2014 Jaar verslag
Inhoudsopgave
Jaarverslag 2014
Blz.
3
1 1.1 1.2 1.3
Karakteristieken van Stichting Pensioenfonds OWASE Profiel Organisatie Kerncijfers
4 4 6 11
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8
Verslag van het bestuur Hoofdlijnen Goed pensioenfondsbestuur Pensioenparagraaf Beleggingenparagraaf Financiële paragraaf Actuariële paragraaf Risicoparagraaf Toekomstparagraaf
13 13 14 20 26 39 48 49 53
3
Verslag van het verantwoordingsorgaan
54
Jaarrekening 2014
57
Balans per 31 december 2014
58
-
59 60 60
Staat van baten en lasten over 2014 Samenvatting van de actuariële analyse Bestemming van het saldo van baten en lasten
Kasstroomoverzicht over 2014
61
Toelichting behorende tot de jaarrekening 2014
62
Overige gegevens
92
Informatie over de tussen het pensioenfonds en de aangesloten ondernemingen getroffen overeenkomst betreffende de financiering en de uitvoering van de pensioenregeling
92
Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten
92
Gebeurtenissen na balansdatum
92
Actuariële verklaring
94
Controleverklaring
96
JAARVERSLAG
2014
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
3
1
Karakteristieken van Stichting Pensioenfonds OWASE
1.1
Profiel
Stichting Pensioenfonds OWASE, statutair gevestigd te Zwolle, is opgericht op 1 januari 1957. De laatste statutenwijziging vond plaats op 3 juli 2014. De stichting is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Zwolle onder nummer 41022770. Stichting Pensioenfonds OWASE is een ondernemingspensioenfonds en is aangesloten bij koepelorganisatie Pensioenfederatie. Het pensioenfonds heeft als doel de verstrekking van pensioenen en andere uitkeringen terzake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden aan deelnemers en gewezen deelnemers, alsmede aan hun nabestaanden, overeenkomstig de bepalingen van het pensioenreglement en de statuten. Het pensioenfonds tracht dit doel te bereiken door het vormen van pensioenvoorzieningen, door het uitvoering geven aan de pensioenregeling als in het reglement omschreven en door het nemen van maatregelen die aan het doel ten goede komen. Ultimo 2014 wordt voor 27 aangesloten ondernemingen en voor 4.395 deelnemers, gewezen deelnemers (slapers) en pensioengerechtigden ruim € 765 miljoen aan vermogen beheerd.
1.1.1
Ondernemingspensioenfonds voor de OWASE-ondernemingen
Stichting Pensioenfonds OWASE is in 1957 opgericht als ondernemingspensioenfonds voor het Wavinconcern. Bij het pensioenfonds zijn zowel de ondernemingen van het huidige Wavin-concern aangesloten, als de ondernemingen die in de loop der jaren zijn verzelfstandigd. Wavin en de voormalige Wavinondernemingen hebben samen een vereniging opgericht: Werkgevers Vereniging OWASE (WVO). Deze vereniging heeft onder meer als doel om een gemeenschappelijk personeels- en arbeidsvoorwaardenbeleid te voeren. De pensioenregelingen zijn een belangrijk onderdeel van dit beleid. De gezamenlijke werkgevers en werknemers - lees: CAO-partijen - maken met elkaar afspraken over de pensioenen en pensioenregelingen. De werknemers van de OWASE-ondernemingen nemen op grond van hun arbeidsovereenkomst deel aan deze pensioenregelingen. Stichting Pensioenfonds OWASE voert de pensioenregelingen uit. De OWASE-ondernemingen hebben voor de uitvoering van de pensioenregelingen ieder afzonderlijk een (gelijkluidende) uitvoeringsovereenkomst gesloten met Stichting Pensioenfonds OWASE. Stichting Pensioenfonds OWASE heeft voor de uitvoering van de pensioenregelingen een pensioenreglement opgesteld waarin de regelingen zijn vastgelegd. Het pensioenfonds verstrekt op basis van het pensioenreglement pensioenen en andere uitkeringen terzake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden aan de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en aan hun nabestaanden. Naar verwachting zal het aantal actieve deelnemers aan de pensioenregelingen van pensioenfonds OWASE in de komende jaren dalen en zullen de aantallen slapers en pensioengerechtigden toenemen. Hierdoor zal de gemiddelde leeftijd van de deelnemers toenemen. Het pensioenfonds zal “rijper” worden.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
4
1.1.2
Opbouw van het deelnemersbestand
4.500 4.000 1221
3.500
895
1435
1020
3.000 859
2.500
1363
1112
1565
2.000 1.500 2151
1.000
1791
1775
2004
2009
1395
500 0 1999 actieve deelnemers
1.1.3
gewezen deelnemers
2014 pensioengerechtigden
Bij het pensioenfonds aangesloten ondernemingen
In 2014 waren onderstaande ondernemingen bij pensioenfonds OWASE aangesloten:
Aangesloten ondernemingen: -
Combipac B.V. Dion B.V. * Dion Groep B.V. Dion Pensioen Services B.V. Dion Salarisbureau B.V. Dion Vastgoed Support B.V. Future Pipe Industries B.V. Handelsonderneming Schinkel-Schouten B.V. Pensioen Services Zwolle N.V. Rollepaal B.V. Romit B.V. RPC Bebo Nederland ** Schoeller Allibert B.V. Schoeller Allibert Services B.V. * **
-
Smart Carriers Services B.V. Trepak Image Systems B.V. Sima Kunststoffen B.V. Sphere Nederland B.V. Stichting BONO Wadinko N.V. Wavin Assurantie B.V. Wavin B.V. Wavin Diensten B.V. Wavin Nederland B.V. Wavin Overseas B.V. Wavin Staf B.V. Wavin Technology & Innovation B.V.
Dion is in 2013 gestart met het omzetten van haar businessunits in afzonderlijke B.V.’s binnen de Dion-groep (concernverband). Per 1 januari 2015 is ook Dion Arbo & Milieu B.V. aangesloten bij het pensioenfonds. RPC Bebo Nederland is geen lid van WVO en heeft een eigen CAO. Deze onderneming was reeds geruime tijd vóór de oprichting van WVO verzelfstandigd. De pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds OWASE is enkel van toepassing voor de voormalige medewerkers van de vestigingen van RPC Bebo Nederland in Goor en Beuningen. De vestiging van RPC Bebo Nederland in Goor is in 2011 gesloten en de vestiging in Beuningen is in 2014 gesloten. Voormalige medewerkers van deze vestigingen die overgeplaatst zijn naar de RPC-vestiging in Deventer blijven deelnemer aan de OWASE-pensioenregeling.
Behalve dat deze ondernemingen hun pensioenregelingen door een gezamenlijk pensioenfonds laten uitvoeren, zijn deze ondernemingen in beginsel ook lid van WVO en volgen ze een gezamenlijke CAO: de OWASE CAO. Hoofdstuk 12 ‘Pensioen’ van deze OWASE CAO bepaalt: “De werkgever is aangesloten bij de ‘Stichting Pensioenfonds OWASE’ en de werknemer zal, conform het pensioenreglement, deelnemen Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
5
aan dit pensioenfonds.” en “De inhoud van de pensioenregeling en de hoogte van de werknemersbijdrage wordt vastgesteld door CAO-partijen”.
1.2
Organisatie
In het kader van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen moest in 2013 een keuze worden gemaakt uit een vijftal bestuursmodellen. Het pensioenfondsbestuur heeft in 2013 besloten om voor het zgn. paritaire bestuursmodel te kiezen. Dat model waarborgt naar het oordeel van het bestuur het best de kwaliteit van de afwegingen en de besluitvorming door het bestuur. In feite ging het om de voortzetting van het bestaande paritaire model. Het bestuur was en is van oordeel dat de huidige organisatiestructuur prima functioneert. Het verantwoordingsorgaan heeft een positief advies uitgebracht bij de keuze voor het paritaire model en de door het bestuur beoogde invulling daarvan. Het bestuur heeft de keuze tevens toegelicht en afgestemd met de sociale partners. De sociale partners hebben ingestemd met de keuze voor het paritaire model.
1.2.1
Bestuur
Het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE bestond in 2014 uit zes personen: drie vertegenwoordigers van de werkgevers, twee vertegenwoordigers van de werknemers en één vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden. De werkgeversvertegenwoordigers in het bestuur worden op voordracht van de Werkgeversvereniging OWASE (WVO) benoemd door het bestuur. De vertegenwoordigers van de werknemers in het bestuur worden op voordracht van de Samenwerkende Ondernemingsraden van de OWASE-ondernemingen (SOR) benoemd door het bestuur. De vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden wordt door het bestuur benoemd na te zijn gekozen door en uit de geleding van pensioengerechtigden. Het bestuur heeft bevoegdheden overeenkomstig de statuten en reglementen van het pensioenfonds, in overeenstemming met de vastlegging in de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN). Het pensioenfondsbestuur had in 2014 de volgende samenstelling:
Naam
Functie
Geleding
H.J. Meijerink (1958) A.J. van den Elst (1965) 1 H. Dries (1959) 2 J.G.A. Terhalle (1977) 3 J.W. Floor (1957) 4 R.H.A. Brookhuis (1963) J. Stoffelsma (1940) 5
voorzitter plv. voorzitter lid lid secretaris plv. secretaris lid
werkgevers werkgevers werkgevers werkgevers werknemers werknemers pensioengerechtigden
1 2 3 4 5
Lid sinds 2000 2011 2000 2014 2005 2004 2004
Zittingsduur tot 2017 2019 2014 2016 2018 2016 2016
De heer Van den Elst is per 1 januari 2015 voor een nieuwe termijn herbenoemd als vertegenwoordiger van de werkgevers in het bestuur. Hij blijft ook na 1 januari 2015 de plaatsvervangend voorzitter van het pensioenfondsbestuur. De heer Dries was zowel bestuurslid als directeur van Dion en is in verband met het in 2013 ingevoerde wettelijke verbod op personele unies per 1 juli 2014 teruggetreden als vertegenwoordiger van de werkgevers in het bestuur. De heer Terhalle is per 1 juli 2014 voor de resterende termijn van de heer Dries benoemd als vertegenwoordiger van de werkgevers in het bestuur op de vacature die ontstond door het terugtreden van de heer Dries. De heer Floor is per 1 januari 2014 voor een nieuwe termijn herbenoemd als vertegenwoordiger van de werknemers in het bestuur. Hij blijft ook na 1 januari 2014 de secretaris van het pensioenfondsbestuur. De heer Stoffelsma is per 1 januari 2014 zonder verkiezingen (aangezien zich geen andere kandidaten hebben gemeld) - op zijn verzoek voor een halve termijn - herbenoemd als vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden in het bestuur.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
6
1.2.2
Verantwoordingsorgaan
Het verantwoordingsorgaan bestond in 2014 uit zes personen: twee vertegenwoordigers van de werkgevers, twee vertegenwoordigers van de werknemers en twee vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden. De werkgeversvertegenwoordigers in het verantwoordingsorgaan worden op voordracht van de Werkgeversvereniging OWASE (WVO) benoemd door het bestuur. De vertegenwoordigers van de werknemers in het verantwoordingsorgaan werden tot 1 januari 2015 op voordracht van de Samenwerkende Ondernemingsraden van de OWASE-ondernemingen (SOR) benoemd door het bestuur en met ingang van 1 januari 2015 door het bestuur benoemd na te zijn gekozen door en uit de geleding van de actieve deelnemers (de werknemers van de aangesloten ondernemingen). De vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden in het verantwoordingsorgaan worden op voordracht van de vereniging van gepensioneerden Wavin Old benoemd door het bestuur. Het verantwoordingsorgaan had in 2014 de volgende samenstelling:
Naam F. Schepers (1943) L. Meijer (1945) D. de With (1954) W. van Dijk (1964) R. de Jonge (1964) L. Hessels (1953) 3 1 2 3
1
2
Functie
Geleding
voorzitter lid lid lid secretaris plv. secretaris
pensioengerechtigden pensioengerechtigden werknemers werknemers werkgevers werkgevers
Lid sinds
Zittingsduur tot
2008 2008 2012 2008 2008 2008
2018 2016 2017 2019 2016 2018
De heer Schepers is per 1 januari 2014 voor een nieuwe termijn herbenoemd als vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden in het verantwoordingsorgaan. Hij blijft ook na 1 januari 2014 de voorzitter van het verantwoordingsorgaan. De heer Van Dijk is per 1 januari 2015 zonder verkiezingen (aangezien zich geen andere kandidaten hebben gemeld) voor een nieuwe termijn herbenoemd als vertegenwoordiger van de werknemers in het verantwoordingsorgaan. De heer Hessels is per 1 januari 2014 voor een nieuwe termijn herbenoemd als vertegenwoordiger van de werkgevers in het verantwoordingsorgaan.
