds een bepaald risico geïdentificeerd heeft. De identificatie dient op een systematisch en structureel proces te zijn gebaseerd en het bestuur dient betrokken te zijn bij het hele proces. Het proces dient beschreven en vastgelegd te worden. Risico’s kunnen worden onderscheiden in financiële en niet-financiële risico’s. Bij de identificatie van financiële risico’s zijn ook de gebruikte modellen (bijvoorbeeld een ALM-model) van belang: welk model is het, is het model state of the art, welke parameters worden gebruikt en zijn die parameters actueel. Risicobeleid De kwaliteit van het risicobeleid als beheersmaatregel wordt bepaald door een adequate vastlegging van de mate waarin en de wijze waarop men het risico wenst te beheersen (acceptatienorm / tolerantiegrenzen). Voor het beleid zijn ook de keuzes die het bestuur ten aanzien van de beheersing van risico’s heeft gemaakt, de prioriteiten die het bestuur daarbij heeft gesteld, de belangenafweging die het bestuur daarbij heeft gemaakt en de motivering van deze keuzes, prioriteiten en afweging van belang. Implementatie en uitvoering van het risicobeleid Bij implementatie wordt gekeken naar de mate waarin en wijze waarop taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden in de organisatie van het pensioenfonds en processen, procedures en richtlijnen in de AO/IC van het pensioenfonds zijn geïmplementeerd, teneinde uitvoering te geven aan het risicobeleid. Van belang hierbij is dat er een goede scheiding is tussen de uitvoerende en de controlerende taken binnen het pensioenfonds. Bij financiële risico’s dienen de parameters die gebruikt worden voor de modellen tijdig geëvalueerd en zo nodig aangepast te worden. Monitoring van de uitvoering van het risicobeleid De mate waarin en de wijze waarop wordt toegezien - en bijgestuurd - op de specifieke risico’s en de getroffen beheersmaatregelen, bijvoorbeeld door middel van ALM-studies, continuïteitsanalyses, risicoanalyses, scenarioanalyses, stresstesting, performancerapportages, financiële rapportages, accountantsrapporten, actuariële rapporten, compliancerapporten, SLA-rapportages, ISAE 3402verklaringen, foutenanalyses. Er wordt gekeken naar de kwaliteit van deze monitoring. Van belang hierbij is dat er frequente en heldere rapportages voor het bestuur zijn en dat er door het bestuur - als er bijgestuurd moet worden - ook tijdig bijgestuurd wordt.
2.7.2
Beleggingsrisico’s
Het beleggingsbeleid is vastgesteld in overeenstemming met de Pensioenwet en de daarin opgenomen eisen. Binnen het huidige beleggingsbeleid wordt gestreefd naar een evenwichtige spreiding over de verschillende beleggingscategorieën en regio’s. Beleggingsrisico’s: Zakelijke waardenrisico betreft voornamelijk het prijsrisico dat wordt gelopen op de beleggingen in de verschillende aandelenmarkten. Door spreiding aan te brengen binnen de zakelijke waarden-portefeuille, wordt het risico van koersdalingen beperkt.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
53
Actief beleggingsrisico ontstaat doordat door het voeren van tactisch asset allocatie beleid (het op korte termijn onder- en overwegen van verschillende beleggingscategorieën) en het actieve beleid van de externe vermogensbeheerders van de benchmark wordt afgeweken. Het doel hiervan is om het beter te doen dan de benchmark, maar vaak gebeurt het ook omdat het niet anders kan. Onder de huidige marktomstandigheden kunnen actieve beheerders een positieve bijdrage leveren aan de risicobeheersing en rendement toevoegen. Het bestuur heeft daarom besloten om een groter deel van de portefeuille in actief beheer te geven. Eind 2015 werd iets meer dan 67% van de beleggingsportefeuille actief beheerd. Valutarisico betreft koersverschillen van buitenlandse valuta’s ten opzichte van de euro. Deze koersverschillen zijn van invloed op het vermogen van het pensioenfonds.
31-12-2015
31-12-2014
Euro (incl. valuta-afdekking)
88%
83%
Overig (niet-Euro)
12%
17%
In %
Gedurende het boekjaar 2014 werden de posities in US-dollars voor ten minste 80% afgedekt met een doorrol van 3 maanden. Eind januari 2015 werd de afdekking van de US-dollar opgehoogd naar 100%. De UK-pond werd het gehele boekjaar 2014 niet afgedekt op basis van het bestuursbesluit in 2009 om de afdekking van de UK-pond op tactische gronden volledig los te laten. Eind januari 2015 werd de afdekking van de UK-pond herzien en vastgesteld op ten minste 80%.Voor de afdekking van de valutaposities heeft pensioenfonds OWASE een aantal currency-overlay overeenkomsten afgesloten met KasBank en met ABN-AMRO Het totaalpercentage dat buiten de euro wordt belegd bedraagt ultimo jaar circa 34% van de beleggingsportefeuille. Het valutarisico wordt grotendeels afgedekt middels valutatermijncontracten. Na afdekking bedraagt het totaalpercentage dat buiten de euro belegd wordt circa 8% (2014: 11%). In onderstaande tabel is de waarde van de belegging in diverse valuta’s weergegeven in Euro.
Bedragen in € 1.000
31 december 2015 Totaal Derivaten
Aandelen
Vastrentende waarden
Vastgoed
Overige
EUR
83.451
370.496
24.290
26.728
GBP
36.775
0
3.434
40.209
USD
165.283
0
0
165.283
CHF
16.102
0
550
16.652
Overige
37.425
0
886
38.311
339.036
370.496
29.160
26.728
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
-1.044
-1.044
503.921
764.376
pagina
54
Bedragen in € 1.000
31 december 2014 Totaal Derivaten
Aandelen
Vastrentende waarden
Vastgoed
Overige
EUR
77.487
383.293
23.066
25.024
GBP
32.826
0
2.503
35.329
USD
149.743
0
0
149.743
CHF
14.611
0
682
15.293
Overige
57.888
0
645
58.533
332.555
383.293
26.896
25.024
-4.813
-4.813
504.057
762.955
Kredietrisico is het risico dat de tegenpartij zijn betalingsverplichting niet nakomt. De creditratings zijn bepalend voor de beheersing van het risico. 2015
2014
EUR
%
EUR
%
159.617
43,1
149.455
39,0
78.065
21,1
147.785
38,6
8.459
2,3
9.970
2,6
29.381
7,9
24.412
6,4
9.285
2,5
8.162
2,1
Overige middelen
22.570
6,1
35.769
9,3
Money market fund
66.122
17,8
6.600
1,7
Geen rating
-3.003
-0,8
1.140
0,3
370.496
100
383.293
100
Bedragen in € 1.000
AAA AA A BBB Lager dan BBB
Totaal
De belegging in het Money Market fonds betreft een beleggingsfonds waarvan de onderliggende beleggingen minimaal een rating A- hebben. Het beleggingsfonds zelf heeft geen rating. Het negatieve bedrag eind 2015 heeft betrekking op de waarde van de rente swaps.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
55
De segmentatie van de vastrentende waarden beleggingsportefeuille naar landen is als volgt: 2015
2014
EUR
%
EUR
%
155.066
41,9
162.766
42,5
Finland
27.000
7,3
27.824
7,3
Frankrijk
13.868
3,7
89.382
23,3
Oostenrijk
29.690
8,0
32.185
8,4
Verenigde Staten
37.544
10,1
22.248
5,8
Overige < 5%
44.210
12,0
41.148
6,2
Swaps /Cash
63.118
17,0
7.740
2,0
370.496
100
383.293
100
Bedragen in € 1.000
Nederland
Totaal
De segmentatie van de vastrentende waarden beleggingsportefeuille naar sectoren is als volgt: 2015
2014
EUR
%
EUR
%
302.026
81,5
304.011
79,3
Financiële instellingen
46.165
12,5
43.716
11,4
Overige < 5%
22.305
6,0
35.566
4,5
370.496
100
383.293
100
Overheid
Totaal
Overige risico’s: Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het fonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Het liquiditeitsrisico wordt door het fonds beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Voor de korte termijn maakt het fonds gebruik van een liquiditeitsprognose waarbij rekening wordt gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Concentratierisico: concentraties kunnen ertoe leiden dat het fonds bij grote veranderingen in bijvoorbeeld de waardering (marktrisico) of de financiële positie van een tegenpartij (kredietrisico) grote (veelal financiële) gevolgen hiervan ondervindt. Concentratierisico’s kunnen optreden bij een concentratie in de beleggingsportefeuille in producten, regio’s of landen, economische sectoren of tegenpartijen. Naast concentraties in de beleggingsportefeuille kan ook sprake zijn van concentraties in de verplichtingen en de uitvoering. Om concentratierisico’s in de beleggingsportefeuille te beheersen maakt het bestuur gebruik van diversificatie en limieten voor beleggen in landen, regio’s, sectoren en tegenpartijen. Deze uitgangspunten zijn door het fonds vastgesteld op basis van de ALM-studie. De segmentatie van de aandelen in de beleggingsportefeuille naar landen is als volgt:
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
56
2015
2014
EUR
%
EUR
%
Duitsland
19.174
5,7
18.332
5,5
Frankrijk
19.209
5,7
19.263
5,8
166.809
49,2
150.869
45,4
Engeland
35.958
10,6
31.080
9,3
Zwitserland
17.095
5,0
15.637
4,7
Overige < 5%
80.791
23,8
97.374
25,1
339.036
100
332.555
100
Bedragen in € 1.000
Verenigde Staten
Totaal
De segmentatie van de aandelen in de beleggingsportefeuille naar sectoren is als volgt: 2015
2014
EUR
%
EUR
%
Technology
46.372
13,7
46.820
14,1
Financiële instellingen
58.762
17,3
60.597
18,2
123.913
36,5
111.205
33,4
Communicatie technologie
37.954
11,2
31.550
9,5
Nutsbedrijven
14.769
4,4
20.504
6,2
Industrie
29.769
8,8
28.724
8,6
Overige < 5%
27.497
8,1
33.155
10,0
339.036
100
332.555
100
Bedragen in € 1.000
Consumentenprodukten
Totaal
De segmentatie van het vastgoed in de beleggingsportefeuille naar landen is als volgt: 2015
2014
EUR
%
EUR
%
Nederland
2.925
10,0
4.087
15,2
Duitsland
3.563
12,2
3.336
12,4
Finland
2.944
10,1
2.934
10,9
Frankrijk
9.660
33,1
9.489
35,3
Oostenrijk
1.862
6,4
221
0,8
België
3.184
10,9
1.864
6,9
Engeland
3.220
11,0
2.497
9,3
Overige < 5%
1.802
6,3
2.468
4,4
29.160
100
26.896
100
Bedragen in € 1.000
Totaal
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
57
De segmentatie van het vastgoed in de beleggingsportefeuille naar sectoren is als volgt: 2015
2014
EUR
%
EUR
%
14.221
48,8
12.661
47,0
Office
4.115
14,1
3.902
14,5
Retail
7.990
27,4
8.324
31,0
Industie/logistiek
2.834
9,7
2.009
7,5
29.160
100
26.896
100
Bedragen in € 1.000
Overheid Financiële instellingen
Totaal
2.7.3
Actuariële risico’s
Het pensioenfonds gaat uit van de meest recente verzekeringstechnische grondslagen en voorzienbare trend in overlevingskansen. Najaar 2014 is de zgn. prognosetafel AG 2014 verschenen en is tevens de nieuwe TW ervaringssterfte gepubliceerd. Het bestuur heeft besloten per eind oktober 2014 over te gaan naar de nieuwe tafels en ervaringssterfte. In de nieuwe prognosetafels is de sterftetrend verdisconteerd. De tafels wijzen op een toename van de levensverwachting. De actuaris heeft voor pensioenfonds OWASE rekening gehouden met de fondsspecifieke kenmerken. Overige relevante actuariële risico’s zijn het overlijdens- en het arbeidsongeschiktheidsrisico. Deze risico’s worden regelmatig gecheckt. Om deze risico’s te verkleinen is een herverzekering afgesloten (zie paragraaf 2.5.7).
2.7.4
Renterisico
Het pensioenfonds is gevoelig voor wijzigingen in de marktrente omdat de duration van de beleggingen en van de verplichtingen niet gelijk zijn. Bij de bepaling van het beleggingsbeleid weegt het bestuur zorgvuldig de voordelen (meer zekerheid) en nadelen (minder rendement) van meer of minder duration matching af ten opzichte van alternatieve strategieën. In 2013 is een Liability Driven Investment (LDI)mandaat ingericht. Dit mandaat beoogt het verfijnd over de rentecurve afdekken van de pensioenverplichtingen op basis van cashflows van zowel de bezittingen als de verplichtingen. Dit mandaat, de LDI- ofwel matchingportefeuille, is op basis van een adviesrelatie ge-outsourced aan een externe manager. Het mandaat is pragmatisch ingericht. Er wordt terughoudendheid betracht in het gebruik van leverage in de matching portefeuille. Er wordt voor de LDI-assets gekozen voor zoveel mogelijk fysieke obligaties met beperkte derivaten-overlay en minimale leverage. Een externe manager is verantwoordelijk voor de uitvoering van de transacties en het afsluiten van derivaten. Doelstelling van het mandaat is het nauwkeurig volgen van de door marktrentecurve-bewegingen veroorzaakte verandering van de economische verplichtingen met ruimte voor extra rendement door actief gebruik van bonds en credits. De afgescheiden LDI-assets worden zodanig ingericht dat het verwachte rendement door de tijd hoger is dan de verplichtingen op basis van de RTS-rentecurve (NB. zonder de correctie met UFR die DNB toepast). De renteafdekking wordt gemeten op basis van de RTSrentecurve.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
58
2.7.5
Crisisplan
Het pensioenfondsbestuur heeft een crisisplan opgesteld. Het crisisplan is in 2015 in overeenstemming gebracht met de nieuwe wet- en regelgeving, met name met het nieuwe Financiële Toetsingskader dat per 1 januari 2015 van kracht is geworden. In het crisisplan staan maatregelen die het bestuur kan inzetten als de dekkingsgraad daalt naar de zgn. kritieke grens (zie paragraaf 2.5.4). Als de dekkingsgraad naar deze kritieke grens daalt, komt de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar. De doelstelling is het uitbetalen van de pensioenen, nu en in de toekomst. In het crisisplan worden de volgende vragen behandeld: Wanneer is er naar het oordeel van het pensioenfondsbestuur sprake van een crisis? Bij welke dekkingsgraad kan het fonds nog herstellen zonder te korten? Welke maatregelen heeft het pensioenfonds ter beschikking in geval van een crisis? Hoe realistisch is de inzet van deze maatregelen? Wat is het verwachte financiële effect van de inzet van deze maatregelen? Hoe is bij deze maatregelen rekening gehouden met een evenwichtige belangenafweging? Op welke wijze en wanneer wordt er met belanghebbenden gecommuniceerd? Hoe is het besluitvormingsproces vormgegeven? Op welke wijze wordt het crisisplan jaarlijks getoetst? Het crisisplan is een richtlijn. De in het crisisplan beschreven maatregelen geven een mogelijke inzet van sturingsmiddelen tijdens een financiële crisis weer. In geval van een financiële crisis zal het bestuur weloverwogen beslissen of en in welke mate de maatregelen worden toegepast, die in het plan worden beschreven. Het korten van de pensioenuitkeringen en de reeds opgebouwde pensioenaanspraken (‘afstempelen’) is de meest ver strekkende maatregel. Of de maatregelen in het plan ook echt uitgevoerd worden hangt af van de crisissituatie van dat moment.
