0
1
3
Jaarverslag
2
Inhoudsopgave
Jaarverslag 2013
Blz.
3
1 1.1 1.2 1.3
Karakteristieken van Stichting Pensioenfonds OWASE Profiel Organisatie Kerncijfers
4 4 6 10
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8
Verslag van het bestuur Hoofdlijnen Goed pensioenfondsbestuur Pensioenparagraaf Beleggingenparagraaf Financiële paragraaf Actuariële paragraaf Risicoparagraaf Toekomstparagraaf
11 11 12 17 21 31 39 40 44
3
Verslag van het verantwoordingsorgaan
45
Jaarrekening 2013
48
Balans per 31 december 2013
49
-
50 51 51
Staat van baten en lasten over 2013 Samenvatting van de actuariële analyse Bestemming van het saldo van baten en lasten
Kasstroomoverzicht over 2013
52
Toelichting behorende tot de jaarrekening 2013
53
Overige gegevens
81
Informatie over de tussen het pensioenfonds en de aangesloten ondernemingen getroffen overeenkomst betreffende de financiering en de uitvoering van de pensioenregeling
81
Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten
81
Gebeurtenissen na balansdatum
81
Gebeurtenissen ‘voor balansdatum’
82
Actuariële verklaring
83
Controleverklaring
85
JAARVERSLAG
2013
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
3
1
Karakteristieken van Stichting Pensioenfonds OWASE
1.1
Profiel
Stichting Pensioenfonds OWASE, statutair gevestigd te Zwolle, is opgericht op 1 januari 1957. De laatste statutenwijziging vond plaats op 23 december 2010. De stichting is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Zwolle onder nummer 41022770. Stichting Pensioenfonds OWASE is een ondernemingspensioenfonds en is aangesloten bij koepelorganisatie Pensioenfederatie. Het pensioenfonds heeft tot doel uitvoering te geven aan het pensioenreglement, zoals dat geldt voor de aangesloten ondernemingen en de deelnemers. Hiertoe wordt ultimo 2013 voor 23 aangesloten ondernemingen en voor ruim 4.360 deelnemers, gewezen deelnemers (slapers) en pensioengerechtigden ruim € 652 miljoen aan vermogen beheerd.
1.1.1
Ondernemingspensioenfonds voor de OWASE-ondernemingen
Stichting Pensioenfonds OWASE is in 1957 opgericht als ondernemingspensioenfonds voor het Wavinconcern. Bij het pensioenfonds zijn zowel de ondernemingen van het huidige Wavin-concern aangesloten, als de ondernemingen die in de loop der jaren zijn verzelfstandigd. Wavin en de voormalige Wavinondernemingen hebben samen een vereniging opgericht: Werkgevers Vereniging OWASE (WVO). Deze vereniging heeft onder meer als doel om een gemeenschappelijk personeels- en arbeidsvoorwaardenbeleid te voeren. De pensioenregelingen zijn een belangrijk onderdeel van dit beleid. De gezamenlijke werkgevers en werknemers - lees: CAO-partijen - maken met elkaar afspraken over de pensioenen en pensioenregelingen. De werknemers van de OWASE-ondernemingen nemen op grond van hun arbeidsovereenkomst deel aan deze pensioenregelingen. Stichting Pensioenfonds OWASE voert de pensioenregelingen uit. De OWASE-ondernemingen hebben voor de uitvoering van de pensioenregelingen ieder afzonderlijk een (gelijkluidende) uitvoeringsovereenkomst gesloten met Stichting Pensioenfonds OWASE. Stichting Pensioenfonds OWASE heeft voor de uitvoering van de pensioenregelingen een pensioenreglement opgesteld waarin de regelingen zijn vastgelegd. Het pensioenfonds verstrekt op basis van het pensioenreglement pensioenen en andere uitkeringen terzake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden aan de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en aan hun nabestaanden. Naar verwachting zal het aantal actieve deelnemers aan de pensioenregelingen van pensioenfonds OWASE in de komende jaren dalen en zullen de aantallen slapers en pensioengerechtigden toenemen. Hierdoor zal de gemiddelde leeftijd van de deelnemers toenemen. Het pensioenfonds zal “rijper” worden.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
4
1.1.2
Opbouw van het deelnemersbestand
4.500 4.000 3.500 3.000 2.500
pensioengerechtigden
2.000
actieve deelnemers
gewezen deelnemers
1.500 1.000 500 0 1998
1.1.3
2003
2008
2013
Bij het pensioenfonds aangesloten ondernemingen
In 2013 waren onderstaande ondernemingen bij pensioenfonds OWASE aangesloten:
Aangesloten ondernemingen: -
Combipac B.V. Dion B.V. Dion Vastgoed Support B.V. * Future Pipe Industries B.V. Handelsonderneming Schinkel-Schouten B.V. Pensioen Services Zwolle N.V. * Rollepaal B.V. Romit B.V. RPC Bebo Nederland ** Schoeller Allibert Systems B.V. Schoeller Allibert Systems Services B.V. Trepak Image Systems B.V.
-
Sima Kunststoffen B.V. Sphere Nederland B.V. Stichting BONO Wadinko N.V. Wavin Assurantie B.V. Wavin B.V. Wavin Diensten B.V. Wavin Nederland B.V. Wavin Overseas B.V. Wavin Staf B.V. Wavin Technology & Innovation B.V.
Behalve dat deze ondernemingen hun pensioenregelingen door een gezamenlijk pensioenfonds laten uitvoeren, zijn deze ondernemingen in beginsel* ook lid van WVO en volgen ze een gezamenlijke CAO: de OWASE CAO. Hoofdstuk 12 ‘Pensioen’ van deze OWASE CAO bepaalt: “De werkgever is aangesloten bij de ‘Stichting Pensioenfonds OWASE’ en de werknemer zal, conform het pensioenreglement, deelnemen aan dit pensioenfonds.” en “De inhoud van de pensioenregeling en de hoogte van de werknemersbijdrage wordt vastgesteld door CAO-partijen.”. * **
Dion is in 2013 gestart met het omzetten van haar businessunits in afzonderlijke B.V.’s binnen de Dion-groep (concernverband). Pensioen Services Zwolle N.V. is na acquisitie door Dion aangesloten bij het pensioenfonds. RPC Bebo Nederland is geen lid van WVO en heeft een eigen CAO. Deze onderneming was reeds geruime tijd vóór de oprichting van WVO verzelfstandigd. De pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds OWASE is enkel van toepassing voor de vestiging van RPC Bebo Nederland in Beuningen. De vestiging van RPC Bebo Nederland in Goor is in 2011 gesloten. Voormalige medewerkers van deze vestiging die overgeplaatst zijn naar de RPC-vestiging in Deventer blijven deelnemer aan de OWASE-pensioenregeling. RPC heeft inmiddels - per 1 april 2014 - ook de vestiging in Beuningen gesloten. Voormalige medewerkers van deze vestiging die overgeplaatst zijn naar de RPC-vestiging in Deventer blijven eveneens deelnemer aan de OWASE-pensioenregeling.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
5
1.2
Organisatie
1.2.1
Bestuur
Het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE bestond in 2013 uit zes personen: drie vertegenwoordigers van de werkgevers, twee vertegenwoordigers van de werknemers en één vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden. De werkgeversvertegenwoordigers in het bestuur worden benoemd door de Werkgeversvereniging OWASE (WVO). De vertegenwoordigers van de werknemers in het bestuur worden benoemd door de Samenwerkende Ondernemingsraden van de OWASE-ondernemingen (SOR). De vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden wordt gekozen door en uit de geleding van pensioengerechtigden. Het bestuur heeft bevoegdheden overeenkomstig de statuten en reglementen van het pensioenfonds, in overeenstemming met de vastlegging in de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN). Het pensioenfondsbestuur had in 2013 de volgende samenstelling:
Naam
Functie
Geleding
Lid sinds
Zittingsduur tot
H.J. Meijerink 1 A.J. van den Elst H. Dries 2 J.W. Floor 3 R.H.A. Brookhuis J. Stoffelsma 4
voorzitter plv. voorzitter lid secretaris plv. secretaris lid
werkgevers werkgevers werkgevers werknemers werknemers pensioengerechtigden
2000 2011 2000 2005 2004 2004
2017 2015 2016 2018 2016 2016
1 2 3 4
De heer Meijerink is per 1 januari 2013 voor een nieuwe termijn herbenoemd als vertegenwoordiger van de werkgevers in het bestuur. Hij blijft ook na 1 januari 2013 de voorzitter van het pensioenfondsbestuur. De heer Dries is zowel bestuurslid als directeur van Dion en zal in verband met het recent ingevoerde wettelijke verbod op personele unies per 1 juli 2014 terugtreden als vertegenwoordiger van de werkgevers in het bestuur. De heer Floor is per 1 januari 2014 voor een nieuwe termijn herbenoemd als vertegenwoordiger van de werknemers in het bestuur. Hij blijft ook na 1 januari 2014 de secretaris van het pensioenfondsbestuur. De heer Stoffelsma is per 1 januari 2014 zonder verkiezingen (aangezien zich geen andere kandidaten hebben gemeld) op zijn verzoek voor een halve termijn herbenoemd als vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden in het bestuur.
1.2.2
Verantwoordingsorgaan
Het verantwoordingsorgaan bestond in 2013 uit zes personen: twee vertegenwoordigers van de werkgevers, twee vertegenwoordigers van de werknemers en twee vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden. De werkgeversvertegenwoordigers in het verantwoordingsorgaan worden benoemd door de Werkgeversvereniging OWASE (WVO). De vertegenwoordigers van de werknemers in het verantwoordingsorgaan worden benoemd door de Samenwerkende Ondernemingsraden van de OWASEondernemingen (SOR). De vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden worden benoemd door de vereniging van gepensioneerden Wavin Old. Het verantwoordingsorgaan heeft de volgende samenstelling:
Naam
Functie
Geleding
Lid sinds
Zittingsduur tot
F. Schepers 1 L. Meijer D. de With 2 W. van Dijk R. de Jonge L. Hessels 3
voorzitter lid lid lid secretaris plv. secretaris
pensioengerechtigden pensioengerechtigden werknemers werknemers werkgevers werkgevers
2008 2008 2012 2008 2008 2008
2018 2016 2017 2015 2016 2018
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
6
1 2 3
De heer Schepers is per 1 januari 2014 voor een nieuwe termijn herbenoemd als vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden in het verantwoordingsorgaan. Hij blijft ook na 1 januari 2014 de voorzitter van het verantwoordingsorgaan. De heer De With is per 1 januari 2013 herbenoemd als vertegenwoordiger van de werknemers in het verantwoordingsorgaan. De heer Hessels is per 1 januari 2014 voor een nieuwe termijn herbenoemd als vertegenwoordiger van de werkgevers in het verantwoordingsorgaan.
Het pensioenfondsbestuur legt jaarlijks op basis van o.a. het jaarverslag (jaarrekening, bestuursverslag en actuarieel verslag) verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over het gevoerde beleid, de uitvoering hiervan en de naleving van de regels met betrekking tot de Pension Fund Governance (PFG). Daarnaast informeert het bestuur het verantwoordingsorgaan over beleidskeuzes voor de toekomst. Het verantwoordingsorgaan adviseert op basis van de Pensioenwet: bij het vaststellen en wijzigen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden (aangezien het verantwoordingsorgaan zelf de normbedragen vaststelt is deze adviestaak bij Stichting Pensioenfonds OWASE niet aan de orde; zie hieronder); bij het wijzigen van het beleid ten aanzien van het verantwoordingsorgaan; bij besluiten ten aanzien van de vorm, inrichting en samenstelling van het intern toezicht; bij het vaststellen en wijzigen van de interne klachten- en geschillenprocedure; bij het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid. Het verantwoordingsorgaan adviseert in aanvulling daarop ook: bij het nemen van maatregelen ten aanzien van aanspraken en pensioenen in verband met een verslechterde financiële situatie van het pensioenfonds; bij het vaststellen en wijzigen van het bestuursreglement; bij het toe- en uittreden van (aangesloten) ondernemingen. Het verantwoordingsorgaan heeft voorts de volgende goedkeuringsrechten: bij wijziging van de statuten van de stichting; bij gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van de stichting; bij liquidatie van de stichting. Het verantwoordingsorgaan stelt - op voorstel van het bestuur - normbedragen vast voor de tegemoetkoming aan de bedrijven voor het beschikbaar stellen van bestuursleden. Het verantwoordingsorgaan stelt tevens - op voorstel van het bestuur - de hoogte vast van de tegemoetkoming voor eventuele vakbestuurders en de vergoeding voor pensioengerechtigde bestuursleden. Het verantwoordingsorgaan is tot slot bevoegd om - in voorkomende gevallen - op verzoek van het bestuur of van de benoemende geleding een bestuurslid of een lid van het verantwoordingsorgaan te schorsen.
1.2.3
Intern toezicht
Voor het intern toezicht wordt driejaarlijks (m.i.v. 2014: jaarlijks) een visitatiecommissie aangesteld om het functioneren van het pensioenfonds en van het bestuur te onderzoeken en zo nodig aanbevelingen te doen. Taken van het intern toezicht zijn: het beoordelen van de beleids- en bestuursprocedures en -processen en de checks en balances in het pensioenfonds; het beoordelen van de aansturing van het pensioenfonds; het beoordelen van het beleid van het bestuur ten aanzien van langere termijnrisico's. Het bestuur heeft begin 2013 (wederom) een visitatiecommissie ingesteld om een visitatie uit te voeren. Het bestuur is voornemens om eind 2014 opnieuw een visitatiecommissie in te stellen.
1.2.4
Commissies
Het pensioenfondsbestuur heeft een drietal commissies ingesteld die zich elk bezig houden met een onderdeel van de werkzaamheden van het pensioenfondsbestuur. Dit zijn: de Beleggingscommissie; de Financiële en Technische Commissie; de Communicatiecommissie. De commissies houden zich bezig met hun specifieke taken en adviseren het bestuur. De commissies hebben elk ten minste twee leden vanuit het bestuur. De commissies worden ondersteund door medewerkers van het pensioenbureau en door externe adviseurs. Door het werken met de verschillende commissies kunnen de werkzaamheden van het bestuur van het pensioenfonds efficiënter worden
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
7
uitgevoerd. De commissies hebben ook leden die niet tevens bestuurslid zijn (externe leden). De communicatiecommissie heeft drie externe leden. Het gaat daarbij om twee werknemers van aangesloten ondernemingen en om één pensioengerechtigde. De financiële en technische commissie heeft één extern lid (een werknemer van een aangesloten onderneming). De beleggingscommissie heeft twee externe leden (een werknemer van een aangesloten onderneming en een pensioengerechtigde). Eén van deze leden is sinds 1 januari 2009 tevens (extern) voorzitter van de beleggingscommissie en heeft uit dien hoofde ook (gewoon) stemrecht in de commissie.
Communicatiecommissie
Financiële commissie
Beleggingscommissie
Bestuursleden
Bestuursleden
Bestuursleden
H. Dries (voorzitter) J.U. Stoffelsma
H.J. Meijerink (voorzitter) J.W. Floor
R.H.A. Brookhuis (voorzitter a.i.) A.J. van den Elst
Externe leden
Externe leden
Externe leden
A. Brouwer R. Spijkers J.H. Willems
J.G.A. Terhalle
A.J.M Bruijne (extern voorzitter) 2 R.M. Botter
1 2
De heer Terhalle is per 1 januari 2012 benoemd als extern lid van de financiële commissie. De heer Bruijne is per 1 januari 2013 voor een nieuwe termijn herbenoemd als extern voorzitter van de beleggingscommissie. Hij is echter per 1 juli 2013 teruggetreden als voorzitter en lid van de commissie. Momenteel is de commissie op zoek naar een andere externe voorzitter. De heer Brookhuis neemt per 1 juli 2013 ad interim het voorzitterschap van de commissie waar.
1.2.5
Compliance officer
In 2010 heeft het pensioenfondsbestuur de heer S.H.A.J. Beckers benoemd als compliance officer van het pensioenfonds. De heer Beckers is geen lid van het bestuur of van de beleggingscommissie van het pensioenfonds. De compliance officer is belast met de uitvoering van het integriteitsbeleid van het pensioenfonds en met het toezicht op de naleving van de gedragscode van het pensioenfonds. De compliance officer wordt ondersteund door het pensioenbureau en door KPMG Integrity Services. De heer Beckers is per 1 november 2013 teruggetreden als compliance officer van het pensioenfonds. Het bestuur heeft per 1 januari 2014 de heer P.H. Riedijk benoemd als compliance officer van het pensioenfonds. De heer Riedijk is evenals de heer Beckers geen lid van het bestuur of van de beleggingscommissie van het pensioenfonds.
1.2.6
Uitvoeringsorganisatie
Stichting Pensioenfonds OWASE heeft zelf geen mensen in dienst. Het bestuur heeft in 2004 een uitbestedingsbeleid voor het pensioenfonds vastgesteld. Dat beleid wordt in 2014 geactualiseerd. Op basis van het uitbestedingsbeleid worden overeenkomsten gesloten met externe dienstverleners. De externe dienstverleners leggen aan het pensioenfondsbestuur verantwoording af over de wijze waarop zij hun taken uitvoeren. Uitgangspunt is dat het bestuur, overeenkomstig de eisen van de Pensioenwet, verantwoordelijk blijft voor de juiste uitvoering van de uitbestede taken. Het pensioenbureau is onderdeel van Dion B.V. (per 1 januari 2014 is het pensioenbureau onder de naam Dion Pensioen Services B.V. als aparte B.V. ondergebracht binnen de Dion groep). Het pensioenbureau voert veel van de administratieve werkzaamheden uit, zoals het berekenen en aan de ondernemingen doorbelasten van de premies, het vaststellen van de pensioenuitkeringen en het berekenen van het hiervoor benodigde vermogen. Het pensioenbureau zorgt tevens voor de ambtelijke ondersteuning van het bestuur en de andere pensioenfondsorganen, coördineert de beleidsvoorbereiding en zorgt mede voor de operationele ondersteuning van het vermogensbeheer. Het pensioenfonds heeft de beleggingen vrijwel geheel uitbesteed aan externe vermogensbeheerders. Daarnaast werkt het pensioenfonds samen met een aantal externe adviseurs zoals een actuaris, een accountant en een beleggingsadviseur.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
8
Manager pensioenfonds H. Lubbers (Dion B.V.) Administratie en informatie J.F. Lodewijk (Dion B.V.) G. Bouck (Dion B.V.) M.E.H. Zwiers (Dion B.V.) M. van den Dijk (Dion B.V.) Beleidsvoorbereiding M.E.R. Spit (Dion B.V.) R. Buikema (Dion B.V.) Beleggingsondersteuning A.G. Doppenberg (Dion B.V.) C.H. van den Berg (Towers Watson te Amstelveen) Beleggingsadviseur J. Boot (Insinger de Beaufort te Amsterdam) Bewaarder KasBank te Amsterdam Actuaris P.M. Halkes (Towers Watson te Apeldoorn) - adviseur W. Hoekert (Towers Watson te Amstelveen) - certificeerder Accountant F.J.J. Glorie (KPMG Accountants N.V. te Zwolle)
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
9
1.3
Kerncijfers
(aantallen nominaal, bedragen x € 1000)
Aantal werkgevers
2013
2012
2011
2010
2009
1
21
1
23
23
1.386 1.574 1.402 4.362
1.568 1.474 1.334 4.376
1.611 1.479 1.289 4.379
1.679 1.416 1.252 4.347
1.775 1.363 1.221 4.359
0 2,67 0,25 3,38 14.808 30
0 2,67 0 2,10 14.808 30
0,65 1,94 14.423 30
1,0 1,19 0,08 14.330 30
0 0,75 14.188 30
15.056 14.856 14.339 1.240 444 17.945 461
15.796 15.632 18.045 1.059 365 17.449 -92
15.690 15.783 15.053 984 340 17.435 450
15.864 12.722 13.110 1.144 367 17.109 16
16.212 11.170 14.104 1.005
2,72 652.648 560.250 116,5 118,5
2,43 626.904 580.411 108,0 117,2
2,74 552.699 531.257 104,0 117,3
3,45 533.296 456.678 116,8 117,4
3,86 483.190 405.298 119,2 114,6
288.567 324.249 1.683 20.068 14.970 649.537
227.676 20.238 330.000 2.312 21.816 19.339 621.381
193.444 14.666 313.853 -2.604 18.548 12.065 549.972
194.300 32.912 277.788 -1.127 16.369 11.834 532.076
171.985 23.771 285.592 -2.046 479.302
4,39 4,90
13,37 15,01
2,99 -1,76
10,4 12,5
14,6 21,4
0,387%
0,395%
0,436%
n.v.t.
n.v.t.
23
21
Aantal verzekerden Actieve deelnemers Premievrije rechten (“slapers”) Pensioentrekkenden (excl. IP) totaal
Reglementvariabelen Indexatie actieven (in %) - cumulatieve achterstand ultimo jaar Indexatie inactieven (in %) - cumulatieve achterstand ultimo jaar Franchise ultimo jaar (in Euro) Premiepercentage OP (over grondslag)
Pensioenuitvoering Ontvangen premie Kostendekkende premie (gedempt) Kostendekkende premie (ongedempt) Pensioenuitvoeringskosten 2 - kosten per deelnemer (in Euro) Uitkeringen Saldo waardeoverdrachten
16.233 97
Vermogenssituatie o.b.v. FTKmethodiek (rentetermijnstructuur) 3 FTK-rekenrente ultimo jaar (in %) Totaal pensioenvermogen Pensioenverplichtingen Aanwezige dekkingsgraad (in %) Vereiste dekkingsgraad (in %) 4
Beleggingsportefeuille Aandelen Commodities Vastrentende waarden Derivaten Vastgoed Overige beleggingen totaal
Beleggingsperformance Beleggingsrendement (in %, incl. valuta afdekking) ALM-Benchmark (in %) Kosten vermogensbeheer (in % gem. belegd vermogen) 1 2 3 4
De afname van het aantal aangesloten ondernemingen in 2011 en de toename in 2013 hield verband met wijzigingen in de concernverhoudingen van enkele aangesloten ondernemingen. De pensioenuitvoeringskosten werden vóór 2011 op een andere wijze gepresenteerd, zie hiervoor paragraaf 2.5.7 van het bestuursverslag. Rentetermijnstructuur ultimo 2011 met DNB-correctie o.b.v. 3 maandsgemiddelde en ultimo 2012 en 2013 met DNB correctie o.b.v. UFR en 3 maandsgemiddelde. Het pensioenfonds had ultimo 2013 een reservetekort van -2,0% (geen dekkingstekort), ultimo 2012 een reservetekort van -9,2% (geen dekkingstekort), ultimo 2011 een dekkingstekort van -1,0% en een reservetekort van -13,3 en ultimo 2010 een reservetekort van -0,6% (geen dekkingstekort). In 2009 was er geen sprake van een tekort.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
10
2
Verslag van het bestuur
2.1
Hoofdlijnen
2.1.1
Algemeen
Met dit jaarverslag wil het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE verantwoording afleggen over en toelichting geven op het gevoerde beleid in het afgelopen jaar. Het jaarverslag geeft inzicht in vraagstukken die voor het pensioenfonds belangrijk zijn. Afhankelijk van het onderwerp zal in dit verslag naast een verantwoording over het in het verleden gevoerde beleid ook het in de toekomst te voeren beleid aan de orde komen.
2.1.2
Statutaire doelstelling
Artikel 3 ‘Doel’ van de Statuten van Stichting Pensioenfonds OWASE bepaalt: “Het pensioenfonds heeft als doel de verstrekking van pensioenen en andere uitkeringen ter zake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden aan deelnemers en gewezen deelnemers, alsmede aan hun nabestaanden, overeenkomstig de bepalingen van het pensioenreglement en van deze statuten.”
2.1.3
Mission statement
Het pensioenfonds is het ondernemingspensioenfonds voor de OWASE-ondernemingen. Het pensioenfonds is een professionele pensioenuitvoerder die in opdracht van de sociale partners pensioenen en andere uitkeringen verstrekt terzake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden aan (gewezen) deelnemers aan de OWASE-pensioenregeling, alsmede aan hun nabestaanden, overeenkomstig de bepalingen van de uitvoeringsovereenkomst, de bepalingen van het pensioenreglement en de bepalingen van de statuten. Het pensioenfonds is een integere organisatie die de OWASE-pensioenregeling nu en in de toekomst zo optimaal mogelijk wil uitvoeren en de toevertrouwde pensioengelden nu en in de toekomst zo optimaal mogelijk wil beheren, zodat het fonds zijn pensioenverplichtingen en zijn ambities nu en in de toekomst waar kan maken. Voor het pensioenfonds staan bij het formuleren van zijn beleid en bij de uitvoering van zijn taken de belangen van de (gewezen) deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden steeds voorop.
2.1.4
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Om de doelstelling van het pensioenfonds te realiseren werkt het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE volgens een Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN). De bedoeling van de ABTN is om integraal inzicht te geven in het functioneren van het pensioenfonds en om een beschrijving te geven van het ten behoeve van het pensioenfonds te voeren beleid, waarbij de financiële opzet en de grondslagen waarop deze berust, gemotiveerd omschreven zijn. De ABTN is in 2013 geactualiseerd. De geactualiseerde ABTN is per 1 januari 2014 van kracht geworden. De ABTN is aangepast aan de wijzigingen in het pensioenreglement, die per 1 juli 2013 en per 1 januari 2014 werden doorgevoerd en de reparatievolgorde bij het herstel van gekorte pensioenaanspraken en rechten is geherformuleerd (tekstuele verduidelijking, geen beleidswijziging).
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
11
2.2
Goed pensioenfondsbestuur
Het pensioenfonds dient maatregelen te treffen die goed pensioenfondsbestuur waarborgen. In de Pensioenwet zijn de principes van Pension Fund Governance (PFG) verankerd. Deze principes omvatten zorgvuldig bestuur; transparantie, openheid en communicatie; deskundigheid; verantwoording en intern toezicht. Per 1 januari 2014 is de nieuwe Code Pensioenfondsen in werking getreden. De PFG-principes zijn in deze Code opnieuw geformuleerd, uitgebreid en nader uitgewerkt. Het bestuur heeft geïnventariseerd op welke punten het pensioenfonds (nog) niet voldoet aan de nieuwe Code. Zo dient het bestuur bijvoorbeeld: een missie, visie en strategie op te stellen en deze in het jaarverslag helder en duidelijk te beschrijven; zijn overwegingen omtrent verantwoord beleggen vast te leggen en ervoor te zorgen dat er onder belanghebbenden draagvlak bestaat voor de keuzes over verantwoord beleggen; ervoor te zorgen dat het beloningsbeleid van partijen aan wie taken worden uitbesteed niet aanmoedigt om meer risico’s te nemen dan voor het fonds aanvaardbaar is en dit onderdeel te maken van de contractafspraken bij het sluiten of verlengen van de uitbestedingsovereenkomst; te bevorderen dat de dienstverleners een klokkenluidersregeling hebben zodat degenen die financieel afhankelijk zijn van de dienstverlener, zonder gevaar voor hun positie kunnen rapporteren over onregelmatigheden binnen de onderneming; een lid van de visitatiecommissie (pas) te benoemen na bindende voordracht van het verantwoordingsorgaan en (pas) te ontslaan na bindend advies van het verantwoordingsorgaan; het aantal keren dat een bestuurslid kan worden herbenoemd te maximeren op twee keer; concrete stappen vast te stellen om te bevorderen dat fondsorganen divers worden samengesteld en aan te geven hoe en binnen welke termijnen het van plan is om de gewenste diversiteit in leeftijd en geslacht te realiseren. Pensioenfondsen hebben de mogelijkheid om gemotiveerd af te wijken van de bepalingen van de Code (‘comply or explain’). Het bestuur zal de komende periode bekijken of er aanleiding is om het beleid te wijzigen of om de organisatie op onderdelen aan te passen.
2.2.1
Integere bedrijfsvoering
Het beleid van het pensioenfonds is onder meer gericht op een integere bedrijfsvoering. Beheerste en integere bedrijfsvoering bestaat uit: beheersen van de pensioenfondsprocessen en risico’s waarbij sprake is van: - adequate administratieve organisatie en interne controle; - adequate controlemechanismen; - beleid voor beheersing van risico’s. waarborgen voor de integriteit: - systematische analyse van integriteitrisico’s; - beleid voor beheersing van deze risico’s; - uitvoering van dat beleid. procedures en maatregelen ter voorkoming van belangenverstrengeling. beleid voor het beheersen van (financiële) risico’s die de soliditeit van het pensioenfonds kunnen aantasten. Het bestuur heeft een beleidscyclus voor integraal risicomanagement ingericht en geïmplementeerd om de risico’s en de beheersmaatregelen permanent te monitoren en om permanent op deze risico’s en beheersmaatregelen te kunnen sturen.
2.2.2
Deskundigheidsbevordering
Het bestuur heeft een deskundigheidsplan opgesteld. In dit deskundigheidsplan is een beleidskader geformuleerd voor maatregelen en activiteiten die gericht zijn op het verkrijgen en behouden van een adequaat bestuur met voldoende deskundigheid op alle noodzakelijke deelterreinen. De koepelorganisaties hebben ten behoeve van de deskundigheidsbevordering zgn. eindtermen geformuleerd waaraan bestuursleden binnen een bepaalde termijn moeten voldoen. Deze eindtermen zijn opgenomen in het deskundigheidsplan. Er worden hoge eisen gesteld aan de deskundigheid van
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
12
bestuursleden (t.a.v. kennis, inzicht, oordeelsvorming). In 2011 is een profiel voor bestuurslid bij het pensioenfonds opgesteld, waarin ook de vereiste competenties worden beschreven (t.a.v. denken, voelen, kracht). Het bestuur heeft in 2013 een analyse laten maken van de competenties van de bestuursleden in relatie tot de taken en de samenstelling van het bestuur (competentiescan). Het bestuur voert jaarlijks een zelfevaluatie uit. De voorzitter van het pensioenfondsbestuur houdt jaarlijks evaluatiegesprekken met de individuele bestuursleden. Op basis van de uitkomsten van de zelfevaluatie en de evaluatiegesprekken is voor elk bestuurslid afzonderlijk een trainingsprogramma vastgesteld. De afspraken in het kader van deze programma’s zijn begin 2013 en begin 2014 geëvalueerd en waar nodig bijgesteld. Het bestuur heeft in oktober 2013 zijn jaarlijkse studiedag gehouden, waarvoor diverse externe sprekers werden uitgenodigd. In april 2013 heeft het bestuur een strategiedag gehouden. Doelstelling van deze dag was om te kijken naar: waar staat het pensioenfonds nu, waar wil het bestuur naar toe en waar moet het bestuur rekening mee houden. Er is tijdens deze dag met name ook gekeken naar het formuleren van de investment beliefs van het bestuur. De beleggingscommissie heeft in december 2013 haar jaarlijkse beleidsdag gehouden waarvoor eveneens diverse sprekers werden uitgenodigd. Tevens werden in 2013 weer diverse congressen, seminars en contactdagen bezocht en werd literatuur over de ontwikkelingen op pensioengebied bijgehouden.