Het verantwoordingsorgaan adviseert het bestuur desgevraagd of uit eigen beweging over aangelegenheden die het pensioenfonds betreffen. Het verantwoordingsorgaan heeft de bevoegdheid om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het jaarverslag, de jaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van het interne toezicht, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, evenals over beleidskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, bekend gemaakt en in het jaarverslag van het pensioenfonds opgenomen. Het verantwoordingsorgaan adviseert op basis van de Pensioenwet over: het beleid inzake beloningen; de vorm en inrichting van het intern toezicht; de profielschets voor leden van een (eventueel) in te stellen raad van toezicht; het vaststellen en wijzigen van de interne klachten- en geschillenprocedure; het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid; de gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds; het vaststellen en wijzigen van de statuten van het pensioenfonds; de liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds; het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst; het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; de samenvoeging van pensioenfondsen als bedoeld in de definitie van ondernemingspensioenfonds in artikel 1 van de Pensioenwet; en het verantwoordingsorgaan heeft tevens het recht om advies uit te brengen naar aanleiding van een melding van disfunctioneren van het bestuur. Het verantwoordingsorgaan had voorts tot 1 juli 2014 de volgende goedkeuringsrechten: bij wijziging van de statuten van de stichting; bij gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van de stichting; Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
7
bij liquidatie van de stichting. Per 1 juli 2014 zijn de rechten van het verantwoordingsorgaan in overeenstemming gebracht met de (nieuwe) bepalingen van de Pensioenwet. De goedkeuringsrechten zijn daarbij omgezet in adviesrechten. Het verantwoordingsorgaan stelt - op voorstel van het bestuur - normbedragen vast voor de tegemoetkoming aan de bedrijven voor het beschikbaar stellen van bestuursleden. Het verantwoordingsorgaan stelt tevens - op voorstel van het bestuur - de hoogte vast van de tegemoetkoming voor eventuele vakbestuurders en de vergoeding voor pensioengerechtigde bestuursleden. Het verantwoordingsorgaan is tot slot bevoegd om - in voorkomende gevallen - een bestuurslid of een lid van het verantwoordingsorgaan te schorsen.
1.2.3
Intern toezicht
Het bestuur organiseert het intern toezicht op het pensioenfonds door het periodiek inhuren van een visitatiecommissie bestaande uit ten minste drie onafhankelijke deskundigen. Voor het intern toezicht wordt jaarlijks (tot 2014: driejaarlijks) een visitatiecommissie aangesteld om het functioneren van het pensioenfonds en van het bestuur te onderzoeken en zo nodig aanbevelingen te doen. De visitatiecommissie heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds. De visitatiecommissie is belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken aan het verantwoordingsorgaan en in het jaarverslag. Het bestuur heeft begin 2015 (wederom) een visitatiecommissie ingesteld om een visitatie uit te voeren.
1.2.4
Commissies
Het pensioenfondsbestuur heeft een drietal commissies ingesteld die zich elk bezig houden met een onderdeel van de werkzaamheden van het pensioenfondsbestuur. Dit zijn: de Beleggingscommissie; de Financiële en Technische Commissie; de Communicatiecommissie. De commissies houden zich bezig met hun specifieke taken en adviseren het bestuur. De commissies hebben elk ten minste twee leden vanuit het bestuur. De commissies worden ondersteund door medewerkers van het pensioenbureau en door externe adviseurs. Door het werken met de verschillende commissies kunnen de werkzaamheden van het bestuur van het pensioenfonds efficiënter worden uitgevoerd. De commissies hebben ook leden die niet tevens bestuurslid zijn (externe leden). De communicatiecommissie heeft drie externe leden. Het gaat daarbij om twee werknemers van aangesloten ondernemingen en om één pensioengerechtigde. De financiële en technische commissie heeft één extern lid (momenteel vacature). De beleggingscommissie heeft twee externe leden: een externe voorzitter met (gewoon) stemrecht en een pensioengerechtigde, tevens kandidaat-lid van het bestuur, zonder stemrecht.
Communicatiecommissie
Financiële commissie
Beleggingscommissie
Bestuursleden
Bestuursleden
Bestuursleden
J.G.A. Terhalle (voorzitter) J.U. Stoffelsma
H.J. Meijerink (voorzitter) J.W. Floor
R.H.A. Brookhuis A.J. van den Elst
Externe leden
Externe leden
Externe leden
A. Brouwer R. Spijkers J.H. Willems 1 J. Schulten 2
(vacature)
R. Albrecht (extern voorzitter) 3 R.M. Botter (kandidaat-bestuurslid)
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
8
1 2 3
De heer Willems is per 1 januari 2015 teruggetreden als extern lid van de communicatiecommissie. De heer Schulten is per 1 januari 2015 benoemd als extern lid van de communicatiecommissie op de vacature die ontstond door het terugtreden van de heer Willems. De heer Albrecht is per 1 juni 2014 benoemd als extern voorzitter van de beleggingscommissie (ingehuurd via zijn bedrijf Albrecht Advies B.V.). De heer Brookhuis heeft tot 1 juni 2014 het voorzitterschap ad interim van de commissie waargenomen.
1.2.5
Compliance officer
Het bestuur heeft per 1 januari 2014 de heer P.H. Riedijk benoemd als compliance officer van het pensioenfonds. Hij is benoemd op de vacature die ontstond door het terugtreden van de vorige compliance offcier van het fonds, de heer S.H.A.J. Beckers. De heer Riedijk is geen lid van het bestuur of van de beleggingscommissie van het pensioenfonds. De compliance officer is belast met de uitvoering van het integriteitsbeleid van het pensioenfonds en met het toezicht op de naleving van de gedragscode van het pensioenfonds. De compliance officer wordt ondersteund door het pensioenbureau en door KPMG Compliance Services (IARCS).
1.2.6
Uitvoeringsorganisatie
Stichting Pensioenfonds OWASE heeft zelf geen mensen in dienst. Het bestuur heeft in 2004 een uitbestedingsbeleid voor het pensioenfonds vastgesteld. Dat beleid werd in 2014 geactualiseerd. Op basis van het uitbestedingsbeleid worden overeenkomsten gesloten met externe dienstverleners. De externe dienstverleners leggen aan het pensioenfondsbestuur verantwoording af over de wijze waarop zij hun taken uitvoeren. Uitgangspunt is dat het bestuur, overeenkomstig de eisen van de Pensioenwet, verantwoordelijk blijft voor de juiste uitvoering van de uitbestede taken. Het pensioenbureau is per 1 januari 2014 onder de naam Dion Pensioen Services B.V. als aparte B.V. ondergebracht binnen de Dion groep. Het pensioenbureau voert veel van de administratieve werkzaamheden uit, zoals het berekenen en aan de ondernemingen doorbelasten van de premies, het vaststellen van de pensioenuitkeringen en het berekenen van het hiervoor benodigde vermogen. Het pensioenbureau zorgt tevens voor de ambtelijke ondersteuning van het bestuur en de andere pensioenfondsorganen, coördineert de beleidsvoorbereiding en zorgt mede voor de operationele ondersteuning van het vermogensbeheer. Het pensioenfonds bepaalt zijn eigen beleggingsbeleid en belegt voornamelijk in fondsen die beheerd worden door externe vermogensbeheerders. Daarnaast werkt het pensioenfonds samen met een aantal externe adviseurs waaronder een actuaris en een beleggingsadviseur.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
9
Manager pensioenfonds H. Lubbers (Dion Pensioen Services B.V.)
Administratie en informatie J.F. Lodewijk (Dion Pensioen Services B.V.) G. Bouck (Dion Pensioen Services B.V.) M.E.H. Zwiers (Dion Pensioen Services B.V.) M. van den Dijk (Dion Pensioen Services B.V.)
Beleidsvoorbereiding M.E.R. Spit (Dion Pensioen Services B.V.) R. Buikema (Dion Pensioen Services B.V.) J.M. Groothuis (Dion Pensioen Services B.V.)
Beleggingsondersteuning A.G. Doppenberg (Dion Pensioen Services B.V.) C.H. van den Berg (Towers Watson te Amstelveen)
Beleggingsadviseur J. Boot (Insinger de Beaufort te Amsterdam)
Bewaarder KasBank te Amsterdam
Actuaris P.M. Halkes (Towers Watson te Apeldoorn) - adviseur W. Hoekert (Towers Watson te Amstelveen) - certificeerder
Accountant F.J.J. Glorie (KPMG Accountants N.V. te Utrecht)
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
10
1.3
Kerncijfers
(aantallen nominaal, bedragen x € 1000)
Aantal werkgevers
2014
2013
2012
2011
2010
1
21
1
23
1.395 1.565 1.435 4.395
1.386 1.574 1.402 4.362
1.568 1.474 1.334 4.376
1.611 1.479 1.289 4.379
1.679 1.416 1.252 4.347
0 2,67 0,44 3,38 14.808 30 1,84 1,75 65
0 2,67 0,25 3,38 14.808 30 2,15 1,65 65
0 2,67 0 2,10 14.808 30 2,15 2,15 65
0,65 1,94 14.423 30 2,15 2,15 65
1,0 1,19 0,08 14.330 30 2,15 2,15 65
14.043 13.895 13.325 1.449 512 18.644 1.286
15.056 14.856 14.339 1.240 444 17.945 461
15.796 15.632 18.045 1.059 365 17.449 -92
15.690 15.783 15.053 984 340 17.435 450
15.864 12.722 13.110 1.144 367 17.109 16
1,87 765.819 665.335 115,1 117,1
2,72 652.648 560.250 116,5 118,5
2,43 626.904 580.411 108,0 117,2
2,74 552.699 531.257 104,0 117,3
3,45 533.296 456.678 116,8 117,4
332.555 383.293 -4.813 26.896 25.024 762.955
288.567 324.249 1.683 20.068 14.970 649.537
227.676 20.238 330.000 2.312 21.816 19.339 621.381
193.444 14.666 313.853 -2.604 18.548 12.065 549.972
194.300 32.912 277.788 -1.127 16.369 11.834 532.076
17,83 16,61
4,39 4,90
13,37 15,01
2,99 -1,76
10,4 12,5
0,373%
0,387%
0,395%
0,436%
n.v.t.