2.8
Toekomstparagraaf
2.8.1
Landelijke wijziging pensioenstelsel
Het Nederlandse pensioenstelsel wordt ingrijpend gewijzigd. Die wijzigingen worden stapsgewijs doorgevoerd. Een eerste stap is in 2014 gezet met de verlaging van het fiscaal maximale opbouwpercentage in combinatie met een verhoging van de pensioenleeftijd. Per 1 januari 2015 is het fiscale kader verder versoberd en is tevens het nieuwe financiële toetsingskader (FTK) van kracht geworden. Het kabinet heeft op 6 juli 2015 in een nieuwe hoofdlijnennotitie een aantal nadere pensioenplannen bekend gemaakt, waarbij het kabinet wil aanhaken bij de uitkomsten van de landelijke pensioendialoog. In 2016 zullen de onderzoeken in het kader van de toekomst van het pensioenstelsel (o.a. door de SER), zoals geschetst in die hoofdlijnennotitie, een vervolg krijgen. In dat beoogde toekomstige stelsel lijkt geen plaats meer te zijn voor de doorsneepremiesystematiek, zoals momenteel ook wordt toegepast bij pensioenfonds OWASE en bij veel andere pensioenfondsen. De hoofdlijnennota gaat als hoofdrichting uit van een overgang naar een systeem waarin leeftijdsonafhankelijke premies gehandhaafd blijven, maar de leeftijdsonafhankelijke opbouw wordt losgelaten. Daarnaast wordt onderzocht of, en zo ja in welke vorm, het systeem vanaf 2020 moet worden geënt op persoonlijke pensioenvermogens met collectieve risicodeling. De komende periode komt er wellicht meer duidelijkheid hoe het kabinet het nieuwe stelsel in de toekomst wil vormgeven. Het pensioenfonds voert de pensioenregeling uit die CAO-partijen afspreken. Het bestuur participeert in de CAO Werkgroep Pensioen die CAO-partijen heeft geadviseerd over de noodzakelijke en gewenste wijziging van de pensioenregeling per 1 januari 2015 en die CAO-partijen ook over de wijzigingen zal blijven adviseren, die nog in het verschiet liggen.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
59
Hardenberg, 7 juni 2016 Stichting Pensioenfonds OWASE Het bestuur,
H.J. Meijerink Voorzitter
J.W. Floor Secretaris
Disclaimer Voor zover de informatie in dit bestuursverslag betrekking heeft op (verwachtingen voor) de toekomst kunnen door het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE met betrekking tot de juistheid en volledigheid van gegevens vanzelfsprekend geen garanties worden gegeven. Aan deze gegevens kunnen daarom ook geen rechten worden ontleend.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
60
3
Verslag van het verantwoordingsorgaan
Het verantwoordingsorgaan van het pensioenfonds is op 25 november 2008 ingesteld. 2015 is het achtste jaar waarin het verantwoordingsorgaan in functie is. Het pensioenfondsbestuur legt jaarlijks op basis van o.a. het jaarverslag verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over het door het bestuur uitgevoerde beleid en over de beleidskeuzes voor de toekomst. Het verantwoordingsorgaan kijkt met name of er een evenwichtige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Voor de goede orde dient opgemerkt te worden dat het verantwoordingsorgaan niet belast is met het intern toezicht. Voor het intern toezicht wordt periodiek een visitatiecommissie ingehuurd om het functioneren van het pensioenfonds en van het bestuur te onderzoeken en zo nodig aanbevelingen te doen. Het functioneren van het verantwoordingsorgaan maakt eveneens deel uit van het onderzoek van de visitatiecommissie. Het verantwoordingsorgaan heeft voor zichzelf een reglement vastgesteld op basis van de uitgangspunten van de Pension Fund Governance. Hierbij zijn de frequentie van het overleg met het bestuur, de te behandelen onderwerpen met betrekking tot het beleid en de verantwoording van het orgaan vastgesteld. Het reglement is begin 2016 geactualiseerd. In het kader van de deskundigheidsbevordering hebben de leden van het verantwoordingsorgaan ook dit jaar weer de studiedag van het bestuur in oktober 2015 bijgewoond. In 2015 heeft BlackRock voor het verantwoordingsorgaan een cursusochtend verzorgd over risicomanagement en risicobudgettering. De leden van het verantwoordingsorgaan zijn voldoende ingevoerd in de complexe pensioenmaterie en het reilen en zeilen van het pensioenfonds om het door het bestuur gevoerde beleid, de uitvoering van dat beleid, en de door het bestuur gemaakte beleidskeuzes voor de toekomst op zijn merites te kunnen beoordelen. In het overleg tussen het bestuur en het verantwoordingsorgaan, dat over het boekjaar 2015 is gehouden zijn de volgende onderwerpen/ontwikkelingen aan de orde geweest: het beleggingsbeleid (halfjaarlijkse toelichting); het communicatiebeleid (m.n. het communicatieplan); de wijziging van de OWASE-pensioenregeling in verband met nieuwe pensioenwet- en regelgeving en nieuwe CAO-afspraken (m.n. de invoering van een CDC-regeling); de beleidskeuzes die het bestuur heeft geformuleerd n.a.v. de uitkomsten van de ALM-studie 2014; de uitkomsten van de aanvangshaalbaarheidstoets 2015; het rooster van aftreden en de tussentijdse vacatures die in het bestuur, in het verantwoordingsorgaan en in de commissies zijn ontstaan; de begroting voor 2016; de vooruitzichten en de plannen van het pensioenfondsbestuur voor de komende periode; de veranderingen in de pensioenwereld die inmiddels zijn doorgevoerd, m.n. het nieuwe Financiële Toetsingskader (FTK), de invoering van een nieuwe rekenrente (cUFR), het nieuwe fiscale kader, de versobering en maximering van de pensioenopbouw en de verhoging van de AOW-leeftijd; de veranderingen die nog op stapel staan en de onduidelijkheid die dat voor de fondsen, de deelnemers en de bedrijven met zich mee brengt. Het verantwoordingsorgaan heeft in het kader van zijn taakuitoefening kennisgenomen van de jaarstukken (bestuursverslag, jaarrekening, actuarieel rapport, accountantsverslag). Het bestuur heeft het verantwoordingsorgaan geïnformeerd over belangrijke ontwikkelingen. Bij het overleg met het pensioenfondsbestuur is door de voorzitter van het bestuur, de heer Meijerink, een toelichting gegeven op alle relevante ontwikkelingen bij het pensioenfonds. Voor zover het verantwoordingsorgaan dat kan beoordelen heeft het bestuur - binnen hetgeen in zijn vermogen ligt - de juiste maatregelen genomen met een juiste afweging van de belangen van alle betrokkenen. Het bestuur heeft het verantwoordingsorgaan nauw betrokken bij het traject voor de benoeming van de nieuwe visitatiecommissie en bij het formuleren van de opdracht voor de nieuwe commissie. Ook de leden van het verantwoordingsorgaan zijn geïnterviewd door de visitatiecommissie. Zij hebben het interview met de visitatiecommissie als positief en constructief ervaren. Het verantwoordingsorgaan heeft kennis genomen van de bevindingen van de visitatiecommissie, die in het tweede kwartaal van 2015 rapport heeft uitgebracht. Het verantwoordingsorgaan is van oordeel dat het een waardevol rapport is, dat goede handvatten biedt voor verdere optimalisatie van de pensioenfondsorganisatie en het pensioenfondsbeleid. Het bestuur heeft in 2015 de ABTN aangepast aan de nieuwe CDC-pensioenregeling en aan de uitkomsten van de aanvangshaalbaarheidstoets. Ook het reglement is aangepast. Het bestuur heeft tevens een opdrachtdocument opgesteld waarin de opdracht is vastgelegd van de sociale partners aan
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
61
het pensioenfondsbestuur voor de uitvoering van de OWASE CDC-pensioenregeling. Ook de modeluitvoeringsovereenkomst is aangepast. Het VO onderschrijft de wijze waarop het bestuur een en ander heeft uitgewerkt, verwoord en vastgelegd. Het verantwoordingsorgaan onderschrijft de noodzaak van een goede communicatie met alle stakeholders van het pensioenfonds. Het VO is van oordeel dat het bestuur en de communicatiecommissie voor 2016 heldere communicatiedoelstellingen hebben geformuleerd en dat de belangen van de verschillende doelgroepen met de in het communicatieplan beschreven communicatieactiviteiten op adequate wijze worden gediend. Het verantwoordingsorgaan kan zich vinden in het Communicatieplan 2016. Het verantwoordingsorgaan heeft overeenkomstig de statuten van het pensioenfonds een positief advies uitgebracht ten aanzien van het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid van het pensioenfonds. Bevindingen Het verantwoordingsorgaan heeft de volgende bevindingen: Het verantwoordingsorgaan heeft kennis genomen van de jaarstukken en van de toelichting op de belangrijke ontwikkelingen door het bestuur. Het VO heeft zich op basis daarvan een adequaat beeld kunnen vormen van de financiële situatie van het pensioenfonds, van het gevoerde beleid, van de uitvoering van dat beleid en van de beleidskeuzes voor de toekomst. Conclusie Het verantwoordingsorgaan komt tot de volgende conclusie: Het verantwoordingsorgaan concludeert op basis van de beschikbare informatie dat hij zich kan vinden in de beleidskeuzes die het bestuur voor het boekjaar 2015 en voor de toekomst heeft gemaakt en in de wijze waarop het bestuur uitvoering heeft gegeven aan zijn beleid. Het verantwoordingsorgaan vertrouwt er op dat het bestuur ook het komende jaar doortastend zal optreden met een juist oog voor de belangen van alle betrokkenen. Hardenberg, 7 juni 2016 Stichting Pensioenfonds OWASE Het verantwoordingsorgaan,
F. Schepers Voorzitter
R.H. de Jonge Secretaris
Reactie van het bestuur Het bestuur heeft de volgende reactie gegeven op de bevindingen en de conclusie van het verantwoordingsorgaan: Het pensioenfondsbestuur kan zich vinden in het oordeel van het verantwoordingsorgaan en dankt het verantwoordingsorgaan voor het in hem gestelde vertrouwen. Het bestuur hecht veel waarde aan het oordeel van het verantwoordingsorgaan en zet zich in om het verantwoordingsorgaan zo goed mogelijk te informeren over alle ontwikkelingen, die relevant zijn om te komen tot een gefundeerd oordeel over de beleidskeuzes die het bestuur maakt voor de toekomst, over het vastgestelde beleid en over de uitvoering hiervan. De kritische vragen van het verantwoordingsorgaan leveren een goede bijdrage aan de te voeren discussie en leggen eens te meer nadruk op de onderscheidende belangen waarmee het bestuur bij zijn afwegingen rekening dient te houden.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
62
JAARREKENING
2015
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
63
Balans per 31 december 2015 Balans per 31 december 2015 na bestemming van het saldo van baten en lasten:
Bedragen x € 1.000
2015
2014
Toelichting paragraaf
Activa Beleggingen
4
765.420
767.768
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
5
141
183
Vorderingen en overlopende activa
6
939
914
Liquide middelen en overige activa
7
4.550
3.225
771.050
772.090
Totaal Passiva Algemene reserve
8
70.218
100.289
Technische voorzieningen
9
698.732
665.518
Overige voorzieningen
10
12
12
Overige schulden en overlopende passiva
11
2.088
6.271
771.050
772.090
110,1%
115,1%
Totaal Dekkingsgraad * in %
* Dekkingsgraad (op basis van de grondslagen van de jaarrekening) wordt hierbij gedefinieerd als pensioenvermogen gedeeld door de technische voorzieningen. Het pensioenvermogen is gelijk aan het totaal activa minus overige schulden en overlopende passiva.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
64
Staat van baten en lasten over 2015
2015
2014
15
13.304
14.475
16 17
10.360 52
117.458 184
23.716
132.117
18 19
18.854 1.517 0
18.705 1.449 0
20 21 22
15.252 1.399 1.094
10.743 1.564 2.196
23
-18.766
-18.661
24
-561
-417
25 26 27
35.875 0 105
107.331 2.010 -1.324
28
-1.142
1.643
29 30
76 84
-1.286 87
53.787
124.040
-30.071
8.077
Bedragen x € 1.000
Toelichting paragraaf
Baten Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers) Beleggingsresultaten Overige baten Totaal Lasten Pensioenuitkeringen Pensioenuitvoeringskosten Wijziging voorziening pensioenverplichtingen voor rekening pensioenfonds - Pensioenopbouw - Indexering en overige toeslagen - Rentetoevoeging voorziening pensioenverplichtingen - Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitkeringen - Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitvoeringskosten - Wijziging marktrente - Wijziging actuariële uitgangspunten - Wijziging uit hoofde van overdracht rechten - Overige wijzigingen in de voorziening pensioenverplichtingen Saldo overdracht van rechten Overige lasten Totaal
Saldo van baten en lasten
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
65
Bestemming van het saldo van baten en lasten
Bedragen x € 1.000
Bestemmingsreserves Overige reserves Totaal
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
2015
2014
-
-
-30.071
8.077
-30.071
8.077
pagina
66
Kasstroomoverzicht over 2015
2015
2014
12.790 777 -18.841 -841 316 -71 -1.881 -20
14.565 1.763 -18.659 -488 12 -81 -1.337 133
-7.771
-4.092
46.310 1.398 -31.101 -282 -7.204
28.036 403 -18.506 -679 -4.156
9.121
5.098
Netto kasstroom Koers- en omrekeningsverschillen op liquide middelen
1.350 0
1.006 30
Mutatie liquide middelen
1.350
1.036
Saldo liquide middelen 1 januari
3.128
2.092
Saldo liquide middelen 31 december
4.478
3.128
Bedragen x € 1.000
Kasstroom uit pensioenactiviteiten Ontvangen premies Ontvangen waardeoverdrachten Betaalde pensioenuitkeringen Betaalde waardeoverdrachten Ontvangen uitkeringen van herverzekeraars Betaalde premies herverzekering Betaalde pensioenuitvoeringskosten Overige kasstromen Totaal kasstroom uit pensioenactiviteiten Kasstroom uit beleggingsactiviteiten
1
Verkopen en aflossingen van beleggingen Ontvangen directe beleggingsopbrengsten Aankopen beleggingen Betaalde kosten van vermogensbeheer Saldo van/naar deposito’s Totaal kasstroom uit beleggingsactiviteiten
1
In de kasstromen uit beleggingsactiviteiten zijn in 2015 niet opgenomen de ruiling van beleggingen in stukken ter grootte van circa EUR 145 miljoen.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
67
Toelichting behorende tot de jaarrekening 2015
1
Inleiding
Het doel van Stichting Pensioenfonds OWASE, statutair gevestigd te Zwolle (hierna ‘het pensioenfonds’) is het nu en in de toekomst verstrekken van uitkeringen aan gepensioneerden en nabestaanden ter zake van ouderdom en overlijden; tevens verstrekt het pensioenfonds uitkeringen aan arbeidsongeschikte deelnemers. Het pensioenfonds geeft invulling aan de uitvoering van de pensioenregeling van de volgende aangesloten ondernemingen:
Aangesloten ondernemingen: -
Combipac B.V. (BPI Indupac) Dion Arbo & Milieu B.V. Dion B.V. * Dion Groep B.V. Dion Pensioen Services B.V. Dion Salarisbureau B.V. Dion Vastgoed Support B.V. Future Pipe Industries B.V. Pensioen Services Zwolle N.V. Rollepaal B.V. Romit B.V. RPC Bebo Nederland ** Schoeller Allibert B.V.