2.2.3
Naleving wet- en regelgeving
Het bestuur is goed op de hoogte van de geldende wet- en regelgeving. Voor zover aan het bestuur bekend is er geen sprake van overtreding van deze wet- en regelgeving. De nieuwe Wet versterking bestuur pensioenfondsen bepaalt dat een fonds voorkomt dat sprake is van personele unies op het niveau van beleidsbepalers of medebeleidsbepalers tussen het fonds en derden waaraan werkzaamheden worden uitbesteed. De heer Dries is zowel bestuurslid als directeur van Dion, de bij het pensioenfonds aangesloten onderneming waarbij het pensioenbureau is ondergebracht. Er is dus sprake van een zgn. personele unie. De heer Dries zal daarom per 1 juli 2014 terugtreden als bestuurslid. De heer Dries is het langstzittende bestuurslid (sinds maart 2000). Het bestuur wil graag opmerken, dat in het verleden altijd uiterst zorgvuldig is omgegaan met deze personele unie. Transacties tussen het pensioenfonds en Dion werden en worden op zakelijke grondslagen overeengekomen. Wanneer in het bestuur gesproken wordt over de relatie tussen het pensioenfonds en Dion is de heer Dries daarbij in beginsel niet aanwezig. Ook andere medewerkers van Dion zijn daarbij niet aanwezig. Wanneer in het bestuur gestemd wordt over transacties met Dion onthoudt de heer Dries zich van stemmen. De huidige benoemingstermijn van de heer Dries zou nog tot 1 januari 2016 hebben gelopen.
2.2.4
Klachten- en geschillenprocedure
Het pensioenfonds heeft een klachten- en geschillenprocedure. In het kader van deze procedure kunnen belanghebbenden worden verwezen naar de Ombudsman Pensioenen. In 2013 zijn er geen klachten ingediend.
2.2.5
Gedragscode
De bestuursleden en de bij het pensioenfonds betrokken medewerkers van het pensioenbureau van Dion B.V. (thans Dion Pensioen Services B.V.) hebben een gedragscode getekend volgens het model van de Stichting Ondernemingspensioenfondsen (OPF; thans onderdeel van de Pensioenfederatie). Stichting Pensioenfonds OWASE valt onder het zgn. effectentypisch gedragstoezicht (ETGT). De gedragscode van het pensioenfonds moet daarom zowel aan de eisen van de Pensioenwet als aan de eisen van de Wet op het financieel toezicht voldoen. Ook nieuwe bestuursleden en nieuwe medewerkers van het pensioenbureau dienen de gedragscode te tekenen. Het bestuur heeft tevens een breder compliancebeleid vastgesteld en dit beleid vastgelegd in een Handboek Compliance. In dit handboek zijn ook de processen en procedures vastgelegd op basis waarvan het pensioenfonds vaststelt of de aan het pensioenfonds verbonden personen zich hebben gehouden aan de gedragscode en of het fonds in compliance is geweest.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
13
Het pensioenfondsbestuur heeft per 1 januari 2014 een Incidenten- en klokkenluidersregeling vastgesteld. Deze regeling is ook van toepassing voor de medewerkers van het pensioenbureau en bevat een procedure voor interne en externe meldingen van (potentiële) misstanden en de afhandeling daarvan en waarborgen voor de bescherming van de verbonden persoon - de klokkenluider - die te goeder trouw melding maakt van (potentiële) misstanden. Deze regeling bevat tevens een regeling ongewenst gedrag op het werk en beoogt verbonden personen bescherming te bieden tegen ongewenste omgangsvormen en kwetsend gedrag van andere verbonden personen van pensioenfonds OWASE. Alle verbonden personen zijn geïnformeerd over de Incidenten- en klokkenluidersregeling en over de procedures die gevolgd kunnen/moeten worden. In het kader van het compliancebeleid hebben alle bij het pensioenfonds betrokken medewerkers van het pensioenbureau een door de gemeente van hun woonplaats afgegeven verklaring omtrent het gedrag ingeleverd. Ook nieuwe medewerkers dienen een dergelijke verklaring te overleggen. In opdracht van de compliance officer van het pensioenfonds wordt door KPMG Integrity Services jaarlijks een onderzoek uitgevoerd naar de naleving van de gedragscode en naar nevenactiviteiten en halfjaarlijks een onderzoek naar privé-beleggingstransacties. De compliance officer heeft afspraken met KPMG gemaakt over de uitvoering van het onderzoek naar de naleving van de gedragscode. Het pensioenfondsbestuur zal het compliancebeleid in 2014 opnieuw onder de aandacht brengen van alle betrokken personen. Op basis van het onderzoek van KPMG over 2013 werd o.a. vastgesteld dat de gedragscode van het pensioenfonds is nageleefd, dat er door de bestuursleden geen conflicterende nevenactiviteiten zijn verricht en dat er in 2013 door de insiders bij de pensioenfondsbeleggingen geen privébeleggingstransacties zijn verricht in die beleggingsfondsen waarin het pensioenfonds in de toetsingsperiode een aandeel in het belegde vermogen heeft of heeft gehad.
2.2.6
Toezichthouder
Toezichthouder De Nederlandsche Bank (DNB) heeft het pensioenfondsbestuur in 2013 een aantal keren om informatie gevraagd. Het bestuur heeft DNB op haar verzoek geïnformeerd over de stijging van het vereist eigen vermogen (VEV) sinds het van kracht worden van het lange termijn herstelplan in 2009. Deze stijging had te maken met het bij de berekening van het VEV hanteren van de feitelijke assetmix in 2009 en de strategische assetmix in 2013. In 2009 week de feitelijk mix sterk af van de strategische mix en lag buiten de vastgestelde bandbreedtes. Dat was het gevolg van marktontwikkelingen. In 2013 lag de feitelijk mix ruim binnen de vastgestelde bandbreedtes en was er dus geen reden om de feitelijke mix als uitgangspunt te nemen bij de berekening van het VEV. Het bestuur heeft DNB op haar verzoek ook geïnformeerd over het sluitend maken van de financiële opzet van het pensioenfonds. Het bestuur heeft zowel voor het kalenderjaar 2013 als het kalenderjaar 2014 de gesplitste kortingsregel - de verlaging van het opbouwpercentage van nieuwe pensioenaanspraken in enig jaar - moeten toepassen aangezien de feitelijke premie van 30% van de pensioengrondslag niet voldoende was om de beoogde opbouw van nieuwe pensioenaanspraken over deze jaren volledig te financieren en er geen andere financiële middelen beschikbaar waren. DNB heeft het bestuur - n.a.v. het zgn. artikel 5 Pw-onderzoek door DNB - gewezen op een onvolkomenheid in het pensioenreglement. In het reglement was wel de situatie geregeld dat er door het tekortschieten van de werkgever een te hoge pensioenuitkering wordt uitbetaald, maar niet de situatie dat er door het tekortschieten een te lage pensioenuitkering wordt uitbetaald. De deelnemer dient in die situatie alsnog een aanvullende uitkering te krijgen, zodat hij uiteindelijk het juiste pensioen krijgt. Het bestuur heeft de bewuste bepaling in het pensioenreglement aangepast en verduidelijkt.
2.2.7
Uitbesteding
Het bestuur is bevoegd één of meerdere onderdelen van de bedrijfsprocessen van het pensioenfonds te laten uitvoeren door derden. In het uitbestedingsbeleid heeft het bestuur vastgelegd aan welke voorwaarden deze uitbesteding zal moeten voldoen. Bij deze beleidsregels is rekening gehouden met de voorwaarden zoals die door De Nederlandsche Bank als toezichthouder zijn voorgeschreven. Nieuwe uitbestedingsovereenkomsten en aanpassingen van bestaande uitbestedingsovereenkomsten worden
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
14
steeds getoetst aan het uitbestedingsbeleid. Het uitbestedingsbeleid zal in 2014 worden geëvalueerd en waar nodig geactualiseerd. Pensioenfonds OWASE heeft voor de beleidsvoorbereiding en de uitvoering van de administratie door het pensioenbureau een uitbestedingsovereenkomst (Service Level Agreement) gesloten met Dion B.V. (thans Dion Pensioen Services B.V.). De dienstverlening geschiedt overeenkomstig de met het pensioenfondsbestuur gemaakte afspraken. De kwaliteitsaspecten en de monitoring daarvan door middel van kwartaal-SLA-rapportages zijn vastgelegd in de SLA. De heer H. Lubbers van Dion is als manager pensioenfonds voor het bestuur het centrale aanspreekpunt bij het pensioenbureau. Vanwege de toegenomen complexiteit van de pensioenregelgeving en de aanscherping van de eisen die de toezichthouders stellen zal de dienstverlening in 2014 worden uitgebreid.
2.2.8
Communicatie
In 2013 is veel aandacht besteed aan communicatie. De communicatiecommissie zet zich in om de complexe pensioenmaterie op een duidelijke en begrijpelijke manier aan de deelnemers en pensioengerechtigden uit te leggen. Op 26 juni en 3 juli 2013 is het OWASE Pensioenforum georganiseerd, een bijeenkomst om de risicobereidheid van de (oud-) deelnemers aan de OWASE-pensioenregeling te peilen. Ca. 230 personen zijn naar het forum gekomen. Aangezien de pensioenfondspopulatie uit ruim 4.300 (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden bestaat, geven de uitkomsten van het forum slechts een indicatie van de risicobereidheid van de deelnemers aan de pensioenregeling. De deelnemers aan het forum hebben een groot vertrouwen in het pensioenfonds. Zij vertrouwen er op dat het bestuur opkomt voor de belangen van de deelnemers. Dat vertrouwen vloeit volgens hen voort uit zorgvuldige communicatie met de deelnemers, betrokkenheid van de werkgevers en loyaliteit van de werknemers en pensioengerechtigden. De solidariteit is groot bij de deelnemers. Plussen en minnen dienen volgens hen eerlijk verdeeld te worden. Zij zijn geen voorstander van het eventueel met terugwerkende kracht doorvoeren van een solidariteitsheffing. De deelnemers hebben slechts een beperkte risicobereidheid. Voor de deelnemers gaat zekerheid vóór rendement. Een kleine financiële tik zou nog in één keer verwerkt kunnen worden, maar een grote klap zou gespreid moeten worden. De deelnemers zien voor zichzelf momenteel weinig mogelijkheden tot bijsparen. Zij zullen volgens hen ofwel langer door moeten werken ofwel een lager pensioen moeten accepteren. De deelnemers denken dat het pensioenfondsbestuur de aanvaardbaarheid van risico’s beter kan inschatten dan de deelnemers zelf. Conclusies o.b.v. de uitkomsten van het OWASE Pensioenforum: Het is van belang om de nominale aanspraken zo goed mogelijk te garanderen en om terughoudend te zijn met het nemen van beleggingsrisico’s. De deelnemers willen liever een wat lager pensioen dan de kans op een hoger pensioen met de kans op een nog lager pensioen. De risicobereidheid die er is bij de deelnemers vloeit voort uit het besef dat indexaties belangrijk zijn voor een adequate pensioenvoorziening en dat zonder het nemen van beleggingsrisico’s niet geïndexeerd kan worden. Het pensioenfonds zou volgens de deelnemers moeten streven naar volledige indexatie. Bij deze uitkomsten past een ‘tussenvorm’ tussen het nominale en het reële kader: een nominaal kader met het zo goed mogelijk zeker stellen van de nominale aanspraken in combinatie met de mogelijkheid uit het reële kader om financiële schokken te spreiden. Communicatieplan De commissie heeft het communicatieplan in 2013 geactualiseerd. Het bestuur heeft het nieuwe communicatieplan - na een positief advies van het verantwoordingsorgaan - vastgesteld. In het communicatieplan is ook een aantal acties opgenomen naar aanleiding van de uitkomsten van een onderzoek onder de deelnemers naar hun pensioenkennis. Dat onderzoek is in 2007 gedaan en in 2013 in aangepaste vorm herhaald. Het bestuur heeft het pensioenbureau gevraagd om alle actieve deelnemers bij het bereiken van 30- 45- en 55-jarige leeftijd uit te nodigen voor een kort pensioengesprek. Zo’n gesprek is met name bedoeld om de deelnemer inzicht te verschaffen in de eigen pensioensituatie en de deelnemer te wijzen op zijn eigen verantwoordelijkheid voor het treffen van een adequate pensioenvoorziening voor hem zelf en voor zijn eventuele nabestaanden. In de gesprekken worden aan de deelnemers ook enkele pensioenkennisvragen gesteld. Aan de deelnemers die uitgenodigd zijn wordt na elk gesprek tevens gevraagd om een evaluatieformulier in te vullen. Jaarlijks worden de antwoorden op de formulieren geïnventariseerd. De deelnemers geven vrijwel allemaal aan dat ze door het gesprek een
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
15
goed beeld hebben gekregen van hun persoonlijke pensioensituatie en van de gevolgen van bepaalde gebeurtenissen - zoals trouwen, scheiden of het wisselen van baan - op hun pensioen. Al met al een goede reden om door te gaan met de pensioengesprekken. Pensioenfonds OWASE heeft een website: www.owase.nl. Op de website zijn naast algemene informatie over organisatie en structuur van het pensioenfonds ook de reglementen, brochures, nieuwsbrieven, samenvattingen van de notulen van vergaderingen van bestuur, veelgestelde vragen (en antwoorden) en andere wetenswaardigheden geplaatst. Ook de kwartaalrapportages worden op de website gezet. Ook wordt via de website een rekenmodule (pensioenpeiler) ter beschikking gesteld waarmee de deelnemers hun persoonlijke pensioensituatie kunnen bepalen en verschillende pensioenmogelijkheden kunnen doorrekenen. Dezelfde pensioenpeiler wordt gebruikt bij de pensioengesprekken, maar is dus ook voor iedereen toegankelijk op de website van het pensioenfonds. De pensioenpeiler is inmiddels wel wat gedateerd. Het bestuur heeft besloten om in 2014 nieuwe pensioenadministratiesoftware aan te schaffen en te implementeren. Deze software is web-based. Er zal aan de nieuwe administratiesoftware ook een nieuwe website met een nieuwe pensioenpeiler gekoppeld worden. Een nieuwe deelnemer krijgt binnen drie maanden een startbrief van het pensioenfonds. Bij deze startbrief is een pensioenbrochure bijgevoegd waarin de pensioenregelingen en de uitvoering van deze regelingen op een voor iedereen te begrijpen wijze worden uitgelegd. De brochure is ook bedoeld als beknopt pensioenreglement. In overeenstemming met de door de koepelorganisaties geïntroduceerde doelstelling om eenvormige, eenduidige en duidelijke pensioenoverzichten te verstrekken, is ook in 2013 aan alle actieve deelnemers weer een uniform pensioenoverzicht (UPO) uitgereikt. In 2013 is tevens aan de gewezen deelnemers een UPO uitgereikt. In 2014 zal aan alle deelnemers wederom een UPO uitgereikt worden. Gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden worden op het moment dat zij voornoemde status krijgen over bepaalde elementen - die voor hen op dat moment van belang zijn - in hun pensioenregeling geïnformeerd. Daarna worden de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde jaarlijks op de hoogte gehouden over belangrijke ontwikkelingen in hun pensioenregeling. De deelnemers en pensioengerechtigden ontvangen in beginsel in de eerste helft van elk jaar een beknopt jaarverslag en in de tweede helft van het jaar een pensioenkrant. Iets later dan gebruikelijk - in februari 2014 - is aan alle deelnemers en pensioengerechtigden weer een pensioenkrant gestuurd waarmee de mensen onder andere werden geïnformeerd over de actuele financiële situatie van het pensioenfonds en over de eigen verantwoordelijkheid om te zorgen voor een adequate pensioenvoorziening voor zichzelf en voor hun eventuele nabestaanden. Tevens werd aangegeven welke wijzigingen op stapel staan, zowel voor wat betreft de wijzing van het landelijke pensioenstelsel als voor wat betreft de aanpassing van de OWASE-pensioenregeling.
2.2.9
Bestuursvergaderingen
Het bestuur van het pensioenfonds heeft het afgelopen jaar verscheidene keren vergaderd. De belangrijkste onderwerpen waren naast de reguliere beleidscyclus: de financiële situatie van het pensioenfonds; de ontwikkeling van de kostendekkende premie het toepassen van de gesplitste kortingsregel; het al dan niet toekennen van voorwaardelijke indexaties; het actualiseren van de ABTN en het pensioenreglement; de inrichting van een matchingportefeuille voor het afdekken van het renterisico; het rapport van de visitatiecommissie en de aanbevelingen van de commissie; de uitkomsten van het OWASE Pensioenforum en de voortgang van de discussie in de CAO Werkgroep Pensioen over de aanpassing van de pensioenregeling in verband met het nieuwe Nederlandse pensioenstelsel; de aanpassing van de pensioenfondsorganisatie in verband met de Wet versterking bestuur pensioenfondsen en de keuze voor een paritair bestuursmodel. De agenda van de bestuursvergaderingen wordt gesplitst in een deel strategisch zaken van ca. 1,5 uur en een deel actuele zaken van ca. 1,5 uur. In het strategische deel van de vergadering worden per vergadering bepaalde specifieke beleidspunten besproken. De beleidsvoorbereiding vindt zoveel mogelijk in de commissies plaats.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
16
2.2.10
Visitatiecommissie
Het pensioenfondsbestuur heeft begin 2013 een visitatiecommissie ingehuurd om in het kader van het intern toezicht een visitatie uit te voeren. De commissie heeft de opdracht gekregen om een kritische beoordeling te maken: van de beleids- en bestuursprocedures en -processen en de checks en balances in het pensioenfonds; van de aansturing van het pensioenfonds; van het beleid van het bestuur ten aanzien van langere termijnrisico's. En tevens van: (omgang met) pensioenontwikkelingen in het algemeen; risico management met name ten aanzien van de beleggingen; communicatie richting deelnemers De visitatiecommissie heeft op 22 maart 2013 haar rapport aan het bestuur gestuurd. De commissie heeft vastgesteld dat het pensioenfonds de zaken over het algemeen goed voor elkaar heeft, maar heeft ook een aantal aandachtspunten gesignaleerd. Het bestuur heeft kennis genomen van het rapport en van de conclusies en aanbevelingen van de visitatiecommissie. Het bestuur kan zich vinden in de conclusies en aanbevelingen van de commissie. De aanbevelingen van de visitatiecommissie zijn vertaald in actiepunten.
2.2.11
Strategiedag bestuur
Het pensioenfondsbestuur heeft op 16 april 2013 een strategiedag gehouden. Een aantal belangrijke strategische onderwerpen werd gezamenlijk doorgesproken: - de investment beliefs van het pensioenfondsbestuur; - de evaluatie van het crisisplan van het pensioenfonds; - de uitkomsten van de visitatie door de visitatiecommissie; - de ontwikkelingen in pensioenland en de voortgang van de discussie in de CAO Werkgroep Pensioen; - de invulling van het OWASE Pensioenforum.
2.2.12
Bestuursvergadering 20 mei 2014
Op 20 mei 2014 heeft de bestuursvergadering over de jaarstukken plaatsgevonden. In deze vergadering heeft het pensioenfondsbestuur de jaarstukken over het boekjaar 2013 behandeld en formeel vastgesteld.
2.3
Pensioenparagraaf
De pensioenregeling die Stichting Pensioenfonds OWASE uitvoert is een voorwaardelijk geïndexeerde middelloon-pensioenregeling op basis van een uitkeringsovereenkomst met gemaximeerde werkgeverspremie en met opbouw nabestaandenpensioen. Bovendien voorziet de pensioenregeling in een arbeidsongeschiktheidspensioen op risicobasis, een tijdelijk nabestaandenpensioen op risicobasis en een wezenpensioen op risicobasis. De belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling: het opbouwpercentage voor het levenslang ouderdomspensioen is tot 1 januari 2014 in beginsel 2,15% (NB. voor het kalenderjaar 2013 geldt een verlaagd opbouwpercentage van 1,65%); de franchise in de ouderdomspensioenregeling is per 1 juli 2012 vastgesteld op € 14.808; de ploegentoeslag is voor de deelnemers, die onder de OWASE CAO vallen, voor 50% in het pensioengevend salaris opgenomen; voor de deelnemers die onder de RPC CAO vallen is het oude percentage van 20% blijven gelden; de pensioenpremie komt voor 75% voor rekening van de werkgever en voor 25% voor rekening van de werknemer. De totale pensioenpremie is momenteel vastgesteld op 30% van de pensioengrondslag; er geldt een flexibele ingangsdatum van het ouderdomspensioen (eerder dan de pensioenleeftijd van 65 jaar, of later maar uiterlijk de 1e dag van de maand waarin de AOW van de deelnemer ingaat)
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
17
-
het tijdelijk nabestaandenpensioen is vastgesteld op € 7.000 per jaar; het arbeidsongeschiktheidspensioen heeft een excedent-onderdeel voor inkomens boven het maximale WAO of WIA-dagloon; tijdens volledige arbeidsongeschiktheid (WAO of WIA) vindt de opbouw van ouderdomspensioen voor 70% plaats. Voor gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is een opbouwstaffel vastgesteld.
De belangrijkste wijzigingen van het pensioenreglement in 2013 zijn: de verlaging per 1 januari 2013 van het opbouwpercentage voor de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken in het kalenderjaar 2013; per 1 juli 2013 is in het reglement verduidelijkt dat de deelnemer alsnog een aanvullende uitkering krijgt wanneer door het tekortschieten van de werkgever een te lage pensioenuitkering wordt uitbetaald; per 1 juli 2013 geldt bij het arbeidsongeschiktheidspensioen dat behalve bij een IVA-uitkering ook bij een WGA-uitkering wegens volledige arbeidsongeschiktheid een eventuele aanvulling van die WIAuitkeringen plaatsvindt vanuit het pensioenfonds en dat ook bij een WGA-uitkering wegens volledige arbeidsongeschiktheid de opbouw van het ouderdomspensioen gedeeltelijk wordt voortgezet onder vrijstelling van premiebetaling.
2.3.1
Toeslagbeleid
Het indexatiebeleid van Stichting Pensioenfonds OWASE heeft een strikt voorwaardelijk karakter. Als sprake zou zijn geweest van een onvoorwaardelijk indexatiebeleid, dan had het pensioenfonds voor indexaties een reserve moeten aanhouden, maar voor het opbouwen en aanhouden van een dergelijke reserve ontbreken de financiële middelen. Het pensioenfonds heeft wel de ambitie om de indexaties zoveel als mogelijk is te realiseren. De indexaties moeten echter gefinancierd worden uit de vrije reserve van het pensioenfonds (lees: uit de beleggingsopbrengsten). Indexatieambitie De indexatieambitie van het pensioenfonds luidt als volgt: - Het bestuur streeft er naar om de pensioenaanspraken van actieve deelnemers per de data van de collectieve OWASE CAO-verhogingen te indexeren overeenkomstig de OWASE CAO-loonindex. Zij kunnen voor de toekomst geen rechten ontlenen aan een verleende indexatie en aan de verwachting voor de komende jaren. - Het bestuur streeft er naar om halfjaarlijks de pensioenuitkeringen van de gepensioneerden en de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers te indexeren op basis van de CBS-consumentenprijsindex (alle huishoudens, afgeleid). Zij kunnen voor de toekomst geen rechten ontlenen aan een verleende indexatie en aan de verwachting voor de komende jaren. Indexatiekader De voorziening pensioenverplichtingen wordt onder het Financiële Toetsingskader (FTK) vastgesteld op basis van de rentetermijnstructuur. Ook bij het vaststellen van de dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt uitgegaan van deze rentetermijnstructuur. Er wordt een nominale dekkingsgraad bepaald. Op basis van deze nominale dekkingsgraad beoordeelt het bestuur of er op dat moment voldoende financiële middelen zijn om indexaties toe te kennen. Zoals reeds aangegeven wordt voor indexaties door het pensioenfonds geen geld gereserveerd. Als de financiële situatie van het pensioenfonds dat toelaat kan het bestuur besluiten om de pensioenuitkeringen en de pensioenaanspraken aan te passen aan de loon- en prijsstijgingen. Voor de eventuele indexatie van de pensioenaanspraken van de actieve deelnemers in de pensioenregeling bekijkt het bestuur eerst óf sprake is van looninflatie en zo ja, hoe hoog deze is. Het bestuur gaat daarbij uit van de collectieve OWASE CAO-verhogingen, de zgn. loonindex. Voor de eventuele indexatie van de pensioenuitkeringen van pensioengerechtigden en voor de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers in de pensioenregeling bekijkt het bestuur eerst óf sprake is van prijsinflatie en zo ja, hoe hoog deze is. Het bestuur gaat daarbij uit van de prijsindexcijfers die door het Centraal Bureau voor de Statistiek worden vastgesteld (CPI alle huishoudens, afgeleid), de zgn. prijsindex. Het bestuur bekijkt vervolgens hoe de financiële situatie van het pensioenfonds is. Het pensioenfonds moet op elk moment voldoende financiële middelen hebben om aan al zijn financiële verplichtingen te voldoen (bijvoorbeeld het uitbetalen van de pensioenuitkeringen) en moet tevens nog een reserve
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
18
hebben. In totaal dient het pensioenfonds ten minste een zgn. dekkingsgraad van 104,25% te hebben (100% voor de verplichtingen plus 4,25% voor de reserve).
Als de dekkingsgraad onder 104,25% zakt heeft het pensioenfonds een zgn. dekkingstekort. Als het pensioenfonds een dekkingsgraad van 104,25% heeft, heeft het geen financiële middelen om de pensioenuitkeringen en pensioenaanspraken te indexeren. Door te indexeren worden de verplichtingen van het pensioenfonds namelijk groter en aan grotere verplichtingen kan het pensioenfonds op dat moment niet voldoen. Naast de hiervoor genoemde reserve van 4,25% moet het pensioenfonds nog een aantal financiële reserves aanhouden. Deze reserves dienen om eventuele risico’s te kunnen opvangen (zoals een hele lage rentestand of het inzakken van de aandelenkoersen). Als het pensioenfonds onvoldoende financiële middelen heeft om alle reserves aan te houden heeft het pensioenfonds een zgn. reservetekort. Als geen sprake is van een reservetekort heeft het pensioenfonds op dat moment in beginsel voldoende middelen om de pensioenuitkeringen en de pensioenaanspraken volledig te indexeren en kan het bestuur bij de vaststelling van het indexatiepercentage zelfs rekening houden met indexaties die in het verleden niet konden plaatsvinden (maar dan mag door deze zgn. inhaalindexatie niet alsnog een reservetekort ontstaan). De grens voor volledig indexeren ligt op 100% van de reservetekortgrens. Als geen sprake is van een dekkingstekort maar wel van een reservetekort kan het bestuur besluiten de pensioenaanspraken gedeeltelijk te indexeren. Het bestuur hanteert daarvoor de zgn. lineaire indexatie-methode. De voor het bepalen van de financiële situatie relevante ijkdatum is de situatie één maand vóór de beoogde indexatieverlening. - Voor de eventuele indexatie van de pensioenaanspraken van de actieve deelnemers gaat het bestuur uit van de datum van de collectieve OWASE CAO-verhoging. Het bestuur beoordeelt de financiële situatie van het pensioenfonds op de datum die één maand vóór de beoogde indexatiedatum ligt. - Voor de eventuele indexatie van de pensioenuitkeringen van pensioengerechtigden en voor de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers beoordeelt het bestuur twee keer per jaar - per 1 januari en per 1 juli - of de pensioenuitkeringen en de pensioenaanspraken geïndexeerd kunnen worden. Het bestuur beoordeelt de financiële situatie van het pensioenfonds op de datum die één maand vóór de beoogde indexatiedatum ligt. Voor de beoordeling of sprake is geweest van prijsinflatie kijkt het bestuur of de prijsindex is gestegen in de referteperiode van april tot oktober, resp. van oktober tot april (referteperiode van een halfjaar). Zoals reeds vermeld is het indexatiebeleid strikt voorwaardelijk. Het pensioenfondsbestuur beslist op basis van de actuele financiële situatie of en in hoeverre de pensioenaanspraken per een bepaalde datum kunnen worden aangepast. Als dat nodig is kan het bestuur eventueel ook andere factoren bij zijn beslissing laten meewegen. Geen indexatie per 1 januari 2013 Het pensioenfondsbestuur heeft in de bestuursvergadering van 15 januari 2013 beoordeeld of de pensioenen per 1 januari 2013 geïndexeerd kunnen worden. Volgens het CBS waren de prijzen over de referteperiode van april 2012 tot oktober 2012 gestegen met 0,92% (CPI alle huishoudens, afgeleid). De dekkingsgraad van het pensioenfonds was 107,2% op de zgn. ijkdatum van 1 december 2012. En 108,0% op de beoogde indexatiedatum van 1 januari 2013. Het pensioenfonds kan gedeeltelijk indexeren als er sprake is van een reservetekort, maar niet van een dekkingstekort. Van een dekkingstekort is sprake wanneer de dekkingsgraad van het pensioenfonds lager is dan 104,25%. Dat was op dat moment niet het geval. Maar er was wel sprake van een reservetekort. Als uitsluitend gekeken zou worden naar de grenzen die het pensioenfonds voor zijn indexatiebeleid hanteert, dan had een gedeeltelijke indexatie van 0,22% toegekend kunnen worden. Het pensioenfonds had echter op dat moment als beleid dat eerst een verlaging van het opbouwpercentage ongedaan gemaakt diende te worden, alvorens er weer indexaties toegekend konden worden. Het opbouwpercentage werd in 2013 verlaagd van 2,15% naar 1,65% en die verlaging gold voor het hele kalenderjaar 2013 en zou op zijn vroegst pas begin 2014 - afhankelijk van de financiële positie van het pensioenfonds op 31 december 2013 - ongedaan gemaakt kunnen worden. Het bestuur heeft in maart 2013 besloten tot aanpassing van dit beleid. De reparatie van de opbouwverlaging en de voorwaardelijke indexaties hebben verschillende financieringsbronnen en zouden naar het oordeel van het bestuur niet afhankelijk van elkaar moeten zijn. Het bestuur heeft daarom besloten om de reparatievolgorde (per toekomende datum) aan te passen.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
19
Het pensioenfondsbestuur heeft op 15 januari 2013 - mede vanwege de broze financiële situatie van het pensioenfonds - besloten om de gedeeltelijke indexatie per 1 januari 2013 niet toe te kennen. Voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers was daardoor sprake van een niet gecompenseerde prijsstijging van 0,92%. In totaal was per 1 januari 2013 voor deze groep sprake van een indexatieachterstand van 3,04%. Voor de actieve deelnemers was op deze datum sprake van een (ongewijzigde) indexatieachterstand van 2,67%. Gedeeltelijke indexatie per 1 juli 2013 Het pensioenfondsbestuur heeft in de bestuursvergadering van 2 juli 2013 beoordeeld of de pensioenen per 1 juli 2013 geïndexeerd kunnen worden. Volgens het CBS waren de prijzen over de referteperiode van oktober 2012 tot april 2013 gestegen met 0,58% (CPI alle huishoudens, afgeleid). De dekkingsgraad van het pensioenfonds was 109,8% op de zgn. ijkdatum van 1 juni 2013. En 106,7% op de beoogde indexatiedatum van 1 juli 2013. Het pensioenfonds kan gedeeltelijk indexeren als er sprake is van een reservetekort, maar niet van een dekkingstekort. Van een dekkingstekort is sprake wanneer de dekkingsgraad van het pensioenfonds lager is dan 104,25%. Dat was op dat moment niet het geval. Maar er was wel sprake van een reservetekort. Er zou een gedeeltelijke indexatie van 0,25% toegekend kunnen worden (deelfactor 0,43). Zoals reeds vermeld had het bestuur in maart besloten om de zgn. reparatievolgorde aan te passen: er hoefde niet gewacht te worden met het toekennen van een eventuele indexatie totdat de verlaging van het opbouwpercentage ongedaan was gemaakt. Het bestuur heeft besloten om aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers per 1 juli 2013 een gedeeltelijke indexatie van 0,25% toe te kennen. Na het toekennen van deze gedeeltelijke indexatie bleef er per 1 juli 2013 nog een niet gecompenseerde prijsstijging over van 0,33%. Als rekening wordt gehouden met inflatie op inflatie was er per 1 juli 2013 sprake van een cumulatieve indexatieachterstand van totaal 3,38%. Voor de actieve deelnemers was onverminderd sprake van een indexatieachterstand van 2,67%. Sinds 1 juli 2012 had er geen nieuwe CAO-verhoging plaats gevonden.