27
1
23
21
Aantal verzekerden Actieve deelnemers Premievrije rechten (“slapers”) Pensioentrekkenden (excl. IP) totaal Reglementvariabelen Indexatie actieven (in %) - cumulatieve achterstand ultimo jaar Indexatie inactieven (in %) - cumulatieve achterstand ultimo jaar Franchise ultimo jaar (in Euro) Premiepercentage OP (over grondslag) Opbouwpercentage toegezegd (in %) Opbouwpercentage toegekend (in %) Pensioenrichtdatum Pensioenuitvoering Ontvangen premie Kostendekkende premie (gedempt) Kostendekkende premie (ongedempt) Pensioenuitvoeringskosten 2 - kosten per deelnemer (in Euro) Uitkeringen Saldo waardeoverdrachten Vermogenssituatie o.b.v. FTKmethodiek (rentetermijnstructuur) 3 FTK-rekenrente ultimo jaar (in %) Totaal pensioenvermogen Pensioenverplichtingen Aanwezige dekkingsgraad (in %) Vereiste dekkingsgraad (in %) 4 Beleggingsportefeuille Aandelen Commodities Vastrentende waarden Derivaten Vastgoed Overige beleggingen totaal Beleggingsperformance Beleggingsrendement (in %, incl. valuta afdekking) ALM-Benchmark (in %) Kosten vermogensbeheer (in % gem. belegd vermogen)
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
11
1 2 3 4
De afname van het aantal aangesloten ondernemingen in 2011 en de toename in 2013 en 2014 hield verband met wijzigingen in de concernverhoudingen van enkele aangesloten ondernemingen. De pensioenuitvoeringskosten werden vóór 2011 op een andere wijze gepresenteerd, zie hiervoor paragraaf 2.5.7 van het bestuursverslag. Rentetermijnstructuur ultimo 2011 met DNB-correctie o.b.v. 3 maandsgemiddelde en ultimo 2012, 2013 en 2014 met DNB correctie o.b.v. UFR en 3 maandsgemiddelde. Het pensioenfonds had ultimo 2014 een reservetekort van -2,0% (geen dekkingstekort), ultimo 2013 een reservetekort van -2,0% (geen dekkingstekort), ultimo 2012 een reservetekort van -9,2% (geen dekkingstekort), ultimo 2011 een dekkingstekort van -1,0% en een reservetekort van -13,3 en ultimo 2010 een reservetekort van -0,6% (geen dekkingstekort).
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
12
2
Verslag van het bestuur
2.1
Hoofdlijnen
2.1.1
Algemeen
Met dit jaarverslag wil het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE verantwoording afleggen over en toelichting geven op het gevoerde beleid in het afgelopen jaar. Het jaarverslag geeft inzicht in vraagstukken die voor het pensioenfonds belangrijk zijn. Afhankelijk van het onderwerp zal in dit verslag naast een verantwoording over het in het verleden gevoerde beleid ook het in de toekomst te voeren beleid aan de orde komen.
2.1.2
Statutaire doelstelling
Artikel 3 ‘Doel’ van de Statuten van Stichting Pensioenfonds OWASE bepaalt: “Het pensioenfonds heeft als doel de verstrekking van pensioenen en andere uitkeringen ter zake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden aan deelnemers en gewezen deelnemers, alsmede aan hun nabestaanden, overeenkomstig de bepalingen van het pensioenreglement en van deze statuten.”
2.1.3
Mission statement
Het pensioenfonds is het ondernemingspensioenfonds voor de OWASE-ondernemingen. Het pensioenfonds is een professionele pensioenuitvoerder die in opdracht van de sociale partners pensioenen en andere uitkeringen verstrekt terzake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden aan (gewezen) deelnemers aan de OWASE-pensioenregeling, alsmede aan hun nabestaanden, overeenkomstig de bepalingen van de uitvoeringsovereenkomst, de bepalingen van het pensioenreglement en de bepalingen van de statuten. Het pensioenfonds is een integere organisatie die de OWASE-pensioenregeling nu en in de toekomst zo optimaal mogelijk wil uitvoeren en de toevertrouwde pensioengelden nu en in de toekomst zo optimaal mogelijk wil beheren, zodat het fonds zijn pensioenverplichtingen en zijn ambities nu en in de toekomst waar kan maken. Voor het pensioenfonds staan bij het formuleren van zijn beleid en bij de uitvoering van zijn taken de belangen van de (gewezen) deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden steeds voorop.
2.1.4
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Om de doelstelling van het pensioenfonds te realiseren werkt het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE volgens een Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN). De bedoeling van de ABTN is om integraal inzicht te geven in het functioneren van het pensioenfonds en om een beschrijving te geven van het ten behoeve van het pensioenfonds te voeren beleid, waarbij de financiële opzet en de grondslagen waarop deze berust, gemotiveerd omschreven zijn. De ABTN is in 2014 geactualiseerd. De geactualiseerde ABTN is per 31 december 2014 van kracht geworden. De ABTN is aangepast aan de wijzigingen in het pensioenreglement, die per 1 januari 2014 en per 1 januari 2015 werden doorgevoerd.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
13
2.2
Goed pensioenfondsbestuur
Per 1 januari 2014 is de nieuwe Code pensioenfondsen in werking getreden. De principes van goed pensioenfondsbestuur zijn in deze Code opnieuw geformuleerd, uitgebreid en nader uitgewerkt. Deze principes omvatten zorgvuldig bestuur; transparantie, openheid en communicatie; deskundigheid; verantwoording en intern toezicht. Het pensioenfonds dient maatregelen te treffen die goed pensioenfondsbestuur waarborgen. De principes en de Code zijn in de Pensioenwet verankerd. Pensioenfondsen hebben de mogelijkheid om gemotiveerd af te wijken van de bepalingen van de Code (‘comply or explain’). Het bestuur heeft geïnventariseerd op welke punten het pensioenfonds (nog) niet voldoet aan de nieuwe Code en of er aanleiding is om het beleid te wijzigen of om de organisatie op onderdelen aan te passen. Hieronder worden de overwegingen van het bestuur op een aantal specifieke punten uit de Code geschetst. Het bestuur heeft een missie voor het pensioenfonds geformuleerd en in het jaarverslag vastgelegd (zie hierboven 2.1.3). In 2015 zal het bestuur in het kader van de nieuwe wetgeving met de sociale partners overleggen over een formele opdracht aan het pensioenfonds. Op basis van de uitkomsten van dat overleg zal het bestuur een beleidsplan voor het pensioenfonds opstellen waarin de missie, de visie en de strategie van het pensioenfonds geherformuleerd zullen worden. Het bestuur is van oordeel dat maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) cq. duurzaam beleggen gezien de beperkte fondsgrootte van pensioenfonds OWASE pragmatisch vormgegeven dient te worden. De beleggingscommissie heeft opdracht om bij de selectie van beleggingen nadrukkelijk ook naar MVOaspecten te kijken en om eventuele bijzonderheden op de fund requirement-formulieren vast te leggen. Anderzijds overweegt de beleggingscommissie beleggen in duurzame producten alleen als daarmee een adequaat rendement kan worden gerealiseerd. Het bestuur is van oordeel dat het voor het overige in redelijkheid niet mogelijk is om een expliciet MVO-beleid te voeren. Het bestuur is gezien de beperkte fondsgrootte niet voornemens om eigen uitsluitingslijsten op te stellen of een AVA-stembeleid te formuleren. Het bestuur kijkt bij het sluiten van dienstverleningsovereenkomsten nadrukkelijk ook naar de eventuele koppeling van de fee aan de prestatie van de dienstverlener. Er worden zodanige afspraken gemaakt over de bedongen beloningen met partijen aan wie taken worden uitbesteed, dat deze niet aanmoedigen om meer risico’s te nemen dan voor het fonds aanvaardbaar is. Het beloningsbeleid binnen de organisatie van externe dienstverleners (waaronder vermogensbeheerders / medewerkers van fondsen waarin geïnvesteerd wordt) is daarentegen geen onderwerp bij contractonderhandelingen. Er is dan ook geen zicht op het beloningsbeleid van derden, behoudens op dat van het pensioenbureau dat bij Dion Pensioen Services is ondergebracht (de OWASE CAO is op Dion van toepassing en het beloningsbeleid is cf. die CAO: er zijn geen perverse prikkels die aanmoedigen tot het nemen van onaanvaardbare risico’s). Het fonds heeft een eigen klokkenluidersregeling - met waarborgen voor degenen die financieel afhankelijk zijn van het fonds - die expliciet ook van toepassing is voor Dion Pensioen Services. De regeling met de te volgen procedures is nadrukkelijk onder de aandacht gebracht van betrokkenen. Het bestuur eist van alle dienstverleners dat zij een integere bedrijfsvoering waarborgen en dat zij dat ook kunnen aantonen. Het al dan niet aanwezig zijn van een klokkenluidersregeling binnen de organisatie van (andere) dienstverleners is echter geen onderwerp bij contractonderhandelingen. Er is daardoor geen zicht op eventuele klokkenluidersregelingen van derden. Wel worden medewerkers van dienstverleners in voorkomende gevallen aangemerkt als insiders of verbonden personen van het pensioenfonds en wordt dan de gedragscode van de dienstverlener opgevraagd. Een maximum aan het aantal herbenoemingen wordt niet overwogen, noch voor het bestuur, noch voor het verantwoordingsorgaan. Het bestuur is van oordeel dat zo’n maximum belemmerend kan werken en de continuïteit van het fonds - gezien de beperkte omvang van het fonds - kan ondermijnen. Bij de inhuur van een visitatiecommissie wordt het verantwoordingsorgaan nadrukkelijk betrokken. In de opdrachtformulering wordt ook aan de Code Pensioenfondsen aandacht besteed. Aangezien de visitatiecommissie telkens voor één visitatieronde benoemd wordt is een bindende voordracht/advies bij de benoeming en het ontslag van visitatiecommissie-leden niet aan de orde. Het bestuur en het verantwoordingsorgaan zijn paritair samengesteld en een redelijke afspiegeling van de belanghebbenden (thans is één van de bestuurs-/VO-leden jonger dan 40 jaar). Het bestuur is blij dat er binnen de pensioenfonds-populatie geschikte mensen bereid zijn om in het bestuur en VO plaats te nemen. Het bestuur onderschrijft de wenselijkheid van een zo divers mogelijke samenstelling van de pensioenfondsgremia, maar de pensioenfonds-populatie is vergrijsd en overwegend mannelijk van samenstelling: jongeren en vrouwen zijn sterk ondervertegenwoordigd binnen de populatie. In verband Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
14
daarmee acht het bestuur geschiktheid het meest relevante criterium en acht het bestuur leeftijd en geslacht minder relevant. Het bestuur zal geen quotumeisen stellen, maar zal zich - bij het ontstaan van een vacature in het bestuur of VO - wel inspannen om een geschikte vrouwelijke kandidaat te werven (‘bij gelijke geschiktheid’).