* **
-
Schoeller Allibert Services B.V. Smart Carriers Services B.V. Trepak Image Systems B.V. Sima Kunststoffen B.V. Sphere Nederland B.V. Stichting BONO Wadinko N.V. Wavin Assurantie B.V. Wavin B.V. Wavin Diensten B.V. Wavin Nederland B.V. Wavin Overseas B.V. Wavin Technology & Innovation B.V.
Dion is in 2013 gestart met het omzetten van haar businessunits in afzonderlijke B.V.’s binnen de Dion-groep (concernverband). Per 1 januari 2015 is ook Dion Arbo & Milieu B.V. aangesloten bij het pensioenfonds. RPC Bebo Nederland is geen lid van WVO en heeft een eigen CAO. Deze onderneming was reeds geruime tijd vóór de oprichting van WVO verzelfstandigd. De pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds OWASE is enkel van toepassing voor de voormalige medewerkers van de vestigingen van RPC Bebo Nederland in Goor en Beuningen. De vestiging van RPC Bebo Nederland in Goor is in 2011 gesloten en de vestiging in Beuningen is in 2014 gesloten. Voormalige medewerkers van deze vestigingen die overgeplaatst zijn naar de RPC-vestiging in Deventer blijven deelnemer aan de OWASE-pensioenregeling.
Deze ondernemingen hebben voor de uitvoering van de pensioenregelingen ieder afzonderlijk een (gelijkluidende) uitvoeringsovereenkomst gesloten met Stichting Pensioenfonds OWASE.
2
Overeenstemmingsverklaring
De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn opgenomen in Titel 9 Boek 2 BW en met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. Het bestuur heeft op 31 mei 2016 de jaarrekening opgemaakt.
3
Grondslagen voor de waardering en resultaatbepaling
3.1
Algemeen
Alle bedragen zijn vermeld in 1.000 Euro’s.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
68
Beleggingen en pensioenverplichtingen worden gewaardeerd op actuele waarde. Overige activa en passiva worden gewaardeerd tegen nominale waarde, tenzij anders vermeld. Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop deze betrekking hebben.
3.2
Schattingen en veronderstellingen
De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, en in toekomstige perioden waarvoor de herziening gevolgen heeft. Wijzigingen in schattingen in de voorziening voor pensioenverplichtingen worden toegelicht onder de betreffende waarderingsgrondslag. Het financieel effect wordt gekwantificeerd vermeld in de toelichting op de jaarrekening.
3.3
Opname van een actief of een verplichting cq. van een bate of een last
Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en de betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post “nog af te wikkelen transacties”. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn.
3.4
Saldering van een actief en een verplichting
Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
69
3.5
Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen
Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Waarde wijzigingen van beleggingen kunnen een wezenlijk onderdeel van de beleggingsperformance uitmaken. Aangezien het onderscheid tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waarde wijzigingen bij beleggen in het algemeen van weinig betekenis wordt geacht, dienen ongerealiseerde waarde wijzigingen in de staat van baten en lasten te worden verwerkt. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen.
3.6
Vreemde valuta
Activa en verplichtingen in vreemde valuta’s worden omgerekend naar euro’s tegen de koers per balansdatum. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Baten en lasten voortvloeiende uit transacties in vreemde valuta’s worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum. Alle valutakoers-verschillen zijn verwerkt in de staat van baten en lasten.
3.7
Beleggingen
Algemeen De beleggingen worden gewaardeerd op actuele waarde. Slechts indien de actuele waarde van een belegging niet betrouwbaar kan worden vastgesteld, vindt waardering plaats op basis van geamortiseerde kostprijs. Participaties in beleggingsinstellingen, die gespecialiseerd zijn in een bepaald soort belegging worden gerubriceerd en gewaardeerd volgens de grondslagen voor dat soort belegging. Aandelen Beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. Participaties in niet-beursgenoteerde beleggingsinstellingen worden gewaardeerd met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. Vastrentende waarden Beursgenoteerde vastrentende waarden en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoersen. Indien vastrentende waarden of participaties in beleggingsinstellingen niet-beursgenoteerd zijn, vindt waardebepaling plaats op basis van de geschatte toekomstige nettokasstromen (rente en aflossingen) die uit de beleggingen zullen voortvloeien, contant gemaakt tegen de ultimo boekjaar geldende marktrente en rekening houdend met het risicoprofiel (kredietrisico; oninbaarheid) en de looptijd. Vastgoedbeleggingen Beursgenoteerde (indirecte) vastgoed beleggingen worden gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. Niet-beursgenoteerde (indirecte) vastgoedbeleggingen worden gewaardeerd tegen de actuele waarde welke is bepaald op de net asset value die per ultimo jaar wordt vastgesteld op basis van algemeen aanvaarde grondslagen voor waardering en resultaat bepaling. Derivaten Derivaten worden gewaardeerd op reële waarde, te weten de relevante marktnoteringen of, als die niet beschikbaar zijn, de waarde die wordt bepaald met behulp van marktconforme waarderingsmodellen.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
70
Overige beleggingen De overige beleggingen betreffen commodities en high yield-credits. Deze beleggingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoersen. High Yield bonds zijn door het pensioenfondsbestuur geclassificeerd als ‘overige zakelijke waarden’ aangezien het risicoprofiel van high yield bonds meer vergelijkbaar is met aandelen dan met andere vastrentende waarden.
3.8
Herverzekeringen
Uitgaande herverzekeringspremies worden verantwoord in de periode waarop de herverzekering betrekking heeft. Vorderingen uit herverzekeringscontracten op risicobasis worden verantwoord op het moment dat de verzekerde gebeurtenis zich voordoet. Bij de waardering worden de herverzekerde uitkeringen contant gemaakt tegen de rentetermijnstructuur, onder toepassing van de actuariële grondslagen van het pensioenfonds. Vorderingen uit hoofde van winstdelingsregelingen in herverzekeringscontracten worden verantwoord op het moment van toekenning door de herverzekeraar.
3.9
Vorderingen en overlopende activa
Vorderingen en overlopende activa worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden vorderingen gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten) onder aftrek van eventuele bijzondere waardeverminderingen, indien sprake is van oninbaarheid.
3.10
Technische voorzieningen
Voorziening voor pensioenverplichtingen De voorziening voor pensioenverplichtingen wordt gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). De actuele waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (indexatie)toezeggingen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. De mogelijkheid om de zogenaamde driemaandsmiddeling van de rente toe te passen, is vanaf 1 januari 2015 komen te vervallen. Per 15 juli 2015 wordt de nieuwe door DNB voorgeschreven Ultimate Forward Rate (cUFR) gehanteerd. Voor 2015 wordt dus uitgegaan van de rentetermijnstructuur op basis van de nieuwe cUFR. Bij de berekening van de voorziening voor pensioenverplichtingen is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het bestuur besloten of de opgebouwde pensioenaanspraken worden geïndexeerd. Alle per balansdatum bestaande indexatiebesluiten zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen. Bij de berekening van de voorziening wordt tevens rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van de over het arbeidsongeschikte deel nog op te bouwen aanspraken op ouderdomspensioen. Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt uitgegaan van voor de toezichthouder acceptabele grondslagen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
71
De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen: Marktrente: gebaseerd op de rentetermijnstructuur zoals maandelijks gepubliceerd door DNB. Overlevingstafels: AG prognosetafels 2014 zonder leeftijdsterugstelling en met correctie voor ervaringssterfte op basis van fondsspecifieke OWASE 2014 correctiefactoren. Onbepaalde partner-systeem (na de ingangsdatum van het ouderdomspensioen geldt een bepaald partnersysteem). Voor partnerpensioen is aangenomen dat de partner 3 jaar jonger is dan de verzekerde man en 3 jaar ouder dan de verzekerde vrouw. Het nabestaandenpensioen is op opbouwbasis verzekerd. Voor het wezenpensioen geldt een opslag van 1% op het nabestaandenpensioen. Kostenopslag ter grootte van 3,0% van de voorziening voor pensioenverplichtingen in verband toekomstige administratie- en excassokosten. Bij de bepaling van de mate van vrijstelling van premiebetaling voor arbeidsongeschikte deelnemers is uitgegaan van een revalidatiekans van 20%. Voor deelnemers die op de balansdatum ziek zijn, is rekening gehouden met de verwachte toekomstige schadelast. Dit geschiedt door een extra voorziening op te nemen van tweemaal de opslag voor premievrijstelling bij invaliditeit.
3.11
Overige voorzieningen
Onder “Overige voorzieningen” worden voorzieningen opgenomen voor met de pensioenverplichtingen samenhangende risico’s voor zover niet opgenomen in de berekening van de pensioenvoorziening. Dit heeft betrekking op administratiekosten voor toekomstige ANW-hiaatuitkeringen.
3.12
Overige schulden en overlopende passiva
Overige schulden en overlopende passiva worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden schulden gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten).
3.13
Dekkingsgraad
De (nominale) dekkingsgraad van het fonds wordt berekend door op balansdatum het balanstotaal minus de overige schulden en overlopende passiva te delen op de technische voorzieningen zoals opgenomen in de balans. De beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds is de gemiddelde dekkingsgraad van de 12 maanden voorafgaand aan het moment van vaststelling. Maandelijks wordt hiertoe een feitelijke dekkingsgraad berekend. De reële dekkingsgraad is het quotiënt van de beleidsdekkingsgraad en de ‘beleidsdekkingsgraad voor voorwaardelijke toeslagverlening ter hoogte van de minimale verwachtingswaarde voor de groeivoet van het prijsindexcijfer’.
3.14
Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers)
Onder premiebijdragen van werkgevers en werknemers wordt verstaan de aan derden in rekening gebrachte cq. te brengen bedragen voor de in het verslagjaar verzekerde pensioenen onder aftrek van kortingen. Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
72
3.15
Beleggingsresultaten risico pensioenfonds
Indirecte beleggingsopbrengsten Onder de indirecte beleggingsopbrengsten worden verstaan de gerealiseerde en ongerealiseerde waarde wijzigingen en valutaresultaten. In de jaarrekening wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. (In)directe beleggingsresultaten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Directe beleggingsopbrengsten Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt in dit verband verstaan rentebaten en -lasten, dividenden en soortgelijke opbrengsten. Dividend wordt verantwoord op het moment van betaalbaarstelling. Kosten vermogensbeheer Onder kosten van vermogensbeheer worden zowel de externe als de daaraan toegerekende interne kosten verstaan. Verrekening van kosten Met de directe en indirecte beleggingsopbrengsten zijn verrekend de aan de opbrengsten gerelateerde transactiekosten, provisies, valutaverschillen e.d.
3.16
Pensioenuitkeringen
De pensioenuitkeringen betreffen de aan deelnemers uitgekeerde bedragen inclusief afkopen. De pensioenuitkeringen zijn toegerekend aan het verslagjaar waarop ze betrekking hebben. De bijbehorende VPV is berekend op actuariële grondslagen.
3.17
Pensioenuitvoeringskosten
De pensioenuitvoeringskosten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben.
3.18
Mutatie voorziening pensioenverplichtingen
Pensioenopbouw Bij de pensioenopbouw zijn aanspraken en rechten over het boekjaar gewaardeerd naar het niveau dat zij op balansdatum hebben. Toeslagverlening Jaarlijks worden de pensioenaanspraken van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden, indien de financiële middelen van het pensioenfonds dit toelaten, verhoogd. Deze voorwaardelijke verhoging wordt per 1 januari toegekend. Rentetoevoeging De rentetoevoeging is als volgt bepaald: Hiervoor wordt de 1-jaarsrente uit de rentetermijnstructuur ultimo vorig boekjaar gehanteerd. De rentetoevoeging wordt berekend over de beginstand van de voorziening pensioenverplichtingen en de mutaties hierin gedurende het jaar. Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Vooraf wordt een actuariële berekening gemaakt van de toekomstige pensioenuitvoeringskosten (met name excassokosten) en pensioenuitkeringen die in de voorziening pensioenverplichtingen worden
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
73
opgenomen. Deze post betreft de vrijval ten behoeve van de financiering van de kosten en uitkeringen in het verslagjaar. Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend op basis van de DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rente wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente. Wijziging actuariële uitgangspunten Jaarlijks worden de actuariële grondslagen en/of methoden beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichting. Het effect van herziening van deze grondslagen wordt verantwoord onder het hoofd wijziging actuariële uitgangspunten. Overige wijzigingen De berekeningen van de technische voorzieningen en de jaarlijkse koopsom voor de pensioeninkoop zijn gebaseerd op aannames. Het verschil tussen werkelijkheid en veronderstelling leidt tot een actuarieel resultaat dat wordt verantwoord onder het hoofd overige wijzigingen.