2.3.2
Verwachte en gerealiseerde wijzigingen in het komend jaar
Gedeeltelijke indexatie per 1 januari 2014 Het pensioenfondsbestuur heeft in de bestuursvergadering van 14 januari 2014 beoordeeld of de pensioenen per 1 januari 2014 geïndexeerd kunnen worden. Volgens het CBS waren de prijzen over de referteperiode van april 2013 tot oktober 2013 gestegen met 0,49% (CPI alle huishoudens, afgeleid). De dekkingsgraad van het pensioenfonds was 117,4% op de zgn. ijkdatum van 1 december 2013. En 116,5% op de beoogde indexatiedatum van 1 januari 2014. Het pensioenfonds kan gedeeltelijk indexeren als er sprake is van een reservetekort, maar niet van een dekkingstekort. Van een dekkingstekort is sprake wanneer de dekkingsgraad van het pensioenfonds lager is dan 104,25%. Dat was op dat moment niet het geval. Maar er was wel sprake van een reservetekort. Er zou een gedeeltelijke indexatie van 0,44% toegekend kunnen worden (deelfactor 0,93). Het bestuur heeft besloten om aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers per 1 januari 2014 een gedeeltelijke indexatie van 0,44% toe te kennen. Na het toekennen van deze gedeeltelijke indexatie bleef er per 1 januari 2014 nog een niet gecompenseerde prijsstijging over van 0,05%. Als rekening wordt gehouden met inflatie op inflatie was er per 1 januari 2014 sprake van een cumulatieve indexatieachterstand van totaal 3,43%. Voor de actieve deelnemers was onverminderd sprake van een indexatieachterstand van 2,67%. Sinds 1 juli 2012 had er geen nieuwe CAO-verhoging plaats gevonden. Het bestuur probeert de gemiste indexaties op een latere datum alsnog toe te kennen zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat. Het bestuur zal in juli 2014 beoordelen of er per 1 juli 2014 eventueel – indien mogelijk – weer een voorwaardelijke indexatie toegekend kan worden. Aanpassing pensioenregeling aan het fiscale kader per 1 januari 2014 Per 1 januari 2014 is het fiscale kader vernauwd. CAO-partijen bij de OWASE CAO hebben besloten om het jaar 2014 als overgangsjaar te beschouwen en om voor dat jaar alleen de wettelijk vereiste aanpassingen door te voeren. De structurele wijzigingen zullen pas in 2015 worden doorgevoerd. De pensioenleeftijd blijft in 2014 dan ook 65 jaar. Wel hebben de deelnemers de mogelijkheid gekregen om hun pensioendatum uit te stellen tot de 1e dag van de maand waarin de AOW ingaat, mits de deelnemer ook daadwerkelijk blijft doorwerken tot deze datum. Ook diende het opbouwpercentage van nieuwe
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
20
pensioenaanspraken aangepast te worden aan de nieuwe belastingregels. Volgens de belastingdienst komt een maximaal opbouwpercentage van 2,15% bij een hogere pensioenleeftijd van 67 jaar overeen met een maximaal opbouwpercentage van 1,84% bij een pensioenleeftijd van 65 jaar. Het pensioenreglement is per 1 januari 2014 aan deze fiscale maxima aangepast. Het percentage van 1,84% kan in 2014 met de huidige pensioenpremie echter niet worden gefinancierd. De opbouw van nieuwe aanspraken dient voor het jaar 2014 verlaagd te worden met 0,09% van 1,84% naar 1,75%. De opbouw van nieuwe pensioenaanspraken moest ook in het onderhavige boekjaar van 2013 worden verlaagd: met 0,5% van 2,15% naar 1,65%. CAO Werkgroep Pensioen CAO-partijen hebben een pensioenwerkgroep ingesteld, de CAO Werkgroep Pensioen, met als taakopdracht: “de werkgroep inventariseert, onderzoekt de haalbaarheid en de implicaties van noodzakelijke en gewenste aanpassingen van de pensioenregeling en adviseert CAO-partijen partijneutraal.” Ook vertegenwoordigers van het pensioenfondsbestuur en het pensioenbureau zitten in deze werkgroep. De inzet is een solide, toekomstbestendige pensioenregeling voor OWASE waarin alle partijen zich herkennen De werkgroep kijkt o.a. naar: de nieuwe fiscale kaders; het nieuwe financiële toetsingskader; de financiële opzet van de pensioenregeling cq. het pensioenfonds; de hoogte van de pensioenpremie; de hoogte van het opbouwpercentage; de hoogte van de franchise; de hoogte van de pensioenleeftijd voor de nieuwe en voor de bestaande pensioenopbouw; de pensioengevende loonbestanddelen (waaronder de ploegentoeslag); de diverse pensioenonderdelen: ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, arbeidsongeschiktheidspensioen; de indexatieambitie van het pensioenfonds en het indexatiekader; de keuze voor een nominaal kader of een reëel kader. Aangezien de contouren van het nieuwe Nederlandse pensioenstelsel nog niet helder zijn, is momenteel ook nog niet duidelijk op welke wijze de OWASE-pensioenregeling aangepast dient te worden. De huidige regeling zal echter hoe dan ook ingrijpend gewijzigd worden. Duidelijk is in elk geval al wel dat het fiscale kader per 1 januari 2015 wordt versoberd. De werkgroep streeft er naar om in de tweede helft van 2014 advies uit te brengen aan CAO-partijen.
2.4
Beleggingenparagraaf
2.4.1
Algemeen en beleggingsproces
Het bestuur heeft een beleggingscommissie ingesteld die in 2013 bestond uit twee bestuursleden en twee externe leden. Het ene externe lid is de heer R.M. Botter, pensioengerechtigde en oud-lid van het pensioenfondsbestuur. De heer A.J.M. Bruijne - corporate director Treasury and Investor Relations bij Wavin - was de externe voorzitter van de beleggingscommissie (zie paragraaf 1.2.5). In verband met het terugtreden van de heer Bruijne per 1 juli 2013 is het pensioenfonds momenteel op zoek naar een andere externe voorzitter van de commissie. In de tussentijd neemt de heer Brookhuis (bestuurslid en lid van de commissie) de voorzittersfunctie waar. De heer J. Boot van Insinger de Beaufort is de beleggingsadviseur van het pensioenfonds. Towers Watson verzorgt de performancerapportages. Het pensioenbureau verzorgt de beleggingsrapportages en voert - op basis van de besluiten van het bestuur en van de beleggingscommissie - de wijzigingen in de beleggingsportefeuille door. Het pensioenbureau zorgt tevens voor de ambtelijke ondersteuning, de beleidsvoorbereiding en coördineert de beleggingsadministratie. Het bestuur bepaalt de hoofdlijnen van het te voeren beleggingsbeleid door middel van de vaststelling van de lange termijn ALM-benchmark. Hiertoe wordt periodiek een Asset Liability Management (ALM) studie uitgevoerd. In een ALM-studie worden, op basis van bepaalde uitgangspunten, lange termijn prognoses gemaakt waarbij de ontwikkelingen van de bezittingen en de verplichtingen tegen elkaar worden afgezet. De laatste ALM-studie is in 2010 uitgevoerd. In 2011 zijn op basis van de uitkomsten van deze ALM-studie de hoofdlijnen van het beleggingsbeleid geactualiseerd. Per 10 juli 2012 werden de ALM-benchmarks en
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
21
de SAA-beheerruimte nog enigszins bijgesteld. Deze zijn op dit moment nog steeds van toepassing. De SAA-beheerruimte geeft aan binnen welke marges de beleggingscommissie, na advies van de beleggingsadviseur, op strategisch niveau mag afwijken van de ALM-benchmark. Dit SAA-beheer (Strategische Asset Allocatie-beheer) is gebaseerd op de verwachtingen op middellange termijn en de timing van de strategische aanpassingen. De SAA-benchmark die door de beleggingscommissie wordt vastgesteld, wordt opgesplitst in mandaten die door mandaatbeheerders deels op actieve wijze worden beheerd. Ook de implementatie hiervan en de aansturing van de mandaatbeheerders is de verantwoordelijkheid van de beleggingscommissie, ondersteund door de beleggingsadviseur, door Towers Watson en door het pensioenbureau. De behaalde rendementen van de ALM-benchmark, de SAAbenchmark en de mandaten worden gemeten zodat duidelijk wordt hoe het behaalde pensioenfondsrendement is opgebouwd en op basis van welke beslissingen dit rendement tot stand is gekomen.
2.4.2
Beleggingsklimaat en het beleggingsresultaat
De markten werden in 2013 beheerst door het monetaire beleid van de belangrijkste centrale banken. In 2012 was het vooral de ECB die van zich deed spreken met het ter beschikking stellen van meer dan € 1.000 mrd. aan 3-jaars leningen aan Europese banken en de belofte van voorzitter Draghi in juli 2012 tot ‘alles’ bereid te zijn om de euro te steunen. Eind 2012 namen de Amerikaanse FED en de Bank of Japan het stokje over van de ECB met de aankondiging van omvangrijke kwantitatieve verruimingsprogramma’s. Het QE3-programma van de FED trok de meeste aandacht, maar het Japanse programma was naar verhouding het grootst. Het koersverlies van de dollar ten opzichte van de euro bleef in 2013 beperkt tot 4%, maar de yen verloor 21%. Vooral de Japanse en Amerikaanse aandelenmarkten wisten te profiteren van de omvangrijke liquiditeit, met koerswinsten van 57% voor de Japanse Nikkei en van bijvoorbeeld 41% voor de Amerikaanse technologiebeurs Nasdaq. Voor eurobeleggers ging een groot gedeelte van de Japanse koerswinsten weliswaar verloren aan de forse verzwakking van de yen, maar ook in euro’s uitgedrukt behoorde de Nikkei nog tot de beter presterende markten met een koerswinst van 23%. In euro’s uitgedrukt bereikte de Japanse aandelenmarkt echter al eind mei haar hoogste niveau, terwijl zij in yen nog doorsteeg tot het einde van het jaar. De Europese aandelenmarkten profiteerden in mindere mate van het zeer ruime monetaire beleid, zodat de koersstijgingen in de meeste Europese landen beperkt bleven tot circa 20%. De MSCI Europe index boekte, inclusief dividend, een resultaat van circa 19%. Doordat zowel in de VS als in Europa de stijging van de bedrijfswinsten zeer beperkt was, liepen de koers-winstverhoudingen in de loop van het jaar sterk op tot bijna 20 in de VS en circa 15 in Europa. Grootste slachtoffers in 2013 waren de opkomende landen, die vooral te lijden hadden van de aankondiging van de FED in mei 2013 dat het lopende QE3 programma mogelijk later in het jaar op een lager pitje zou worden gezet (‘tapering’). Dit was het signaal voor beleggers om niet alleen hun obligaties te verkopen, maar ook om zich terug te trekken uit de opkomende landen. Hierdoor kwamen niet alleen de obligaties, maar ook de aandelen en de valuta’s in veel van die landen zwaar onder druk. De MSCI Emerging Markets aandelenindex verloor, inclusief dividend, bijna 7% in 2013, in sterk contrast tot de vaak hoge winsten in de westerse markten en Japan. Nadat de obligatiemarkten in 2012 nog flinke winsten hadden geboekt, werden ook zij slachtoffer van de taperingvoornemens van de FED. De rente op Amerikaanse 10-jaars staatsobligaties verdubbelde bijna, van 1,6% begin mei 2013 tot 3,0% begin september. Op dit hoge niveau werd het jaar ook afgesloten. De Duitse 10-jaars rente vertoonde een vergelijkbare ontwikkeling, zij het op een veel lager niveau: een stijging van 1,2% begin mei 2013 tot 2,0% begin september. Door de rentestijging daalde de waarde van de bestaande staatsobligaties. De bestaande bedrijfsobligaties stegen juist in waarde. Zij profiteerden van dalende risicopremies, waardoor vooral de reeds bestaande meer risicovolle bedrijfsobligaties nog een duidelijk positief rendement konden boeken. Europese high yield obligaties realiseerden, inclusief lopende rente, zelfs een rendement van circa 10%. Onder de alternatieve beleggingen liepen de rendementen sterk uiteen. Converteerbare obligaties profiteerden van de sterke aandelenmarkten en boekten een positief rendement van circa 13%. Ook Europees onroerend goed had een goed jaar met een totaalrendement van ruim 10%. Hedgefondsen beleefden een redelijk goed jaar met een rendement van circa 6%. Goud behoorde echter tot de grootste slachtoffers van de taperingvoornemens van de FED: in euro’s uitgedrukt daalde de goudprijs met ruim 30%. Door de stijging van de reële rente verloren westerse beleggers hun belangstelling voor het edelmetaal. De vraag van beleggers uit het oosten, en dan met name de grote aankopen van de Chinese centrale bank, bleken niet voldoende om een forse prijsdaling te voorkomen. Ook de prijzen van andere
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
22
grondstoffen stonden vrijwel het hele jaar onder druk, met een gemiddeld verlies van circa 13% in euro’s tot gevolg. Beleggingsbeslissingen Januari 2013: Verkoop € 6 mln. € 7 mln. € 5,3 mln.
Onderhandse lening Beursgenoteerd vastgoed Europese bedrijfsobligaties
Aankoop € 6,3 mln. € 9 mln. € 2 mln. € 1 mln.
Staatslening Aandelen Europa Aandelen Noord Amerika Aandelen Azië overig
De onderhandse lening werd volgens schema afgelost, de opbrengst werd belegd in een staatslening met een lange looptijd. De rente op leningen met een lange looptijd was gestegen waardoor het verwachte rendement aantrekkelijk werd. Nadat de waardering van de bedrijfsobligaties was toegenomen door de afname van risicopremies werden deze obligaties verkocht vanwege de overweging van deze categorie ten opzichte van de ALM doelstelling en om winst te nemen. Vastgoed werd deels verkocht na een flinke herwaardering en een lagere rendementsverwachting dan voor aandelen. Met deze transacties werd de weging van aandelen verhoogd richting de ALM doelstelling van 40%. De vooruitzichten voor regio’s liepen niet sterk uiteen zodat gekozen is voor een spreiding over diverse markten. Februari 2013: Verkoop €9
Europese bedrijfsobligaties
Aankoop € 2,5 mln. € 2,5 mln.
Aandelen Europa Aandelen Noord Amerika
De rendementsvooruitzichten voor bedrijfsobligaties waren inmiddels afgenomen, dit was aanleiding om het belang in vastrentende waarden verder te verlagen ten gunste van aandelen en uitbreiding van de liquiditeiten. Er was geen aanleiding om in een specifieke regio te beleggen. Maart 2013: Verkoop
Aankoop € 5 mln. € 5,2 mln.
Aandelen Europa Aandelen Noord Amerika
In vervolg op de beslissing in februari werd in maart eveneens belegd in aandelen gespreid over Noord Amerika en Europa. Juni 2013: Verkoop € 5,5 mln. € 33 mln.
Aankoop High Yield bedrijfsobligaties Hoog dividend aandelen
€ 33 mln.
Wereldwijde kwaliteitsaandelen
Aanleiding voor de verkoop van de high yield bedrijfsobligaties was dat er op termijn - nadat de waardering was toegenomen door daling van de risicopremies - voor deze categorie een forse koerscorrectie werd verwacht vanwege een massale uitstroom uit deze categorie als gevolg van een rentestijging in de VS. Daarnaast werd een relatief lager rendement verwacht op deze bedrijfsobligaties dan op aandelen. Bovendien was deze sector nog steeds licht overwogen ten opzichte van de ALM doelstelling. De vrijgekomen liquide middelen werden tijdelijk op spaarrekeningen geplaatst. In de categorie aandelen werd een wijziging van beheerder doorgevoerd. Een fonds met als focus bedrijven die een hoog dividend uitkeren werd verkocht nadat de beheerder geruime tijd onder zijn benchmark had gepresteerd. De beleggingscommissie heeft na een selectieprocedure gekozen voor een beheerder met een ander, defensiever beleid. Dit fonds belegt wereldwijd in ondernemingen van goede kwaliteit met een goed management. Deze belegging is voornamelijk bedoeld als lange termijn belegging. In een neergaande markt wordt verwacht dat dit fonds beter zijn waarde behoudt. Juli 2013: Verkoop € 15,5 mln. € 83 mln. € 122 mln.
Commodities, goud Staatsleningen LDI fonds
Aankoop € 7,6 mln. € 205 mln.
Wereldwijde kwaliteitsaandelen Matching mandaat
In 2008 werd een goudpositie ingenomen als hedge tegen onrust in de wereld. Medio 2013 waren er
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
23
minder zorgen over de algehele economie in de VS en ook het vertrouwen in de Eurozone was toegenomen. De FED had aangekondigd dat de verruimingsmaatregelen voorzichtig zouden worden afgebouwd. De zorgen over de financiële sector waren afgenomen. Hiermee werd de lange termijn opgaande trend van ‘goud’ doorbroken. Vanaf het vierde kwartaal 2012 was de goudprijs onder druk komen te staan door afbouw van speculatieve posities. Een verdere daling werd niet uitgesloten en werd groter geacht dan de kans dat de prijs zou stijgen. Dit was aanleiding om de goudpositie geheel te verkopen. Gedeeltelijk werd de opbrengst liquide aangehouden, deels werd de opbrengst belegd in het wereldwijde aandelen fonds (zie wijziging beheerder in juni). Matching mandaat Na een selectieprocedure werd in een gezamenlijke vergadering van het bestuur en de beleggingscommissie besloten tot wijziging van het rente afdekkingsbeleid en tot de aanstelling van een nieuwe beheerder. De renteafdekking werd herzien tot een beleid waarbij fijnmaziger de vastrentende waarden werden afgestemd op de verplichtingen van OWASE. Tot medio 2013 vond dit plaats op basis van een indeling van een beperkt aantal klassen waarin de verplichtingen waren ingedeeld, dit werd gewijzigd in 13 klassen over de gehele looptijd van de verplichtingen. De eigen portefeuille aan staatsleningen werd grotendeels ingebracht in een beleggingsfonds, het belang in het LDI mandaat werd op basis van een transitieplan eveneens ingebracht. Augustus 2013: Verkoop
Aankoop € 5 mln.
Italiaanse staatslening
Deze lening werd aangeschaft omdat de liquiditeiten-positie na de transacties van juli de toegestane beleidsruimte van 5% overschreed. De lening werd gezien als een aantrekkelijk alternatief voor kasgeld, vooral vanwege de al eerder genoemde Draghi garantie voor de leningen van de Zuid Europese landen. December 2013: Verkoop € 5,1 mln. Italiaanse staatslening € 5 mln. Converteerbare obligaties € 5 mln. Aandelen Noord Amerika
Aankoop € 10 mln. € 5 mln. € 5 mln. € 5,4 mln.
Staatslening Beursgenoteerd vastgoed Wereld wijde bedrijfsobligaties Herinvesteren dividend uitkering wereldwijde kwaliteitsaandelen
De Italiaanse staatslening werd verkocht. Door de dalende rente voor Italiaanse staatsleningen, was de waarde gestegen. Met de verkoop werd, over de korte periode waarin deze belegging werd aangehouden, een winst gerealiseerd van afgerond € 0,1 mln., op jaarbasis een rendement van 7%. De converteerbare obligaties en de aandelen Noord Amerika werden verkocht om winst te nemen op deze beleggingen en om de in oktober ontstane overweging van zakelijke waarden te verlagen tot 44%. De converteerbare obligaties waren in 2012/2013 sterk gestegen in waarde, daardoor werd hetverwachtte rendement lager ingeschat dan voor zakelijke waarden. De aandelen in Noord Amerika lieten in 2013 een performance zien van 23,7%, hoger dan de Europese aandelen (20,2%). Het potentieel van de Europese aandelen werd hoger ingeschat en daarom werden de Noord Amerikaanse aandelen verkocht. De opbrengst werd belegd in een Nederlandse staatslening met een lange looptijd (2033) en in wereldwijde bedrijfsobligaties. Een deel van de kasgelden werd gebruikt voor beleggingen in beursgenoteerd Europees vastgoed. De vastgoedmarkt in Europa bleef achter bij de ontwikkeling van de aandelen in Europa, verwacht werd dat vastgoed het beter zal doen dan de Europese aandelen. Beoordeling uitgevoerde transacties in 2013 Om vast te stellen of de transacties het gewenste resultaat hebben opgeleverd, werd een analyse uitgevoerd naar de effecten. Hierbij werd gekeken naar een situatie alsof er geen verkopen hadden plaatsgevonden. Tevens werd beoordeeld of de combinatie van verkoop en vervangende aankoop positief is geweest. Resultaat bij een ongewijzigde portefeuille Vastrentende waarden Voor de wijziging ten aanzien van de rente-afdekking was het effect van de transacties moeilijk te bepalen. De aanpak in het nieuwe mandaat is veel gedetailleerder dan de grofmazige aanpak die ten grondslag lag aan de belegging in de LDI fondsen van Robeco. Na het uittreden van OWASE uit de LDI
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
24
fondsen, werden deze fondsen opgeheven en bestonden ze niet meer. Door het ontbreken van relevante koersinformatie per einde van het jaar kon het resultaat niet goed worden bepaald. Zakelijke waarden Het totaal resultaat op transacties in zakelijke waarden werd positief beïnvloed door de verkopen. Als de beleggingen niet zouden zijn verkocht, had dit geleid tot een verlies van circa € 8,9 mln. Resultaat op de aangekochte beleggingen Hierbij is uitgegaan van de verschillen in koers op moment van de transactie en het einde van het verslagjaar van het verkochte fonds ten opzichte van het resultaat op de aangeschafte belegging. Vanuit het perspectief van de koersontwikkeling van de aankopen werd in vrijwel alle gevallen een positief resultaat geboekt na aanschaf; de totale positieve bijdrage bedroeg circa € 5,5 mln.
2.4.3
Performance-analyse
In absolute termen was er sprake van een positief rendement over het jaar 2013 (zie tabel). Over het jaar 2013 heeft de beleggingsportefeuille een rendement van 4,4% behaald. Ten opzichte van de ALM-benchmark heeft de portefeuille een underperformance behaald van 0,5%. Zonder de valuta-afdekking was de bijdrage van SAA en mandaatbeheer circa 1,1% negatief. De bijdrage van SAA en mandaatbeheer zijn afzonderlijk weergegeven in onderstaande tabellen met de performance over 2013 en 2012. In de laatste tabel wordt de bijdrage per subcategorie aan het totaal rendement weergegeven. Toelichting op de performancebijdrage van de Strategische Asset Allocatie en bijdrage mandaat beheerders De bijdrage van de strategische asset allocatie werd veroorzaakt door verschillen in werkelijk rendement van de portefeuille ten opzichte van de ALM benchmark en het gewicht van de belegging ten opzichte van de ALM allocatie. De bijdrage van de mandaatbeheerders werd veroorzaakt doordat de het resultaat van de belegging afwijkt van de benchmark. Vastrentende waarden Staatsobligaties en bedrijfsobligaties: Opvallend was het negatieve resultaat op staatsobligaties. OWASE belegt in Europese staatsobligaties van de landen Nederland, Finland, Oostenrijk, Frankrijk en Duitsland. De belegging in de Italiaanse lening was een tactische keuze. Het resultaat ten opzichte van de ALM benchmark (JP Morgan EMU index) werd grotendeels veroorzaakt doordat de ALM benchmark is gebaseerd op een brede samenstelling van de hele obligatiemarkt in Europa (inclusief bedrijfsobligaties en de zwakkere zuidelijke landen) terwijl de staatsobligaties bij OWASE een beperkt deel van de markt beslaan. Hierdoor heeft OWASE minder kunnen profiteren van de gedaalde rentes op staatsobligaties van bijvoorbeeld Spanje en Italië dan de benchmark. In 2014 zal binnen de ALM studie de gebruikte benchmark voor staatsleningen worden heroverwogen. Bedrijfsobligaties bleven licht achter doordat in deze categorie een onderhandse lening werd verantwoord. Deze lening wordt gewaardeerd tegen nominale waarde waardoor geen beleggingsrendement wordt gerealiseerd. De waardering is tegen nominale waarde omdat bij aflossing voor de einddatum de nominale waarde van de lening wordt uitgekeerd. Inflation linked bonds OWASE belegde niet meer in inflation linked bonds. Dit droeg in 2013 positief bij aan het resultaat. Zakelijke waarden Aandelen Noord Amerika en Europa Onder aandelen Noord Amerika worden zowel de aandelen Noord Amerika als wereldwijde aandelen fondsen gepresenteerd. De wereldwijde fondsen lieten een negatieve performance zien ten opzichte van de ALM-benchmark, de aandelen Noord Amerika een positieve performance ten opzichte van de ALM
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
25
benchmark. De overweging naar deze aandelen droeg positief bij. De goede relatieve performance van de categorie aandelen Europa was toe te rekenen aan beide beheerders in deze regio en een overweging ten opzichte van de ALM allocatie. De performance was beter dan de ALM benchmark. Emerging Markets Deze belegging bleef achter op de benchmark. Een van de fondsen waarin OWASE belegt (€ 22 mln.) bleef ruim 4% achter bij de benchmark. Dit was aanleiding voor de Beleggingscommissie om in januari 2014 de beheerder te vragen de performance toe te lichten. De belangrijkste redenen voor de negatieve performance waren gelegen in de manier waarop deze beheerder bedrijven selecteerde. De landen waarin belegd werd, lieten een sterke daling van de valuta zien. Daarnaast waren de rentestijging in die landen en een overweging naar de sector financials belangrijke oorzaken voor het achterblijven op de benchmark. De onderweging naar de categorie Emerging Markets pakte positief uit, wat de achterblijvende performance grotendeels compenseerde. Azië overig De negatieve bijdrage was grotendeels toe te schrijven aan de beheerder. Het fonds repliceert niet volledig de benchmark. Vanwege het grote aantal bedrijven in de benchmark wordt een optimalisatie toegepast wat nu leidt tot een negatieve bijdrage van de beheerder. Aandelen Azië Japan OWASE belegde niet in dit land. De ALM benchmark liet een positieve bijdrage aan het rendement zien. De SAA bijdrage was daarom negatief. Overige zakelijke waarden Indirect onroerend goed Het onroerend goed bleef achter bij de benchmark voor beursgenoteerd onroerend goed. De beleggingen vinden zowel in beursgenoteerd onroerend goed als niet beursgenoteerd onroerend goed plaats. In het algemeen heeft niet beursgenoteerd onroerend goed een lager rendement laten zien dan beursgenoteerd onroerend goed zodat het onroerend goed achter bleef bij de benchmark. Vanwege de beperkte allocatie naar vastgoed was de bijdrage aan het totaal resultaat verwaarloosbaar. Commodities edelmetalen In 2013 werd in de categorie commodities edelmetalen het goud verkocht, terwijl de ALM-benchmark van deze categorie een zwaar negatief resultaat liet zien over 2013. Dit leverde een positieve bijdrage aan het totaal resultaat. Commodities andere delfstoffen OWASE belegde niet in deze categorie. Aangezien de ALM benchmark een negatief rendement liet zien, betekende dit een positieve bijdrage aan het totaal rendement . High yield credits De positieve bijdrage was toe te wijzen aan de keuze voor de beheerder, van wie de performance hoger was dan de benchmark. De verkoop van een tactische allocatie in wereldwijde High Yield credits droeg positief bij aangezien deze belegging negatief presteerde na verkoop. Vanwege de beperkte allocatie en rendementsverschillen, was de bijdrage aan het totaal resultaat verwaarloosbaar.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
26
2013
2013
2013
2013
2013 Bijdrage Mandaatbeheer
2013
(in %)
(in %)
(in %)
(in %)
(in %)
Staatsobligaties Bedrijfsobligaties Inflation-linked obligaties Liquiditeiten
237,0 67,2 0,0 24,7
36,3 10,3 0,0 3,8
30 10 10 0
-5,7 1,0 0,0 0,0
1,8 1,8 -4,8 0,2
-7,1 -1,1 4,8 -0,2
-0,4 0,3 0,0 0,0
Totaal Vastrentende waarden
328,8
50,4
50
-4,3
0,5
-4,4
-0,4
Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen
147,5 24,5 16,1 0,0 100,7
22,6 3,8 2,5 0,0 15,4
12 8 0 5 15
19,7 -10,6 -1,7 0,0 20,4
22,0 -6,2 0,0 9,7 17,4
-0,7 -0,3 -0,4 -9,7 2,8
-1,6 -4,1 -1,3 0,0 0,2
288,8
44,2
40
15,4
13,4
3,3
-1,3
Indirect onroerend goed Commodities: edelmetalen Commodities: andere delfstoffen High Yield credits
20,3 0,0 0,0 15,0
3,1 0,0 0,0 2,3
2,5 2,5 2,5 2,5
4,9 -22,3 0,0 7,5
6,8 -34,8 -5,7 6,4
0,1 12,5 5,7 0,7
-2,0 0,0 0,0 0,4
Totaal Overige zakelijke waarden
35,3
5,4
10
-2,9
-6,8
4,2
-0,3
Totaal excl. valuta-afdekking
651,2
99,7
3,8
4,9
-0,5
-0,6
Totaal incl. valuta-afdekking
652,9
100,0
4,4
4,9
-0,5
n.v.t.