2.2.1
Integere bedrijfsvoering
Het beleid van het pensioenfonds is onder meer gericht op een integere bedrijfsvoering. Beheerste en integere bedrijfsvoering bestaat uit: beheersen van de pensioenfondsprocessen en risico’s waarbij sprake is van: adequate administratieve organisatie en interne controle; adequate controlemechanismen; beleid voor beheersing van risico’s. waarborgen voor de integriteit: systematische analyse van integriteitrisico’s; beleid voor beheersing van deze risico’s; uitvoering van dat beleid. procedures en maatregelen ter voorkoming van belangenverstrengeling. beleid voor het beheersen van (financiële) risico’s die de soliditeit van het pensioenfonds kunnen aantasten. Het bestuur heeft een beleidscyclus voor integraal risicomanagement ingericht en geïmplementeerd om de risico’s en de beheersmaatregelen permanent te monitoren en om permanent op deze risico’s en beheersmaatregelen te kunnen sturen.
2.2.2
Deskundigheidsbevordering
Om een pensioenfonds goed te kunnen besturen moeten bestuurders over voldoende kennis en kunde beschikken. Dit is in de wet verankerd. Om dit te bereiken is het bestuur verplicht hiervoor een plan te hebben. De wettelijke eisen omtrent kennis en kunde van fondsbestuurders werden in het verleden samengevat in de zogenaamde deskundigheidseisen. In 2012 is er door het pensioenfonds een deskundigheidsplan opgesteld. Met de komst van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen en de Code pensioenfondsen is de term deskundigheid vervangen voor geschiktheid, waarbij geschiktheid een breder spectrum van eisen omvat waaraan een bestuurder moet voldoen. Deskundigheid is nu een onderdeel van deze eisen. Het oude deskundigheidsplan is in 2014 vervangen door een geschiktheidsplan. Dit plan is erop gericht om op gestructureerde wijze het niveau van geschiktheid van het bestuur te laten aansluiten bij wat nodig is voor het goed besturen van het pensioenfonds. De eerste belangrijkste wijziging is dat de eisen op het gebied van kennis (deskundigheid) en vaardigheden/competenties verder uitgebreid zijn. Dit betekent dat op het gebied van kennis een extra accent wordt gelegd op risicomanagement, uitbesteding en vermogensbeheer. Naast deskundigheid en competenties houdt geschiktheid ook het vertonen van professioneel gedrag in. Dit houdt het vooral bij praktische en meetbare gedragsaspecten zoals aantoonbaar over voldoende tijd beschikken en evident betrokken zijn bij het eigen fonds (het principe “ken uw fonds”). In 2011 is een profiel voor bestuurslid bij het pensioenfonds opgesteld, waarin ook reeds de vereiste competenties werden beschreven (t.a.v. denken, voelen, kracht). Het bestuur heeft in 2013 een analyse laten maken van de competenties van de bestuursleden in relatie tot de taken en de samenstelling van het bestuur (competentiescan). Het bestuur voert jaarlijks een zelfevaluatie uit. De voorzitter van het pensioenfondsbestuur houdt jaarlijks evaluatiegesprekken met de individuele bestuursleden. Op basis van de uitkomsten van de zelfevaluatie en de evaluatiegesprekken is voor elk bestuurslid afzonderlijk een trainingsprogramma vastgesteld. De afspraken in het kader van deze programma’s zijn begin 2014 en begin 2015 geëvalueerd en waar nodig bijgesteld. In 2014 werden weer diverse congressen, seminars en contactdagen bezocht en werd literatuur over de ontwikkelingen op pensioengebied bijgehouden. Het bestuur heeft in oktober 2014 zijn jaarlijkse studiedag gehouden, waarvoor diverse externe sprekers werden uitgenodigd. In april 2014 heeft het bestuur een strategiedag gehouden. BlackRock heeft op die dag een presentatie verzorgd over Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
15
risicobudgettering. Risicobudgettering beantwoordt twee vragen: hoe groot is het risicobudget en hoe moet het risicobudget worden gealloceerd? Het beschikbare risicobudget bakent de grenzen af waarbinnen een houdbare beleggingsstrategie moet worden geformuleerd. Het bestuur wil zich in 2015 verder oriënteren op een pragmatische invulling van het risicomanagement met risicobudgettering (met meetbare restricties).
2.2.3
Naleving wet- en regelgeving
Het bestuur is goed op de hoogte van de geldende wet- en regelgeving. Voor zover aan het bestuur bekend is er geen sprake van overtreding van deze wet- en regelgeving. De nieuwe Wet versterking bestuur pensioenfondsen bepaalt dat een fonds voorkomt dat sprake is van personele unies op het niveau van beleidsbepalers of medebeleidsbepalers tussen het fonds en derden waaraan werkzaamheden worden uitbesteed. De heer Dries was zowel bestuurslid als directeur van Dion, de bij het pensioenfonds aangesloten onderneming waarbij het pensioenbureau is ondergebracht. Er was dus sprake van een zgn. personele unie. De heer Dries is daarom per 1 juli 2014 teruggetreden als bestuurslid. De heer Dries was het langstzittende bestuurslid (sinds maart 2000). Het bestuur wil graag opmerken, dat in het verleden altijd uiterst zorgvuldig is omgegaan met deze personele unie. Transacties tussen het pensioenfonds en Dion werden en worden op zakelijke grondslagen overeengekomen. Wanneer in het bestuur gesproken wordt over de relatie tussen het pensioenfonds en Dion was de heer Dries daarbij in beginsel niet aanwezig. Ook andere medewerkers van Dion zijn daarbij niet aanwezig. Wanneer in het bestuur gestemd wordt over transacties met Dion onthoudt de heer Dries zich van stemmen. De huidige benoemingstermijn van de heer Dries zou nog tot 1 januari 2016 hebben gelopen.
2.2.4
Klachten- en geschillenprocedure
Het pensioenfonds heeft een klachten- en geschillenprocedure. In het kader van deze procedure kunnen belanghebbenden worden verwezen naar de Ombudsman Pensioenen. In 2014 zijn er geen klachten ingediend.
2.2.5
Gedragscode
De bestuursleden en de bij het pensioenfonds betrokken medewerkers van het pensioenbureau (bij Dion Pensioen Services B.V.) hebben een gedragscode getekend volgens het model van de Pensioenfederatie (voorheen OPF: Stichting Ondernemingspensioenfondsen). Stichting Pensioenfonds OWASE valt onder het zgn. effecttypisch gedragstoezicht (ETGT), zoals vastgelegd in de Wet op het financieel toezicht. De gedragscode van het pensioenfonds moet daarom zowel aan de eisen van de Pensioenwet als aan de eisen van de Wet op het financieel toezicht voldoen. Ook nieuwe bestuursleden en nieuwe medewerkers van het pensioenbureau dienen de gedragscode te tekenen. De Pensioenfederatie heeft begin 2015 een nieuwe modelgedragscode opgesteld, meer in lijn met de Code pensioenfondsen. De gedragscode van het pensioenfonds zal in 2015 in overeenstemming worden gebracht met dit nieuwe model. Het bestuur heeft tevens een breder compliance beleid vastgesteld en dit beleid vastgelegd in een Handboek Compliance. In dit handboek zijn ook de processen en procedures vastgelegd op basis waarvan het pensioenfonds vaststelt of de aan het pensioenfonds verbonden personen zich hebben gehouden aan de gedragscode en of het fonds in compliance is geweest. Het pensioenfondsbestuur heeft per 1 januari 2014 een Incidenten- en klokkenluidersregeling vastgesteld. Deze regeling is ook van toepassing voor de medewerkers van het pensioenbureau en bevat een procedure voor interne en externe meldingen van (potentiële) misstanden en de afhandeling daarvan en waarborgen voor de bescherming van de verbonden persoon - de klokkenluider - die te goeder trouw melding maakt van (potentiële) misstanden. Deze regeling bevat tevens een regeling ongewenst gedrag op het werk en beoogt verbonden personen bescherming te bieden tegen ongewenste omgangsvormen en kwetsend gedrag van andere verbonden personen van pensioenfonds OWASE. Alle verbonden personen zijn geïnformeerd over de Incidenten- en klokkenluidersregeling en over de procedures die gevolgd kunnen/moeten worden. De regeling is opgenomen in het Compliance Handboek.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
16
In het kader van het compliance beleid hebben alle bij het pensioenfonds betrokken medewerkers van het pensioenbureau een door de gemeente van hun woonplaats afgegeven verklaring omtrent het gedrag ingeleverd. Ook nieuwe medewerkers dienen een dergelijke verklaring te overleggen. In opdracht van de compliance officer van het pensioenfonds wordt door KPMG Compliance Services (IARCS) jaarlijks een onderzoek uitgevoerd naar de naleving van de gedragscode en naar nevenactiviteiten en halfjaarlijks een onderzoek naar privé-beleggingstransacties. De compliance officer heeft afspraken met KPMG gemaakt over de uitvoering van het onderzoek naar de naleving van de gedragscode. Het pensioenfondsbestuur zal het compliance beleid in 2015 opnieuw onder de aandacht brengen van alle betrokken personen. Op basis van het onderzoek van KPMG over 2014 werd o.a. vastgesteld dat de gedragscode van het pensioenfonds is nageleefd, dat er door de bestuursleden geen conflicterende nevenactiviteiten zijn verricht en dat er in 2014 door de insiders bij de pensioenfondsbeleggingen geen privébeleggingstransacties zijn verricht in die beleggingsfondsen waarin het pensioenfonds in de toetsingsperiode een aandeel in het belegde vermogen heeft of heeft gehad.
2.2.6
Toezichthouder
Het pensioenfondsbestuur heeft begin 2014 in het kader van de implementatie van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen een memo met zijn keuze voor het paritaire bestuursmodel aan DNB - de toezichthouder - voorgelegd. Het bestuur heeft de keuze uitvoerig onderbouwd en een wijzigingsvoorstel voor de statuten van het fonds meegestuurd. DNB heeft de conceptstatuten getoetst en haar bevindingen aan het pensioenfonds teruggekoppeld. De statuten zijn op basis van de opmerkingen van DNB nog enigszins aangepast en vervolgens door het bestuur - met goedkeuring van het verantwoordingsorgaan formeel vastgesteld, waarna ze notarieel werden verleden. Met het memo werd ook de melding van de heer Terhalle als nieuw bestuurslid meegezonden en werd het terugtreden van de heer Dries uit het bestuur toegelicht. DNB heeft haar goedkeuring verleend aan deze mutaties. Begin 2015 heeft het bestuur het nieuwe pensioenreglement, dat er 1 januari 2015 door het pensioenfondsbestuur werd vastgesteld, aan DNB gestuurd. In dat reglement is de pensioenregeling vastgelegd die de CAO-partijen bij de OWASE CAO per 1 januari 2015 hebben afgesproken. Tevens is het reglement aangepast aan de nieuwe wet- en regelgeving. Ook de nieuwe ABTN, die per 31 december 2014 door het pensioenfondsbestuur werd vastgesteld, werd meegezonden. De ABTN is aangepast aan het nieuwe pensioenreglement. De datum 31 december 2014 werd gekozen omdat het pensioenfondsbestuur nieuwe beleidsregels voor het vaststellen van de kostendekkende premie heeft vastgesteld en omdat het pensioenfondsbestuur de premie voor 2015 wilde vaststellen op basis van het nieuwe beleid. In dat verband werd ook een memo meegezonden waarin het besluit van het pensioenfondsbestuur is vastgelegd om de zgn. dempingsperiode voor de rekenrente die bij de berekening van de kostendekkende premie wordt gehanteerd te verlengen van 12 naar 120 maanden met de overwegingen en afwegingen die het bestuur bij dit besluit heeft gemaakt.