3.19
Saldo overdracht van rechten
De post saldo overdracht van rechten bevat het saldo van bedragen uit hoofde van overgenomen dan wel overgedragen pensioenverplichtingen.
3.20
Overige baten en lasten
Overige baten en lasten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben.
3.21
Kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is volgens de directe methode opgesteld. Dit houdt in dat alle ontvangsten en uitgaven ook als zodanig worden gepresenteerd. Onderscheid wordt gemaakt tussen kasstromen uit pensioenuitvoeringsactiviteiten en beleggingsactiviteiten.
4
Beleggingen
De mutaties in de beleggingsportefeuille in het boekjaar zijn als volgt samen te vatten: Bedragen x € 1.000
Presentatie derivaten *
Vastgoed
Aandelen
Vastrentende waarden
Stand per 1 januari 2014
20.068
288.567
324.249
14.970
647.854
1.683
649.537
Aankopen/ verstrekkingen Verkopen/ aflossingen Kosten verrekend in fonds Herwaardering
5.000
4.577
1.830
10.220
21.627
7.593
29.220
0
-3.143
-21.323
0
-24.466
0
-24.466
-227
-1.210
-353
-106
-1.896
0
-1.896
2.055
43.764
78.890
-60
124.649
-14.089
110.560
Overig
Subtotaal
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
Totaal
pagina
74
Stand per 31 december 2014
26.896
332.555
383.293
25.024
767.768
-4.813
762.955
Aankopen/ verstrekkingen Verkopen/ aflossingen Kosten verrekend in fonds Herwaardering
0
169.313
8.899
3.500
181.712
13.761
195.473
0
-178.673
-17.340
0
-196.013
6.038
-189.975
-257
-1.325
-438
-165
-2.185
0
-2.185
2.521
17.166
-3.918
-1.631
14.138
-16.030
-1.892
29.160
339.036
370.496
26.728
765.420
-1.044
764.376
Stand per 31 december 2015
* Bij een creditsaldo wordt de post derivaten verantwoord onder ‘overige schulden' Voor de meerderheid van de beleggingen is sprake van objectief vast te stellen frequente marktnoteringen. Voor bepaalde beleggingen zijn deze niet beschikbaar en vindt waardering plaats op basis van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten en het gebruik van schattingen.
4.1
Actuele waarde
Schattingen en oordelen Zoals vermeld in de toelichting zijn de beleggingen van het pensioenfonds gewaardeerd tegen actuele waarde per balansdatum en is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de actuele waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor sommige andere financiële instrumenten, zoals beleggingsvorderingen en -schulden, geldt dat de boekwaarde de actuele waarde benadert als gevolg van het korte termijn-karakter van de vorderingen en schulden. Op basis van de verscheidenheid en gradaties in waarderingsmethoden dienen de beleggingen te worden ingedeeld naar drie verschillende waarderingsmethoden: niveau 1: de waarde van de belegging is gebaseerd op direct waarneembare marktnoteringen van identieke beleggingen in een actieve markt; niveau 2: de actuele waarde wordt vastgesteld aan de hand van waarderingsmodellen waarin gebruik wordt gemaakt van waarneembare marktdata; niveau 3: de waarde wordt vastgesteld met waarderingsmodellen waarin niet gebruik is gemaakt van waarneembare marktdata. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de actuele waarde. Voor vrijwel alle financiële instrumenten van het pensioenfonds kan gebruik worden gemaakt van (afgeleide) marktnoteringen. Indien de waardering van beleggingen wordt afgeleid van directe marktnoteringen, worden de beleggingen gewaardeerd op basis van een model, waarbij alle inputvariabelen zijn gebaseerd op marktnoteringen. Alleen bepaalde financiële instrumenten, zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief een verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. De onderhandse leningen worden sinds 2011 op nominale waarde gewaardeerd. Deze leningen zullen tot einddatum worden aangehouden.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
75
2015
Waarderingsmodellen en technieken
Bedragen x € 1.000
Directe Marktnoteringen 31-12-2015 (niveau 1)
Afgeleide marktnoteringen 31-12-2015 (niveau 2)
Niet gebaseerd op marktnoteringen 31-12-2015 (niveau 3)
Totaal 31-12-2015
Vastgoed
0
14.221
14.939
29.160
Aandelen
339.036
0
0
339.036
98.904
268.929
2.663
370.496
0
-1.044
0
-1.044
26.728
0
0
26.728
464.668
282.106
17.602
764.376
Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen
2014
Waarderingsmodellen en technieken
Bedragen x € 1.000
Directe Marktnoteringen 31-12-2014 (niveau 1)
niet gebaseerd op marktnoteringen 31-12-2014 (niveau 3)
Totaal 31-12-2014
0
12.661
14.235
26.896
193.243
139.312
0
332.555
107.920
272.520
2.853
383.293
0
-4.813
-4.813
25.024
0
25.024
326.187
419.680
Vastgoed Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen
4.2
afgeleide marktnoteringen 31-12-2014 (niveau 2)
17.088
762.955
Vastgoed beleggingen
Stichting Pensioenfonds OWASE heeft in het boekjaar 2015 participaties in een tweetal vastgoedfondsen (indirect vastgoed), het ene fonds wordt actief beheerd, het andere passief. Het pensioenfonds heeft geen beleggingen in direct vastgoed, noch in 2014 noch in 2015. Bedragen x € 1.000
Vastgoed beleggingsfondsen
2015
2014
29.160
26.896
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
76
4.3
Aandelen
Bedragen x € 1.000
Aandelenbeleggingsfondsen mature markets Aandelenbeleggingsfondsen emerging markets Converteerbare obligaties
4.4
2015
2014
289.320
268.087
27.375
42.737
22.341
21.731
339.036
332.555
Vastrentende waarden
Bedragen x € 1.000
Obligatiebeleggingsfondsen
2015
2014
268.928
272.520
0
17.433
75.784
68.463
2.663
2.853
23.121
22.024
370.496
383.293
Obligaties Creditfondsen Leningen op schuldbekentenis Deposito’s
4.5
Derivaten
Voor de uitvoering van het beleggingsbeleid maakt het pensioenfonds gebruik van financiële derivaten voor zover dit passend is. De portefeuillestructuur en het risicoprofiel, berekend inclusief de economische effecten van derivaten, dienen zich binnen de door het bestuur vastgestelde grenzen te bevinden. Het fonds gebruikt derivaten hoofdzakelijk om marktrisico’s af te dekken. Een van de belangrijkste risico’s voortvloeiend uit het gebruik van derivaten is kredietrisico. Dit is het risico dat tegenpartijen niet aan hun verplichtingen kunnen voldoen. Dit risico wordt beperkt door alleen transacties aan te gaan met te goeder naam en faam bekend staande partijen. Ook worden contracten zoveel mogelijk afgesloten op basis van standaardvoorwaarden (bijvoorbeeld conform ISDA), zodat posities van het fonds adequaat worden afgedekt door verkregen onderpanden en zekerheden.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
77
Bedragen x € 1.000
2015
2014
Valutaderivaten
-1.044
-4.813
-1.044
-4.813
Met ingang van februari 2015 werden de posities in US-dollars voor ten minste 100% afgedekt (was 80%) met een doorrol per 3 maanden. Tot en met januari 2015 werd op tactische gronden de beleggingen in UK-pond niet afgedekt. Doordat de koers van de UK-pond eind januari 2015 lager was dan € 0,75 is de afdekking opgetrokken tot ten minste 80%. Voor de afdekking van de valutaposities heeft pensioenfonds OWASE een aantal currency-overlay overeenkomsten afgesloten met KasBank en met ABN-AMRO. Uitstaande valuta contracten per 31-12-2015:
x EUR 1.000 x USD 1.000 x GBP 1.000
Vervaldatum
Hoofdsom in vreemde valuta
Tegenwaarde in Euro
Verkoop USD
18-03-2016
USD 28.000
25.738
-157
Verkoop USD
18-03-2016
USD 37.000
34.011
-210
Verkoop USD
19-02-2016
USD 59.000
54.264
954
Verkoop USD
15-01-2016
USD 56.000
51.538
-1.731
Verkoop GBP
15-01-2016
GBP 23.000
31.200
32
Verkoop GBP
15-01-2016
GBP
1.000
1.357
0
Verkoop GBP
15-01-2016
GBP
1.000
1.357
68
Totale waarde
Waarde per 31-12-2015
-1.044
Per 31-12-2014 uitstaande valuta contracten: x EUR 1.000 x USD 1.000
Vervaldatum
Hoofdsom in vreemde valuta
Verkoop USD
08-01-2015
USD 69.000
Verkoop USD
08-01-2015
USD
Verkoop USD
19-02-2015
Tegenwaarde in Euro
Waarde per 31-12-2014
54.377
-2.642
2.000
1.609
-44
USD 77.000
61.484
-2.127
Totale waarde
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
-4.813
pagina
78
In onderstaand tabel de afdekking per valuta:
31-12-2015 Openstaande exposure in € na afdekking
2015
Bedragen in € 1.000
Marktwaarde in € voor Afdekking via afdekking overlay
Openstaande exposure (% portefeuille)
EUR
503.919
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
GBP
40.209
84,7%
0,7%
6.152
USD
165.283
100,4%
0,4%
661
CHF
16.652
0,0%
2,2%
16.652
Overige
38.311
0,0%
5,0%
38.311
Totaal
764.374
61.776
2014
Bedragen in € 1.000
Marktwaarde in € voor Afdekking via afdekking overlay
Openstaande exposure (% portefeuille)
31-12-2014 Openstaande exposure in € na afdekking
EUR
504.057
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
GBP
35.329
0,0%
4,6%
35.329
USD
149.743
81,7%
3,6%
27.403
CHF
15.293
0,0%
2,0%
15.293
Overige
58.533
0,0%
7,7%
58.533
Totaal
4.6
762.955
136.558
Overige beleggingen
Bedragen x € 1.000
High Yield Bond fund
2015
2014
26.728
25.024
26.728
25.024
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
79
5
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
Bedragen x € 1.000
2015
2014
141
183
Ingegane herverzekerde uitkeringen
De ingegane herverzekerde uitkeringen hebben betrekking op uitkeringen uit arbeidsongeschiktheidsrisico-herverzekeringscontracten. Het verzekerde contract is afgesloten met ElipsLife. Deze verzekeraar heeft eind 2015 een creditrating A+.
6
Vorderingen en overlopende activa
2015
2014
737
229
46
402
126
268
Restitutie beheerkosten
16
15
Overige vorderingen debiteuren
14
0
939
914
Bedragen x € 1.000
2015
2014
Rekening-courant KasBank
3.817
1.844
Rekening-courant Kempen
47
50
606
1.226
8
8
4.478
3.128
Software – aanschafwaarde
121
121
Software – cumulatieve afschrijving
-49
-24
72
97
4.550
3.225
Bedragen x € 1.000
Premies Lopende interest e.d. Dividend SPDR S&P
Totaal Alle vorderingen hebben een resterende looptijd korter dan één jaar.
7
Liquide middelen en overige activa
Rekening-courant Deutsche Bank Rekening-courant Delta Loyd
Totaal
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
80
Onder de liquide middelen worden de tegoeden op bankrekeningen opgenomen die onmiddellijk dan wel op korte termijn opeisbaar zijn. De software betreft de investering in een nieuw deelnemersadministratie systeem. Deze investering wordt met ingang van 2014 in 5 jaar afgeschreven.
8
Algemene reserves
2015
2014
Stand per 1 januari
100.289
92.212
Saldo van baten en lasten
-30.070
8.077
Stand per 31 december
70.219
100.289
2015
2014
29.690
28.277
152.912
113.503
Bedragen x € 1.000
8.1
Solvabiliteit
Bedragen x € 1.000
Minimaal vereist eigen vermogen Vereist eigen vermogen
De vermogenspositie van het pensioenfonds kan momenteel worden gekarakteriseerd als niet voldoende vanwege het reservetekort. Het minimaal vereist eigen vermogen bedraagt 4,25% van de voorziening pensioenverplichtingen en voldoet aan de daaromtrent gestelde wettelijke eisen bij of krachtens artikel 131 van de Pensioenwet. Voor de berekening van het vereist eigen vermogen wordt gebruik gemaakt van het FTK-standaardmodel, waarbij wordt uitgegaan van de zgn. strategische assetmix. Het bestuur acht het standaardmodel passend voor de risico’s van het fonds.
8.2
Toelichting op het eigen vermogen
In het jaar 2014 was het in 2009 opgestelde (lange termijn)herstelplan nog van toepassing voor Stichting Pensioenfonds OWASE. Het lange termijn herstelplan was tot 1 januari 2015 van toepassing. Per die datum zijn alle herstelplannen komen te vervallen in verband met het van kracht worden van het nieuwe Financiële Toetsingskader (nFTK). De pensioenfondsen met een tekort dienden uiterlijk vóór 1 juli 2015 een nieuw herstelplan bij De Nederlandsche Bank in te dienen. Ook pensioenfonds OWASE heeft in verband met het aanwezige reservetekort een nieuw herstelplan opgesteld. Het pensioenfonds is het boekjaar 2015 gestart met een reservetekort (en heeft het boekjaar ook afgesloten met een reservetekort). Het pensioenfonds heeft op 23 juni 2015 een herstelplan (nieuwe stijl) ingediend bij de toezichthouder DNB. DNB heeft het herstelplan op 21 augustus 2015 goedgekeurd. Het herstelplan blijft van kracht totdat er drie kwartaaleinden geen sprake meer is geweest van een tekort. De belangrijkste maatregel uit het herstelplan is het niet verlenen van toeslagen tot de dekkingsgraadgrens van 110% is bereikt en beperkte toeslagverlening tot de dekkingsgraadgrens voor volledige toeslagverlening is bereikt. Hierbij wordt zowel gekeken naar de beleidsdekkingsgraad als de
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
81
actuele nominale dekkingsgraad. Tevens kan het bestuur gebruik maken van zijn discretionaire bevoegdheid om toeslagen wel of niet toe te kennen, bijvoorbeeld wanneer het vereist eigen vermogen naar verwachting niet binnen de hersteltermijn wordt bereikt indien het reguliere toeslagbeleid onverkort wordt uitgevoerd. Als uiterste maatregel in het herstelplan heeft het fonds de mogelijkheid om de opgebouwde aanspraken van (gewezen) deelnemers en ingegane pensioenen van pensioengerechtigden te korten (‘afstempelen’).