Noord Amerika * Emerging Markets Azië overig Azië Japan Europa
Totaal Zakelijke waarden
Bijdrage SAA
(in %)
Rendement ALMBenchmark
31-12 2013
Beleggingscategorie
Rendement Portefeuille
31-12 2013 (x € 1 mln)
2013
ALMbenchmark
Feitelijke positie per
2013 Feitelijke positie per
Performanceoverzicht (YTD)
* Inclusief allocaties naar het GMO Quality Fund – Bond Convertible World en iShares Macquarie Global Infrastructure fonds. Dit zijn in werkelijkheid wereldwijde aandelenfondsen.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
27
2012
2012
2012
2012
2012 Bijdrage Mandaatbeheer
2012
(in %)
Staatsobligaties Bedrijfsobligaties Inflation-linked obligaties Liquiditeiten
231,3 81,9 0,0 16,8
37,2 13,2 0,0 2,7
30 10 10 0
13,0 11,9 5,4 0,0
17,4 13,1 12,6 0,0
-2,4 -2,9 -5,9 0,0
-2,0 1,7 -1,3 0,0
Totaal Vastrentende waarden
330,0
53,1
50
13,1
15,6
-1,2
-1,3
Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen
116,6 27,5 15,6 0,0 68,0
18,8 4,4 2,5 0,0 10,9
12 8 0 5 15
10,4 21,9 19,2 0,0 17,9
13,0 16,2 19,9 13,3 17,5
-2,0 -0,7 0,0 -13,3 1,0
-0,6 6,4 -0,7 0,0 -0,6
227,7
36,6
40
14,3
15,2
1,5
-2,4
Indirect onroerend goed Commodities: edelmetalen Commodities: andere delfstoffen High Yield credits
21,8 20,2 0,0 19,3
3,6 3,2 0,0 3,1
2,5 2,5 2,5 2,5
20,8 6,7 0,0 15,1
22,6 5,1 -1,5 14,2
3,6 1,7 1,5 0,6
-5,4 -0,1 0,0 0,3
Totaal Overige zakelijke waarden
61,3
9,9
10
14,5
10,3
6,4
-2,2
Totaal excl. valuta-afdekking
619,0
99,6
13,6
15,0
-0,7
-0,7
Totaal incl. valuta-afdekking
621,3
100,0
13,4
15,0
-0,7
n.v.t.
Noord Amerika * Emerging Markets Azië overig Azië Japan Europa
Totaal Zakelijke waarden
(in %)
(in %)
Bijdrage SAA
(in %)
Rendement ALMBenchmark
31-12 2012
Beleggingscategorie
Rendement Portefeuille
31-12 2012 (x € 1 mln)
2012
ALMbenchmark
Feitelijke positie per
2012 Feitelijke positie per
Performanceoverzicht (YTD)
(in %)
(in %)
* Inclusief allocaties naar het BNP Global High Income Equity Fund, BNP L Fund – Bond Convertible World, iShares Macquarie Global Infrastructure fonds. Dit zijn in werkelijkheid wereldwijde aandelenfondsen.
Performanceoverzicht (YTD) Beleggingscategorie
2013
2012
Bijdrage aan totaal rendement (in %-punt)
Bijdrage aan totaal rendement (in %-punt)
Staatsobligaties Bedrijfsobligaties Inflation-linked obligaties Liquiditeiten
-2,7 -0,1 0,5 0,0
-0,4 0,3 -0,7 0,0
Totaal Vastrentende waarden
-2,3
-0,8
Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen
0,7 0,1 0,0 -0,5 0,5
-0,2 -0,3 0,5 -0,7 -0,2
Totaal Zakelijke waarden
0,8
-0,9
Indirect onroerend goed Commodities: edelmetalen Commodities: andere delfstoffen High Yield credits
0,0 0,3 0,1 0,0
0,1 0,1 0,0 0,1
Totaal Overige zakelijke waarden
0,4
0,3
(3,8 - 4,9 =) -1,1
(13,6 - 15,0 =) -1,4
Noord Amerika * Emerging Markets Azië overig Azië Japan Europa
Totaal (excl. valuta-afdekking)
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
28
2.4.4
De huidige ALM-benchmark en SAA-bandbreedtes
Met ingang van 10 juli 2012 gelden de hieronder vermelde ALM-benchmarks en beheerruimtes: Per 10 juli 2012: in %
Strategische beheerruimte van de SAA-benchmark *
ALM-benchmark
Beleggingscategorie
Benchmark index
Vastgesteld door: Assetmix
Benchmark
Minimum
Maximum
Bestuur
Bestuur
Bestuur
100
Feitelijke positie per 31-12-2013
100
Vastrentende waarden Zakelijke waarden feitelijke derivatenpositie **
50 50
45 40
60 55
49,9 49,8 0,3
Vastrentende waarden
50
45
60
49,9
50
36,5
20
0,0
10
0
20
10,3
0
-5
5
3,1
Zakelijke waarden
50
40
55
49,8
Aandelen Overige zakelijke waarden
40 10
25 0
45 20
44,4 5,4
Aandelen
40
25
45
44,4
Staatsobligaties (Eur. Unie, ex Conv; ten minste BBB-) 1 Staatsobligaties: Inflation Linked (ten minste A-) Credits (ten minste BBB-, incl. OL) 2 Liquiditeiten (ten minste A-, resp. AA-) 4
Aandelen ontwikkelde landen: Europa Aandelen ontwikkelde landen: Noord Amerika Aandelen ontwikkelde landen: Azië Aandelen Emerging Markets 5
JPMorgan New EMU
30
Barcap Euro Overall Over 5 years Lehman Euro Aggregate Credit - Corporate Euribor
10
Commodities: edelmetalen (goud incl. mining) Commodities: overig Staatsobligaties Emerging Markets (EM Debt) 5 Credits Emerging Markets (EM Corporate) 5, 6 High yield credits 6
3
MSCI AC Europe
15
15,5
MSCI North America
12
22,7
MSCI AC Far East
5
2,4
MSCI EM (Emerging Markets)
8
3
10 EPRA Total Return Index EUR S&P GSCI Gold Index Spot S&P GSCI Index Spot Indx JP Morgan GBI-EM Global Diversified Index JP Morgan CEMBI Broad Diversified Index Citigroup High Yield Market Capped Index
Overige zakelijke waarden Indirect onroerend goed
30
5
3,8
0
20
5,4
2,5
0
5
3,1
2,5
0
5
0,0
2,5 0
0 0
5
0,0 0,0
0
0
5, 6
0,0
2,5
0
6
2,3
100 100 0
80 80 0
100 100 100
78,6
16
12
18
16,3
13
2,5 2,5
5
5
Risicobeperkingen afdekking van valuta exposure Beleggingen in USD Beleggingen in GBP 7 Beleggingen in overige valuta's 8 Modified duration inv. grade obligaties (jaar):
Jaarverslag
conform VPV
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
29
*
Het bestuur accepteert dat de beheerruimte tijdelijk - gedurende maximaal 6 maanden - wordt overschreden wanneer deze overschrijding het enkele gevolg van marktontwikkelingen is. Bij/vóór afloop van deze ‘gedoogperiode’ van 6 maanden dient de beleggingscommissie: ofwel de portefeuille te rebalancen/aan te passen cf. de beleidskaders, ofwel het bestuur te adviseren om de beleidskaders (SAA-beheerruimte) aan te passen. ** Bij de feitelijke positie moet ook de derivatenpositie (currency overlay) meegenomen worden. Deze is niet opgenomen in de ALM- en SAA-benchmark. Wel is bij de risicobeperkingen de mate van afdekking van de valuta exposure opgenomen. 1 Het bestuur heeft op 10 juli 2012 besloten om (met ingang van 10 juli 2012) de ratingeisen voor staatsobligaties in staatsobligatiefondsen te verlagen van A- naar BBB-, maar dan voor maximaal 25% van de volledige staatsobligatieportefeuille (ten minste 75% van de staatsobligaties dient dus een rating van minimaal A - te hebben). Staatsobligaties in andere beleggingsfondsen (bijv. in creditsfondsen) tellen niet mee bij de bepaling van het maximum. 2 Het bestuur accepteert (met ingang van 15 mei 2012) dat een investment grade creditsfonds (IG) waarin het pensioenfonds belegt een beperkt percentage van ten hoogste 15% high yield credits (HY) in portefeuille heeft, maar stelt daarbij de volgende -aanvullende- volume-eisen: - het totale percentage high yield credits in IG-beleggingsfondsen binnen de beleggingscategorie vastrentende waarden mag niet hoger zijn dan 3% van de totale beleggingsportefeuille; - het totale percentage high yield credits in beleggingsfondsen (IG en HY) binnen de beleggingsportefeuille (categorieën vastrentende waarden en overige zakelijke waarden) mag niet hoger zijn dan 7% van de totale beleggingsportefeuille. Voorts dient de performance van een IG-fonds met HY in portefeuille afgezet te worden tegen een benchmarkindex met een vergelijkbaar risicoprofiel. Bij overschrijding van de rating/volume-eisen moet het creditsfonds in beginsel afgestoten worden. Wenst de beleggingscommissie het fonds niet af te stoten, dan dient de commissie onverwijld toestemming te vragen aan het bestuur. Het bestuur neemt op basis van een voorstel van de commissie een besluit over het al dan niet afstoten. 3 Het minimum van 30% geldt voor beide categorieën staatsobligaties gezamenlijk. 4 Er mag maximaal 1% van de totale portefeuille bij één enkele bank met ten minste een A--rating en maximaal 2,5% van de totale portefeuille bij één enkele bank met ten minste een AA --rating in liquide middelen worden aangehouden. Het bestuur heeft op 10 juli 2012 besloten om de volume- en ratingeisen voor het aanhouden van kasgeld bij banken (met ingang van 10 juli 2012) aan te passen: voor banken met een rating van ten minste AA heeft het bestuur de volume-eis opgehoogd van een maximum van 2,5% van de totale beleggingsportefeuille naar een maximum van € 15 mln., voor banken met een rating van ten minste A heeft het bestuur de volume-eis opgehoogd naar een maximum van € 7,5 mln. en voor banken met een rating van ten minste A- heeft het bestuur de volume-eis vastgesteld op een maximum van € 2,5 mln. Is het gewenste totale percentage liquide middelen hoger, dan dienen deze over meerdere banken te worden gespreid. Aan de custodian wordt een ratingeis van ten minste A- gesteld. Liquide middelen mogen ook in andere valuta dan in Euro’s worden aangehouden. De afdekkingseisen gelden echter onverkort voor cashbeleggingen in andere valuta. 5 Voor de categorieën EM aandelen, EM Debt en EM Corp geldt een gezamenlijk maximum van 13% van de totale portefeuille. 6 Voor de categorieën High Yield en EM Corp geldt een gezamenlijk maximum van 5% van de totale portefeuille. 7 Het bestuur heeft in 2009 overeenkomstig het voorstel van de beleggingscommissie besloten om de afdekking van de UK-pond (GBP) op tactische gronden volledig los te laten (zie paragraaf 3.6). De UK-pond werd het gehele boekjaar 2013 niet afgedekt. 8 Indien voor 1,5% of meer van de totale beleggingsportefeuille in een bepaalde valuta wordt belegd, dient het bestuur voor deze valuta afdekkingseisen te formuleren: als beleidsuitgangspunt geldt daarvoor een ALMbenchmark van 100% afdekking met een beheerruimte van ten minste 80% tot 100% afdekking. Het bestuur heeft op 10 juli 2012 besloten om het valutarisico van de Chinese Yuan (lees: Renminbi) voorlopig niet af te dekken. Het bestuur zal dit besluit heroverwegen zodra het volume van in Yuan genoteerde beleggingen een maximum van 2,5% van de totale portefeuille nadert.
NB. de afdekking van de Amerikaanse dollar is per einde jaar 78,4% in plaats van de doelstelling van 80%. Dit is ontstaan door koersontwikkelingen van onderliggende beleggingen. Maandelijks wordt de afdekking getoetst. Begin januari is daarom de omvang van de afdekking verhoogd en op 80% gebracht.
2.4.5
Vooruitblik 2014
Economische vooruitzichten Ten opzichte van de economische groeiverwachtingen voor heel 2013 waren de gerealiseerde cijfers over 2013 niet veel anders. De ingezette trend werd in het vierde kwartaal van 2013 niet verstoord en economische verwachtingen konden in Europa licht positief bijgesteld worden. De verwachtingen voor de VS bleven vrijwel ongewijzigd. Er bestaat meer onzekerheid over trends in landen zoals China, Brazilië en India. Cijfers en prognoses hebben daar slechts een beperkte waarde als voorspelling. Voor 2014 is de groeiverwachting voor Europa beperkt met 0,5%, voor de VS is dit 2,5%, In de VS heeft het snel afnemend begrotingstekort een positieve invloed, er hoeft minder te worden bezuinigd. In opkomende landen wordt een beperkte groei verwacht, een recessie is niet ondenkbeeldig. De verwachting is dat de lange termijn rente in Europa weinig of geen stijging zal laten zien, de 10 jaarsrente in VS zal naar verwachting nog enigszins oplopen tot een niveau van ongeveer 3,25%
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
30
Outlook 2014 Het jaar 2014 is ondanks wat onrust in januari begonnen met een voortzetting van de trend van 2013. De volatiliteit is nog steeds laag en risicodragende beleggingen zijn relatief aantrekkelijk door de voortdurend lage rentestanden. Een steeds duidelijkere trend is wel de zorgwekkende terugtrekking van liquiditeit uit de opkomende markten. Zowel de aandelen- als de lokale schuldenmarkt liggen daarom nog steeds onder druk. Voor 2014 lijkt dan ook sprake van een voortdurend verschil tussen de ontwikkelde en de ontwikkelende markten. We blijven uitgaan van een licht gewijzigd economisch scenario in 2014 t.o.v. 2013. In grote lijnen voltrekt de economische cyclus zich volgens bovenstaand economisch scenario. Alhoewel de schuldencrisis in de Euro-zone op dit moment meer onder controle is zal ook in 2014 de impact van bezuinigingen gevoeld worden. Beperkte consumentenbestedingen zullen ook een impact hebben op de bedrijfswinsten. De aandelenmarkten zullen in 2014 minder gedreven zijn door liquiditeit en meer onderscheidend zijn voor fundamentele bedrijfswinsten dan in 2013. Voorlopig weten beleggers zich gesteund door monetaire ondersteuning van de centrale banken maar fundamentele verbeteringen in de economie, bankenbalansen en winstcijfers zijn vereist om de aandelenmarkten verder te laten stijgen en kredietopslagen op dit lage niveau te houden. Bij teleurstellende ontwikkelingen ligt een grotere correctie op de aandelenmarkten voor de hand. Op basis van de economische vooruitzichten en de outlook zullen beslissingen worden genomen ten aanzien van de samenstelling van de beleggingsportefeuille. Aandelen hebben daarbij vooralsnog de voorkeur boven vastrentende waarden vanwege hogere rendementsverwachtingen.
2.5
Financiële paragraaf
2.5.1
Algemeen
Onder het huidige Financiële Toetsingskader (FTK) is de financiële positie van het pensioenfonds sterk afhankelijk van renteschommelingen. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de duration (rentegevoeligheid) van de pensioenverplichtingen hoger is dan de duration van de beleggingen. Als de rente omhoog gaat neemt de financiële positie van het pensioenfonds toe en als de rente omlaag gaat neemt de financiële positie af. Om dit effect te verkleinen heeft het pensioenfonds in 2013 de afdekking van het renterisico herzien en een beleid vastgesteld waarbij fijnmaziger de vastrentende waarden worden afgestemd op de verplichtingen van het pensioenfonds. Tot medio 2013 vond de afdekking van het renterisico plaats op basis van een indeling van een beperkt aantal klassen waarin de verplichtingen waren ingedeeld. Inmiddels is dat uitgebreid tot 13 klassen over de gehele looptijd van de verplichtingen. De hedge-doelstelling van het nieuwe beleid is een matching van 45% van de verplichtingen van het pensioenfonds. Een pensioenfonds moet de omvang van de verwachte uitgaande kasstromen vaststellen op basis van verwachte marktontwikkelingen en prudente verzekeringstechnische grondslagen waaronder begrepen de voorzienbare trend in overlevingskansen. Het pensioenfonds past de AG prognosetafel 2012-2062 toe, die in 2012 is gepubliceerd, met een correctie voor de zgn. ervaringssterfte o.b.v. fonds specifieke OWASE 2012 correctiefactoren. De beroepsbevolking heeft namelijk een andere - over het algemeen hogere - levensverwachting dan de gehele bevolking.
2.5.2
Het verslagjaar 2013
Het pensioenfonds heeft het jaar 2013 afgesloten met een positief resultaat van € 46 miljoen. De gemiddelde rekenrente is gedurende 2013 toegenomen van 2,43% eind 2012 naar 2,72% eind 2013 waardoor de verplichtingen met € 20,2 miljoen zijn afgenomen ten opzichte van eind 2012. De afname van de verplichtingen komt door de stijging van de gemiddelde rekenrente. Eind 2012 had het pensioenfonds een VPV van € 580,4 miljoen, eind 2013 was dat € 560,2 miljoen. Het vermogen van het pensioenfonds is gedurende 2013 aangegroeid met bijna € 25,8 miljoen. De toename van het vermogen is grotendeels te danken aan de stijging van de beurskoersen in 2013 als gevolg van het verdere herstel van de financiële markten. Eind 2012 had het pensioenfonds een vermogen van € 626,8 miljoen, eind 2013 was dat € 652,6 miljoen.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
31
De verplichtingen namen dus af en het vermogen nam toe. Hierdoor is de dekkingsgraad van het pensioenfonds toegenomen. Samenvatting van de financiële positie van het fonds en ontwikkelingen gedurende het jaar: Pensioenfondsvermogen in € 1000
Stand per 1 januari 2013
Technische voorzieningen in € 1000
626.859
Beleggingsresultaten
28.695
Premiebijdragen
15.056
Werknemersgelden expiratie IPR
580.411
Dekkingsgraad in %
108,0
780
Uitkeringen
-18.010
Wijziging marktrente
-17.111
Overige
Stand per 31 december 2013
-732
-3.050
652.648
560.250
116,5
Het saldo van baten en lasten over de afgelopen jaren kan als volgt worden geanalyseerd:
2013
2012
2011
2010
2009
2.765
445
2.940
4.597
4.256
Interestresultaat
26.638
68.329
14.742
46.093
50.577
Overig resultaat
15.516
-43.713
- 72.833
- 51.933
- 387
45.919
25.061
- 55.151
- 1.243
54.446
Bedragen x € 1000 Premieresultaat
Het positieve premieresultaat duidt op een kostendekkende premie (zie ook paragraaf 2.5.5). Het positieve interestresultaat is voornamelijk het gevolg van de stijging van de zakelijke waarden. Het overig resultaat is voor het overgrote deel toe te schrijven aan de stijging van de marktrente met als gevolg een daling van de voorziening pensioenverplichtingen (zie ook paragraaf 2.6.1). Het bestuur heeft in 2010 besloten om de zgn. excassokostenopslag op de voorziening pensioenverplichtingen (VPV) om prudente redenen per 31 december 2010 van 2% van de VPV naar 2,25% op te hogen. In 2013 is bekeken of de opslag aangepast diende te worden, maar het percentage van 2,25% kon worden gehandhaafd.
2.5.3
Dekkingsgraad
Onder dekkingsgraad wordt verstaan de waarde van de bezittingen van het pensioenfonds, uitgedrukt in een percentage van de voorziening pensioenverplichtingen. Per 31 december 2013 was de nominale dekkingsgraad op basis van de FTK-methode 116,5%. De dekkingsgraad per 31 december (op basis van de jaarrekening) heeft zich de afgelopen jaren als volgt ontwikkeld:
2013
2012
2011
2010
2009
Dekkingsgraad per 31 december
116,5
108,0
104,0
116,8
119,2
Gemiddelde rekenrente
2,72**
3,45
3,86
in %
Jaarverslag
2,43 **
2,74 *
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
32
* **
In afwijking van de ‘oude’ berekeningswijze van de rekenrente, heeft DNB de rekenrente ultimo 2011 vastgesteld op basis van een gemiddelde over de laatste drie maanden. In afwijking van de ‘oude’ berekeningswijze van de rekenrente, heeft DNB de rekenrente ultimo 2012 en 2013 vastgesteld met een correctie aan de hand van de ultimate forward rate (UFR) vanaf jaar 20 en tevens op basis van het gemiddelde over de laatste drie maanden.
Grafiek van de dekkingsgraadontwikkeling sinds december 2008 (vlak na het begin van de kredietcrisis):
Dekkingsgraadontwikkeling pensioenfonds OWASE 125% 120% 115% 110% 105% 100%
dekkingsgraad (linker-as)
2.5.4
dekkingstekortgrens (linker-as)
dec-13
sep-13
jun-13
mrt-13
dec-12
sep-12
jun-12
mrt-12
dec-11
sep-11
jun-11
mrt-11
dec-10
sep-10
jun-10
mrt-10
dec-09
sep-09
jun-09
mrt-09
dec-08
95%
reservetekortgrens (linker-as)
Richtlijnen van De Nederlandsche Bank
Onderdekking Indien op enig moment de dekkingsgraad daalt tot onder de 104,25% is er sprake van onderdekking van het fonds. In die situatie moet DNB hiervan op de hoogte worden gebracht en zal er binnen 3 maanden een herstelplan ter beëindiging van de onderdekking moeten worden ingediend. De situatie van onderdekking dient binnen 3 jaar na het optreden hiervan te zijn beëindigd. Per 31 december 2013 bedroeg de FTK dekkingsgraad 116,5% zodat er geen sprake was van onderdekking. Oud korte termijn herstelplan eindigde per 1 april 2013 Eind februari 2009 bedroeg de dekkingsgraad 101,3% en was er sprake van een dekkingstekort. De situatie van onderdekking heeft twee maanden geduurd, tot eind april 2009. In verband met het dekkingstekort heeft het bestuur toen een korte termijn herstelplan opgesteld en bij DNB ingediend. Dit herstelplan is gedurende de rest van 2009 van toepassing geweest. Eind 2009 was er gedurende drie kwartaaleinden geen sprake meer van een dekkingstekort, zodat het herstelplan met ingang van 1 januari 2010 niet langer van toepassing was. Eind september 2011 was er echter wederom sprake van onderdekking. Het ‘oude’ korte termijn herstelplan uit 2009 herleefde daarom per 30 september 2011. Het herstelplan was van toepassing tot 1 april 2013. Toen was opnieuw drie kwartaaleinden geen sprake meer van een dekkingstekort. Reservetekort Van een reservetekort is sprake indien de middelen ontoereikend zijn om naast de voorziening voor de pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico's ook nog de buffers voor beleggingsrisico's en andere bestemde reserves aan te houden. Indien er op enig moment sprake is van een reservetekort dient DNB hierover te worden ingelicht en moet er binnen 3 maanden een plan worden ingediend om het reservetekort te beëindigen. De reserves dienen binnen maximaal 15 jaar weer op het gewenste niveau te
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
33
worden gebracht. De vereiste dekkingsgraad zoals die voortvloeit uit de solvabiliteitsvoorschriften volgens de Pensioenwet bedroeg ultimo 2013 118,6%. De actuele dekkingsgraad lag met 116,5% onder deze zgn. reservetekortgrens. De reservepositie van het pensioenfonds was negatief: -2,1%. Per 31 december 2013 was er weliswaar geen sprake van een dekkingstekort, maar wel van een reservetekort. De solvabiliteit van het fonds was niet voldoende vanwege het reservetekort. Oud lange termijn herstelplan bleef van toepassing De vereiste dekkingsgraad bedroeg ultimo 2008 111,0%. De dekkingsgraad lag ultimo 2008 met 105,9% onder de zgn. reservetekortgrens. Per 31 december 2008 was er eveneens sprake van een reservetekort. De situatie van reservetekort heeft tot eind mei 2009 geduurd. In verband met het reservetekort heeft het bestuur toen een lange termijn herstelplan opgesteld en bij DNB ingediend. Ook dit lange termijn herstelplan is gedurende de rest van 2009 van toepassing geweest. Eind 2009 was er gedurende drie kwartaaleinden geen sprake meer van een reservetekort, zodat dit herstelplan met ingang van 1 januari 2010 niet langer van toepassing was. Mei 2010 ontstond er opnieuw een reservetekort. Per 1 juni 2010 herleefde het ‘oude’ lange termijnherstelplan (het korte termijn herstelplan herleefde nog niet per deze datum, want er was op dat moment nog geen sprake van een dekkingstekort). Ultimo 2013 was er nog steeds sprake van een reservetekort. Het herstelplan blijft van toepassing totdat er drie kwartaaleinden geen sprake is geweest van een tekort. Herstelplan In verband met het dekkings- en reservetekort begin 2009 heeft het bestuur een korte termijn- en lange termijnherstelplan opgesteld. De hersteltermijn voor de opheffing van het dekkingstekort werd door de overheid verlengd van maximaal 3 jaar tot maximaal 5 jaar. De hersteltermijn voor de opheffing van het reservetekort bleef maximaal 15 jaar. In het korte termijn-herstelplan werd rekening gehouden met de verlaagde financiële positie per eind februari 2009. De uitgangspunten voor het lange termijn-herstelplan en de ondersteunende continuïteitsanalyse werden door het pensioenfondsbestuur vastgesteld op 3 maart 2009. Het herstelplan werd op 31 maart 2009 ingediend bij DNB. DNB heeft bij brief van 1 juli 2009 bevestigd dat het herstelplan akkoord is bevonden. Zowel het korte termijn-herstelplan als het lange termijn-herstelplan waren met ingang van 1 januari 2010 niet langer van toepassing, aangezien gedurende drie kwartaaleinden geen sprake meer was van een tekort. Het lange termijn herstelplan herleefde echter per 1 juni 2010 en het korte termijn herstelplan herleefde per 30 september 2011. Beide herstelplannen waren begin 2013 nog steeds van kracht. Begin 2014 was enkel het lange termijn herstelplan nog van kracht. Het herstelplan werd opgesteld met inachtneming van de uitgangspunten zoals die door DNB waren voorgeschreven. Uit het herstelplan bleek herstelkracht. Opheffing van het dekkingstekort werd naar verwachting in een periode van 3 jaar gehaald. Opheffing van het reservetekort werd naar verwachting in een periode van 5 jaar gehaald. Volgens het (oorspronkelijke) herstelpad zou de dekkingsgraad ultimo 2013 111,0% moeten zijn. Ook een herstelplan is echter een benadering van de werkelijkheid. Dit betekent dat de werkelijke ontwikkeling van de dekkingsgraad in positieve of negatieve zin kan afwijken van het verwachte herstelpad, waardoor de financiële positie van het fonds zich sneller of langzamer kan herstellen dan voorzien. Het verwachte herstelpad is dan ook niet gelijk aan het kritieke herstelpad. Uiterlijk op 31 december 2013 diende de financiële positie op basis van het herstelplan dusdanig te zijn hersteld dat geen sprake meer is van onderdekking. Deze doelstelling is inmiddels gerealiseerd. Uiterlijk op 31 december 2023 dient de financiële positie dusdanig te zijn hersteld dat geen sprake meer is van reservetekort. Op basis van de evaluatie van het herstelplan begin 2014 zou de dekkingsgraad naar verwachting toenemen tot 139,5% ultimo 2023. Het herstel wordt naar verwachting tijdig gerealiseerd. Sturingsmiddelen In het herstelplan werd gebruik gemaakt van het sturingsmiddel toeslagverlening. Het toeslagbeleid - het indexatiekader - diende terughoudend en strikt te worden nageleefd. Per 1 januari 2009 werden geen toeslagen toegekend aan inactieven (en actieven). Per 1 juli 2009, 1 januari 2010 en 1 april 2010 werden wel toeslagen toegekend. Per 1 juli 2010 werd een gedeeltelijke toeslag toegekend aan de inactieven en per 1 januari 2011 werd een gedeeltelijke toeslag toegekend aan de inactieven en de actieven. Per 1 juli 2011 werd een toeslag toegekend aan de inactieven en werden tevens inhaalindexaties toegekend aan de inactieven en aan de actieven. Na 1 juli 2011 was geen sprake meer van een indexatieachterstand. Per 1 januari 2012, 1 juli 2012 en 1 januari 2013 werden geen toeslagen toegekend, noch aan de inactieven, noch aan de actieven. Per 1 juli 2013 en 1 januari 2014 werden gedeeltelijke toeslagen toegekend aan de
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
34
inactieven. De besluiten om wel of geen toeslagen te verlenen waren in overeenstemming met het herstelplan en met het reeds bestaande beleid zoals opgenomen in de ABTN. Evenwichtige belangenbehartiging In het herstelplan werd voornamelijk gebruik gemaakt van de mogelijkheid de toeslagverlening te korten om tot herstel te komen. Alle deelnemers worden door deze maatregel getroffen. Het bestuur was en is dan ook van mening dat hij met dit beleid recht doet aan het uitgangspunt van evenwichtige belangenbehartiging. Ook bij eventuele verdergaande maatregelen zal het bestuur dit uitgangspunt hanteren bij de besluitvorming.