2.2.7
Uitbesteding
Het bestuur is bevoegd één of meerdere onderdelen van de bedrijfsprocessen van het pensioenfonds te laten uitvoeren door derden. In het uitbestedingsbeleid heeft het bestuur vastgelegd aan welke voorwaarden deze uitbesteding zal moeten voldoen. Bij deze beleidsregels is rekening gehouden met de voorwaarden zoals die door De Nederlandsche Bank als toezichthouder zijn voorgeschreven. Nieuwe uitbestedingsovereenkomsten en aanpassingen van bestaande uitbestedingsovereenkomsten worden steeds getoetst aan het uitbestedingsbeleid. Het uitbestedingsbeleid zal in 2015 worden geëvalueerd en waar nodig geactualiseerd. Pensioenfonds OWASE heeft voor de beleidsvoorbereiding en de uitvoering van de administratie door het pensioenbureau een uitbestedingsovereenkomst (Service Level Agreement) gesloten met Dion Pensioen Services B.V. De dienstverlening geschiedt overeenkomstig de met het pensioenfondsbestuur gemaakte afspraken. De kwaliteitsaspecten en de monitoring daarvan door middel van kwartaal-SLA-rapportages zijn vastgelegd in de SLA. De heer H. Lubbers van Dion is als manager pensioenfonds voor het bestuur het centrale aanspreekpunt bij het pensioenbureau. Vanwege de toegenomen complexiteit van de pensioenregelgeving en de aanscherping van de eisen die de toezichthouders stellen is de dienstverlening in 2014 uitgebreid.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
17
2.2.8
Communicatie
In 2014 is veel aandacht besteed aan communicatie. De communicatiecommissie zet zich in om de complexe pensioenmaterie op een duidelijke en begrijpelijke manier aan de deelnemers en pensioengerechtigden uit te leggen. In 2013 werd het OWASE Pensioenforum georganiseerd, een bijeenkomst om de risicobereidheid van de (oud-) deelnemers aan de OWASE-pensioenregeling te peilen. Ca. 230 personen zijn naar het forum gekomen. Aangezien de pensioenfondspopulatie uit ruim 4.300 (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden bestaat, geven de uitkomsten van het forum slechts een indicatie van de risicobereidheid van de deelnemers aan de pensioenregeling. Conclusies o.b.v. de uitkomsten van het OWASE Pensioenforum: Het is van belang om de nominale aanspraken zo goed mogelijk te garanderen en om terughoudend te zijn met het nemen van beleggingsrisico’s. De deelnemers willen liever een wat lager pensioen dan de kans op een hoger pensioen met de kans op een nog lager pensioen. De risicobereidheid die er is bij de deelnemers vloeit voort uit het besef dat indexaties belangrijk zijn voor een adequate pensioenvoorziening en dat zonder het nemen van beleggingsrisico’s niet geïndexeerd kan worden. Het pensioenfonds zou volgens de deelnemers moeten streven naar volledige indexatie. Communicatieplan De commissie heeft het communicatieplan in 2014 geactualiseerd. Het bestuur heeft het nieuwe communicatieplan - na een positief advies van het verantwoordingsorgaan - vastgesteld. In het communicatieplan is ook een aantal acties opgenomen naar aanleiding van de implementatie van de nieuwe pensioenregeling per 1 januari 2015. Het bestuur heeft het pensioenbureau gevraagd om alle actieve deelnemers bij het bereiken van 30- 45en 55-jarige leeftijd uit te nodigen voor een kort pensioengesprek. Zo’n gesprek is met name bedoeld om de deelnemer inzicht te verschaffen in de eigen pensioensituatie en de deelnemer te wijzen op zijn eigen verantwoordelijkheid voor het treffen van een adequate pensioenvoorziening voor hem zelf en voor zijn eventuele nabestaanden. Aan de deelnemers die uitgenodigd zijn wordt na elk gesprek tevens gevraagd om een evaluatieformulier in te vullen. Jaarlijks worden de antwoorden op de formulieren geïnventariseerd. De deelnemers geven vrijwel allemaal aan dat ze door het gesprek een goed beeld hebben gekregen van hun persoonlijke pensioensituatie en van de gevolgen van bepaalde gebeurtenissen - zoals trouwen, scheiden of het wisselen van baan - op hun pensioen. Al met al een goede reden om door te gaan met de pensioengesprekken. Pensioenfonds OWASE heeft een website: www.owase.nl. Op de website zijn naast algemene informatie over organisatie en structuur van het pensioenfonds ook de reglementen, brochures, nieuwsbrieven, samenvattingen van de notulen van vergaderingen van bestuur, veelgestelde vragen (en antwoorden) en andere wetenswaardigheden geplaatst. Ook de kwartaalrapportages worden op de website gezet. Ook werd via de website een rekenmodule (pensioenpeiler) ter beschikking gesteld waarmee de deelnemers hun persoonlijke pensioensituatie kunnen bepalen en verschillende pensioenmogelijkheden kunnen doorrekenen. Die pensioenpeiler is inmiddels gedateerd en uit de lucht gehaald. Het bestuur heeft in 2014 nieuwe pensioenadministratiesoftware aangeschaft die inmiddels word geïmplementeerd. Deze software is web-based. Er zal aan de nieuwe administratiesoftware ook een nieuwe website met een nieuwe pensioenpeiler gekoppeld worden. Een nieuwe deelnemer krijgt binnen drie maanden een startbrief van het pensioenfonds. Bij deze startbrief is een pensioenbrochure bijgevoegd waarin de pensioenregelingen en de uitvoering van deze regelingen op een voor iedereen te begrijpen wijze worden uitgelegd. De brochure is ook bedoeld als beknopt pensioenreglement. De startbrief en de brochure zijn begin 2015 aangepast aan de nieuwe pensioenregeling die per 1 januari 2015 van toepassing is. In overeenstemming met de wettelijke verplichting om eenvormige, eenduidige en duidelijke pensioenoverzichten te verstrekken, is ook in 2014 aan alle actieve deelnemers en pensioengerechtigden weer een uniform pensioenoverzicht (UPO) uitgereikt. In 2014 is tevens aan de gewezen deelnemers een UPO uitgereikt. In 2015 zal aan alle deelnemers wederom een UPO uitgereikt worden. Gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden worden op het moment dat zij voornoemde status krijgen over bepaalde elementen - die voor hen op dat moment van belang zijn - in hun pensioenregeling geïnformeerd. Daarna worden de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
18
pensioengerechtigde jaarlijks op de hoogte gehouden over belangrijke ontwikkelingen in hun pensioenregeling. De deelnemers en pensioengerechtigden ontvangen in beginsel in de eerste helft van elk jaar een beknopt jaarverslag en in de tweede helft van het jaar een pensioenkrant. Iets later dan gebruikelijk - in februari 2014 - is aan alle deelnemers en pensioengerechtigden weer een pensioenkrant gestuurd waarmee de mensen onder andere werden geïnformeerd over de actuele financiële situatie van het pensioenfonds en over de eigen verantwoordelijkheid om te zorgen voor een adequate pensioenvoorziening voor zichzelf en voor hun eventuele nabestaanden. Tevens werd aangegeven welke wijzigingen op stapel staan, zowel voor wat betreft de wijzing van het landelijke pensioenstelsel als voor wat betreft de aanpassing van de OWASE-pensioenregeling. In juni werd het beknopte jaarverslag ook vormgegeven als pensioenkrant aan de deelnemers gestuurd.
2.2.9
Bestuursvergaderingen
Het bestuur van het pensioenfonds heeft het afgelopen jaar verscheidene keren vergaderd. De belangrijkste onderwerpen waren naast de reguliere beleidscyclus: de financiële situatie van het pensioenfonds; het al dan niet toekennen van voorwaardelijke indexaties; de aanpassing van de pensioenfondsorganisatie in verband met de Wet versterking bestuur pensioenfondsen en de keuze voor een paritair bestuursmodel de voortgang van de discussie in de CAO Werkgroep Pensioen en het advies van de werkgroep over de aanpassing van de pensioenregeling in verband met het nieuwe Nederlandse pensioenstelsel; het actualiseren van de ABTN en het pensioenreglement; de uitkomsten van de ALM-studie en de te ondernemen vervolgacties; de inrichting van een matchingportefeuille voor het afdekken van het renterisico en het al dan niet inrichten van risicobudgetten; de ontwikkeling van de kostendekkende premie, het toepassen van de gesplitste kortingsregel en het verlengen van de dempingsperiode van de rekenrente; de aanpassing van de financiële opzet van het pensioenfonds in verband met het nieuwe financiële toetsingskader (FTK). De agenda van de bestuursvergaderingen werd in 2014 gesplitst in een deel strategisch zaken van ca. 1,5 uur en een deel actuele zaken van ca. 1,5 uur. In 2015 zal de frequentie van de bestuursvergaderingen worden uitgebreid en zullen om en om vergadering plaatsvinden over strategische onderwerpen en over operationele onderwerpen. De beleidsvoorbereiding vindt zoveel mogelijk in de commissies plaats.
2.2.10
Visitatiecommissie
Het pensioenfondsbestuur heeft begin 2013 een visitatiecommissie ingehuurd om in het kader van het intern toezicht een visitatie uit te voeren. De visitatiecommissie heeft in maart 2013 haar rapport aan het bestuur gestuurd. De commissie heeft vastgesteld dat het pensioenfonds de zaken over het algemeen goed voor elkaar heeft, maar heeft ook een aantal aandachtspunten gesignaleerd. Het bestuur heeft kennis genomen van het rapport en van de conclusies en aanbevelingen van de visitatiecommissie. Het bestuur kan zich vinden in de conclusies en aanbevelingen van de commissie. De aanbevelingen van de visitatiecommissie zijn vertaald in actiepunten. Het pensioenfondsbestuur heeft eind 2014 wederom een visitatiecommissie benoemd om in het kader van het intern toezicht een visitatie uit te voeren. De visitatiecommissie is belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken aan het verantwoordingsorgaan en het bestuur, alsmede in het jaarverslag. De commissie heeft de opdracht gekregen om begin 2015 een kritische beoordeling te maken van het beleid van het bestuur en van de algemene gang van zaken in het pensioenfonds. De visitatiecommissie dient binnen deze taak een oordeel uit te spreken over: transparantie belangenafweging/realisatie; wet en regelgeving vanuit compliance; adequate pensioenadministratie/toezicht/actuarieel; Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
19
en specifiek aandacht te besteden aan: het beoordelen van de verwerking van punten uit het laatste visitatierapport; de algemene organisatie van het fonds; of het pensioenfondsbestuur in de afgelopen drie jaar de juiste prioriteiten heeft gesteld; of het bestuur dat vervolgens heeft vertaald in beleid en of dat beleid ook is geïmplementeerd; de juiste implementatie van wet- en regelgeving; het risicomanagement; de communicatie. De visitatiecommissie had haar visitatieonderzoek bij het vaststellen van dit jaarverslag al wel afgerond, maar haar rapport nog niet gefinaliseerd. Het bestuur zal het rapport op de website van het pensioenfonds publiceren zodra het rapport beschikbaar is. De bevindingen van de visitatiecommissie zullen tevens in het jaarverslag over 2015 worden opgenomen.