9
Technische voorzieningen
Bedragen x € 1.000
Voorziening voor pensioenverplichtingen Herverzekerd deel
2015
2014
698.732
665.518
-141
-183
698.591
665.335
Het mutatieoverzicht voor de voorziening voor pensioenverplichtingen is als volgt:
2015
2014
665.335
560.250
15.436
10.969
Indexering en overige toeslagen
1.399
1.564
Rentetoevoeging
1.094
2.196
-18.844
-18.661
-561
-417
35.875
107.331
0
2.010
-1.327
-1.274
170
45
-105
1.489
119
-167
698.591
665.335
Bedragen x € 1.000
Stand per 1 januari Pensioenopbouw
Onttrekking voor pensioenuitkeringen Onttrekking voor pensioenuitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging actuariële grondslagen Wijzigingen i.v.m. overlijden Wijzigingen i.v.m. arbeidsongeschiktheid Saldo waardeoverdrachten Overige mutaties
Stand per 31 december
De pensioenverplichtingen zijn opgerent op basis van de éénjaarsrente op de interbancaire swapmarkt aan het begin van het verslagjaar 0,159% (2014: 0,379%). Ultimo boekjaar 2015 bedroeg de gemiddeld gewogen discontovoet 1,68% (2014: 1,87%). Voor een toelichting op de verschillende posten wordt verwezen naar de toelichting op de verschillende posten uit de staat van baten en lasten.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
82
De voorziening voor pensioenverplichtingen is naar categorieën van deelnemers als volgt samengesteld:
2015
2014
Actieve deelnemers
270.479
255.519
Gewezen deelnemers
116.457
102.448
Gepensioneerden
233.934
233.725
48.784
45.968
277
266
6.320
6.820
676.251
644.746
-141
-178
20.911
19.337
1.570
1.430
698.591
665.335
Bedragen x € 1.000
Weduwen en weduwnaars Wezen Arbeidsongeschikten
Subtotaal Af: herverzekering Excassokosten 3,00% Langdurig zieken
Stand per 31 december
De methode voor de berekening van de pensioenverplichtingen is zodanig toegepast dat er geen sprake is van een financieringsachterstand. Naar hun aard hebben de technische voorzieningen in het algemeen een langlopend karakter.
9.1
Beschrijving van de pensioenregeling op hoofdlijnen
Per 1 januari 2015 is de kern van de OWASE CDC-pensioenregeling dat de werkgever jaarlijks een volgens een vaste methodiek vastgestelde premie (‘vaste werkgeverspremie’) beschikbaar stelt. Aan de hand van berekeningen van de kostendekkende premie voor toekomstige jaren komen CAO-partijen een vaste premie overeen voor meerdere jaren. De werkgever heeft geen verplichting om méér te betalen dan zijn deel van de premie - de vaste werkgeverspremie - en geeft geen garanties op opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten, toeslagverlening en de hoogte van de jaarlijkse pensioenopbouw. Het pensioenfonds zal uit de premie een jaarlijkse pensioenopbouw van 1,875% (fiscaal maximum) van de pensioengrondslag toekennen, maar zal dit percentage verminderen als de vaste premie in enig jaar niet toereikend is. Als de premie in een bepaald jaar ruim voldoende is, dan kan het meerdere worden gebruikt om de verlaagde opbouw in een voorafgaand jaar geheel of ten dele te ‘repareren’. Als een reparatie van een eerdere opbouw-verlaging niet aan de orde is, dan zal de beschikbare premieruimte in een premiedepot worden gestort waaruit toekomstige opbouwverlagingen gerepareerd kunnen worden. Daarnaast zullen afhankelijk van de financiële positie (dekkingsgraad) van het pensioenfonds indien noodzakelijk kortingen worden toegepast of indien mogelijk toeslagen worden verleend op opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten. De hoogte van de uiteindelijke pensioenuitkeringen staan dus niet vast, maar zijn afhankelijk van (markt)ontwikkelingen die hun weerslag hebben op de toereikendheid van de premie en de financiële positie van het fonds. Omdat de vastgestelde jaarlijkse pensioenopbouw op basis van een middelloon-systematiek wordt vormgegeven kwalificeert deze pensioenregeling in de zin van artikel 10 van de Pensioenwet als een uitkeringsovereenkomst. Omdat de pensioenregeling gebaseerd is op een premie die wordt vastgesteld volgens een vooraf vastgestelde methodiek kwalificeert deze pensioenregeling volgens de internationale boekhoudkundige regels als een premieovereenkomst.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
83
9.2
Toeslagverlening
Er wordt voor indexaties geen bestemmingsreserve gevormd. Indexaties moeten gefinancierd worden uit de vrije reserve van het pensioenfonds. De indexatie in een bepaald jaar is voorwaardelijk en is afhankelijk van de beleggingsopbrengsten. Indexaties worden enkel toegekend als het bestuur van oordeel is dat de financiële situatie van het pensioenfonds dat toelaat. Het is niet zeker of en in hoeverre in de toekomst wordt geïndexeerd. Gezien de financieel-economische situatie heeft het bestuur samen met de sociale partners voor de langere termijn een indexatieambitie van 60%-80% over een periode van 15 jaar geformuleerd. Er is geen recht op toekomstige indexaties. Het bestuur probeert wel om gemiste indexaties op een latere datum alsnog toe te kennen zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat. Onder bepaalde omstandigheden kunnen inhaalindexaties worden toegekend. Inhaalindexaties zijn indexaties die worden toegezegd, voor zover in het verleden niet voor 100% is geïndexeerd. Om een eventuele inhaalindexatie te kunnen toekennen is met ingang van 1 januari 2015 een beleidsdekkingsgraad vereist, die gelijk is aan of hoger is dan de zgn. grens voor volledige toeslagverlening. Tevens moet die indexatie ook voor de gehele toekomst verleend kunnen worden en mag als gevolg van het verlenen van inhaalindexatie noch de beleidsdekkingsgraad, noch de actuele nominale dekkingsgraad onder de grens voor volledig indexeren komen en mag in een bepaald jaar maximaal 1/5e deel van de ruimte die er is voor het inhalen van een indexatieachterstand worden benut. Het pensioenfonds probeert ieder jaar het pensioen/opgebouwde pensioen van de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers te verhogen met de prijsontwikkeling in het voorliggende jaar. De indexatie van de ingegane pensioenen en van de premievrije pensioenaanspraken bedraagt maximaal het percentage van de stijging van de consumentenprijsindex, zoals vastgesteld door het CBS (CPI alle huishoudens, afgeleid), over de referteperiode van oktober tot oktober. Deze indexatie wordt jaarlijks per 1 januari vastgesteld door het bestuur van het pensioenfonds. Het pensioenfonds heeft de ambitie om de pensioenrechten en pensioenaanspraken overeenkomstig de hiervoor genoemde prijsindex aan te passen. Het pensioen/opgebouwde pensioen van de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers is dit jaar niet verhoogd. Het pensioenfonds heeft het pensioen/opgebouwde pensioen van deze deelnemersgroepen de afgelopen drie jaar als volgt verhoogd: – Over het jaar 2015 met 0,00%. De prijzen gingen toen met 0,6% omhoog*; – Over het jaar 2014 met 0,34%. De prijzen gingen toen met 1,0% omhoog*; – Over het jaar 2013 met 0,44%. De prijzen gingen toen met 2,5% omhoog*; – Over het jaar 2012 met 0,25%. De prijzen gingen toen met 2,5% omhoog*. * NB. bij deze prijsstijging gaat het om de procentuele stijging van de CPI alle huishoudens (niet afgeleid) over een kalenderjaar. Deze prijsstijging wijkt af van de door het pensioenfonds gehanteerde procentuele stijging van de CPI alle huishoudens afgeleid, over de in de (voorliggende) jaren door het pensioenfonds gehanteerde referteperiodes. Het pensioenfonds probeert ieder jaar het opgebouwde pensioen van de actieve deelnemers te verhogen met de loonontwikkeling. De indexatie van de pensioenaanspraken van actieve deelnemers bedraagt maximaal het percentage van de collectieve loonstijging op grond van de OWASE CAO (OWASEloonindex). Deze indexatie wordt per datum CAO-loonsverhoging vastgesteld door het bestuur van het pensioenfonds. Het pensioenfonds heeft de ambitie om de pensioenaanspraken overeenkomstig de hiervoor genoemde loonindex aan te passen. Het opgebouwde pensioen van de actieve deelnemers is dit jaar niet verhoogd. Het pensioenfonds heeft het opgebouwde pensioen van deze groep deelnemers de afgelopen drie jaar als volgt verhoogd: – Over het jaar 2015 met 0,00%. De prijzen gingen toen met 0,6% omhoog*; – Over het jaar 2014 met 0,00%. De prijzen gingen toen met 1,0% omhoog*; – Over het jaar 2013 met 0,00%. De prijzen gingen toen met 2,5% omhoog*; – Over het jaar 2012 met 0,00%. De prijzen gingen toen met 2,5% omhoog*. * Zie de opmerking hierboven over de stijging van de CPI. De OWASE loonindex is per 1 januari 2012 gestegen met 1,65% per 1 juli 2012 met 1,00% en daarna pas weer per 1 januari 2015 met 1,00% (laatstgenoemde stijging werd pas in september 2015 afgesproken en is daarom niet meegenomen bij de beoordeling of er al dan niet geïndexeerd kon worden per 1 januari 2015). Het pensioenfonds had op de balansdatum van 31 december 2015 een indexatieachterstand: voor de actieve deelnemers was op deze datum sprake van een (cumulatieve) indexatieachterstand van 2,67%, voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers was op deze datum sprake van een (cumulatieve) indexatieachterstand van 3,66%.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
84
Per 1 januari 2016 - na de balansdatum - is de indexatieachterstand toegenomen: voor de actieve deelnemers is per deze datum sprake van een niet gecompenseerde loonontwikkeling van 1,5% en voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers is per deze datum sprake van een niet gecompenseerde prijsontwikkeling van 0,39%. Per 1 januari 2016 is de cumulatieve achterstand voor de actieve deelnemers 4,21% en voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers 4,07%.
10
Overige voorzieningen
De overige voorzieningen hebben betrekking op administratiekosten voor toekomstige ANWhiaatuitkeringen.
11
Overige schulden en overlopende passiva
2015
2014
Belastingen en premies sociale verzekeringen
448
443
Overige schulden
365
301
Overlopende passiva
231
714
1.044
4.813
2.088
6.271
Bedragen x € 1.000
Valutatermijncontracten
Alle schulden hebben een resterende looptijd korter dan één jaar.
12
Risicobeheer en derivaten
12.1
Solvabiliteitsrisico
Het pensioenfonds wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico’s. De belangrijkste doelstelling van het pensioenfonds is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Voor het realiseren van deze doelstelling wordt gestreefd naar een toereikende solvabiliteit op basis van de marktwaarde van de pensioenverplichtingen. Het belangrijkste risico voor het pensioenfonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het pensioenfonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten zowel op basis van algemeen geldende normen als ook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van het pensioenfonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor een eventuele indexatie van de pensioenuitkeringen en opgebouwde pensioenrechten. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het pensioenfonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen. De aanwezige dekkingsgraad heeft zich als volgt ontwikkeld:
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
85
In percentages
2015
2014
Dekkingsgraad per 1 januari
115,1
116,5
-0,6
0,1
0,3
0,6
Indexering
-0,2
-0,3
Verandering rentecurve *
-5,9
-18,7
Overrendement
1,3
20,4
Kanssystemen
0,2
0,3
Waardeoverdrachten
0,0
-0,1
Kosten
0,0
0,0
Wijziging grondslagen
0,0
-0,4
-0,1
-3,3
110,1
115,1
Premie Uitkering
Overige oorzaken
Dekkingsgraad per 31 december * Dit effect bevat alle RTS-wijzigingen gedurende het verslagjaar: - primo jaar wegens vervallen 3 maands-middeling: -4,7% - ultimo jaar wegens wijziging marktrente en wijziging UFR-methodiek
Het solvabiliteitsrisico van het pensioenfonds kan onderverdeeld worden naar de volgende risico’s: Mismatchrisico’s: Rentemismatchrisico: het risico dat de waarde van de portefeuille vastrentende waarden en de pensioenverplichtingen verandert als gevolg van ontwikkelingen in de marktrente. De rentegevoeligheid kan worden gemeten door middel van de duration. De duration is de (met de contante waarde van de kasstromen) gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren. Het pensioenfonds is gevoelig voor wijzigingen in de marktrente omdat de duration van de beleggingen en van de verplichtingen niet gelijk zijn. In beginsel hebben de verplichtingen, vanwege de lange looptijden, een hogere duration dan de obligaties in de beleggingsportefeuille. Een daling van de rente leidt dan tot een stijging van de verplichtingen, die slechts gedeeltelijk wordt goedgemaakt door een stijging van de waarde van de obligatieportefeuille. Bij de bepaling van het beleggingsbeleid weegt het bestuur zorgvuldig de voordelen (meer zekerheid) en nadelen (minder rendement) van meer of minder duration matching af ten opzichte van alternatieve strategieën. In 2013 is stapsgewijs een Liability Driven Investment (LDI)-mandaat opgesteld en ingevoerd. Dit mandaat beoogt het verfijnd over de rentecurve afdekken van de pensioenverplichtingen op basis van cashflows van zowel de bezittingen als de verplichtingen. Dit mandaat, de LDI- ofwel matchingportefeuille, is op basis van een adviesrelatie geoutsourced aan een externe manager. Het mandaat is pragmatisch ingericht. Er wordt terughoudendheid betracht in het gebruik van leverage in de matching portefeuille. Er wordt voor de LDI-assets gekozen voor zoveel mogelijk fysieke obligaties met beperkte derivaten-overlay en minimale leverage. Een externe manager is verantwoordelijk voor de uitvoering van de transacties en derivaten. Doelstelling van het mandaat is het nauwkeurig volgen van de door marktrentecurve-bewegingen veroorzaakte verandering van de economische verplichtingen met ruimte voor extra rendement door actief gebruik van bonds en credits. De afgescheiden LDI-assets worden zodanig ingericht dat het verwachte rendement door de tijd hoger is dan de verplichtingen op basis van de DNB rentecurve. De renteafdekking wordt gebaseerd op de ongecorrigeerde rente DNB RTS-rentecurve (zonder UFR). Over de periode januari 2014 tot en met mei 2015 was de beoogde renteafdekking 45%. Met ingang van juni 2015 wordt een renteafdekking beoogd van 40%. In de ALM benchmark is de strategische afdekking 45% met een bandbreedte van 37% tot 53%. In onderstaande tabel wordt de samenstelling van de renteafdekking weergegeven op basis van de berekening van de gevoeligheid van de kasstromen voor 1 basispunt wijziging in de rente (PV01).