2.5.5
Kostendekkende premie volgens de FTK-methode
De beleidsregels van De Nederlandsche Bank schrijven voor dat de premie kostendekkend dient te zijn. De door het pensioenfonds in 2013 ontvangen pensioenpremie van € 15,1 miljoen is hoger dan de door de actuaris voor 2013 berekende zuiver kostendekkende premie van € 14,3 miljoen en hoger dan de voor 2013 berekende gedempte kostendekkende premie van € 14,9 miljoen. De kostendekkende premie fluctueert van jaar tot jaar, mede als gevolg van wijziging van het rentepercentage. Voor zover de in 2013 ontvangen premies hoger zijn dan de kostendekkende premie is het meerdere toegevoegd aan de vrije reserve van het pensioenfonds en dient dit ter versterking van de financiële positie van het pensioenfonds. Kostendekkende premie vs. daadwerkelijke pensioenpremie Werkgevers en werknemers betalen gezamenlijk een pensioenpremie van 30% van de pensioengrondslag(som). Deze 30% is de premie die het pensioenfonds daadwerkelijk in rekening brengt. Tot oktober 2010 was er altijd sprake van een marge tussen de daadwerkelijke premie van 30% en de kostendekkende premie. De premie van 30% lag voorheen altijd wat hoger dan door de pensioenwet wordt voorgeschreven. Volgens de pensioenwet dient het pensioenfonds een premie in rekening te brengen die ten minste kostendekkend is. Het gaat hierbij om de kosten van de opbouw van de nominale pensioenaanspraken en om de uitvoeringskosten. De nominale aanspraken vormen ca. 60% van het uiteindelijke pensioen van de deelnemer. De overige 40% van het pensioen wordt gevormd door indexaties. Indexaties zijn bij pensioenfonds OWASE echter strikt voorwaardelijk. Het pensioenfondsbestuur besluit of een indexatie al dan niet wordt toegekend. De deelnemers hebben geen recht op indexatie. Voor de indexaties wordt geen geld gereserveerd en voor de indexaties wordt ook geen premie betaald. Indexaties dienen uit de beleggingsopbrengsten te worden gefinancierd. Zuiver kostendekkende premie vs. gedempte kostendekkende premie Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen de zuiver kostendekkende premie en de gedempte kostendekkende premie. De zuiver kostendekkende premie wordt jaarlijks op 31 december vastgesteld voor het gehele komende jaar op basis van de rekenrente over december. Het pensioenfonds hanteert naast de zuiver kostendekkende premie ook een gedempte kostendekkende premie. Deze gedempte kostendekkende premie is voor het bestuur het uitgangspunt bij de vaststelling van de pensioenpremie die daadwerkelijk in rekening wordt gebracht. Ook de gedempte kostendekkende premie wordt jaarlijks op 31 december voor het komende jaar vastgesteld, maar op basis van de gemiddelde rekenrente over de voorliggende periode van 12 maanden (deze zgn. dempingsperiode van 12 maanden is een eigen keuze van het pensioenfonds; het pensioenfonds mag ook een langere dempingsperiode hanteren). a.
De zuiver kostendekkende premie 2013 en 2014
De zuiver kostendekkende premie voor 2013 werd op 31 december 2012 vastgesteld (rekenrente 2,68%). De zuiver kostendekkende premie voor 2013 was 36,3% - bij een opbouwpercentage van 2,15% - en dus (fors) hoger dan 30%. De zuiver kostendekkende premie voor 2014 is inmiddels ook vastgesteld, op 31 december 2013 (rekenrente 2,98%). De zuiver kostendekkende premie voor 2014 is 30,0% - bij een opbouwpercentage 1,84% - en dus gelijk aan de daadwerkelijke premie van 30%. b.
De gedempte kostendekkende premie 2013 en 2014
De gedempte kostendekkende premie voor 2013 werd op 31 december 2012 vastgesteld (rekenrente 2,54%). De gedempte kostendekkende premie voor 2013 was 37,6% - bij een opbouwpercentage van
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
35
2,15% - en dus (fors) hoger dan 30%. De gedempte kostendekkende premie voor 2014 is inmiddels ook vastgesteld, op 31 december 2013 (rekenrente 2,81%). De gedempte kostendekkende premie voor 2014 is 31,3% - bij een opbouwpercentage 1,84% - en dus hoger dan 30%. De premie voor 2013 was niet kostendekkend: verlaging opbouwpercentage Per 1 januari 2013 diende sprake te zijn van een sluitende financiële opzet (de premie diende ten minste kostendekkend te zijn). Aangezien de (gedempte) kostendekkende premie fors hoger lag dan de feitelijke premie van 30%, dienden er maatregelen genomen te worden. Samen met CAO-partijen is een aantal opties bekeken: verhogen van de pensioenpremies, vrijwillige bijstorting door de werkgevers, wijzigen van de zgn. dempingsperiode en versoberen van de pensioenregeling. CAO-partijen achtten het niet wenselijk om de pensioenpremies te verhogen, de werkgevers zagen geen mogelijkheden voor een vrijwillige bijstorting, het pensioenfondsbestuur achtte het niet prudent om de dempingsperiode te verlengen en de CAO Werkgroep Pensioen achtte het niet wenselijk om de pensioenregeling vooruitlopend op de integrale wijziging van de regeling - alvast op onderdelen te versoberen. Dat betekende eigenlijk automatisch dat het reguliere aanpassingsbeleid in werking zou treden: de zgn. gesplitste kortingsregel, de ‘verlaging van de opbouw in enig jaar’. Op advies van de actuaris en op basis van de situatie op 31 december 2012 heeft het bestuur het opbouwpercentage voor het kalenderjaar 2013 vastgesteld op 1,65% (het reguliere opbouwpercentage bedroeg 2,15%). Dit besluit werd afgestemd met CAO-partijen. Tevens werd een kort gelegenheidsartikel aan het pensioenreglement toegevoegd, waarin werd bepaald dat voor 2013 tijdelijk een lager opbouwpercentage geldt en dat dit percentage met terugwerkende kracht bij bestuursbesluit weer opgehoogd kan worden naar 2,15%. De toepassing van de maatregel gold in beginsel uitsluitend voor het jaar 2013 en uitsluitend voor de in dat jaar nieuw op te bouwen pensioenaanspraken. Ook voor wat betreft de berekening van het nabestaandenpensioen (t.a.v. de fictieve deelnemingsjaren) zou enkel voor het jaar 2013 van een verlaagde opbouw uitgegaan worden. Het was en is nog steeds de bedoeling dat de maatregel ongedaan wordt gemaakt zodra de pensioenpremie weer kostendekkend is en de financiële situatie van het pensioenfonds de reparatie weer toelaat. De deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zijn per brief geïnformeerd over de verlaging van het opbouwpercentage voor 2013. De premie voor 2014 is evenmin kostendekkend: opnieuw verlaging opbouwpercentage Ook per 1 januari 2014 diende de premie ten minste kostendekkend te zijn. Aangezien de (gedempte) kostendekkende premie hoger lag dan de feitelijke premie van 30%, dienden er opnieuw maatregelen genomen te worden. Het bestuur had eind 2013 reeds besloten om het opbouwpercentage voor 2014 - in verband met de vernauwing van het fiscale kader (Witteveen) - te verlagen van 2,15% naar het nieuwe fiscale maximum van 1,84%. In het pensioenreglement werd toen vastgelegd dat voor 2014 een opbouwpercentage van 1,84% geldt. Daarbij werd echter ook al expliciet een voorbehoud gemaakt, dat het percentage verder verlaagd zou kunnen worden als de gesplitste kortingsregel (de verlaging van de opbouw ‘in enig jaar’) net als voor het kalenderjaar 2013 - ook voor het jaar 2014 toegepast zou moeten worden. CAO-partijen hadden het pensioenfondsbestuur in augustus 2013 al meegegeven dat het bestuur voor 2014 uit dient te gaan van een premie van 30% van de pensioengrondslag(som) en dat het opbouwpercentage voor 2014 op die premie afgestemd dient te worden. Het bestuur was voorts van oordeel dat het eigen premiebeleid onverkort uitgevoerd dient te worden. Er was geen aanleiding om de dempingsperiode voor de komende periode te verkorten of te verlengen. De renteontwikkeling was tot op heden te grillig en te divers om een beleidswijziging te overwegen. Dat betekende dat wederom het reguliere aanpassingsbeleid in werking zou treden: de zgn. gesplitste kortingsregel, de ‘verlaging van de opbouw in enig jaar’. Het pensioenfondsbestuur heeft in overleg met CAO-partijen besloten om een reparatiemogelijkheid open te houden, zodat de verlaging van de opbouw in 2014 in de toekomst wellicht ongedaan gemaakt zou kunnen worden, zodra dat uit de premieruimte mogelijk is. In dat geval zal dan eerst de verlaging over 2013 en daarna de verlaging over 2014 gerepareerd worden. Het bestuur heeft in zijn vergadering van 14 januari 2014 besloten om voor het kalenderjaar 2014 de gesplitste kortingsregel en het opbouwpercentage voor 2014 overeenkomstig het advies van de actuaris vast te stellen op 1,75%. Dit percentage geldt in beginsel uitsluitend voor het kalenderjaar 2014 en uitsluitend voor de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken in het kalenderjaar 2014. Het opbouwpercentage voor 2014 werd vastgelegd in het pensioenreglement en de deelnemers werden per brief geïnformeerd over de verlaging van de opbouw in 2014. De reparatiemogelijkheid staat ook in het reglement. De eventuele reparatie kan plaatsvinden tot aan het voor 2014 geldende fiscale maximum van 1,84%.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
36
2.5.6
Herverzekering
In de financiële opzet van het pensioenfonds wordt rekening gehouden met normaal voorkomende risico’s. Het risico voor het pensioenfonds van kort leven (lees: vroegtijdig overlijden) is dan ook opgenomen in de financiële opzet en dus ook in de vastgestelde pensioenpremie. Voor het risico voor het pensioenfonds van arbeidsongeschiktheid geldt dit eveneens. Het pensioenfonds heeft ter afdekking van de risico’s als gevolg van uitzonderlijke situaties van overlijden en arbeidsongeschiktheid een herverzekering afgesloten bij ElipsLife AG. De herverzekering bestaat uit een combinatie van een stoploss dekking tot een bepaald kapitaal per verzekerde bij overlijden en bij arbeidsongeschiktheid en een proportionele (per persoon) dekking van kapitalen boven deze grenzen. Voor het stoploss gedeelte van de herverzekering geldt een eigen risico voor het fonds. Bij een totale schade in enig jaar boven het eigen risico keert ElipsLife uit tot een bepaald maximum per jaar. Bij elke schade bij de proportionele dekking wordt het verzekerde kapitaal meteen uitgekeerd.
2.5.7
Uitvoeringskosten
In de jaarrekening worden in toelichting 24 de pensioenuitvoeringskosten toegelicht. Op basis van deze uitgaven en (deels) niet zichtbare kosten van beleggingen zijn de kosten van het fonds weer te geven, zoals vermeld in de tabel op de volgende pagina. In deze opstelling wordt bij de kosten van de beleggingen geen inschatting gemaakt van de transactiekosten en de marktimpact van de onderliggende beleggingsfondsen. De kosten zijn gebaseerd op de gerapporteerde kosten (de zogenaamde Total Expense Ratio). Bedragen x € 1000
31-12-2013
31-12-2012
Onderverdeling uitvoeringskosten Administratiekosten
623
495
Bestuursondersteuning
237
225
Communicatiekosten
135
161
Bestuurskosten
245
178
Pensioenadministratiekosten
1.240
Directe kosten beleggingen Indirecte kosten beleggingen
1.059
919
1.019
1.552
1.447
Kosten beleggingen
2.471
2.466
Totaal uitvoeringskosten
3.711
3.525
De stijging van de posten administratiekosten en bestuursondersteuning houdt verband met een uitbreiding van de SLA met Dion en de toename van de kosten van externe adviseurs. De stijging van de post bestuurskosten houdt verband met de stijging van de kosten van het extern toezicht door de toezichthouders en de inhuur van een visitatiecommissie in 2013.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
37
Op basis van de Aanbeveling van de Pensioenfederatie zijn uit deze gegevens de volgende kengetallen te berekenen:
2013
2012
2.788
2.902
Kosten pensioenadministratie per deelnemer
445
365
Kosten beleggingen per deelnemer
886
850
Totaal Pensioenverplichtingen (* € 1000)
560.250
580.411
Totaal kosten in % van verplichtingen
0,662%
0,607%
Aantal deelnemers actief en gepensioneerd
De administratiekosten per deelnemer zijn gestegen door enerzijds een uitbreiding van de SLA met Dion en door anderzijds een stijging van de kosten van adviseurs en toezichthouders. De kosten van de beleggingen zijn te verdelen in actief en passief beheer en weer te geven als onderstaande kengetallen: Bedragen x € 1000
31-12-2013
31-12-2012
1.783
1.717
688
749
Actief / passief beheer Kosten actief beheer Kosten passief beheer Totaal
2.471
2.466
Gemiddeld belegd vermogen Actief beheer
325.355
305.032
Passief beheer
286.598
318.556
Totaal
611.953
623.588
Kosten in % belegd vermogen Kosten actief beheer
0,548%
0,563%
Kosten passief beheer
0,240%
0,235%
Totaal
2.5.8
0,404%
0,395%
Vooruitzichten 2014
Het beleid van het pensioenfondsbestuur is gericht op het herstel van de vermogenspositie en van de dekkingsgraad. Een daling van de dekkingsgraad kan echter niet worden uitgesloten.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
38
2.6
Actuariële paragraaf
2.6.1
Actuariële analyse van het saldo van baten en lasten
Bedragen x € 1000
2013
2012
15.836 -11.908 -873 -290
16.230 -14.699 -790 -296
2.765
445
9.721 18.876 -2.056
7.056 69.555 -8.282
26.541
68.329
-58 -384 581 -865 17.111 41 -175 0 424 -14 -48
11 1.204 42 0 -36.933 128 -171 -7.925 0 -10 -59
16.613
-43.713
45.919
25.061
Premieresultaat Premiebijdragen Pensioenopbouw Onttrekking uit premie voor uitvoeringskosten Onttrekking uit premie voor vrijstelling premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid *
Interestresultaat Directe beleggingsopbrengsten ** Indirecte beleggingsopbrengsten ** Rentetoevoeging
Overig resultaat Resultaat op waardeoverdrachten Resultaat op levenskansen Resultaat op arbeidsongeschiktheid * Toeslagen Wijziging marktrente (ultimo jaar) Resultaat op kosten Resultaat op uitkeringen Overige mutaties in technische voorzieningen *** Overige baten Wijziging herverzekeringsdeel technische voorzieningen Overige lasten
Totaal saldo van baten en lasten *
In het resultaat op arbeidsongeschiktheid wordt sinds boekjaar 2012 rekening gehouden met de betaalde premies voor de dekking van arbeidsongeschiktheid. In verband hiermee is bij het premieresultaat een post Onttrekking uit premie voor vrijstelling premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid opgenomen. ** Na aftrek beleggingskosten in de fondsen. *** De post "Overige mutaties in technische voorzieningen" in 2012 betreft de overgang naar nieuwe sterftegrondslagen. Deze post kan nog gesplitst worden in een post van 5.140 voor de nieuwe AG-tafels en een post van 2.785 voor de fonds specifieke ervaringssterfte.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
39
2.6.2
Uitkomsten van de solvabiliteitstoets
Bedragen x € 1000
31-12-2013
Uitgedrukt in de VPV
Aanwezig vermogen
652.648
116,5%
Af: VPV volgens FTK-methode
560.250
100,0%
23.818
4,25%
68.580
12,2%
79.818
14,2%
-11.238
-2,0%
Af: minimaal vereist eigen vermogen (4,25%)
Dekkingspositie Af: vereist eigen vermogen (excl. minimaal vereist eigen vermogen) Overige voorzieningen
Reservepositie
NB. Bij de berekening van het vereist eigen vermogen wordt uit prudente overwegingen uitgegaan van de zgn. feitelijke assetmix, aangezien uit deze berekening een hoger vereist eigen vermogen voortvloeit dan uit de berekening op basis van de zgn. strategische assetmix.
2.7
Risicoparagraaf
2.7.1
Risico- en beheersingsbeleid
Het bestuur heeft zijn beleid verwoord in de ABTN. Risicobeheersing en Interne Controle zijn speerpunten van het beleid. Het bestuur heeft in 2011 de beleidscyclus voor het integraal risicomanagement nader uitgewerkt en geïmplementeerd. Alle risicogebieden en de bijbehorende beheersmaatregelen zijn door het bestuur behandeld. Per risicogebied zijn de risico’s geïdentificeerd, is beleid bepaald, is dat beleid geïmplementeerd en is een adequate monitoring gerealiseerd. Het bestuur heeft een evaluatiekalender vastgesteld, waarin wordt geregeld wanneer van welk risicogebied de beheersmaatregelen nader worden geëvalueerd. De risicobeheerparagraaf in de ABTN is in juli 2012 nader uitgewerkt. Het gaat om de volgende risicogebieden: Matchingrisico Marktrisico Kredietrisico; Verzekeringstechnisch risico Omgevingsrisico Operationeel Risico * Uitbestedingsrisico IT-risico * Integriteitsrisico Juridisch risico * Het operationele risico en het IT-risico vallen bij het pensioenfonds onder het uitbestedingsrisico. Niet het pensioenfonds, maar de externe dienstverleners dienen het operationele risico en het IT-risico te beheersen. Het pensioenfonds dient daarover in het kader van zijn uitbestedingsbeleid goede afspraken te maken met die externe dienstverleners, want het pensioenfonds blijft wel verantwoordelijk voor de beheersing van deze risico’s. De risicogebieden kennen ook subrisicogebieden. In totaal kunnen er 42 (sub)risicogebieden onderscheiden worden. Voor elke (sub)gebied is een risicokaart - IRM-kaart - aangelegd waarop het risico en de bijbehorende beheersmaatregelen worden beschreven. Op elke kaart wordt een inschatting gegeven van de kans dat het risico zich voordoet, de impact als het risico zich voordoet en de mate van
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
40
beheersing van het risico. Ook wordt op elke kaart aangegeven wanneer de kaart wordt geëvalueerd. De verschillende evaluatiemomenten worden aangetekend op de evaluatiekalender. De beleidscyclus is daarmee gerealiseerd en operationeel. Risicobeheersmaatregelen Bij de beheersing van risico’s wordt er naar vier beheersmaatregelen gekeken: - Risico-identificatie - Risicobeleid - Implementatie en uitvoering van het risicobeleid - Monitoring van de uitvoering van het risicobeleid Hieronder worden deze vier beheersmaatregelen kort toegelicht. Risico-identificatie Bij identificatie wordt gekeken in welke mate en op welke wijze het pensioenfonds een bepaald risico geïdentificeerd heeft. De identificatie dient op een systematisch en structureel proces te zijn gebaseerd en het bestuur dient betrokken te zijn bij het hele proces. Het proces dient beschreven en vastgelegd te worden. Risico’s kunnen worden onderscheiden in financiële en niet-financiële risico’s. Bij de identificatie van financiële risico’s zijn ook de gebruikte modellen (bijvoorbeeld een ALM-model) van belang: welk model is het, is het model state of the art, welke parameters worden gebruikt en zijn die parameters actueel. Risicobeleid De kwaliteit van het risicobeleid als beheersmaatregel wordt bepaald door een adequate vastlegging van de mate waarin en de wijze waarop men het risico wenst te beheersen (acceptatienorm / tolerantiegrenzen). Voor het beleid zijn ook de keuzes die het bestuur ten aanzien van de beheersing van risico’s heeft gemaakt, de prioriteiten die het bestuur daarbij heeft gesteld, de belangenafweging die het bestuur daarbij heeft gemaakt en de motivering van deze keuzes, prioriteiten en afweging van belang. Implementatie en uitvoering van het risicobeleid Bij implementatie wordt gekeken naar de mate waarin en wijze waarop taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden in de organisatie van het pensioenfonds en processen, procedures en richtlijnen in de AO/IC van het pensioenfonds zijn geïmplementeerd, teneinde uitvoering te geven aan het risicobeleid. Van belang hierbij is dat er een goede scheiding is tussen de uitvoerende en de controlerende taken binnen het pensioenfonds. Bij financiële risico’s dienen de parameters die gebruikt worden voor de modellen tijdig geëvalueerd en zo nodig aangepast te worden. Monitoring van de uitvoering van het risicobeleid De mate waarin en de wijze waarop wordt toegezien - en bijgestuurd - op de specifieke risico’s en de getroffen beheersmaatregelen, bijvoorbeeld door middel van ALM-studies, continuïteitsanalyses, risicoanalyses, scenarioanalyses, stresstesting, performancerapportages, financiële rapportages, accountantsrapporten, actuariële rapporten, compliancerapporten, SLA-rapportages, ISAE 3402verklaringen, foutenanalyses. Er wordt gekeken naar de kwaliteit van deze monitoring. Van belang hierbij is dat er frequente en heldere rapportages voor het bestuur zijn en dat er door het bestuur - als er bijgestuurd moet worden - ook tijdig bijgestuurd wordt.
2.7.2
Beleggingsrisico’s
In 2011 en 2012 is het beleggingsbeleid op een aantal punten bijgesteld, mede op basis van de uitkomsten van de ALM-studie die in het vierde kwartaal van 2010 werd uitgevoerd (zie paragraaf 2.2.10 en 2.2.11). De belangrijkste beleggingsrisico’s zijn markt-, prijs-, valuta- en kredietrisico. Het beleggingsbeleid is vastgesteld in overeenstemming met de Pensioenwet en de daarin opgenomen eisen inzake de kostendekkende premie, het indexatiebeleid en het (minimaal) vereiste eigen vermogen. Binnen het huidige beleggingsbeleid wordt gestreefd naar een evenwichtige spreiding over de verschillende beleggingscategorieën en regio’s.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
41
2.7.3
Actuariële risico’s
Het pensioenfonds gaat uit van de meest recente verzekeringstechnische grondslagen en voorzienbare trend in overlevingskansen. Najaar 2012 zijn de zgn. prognosetafels AG 2012-2062 verschenen en is tevens de nieuwe TW ervaringssterfte 2012 gepubliceerd. Het bestuur heeft besloten per eind 2012 over te gaan naar de nieuwe tafels en ervaringssterfte. In de nieuwe prognosetafels is de sterftetrend verdisconteerd. De tafels wijzen op een sterkere toename van de levensverwachting, dan eerder werd verwacht. De actuaris heeft voor pensioenfonds OWASE rekening gehouden met de fondsspecifieke kenmerken. Overige relevante actuariële risico’s zijn het overlijdens- en het arbeidsongeschiktheidsrisico. Deze risico’s worden regelmatig gecheckt. Om deze risico’s te verkleinen is een herverzekering afgesloten (zie paragraaf 2.5.6).
2.7.4
Renterisico
Het pensioenfonds is gevoelig voor wijzigingen in de marktrente omdat de duration van de beleggingen en van de verplichtingen niet gelijk zijn. Bij de bepaling van het beleggingsbeleid weegt het bestuur zorgvuldig de voordelen (meer zekerheid) en nadelen (minder rendement) van meer of minder duration matching af ten opzichte van alternatieve strategieën. In 2013 zijn er stappen gezet om de verplichtingen van het pensioenfonds nauwer af te stemmen met de bezittingen van het pensioenfonds. Werd voorheen met name gestuurd op rentematching op basis van duration en de allocatie naar vastrentende waarden, in 2013 is stapsgewijs een Liability Driven Investment (LDI)-mandaat opgesteld. Dit mandaat beoogt het verfijnd over de rentecurve afdekken van de pensioenverplichtingen op basis van cashflows van zowel de bezittingen als de verplichtingen. Dit mandaat, de LDI- ofwel matchingportefeuille, is op basis van een adviesrelatie ge-outsourced aan een externe manager. Het mandaat is pragmatisch ingericht. Er wordt terughoudendheid betracht in het gebruik van leverage in de matching portefeuille. Er wordt voor de LDI-assets gekozen voor zoveel mogelijk fysieke obligaties met beperkte derivaten-overlay en minimale leverage. Een externe manager is verantwoordelijk voor de uitvoering van de transacties en het afsluiten van derivaten. Doelstelling van het mandaat is het nauwkeurig volgen van de door marktrentecurve-bewegingen veroorzaakte verandering van de economische verplichtingen met ruimte voor extra rendement door actief gebruik van bonds en credits. De afgescheiden LDI-assets worden zodanig ingericht dat het verwachte rendement door de tijd hoger is dan de verplichtingen op basis van de RTS-rentecurve (NB. zonder de correctie met UFR en 3 maandsmiddeling die DNB toepast). De renteafdekking wordt gemeten op basis van de RTS-rentecurve.
2.7.5
Crisisplan
De economische crisis heeft laten zien hoe snel de dekkingsgraad van een pensioenfonds kan dalen en hoe belangrijk het is om op zo’n daling voorbereid te zijn. Het pensioenfondsbestuur heeft daarom een crisisplan opgesteld. In het crisisplan worden de volgende vragen behandeld: Wanneer is sprake van een crisis? Wat is de kritieke dekkingsgraad? Welke maatregelen kunnen worden genomen? Welke maatregelen zijn realistisch? Wat is het financiële effect van deze maatregelen? Welke belangen moeten afgewogen worden? Hoe en wanneer wordt met belanghebbenden gecommuniceerd? Hoe komt het bestuur tot een besluit? Hoe wordt het crisisplan getoetst? In het crisisplan staan maatregelen die het bestuur kan inzetten als de dekkingsgraad daalt naar de zgn. kritieke grens. De kritieke grens ligt voor pensioenfonds OWASE momenteel bij een dekkingsgraad van rond de 98%. Bij die dekkingsgraad kan de financiële situatie niet meer binnen een redelijke termijn herstellen zonder het korten van de pensioenrechten. Als de dekkingsgraad naar deze kritieke grens
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
42
daalt, komt de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar. De doelstelling is het uitbetalen van de pensioenen, nu en in de toekomst. De maatregelen die in het crisisplan worden genoemd, moeten het pensioenfonds weer financieel gezond maken. Sommige maatregelen kan het bestuur zelf treffen. Andere maatregelen moet het bestuur samen met de werkgevers en vakbonden afspreken. Het pensioenfonds voert immers de pensioenregeling uit voor de OWASE-ondernemingen. De zwaarste maatregel is het korten van de pensioenen. Het crisisplan is een richtlijn. Of het bestuur de maatregelen in het plan ook echt uitvoert hangt af van de crisissituatie van dat moment. In het crisisplan is een aantal crisismaatregelen nader uitgewerkt: - het niet toekennen van indexaties, als de dekkingsgraad onder de zgn. dekkingstekortgrens zakt; - het gedeeltelijk niet toekennen van indexaties, als de dekkingsgraad onder de zgn. reservetekortgrens zakt; - het korten van de pensioenuitkeringen en de reeds opgebouwde pensioenaanspraken, als de dekkingsgraad onder de kritieke grens zakt; - het verlagen van de pensioenopbouw in een bepaald jaar, als in dat jaar de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken niet meer volledig gefinancierd kan worden; - het verhogen van de pensioenpremie, als in een bepaald jaar de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken niet meer volledig gefinancierd kan worden. Werkgevers en vakbonden kunnen samen afspreken om de OWASE-pensioenregeling te versoberen. Het pensioenfonds voert de pensioenregeling uit, maar is zelf geen partij bij de CAO-afspraken. Het pensioenfondsbestuur kan CAO-partijen enkel adviseren over de wenselijkheid of noodzaak van aanpassing van de pensioenregeling. De negatieve gevolgen van een verhoging van (het werknemersdeel van) de pensioenpremie, van een verlaging van het opbouwpercentage voor een bepaald jaar en van een versobering van de pensioenregeling komen uitsluitend voor rekening van de groep actieve deelnemers. De negatieve gevolgen van het niet-indexeren en van het korten van uitkeringen en reeds opgebouwde aanspraken treffen alle groepen in gelijke mate, maar de pensioengerechtigden ervaren deze gevolgen direct, terwijl de actieve deelnemers en de gewezen deelnemers de gevolgen van deze maatregelen pas voelen op het moment dat zij met pensioen gaan. Tot aan de pensioendatum bestaat de mogelijkheid dat de maatregel nog zonder daadwerkelijk gevoelde ‘pijn’ teruggedraaid kan worden. Voor pensioengerechtigden kan de maatregel enkel per toekomende datum teruggedraaid worden, zodat een deel van de ‘pijn’ blijvend is. Als het bestuur een maatregel toepast, dan houdt hij rekening met de belangen van alle groepen deelnemers: actieve deelnemers, gewezen deelnemers (‘slapers’) en pensioengerechtigden. De negatieve gevolgen van de maatregelen worden zo eerlijk mogelijk verdeeld over de verschillende groepen. De maatregel die wel helpt maar voor de betrokken personen het minste nadeel oplevert, wordt het eerst getroffen. Ongedaan maken van maatregelen gebeurt in omgekeerde volgorde: als eerste wordt de maatregel met de meest ver strekkende gevolgen teruggedraaid. Wanneer worden de pensioenrechten gekort? Het korten van de pensioenuitkeringen en de reeds opgebouwde pensioenrechten is de meest ver strekkende maatregel die het bestuur kan treffen. Deze maatregel treft het bestuur alleen als alle andere maatregelen onvoldoende effect hebben en als het absoluut niet anders kan. Maar wanneer is dat het geval? Als de dekkingsgraad zakt tot onder de kritieke dekkingsgraad van ca. 98%, dan kan de financiële situatie van het pensioenfonds niet meer herstellen zonder het korten van de pensioenen. Als de situatie gedurende 3 maanden na het ontstaan van deze crisissituatie ofwel niet verbetert ofwel juist verslechtert, dan besluit het pensioenfondsbestuur om de pensioenen te korten. Voor het toepassen van de kortingsmaatregel vraagt het bestuur toestemming aan De Nederlandsche Bank (DNB). Ook alle belanghebbenden worden op dat moment geïnformeerd. De kortingsmaatregel wordt vervolgens toegepast met ingang van de 7e maand na het ontstaan van de crisissituatie (dus na een half jaar). Het pensioenfondsbestuur wil het kortingsbesluit niet uitstellen. Spontaan herstel van de economische situatie kan niet zomaar verwacht worden. Dat is de afgelopen paar jaar duidelijk geworden. Als er gekort moet worden, dan wil het bestuur dat ook zo snel en effectief mogelijk doen. Het bestuur wil de korting vervolgens ook zo snel mogelijk weer ongedaan maken, zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat. Dat is het geval als gedurende 3 kwartaaleinden geen sprake is geweest van een dekkingstekort en er door het terugdraaien van de korting niet opnieuw een dekkingstekort
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
43
ontstaat. Als het bestuur besluit om de korting terug te draaien, dan wordt dat besluit 3 maanden later uitgevoerd. Zolang de korting niet ongedaan is gemaakt, wordt er niet geïndexeerd. Indexaties zijn bij pensioenfonds OWASE strikt voorwaardelijk. Er wordt geen geld gereserveerd voor indexatieverlening en er wordt geen pensioenpremie voor betaald. De deelnemers hebben dus geen recht op indexatie.