2.2.12
Bestuursvergadering 26 mei 2015
Op 26 mei 2015 heeft de bestuursvergadering over de jaarstukken plaatsgevonden. In deze vergadering heeft het pensioenfondsbestuur de jaarstukken over het boekjaar 2014 behandeld en formeel vastgesteld.
2.3
Pensioenparagraaf
De pensioenregeling die Stichting Pensioenfonds OWASE uitvoert is een voorwaardelijk geïndexeerde middelloon-pensioenregeling op basis van een uitkeringsovereenkomst met gemaximeerde werkgeverspremie en met opbouw nabestaandenpensioen. Bovendien voorziet de pensioenregeling in een arbeidsongeschiktheidspensioen op risicobasis, een tijdelijk nabestaandenpensioen op risicobasis en een wezenpensioen op risicobasis. De belangrijkste kenmerken van de oude pensioenregeling: het opbouwpercentage voor het levenslang ouderdomspensioen is tot 1 januari 2014 in beginsel 2,15% (NB. voor het kalenderjaar 2013 geldt een verlaagd opbouwpercentage van 1,65%) en tot 1 januari 2015 in beginsel 1,84% (NB. voor het kalenderjaar 2014 geldt een verlaagd opbouwpercentage van 1,75%); de franchise in de ouderdomspensioenregeling is per 1 juli 2012 vastgesteld op € 14.808; de ploegentoeslag is voor de deelnemers, die onder de OWASE CAO vallen, voor 50% in het pensioengevend salaris opgenomen; voor de deelnemers die onder de RPC CAO vallen is het oude percentage van 20% blijven gelden; de pensioenpremie komt voor 75% voor rekening van de werkgever en voor 25% voor rekening van de werknemer. De totale pensioenpremie is momenteel vastgesteld op 30% van de pensioengrondslag; de pensioenrichtdatum is tot 1 januari 2015 65 jaar, maar er geldt een flexibele ingangsdatum van het ouderdomspensioen (eerder dan de pensioenleeftijd van 65 jaar, of later maar uiterlijk de 1 e dag van de maand waarin de AOW van de deelnemer ingaat); het nabestaandenpensioen bedraagt 70% van het ouderdomspensioen; het tijdelijk nabestaandenpensioen is vastgesteld op € 7.000 per jaar; het arbeidsongeschiktheidspensioen heeft een excedent-onderdeel voor inkomens boven het maximale WAO of WIA-dagloon; tijdens volledige arbeidsongeschiktheid (WAO of WIA) vindt de opbouw van ouderdomspensioen voor 70% plaats. Voor gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is een opbouwstaffel vastgesteld. De belangrijkste wijzigingen van het pensioenreglement in 2014 zijn: de verlaging per 1 januari 2014 van het opbouwpercentage voor de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken in het kalenderjaar 2014; de mogelijkheid om het pensioen ook na de pensioenrichtdatum te laten ingaan, maar uiterlijk op de 1e dag van de maand waarin de AOW van de deelnemer ingaat. Aanpassing pensioenregeling aan het fiscale kader per 1 januari 2014 Per 1 januari 2014 is het fiscale kader vernauwd. CAO-partijen bij de OWASE CAO hebben besloten om het jaar 2014 als overgangsjaar te beschouwen en om voor dat jaar alleen de wettelijk vereiste Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
20
aanpassingen door te voeren. De structurele wijzigingen zullen vervolgens in 2015 worden doorgevoerd. De pensioenleeftijd bleef in 2014 dan ook 65 jaar. Wel hebben de deelnemers de mogelijkheid gekregen om hun pensioendatum uit te stellen tot de 1e dag van de maand waarin de AOW ingaat, mits de deelnemer ook daadwerkelijk blijft doorwerken tot deze datum. Ook diende het opbouwpercentage van nieuwe pensioenaanspraken aangepast te worden aan de nieuwe belastingregels. Volgens de belastingdienst komt een maximaal opbouwpercentage van 2,15% bij een hogere pensioenleeftijd van 67 jaar overeen met een maximaal opbouwpercentage van 1,84% bij een pensioenleeftijd van 65 jaar. Het pensioenreglement is per 1 januari 2014 aan deze fiscale maxima aangepast. Het percentage van 1,84% kon in 2014 met de huidige pensioenpremie echter niet worden gefinancierd. De opbouw van nieuwe aanspraken diende voor het boekjaar 2014 verlaagd te worden met 0,09% van 1,84% naar 1,75%. De opbouw van nieuwe pensioenaanspraken moest ook in het boekjaar 2013 worden verlaagd: met 0,5% van 2,15% naar 1,65%.
2.3.1
Toeslagbeleid
Het indexatiebeleid van Stichting Pensioenfonds OWASE heeft een strikt voorwaardelijk karakter. Als sprake zou zijn geweest van een onvoorwaardelijk indexatiebeleid, dan had het pensioenfonds voor indexaties een reserve moeten aanhouden, maar voor het opbouwen en aanhouden van een dergelijke reserve ontbreken de financiële middelen. Het pensioenfonds heeft wel de ambitie om de indexaties zoveel als mogelijk is te realiseren. De indexaties moeten echter gefinancierd worden uit de vrije reserve van het pensioenfonds (lees: uit de beleggingsopbrengsten). Indexatieambitie De indexatieambitie van het pensioenfonds luidt als volgt: - Het bestuur streeft er naar om de pensioenaanspraken van actieve deelnemers per de data van de collectieve OWASE CAO-verhogingen te indexeren overeenkomstig de OWASE CAO-loonindex. Zij kunnen voor de toekomst geen rechten ontlenen aan een verleende indexatie en aan de verwachting voor de komende jaren. - Het bestuur streeft er naar om (half-)jaarlijks de pensioenuitkeringen van de gepensioneerden en de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers te indexeren op basis van de CBS-consumentenprijsindex (alle huishoudens, afgeleid). Zij kunnen voor de toekomst geen rechten ontlenen aan een verleende indexatie en aan de verwachting voor de komende jaren. Indexatiekader De voorziening pensioenverplichtingen wordt onder het Financiële Toetsingskader (FTK) vastgesteld op basis van de rentetermijnstructuur. Ook bij het vaststellen van de dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt uitgegaan van deze rentetermijnstructuur. Er wordt een nominale dekkingsgraad bepaald. Op basis van deze nominale dekkingsgraad beoordeelt het bestuur of er op dat moment voldoende financiële middelen zijn om indexaties toe te kennen. Zoals reeds aangegeven wordt voor indexaties door het pensioenfonds geen geld gereserveerd. Als de financiële situatie van het pensioenfonds dat toelaat kan het bestuur besluiten om de pensioenuitkeringen en de pensioenaanspraken aan te passen aan de loon- en prijsstijgingen. Voor de eventuele indexatie van de pensioenaanspraken van de actieve deelnemers in de pensioenregeling bekijkt het bestuur eerst óf sprake is van looninflatie en zo ja, hoe hoog deze is. Het bestuur gaat daarbij uit van de collectieve OWASE CAO-verhogingen, de zgn. loonindex. Voor de eventuele indexatie van de pensioenuitkeringen van pensioengerechtigden en voor de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers in de pensioenregeling bekijkt het bestuur eerst óf sprake is van prijsinflatie en zo ja, hoe hoog deze is. Het bestuur gaat daarbij uit van de prijsindexcijfers die door het Centraal Bureau voor de Statistiek worden vastgesteld (CPI alle huishoudens, afgeleid), de zgn. prijsindex. Het bestuur bekijkt vervolgens hoe de financiële situatie van het pensioenfonds is. Het pensioenfonds moet op elk moment voldoende financiële middelen hebben om aan al zijn financiële verplichtingen te voldoen (bijvoorbeeld het uitbetalen van de pensioenuitkeringen) en moet tevens nog een reserve hebben. In totaal dient het pensioenfonds ten minste een zgn. dekkingsgraad van 104,25% te hebben (100% voor de verplichtingen plus 4,25% voor de reserve).
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
21
Als de dekkingsgraad onder 104,25% zakt heeft het pensioenfonds een zgn. dekkingstekort. Als het pensioenfonds een dekkingsgraad van 104,25% heeft, heeft het geen financiële middelen om de pensioenuitkeringen en pensioenaanspraken te indexeren. Door te indexeren worden de verplichtingen van het pensioenfonds namelijk groter en aan grotere verplichtingen kan het pensioenfonds op dat moment niet voldoen. Naast de hiervoor genoemde reserve van 4,25% moet het pensioenfonds nog een aantal financiële reserves aanhouden. Deze reserves dienen om eventuele risico’s te kunnen opvangen (zoals een hele lage rentestand of het inzakken van de aandelenkoersen). Als het pensioenfonds onvoldoende financiële middelen heeft om alle reserves aan te houden heeft het pensioenfonds een zgn. reservetekort. Als geen sprake is van een reservetekort heeft het pensioenfonds op dat moment in beginsel voldoende middelen om de pensioenuitkeringen en de pensioenaanspraken volledig te indexeren en kan het bestuur bij de vaststelling van het indexatiepercentage zelfs rekening houden met indexaties die in het verleden niet konden plaatsvinden (maar dan mag door deze zgn. inhaalindexatie niet alsnog een reservetekort ontstaan). De grens voor volledig indexeren ligt op 100% van de reservetekortgrens. Als geen sprake is van een dekkingstekort maar wel van een reservetekort kan het bestuur besluiten de pensioenaanspraken gedeeltelijk te indexeren. Het bestuur hanteert daarvoor de zgn. lineaire indexatie-methode. De voor het bepalen van de financiële situatie relevante ijkdatum is de situatie één maand vóór de beoogde indexatieverlening. - Voor de eventuele indexatie van de pensioenaanspraken van de actieve deelnemers gaat het bestuur uit van de datum van de collectieve OWASE CAO-verhoging. Het bestuur beoordeelt de financiële situatie van het pensioenfonds op de datum die één maand vóór de beoogde indexatiedatum ligt. - Voor de eventuele indexatie van de pensioenuitkeringen van pensioengerechtigden en voor de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers beoordeelt het bestuur twee keer per jaar - per 1 januari en per 1 juli - of de pensioenuitkeringen en de pensioenaanspraken geïndexeerd kunnen worden. Het bestuur beoordeelt de financiële situatie van het pensioenfonds op de datum die één maand vóór de beoogde indexatiedatum ligt. Voor de beoordeling of sprake is geweest van prijsinflatie kijkt het bestuur of de prijsindex is gestegen in de referteperiode van april tot oktober, resp. van oktober tot april (referteperiode van een halfjaar). Zoals reeds vermeld is het indexatiebeleid strikt voorwaardelijk. Het pensioenfondsbestuur beslist op basis van de actuele financiële situatie of en in hoeverre de pensioenaanspraken per een bepaalde datum kunnen worden aangepast. Als dat nodig is kan het bestuur eventueel ook andere factoren bij zijn beslissing laten meewegen. Gedeeltelijke indexatie per 1 januari 2014 Het pensioenfondsbestuur heeft in de bestuursvergadering van 14 januari 2014 beoordeeld of de pensioenen per 1 januari 2014 geïndexeerd kunnen worden. Volgens het CBS waren de prijzen over de referteperiode van april 2013 tot oktober 2013 gestegen met 0,49% (CPI alle huishoudens, afgeleid). De dekkingsgraad van het pensioenfonds was 117,4% op de zgn. ijkdatum van 1 december 2013. En 116,5% op de beoogde indexatiedatum van 1 januari 2014. Het pensioenfonds kan gedeeltelijk indexeren als er sprake is van een reservetekort, maar niet van een dekkingstekort. Van een dekkingstekort is sprake wanneer de dekkingsgraad van het pensioenfonds lager is dan 104,25%. Dat was op dat moment niet het geval. Maar er was wel sprake van een reservetekort. Er zou een gedeeltelijke indexatie van 0,44% toegekend kunnen worden (deelfactor 0,93). Het bestuur heeft besloten om aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers per 1 januari 2014 een gedeeltelijke indexatie van 0,44% toe te kennen. Na het toekennen van deze gedeeltelijke indexatie bleef er per 1 januari 2014 nog een niet gecompenseerde prijsstijging over van 0,05%. Als rekening wordt gehouden met inflatie op inflatie was er per 1 januari 2014 sprake van een cumulatieve indexatieachterstand van totaal 3,43%. Voor de actieve deelnemers was onverminderd sprake van een indexatieachterstand van 2,67%. Sinds 1 juli 2012 had er geen nieuwe CAO-verhoging plaats gevonden. Geen indexatie per 1 juli 2014 Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 1 juli 2014 beoordeeld of de pensioenen per 1 juli 2014 geïndexeerd zouden kunnen worden. De dekkingsgraad van het pensioenfonds was 118,5% op de zgn. ijkdatum van 1 juni 2014 en 118,2% op de beoogde indexatiedatum van 1 juli 2014. Van een dekkingstekort is sprake als de dekkingsgraad lager is dan 104,25%. Bij 104,25% ligt de zgn. dekkingstekortgrens. Het pensioenfonds mag in het geheel niet indexeren als de dekkingsgraad beneden Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