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
86
Bedragen in €
Verplichtingen Gerealiseerde afdekking In %
2015
2014
PV01
PC01
1.263.294
1.301.826
504.321
569.808
39,9%
43,8%
Samenstelling afdekking Staatsobligaties Bedrijfsobligaties Rente swaps Money market fonds Totaal
359.623
527.008
33.154
33.842
110.596
8.875
948
82 504.321
569.808
Het curve risico, de gevoeligheid voor niet parallelle schommelingen in de rentecurve worden beperkt door bij de bepaling van de rentegevoeligheid wordt een aantal jaren samen te voegen. Per groep mag de afdekking niet meer dan 3% afwijken van de af te dekken verplichtingen. Inflatierisico is het verschil in gevoeligheid voor de inflatie tussen de beleggingsportefeuille en de verplichtingen. Het pensioenfonds beoogt de verplichtingen te indexeren met de inflatie, zonder dit overigens te garanderen. Het pensioenfonds is daardoor gevoelig voor een onverwachte inflatietoename. Het bestuur heeft besloten dit risico niet af te dekken. Het pensioenfondsbestuur is zich goed bewust van de mismatchrisico’s. Deze risico’s worden continu gemonitord. Indien nodig worden er additionele beheersmaatregelen getroffen. Beleggingsrisico’s: Zakelijke waardenrisico betreft voornamelijk het prijsrisico dat wordt gelopen op de beleggingen in de verschillende aandelenmarkten. Door spreiding aan te brengen binnen de zakelijke waarden-portefeuille, wordt het risico van koersdalingen beperkt. Actief beleggingsrisico ontstaat doordat door het voeren van tactisch asset allocatie beleid (het op korte termijn onder- en overwegen van verschillende beleggingscategorieën) en het actieve beleid van de externe vermogensbeheerders van de benchmark wordt afgeweken. Het doel hiervan is om het beter te doen dan de benchmark, maar vaak gebeurt het ook omdat het niet anders kan. Onder de huidige marktomstandigheden kunnen actieve beheerders een positieve bijdrage leveren aan de risicobeheersing en rendement toevoegen. Het bestuur heeft daarom besloten om een groter deel van de portefeuille in actief beheer te geven. Eind 2015 werd ca. tweederde deel van de beleggingsportefeuille actief beheerd. Kredietrisico is het risico dat de tegenpartij zijn betalingsverplichting niet nakomt. De creditratings zijn bepalend voor de beheersing van het risico. Verplichtingenrisico’s: Indexatierisico is het risico dat de meeropbrengsten uit beleggingen niet toereikend zijn om de reglementair beoogde indexatie te kunnen toekennen (zie ook inflatierisico). Langleven risico is het risico dat de actuariële aannames met betrekking tot overlevingskansen niet overeenstemmen met de werkelijkheid. Resultaten ontstaan bijvoorbeeld indien deelnemers langer leven dan waarmee rekening wordt gehouden bij de vaststelling van de premie en de voorziening pensioenverplichtingen. Kortleven risico is het risico dat door ingang van het nabestaandenpensioen een bedrag aan de technische voorziening moet worden toegevoegd.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
87
Arbeidsongeschiktheidsrisico is het risico dat een voorziening opgenomen moet worden voor deelnemers die op de balansdatum ziek zijn en naar verwachting in de toekomst arbeidsongeschikt zullen worden verklaard. Overige risico’s: Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het fonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Het liquiditeitsrisico wordt door het fonds beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Voor de korte termijn maakt het fonds gebruik van een liquiditeitsprognose waarbij rekening wordt gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Concentratierisico: concentraties kunnen ertoe leiden dat het fonds bij grote veranderingen in bijvoorbeeld de waardering (marktrisico) of de financiële positie van een tegenpartij (kredietrisico) grote (veelal financiële) gevolgen hiervan ondervindt. Concentratierisico’s kunnen optreden bij een concentratie in de beleggingsportefeuille in producten, regio’s of landen, economische sectoren of tegenpartijen. Naast concentraties in de beleggingsportefeuille kan ook sprake zijn van concentraties in de verplichtingen en de uitvoering. Om concentratierisico’s in de beleggingsportefeuille te beheersen maakt het bestuur gebruik van diversificatie en limieten voor beleggen in landen, regio’s, sectoren en tegenpartijen. Deze uitgangspunten zijn door het fonds vastgesteld op basis van de ALM-studie. Operationeel risico is het risico ten gevolge van niet afdoende of falende interne processen, menselijk gedrag en systemen of als gevolg van externe gebeurtenissen. Onder deze definitie vallen operationele gebeurtenissen zoals IT-problemen, tekortkomingen van de organisatiestructuur of interne controle, menselijke fouten, bijvoorbeeld de onjuiste afwikkeling van transacties, verkeerde verwerking van gegevens, fraude en dergelijke en externe bedreigingen. Doordat het pensioenfonds alle activiteiten heeft uitbesteed is ter beheersing van dit risico een uitbestedingsbeleid vastgesteld. Alle uitvoeringsinstanties wordt gevraagd zich te conformeren aan dit uitbestedingsbeleid. Daarnaast wordt dit risico beheerst door een interne gedragscode. Systeemrisico is het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het pensioenfonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het pensioenfonds niet beheersbaar.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
88
Om het solvabiliteitsrisico te beheersen dient het fonds buffers in het vermogen aan te houden. Voor het bepalen van het minimaal vereist eigen vermogen geldt een aanvulling tot 4,25% van de voorziening pensioenverplichtingen (FTK-waardering). Deze aanvulling bedroeg ultimo 2015 € 29,9 miljoen (ultimo 2014 was dat € 28,3 miljoen). Sinds 2012 wordt het minimaal vereist vermogen exact berekend. Het minimaal vereist eigen vermogen bedraagt 104,25%. De omvang van de buffers voor het vereist eigen vermogen (buffers plus de pensioenverplichtingen heten samen het vereist vermogen) wordt vastgesteld met de door DNB voorgeschreven solvabiliteitstoets (Stoets). Deze toets bevat een kwantificering van de bestuursvisie op de fondsspecifieke restrisico’s (na afdekking). De berekening van het vereist eigen vermogen - op basis van resp. de strategische assetmix en de feitelijke assetmix - en het hieruit voortvloeiende surplus/tekort aan het einde van het boekjaar is als volgt: Het vereist eigen vermogen op basis van de strategische assetmix:
Bedragen x € 1.000
Technische voorzieningen volgens jaarrekening
Voorziening pensioenverplichtingen (FTK-waardering)
31-12-2015
31-12-2014
698.743
665.530
698.743
a
665.530
Buffers S1 renterisico
26.494
20.829
105.648
86.183
12.664
27.418
7.322
11.553
S5 kredietrisico
27.752
8.891
S6 verzekeringstechnisch risico
19.987
19.293
9.956
0
S2 risico zakelijke waarden S3 valutarisico S4 grondstoffenrisico
S10 Actief Beheer risico
Totaal S (vereiste buffers)
138.223
b
104.847
S = √ ( S1 2 + S2 2 + 2x0,5xS1xS2 + S3 2 + S4 2 + S5 2 + S6 2)
Vereist eigen vermogen (art. 132 Pensioenwet) Aanwezig vermogen (totaal activa schulden = pensioenvermogen) Surplus/tekort
a+b
836.966
770.377
768.962
765.819
-68.004
-4.558
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
89
Het vereist eigen vermogen op basis van de feitelijke assetmix:
Bedragen x € 1.000
Technische voorzieningen volgens jaarrekening
Voorziening pensioenverplichtingen (FTK-waardering)
31-12-2015
31-12-2014
698.743
665.530
698.743
a
665.530
Buffers S1 renterisico
29.796
22.048
121.046
95.293
13.515
27.727
0
0
S5 kredietrisico
25.129
8.603
S6 verzekeringstechnisch risico
19.987
19.298
S10 actief beheer risico
10.130
0
S2 risico zakelijke waarden S3 valutarisico S4 grondstoffenrisico
Totaal S (vereiste buffers)
152.912
b
113.503
S = √ ( S1 2 + S2 2 + 2x0,5xS1xS2 + S3 2 + S4 2 + S5 2 + S6 2)
Vereist eigen vermogen (art. 132 Pensioenwet) Aanwezig vermogen (totaal activa schulden = pensioenvermogen) Surplus/tekort
a+b
851.655
779.033
768.962
765.819
-82.693
-13.214
Het pensioenfonds heeft ter afdekking van risico’s bepaalde derivatencontracten afgesloten. Hiermee is bij het bepalen van de vereiste buffers op de volgende wijze rekening gehouden: S1: BlackRock, de beheerder van de nieuw ingerichte matchingportefeuille, maakt voor het op peil houden van de gewenste duration beperkt gebruik van renteswaps. S3: de afdekking van de US-dollar en Britse Pond geschiedt door middel van currency overlay met een doorrol van 3 maanden. Voor de afdekking van de valutaposities heeft pensioenfonds OWASE currencyoverlay overeenkomsten afgesloten, één met KasBank en één met ABN-AMRO. Het pensioenfonds heeft er voor gekozen om voor de vaststelling van het vereist eigen vermogen uit te gaan van de standaardmethode. Het fonds heeft getoetst of dit correct is en dat is het geval.
12.2
Specifieke financiële instrumenten (derivaten)
Voor de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt tevens gebruikgemaakt van financiële derivaten. Als hoofdregel geldt dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het algemene beleggingsbeleid. De portefeuillestructuur en het risicoprofiel, berekend inclusief de economische effecten van derivaten, dienen zich binnen de door het bestuur vastgestelde grenzen (limieten) te bevinden. Het pensioenfonds gebruikt derivaten hoofdzakelijk om de hiervoor vermelde vormen van marktrisico zo veel mogelijk af te dekken. Een van de belangrijkste risico’s bij derivaten is het kredietrisico. Dit is het
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
90
risico dat tegenpartijen niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Dit risico wordt beperkt door voor wat betreft derivaten uitsluitend transacties aan te gaan met tegenpartijen met ten minste een A--rating. Gebruik kan worden gemaakt van onder meer de volgende instrumenten: Futures (aandelen-, vastgoed-, of commodityderivaten): dit zijn standaard beursgenoteerde instrumenten waarmee snel posities kunnen worden gewijzigd. Futures worden gebruikt voor het tactische beleggingsbeleid. Tactisch beleggingsbeleid is slechts zeer beperkt mogelijk binnen de grenzen van het strategische beleggingsbeleid. Putopties op aandelen (aandelen-, vastgoed-, of commodityderivaten): dit betreft al dan niet beursgenoteerde opties waarmee het pensioenfonds het neerwaartse koersrisico van de aandelenportefeuille kan beperken. Voor deze opties wordt bij de verwerving een premie betaald die onder meer afhankelijk is van het actuele koersniveau van de onderliggende index, de looptijd van de opties en de uitoefenprijs van de opties. Valutatermijncontracten (valutaderivaten): dit zijn met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en de aankoop van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico’s afgedekt. Renteswaps (rentederivaten): dit betreft met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het uitwisselen van rentebetalingen over een nominale hoofdsom. Door middel van swaps kan het fonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden. Swaptions (rentederivaten): een optie op een swap waarbij de eigenaar van de swaption het recht heeft, maar niet de verplichting, om een swap tegen vooraf bepaalde voorwaarden af te sluiten op of voor de expiratiedatum van de swaption. Door middel van swaptions kan het fonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden. Pensioenfonds OWASE heeft in 2015 zelf slechts gebruik gemaakt van valutatermijncontracten. Het door BlackRock voor het pensioenfonds ingerichte LDI-fonds maakt gebruik van swaps.