2.8
Toekomstparagraaf
2.8.1
Landelijke wijziging pensioenstelsel
In 2015 wordt het Nederlandse pensioenstelsel ingrijpend gewijzigd. Vooruitlopend daarop zijn per 1 januari 2014 al een aantal wijzigingen doorgevoerd. Op dit moment is nog niet duidelijk hoe het nieuwe stelsel zal worden vorm gegeven. Alleen de hoofdlijnen zijn bekend. Duidelijk is wel dat het nieuwe stelsel ingrijpende gevolgen zal hebben voor de pensioenfondsen en dus ook voor pensioenfonds OWASE. Het pensioenfonds voert de pensioenregeling uit die CAO-partijen afspreken. Het bestuur participeert in de CAO Werkgroep Pensioen die CAO-partijen zal adviseren over de noodzakelijke en gewenste wijziging van de pensioenregeling. In het verlengde van de invoering van het nieuwe pensioenstelsel is tevens de Wet versterking bestuur pensioenfondsen ingevoerd. In verband met deze wet zal de organisatiestructuur van het pensioenfonds op onderdelen gewijzigd worden. Het bestuur heeft eind 2013 gekozen voor het (handhaven van het) paritaire bestuursmodel. Het bestuur is van oordeel dat de huidige organisatiestructuur prima functioneert en zou slechts marginale - alleen de wettelijk vereiste - wijzigingen willen doorvoeren.
Hardenberg, 20 mei 2014 Stichting Pensioenfonds OWASE Het bestuur,
H.J. Meijerink Voorzitter
J.W. Floor Secretaris
Disclaimer Voor zover de informatie in dit bestuursverslag betrekking heeft op (verwachtingen voor) de toekomst kunnen door het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE met betrekking tot de juistheid en volledigheid van gegevens vanzelfsprekend geen garanties worden gegeven. Aan deze gegevens kunnen daarom ook geen rechten worden ontleend.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
44
3
Verslag van het verantwoordingsorgaan
Het verantwoordingsorgaan van het pensioenfonds is op 25 november 2008 ingesteld. Het pensioenfondsbestuur legt jaarlijks op basis van o.a. het jaarverslag verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over de beleidskeuzes voor de toekomst, het gevoerde beleid, de uitvoering hiervan en de naleving van de regels met betrekking tot de Pension Fund Governance. Voor de goede orde dient opgemerkt te worden dat het verantwoordingsorgaan niet belast is met het intern toezicht. Voor het intern toezicht wordt driejaarlijks een visitatiecommissie ingehuurd om het functioneren van het pensioenfonds en van het bestuur te onderzoeken en zo nodig aanbevelingen te doen. Het functioneren van het verantwoordingsorgaan maakt eveneens deel uit van het onderzoek van de visitatiecommissie. Het verantwoordingsorgaan kijkt met name of er een evenwichtige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Het verantwoordingsorgaan heeft in de - huidige - organisatiestructuur behalve zijn eigen wettelijke taken ook een aantal taken van de vroegere deelnemersraad toebedeeld gekregen (zie paragraaf 1.2.2). In de huidige structuur is er geen deelnemersraad meer. Het verantwoordingsorgaan heeft voor zichzelf een reglement vastgesteld op basis van de uitgangspunten van de Pension Fund Governance. Hierbij zijn de frequentie van het overleg met het bestuur, de te behandelen onderwerpen met betrekking tot het beleid en de verantwoording van het orgaan vastgesteld. In het kader van de deskundigheidsbevordering hebben de leden van het verantwoordingsorgaan ook dit jaar weer de studiedag van het bestuur in oktober 2013 bijgewoond. De leden van het verantwoordingsorgaan zijn voldoende ingevoerd in de complexe pensioenmaterie en het reilen en zeilen van het pensioenfonds om het door het bestuur gevoerde beleid, de uitvoering van dat beleid, en de door het bestuur gemaakte beleidskeuzes voor de toekomst op zijn merites te kunnen beoordelen. In het overleg tussen het bestuur en het verantwoordingsorgaan, dat over het boekjaar 2013 is gehouden zijn de volgende onderwerpen/ontwikkelingen aan de orde geweest: het beleggingsbeleid (halfjaarlijkse toelichting); het communicatiebeleid (m.n. het communicatieplan); de waarborgen voor de interne beheersing (risicomanagement); de afweging van het bestuur ten aanzien van de keuze voor het paritaire bestuursmodel; de kostendekkende premie en verlaging pensioenopbouw 2013 en 2014 (financiële en actuariële analyses); de evaluatie van het herstelplan; de begroting voor 2014 en de aanpassing van de vergoedingsregeling van het fonds; de vooruitzichten. Het verantwoordingsorgaan heeft in het kader van zijn taakuitoefening kennisgenomen van de jaarstukken (bestuursverslag, jaarrekening, actuarieel rapport, accountantsverslag). 2013 is het zesde jaar waarin het verantwoordingsorgaan in functie is. Het bestuur heeft het verantwoordingsorgaan geïnformeerd over belangrijke ontwikkelingen. Bij het overleg met het pensioenfondsbestuur is door de voorzitter van het bestuur, de heer Meijerink, een toelichting gegeven op alle relevante ontwikkelingen bij het pensioenfonds. In verband met de afwezigheid van de heer Meijerink in de septembervergadering van het verantwoordingsorgaan heeft de secretaris van het bestuur, de heer Floor, de toelichting voor het verantwoordingsorgaan verzorgd. Voor zover het verantwoordingsorgaan dat kan beoordelen heeft het bestuur - binnen hetgeen in zijn vermogen ligt - de juiste maatregelen genomen met een juiste afweging van de belangen van alle betrokkenen. Het verantwoordingsorgaan heeft tevens kennisgenomen van het visitatierapport 2013 van de visitatiecommissie. Het verantwoordingsorgaan is van oordeel dat het een waardevol rapport is, dat goede handvatten biedt voor verdere optimalisatie van de pensioenfondsorganisatie en het pensioenfondsbeleid. Het verantwoordingsorgaan vertrouwt er op dat het bestuur de aanbevelingen van de visitatiecommissie ter harte zal nemen, op waarde weet te schatten en de actiepunten die uit het rapport voortvloeien met voortvarendheid zal oppakken. Leden van het verantwoordingsorgaan zijn aanwezig geweest bij het OWASE Pensioenforum, dat het pensioenfondsbestuur in samenwerking met de CAO Werkgroep Pensioen voor de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden heeft georganiseerd. Ca. 230 personen zijn naar het forum gekomen. Aangezien de pensioenfondspopulatie uit ruim 4.300 (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden bestaat, geven de uitkomsten van het forum slechts een indicatie van de risicobereidheid van de verschillende groepen binnen de deelnemerspopulatie van het fonds, maar wel een nuttige indicatie. Het verantwoordingsorgaan wil het bestuur graag complimenteren met de professionele wijze waarop het forum werd georganiseerd, met de toegankelijkheid van de discussies tijdens het forum en met de bijdrage die het bestuur met het forum heeft geleverd aan het pensioenbewustzijn van de deelnemers. Het verantwoordingorgaan heeft
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
45
van diverse deelnemers vernomen dat zij het forum bijzonder hebben gewaardeerd. Uit het forum kwam onder meer naar voren dat het pensioenfondsbestuur het vertrouwen geniet van het overgrote deel van de aanwezige deelnemers. Het verantwoordingsorgaan onderschrijft de noodzaak van een goede communicatie met alle stakeholders van het pensioenfonds en is van oordeel dat het bestuur en de communicatiecommissie voor 2014 heldere communicatiedoelstellingen hebben geformuleerd en dat de belangen van de verschillende doelgroepen met de in het communicatieplan beschreven communicatieactiviteiten op adequate wijze worden gediend. Het verantwoordingsorgaan kan zich vinden in het Communicatieplan 2014. Het verantwoordingsorgaan heeft overeenkomstig de statuten van het pensioenfonds een positief advies uitgebracht ten aanzien van het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid van het pensioenfonds. Het verantwoordingsorgaan heeft volgens de statuten (o.a.) het vaststellen en wijzigen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden als taak. Het bestuur heeft het verantwoordingsorgaan geadviseerd om de bedragen te verhogen met 50% voor de basisvergoeding voor de bedrijven en met 20% voor de presentievergoeding voor de bedrijven en de pensioengerechtigden. De vergoedingsbedragen waren sinds de eerste vaststelling van de regeling niet meer aangepast. Het verantwoordingsorgaan heeft de bedragen overeenkomstig het advies van het bestuur vastgesteld. Het verantwoordingsorgaan was het met het bestuur eens dat de huidige vergoedingsbedragen niet meer in overeenstemming zijn met de toegenomen inspanningen die momenteel worden gevraagd van de bedrijven en de leden van het bestuur en de leden van de andere pensioenfondsorganen. De nieuwe regeling/bedragen gelden met ingang van het boekjaar 2014. De heer Meijerink heeft in de vergadering van het verantwoordingsorgaan in november toegelicht welke keuzes het bestuur dient te maken in het kader van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen en wat de implicaties zijn van de verschillende bestuursmodellen waaruit het bestuur - verplicht - moet kiezen. Tijdens de studiedag zijn het bestuur en het verantwoordingsorgaan uitgebreid geïnformeerd over de Wet versterking bestuur en over het traject dat voor de implementatie gevolgd moet worden. Het verantwoordingsorgaan onderschrijft de afwegingen die het bestuur heeft gemaakt en is met het bestuur van oordeel dat een paritair bestuursmodel het best past bij het karakter van pensioenfonds OWASE. Het huidige paritaire model waarborgt de kwaliteit van de afwegingen en de besluitvorming door het bestuur. De invulling van het intern toezicht door middel van een visitatiecommissie en de huidige rol en vorm van het verantwoordingsorgaan zorgen voor adequate checks and balances. De pensioenfondsorganisatie functioneert momenteel prima. De bestaande organisatie kan bij een keuze voor het paritaire model worden gehandhaafd. Er zijn naar het oordeel van het verantwoordingsorgaan geen gronden aanwezig om voor een ander bestuursmodel te kiezen. Het verantwoordingsorgaan heeft overeenkomstig de statuten een positief advies uitgebracht bij de onderdelen wijzigen van het beleid ten aanzien van het verantwoordingsorgaan en vorm en inrichting van het intern toezicht. Bevindingen Het verantwoordingsorgaan heeft de volgende bevindingen: Het verantwoordingsorgaan heeft zich op basis van de jaarstukken en de toelichting op de belangrijke ontwikkelingen door het bestuur een adequaat beeld kunnen vormen van de financiële situatie van het pensioenfonds, van het gevoerde beleid, van de uitvoering van dat beleid, van de beleidskeuzes voor de toekomst, en van de naleving van de regels met betrekking tot de Pension Fund Governance. Conclusie Het verantwoordingsorgaan komt tot de volgende conclusie: Het verantwoordingsorgaan concludeert op basis van de beschikbare informatie dat hij zich kan vinden in de beleidskeuzes die het bestuur voor het boekjaar 2013 en voor de toekomst heeft gemaakt en in de wijze waarop het bestuur uitvoering heeft gegeven aan zijn beleid en in de wijze waarop het bestuur de Pension Fund Governance heeft nageleefd. Het verantwoordingsorgaan vertrouwt er op dat het bestuur ook het komende jaar doortastend zal optreden met een juist oog voor de belangen van alle betrokkenen. Hardenberg, 20 mei 2014
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
46
Stichting Pensioenfonds OWASE Het verantwoordingsorgaan,
F. Schepers Voorzitter
R.H. de Jonge Secretaris
Reactie van het bestuur Het bestuur heeft de volgende reactie gegeven op de bevindingen en de conclusie van het verantwoordingsorgaan: Het pensioenfondsbestuur kan zich vinden in het oordeel van het verantwoordingsorgaan en dankt het verantwoordingsorgaan voor het in hem gestelde vertrouwen. Het bestuur hecht veel waarde aan het oordeel van het verantwoordingsorgaan en zet zich in om het verantwoordingsorgaan zo goed mogelijk te informeren over alle ontwikkelingen, die relevant zijn om te komen tot een gefundeerd oordeel over de beleidskeuzes die het bestuur maakt voor de toekomst, over het vastgestelde beleid, over de uitvoering hiervan en over de naleving van de regels met betrekking tot de Pension Fund Governance. De kritische vragen van het verantwoordingsorgaan leveren een goede bijdrage aan de te voeren discussie en leggen eens te meer nadruk op de onderscheidende belangen waarmee het bestuur bij zijn afwegingen rekening dient te houden.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
47
JAARREKENING
2013
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
48
Balans per 31 december 2013 Balans per 31 december 2013 na toerekening van het saldo van baten en lasten: Bedragen x € 1000
2013
2012
Toelichting op pagina
Activa Beleggingen
58
649.537
621.381
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
61
172
185
Vorderingen en overlopende activa
61
1.710
3.637
Overige activa (liquide middelen)
62
2.092
2.491
653.511
627.694
Totaal Passiva Stichtingskapitaal en reserves
62
92.212
46.293
Technische voorzieningen
63
560.422
580.596
Overige voorzieningen
66
14
15
Overige schulden en overlopende passiva
66
863
790
653.511
627.694
116,5%
108,0%
Totaal Dekkingsgraad * in % *
Dekkingsgraad (op basis van de grondslagen van de jaarrekening) wordt hierbij gedefinieerd als pensioenvermogen gedeeld door de technische voorzieningen. Het pensioenvermogen is gelijk aan het totaal activa minus overige schulden en overlopende passiva.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
49
Staat van baten en lasten over 2013 Staat van baten en lasten over 2013: Bedragen x € 1000
2013
2012
Toelichting op pagina
Baten Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers)
73
15.836
16.230
Beleggingsresultaten
74
28.597
76.585
Overige Baten
75
198
104
44.631
92.919
Totaal Lasten Pensioenuitkeringen
76
18.010
17.488
Pensioenuitvoeringskosten
77
1.240
1.059
Pensioenopbouw
75
11.908
14.699
Indexering en overige toeslagen
75
865
0
Rentetoevoeging voorziening pensioenverplichtingen
76
2.056
8.282
Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitkeringen
76
-17.835
- 17.317
Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitvoeringskosten
76
-408
- 397
Wijziging marktrente
78
-17.111
36.933
Wijziging actuariële uitgangspunten
78 -
7.925
Aanpassing sterftekansen
-
Overige wijzigingen in de voorziening pensioenverplichtingen
79
364
- 971
Saldo overdracht van rechten
79
-461
92
Overige lasten
79
84
65
-1.288
67.858
45.919
25.061
Totaal Saldo van baten en lasten
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
50
Samenvatting van de actuariële analyse
Bedragen x € 1000
2013
2012
Premieresultaat
2.765
445
Interestresultaat
26.638
68.329
Wijziging rekenrente
17.111
- 36.933
-595
- 6.780
45.919
25.061
Overig resultaat
Totaal
Bestemming van het saldo van baten en lasten
Bedragen x € 1000
Bestemmingsreserves Overige reserves
Totaal
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
2013
2012
-
-
45.919
25.061
45.919
25.061
pagina
51
Kasstroomoverzicht over 2013
2013
2012
15.895
16.250
1.058
201
Betaalde pensioenuitkeringen
-18.023
- 17.488
Betaalde waardeoverdrachten
-590
- 293
12
29
-80
- 65
-1.106
- 1.059
-5
- 442
-2.839
- 2.867
504.509
98.896
7.547
7.030
-496.542
- 101.463
-131
- 616
-13.041
-
2.342
3.847
-497
980
98
26
-399
1.006
Saldo liquide middelen 1 januari
2.491
1.485
Saldo liquide middelen 31 december
2.092
2.491
Bedragen x € 1000
Kasstroom uit pensioenactiviteiten Ontvangen premies Ontvangen waardeoverdrachten
Ontvangen uitkeringen van herverzekeraars Betaalde premies herverzekering Betaalde pensioenuitvoeringskosten Mutatie overige vorderingen en schulden
Totaal kasstroom uit pensioenactiviteiten Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Verkopen en aflossingen van beleggingen Ontvangen directe beleggingsopbrengsten Aankopen beleggingen Betaalde kosten van vermogensbeheer Saldo van/naar deposito’s
Totaal kasstroom uit beleggingsactiviteiten Netto kasstroom Koers- en omrekeningsverschillen op liquide middelen
Mutatie liquide middelen
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
52
Toelichting behorende tot de jaarrekening 2013 1
Inleiding
Het doel van Stichting Pensioenfonds OWASE, statutair gevestigd te Zwolle (hierna ‘het pensioenfonds’) is het nu en in de toekomst verstrekken van uitkeringen aan gepensioneerden en nabestaanden ter zake van ouderdom en overlijden; tevens verstrekt het pensioenfonds uitkeringen aan arbeidsongeschikte deelnemers. Het pensioenfonds geeft invulling aan de uitvoering van de pensioenregeling van de volgende aangesloten ondernemingen:
Aangesloten ondernemingen: -
Combipac B.V. Dion B.V. Dion Vastgoed Support BV * Future Pipe Industries B.V. Handelsonderneming Schinkel-Schouten B.V. Pensioen Services Zwolle N.V. * Rollepaal B.V. Romit B.V. RPC Bebo Nederland * Schoeller Allibert Systems B.V. Schoeller Allibert Systems Services B.V. Trepak Image Systems B.V.
* **
-
Sima Kunststoffen B.V. Sphere Nederland B.V. Stichting BONO Wadinko N.V. Wavin Assurantie B.V. Wavin B.V. Wavin Diensten B.V. Wavin Nederland B.V. Wavin Overseas B.V. Wavin Staf B.V. Wavin Technology & Innovation B.V.
Dion is in 2013 gestart met het omzetten van haar businessunits in afzonderlijke B.V.’s binnen de Dion-groep (concernverband). Pensioen Services Zwolle N.V. is na acquisitie door Dion aangesloten bij het pensioenfonds. De pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds OWASE is enkel van toepassing voor de vestiging van RPC Bebo Nederland in Beuningen. De vestiging van RPC Bebo Nederland in Goor is in 2011 gesloten. Voormalige medewerkers van deze vestiging die overgeplaatst zijn naar de RPC-vestiging in Deventer blijven deelnemer aan de OWASE-pensioenregeling. RPC heeft inmiddels - per 1 april 2014 - ook de vestiging in Beuningen gesloten. Voormalige medewerkers van deze vestiging die overgeplaatst zijn naar de RPC-vestiging in Deventer blijven eveneens deelnemer aan de OWASE-pensioenregeling.
Deze ondernemingen hebben voor de uitvoering van de pensioenregelingen ieder afzonderlijk een (gelijkluidende) uitvoeringsovereenkomst gesloten met Stichting Pensioenfonds OWASE.
2
Overeenstemmingsverklaring
De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn opgenomen in Titel 9 Boek 2 BW en met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. Het bestuur heeft op 20 mei 2014 de jaarrekening opgemaakt.
3
Grondslagen voor de waardering en resultaatbepaling
3.1
Algemeen
Alle bedragen zijn vermeld in Euro’s. Beleggingen en pensioenverplichtingen worden gewaardeerd op actuele waarde. Overige activa en passiva worden gewaardeerd tegen nominale waarde, tenzij anders vermeld. Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop deze betrekking hebben.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
53
3.2
Schattingen en veronderstellingen
De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, en in toekomstige perioden waarvoor de herziening gevolgen heeft.
3.3
Opname van een actief of een verplichting cq. van een bate of een last
Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Baten worden in de rekening van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en de betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post “nog af te wikkelen transacties”. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn.
3.4
Saldering van een actief en een verplichting
Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen.
3.5
Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen
Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Waardewijzigingen van beleggingen kunnen een wezenlijk onderdeel van de beleggingsperformance uitmaken. Aangezien het onderscheid tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardewijzigingen bij beleggen in het algemeen van weinig betekenis wordt geacht, dienen ongerealiseerde waardewijzigingen in de staat van baten en lasten te worden verwerkt. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
54
3.6
Vreemde valuta
Activa en verplichtingen in vreemde valuta’s worden omgerekend naar euro’s tegen de koers per balansdatum. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Baten en lasten voortvloeiende uit transacties in vreemde valuta’s worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum.
31 december 2013
31 december 2012
Euro (incl. valuta-afdekking)
81%
85%
Overig (niet-Euro)
19%
15%
In percentages
Gedurende het boekjaar 2013 werden de posities in US-dollars voor ten minste 80% afgedekt met een doorrol van 3 maanden. Voor de afdekking van de valutaposities heeft pensioenfonds OWASE een tweetal elkaar overlappende currency-overlay overeenkomsten afgesloten, één met KasBank en één met ABNAmro. Het bestuur heeft in 2009 overeenkomstig het voorstel van de beleggingscommissie besloten om de afdekking van de UK-pond op tactische gronden volledig los te laten. Zodra de koers van de UK-pond gelijk is aan of lager is dan € 0,75 dient de afdekking weer te worden opgetrokken tot ten minste 80%. Dat is het gehele boekjaar 2013 niet het geval geweest.
3.7
Beleggingen
Algemeen De beleggingen worden gewaardeerd op actuele waarde. Slechts indien de actuele waarde van een belegging niet betrouwbaar kan worden vastgesteld, vindt waardering plaats op basis van geamortiseerde kostprijs. Participaties in beleggingsinstellingen, die gespecialiseerd zijn in een bepaald soort beleggingen worden gerubriceerd en gewaardeerd volgens de grondslagen voor dat soort beleggingen. Aandelen Beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. Participaties in niet-beursgenoteerde beleggingsinstellingen worden gewaardeerd met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. Vastrentende waarden Beursgenoteerde vastrentende waarden en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoersen. Indien vastrentende waarden of participaties in beleggingsinstellingen niet-beursgenoteerd zijn, vindt waardebepaling plaats op basis van de geschatte toekomstige nettokasstromen (rente en aflossingen) die uit de beleggingen zullen voortvloeien, contant gemaakt tegen de ultimo boekjaar geldende marktrente en rekening houdend met het risicoprofiel (kredietrisico; oninbaarheid) en de looptijd. De leningen op schuldbekentenis worden vanaf 2011 op nominale waarde gewaardeerd. Deze leningen zullen tot de einddatum worden aangehouden Vastgoedbeleggingen Beursgenoteerde (indirecte) vastgoed beleggingen worden gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. Niet-beursgenoteerde (indirecte) vastgoedbeleggingen worden gewaardeerd tegen de actuele waarde welke is bepaald op de net asset value die per ultimo jaar wordt vastgesteld op basis van algemeen aanvaarde grondslagen voor waardering en resultaat bepaling. Derivaten Derivaten worden gewaardeerd op reële waarde, te weten de relevante marktnoteringen of, als die niet beschikbaar zijn, de waarde die wordt bepaald met behulp van marktconforme waarderingsmodellen.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
55
Overige beleggingen De overige beleggingen betreffen commodities (goud) en high yield-credits. Deze beleggingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoersen. High Yield bonds zijn door het pensioenfondsbestuur geclassificeerd als ‘overige zakelijke waarden’ aangezien het risicoprofiel van high yield bonds meer vergelijkbaar is met aandelen dan met andere vastrentende waarden.
3.8
Herverzekeringen
Uitgaande herverzekeringspremies worden verantwoord in de periode waarop de herverzekering betrekking heeft. Vorderingen uit herverzekeringscontracten op risicobasis worden verantwoord op het moment dat de verzekerde gebeurtenis zich voordoet. Bij de waardering worden de herverzekerde uitkeringen contant gemaakt tegen de rentetermijnstructuur, onder toepassing van de actuariële grondslagen van het pensioenfonds. Vorderingen uit hoofde van winstdelingsregelingen in herverzekeringscontracten worden verantwoord op het moment van toekenning door de herverzekeraar.
3.9
Vorderingen en overlopende activa
Vorderingen en overlopende activa worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden vorderingen gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten) onder aftrek van eventuele bijzondere waardeverminderingen, indien sprake is van oninbaarheid.
3.10
Technische voorzieningen
Voorziening voor pensioenverplichtingen De voorziening voor pensioenverplichtingen wordt gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). De actuele waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (indexatie)toezeggingen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de door DNB gepubliceerde rentecurve. Voor zowel 2012 als 2013 betreft dit de rentetermijnstructuur op basis van een driemaandsgemiddelde met toepassing van de Ultimate Forward Rate. Het hanteren van de UFR houdt in dat voor ver in de toekomst liggende verplichtingen (20 jaar tot 60 jaar) een aangepaste rentecurve (ultimo 2013 hogere rente) wordt gehanteerd. Voor verplichtingen korter dan 20 jaar geldt de rentetermijnstructuur op basis van een driemaandsgemiddelde. Ultimo 2013 levert de toepassing van de UFR een positief effect op de dekkingsgraad op van 1,7%. Bij de berekening van de voorziening voor pensioenverplichtingen is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. (Half)jaarlijks wordt door het bestuur besloten of de opgebouwde pensioenaanspraken worden geïndexeerd. Alle per balansdatum bestaande indexatiebesluiten zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen. Bij de berekening van de voorziening wordt tevens rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van premies waarvoor vrijstelling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid. Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt uitgegaan van voor de toezichthouder acceptabele
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
56
grondslagen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen. De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen (per 31 december 2013): - Marktrente: gebaseerd op de rentetermijnstructuur zoals maandelijks gepubliceerd door DNB. - Overlevingstafels: AG prognosetafels 2012-2062 zonder leeftijdsterugstelling en met correctie voor ervaringssterfte op basis van fondsspecifieke OWASE 2012 correctiefactoren. - Onbepaalde partner-systeem (na de ingangsdatum van het ouderdomspensioen geldt een bepaald partnersysteem). - Voor partnerpensioen is aangenomen dat de partner 3 jaar jonger is dan de verzekerde man en 3 jaar ouder dan de verzekerde vrouw. - Het nabestaandenpensioen is op opbouwbasis verzekerd. - Voor het wezenpensioen geldt een opslag van 5% op het nabestaandenpensioen. - Kostenopslag ter grootte van 2,25% van de voorziening voor pensioenverplichtingen in verband toekomstige administratie- en excassokosten. - Bij de bepaling van de mate van vrijstelling van premiebetaling voor arbeidsongeschikte deelnemers is uitgegaan van een revalidatiekans van 20%. - Voor deelnemers die op de balansdatum ziek zijn, is rekening gehouden met de verwachte toekomstige schadelast. Dit geschiedt door een extra voorziening op te nemen van tweemaal de opslag voor premievrijstelling bij invaliditeit.
3.11
Overige voorzieningen
Onder “Overige voorzieningen” worden voorzieningen opgenomen voor met de pensioenverplichtingen samenhangende risico’s voor zover niet opgenomen in de berekening van de pensioenvoorziening. Dit heeft betrekking op administratiekosten voor toekomstige ANW-hiaatuitkeringen.
3.12
Overige schulden en overlopende passiva
Overige schulden en overlopende passiva worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden schulden gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten).
3.13
Dekkingsgraad
De (nominale) dekkingsgraad van het fonds wordt berekend door op balansdatum het balanstotaal minus de kortlopende schulden te delen op de technische voorzieningen zoals opgenomen in de balans.