22
deze dekkingstekortgrens ligt. De dekkingsgraad lag op dat moment boven de dekkingstekortgrens. De Nederlandsche Bank (DNB) stelt echter tevens eisen aan de risicoreserves die pensioenfondsen moeten aanhouden. Voor pensioenfonds OWASE lag de zgn. reservetekortgrens toen bij 118,4%. Als de dekkingsgraad boven deze reservetekortgrens ligt, dan zijn alle wettelijke reserves aanwezig en kan het pensioenfonds volgens het eigen indexatiebeleid een volledige indexatie toekennen. Maar als de dekkingsgraad beneden deze reservetekortgrens ligt, is er sprake van een reservetekort. Als er wel sprake is van een reservetekort maar niet van een dekkingstekort, dan kan volgens het eigen indexatiebeleid en het door DNB goedgekeurde herstelplan eventueel een gedeeltelijke indexatie worden toegekend. Als er geen sprake is van een prijsstijging, dan wordt er - zoals hierboven reeds vermeld - in het geheel geen indexatie toegekend. Volgens het CBS zijn de prijzen over de referteperiode van oktober 2013 tot april 2014 niet gestegen, maar juist gedaald met 0,05% (CPI alle huishoudens, afgeleid). Sinds 1 januari 2014 was er voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers sprake van een cumulatieve indexatieachterstand van 3,43% over meerdere jaren. Daarbij is rekening gehouden met inflatie op inflatie. Het bestuur heeft besloten om deze indexatieachterstand te verlagen met 0,05%. Na deze verlaging is er per 1 juli 2014 nog sprake van een (cumulatieve) indexatieachterstand van 3,38%. Een klein deel van de achterstand is met dit bestuursbesluit ingelopen. Het bestuur heeft vervolgens bekeken of er misschien nog een stukje van de indexatieachterstand ingehaald zou kunnen worden. Maar een zgn. inhaalindexatie kan alleen toegekend worden als de dekkingsgraad boven de reservetekortgrens ligt en als de dekkingsgraad door het toekennen van de inhaalindexatie niet onder de reservetekortgrens zakt. Op 1 juni 2014 lag de dekkingsgraad weliswaar net boven de reservetekortgrens, maar op 1 juli 2014 lag de dekkingsgraad toch weer onder de reservetekortgrens. Het bestuur heeft daarom besloten geen inhaalindexatie toe te kennen. Het bestuur probeert de indexatieachterstand op een latere datum in te halen zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat.
2.3.2
Verwachte en gerealiseerde wijzigingen in het komend jaar
CAO Werkgroep Pensioen CAO-partijen hebben een pensioenwerkgroep ingesteld, de CAO Werkgroep Pensioen, met als taakopdracht: “de werkgroep inventariseert, onderzoekt de haalbaarheid en de implicaties van noodzakelijke en gewenste aanpassingen van de pensioenregeling en adviseert CAO-partijen partijneutraal.” Ook vertegenwoordigers van het pensioenfondsbestuur en het pensioenbureau zitten in deze werkgroep. De inzet is een solide, toekomstbestendige pensioenregeling voor OWASE waarin alle partijen zich herkennen De werkgroep heeft o.a. gekeken naar: de nieuwe fiscale kaders; het nieuwe financiële toetsingskader; de financiële opzet van de pensioenregeling cq. het pensioenfonds; de hoogte van de pensioenpremie; de hoogte van het opbouwpercentage; de hoogte van de franchise; de hoogte van de pensioenleeftijd voor de nieuwe en voor de bestaande pensioenopbouw; de pensioengevende loonbestanddelen (waaronder de ploegentoeslag); de diverse pensioenonderdelen: ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, arbeidsongeschiktheidspensioen; de indexatieambitie van het pensioenfonds en het indexatiekader; de keuze voor een nominaal kader of een reëel kader. De werkgroep heeft op 5 september 2014 advies uitgebracht aan CAO-partijen en aan het pensioenfondsbestuur. Op 1 oktober 2014 heeft de werkgroep een lijst met conceptbesluiten opgesteld waarin werd aangegeven welke besluiten per 1 januari 2015 genomen dienen te worden en welke besluiten desgewenst op een later tijdstip genomen zouden kunnen worden. Op 25 november 2014 hebben de bonden en op 22 december 2014 heeft de werkgeversvereniging WVO aangegeven dat zij zich kunnen vinden in de besluiten die per 1 januari 2015 genomen moesten worden. Daarmee zijn de CAOafspraken gemaakt over de nieuwe OWASE-pensioenregeling.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
23
De nieuwe pensioenregeling per 1 januari 2015 Met ingang van 1 januari 2015 is het pensioenreglement ingrijpend gewijzigd. De afspraken, die CAOpartijen bij de OWASE CAO - in het kader van de nieuwe pensioenwet- en regelgeving - op basis van het advies van de CAO Werkgroep Pensioen ten aanzien van pensioen hebben gemaakt, zijn verwerkt in het pensioenreglement: de pensioenpremie is gehandhaafd op maximaal 30% van de pensioengrondslag(som); het (reglementaire) opbouwpercentage voor de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken is vastgesteld op 1,875% per jaar (fiscaal maximum); de pensioenrichtdatum is verhoogd naar 67 jaar; de opbouwdrempel (franchise) is gehandhaafd op € 14.808 bruto per jaar; het wettelijk voorgeschreven opbouwplafond van € 100k bruto per jaar is ingevoerd; bij de berekening van de kostendekkende premie wordt een dempingsperiode voor de rekenrente gehanteerd van 120 maanden (per 31 december 2014: besluit pensioenfondsbestuur); één keer per jaar wordt beoordeeld of per 1 januari van enig jaar een voorwaardelijke indexatie toegekend kan worden over het voorafgaande jaar; de voortgezette - premievrije - pensioenopbouw bij invaliditeit (PVI) is verhoogd naar 100% pensioenopbouw en loopt door tot uiterlijk 67 jaar; de premie voor de verzekering van het arbeidsongeschiktheidspensioen is gesplitst in een premie van 0,3% over/voor het loondeel tot de SV-maxdagloongrens en een premie van 1,5% over/voor het loondeel boven de SV-maxdagloongrens (NB. de premie komt voor rekening van de werknemer); de bij het nabestaandenpensioen geldende fictie dat een deelnemer bij overlijden ten minste 30 deelnemersjaren zou hebben opgebouwd is vervallen. Alle deelnemers werden in december 2014 per brief geïnformeerd over de nieuwe pensioenregeling en het nieuwe pensioenreglement. Conversie van de opgebouwde aanspraken per 1 januari 2015 Voor de pensioenrechten die tot 1 januari 2015 zijn opgebouwd gold een pensioenleeftijd van 65 jaar. Het pensioenfondsbestuur heeft besloten om alle pensioenrechten van de mensen die nog niet met pensioen zijn per 1 januari 2015 om te zetten naar pensioenrechten waarvoor een pensioenleeftijd van 67 jaar geldt. De hoogte van de pensioenaanspraken werden berekend op basis van de actuele rekenrente. Als die rente stijgt of daalt en een deelnemer wil vervolgens eerder met pensioen, dan wordt dat pensioen berekend op basis van de nieuwe rente. De uitkomst kan daardoor verschillen. Voor de mensen die in 2015 met pensioen zouden willen achtte het pensioenfondsbestuur dat niet wenselijk. De pensioenen die worden vervroegd en in 2015 ingaan worden daarom eerst op basis van dezelfde factoren als bij de omzetting teruggerekend naar aanspraken bij een pensioenleeftijd van 65 jaar, waarna de actuele flexibiliseringsfactoren worden toegepast voor de berekening van de hoogte van het pensioen. Bij de opgebouwde pensioenrechten gaat het om een combinatie van ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Het nabestaandenpensioen is gekoppeld aan het ouderdomspensioen: de hoogte van het opgebouwde nabestaandenpensioen is 70% van het opgebouwde ouderdomspensioen. Het pensioenfondsbestuur heeft besloten om deze koppeling ook bij de omzetting van de pensioenrechten per 1 januari 2015 te handhaven. De hoogte van het nabestaandenpensioen is dus na de omzetting nog steeds 70% van het ouderdomspensioen. Deelnemers werden geïnformeerd over de handhaving van de koppeling en dat dit effect kan hebben bij vervroeging van het pensioen. Zij werden in de gelegenheid gesteld om bezwaar in te stellen als zij zich niet konden vinden in het handhaven van de koppeling. Het pensioenfondsbestuur heeft geen bezwaren ontvangen en gaat er daarom vanuit dat alle deelnemers zich kunnen vinden in het handhaven van de koppeling. Pensioenrechten op tijdelijk ouderdomspensioen die tot 1 januari 2006 werden opgebouwd (prépensioen), werden per 1 januari 2015 niet omgezet. Deze pré-pensioenrechten waren bedoeld voor een periode van 3 jaar (van 62 jaar tot 65 jaar), maar mogen uitsluitend omgezet worden in levenslang ouderdomspensioen. Als de pensioenrechten na de omzetting vervroegd zouden worden en de rente in de tussentijd is gestegen of gedaald, dan zouden er veel grotere verschillen ontstaan dan bij de omzetting van de levenslange pensioenrechten. Het pensioenfondsbestuur vond de verschillen die bij de omzetting van het pré-pensioen zouden optreden niet aanvaardbaar. Het gevolg is wel dat het pré-pensioen verondersteld wordt bij 62 jaar tot uitbetaling te komen en bij 65 jaar te stoppen, terwijl de nieuwe pensioenrichtdatum van het gewone pensioen bij 67 jaar ligt (de daadwerkelijke pensioendatum zal in de praktijk van geval tot geval verschillen). Het pré-pensioen als zodanig kan niet uitgesteld worden tot na 65 jaar (wel zou de deelnemer het pré-pensioen dan eventueel zelf bij het pensioenfonds kunnen uitruilen tegen levenslang ouderdomspensioen). De deelnemers lopen door het niet omzetten van het tijdelijk ouderdomspensioen tevens het risico dat het pré-pensioen in mindering wordt gebracht op een eventuele WW-uitkering of andere sociale zekerheidsuitkering. Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