13
Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen
Het pensioenfonds had in het boekjaar 2015 geen activa en/of verplichtingen welke niet in de balans zijn opgenomen. Het pensioenfonds had op de balansdatum van 31 december 2015 een indexatieachterstand: voor de actieve deelnemers was op deze datum sprake van een (cumulatieve) indexatieachterstand van 2,67%, voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers was op deze datum sprake van een (cumulatieve) indexatieachterstand van 3,66%. Per 1 januari 2016 - na de balansdatum - is de indexatieachterstand toegenomen: voor de actieve deelnemers is per deze datum sprake van een niet gecompenseerde loonontwikkeling van 1,5% en voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers is per deze datum sprake van een niet gecompenseerde prijsontwikkeling van 0,39%. Per 1 januari 2016 is de cumulatieve achterstand voor de actieve deelnemers 4,21% en voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers 4,07% Het pensioenfonds streeft er naar om de indexatieachterstanden in te halen zodra de financiële situatie van het fonds dat weer toelaat. Aangezien de gedempte kostendekkende premie voor 2013 fors hoger lag dan de feitelijke premie van 30%, dienden er maatregelen genomen te worden. Op basis van de situatie op 31 december 2012 heeft het bestuur het opbouwpercentage voor het kalenderjaar 2013 toen vastgesteld op 1,65% (het reguliere opbouwpercentage bedroeg 2,15%). Dit besluit werd afgestemd met CAO-partijen. Tevens werd bepaald dat dit percentage met terugwerkende kracht bij bestuursbesluit weer opgehoogd kan worden naar 2,15%. Het was en is nog steeds de bedoeling dat deze maatregel ongedaan wordt gemaakt zodra dat uit de premieruimte mogelijk is. Het bestuur heeft in 2014 besloten om ook voor het kalenderjaar 2014 de gesplitste kortingsregel toe te passen. De gedempte kostendekkende premie voor 2014 lag opnieuw hoger lag dan de feitelijke premie van 30%. Het bestuur heeft het opbouwpercentage voor 2014 daarom vastgesteld op 1,75% (het reguliere opbouwpercentage bedroeg 1,84%). In 2014 moest de pensioenopbouw over dat jaar aldus met 0,09% van de pensioengrondslag worden verlaagd, bij een pensioendatum van 65 jaar. Het pensioenfondsbestuur heeft in overleg met CAO-partijen besloten om de reparatiemogelijkheid nadrukkelijk open te houden, zodat ook de verlaging van de opbouw in 2014 in de toekomst wellicht ongedaan gemaakt zou kunnen worden, zodra dat uit de premieruimte mogelijk is.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
91
Het pensioenfondsbestuur heeft op 18 december 2014 besloten om de dempingsperiode van de rekenrente voor de berekening van de kostendekkende premie te verlengen van 12 naar 120 maanden. De gedempte kostendekkende premie voor 2015 (gebaseerd op 120 maandeindes) bedroeg 25,8% van de pensioengrondslagsom. De te ontvangen premie bedroeg 30% van de pensioengrondslagsom en lag dus hoger dan de gedempte kostendekkende premie voor de reguliere pensioenopbouw in 2015. Met het overschot dat beschikbaar was voor de reparatie, kon een deel van de toegepaste verlaging van 0,5% van 2013 worden gerepareerd. In oktober 2015 werd 0,28% van de pensioengrondslag aan inhaalopbouw toegekend (bij een pensioendatum van 65 jaar). Deze ‘reparatie’ gold voor alle deelnemers van wie de opbouw in 2013 werd verlaagd, dus ook voor de personen die inmiddels met pensioen waren. Na deze reparatie resteerde nog een opbouwachterstand van 0,22%-punt over het jaar 2013 en een opbouwachterstand van 0,09% over 2014. De gedempte kostendekkende premie voor 2016 (gebaseerd op 120 maandeindes) bedraagt 26,8% van de pensioengrondslagsom. De te ontvangen premie bedraagt 30% van de pensioengrondslagsom en ligt dus hoger dan de gedempte kostendekkende premie voor de reguliere pensioenopbouw in 2016. Het overschot zal opnieuw worden aangewend om de kortingen van de pensioenopbouw uit het verleden deels te repareren. In juli 2016 zal 0,19% van de pensioengrondslag aan inhaalopbouw toegekend worden (bij een pensioendatum van 65 jaar). Deze ‘reparatie’ geldt voor alle deelnemers van wie de opbouw in 2013 werd verlaagd, dus ook voor de personen die inmiddels met pensioen zijn. Na deze reparatie resteert nog een opbouwachterstand van 0,03% over het jaar 2013 en een opbouwachterstand van 0,09% over 2014. Voor de goede orde dient wederom opgemerkt te worden dat het in fiscaal opzicht niet gaat om het in 2015 en 2016 alsnog toekennen van nieuwe pensioenaanspraken over 2013, maar om het definitief toekennen van in 2013 voorwaardelijk reeds toegezegde pensioenaanspraken overeenkomstig het toen geldende pensioenreglement en het toen geldende fiscale kader, maar waarvoor toen de financiële middelen nog ontbraken. De mogelijke reparatie werd destijds bij het vastleggen van de besluitvorming en in de communicatie met de deelnemers ook nadrukkelijk aangegeven.
14
Verbonden partijen
14.1
Identiteit van verbonden partijen
Er is sprake van een relatie tussen het pensioenfonds en de sponsor, de aangesloten ondernemingen en hun bestuurders. Dion Pensioen Services B.V. is zowel uitvoeringsorganisatie voor het pensioenfonds als aangesloten onderneming. Transacties tussen de verbonden partijen worden op zakelijke grondslagen overeengekomen.
14.2
Transacties met bestuurders
De OWASE-bedrijven die bestuursleden beschikbaar stellen (vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers) krijgen op basis van de vergoedingsregeling van het pensioenfonds een vergoeding. De vergoeding is opgedeeld in een vast bedrag en een bedrag per bijgewoonde vergadering. Ook voor het beschikbaar stellen van leden van het verantwoordingsorgaan en van leden van commissies krijgen de bedrijven een vergoeding, maar dan alleen een bedrag per bijgewoonde vergadering. De gepensioneerde bestuursleden en gepensioneerde leden van het verantwoordingsorgaan en van de commissies krijgen op basis van de vergoedingsregeling in persoon een bedrag per bijgewoonde vergadering. Bestuursleden welke werkzaam zijn bij de aangesloten bedrijven ontvangen dus zelf geen bezoldiging. Het bestuurslid dat de pensioengerechtigden vertegenwoordigt heeft een bezoldiging ontvangen van € 5.100,-. Er zijn noch leningen verstrekt aan noch is er sprake van vorderingen op (voormalige) bestuurders. De bestuursleden nemen als reguliere deelnemers deel aan de pensioenregeling, het bestuurslid namens de gepensioneerden ontvangt een regulier pensioen.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
92
15
Premiebijdragen (van werkgever en werknemers)
De totale bijdrage van werkgevers en werknemers bedraagt 30% (2014: 30%) van de pensioengrondslag.
Bedragen x € 1.000
2015
2014
Werkgeversgedeelte pensioenpremie
9.443
10.189
Werknemersgedeelte pensioenpremie
3.603
3.854
13.046
14.043
258
432
13.304
14.475
subtotaal Werknemersgelden expiratie IPR *
totaal
* De gelden die het pensioenfonds in het kader van de Individuele Pensioenregeling (IPR) ontvangt voor de inkoop van ouderdomspensioen worden (sinds 2008) niet (meer) tot de ontvangen premie gerekend.
De kostendekkende premie, de gedempte kostendekkende premie en de feitelijke premie volgens artikel 130 van de Pensioenwet zijn als volgt:
2015
2014
Zuiver kostendekkende premie
19.231
13.325
Gedempte kostendekkende premie
12.993
13.895
Feitelijke premie
13.046
14.043
Bedragen x € 1.000
Bij de zuiver kostendekkende premie wordt, voor de benodigde koopsom voor pensioenopbouw, gerekend met de rentetermijnstructuur per 31 december van het voorgaand boekjaar. Daarbij wordt een opslag meegenomen voor het vereist eigen vermogen en een opslag voor uitvoeringskosten. Bij de gedempte kostendekkende premie wordt de koopsom voor pensioenopbouw met ingang van 31 december 2014 berekend op basis van de gemiddelde nominale marktrente over de voorafgaande 10 jaar (120 maanden) die wordt afgeleid van de nominale rentetermijnstructuur (tot 31 december 2014 gebeurde dat op basis van de gemiddelde nominale marktrente over het voorafgaande jaar: 12 maanden). NB. voor zowel de gedempte als de zuiver kostendekkende premie voor het jaar 2015 werd de rentetermijnstructuur per 1 januari 2015 gehanteerd in verband met de wijziging van de wettelijk voorgeschreven rekenrente per die datum: het vervallen van de zgn. 3 maands-middeling.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
93
De samenstelling van de kostendekkende premie en de feitelijke premie is als volgt:
Zuiver kostendekkende premie
Bedragen x € 1.000
1
2 3
4 5
Gedempte kostendekkende premie
Actuarieel benodigde koopsom voor pensioenopbouw en risicodekking tijdens het boekjaar in verband met de aangroei van pensioenverplichtingen Opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid Opslag voor het bij de aangroei van pensioenverplichtingen behorende vereist eigen vermogen (met inachtneming van de geformuleerde ambitie en de afgesproken wijze van financieren) Opslag voor de bij de aangroei van de pensioenverplichtingen behorende uitvoeringskosten Opslag ter versterking van de financiële positie
14.367
9.892
786
615
3.122
1.786
956
1.032
0
0
totaal (1 + 2 + 3 + 4 +5 =)
19.231
16
13.325
Beleggingsresultaten
31-12-2015 Bedragen x € 1.000
Directe beleggingsopbrengsten
Indirecte beleggingsopbrengsten
Kosten beleggingen
Totaal
Vastgoed
0
2.521
-257
2.264
Aandelen
14.601
17.166
-1.265
30.502
471
-3.918
-566
-4.013
0
-16.030
0
-16.030
52
-1.631
-164
-1.743
15.124
-1.892
-2.252
10.980
Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen
Kosten niet toe te wijzen aan categorieën
-620
10.360
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
94
31-12-2014 Bedragen x € 1.000
Directe beleggingsopbrengsten
Indirecte beleggingsopbrengsten
Kosten beleggingen
Totaal
Vastgoed
0
2.055
-227
1.828
Aandelen
8.155
43.764
-1.212
50.707
Vastrentende waarden
1.273
78.890
-546
79.617
Derivaten
0
-14.089
0
-14.089
Overige beleggingen
0
-60
-106
-166
9.428
110.560
-2.091
117.897
Kosten niet toe te wijzen aan categorieën
-439
117.458
17
Overige baten
2015
2014
0
131
Baten uit herverzekering
12
12
Andere baten
40
41
52
184
Bedragen x € 1.000
FVP-bijdragen *
* de FVP-regeling is in de loop van 2014 definitief beëindigd.
18
Pensioenuitkeringen
Bedragen x € 1.000
Ouderdomspensioen Nabestaandenpensioen (partnerpensioen)
2015
2014
15.019
15.001
3.335
3.149
51
52
395
442
54
61
18.854
18.705
Wezenpensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen Afkopen
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
95
De post Afkopen betreft de afkoop van pensioenen die lager zijn dan € 462,88 (2014: € 458,06) per jaar overeenkomstig de wettelijke afkoopbedragen (de afkoopgrens). De pensioenuitkeringen worden in de staat van baten en lasten opgenomen in de periode waarop zij betrekking hebben.
19
Pensioenuitvoeringskosten
2015
2014
Administratiekosten
765
669
Bestuursondersteuning
301
343
Communicatiekosten
154
144
Bestuurskosten
297
293
1.517
1.449
Bedragen x € 1.000
De pensioenuitvoeringskosten worden in de staat van baten en lasten opgenomen in de periode waarop zij betrekking hebben. Door uitbreiding van de SLA met Dion in het licht van de governance en door wijziging in de pensioenregeling, zijn de pensioenuitvoeringskosten toegenomen. Overeenkomstig artikel 96 van de Pensioenwet wordt vermeld dat het pensioenfonds in het afgelopen jaar geen dwangsommen en boetes zijn opgelegd. Honoraria accountant 2015 Bedragen x €1000
Controle van de jaarrekening Overige controle opdrachten Belastingadvies Andere niet-controle diensten
KPMG accountants NV 2015
Overig KPMG netwerk 2015
Totaal KPMG 2015
41 0 0 0
0 0 0 6
41 0 0 6
41
6
47
Honoraria accountant 2014 Bedragen x €1000
Controle van de jaarrekening Overige controle opdrachten Belastingadvies Andere niet-controle diensten
KPMG accountants NV 2014
Overig KPMG netwerk 2014
Totaal KPMG 2014
41 0 0 0
0 0 0 13
41 0 0 13
41
13
54
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
96
20
Pensioenopbouw
Onder pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale aanspraken op ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. In de pensioenopbouw van 15.252 is de reparatie van 2.360 begrepen, die in 2015 werd doorgevoerd van de verlaging van de pensioenopbouw in 2013. De pensioenopbouw met betrekking tot ouderdomspensioen wordt toegerekend aan de periode waarin de opbouw van pensioenrechten plaatsvindt. De verplichtingen met betrekking tot nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen worden opgenomen in de periode waarin zij ontstaan. De premievrije opbouw arbeidsongeschikten wordt ten laste van het resultaat gebracht in de periode waarin de ziekte is ontstaan.
21
Indexering en overige toeslagen
Het pensioenfonds streeft ernaar de opgebouwde pensioenrechten van de actieve deelnemers jaarlijks aan te passen aan de loonontwikkeling volgens de OWASE CAO. De indexering heeft een voorwaardelijk karakter. Dit betekent dat geen recht op indexering bestaat en dat het niet zeker is of en in hoeverre in de toekomst indexering kan plaatsvinden. Een eventuele achterstand in de indexering kan in principe worden ingehaald. Het pensioenfonds streeft er tevens naar de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenrechten (gewezen deelnemers) jaarlijks aan te passen aan de ontwikkeling van de prijsindex (CBS CPI alle huishoudens, afgeleid). Ook deze indexering heeft een voorwaardelijk karakter. De verhoging van de technische voorzieningen uit hoofde van indexering wordt in de staat van baten en lasten opgenomen op het moment waarop de toezegging wordt gedaan.
22
Rentetoevoeging voorziening pensioenverplichtingen
De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 0,159% per 1 januari 2015 (per 1 januari 2014: 0,379%), zijnde de eerstejaarsrente volgens de rentetermijnstructuur.
23
Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitkeringen
Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder deze kop opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de pensioenen van de verslagperiode. De vrijval wordt ten gunste van de staat van baten en lasten gebracht in de periode waarin de lasten bij de berekening van de voorziening waren voorzien.
24
Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitvoeringskosten
Toekomstige pensioenuitvoeringskosten (in het bijzonder excassokosten) worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder deze kop opgenomen
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
97
afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de kosten van de verslagperiode.
25
Wijziging marktrente
Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder de kop wijziging marktrente. In de wijziging marktrente van 35.875 is de wijziging rekenrente inbegrepen van -10.170 en het effect vervallen van de driemaandsmiddeling inbegrepen van 28.019. De wijziging marktrente op balansdatum als gevolg van wijzigingen in de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur, wordt in de staat van baten en lasten opgenomen.
26
Wijziging actuariële grondslagen
Jaarlijks worden de actuariële grondslagen en/of methoden beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Hierbij wordt gebruikgemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen voor zowel de gehele bevolking als voor de populatie van het pensioenfonds. In 2014 zijn de overlevingsgrondslagen aangepast. De mutatie van de voorziening als gevolg van de aanpassing van actuariële grondslagen in het verslagjaar wordt in de staat van baten en lasten opgenomen.