3.14
Kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is conform de directe methode opgesteld. Dit houdt in dat alle ontvangsten en uitgaven ook als zodanig worden gepresenteerd. Onderscheid wordt gemaakt tussen kasstromen uit pensioenuitvoeringsactiviteiten en beleggingsactiviteiten.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
57
4
Beleggingen
De ontwikkelingen in de beleggingsportefeuille in het boekjaar zijn als volgt samen te vatten: Bedragen x € 1000
Stand per 1 januari 2012 Aankopen/ verstrekkingen Verkopen/ aflossingen Kosten verrekend in fonds Herwaardering
Stand per 31 december 2012 Aankopen/ verstrekkingen Verkopen/ aflossingen Kosten verrekend in fonds
Vastgoed
Aandelen
Vastrentende waarden
18.547
193.444
313.818
26.730
552.539
- 2.604
549.935
5.000
24.676
57.838
9.955
97.469
3.994
101.463
-5.001
-14.715
-79.180
-
-98.896
-
-98.896
-163
-1.311
-946
-148
-2.568
-
-2.568
3.433
25.582
38.470
3.040
70.525
922
71.447
21.816
227.676
330.000
39.577
619.069
2.312
621.381
4.986
73.837
297.361
-
376.184
-6.996
-42.487
-291.063
-21.015
-361.561
-4.755
-366.316
-147
-1.288
-662
-122
-2.219
-
-2.219
409
30.829
-11.387
-3.470
16.381
4.126
20.507
20.068
288.567
324.249
14.970
647.854
1.683
649.537
Herwaardering
Stand per 31 december 2013
Overig
Subtotaal
Presentatie derivaten *
Totaal
376.184
* Bij een creditsaldo wordt de post derivaten verantwoord onder overige schulden Voor de meerderheid van de beleggingen is sprake van objectief vast te stellen frequente marktnoteringen. Voor bepaalde beleggingen zijn deze niet beschikbaar en vindt waardering plaats op basis van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten en het gebruik van schattingen. In bovenstaand overzicht is in 2013 bij vastrentende waarden onder aankopen een totaal bedrag van € 61 mln. en onder verkopen een totaal bedrag van € 66 mln. opgenomen uit hoofde van overboekingen tussen diverse bankrekeningen en deposito’s.
4.1
Actuele waarde
Schattingen en oordelen Zoals vermeld in de toelichting zijn de beleggingen van het pensioenfonds gewaardeerd tegen actuele waarde per balansdatum en is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de actuele waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor sommige andere financiële instrumenten, zoals beleggingsvorderingen en -schulden, geldt dat de boekwaarde de actuele waarde benadert als gevolg van het korte termijn-karakter van de vorderingen en schulden. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de actuele waarde. Voor vrijwel alle financiële instrumenten van het pensioenfonds kan gebruik worden gemaakt van (afgeleide) marktnoteringen. Indien de waardering van beleggingen wordt afgeleid van directe marktnoteringen, worden de beleggingen gewaardeerd op basis van een model, waarbij alle inputvariabelen zijn gebaseerd op marktnoteringen. Alleen bepaalde financiële instrumenten, zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief een verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. De onderhandse leningen worden sinds 2011 op nominale waarde gewaardeerd. Deze leningen zullen tot einddatum worden aangehouden.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
58
2013
Waarderingsmodellen en technieken
Bedragen x € 1000
Directe Marktnoteringen 31-12-2013
afgeleide marktnoteringen 31-12-2013
niet gebaseerd op marktnoteringen 31-12-2013
Totaal 31-12-2013
Aandelen
165.998
122.569
-
288.567
Vastrentende waarden
121.798
199.337
3.114
324.249
Derivaten
-
1.683
-
1.683
Vastgoed
-
10.565-
9.503
20.068
14.970
-
-
14.970
302.766
334.154
12.617
649.537
Overige beleggingen
2012
Waarderingsmodellen en technieken
Bedragen x € 1000
Directe Marktnoteringen 31-12-2012
afgeleide marktnoteringen 31-12-2012
niet gebaseerd op marktnoteringen 31-12-2012
Totaal 31-12-2012
Aandelen
147.496
80.180
-
227.676
Vastrentende waarden
194.930
125.690
9.380
330.000
2.312
-
2.312
-
12.135
9.681
21.816
39.577
-
-
39.577
382.003
220.317
19.061
621.381
Derivaten Vastgoed Overige beleggingen
De vastrentende waarden bij afgeleide marktnoteringen eind 2012 hadden betrekking op een belegging in het LDI 20 fonds van Robeco. Deze belegging is in 2013 verkocht. Tegelijkertijd is het Blackrock Liabilty Solutions fonds aangekocht. Dit beleggingsfonds werd specifiek opgericht voor OWASE en bestaat nagenoeg geheel uit staatsobligaties. Ook een gedeelte van de eigen portefeuille aan staatsleningen werd in 2013 ingebracht in het Blackrock fonds.
4.2
Vastgoed beleggingen
Stichting Pensioenfonds OWASE had in het boekjaar 2013 participaties in een tweetal vastgoedfondsen (indirect vastgoed), het ene fonds wordt actief beheerd, het andere passief. Bedragen x € 1000
Property funds
Jaarverslag
2013
2012
20.068
21.816
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
59
4.3
Aandelen
2013
2012
226.894
161.857
Aandelenbeleggingsfondsen emerging markets
40.576
43.156
Converteerbare obligaties
21.097
22.663
288.567
227.676
Bedragen x € 1000
Aandelenbeleggingsfondsen mature markets
4.4
Vastrentende waarden
2013
2012
64.013
72.526
3.036
9.380
20.193
16.813
237.007
231.281
324.249
330.000
Bedragen x € 1000
Obligaties Creditsfondsen Leningen op schuldbekentenis * Deposito’s Obligatiebeleggingsfondsen
* Leningen op schuldbekentenis: de leningen op schuldbekentenis worden vanaf 2011 op nominale waarde gewaardeerd. Bij deze leningen gaat het om een annuïteitenlening aan Delta Lloyd en een onderhandse lening aan Staal Bankiers. Deze leningen zullen tot einddatum worden aangehouden. De lening aan Staal Bankiers is in januari van 2013 volledig afgelost.
4.5
Derivaten
Bedragen x € 1000
2013
2012
Valutaderivaten
1.683
2.312
Rentederivaten
-
-
1.683
2.312
Zie met betrekking tot de valutaderivaten ook paragraaf 12. Gedurende het boekjaar 2013 werden de posities in US-dollars voor ten minste 80% afgedekt met een doorrol van 3 maanden. Voor de afdekking van de valutaposities heeft pensioenfonds OWASE een tweetal elkaar overlappende currency-overlay overeenkomsten afgesloten, één met KasBank en één met ABN-Amro. Het bestuur heeft in 2009 overeenkomstig het voorstel van de beleggingscommissie besloten om de afdekking van de UK-pond op tactische gronden volledig los te laten (zie paragraaf 3.6). De UK-pond werd het gehele boekjaar 2013 niet afgedekt.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
60
Uitstaande valuta contracten per 31-12-2013: x EUR 1000 Vervaldatum Hoofdsom x USD 1000 Verkoop USD 10-01-2014 USD 62.000 Aankoop USD 10-01-2014 USD 4.500 Verkoop USD 20-02-2004 USD 69.250 Totale waarde
4.6
Tegenwaarde EUR 45.765 EUR 3.289 EUR 51.120
Overige beleggingen
2013
2012
14.970
19.339
-
20.238
14.970
39.577
Bedragen x € 1000
High Yield Bond fund Commodities (I-shares COMEX Gold Trust)
5
Waarde per 31-12-2013 EUR 769 EUR -23 EUR 937 EUR 1.683
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
Bedragen x € 1000
2013
2012
172
185
Ingegane herverzekerde uitkeringen
De ingegane herverzekerde uitkeringen hebben betrekking op uitkeringen uit arbeidsongeschiktheidsrisicoherverzekeringscontracten.
6
Vorderingen en overlopende activa
2013
2012
342
285
1.083
2.795
216
283
12
82
Restitutie beheerkosten Robeco
-
87
Restitutie beheerkosten Kempen
3
4
13
13
-
88
Te ontvangen waardeoverdracht
28
-
Teveel betaalde uitkering
13
-
1.710
3.637
Bedragen x € 1000
Premies Lopende interest e.d. Dividend SPDR S&P Restitutie beheerkosten BNP Inv.
Overige vorderingen debiteuren Vooruit ontvangen facturen
Totaal
Alle vorderingen hebben een resterende looptijd korter dan één jaar.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
61
7
Overige activa
2013
2012
Rekening-courant KasBank
851
1.748
Rekening-courant Kempen
46
22
1.187
713
8
8
2.092
2.491
Bedragen x € 1000
Rekening-courant Deutsche Bank Rekening-courant Delta Loyd
De overige activa betreffen liquide middelen. Onder de liquide middelen worden die kasmiddelen en tegoeden op bankrekeningen opgenomen die onmiddellijk dan wel op korte termijn opeisbaar zijn.
8
Stichtingskapitaal en reserves
2013
2012
46.293
21.232
45.919
25.061
92.212
46.293
2013
2012
Minimaal vereist eigen vermogen
23.818
24.667
Vereist eigen vermogen
95.356
99.932
Bedragen x € 1000
Stand per 1 januari Saldo van baten en lasten
Stand per 31 december
8.1
Solvabiliteit
Bedragen x € 1000
De vermogenspositie van het pensioenfonds kan momenteel worden gekarakteriseerd als niet voldoende vanwege het reservetekort. Het minimaal vereist eigen vermogen bedraagt 4,25% van de voorziening pensioenverplichtingen en voldoet aan de daaromtrent gestelde wettelijke eisen bij of krachtens artikel 131 van de Pensioenwet. Voor de berekening van het vereist eigen vermogen wordt gebruik gemaakt van het FTK-standaardmodel en uit prudente overwegingen wordt sinds 1 juli 2013 bij deze berekening uitgegaan van de zgn. feitelijke assetmix, aangezien in de tweede helft van 2013 werd vastgesteld dat uit de berekening op basis van de feitelijke mix een hoger vereist eigen vermogen voortvloeit dan uit de berekening op basis van de zgn. strategische assetmix.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
62
8.2
Toelichting op het eigen vermogen
In het boekjaar 2013 was het in 2009 opgestelde herstelplan wederom van toepassing voor Stichting Pensioenfonds OWASE, zowel voor de korte als voor de lange termijn. Het korte termijn herstelplan was van toepassing tot 1 april 2013, het lange termijn herstelplan was het hele boekjaar van toepassing. Het pensioenfonds is het boekjaar gestart met een reservetekort en heeft het boekjaar afgesloten met een reservetekort. Het herstelplan blijft van kracht totdat er drie kwartaaleinden geen sprake meer is geweest van een tekort. Totstandkoming van het ‘oude’ herstelplan uit 2009 In 2008 was er - ondanks het ontstane reservetekort per ultimo oktober 2008 - nog geen herstelplan van toepassing, aangezien de overheid uitstel had verleend voor het indienen van een herstelplan tot 1 april 2009. Per 31 december 2008 voldeed het pensioenfonds niet aan de wettelijke normen met betrekking tot vereist eigen vermogen (VEV). Ultimo 2008 was er dus sprake van een reservetekort. Het reservetekort is gemeld bij DNB. In verband met dit reservetekort werd begin 2009 een lange termijn herstelplan opgesteld. Eind februari 2009 was de financiële situatie van het pensioenfonds verder verslechterd en voldeed het pensioenfonds ook niet langer aan de wettelijke normen met betrekking tot minimaal vereist eigen vermogen (MVEV). Er was dus sprake van een dekkingstekort. Ook het dekkingstekort is gemeld bij DNB. In verband met dit dekkingstekort werd begin 2009 een korte termijn herstelplan opgesteld. Eind april 2009 was er niet langer sprake van een dekkingstekort en eind mei 2009 was er niet langer sprake van een reservetekort. Zowel het korte termijn herstelplan als het lang termijnherstelplan waren met ingang van 1 januari 2010 niet langer van toepassing, aangezien gedurende drie kwartaaleinden geen sprake meer was van een tekort. Per 1 juni 2010 herleefde het lange termijn herstelplan (het kort termijnherstelplan herleefde nog niet per die datum). Per 30 september 2011 herleefde ook het korte termijn herstelplan. Het korte termijn herstelplan was per 1 april 2013 niet langer van toepassing. het lange termijn herstelplan was op de balansdatum van 31 december 2013 wel nog steeds van toepassing. De belangrijkste maatregel uit het herstelplan is het niet verlenen van toeslagen tot het minimaal vereist eigen vermogen is bereikt en beperkte toeslagverlening tot het vereist eigen vermogen is bereikt. Tevens kan het bestuur gebruik maken van zijn discretionaire bevoegdheid om toeslagen wel of niet toe te kennen, bijvoorbeeld wanneer het vereist eigen vermogen naar verwachting niet binnen de hersteltermijn wordt bereikt indien het reguliere toeslagbeleid onverkort wordt uitgevoerd. Als uiterste maatregel in het herstelplan heeft het fonds de mogelijkheid om de opgebouwde aanspraken van (gewezen) deelnemers en ingegane pensioenen van pensioengerechtigden te korten (‘afstempelen’).
9
Technische voorzieningen
2013
2012
560.422
580.596
-172
- 185
560.250
580.411
Bedragen x € 1000
Voorziening voor pensioenverplichtingen Herverzekerd deel
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
63
Het mutatieoverzicht voor de voorziening voor pensioenverplichtingen is als volgt:
2013
2012
580.411
531.257
11.908
14.699
865
0
2.056
8.282
-17.835
- 17.317
-408
-397
-17.111
36.933
384
- 1.204
-362
218
0
7.925
592
- 58
-250
73
560.250
580.411
Bedragen x € 1000
Stand per 1 januari Pensioenopbouw Indexering en overige toeslagen Rentetoevoeging Onttrekking voor pensioenuitkeringen Onttrekking voor pensioenuitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging actuariële uitgangspunten Wijzigingen i.v.m. overlijden Wijzigingen i.v.m. arbeidsongeschiktheid Aanpassing sterftekansen Saldo waardeoverdrachten Overige mutaties *
Stand per 31 december
De pensioenverplichtingen zijn opgerent op basis van de éénjaarsrente op de interbancaire swapmarkt aan het begin van het verslagjaar. Ultimo boekjaar 2013 bedroeg de gemiddeld gewogen discontovoet 2,72% (2012: 2,43%). Voor een toelichting op de verschillende posten wordt verwezen naar de toelichting op de verschillende posten uit de staat van baten en lasten. De voorziening voor pensioenverplichtingen is naar categorieën van deelnemers als volgt samengesteld:
2013
2012
204.182
238.064
88.108
81.995
209.349
199.969
40.495
41.036
238
226
4.790
5.396
547.162
566.686
-169
-181
12.307
12.746
950
1.160
560.250
580.411
Bedragen x € 1000
Actieve deelnemers Gewezen deelnemers Gepensioneerden Weduwen en weduwnaars Wezen Arbeidsongeschikten
Subtotaal Af: herverzekering Excassokosten 2,25% Zieken
Stand per 31 december
De methode voor de berekening van de pensioenverplichtingen is zodanig toegepast dat er geen sprake is van een financieringsachterstand. Naar hun aard hebben de technische voorzieningen in het algemeen een langlopend karakter.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
64
De voorziening voor actieve deelnemers is afgenomen, onder meer omdat het aantal actieve deelnemers met 182 is gedaald. De voorzieningen voor gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zijn toegenomen. Het aantal gewezen deelnemers is toegenomen met 100 en het aantal pensioengerechtigden is toegenomen met 68. Het pensioenfonds is in 2013 wederom “rijper” geworden.
9.1
Korte beschrijving van de pensioenregeling
De pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds OWASE wordt gekenmerkt als een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling op basis van een uitkeringsovereenkomst met gemaximeerde werkgeverspremie en met opbouw nabestaandenpensioen. Bovendien voorziet de pensioenregeling in arbeidsongeschiktheidspensioen op risicobasis, een tijdelijk nabestaandenpensioen op risicobasis en een wezenpensioen op risicobasis. De reguliere pensioenleeftijd is - ook na 1 januari 2014 - 65 jaar. Tot 1 januari 2014 werd jaarlijks in beginsel een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 2,15% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. Maar aangezien de feitelijke premie voor het boekjaar 2013 niet kostendekkend was, is voor het boekjaar 2013 het opbouwpercentage - uitsluitend voor dat boekjaar en uitsluitend voor de in 2013 nieuw op te bouwen pensioenaanspraken - verlaagd naar 1,65%. Per 1 januari 2014 is het fiscale kader versoberd en wordt jaarlijks in beginsel een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 1,84% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. Maar aangezien de feitelijke premie ook voor het boekjaar 2014 niet kostendekkend is, is ook voor het boekjaar 2014 het opbouwpercentage - ook uitsluitend voor dat boekjaar en uitsluitend voor de in 2014 nieuw op te bouwen pensioenaanspraken - verlaagd naar 1,75%. De pensioengrondslag voor het ouderdomspensioen is gelijk aan 12 maandsalarissen vermeerderd met de vakantietoeslag en met 50% (behoudens voor RPCdeelnemers) van de vaste ploegentoeslag onder aftrek van een franchise. Voor RPC-deelnemers geldt zowel vóór als na 1 januari 2013 een percentage van 20% van de vaste ploegentoeslag. De franchise wordt jaarlijks vastgesteld. Deelname aan de regeling is mogelijk vanaf de leeftijd van 21 jaar. Het bestuur van het pensioenfonds beslist of - en zo ja per wanneer en met welk percentage - de opgebouwde aanspraken worden geïndexeerd. Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet kwalificeert de pensioenregeling als een uitkeringsovereenkomst.
9.2
Toeslagverlening
Er wordt voor indexaties geen bestemmingsreserve gevormd. Indexaties moeten gefinancierd worden uit de vrije reserve van het pensioenfonds. De indexatie in een bepaald jaar is voorwaardelijk en is afhankelijk van de beleggingsopbrengsten. Indexaties worden enkel toegekend als het bestuur van oordeel is dat de financiële situatie van het pensioenfonds dat toelaat. Het is niet zeker of en in hoeverre in de toekomst wordt geïndexeerd. Er is geen recht op toekomstige indexaties. Het bestuur probeert wel om gemiste indexaties op een latere datum alsnog toe te kennen zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat. Onder bepaalde omstandigheden kunnen inhaalindexaties worden toegekend. Inhaalindexaties zijn indexaties die worden toegezegd, voor zover in het verleden niet voor 100% is geïndexeerd. Om een eventuele inhaalindexatie te kunnen toekennen is een dekkingsgraad vereist, die gelijk is aan of hoger is dan de zgn. reservetekortgrens. Tevens mag de dekkingsgraad door het toekennen van de eventuele inhaalindexatie niet onder de reservetekortgrens komen. Het pensioenfonds probeert ieder halfjaar het pensioen/opgebouwde pensioen van de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers te verhogen met de prijsontwikkeling. De indexatie van de ingegane pensioenen en van de premievrije pensioenaanspraken bedraagt maximaal het percentage van de stijging van de consumentenprijsindex, zoals vastgesteld door het CBS (CPI alle huishoudens, afgeleid), over de referteperiode van april tot oktober, resp. van oktober tot april. Deze indexatie wordt halfjaarlijks per 1 januari en per 1 juli vastgesteld door het bestuur van het pensioenfonds. Het pensioenfonds heeft de ambitie om de pensioenrechten en pensioenaanspraken overeenkomstig de hiervoor genoemde prijsindex aan te passen. Het pensioen/opgebouwde pensioen van de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers is dit boekjaar - 2013 - (over het jaar 2012) verhoogd met 0,25%. Het pensioenfonds heeft het pensioen/opgebouwde pensioen de afgelopen jaren als volgt verhoogd: – Over het jaar 2012 met 0,25%. De prijzen* gingen toen met 2,5% omhoog; – Over het jaar 2011 met 0,00%. De prijzen* gingen toen met 2,3% omhoog; – Over het jaar 2010 met 1,94%. De prijzen* gingen toen met 1,3% omhoog; – Over het jaar 2009 met 1,19%. De prijzen* gingen toen met 1,2% omhoog.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
65
*
NB. bij deze prijsstijging gaat het om de procentuele stijging van de CPI alle huishoudens (niet afgeleid) over een kalenderjaar. Deze prijsstijging wijkt af van de door het pensioenfonds gehanteerde procentuele stijging van de CPI alle huishoudens afgeleid, over de door het pensioenfonds gehanteerde referteperiodes.
Het pensioenfonds probeert ieder jaar het opgebouwde pensioen van de actieve deelnemers te verhogen met de loonontwikkeling. De indexatie van de pensioenaanspraken van actieve deelnemers bedraagt maximaal het percentage van de collectieve loonstijging op grond van de OWASE CAO (OWASEloonindex). Deze indexatie wordt per datum CAO-loonsverhoging vastgesteld door het bestuur van het pensioenfonds. Het pensioenfonds heeft de ambitie om de pensioenaanspraken overeenkomstig de hiervoor genoemde loonindex aan te passen. Het opgebouwde pensioen van de actieve deelnemers is dit boekjaar - 2013 - niet verhoogd. Het pensioenfonds heeft het opgebouwde pensioen de afgelopen jaren als volgt verhoogd: – Over het jaar 2012 met 0,00%; – Over het jaar 2011 met 0,00%; – Over het jaar 2010 met 0,65%; – Over het jaar 2009 met 1,00%. Het pensioenfonds had op de balansdatum van het huidige boekjaar - 31 december 2013 - een indexatieachterstand: voor de actieve deelnemers was op deze datum sprake van een (cumulatieve) indexatieachterstand van 2,67%, voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers was op deze datum sprake van een (cumulatieve) indexatieachterstand van 3,38%. Na de balansdatum - per 1 januari 2014 - is de indexatieachterstand voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers toegenomen: per deze datum is voor deze groepen sprake van een niet gecompenseerde prijsontwikkeling van 0,05%. De cumulatieve achterstand komt daarmee voor hen op 3,43%. De indexatie achterstand voor de actieve deelnemers is per 1 januari 2014 niet toegenomen, aangezien per deze datum geen sprake was van een collectieve CAO-loonsverhoging.
10
Overige voorzieningen
De overige voorzieningen hebben betrekking op administratiekosten voor toekomstige ANWhiaatuitkeringen.
11
Overige schulden en overlopende passiva
2013
2012
Belastingen en premies sociale verzekeringen
444
381
Overige schulden
145
218
Overlopende passiva
274
191
863
790
Bedragen x € 1000
Alle schulden hebben een resterende looptijd korter dan één jaar.
12
Risicobeheer en derivaten
12.1
Solvabiliteitsrisico
Het pensioenfonds wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico’s. De belangrijkste doelstelling van het pensioenfonds is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Voor het realiseren van deze doelstelling wordt gestreefd naar een toereikende solvabiliteit op basis van de marktwaarde van de pensioenverplichtingen.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
66
Het belangrijkste risico voor het pensioenfonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het pensioenfonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten zowel op basis van algemeen geldende normen als ook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van het pensioenfonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het pensioenfonds de premie voor de ondernemingen en de deelnemers moet verhogen en het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor een eventuele indexatie van de pensioenuitkeringen en opgebouwde pensioenrechten. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het pensioenfonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen. De aanwezige dekkingsgraad heeft zich als volgt ontwikkeld:
2013
2012
108,0%
104,0%
Premie
0,3%
-0,1%
Uitkering
0,2%
0,1%
-0,2%
0,0%
Verandering rentecurve
3,3%
-6,8%
Overrendement
4,6%
12,1%
Kanssystemen
0,0%
0,0%
Waardeoverdrachten
0,0%
0,0%
Kosten
0,0%
0%
Wijziging grondslagen
0,0%
-1,3%
Overige oorzaken
0,3%
0,0%
116,5%
108,0%
In percentages
Dekkingsgraad per 1 januari
Indexering
Dekkingsgraad per 31 december
Het solvabiliteitsrisico van het pensioenfonds kan onderverdeeld worden naar de volgende risico’s: Mismatchrisico’s: Rentemismatchrisico: het risico dat de waarde van de portefeuille vastrentende waarden en de pensioenverplichtingen verandert als gevolg van ontwikkelingen in de marktrente. De rentegevoeligheid kan worden gemeten door middel van de duration. De duration is de (met de contante waarde van de kasstromen) gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren. Het pensioenfonds is gevoelig voor wijzigingen in de marktrente omdat de duration van de beleggingen en van de verplichtingen niet gelijk zijn. In beginsel hebben de verplichtingen, vanwege de lange looptijden, een hogere duration dan de obligaties in de beleggingsportefeuille. Een daling van de rente leidt dan tot een stijging van de verplichtingen, die slechts gedeeltelijk wordt goedgemaakt door een stijging van de waarde van de obligatieportefeuille. Bij de bepaling van het beleggingsbeleid weegt het bestuur zorgvuldig de voordelen (meer zekerheid) en nadelen (minder rendement) van meer of minder duration matching af ten opzichte van alternatieve strategieën. In 2013 zijn er stappen gezet om de verplichtingen van het pensioenfonds nauwer af te stemmen met de bezittingen van het pensioenfonds. Werd voorheen met name gestuurd op rentematching op basis van duration en de allocatie naar vastrentende waarden, in 2013 is stapsgewijs een Liability Driven Investment (LDI)-mandaat opgesteld. Dit mandaat beoogt het verfijnd over de rentecurve afdekken van de pensioenverplichtingen op basis van cashflows van zowel de bezittingen als de verplichtingen. Dit mandaat, de LDI- ofwel matchingportefeuille, is op basis van een adviesrelatie ge-outsourced aan een externe manager. Het mandaat is pragmatisch ingericht. Er wordt terughoudendheid betracht in het gebruik van leverage in de matching portefeuille. Er wordt voor de LDIassets gekozen voor zoveel mogelijk fysieke obligaties met beperkte derivaten-overlay en minimale leverage. Een externe manager is verantwoordelijk voor de uitvoering van de transacties en derivaten. Doelstelling van het mandaat is het nauwkeurig volgen van de door marktrentecurve-bewegingen veroorzaakte verandering van de economische verplichtingen met ruimte voor extra rendement door actief gebruik van bonds en credits. De afgescheiden LDI-assets worden zodanig ingericht dat het verwachte rendement door de tijd hoger is dan de verplichtingen op basis van de DNB rentecurve. De renteafdekking
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
67
wordt gemeten op basis van de door DNB gehanteerde UFR-curve.
Bedrag
Duration
199.415
18,5
Netherlands Government 4% 15/7/2018
7.868
4,1
Netherlands Government 4% 15/7/2016
9.748
2,4
Netherlands Government 2.5% 15/1/2033
9.908
14,5
Republic of Austria 3.2%
10.068
3,0
Pimco Global Investment Grade Credits-fonds
33.927
5,5
BlueBay Investment Grade Bond Fund
30.086
4,2
3.036
-
20.193
-
324.249
14,1
Bedragen in € 1000
BlackRock Liability Solutions Fund
Onderhandse leningen Liquiditeiten
Totaal vastrentende waarden Zakelijke waarden *
303.537
Valutatermijntransacties
1.683
Commodities
-
Vastgoed **
20.068
Totaal Beleggingen
649.537
Verplichtingen op basis van FTK-methode
560.250
16,3
Vastrentende waarden
324.249
14,1
236.001
-
Zakelijke waarden toe te rekenen aan verplichtingen Duration beleggingen
*
**
6,5
High yield bonds hebben een duration, die in beginsel meegewogen dient te worden. High yield bonds zijn door het pensioenfondsbestuur echter geclassificeerd als ‘overige zakelijke waarden’ aangezien het risicoprofiel van high yield bonds meer vergelijkbaar is met aandelen dan met andere vastrentende waarden. De duration van high yield bonds wordt om deze reden niet meegewogen. Vastgoed heeft een duration die in beginsel meegewogen dient te worden. Het pensioenfonds belegt echter in vastgoedfondsen. De duration van het vastgoed in deze beleggingsfondsen wordt niet meegewogen.
Inflatierisico is het verschil in gevoeligheid voor de inflatie tussen de beleggingsportefeuille en de verplichtingen. Het pensioenfonds beoogt de verplichtingen te indexeren met de inflatie, zonder dit overigens te garanderen. Het pensioenfonds is daardoor gevoelig voor een onverwachte inflatietoename. Het bestuur heeft besloten dit risico niet af te dekken. Het pensioenfondsbestuur is zich goed bewust van de mismatchrisico’s. Deze risico’s worden continu gemonitord. Indien nodig worden er additionele beheersmaatregelen getroffen. Beleggingsrisico’s: Zakelijke waardenrisico betreft voornamelijk het prijsrisico dat wordt gelopen op de beleggingen in de verschillende aandelenmarkten. Door spreiding aan te brengen binnen de zakelijke waardenportefeuille, wordt het risico van koersdalingen beperkt. Actief beleggingsrisico ontstaat doordat door het voeren van tactisch assetallocatiebeleid (het op korte termijn onder- en overwegen van verschillende beleggingscategorieën) en het actieve beleid van de externe vermogensbeheerders van de benchmark wordt afgeweken. Het doel hiervan is om het beter te doen dan de benchmark, maar vaak gebeurt het ook omdat het niet anders kan. Onder de huidige marktomstandigheden kunnen actieve beheerders een positieve bijdrage leveren aan de risicobeheersing en rendement toevoegen. Het bestuur heeft daarom besloten om een groter deel van de portefeuille in
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
68
actief beheer te geven. Eind 2013 werd iets meer dan 57% van de beleggingsportefeuille actief beheerd. Valutarisico betreft koersverschillen van buitenlandse valuta’s ten opzichte van de euro. Deze koersverschillen zijn van invloed op het vermogen van het pensioenfonds. Gedurende het boekjaar 2013 werden de posities in US-dollars voor ten minste 80% afgedekt met een doorrol van 3 maanden. Voor de afdekking van de valutaposities heeft pensioenfonds OWASE een tweetal elkaar overlappende currencyoverlay overeenkomsten afgesloten, één met KasBank en één met ABN-Amro. Het bestuur heeft in 2009 overeenkomstig het voorstel van de beleggingscommissie besloten om de afdekking van de UK-pond op tactische gronden volledig los te laten (zie paragraaf 3.6). De UK-pond werd het gehele boekjaar 2013 niet afgedekt. Kredietrisico is het risico dat de tegenpartij zijn betalingsverplichting niet nakomt. De creditratings zijn bepalend voor de beheersing van het risico.