27
Wijzigingen uit hoofde van overdracht rechten
Bedragen x € 1.000
Toevoeging aan de voorziening pensioenverplichtingen Onttrekking aan de voorziening pensioenverplichtingen
2015
2014
-989
-1.820
1.094
496
105
-1.324
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
98
28
Overige wijzigingen in de voorziening voor pensioenverplichtingen
Bedragen x € 1.000
2015
2014
Kanssystemen (overlijden)
-1.275
1.274
Arbeidsongeschiktheid
189
-45
Mutaties
-56
414
-1.142
1.643
De mutaties worden toegekend aan de periode waarop ze betrekking hebben.
29
Saldo overdracht van rechten
2015
2014
Inkomende waardeoverdrachten
-753
-1.749
Uitgaande waardeoverdrachten
829
463
76
-1.286
Bedragen x € 1.000
Saldo overdracht van rechten
Waardeoverdracht betreft de ontvangst van of overdracht aan pensioenfonds of pensioenverzekeraar van respectievelijk de vorige of nieuwe werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra dienstjaren. Waardeoverdrachten worden in de staat van baten en lasten opgenomen op het moment van overdracht van de pensioenverplichtingen. Het saldo van de actuariële inkomende en uitgaande waardeoverdrachten wordt toegerekend aan de periode waarop het betrekking heeft.
30
Overige lasten
2015
2014
Premies herverzekering
71
81
Andere lasten
13
6
84
87
Bedragen x € 1.000
Overige lasten zijn aan de periode toegerekend waarop ze betrekking hebben.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
99
31
Belastingen
De activiteiten van het pensioenfonds zijn vrijgesteld van belastingheffing in het kader van de vennootschapsbelasting.
32
Aantal personeelsleden
Bij het pensioenfonds zijn geen werknemers in dienst. De werkzaamheden worden verricht door werknemers die in dienst zijn bij Dion Pensioen Services B.V.
33
Bezoldiging bestuurders
Het verantwoordingsorgaan heeft overeenkomstig een voorstel van het pensioenfondsbestuur een vergoedingsregeling vastgesteld. De OWASE-bedrijven die bestuursleden beschikbaar stellen (vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers) krijgen daar op basis van deze regeling een vergoeding voor. De vergoeding is opgedeeld in een vast bedrag en een bedrag per bijgewoonde vergadering. Ook voor het beschikbaar stellen van leden van het verantwoordingsorgaan en van leden van commissies krijgen de bedrijven een vergoeding, maar dan alleen een bedrag per bijgewoonde vergadering. De gepensioneerde bestuursleden en gepensioneerde leden van het verantwoordingsorgaan en van de commissies krijgen in persoon een bedrag per bijgewoonde vergadering. Bestuursleden welke werkzaam zijn bij de aangesloten bedrijven ontvangen dus zelf geen bezoldiging. De aangesloten bedrijven hebben in 2015 een vergoeding ontvangen voor het beschikbaar stellen van bestuursleden. Het bestuurslid dat de gepensioneerden vertegenwoordigt heeft in 2015 een bezoldiging ontvangen van € 5.100
Hardenberg, 7 juni 2016 Stichting Pensioenfonds OWASE het bestuur,
H.J. Meijerink Voorzitter
J.W. Floor Secretaris
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
100
Overige gegevens
Informatie over de tussen het pensioenfonds en de aangesloten ondernemingen getroffen overeenkomst betreffende de financiering en de uitvoering van de pensioenregeling
Het pensioenfondsbestuur heeft in 2011 een (gewijzigde) standaarduitvoeringsovereenkomst vastgesteld. In 2011 zijn met alle aangesloten ondernemingen (nieuwe) gelijkluidende overeenkomsten gesloten. De uitvoeringsovereenkomsten zullen in 2016 in overeenstemming worden gebracht met de nieuwe OWASE CDC-pensioenregeling en de nieuwe pensioenwet- en regelgeving. De vestigingen van RPC Bebo Nederland in Goor en Beuningen waren bij het pensioenfonds aangesloten en hebben daartoe een uitvoeringsovereenkomst gesloten met het pensioenfonds. De vestiging van RPC Bebo Nederland in Goor is in 2011 gesloten. Voormalige medewerkers van deze vestiging die overgeplaatst werden naar de RPC-vestiging in Deventer bleven deelnemer aan de OWASEpensioenregeling. Er is in verband daar mee ook een uitvoeringsovereenkomst met de RPC-vestiging in Deventer gesloten. De pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds OWASE bleef eveneens van toepassing voor de vestiging van RPC Bebo Nederland in Beuningen. RPC heeft in 2014 ook de vestiging in Beuningen gesloten. Voormalige medewerkers van deze vestiging die overgeplaatst zijn naar de RPCvestiging in Deventer blijven eveneens deelnemer aan de OWASE-pensioenregeling. Andere medewerkers van RPC in Deventer of van andere RPC-vestigingen zijn niet onder de pensioenregeling van pensioenfonds OWASE gebracht.
Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten
Ten aanzien van de bestemming van het saldo van baten en lasten is geen bepaling opgenomen in de statuten van het pensioenfonds.
Gebeurtenissen na balansdatum
Kostendekkende premie De gedempte kostendekkende premie voor 2016 (gebaseerd op 120 maandeindes) bedraagt 26,8% van de pensioengrondslagsom. De te ontvangen premie bedraagt 30% van de pensioengrondslagsom en ligt dus hoger dan de gedempte kostendekkende premie voor de reguliere pensioenopbouw in 2016. Het overschot zal opnieuw worden aangewend om de kortingen van de pensioenopbouw uit het verleden deels te repareren. Met het overschot dat beschikbaar is voor de reparatie, kan opnieuw een deel van de toegepaste verlaging van 0,5% van 2013 worden gerepareerd als voor die reparatie dezelfde gedempte systematiek wordt toegepast als voor de huidige pensioenopbouw (120 maandsmiddeling). Het pensioenfondsbestuur heeft besloten om per 1 juli 2016 0,19% van de pensioengrondslag aan inhaalopbouw toe te kennen (bij een pensioendatum van 65 jaar). Deze ‘reparatie’ geldt voor alle deelnemers van wie de opbouw in 2013 werd verlaagd, dus ook voor de personen die inmiddels met pensioen zijn. Na deze reparatie resteert nog een opbouwachterstand van 0,03% over het jaar 2013 en een opbouwachterstand van 0,09% over 2014. Ook in 2014 moest de pensioenopbouw nl. worden verlaagd, over dat jaar met 0,09% van de pensioengrondslag, bij een pensioendatum van 65 jaar. Voor de goede orde dient wederom opgemerkt te worden dat het in fiscaal opzicht niet gaat om het in 2016 alsnog toekennen van nieuwe pensioenaanspraken over 2013, maar om het definitief toekennen van in 2013 voorwaardelijk reeds toegezegde pensioenaanspraken overeenkomstig het toen geldende pensioenreglement en het toen geldende fiscale kader, maar waarvoor toen de financiële middelen nog ontbraken. De mogelijke reparatie werd destijds bij het vastleggen van de besluitvorming en in de communicatie met de deelnemers ook nadrukkelijk aangegeven.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
101
Indexatie Volgens het nieuwe CDC-pensioenreglement kunnen - indien en voor zover de financiële positie van het pensioenfonds dat toelaat - de pensioenaanspraken van de actieve deelnemers jaarlijks per 1 januari van ieder jaar worden geïndexeerd met maximaal de procentuele stijging van de OWASE-loonindex over de referteperiode van het voorafgaande kalenderjaar. Volgens het reglement kunnen de pensioenuitkeringen van de pensioengerechtigden en de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers jaarlijks - onder dezelfde voorwaarde - per 1 januari van ieder jaar worden geïndexeerd met maximaal de procentuele stijging van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde consumentenprijsindexcijfers (CPI) “alle huishoudens, afgeleid” over de referteperiode van een jaar voorafgaande aan het jaar van de beoogde indexatiedatum en lopende van oktober tot oktober van dat voorafgaande jaar. De grens om gedeeltelijk te kunnen indexeren ligt bij een dekkingsgraad van 110%. Om te beoordelen of het pensioenfonds voldoende geld heeft om te indexeren hanteert het bestuur een dubbele ondergrens: de beleidsdekkingsgraad en de actuele dekkingsgraad. De beleidsdekkingsgraad is de gemiddelde dekkingsgraad over twaalf maanden: ultimo 2015 was die gemiddeld 112%.* De wettelijke ondergrens voor een gedeeltelijke indexatie is gebaseerd op de beleidsdekkingsgraad. Als alleen gekeken zou worden naar deze beleidsdekkingsgraad, dan zou een kleine indexatie toegekend kunnen worden. Maar aangezien ook gekeken wordt naar de actuele dekkingsgraad kan dat niet. De actuele dekkingsgraad is de dekkingsgraad over één maand: over december van 2015 was die 109%. Deze ondergrens heeft het bestuur zelf als beleidsgrens voor het pensioenfonds vastgesteld. Het bestuur acht het niet verstandig om af te wijken van dat beleid. Als gekeken wordt naar de ontwikkeling van de dekkingsgraad in de voorliggende periode dan is er duidelijk sprake van een dalende lijn: de actuele dekkingsgraad is in de loop van 2015 afgenomen van 112% naar 109% en de beleidsdekkingsgraad is in 2015 afgenomen van 116% naar 112%. Ook zijn de economische vooruitzichten nog erg onzeker. * NB. Het pensioenfonds heeft per ultimo 2015 ook de zgn. reële dekkingsgraad bepaald. De reële dekkingsgraad is berekend als het quotiënt van de hiervoor genoemde beleidsdekkingsgraad en de ‘beleidsdekkingsgraad voor voorwaardelijke toeslagverlening ter hoogte van de minimale verwachtingswaarde voor de groeivoet van het prijsindexcijfer’. De reële dekkingsgraad ultimo 2015 was 91,5%. Het pensioenfonds hanteert de reële dekkingsgraad echter niet als beleidsuitgangspunt. Indexatiebeleid pensioengerechtigde en gewezen deelnemers Voor de pensioengerechtigden en gewezen deelnemers wordt geprobeerd de prijsindexatie van het CBS (CPI alle huishoudens, afgeleid) te volgen. Deze bedroeg volgens het CBS in de referteperiode van oktober 2014 tot oktober 2015 0,39%. Er was reeds sprake van een (cumulatieve) indexatieachterstand van 3,66%. Deze achterstand is door het niet toekennen van de indexatie per 1 januari 2016 toegenomen tot een (cumulatieve) indexatie achterstand van 4,07%. Hierbij is rekening gehouden met de gemiste indexatie over reeds eerder gemiste indexaties. Indexatiebeleid actieve deelnemers Voor de actieve deelnemers wordt geprobeerd de collectieve loonsverhogingen volgens de OWASE CAO te volgen. Deze bedroegen over de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 januari 2016 1,5%. Er was reeds sprake van een (cumulatieve) indexatieachterstand van 2,67%. Deze achterstand is door het niet toekennen van de indexatie per 1 januari 2016 toegenomen tot een (cumulatieve) indexatie achterstand van 4,21%. Ook hierbij is rekening gehouden met de gemiste indexatie over reeds eerder gemiste indexaties. Inhaal indexatieachterstand Het bestuur probeert de gemiste indexaties op een latere datum alsnog toe te kennen zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat. De eerstvolgende datum per wanneer het bestuur beoordeelt of geïndexeerd kan worden is 1 januari 2017.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
102
Actuariële verklaring
Opdracht
Door Stichting Pensioenfonds OWASE te Zwolle is aan Towers Watson Netherlands B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het verslagjaar 2015.
Onafhankelijkheid
Als waarmerkend actuaris ben ik onafhankelijk van Stichting Pensioenfonds OWASE, zoals vereist conform artikel 148 van de Pensioenwet. Ik verricht geen andere werkzaamheden voor het pensioenfonds. Omdat Towers Watson Netherlands B.V. beschikt over een door de toezichthouder goedgekeurde gedragscode, is het toegestaan dat andere actuarissen en deskundigen aangesloten bij Towers Watson Netherlands B.V. wel andere werkzaamheden verrichten voor het pensioenfonds.
Gegevens
De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de pensioenfondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening.
Afstemming accountant
Op basis van de door mij en de accountant gehanteerde Handreiking heeft afstemming plaatsgevonden over de werkzaamheden en de verwachtingen bij de controle van het verslagjaar. Voor de toetsing van de technische voorzieningen en voor de beoordeling van de vermogenspositie als geheel heb ik de materialiteit bepaald op € 3.500.000. Met de accountant ben ik is overeengekomen om geconstateerde afwijkingen boven € 175.000 te rapporteren. Deze afspraken zijn vastgelegd en de uitkomsten van mijn bevindingen zijn met de accountant besproken. Ik heb voorts gebruik gemaakt van de door de accountant in het kader van de jaarrekeningcontrole onderzochte basisgegevens. De accountant van het pensioenfonds heeft mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid (materiële juistheid en volledigheid) van de basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeel van belang zijn.
Werkzaamheden
Ter uitvoering van de opdracht heb ik, conform mijn wettelijke verantwoordelijkheid zoals beschreven in artikel 147 van de Pensioenwet, onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht heb ik onder meer onderzocht of: de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld;
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
103
-
de kostendekkende premie voldoet aan de gestelde wettelijke vereisten; het beleggingsbeleid in overeenstemming is met de prudent-person regel.
Voorts heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Daarbij heb ik mij gebaseerd op de tot en met balansdatum aangegane verplichtingen en de op dat moment aanwezige middelen en is mede het financieel beleid van het pensioenfonds in aanmerking genomen. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Koninklijk Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel.
Oordeel
De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk vereist eigen vermogen, maar niet lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 132 vanwege het reservetekort. De beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds op balansdatum is lager dan de dekkingsgraad bij het vereist eigen vermogen, doch hoger dan de dekkingsgraad bij het minimaal vereist eigen vermogen. Mijn oordeel over de vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds OWASE is gebaseerd op de tot en met balansdatum aangegane verplichtingen en de op dat moment aanwezige middelen en is naar mijn mening niet voldoende, omdat het aanwezig eigen vermogen lager is dan het vereist eigen vermogen. Amstelveen, 7 juni 2016
drs. W. Hoekert AAG Verbonden aan Towers Watson Netherlands B.V.
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
104
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
105
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
106
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
107
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
108
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
109
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
110
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
111
Stichting Pensioenfonds OWASE Bezoekadres:
J.C. Kellerlaan 8a, 7772 SG Hardenberg
Postadres:
Postbus 150, 7770 AD Hardenberg
Internetadres:
www.OWASE.nl
Jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
112