Bedrag
Bedragen in € 1000
AAA
30.257
AA
220.559
A
10.832
BBB
32.109
Lager dan BBB
7.956
Overige middelen
21.781
Geen rating
755
Totaal vastrentende waarden
324.249
Verplichtingenrisico’s: Indexatierisico is het risico dat de meeropbrengsten uit beleggingen niet toereikend zijn om de reglementair beoogde indexatie te kunnen toekennen (zie ook inflatierisico). Langleven risico is het risico dat de actuariële aannames met betrekking tot overlevingskansen niet overeenstemmen met de werkelijkheid. Resultaten ontstaan bijvoorbeeld indien deelnemers langer leven dan waarmee rekening wordt gehouden bij de vaststelling van de premie en de voorziening pensioenverplichtingen. Kortleven risico is het risico dat door ingang van het nabestaandenpensioen een bedrag aan de technische voorziening moet worden toegevoegd. Arbeidsongeschiktheidsrisico is het risico dat een voorziening opgenomen moet worden voor deelnemers die op de balansdatum ziek zijn en naar verwachting in de toekomst arbeidsongeschikt zullen worden verklaard. Overige risico’s: Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het fonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Het liquiditeitsrisico wordt door het fonds beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Voor de korte termijn maakt het fonds gebruik van een liquiditeitsprognose waarbij rekening wordt gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Concentratierisico: concentraties kunnen ertoe leiden dat het fonds bij grote veranderingen in bijvoorbeeld de waardering (marktrisico) of de financiële positie van een tegenpartij (kredietrisico) grote (veelal financiële) gevolgen hiervan ondervindt. Concentratierisico’s kunnen optreden bij een concentratie in de beleggingsportefeuille in producten, regio’s of landen, economische sectoren of tegenpartijen. Naast concentraties in de beleggingsportefeuille kan ook sprake zijn van concentraties in de verplichtingen en de uitvoering. Om concentratierisico’s in de beleggingsportefeuille te beheersen maakt het bestuur gebruik van diversificatie en limieten voor beleggen in landen, regio’s, sectoren en tegenpartijen. Deze uitgangspunten zijn door het fonds vastgesteld op basis van de ALM-studie. Operationeel risico is het risico ten gevolge van niet afdoende of falende interne processen, menselijk gedrag en systemen of als gevolg van externe gebeurtenissen. Onder deze definitie vallen operationele gebeurtenissen zoals IT-problemen, tekortkomingen van de organisatiestructuur of interne controle, menselijke fouten, bijvoorbeeld de onjuiste afwikkeling van transacties, verkeerde verwerking van gegevens, fraude en dergelijke en externe bedreigingen. Doordat het pensioenfonds alle activiteiten
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
69
heeft uitbesteed is ter beheersing van dit risico een uitbestedingsbeleid vastgesteld. Alle uitvoeringsinstanties wordt gevraagd zich te conformeren aan dit uitbestedingsbeleid. Daarnaast wordt dit risico beheerst door een interne gedragscode. Systeemrisico is het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het pensioenfonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het pensioenfonds niet beheersbaar. Om het solvabiliteitsrisico te beheersen dient het fonds buffers in het vermogen aan te houden. Voor het bepalen van het minimaal vereist eigen vermogen geldt een aanvulling tot 4,25% van de voorziening pensioenverplichtingen (FTK-waardering). Deze aanvulling bedroeg ultimo 2013 € 23,8 miljoen (ultimo 2012 was dat € 24,7 miljoen). Sinds 1 januari 2012 wordt het minimaal vereist vermogen exact berekend. Het minimaal vereist eigen vermogen bedraagt per die datum 104,25%. De omvang van de buffers voor het vereist eigen vermogen (buffers plus de pensioenverplichtingen heten samen het vereist vermogen) wordt vastgesteld met de door DNB voorgeschreven solvabiliteitstoets (Stoets). Deze toets bevat een kwantificering van de bestuursvisie op de fondsspecifieke restrisico’s (na afdekking). De berekening van het vereist eigen vermogen - op basis van resp. de strategische assetmix en de feitelijke assetmix - en het hieruit voortvloeiende surplus/tekort aan het einde van het boekjaar is als volgt: Het vereist eigen vermogen op basis van de strategische* assetmix: Bedragen x € 1000
Technische voorzieningen volgens jaarrekening
31-12-2013
31-12-2012
560.250
580.411
0
0
Aanpassing actuariële grondslagen
Voorziening pensioenverplichtingen (FTK-waardering)
560.250
a
580.411
Buffers S1 renterisico
26.479
30.982
S2 risico zakelijke waarden
73.381
76.130
S3 valutarisico
24.657
20.138
S4 grondstoffenrisico
9.837
10.205
S5 kredietrisico
8.447
6.708
16.958
17.818
S6 verzekeringstechnisch risico
Totaal S (vereiste buffers) *
2
b*
99.932
S = √ ( S1 + S2 + 2x0,5xS1xS2 + S3 2 + S4 2 + S5 2 + S6 2)
Vereist eigen vermogen (art. 132 Pensioenwet) Aanwezig vermogen (totaal activa - schulden = pensioenvermogen) Surplus/tekort *
95.356
2
a+b
655.606
680.343
652.648
626.859
- 2.958
- 53.484
De berekening van het vereist eigen vermogen op basis van de strategische assetmix wordt gebruikt bij de vaststelling van de kostendekkende premie.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
70
Het vereist eigen vermogen op basis van de feitelijke* assetmix: Bedragen x € 1000
Technische voorzieningen volgens jaarrekening
31-12-2013
31-12-2012
560.250
580.411
0
0
Aanpassing actuariële grondslagen
Voorziening pensioenverplichtingen (FTK-waardering)
560.250
a
580.411
Buffers S1 renterisico
27.982
30.753
S2 risico zakelijke waarden
81.813
70.760
S3 valutarisico
24.969
19.978
-
6.507
7.989
6.780
16.958
17.818
S4 grondstoffenrisico S5 kredietrisico S6 verzekeringstechnisch risico
Totaal S (vereiste buffers) *
b*
94.518
S = √ ( S1 2 + S2 2 + 2x0,5xS1xS2 + S3 2 + S4 2 + S5 2 + S6 2)
Vereist eigen vermogen (art. 132 Pensioenwet) Aanwezig vermogen (totaal activa - schulden = pensioenvermogen) Surplus/tekort *
103.636
a+b
663.886
674.929
652.648
626.859
- 11.238
- 48.070
De berekening van het vereist eigen vermogen op basis van de feitelijke assetmix wordt uit prudente overwegingen gebruikt bij de monitoring van de reservepositie van het pensioenfonds, indien uit deze berekening een hoger vereist eigen vermogen voortvloeit dan uit de berekening op basis van de strategische assetmix.
Het pensioenfonds heeft ter afdekking van risico’s bepaalde derivatencontracten afgesloten. Hiermee is bij het bepalen van de vereiste buffers op de volgende wijze rekening gehouden: S1: de Robeco Inst. Long Duration Euro Government Bond Fund 20 resp. 40 obligatiefondsen waarin pensioenfonds OWASE in 2012 participeerde, maakten voor het op peil houden van de gewenste duration gebruik van o.a. renteswaps. BlackRock, de beheerder van de nieuw ingerichte matchingportefeuille, maakt voor het op peil houden van de gewenste duration beperkt gebruik van renteswaps. S3: de afdekking van de US-dollar geschiedt door middel van currency overlay met een doorrol van 3 maanden. Voor de afdekking van de valutaposities heeft pensioenfonds OWASE een tweetal elkaar overlappende currency-overlay overeenkomsten afgesloten, één met KasBank en één met ABN-Amro. Het pensioenfonds heeft er voor gekozen om voor de vaststelling van het vereist eigen vermogen uit te gaan van de standaardmethode. Voor de samenstelling van de beleggingen wordt uitgegaan van de feitelijke asset mix in de evenwichtssituatie.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
71
12.2
Specifieke financiële instrumenten (derivaten)
Voor de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt tevens gebruikgemaakt van financiële derivaten. Als hoofdregel geldt dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het algemene beleggingsbeleid. De portefeuillestructuur en het risicoprofiel, berekend inclusief de economische effecten van derivaten, dienen zich binnen de door het bestuur vastgestelde grenzen (limieten) te bevinden. Het pensioenfonds gebruikt derivaten hoofdzakelijk om de hiervoor vermelde vormen van marktrisico zo veel mogelijk af te dekken. Een van de belangrijkste risico’s bij derivaten is het kredietrisico. Dit is het risico dat tegenpartijen niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Dit risico wordt beperkt door voor wat betreft derivaten uitsluitend transacties aan te gaan met tegenpartijen met ten minste een A-rating. Gebruik kan worden gemaakt van onder meer de volgende instrumenten: Futures (aandelen-, vastgoed-, of commodityderivaten): dit zijn standaard beursgenoteerde instrumenten waarmee snel posities kunnen worden gewijzigd. Futures worden gebruikt voor het tactische beleggingsbeleid. Tactisch beleggingsbeleid is slechts zeer beperkt mogelijk binnen de grenzen van het strategische beleggingsbeleid. Putopties op aandelen (aandelen-, vastgoed-, of commodityderivaten): dit betreft al dan niet beursgenoteerde opties waarmee het pensioenfonds het neerwaartse koersrisico van de aandelenportefeuille kan beperken. Voor deze opties wordt bij de verwerving een premie betaald die onder meer afhankelijk is van het actuele koersniveau van de onderliggende index, de looptijd van de opties en de uitoefenprijs van de opties. Valutatermijncontracten (valutaderivaten): dit zijn met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en de aankoop van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico’s afgedekt. Renteswaps (rentederivaten): dit betreft met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het uitwisselen van rentebetalingen over een nominale hoofdsom. Door middel van swaps kan het fonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden. Swaptions (rentederivaten): een optie op een swap waarbij de eigenaar van de swaption het recht heeft, maar niet de verplichting, om een swap tegen vooraf bepaalde voorwaarden af te sluiten op of voor de expiratiedatum van de swaption. Door middel van swaptions kan het fonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden. Pensioenfonds OWASE heeft in 2013 slechts gebruik gemaakt van valutatermijncontracten.
13
Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen
Het pensioenfonds had in het boekjaar 2013 geen activa en/of verplichtingen welke niet in de balans zijn opgenomen. Per 1 januari 2013 was sprake van een (cumulatieve) indexatieachterstand van 2,67% voor de actieve deelnemers en van 3,04% voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers. Per 31 december 2013 was de (cumulatieve) indexatieachterstand nog steeds 2,67% voor de actieve deelnemers, maar toegenomen tot 3,38% voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers. Na de balansdatum per 1 januari 2014 - is de (cumulatieve) indexatieachterstand verder toegenomen tot 3,43% voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers. Voor de actieve deelnemers is de indexatieachterstand per 1 januari 2014 2,67% gebleven. Het pensioenfonds streeft er naar om de indexatieachterstanden in te halen zodra de financiële situatie van het fonds dat weer toelaat.
14
Verbonden partijen
14.1
Identiteit van verbonden partijen
Er is sprake van een relatie tussen het pensioenfonds en de sponsor, de aangesloten ondernemingen en hun bestuurders. Dion B.V. (thans Dion Pensioen Services B.V.) is zowel uitvoeringsorganisatie voor het
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
72
pensioenfonds als aangesloten onderneming. Transacties tussen de verbonden partijen worden op zakelijke grondslagen overeengekomen.
14.2
Transacties met bestuurders
De OWASE-bedrijven die bestuursleden beschikbaar stellen (vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers) krijgen op basis van de vergoedingsregeling van het pensioenfonds een vergoeding. De vergoeding is opgedeeld in een vast bedrag en een bedrag per bijgewoonde vergadering. Ook voor het beschikbaar stellen van leden van het verantwoordingsorgaan en van leden van commissies krijgen de bedrijven een vergoeding, maar dan alleen een bedrag per bijgewoonde vergadering. De gepensioneerde bestuursleden en gepensioneerde leden van het verantwoordingsorgaan en van de commissies krijgen op basis van de vergoedingsregeling in persoon een bedrag per bijgewoonde vergadering. Bestuursleden welke werkzaam zijn bij de aangesloten bedrijven ontvangen dus zelf geen bezoldiging. Het bestuurslid dat de pensioengerechtigden vertegenwoordigt heeft een bezoldiging ontvangen van € 3.750,-. Er zijn noch leningen verstrekt aan noch is er sprake van vorderingen op (voormalige) bestuurders.
15
Premiebijdragen (van werkgever en werknemers)
De totale bijdrage van werkgevers en werknemers bedraagt 30% (2012: 30%) van de pensioengrondslag. Bedragen x € 1000
Werkgeversgedeelte pensioenpremie Werknemersgedeelte pensioenpremie
subtotaal Werknemersgelden expiratie IPR *
totaal
2013
2012
10.924
11.461
4.132
4.335
15.056
15.796
780
434
15.836
16.230
* De gelden die het pensioenfonds in het kader van de Individuele Pensioenregeling (IPR) ontvangt voor de inkoop van ouderdomspensioen worden (sinds 2008) niet (meer) tot de ontvangen premie gerekend.
De kostendekkende premie, de feitelijke premie en de ontvangen premie volgens artikel 130 van de Pensioenwet zijn als volgt:
2013
2012
Zuiver kostendekkende premie
14.339
18.045
Gedempte kostendekkende premie
14.856
15.632
Ontvangen premie
15.056
15.796
Bedragen x € 1000
Bij de zuiver kostendekkende premie wordt, voor de benodigde koopsom voor pensioenopbouw, gerekend met de rentetermijnstructuur per 31 december van het voorgaand boekjaar. Daarbij wordt een opslag meegenomen voor het vereist eigen vermogen en een opslag voor uitvoeringskosten. Bij de gedempte kostendekkende premie wordt de koopsom voor pensioenopbouw berekend op basis van de gemiddelde nominale marktrente over het voorafgaande jaar (12 maanden) die wordt afgeleid van de nominale rentetermijnstructuur. De samenstelling van de kostendekkende premie en de feitelijke premie is als volgt:
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
73
Bedragen x € 1000
1
Actuarieel benodigde koopsom voor pensioenopbouw en risicodekking tijdens het boekjaar in verband met de aangroei van pensioenverplichtingen
2
Opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
3
Opslag voor het bij de aangroei van pensioenverplichtingen behorende vereist eigen vermogen (met inachtneming van de geformuleerde ambitie en de afgesproken wijze van financieren)
4
Opslag voor de bij de aangroei van de pensioenverplichtingen behorende uitvoeringskosten
5
Opslag ter versterking van de financiële positie
totaal (1 + 2 + 3 + 4 +5 =)
16
Beleggingsresultaten
16.1
2013
Bedragen x € 1000
Zuiver kostendekkende premie
Gedempte kostendekkende premie
11.091
11.515
434
451
1.982
2.058
832
832
0
0
14.339
14.856
Directe beleggingsopbrengsten
Indirecte beleggingsopbrengsten
Totaal
Aandelen
8.704
30.829
39.533
Vastrentende waarden
1.543
-11.387
-9.844
Derivaten
-
4.126
4.126
Vastgoed
-
409
409
314
-3.470
-3.156
10.561
20.507
31.068
Overige beleggingen
Kosten toegerekend aan beleggingen
-2.471
28.597
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
74
16.2
2012
Bedragen x € 1000
Directe beleggingsopbrengsten
Indirecte beleggingsopbrengsten
Totaal
Aandelen
4.270
25.582
29.852
Vastrentende waarden
2.947
38.470
41.417
Derivaten
-
896
896
Vastgoed
-
3.433
3.433
413
3.040
3.453
7.630
71.421
79.051
Overige beleggingen
Kosten toegerekend aan beleggingen *
-2.466
76.585
17
Overige baten
2013
2012
FVP-bijdragen
73
45
Baten uit herverzekering (uitkeringen, ontvangen resultatendeling)
13
29
Andere baten
15
4
Koersverschillen liquide middelen
97
26
198
104
Bedragen x € 1000
18
Pensioenopbouw
Onder pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale aanspraken op ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Verder is hierin begrepen het effect van de individuele salarisontwikkeling.
19
Indexering en overige toeslagen
Het pensioenfonds streeft ernaar de opgebouwde pensioenrechten van de actieve deelnemers jaarlijks aan te passen aan de loonontwikkeling volgens de OWASE CAO. De indexering heeft een voorwaardelijk karakter. Dit betekent dat geen recht op indexering bestaat en dat het niet zeker is of en in hoeverre in de toekomst indexering kan plaatsvinden. Een eventuele achterstand in de indexering kan in principe worden
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
75
ingehaald. Het pensioenfonds streeft er tevens naar de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenrechten (gewezen deelnemers) jaarlijks aan te passen aan de ontwikkeling van de prijsindex (CBS CPI alle huishoudens, afgeleid). Ook deze indexering heeft een voorwaardelijk karakter.
20
Rentetoevoeging voorziening pensioenverplichtingen
De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 0,351% per 1 januari 2013 (per 1 januari 2012: 1,544%), zijnde de eerstejaarsrente volgens de rentetermijnstructuur.
21
Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitkeringen
Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder deze kop opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de pensioenen van de verslagperiode.
22
Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitvoeringskosten
Toekomstige pensioenuitvoeringskosten (in het bijzonder excassokosten) worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder deze kop opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de kosten van de verslagperiode.
23
Pensioenuitkeringen
2013
2012
14.441
13.964
2.948
2.911
Wezenpensioen
109
45
Arbeidsongeschiktheidspensioen
447
529
65
39
18.010
17.488
Bedragen x € 1000
Ouderdomspensioen Nabestaandenpensioen (partnerpensioen)
Afkopen
De gevolgen van de uitruil van pensioenaanspraken zijn actuarieel neutraal en worden niet via de staat van baten en lasten verwerkt. De post Afkopen betreft de afkoop van pensioenen die lager zijn dan € 451,22 (2012: € 438,44) per jaar overeenkomstig de wettelijke afkoopbedragen (de afkoopgrens).
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
76
24
Pensioenuitvoeringskosten
2013
2012
Administratiekosten
623
495
Bestuursondersteuning
237
225
Communicatiekosten
135
161
Bestuurskosten
245
178
Overige kosten
0
0
1.240
1.059
Bedragen x € 1000
De pensioenuitvoeringskosten worden vanaf 2011 op een andere wijze gepresenteerd, zie hiervoor paragraaf 2.5.7 van het bestuursverslag.
Door uitbreiding van de SLA met Dion in het licht van de governance, zijn de pensioenadministratiekosten toegenomen. Overeenkomstig artikel 96 van de Pensioenwet wordt vermeld dat het pensioenfonds in het afgelopen jaar geen dwangsommen en boetes zijn opgelegd. Honoraria accountant 2013 Bedragen x €1000
Controle van de jaarrekening
KPMG accountants NV 2013
Overig KPMG netwerk 2013
Totaal KPMG 2013
40
-
40
Overige controle opdrachten
-
-
-
Belastingadvies
-
-
-
Andere niet-controle diensten
-
15
15
40
15
55
Honoraria accountant 2012 Bedragen x €1000
Controle van de jaarrekening
KPMG accountants NV 2012
Overig KPMG netwerk 2012
Totaal KPMG 2012
39
-
39
Overige controle opdrachten
-
-
-
Belastingadvies
-
-
-
Andere niet-controle diensten
-
12
12
39
12
51
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
77
25
Aantal personeelsleden
Bij het pensioenfonds zijn geen werknemers in dienst. De werkzaamheden worden verricht door werknemers die in dienst zijn bij Dion B.V. (thans Dion Pensioen Services B.V.)
26
Bezoldiging bestuurders
Het verantwoordingsorgaan heeft overeenkomstig een voorstel van het pensioenfondsbestuur een vergoedingsregeling vastgesteld. De OWASE-bedrijven die bestuursleden beschikbaar stellen (vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers) krijgen daar op basis van deze regeling een vergoeding voor. De vergoeding is opgedeeld in een vast bedrag en een bedrag per bijgewoonde vergadering. Ook voor het beschikbaar stellen van leden van het verantwoordingsorgaan en van leden van commissies krijgen de bedrijven een vergoeding, maar dan alleen een bedrag per bijgewoonde vergadering. De gepensioneerde bestuursleden en gepensioneerde leden van het verantwoordingsorgaan en van de commissies krijgen in persoon een bedrag per bijgewoonde vergadering. Bestuursleden welke werkzaam zijn bij de aangesloten bedrijven ontvangen dus zelf geen bezoldiging. De aangesloten bedrijven hebben in 2013 een vergoeding ontvangen voor het beschikbaar stellen van bestuursleden. Het bestuurslid dat de gepensioneerden vertegenwoordigt heeft in 2013 een bezoldiging ontvangen van € 3.750,--.
27
Wijziging marktrente
Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder de kop wijziging marktrente. Hierbij is het effect van de rekenrente -€ 36.359 en het effect van de UFR € 19.248.
28
Wijziging overige actuariële uitgangspunten
Jaarlijks worden de actuariële grondslagen en/of methoden beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Hierbij wordt gebruikgemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen voor zowel de gehele bevolking als voor de populatie van het pensioenfonds. De vaststelling van de toereikendheid van de voorziening voor pensioenverplichtingen is een proces, waarbij gebruik wordt gemaakt van schattingen en oordelen door het bestuur van het fonds. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële uitgangspunten worden herzien. De publicatie in 2012 door het Actuarieel Genootschap van nieuwe informatie over de overlevingskansen van de Nederlandse bevolking gaf het bestuur aanleiding voor verdere actualisering van de door het bestuur gebruikte schattingen bij het berekenen van de technische voorzieningen.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
78
29
Overige wijzigingen in de voorziening voor pensioenverplichtingen
Bedragen x € 1000
2013
2012
384
-1.204
-362
218
342
15
0
0
364
- 971
Kanssystemen (overlijden) Arbeidsongeschiktheid Mutaties Overige technische grondslagen
De post mutaties in 2013 heeft voor het overgrote deel betrekking op mutaties in de technische voorziening t.g.v. waardeoverdrachten (+592) en op anti cumulatie TOP (-263).
30
Saldo overdracht van rechten
Bedragen x € 1000
2013
2012
Inkomende waardeoverdrachten
1.051
201
Uitgaande waardeoverdrachten
-590
- 293
461
- 92
Saldo overdracht van rechten
Waardeoverdracht betreft de ontvangst van of overdracht aan pensioenfonds of pensioenverzekeraar van respectievelijk de vorige of nieuwe werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra dienstjaren.
31
Overige lasten
Bedragen x € 1000
2013
2012
80
65
Premies herverzekering Andere lasten
4
84
32
65
Belastingen
De activiteiten van het pensioenfonds zijn vrijgesteld van belastingheffing in het kader van de vennootschapsbelasting. Hardenberg, 20 mei 2014
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
79
Stichting Pensioenfonds OWASE het bestuur,
H.J. Meijerink Voorzitter
Jaarverslag
J.W. Floor Secretaris
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
80
Overige gegevens Informatie over de tussen het pensioenfonds en de aangesloten ondernemingen getroffen overeenkomst betreffende de financiering en de uitvoering van de pensioenregeling
Het pensioenfondsbestuur heeft op 16 februari 2011 een (gewijzigde) standaarduitvoeringsovereenkomst vastgesteld. In 2011 zijn met alle aangesloten ondernemingen (nieuwe) gelijkluidende overeenkomsten gesloten. De vestigingen van RPC Bebo Nederland in Goor en Beuningen waren bij het pensioenfonds aangesloten en hebben daartoe een uitvoeringsovereenkomst gesloten met het pensioenfonds. De vestiging van RPC Bebo Nederland in Goor is in 2011 gesloten. Voormalige medewerkers van deze vestiging die overgeplaatst werden naar de RPC-vestiging in Deventer bleven deelnemer aan de OWASEpensioenregeling. De pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds OWASE bleef ook van toepassing voor de vestiging van RPC Bebo Nederland in Beuningen. RPC heeft inmiddels - per 1 april 2014 - ook de vestiging in Beuningen gesloten. Voormalige medewerkers van deze vestiging die overgeplaatst zijn naar de RPC-vestiging in Deventer blijven eveneens deelnemer aan de OWASE-pensioenregeling. Andere medewerkers van RPC in Deventer of van andere RPC-vestigingen zijn niet onder de pensioenregeling van pensioenfonds OWASE gebracht.
Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten
Ten aanzien van de bestemming van het saldo van baten en lasten is geen bepaling opgenomen in de statuten van het pensioenfonds.
Gebeurtenissen na balansdatum
De pensioenpremie van 30% is (ook) voor het jaar 2014 niet voldoende om de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken in dat jaar volledig te financieren. Het pensioenfondsbestuur heeft daarom besloten, dat de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken in 2014 verlaagd zal worden. Het pensioenfondsbestuur heeft de actuaris van het pensioenfonds gevraagd om te berekenen welk opbouwpercentage voor het jaar 2014 zou moeten gelden. Het reguliere opbouwpercentage moest in verband met de vernauwing van het fiscale kader worden verlaagd naar maximaal 1,84%. Op basis van de berekeningen van de actuaris heeft het bestuur in de bestuursvergadering van 14 januari 2014 besloten om het opbouwpercentage voor 2014 vast te stellen op 1,75%. Het percentage van 1,75% geldt in beginsel uitsluitend voor het kalenderjaar 2014 en uitsluitend voor de in dat jaar nieuw op te bouwen pensioenaanspraken. Het pensioenfondsbestuur heeft in de bestuursvergadering van 14 januari 2014 tevens beoordeeld of de pensioenen per 1 januari 2014 geïndexeerd kunnen worden. Volgens het CBS zijn de prijzen over onze referteperiode van april 2013 tot oktober 2013 gestegen met 0,49% (CPI alle huishoudens, afgeleid). De dekkingsgraad van het pensioenfonds was 117,4% op de zgn. ijkdatum van 1 december 2013. En 116,5% op de beoogde indexatiedatum van 1 januari 2014. Het pensioenfonds kan gedeeltelijk indexeren als er sprake is van een reservetekort, maar niet van een dekkingstekort. Van een dekkingstekort is sprake wanneer de dekkingsgraad van het pensioenfonds lager is dan 104,25%. Dat is momenteel niet het geval. Maar er is wel sprake van een reservetekort. Op basis van het indexatiekader in het pensioenreglement en de ABTN zou een gedeeltelijke indexatie van 0,44% toegekend kunnen worden. Het pensioenfondsbestuur heeft op 14 januari 2014 besloten om de gedeeltelijke indexatie per 1 januari 2014 toe te kennen. Voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers is daarna sprake van een niet gecompenseerde prijsstijging van 0,05%. In totaal is per 1 januari 2014 voor deze groep sprake van
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
81
een indexatieachterstand van 3,43%. Voor de actieve deelnemers is op deze datum sprake van een (ongewijzigde) indexatieachterstand van 2,67%. Het bestuur probeert de gemiste indexaties op een latere datum alsnog toe te kennen zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat. Het bestuur zal in juli 2014 beoordelen of er per 1 juli 2014 eventueel – indien mogelijk – weer een voorwaardelijke indexatie toegekend kan worden.
Gebeurtenissen ‘voor balansdatum’
De Pensioenfederatie heeft de pensioenfondsen gevraagd om in het jaarverslag over 2013 ook aandacht te besteden aan de landelijke discussie over de premiekortingen en de terugstortingen in de jaren ’90. Dit gebeurde destijds omdat de overheid dreigde de naar haar oordeel te hoge reserves van de pensioenfondsen te gaan belasten onder de Wet brede herwaardering. Doordat vrijwel alle pensioenfondsen direct maatregelen namen is deze wet nooit in werking getreden. De maatregelen die de pensioenfondsen destijds hebben genomen staan nu ter discussie. Door de pensioenfondsen destijds te dwingen hun reserves te verlagen was het mogelijk juist de overheid die een negatieve bijdrage heeft geleverd aan de recente financiële problemen bij een groot aantal fondsen. Pensioenfonds OWASE heeft indertijd geen premiekortingen doorgevoerd en ook geen pensioengeld teruggestort aan de ondernemingen. Wel zijn de pensioenpremies destijds verlaagd om de reserves af te bouwen naar een fiscaal aanvaardbaar niveau. Maar de premies zijn altijd kostendekkend geweest. Er was dus geen sprake van een premiekorting.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
82
Actuariële verklaring Opdracht
Door Stichting Pensioenfonds OWASE te Zwolle is aan Towers Watson Netherlands B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het verslagjaar 2013.
Gegevens
De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. In overeenstemming met de richtlijn ‘Samenwerking tussen accountant en actuaris ter zake van de controle van verantwoordingen van verzekeringsinstellingen’ heeft de accountant van het pensioenfonds mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid en de volledigheid van de administratieve basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn.
Werkzaamheden
Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld; en heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Koninklijk Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel.
Oordeel
De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Gemeten naar de wettelijke maatstaf, is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een reservetekort.
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
83
Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 132 vanwege het reservetekort. De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds OWASE is naar mijn mening niet voldoende, vanwege het reservetekort. Amstelveen, 20 mei 2014
drs. W. Hoekert AAG Verbonden aan Towers Watson Netherlands
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
84
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Aan: het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit rapport opgenomen jaarrekening over 2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE te Zwolle gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2013 en de staat van baten en lasten over 2013 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de Stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het Verslag van het bestuur, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het inrichten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden. Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen van Stichting Pensioenfonds OWASE per 31 december 2013 en van het resultaat over 2013 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW. Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het verslag van het bestuur, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het verslag van het bestuur, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW. Amstelveen, 20 mei 2014 KPMG Accountants N.V.
F.J.J. Glorie RA
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
85
Jaarverslag
2013 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
86
Stichting Pensioenfonds OWASE Bezoekadres: J.C. Kellerlaan 8a, 7772 SG Hardenberg Postadres: Postbus 150, 7770 AD Hardenberg Internetadres: www.OWASE.nl