24
Gedeeltelijke indexatie per 1 januari 2015 Per 1 januari 2015 is het nieuwe Financiële Toetsingskader van toepassing geworden. Per deze datum heeft het pensioenfondsbestuur het nieuwe pensioenreglement vastgesteld. Het reglement werd - in overeenstemming met de nieuwe wet- en regelgeving - opgesteld overeenkomstig de pensioenregeling die CAO-partijen bij de OWASE CAO per 1 januari 2015 hebben afgesproken. Per 31 december 2014 heeft het bestuur tevens een nieuwe ABTN vastgesteld, waarbij reeds vooruit werd gelopen op de wijzigingen per 1 januari 2015. Het al dan niet verlenen van de indexatie wordt voortaan beoordeeld op basis van het nieuwe Financiële Toetsingskader, het nieuwe pensioenreglement en de nieuwe ABTN. Het nieuwe indexatiebeleid met bijbehorend indexatiekader is opgenomen in het nieuwe pensioenreglement. Volgens het reglement kunnen - indien en voor zover de financiële positie van het pensioenfonds dat toelaat - de pensioenuitkeringen van de pensioengerechtigden en de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers jaarlijks per 1 januari van ieder jaar worden geïndexeerd met maximaal de procentuele stijging van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde consumentenprijsindexcijfers (CPI) “alle huishoudens, afgeleid” over de referteperiode van een jaar voorafgaande aan het jaar van de beoogde indexatiedatum en lopende van oktober tot oktober van dat voorafgaande jaar. Het pensioenfondsbestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre de pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke indexatieverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De indexaties worden uit beleggingsrendement gefinancierd. Voor de beoordeling van de beoogde indexatie per 1 januari 2015 werd als referteperiode eenmalig nog een periode van een half jaar gehanteerd: de periode van april tot oktober 2014. In deze periode bedroeg de procentuele stijging van de prijsindex 0,61%. Het daaraan voorafgaande halfjaar werd reeds meegenomen bij de beoordeling van de indexatie per 1 juli 2014. In die eerdere referteperiode was echter geen sprake van een prijsstijging, maar van een prijsdaling (deflatie). De prijsdaling werd in mindering gebracht op de geadministreerde indexatieachterstand van de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers. De ijkdatum voor de bepaling van de financiële positie van het pensioenfonds was 31 december 2014: de dekkingsgraad ultimo 2014 was 115,1% en de zgn. beleidsdekkingsgraad ultimo 2014 was 116,8%. Volgens het reglement zou er bij een beleidsdekkingsgraad die ligt boven de zgn. 110%-grens, maar onder de grens voor volledige indexatieverlening, financiële ruimte zijn voor het toekennen van een gedeeltelijke indexatie, mits en voor zover die indexatie ook voor de gehele toekomst kan worden verleend en noch de beleidsdekkingsgraad, noch de actuele nominale dekkingsgraad, door de indexatieverlening onder de 110%-grens komt. De actuaris heeft de grens voor volledige indexatieverlening berekend (123,6%) en tevens berekend welke deelfactor bij de beoogde indexatie ten hoogste gehanteerd kan worden: 55% van de prijsstijging zou op basis van de nieuwe wetgeving en het nieuwe beleid gecompenseerd kunnen worden. Dat betekende dat aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers een gedeeltelijke indexatie van (0,55 x 0,61% =) 0,34% toegekend zou kunnen worden. Het bestuur heeft tevens beoordeeld of ook aan de actieve deelnemers een indexatie toegekend zou kunnen worden. Er heeft in 2014 echter geen collectieve CAO loonsverhoging plaatsgevonden en CAOpartijen hebben in 2014 ook geen loonsverhoging per 1 januari 2015 afgesproken. Een inhaalindexatie kan enkel worden toegekend als de beleidsdekkingsgraad boven de grens voor volledig indexatieverlening ligt en dat was niet het geval. Aan de actieve deelnemers kon dus geen (inhaal)indexatie worden toegekend. De (cumulatieve) indexatieachterstand voor deze personen bleef per 1 januari 2015 2,67%. Een eventuele collectieve CAO-loonsverhoging in 2015 zal pas meewegen bij de beoordeling van de beoogde indexatie per 1 januari 2016. Het bestuur heeft vervolgens beoordeeld wat de gevolgen zouden zijn van het toekennen van de indexatie aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers in combinatie met een gedeeltelijke reparatie van de opbouwverlaging, die in 2013 werd doorgevoerd. Uit indicatieve berekeningen is naar voren gekomen dat deze combinatie an sich niet leidt tot een dekkingsgraaddaling tot beneden de 110%noch van de actuele dekkingsgraad, noch van de beleidsdekkingsgraad. Het bestuur was van oordeel dat er ook verder geen gronden aanwezig zijn om af te wijken van het reguliere (nieuwe) beleid en/of om de gedeeltelijke indexatie niet toe te kennen. Het bestuur streeft er naar om de indexatieachterstand zo beperkt mogelijk te houden. Het niet toekennen van de gedeeltelijke indexatie zou geen relevante bijdrage leveren aan de verbetering van de financiële positie van het pensioenfonds. Het bestuur heeft daarom in zijn vergadering van 20 januari 2015 besloten om de pensioenuitkeringen van de pensioengerechtigden en de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers per 1 januari 2015 gedeeltelijk te indexeren met 0,34%. De (cumulatieve) Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
25
indexatieachterstand voor deze personen stijgt door het slechts gedeeltelijk toekennen van de indexatie per 1 januari 2015 wel van 3,38% naar 3,66%. De betreffende personen zijn per brief van het indexatiebesluit op de hoogte worden gesteld. Het bestuur streeft er naar om de indexatieachterstand in te halen, zodra dat - gezien de financiële positie van het pensioenfonds - op verantwoorde wijze en volgens de (dan) geldende wet- en regelgeving en het (dan) geldende indexatiebeleid mogelijk is. Het volgende moment waarop het pensioenfondsbestuur beoordeelt of een indexatie kan worden toegekend is 1 januari 2016.
2.4
Beleggingenparagraaf
2.4.1
Algemeen en beleggingsproces
Het bestuur heeft een beleggingscommissie ingesteld die in 2014 bestond uit twee bestuursleden en twee externe leden. De externe leden zijn de heer R.M. Botter, pensioengerechtigde en oud-lid van het pensioenfondsbestuur en per juni 2014 de heer R. Albrecht. De heer Albrecht is na een selectie procedure als extern voorzitter aangetreden. De heer Albrecht is werkzaam als professioneel pensioenfonds bestuurder en heeft een aantal nevenfuncties als bestuurder of lid van een beleggingscommissie van pensioenfondsen. Daarnaast is hij onder andere docent beleggingen bij het SPO. De heer J. Boot van Insinger de Beaufort is de beleggingsadviseur van het pensioenfonds. Towers Watson verzorgt de performancerapportages. Het pensioenbureau verzorgt de beleggingsrapportages en voert - op basis van de besluiten van het bestuur en van de beleggingscommissie - de wijzigingen in de beleggingsportefeuille door. Het pensioenbureau zorgt tevens voor de ambtelijke ondersteuning, de beleidsvoorbereiding en coördineert de beleggingsadministratie. Het bestuur bepaalt de hoofdlijnen van het te voeren beleggingsbeleid door middel van de vaststelling van de lange termijn ALM-benchmark. Hiertoe wordt periodiek een Asset Liability Management (ALM) studie uitgevoerd. In een ALM-studie worden, op basis van bepaalde uitgangspunten, lange termijn prognoses gemaakt waarbij de ontwikkelingen van de bezittingen en de verplichtingen tegen elkaar worden afgezet. De laatste ALM-studie is in 2010 uitgevoerd. In 2011 zijn op basis van de uitkomsten van deze ALM-studie de hoofdlijnen van het beleggingsbeleid geactualiseerd. Per 10 juli 2012 werden de ALM-benchmarks en de SAA-beheerruimte nog enigszins bijgesteld. Deze zijn op dit moment nog steeds van toepassing. In het vierde kwartaal van 2014 is een nieuwe ALM-studie uitgevoerd. In 2015 zal het bestuur op basis van de uitkomsten van de nieuwe ALM-studie beoordelen in hoeverre het beleggingsbeleid aangepast dient te worden. De SAA-beheerruimte geeft aan binnen welke marges de beleggingscommissie, na advies van de beleggingsadviseur, op strategisch niveau mag afwijken van de ALM-benchmark. Dit SAA-beheer (Strategische Asset Allocatie-beheer) is gebaseerd op de verwachtingen op middellange termijn en de timing van de strategische aanpassingen. De SAA-benchmark die door de beleggingscommissie wordt vastgesteld, wordt opgesplitst in mandaten die door mandaatbeheerders deels op actieve wijze worden beheerd. Ook de implementatie hiervan en de aansturing van de mandaatbeheerders is de verantwoordelijkheid van de beleggingscommissie, ondersteund door de beleggingsadviseur, door Towers Watson en door het pensioenbureau. De behaalde rendementen van de ALM-benchmark, de SAAbenchmark en de mandaten worden gemeten zodat duidelijk wordt hoe het behaalde pensioenfondsrendement is opgebouwd en op basis van welke beslissingen dit rendement tot stand is gekomen.
2.4.2
Beleggingsklimaat en het beleggingsresultaat
Einde 2014 sloten de financiële markten uiteindelijk dichtbij hun hoogtepunten voor het jaar, maar vooral op de aandelenmarkten ging dat met de nodige schommelingen gepaard. In de meeste obligatiemarkten bleven de koersen oplopen en bereikte de rente nieuwe laagtepunten, met uitzondering van de markten voor de meer risicovolle obligaties. De Amerikaanse aandelenmarkt liet over 2014 een rendement zien van meer dan 25%. De stijging komt voor circa 10% voor rekening van het sterker worden van de Amerikaanse dollar ten opzichte van vrijwel Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
26
alle andere valuta. De aandelenindices in Amerika stegen met circa 15%, dit is beter dan in de rest van de wereld. Aziatische markten presteerden relatief beter dan Oost-Europese en Latijns-Amerikaanse markten die in de greep waren van politieke spanningen en forse dalingen in de grondstofprijzen. De reële economische groei in het Eurogebied ligt met circa 1% lager dan in Amerika terwijl in de Eurozone nauwelijks sprake is van inflatie, zodat de nominale groei nog veel lager uitvalt dan in de VS. In de bedrijfsobligatiemarkten was er sprake van opvallende ontwikkelingen in de markten voor de obligaties van bedrijven met een mindere kredietwaardigheid, de ‘high yield´ markt. Waar de risicopremies voor gewone bedrijfsobligaties nauwelijks wijzigden, stegen de risicopremies in de high yield markt, en dan vooral in de Amerikaanse. In het jaarverslag 2013 werd als outlook een aantal verwachtingen genoemd die van invloed zijn op het tactische beleggingsbeleid. De volgende aannames kwamen uit: Aandelen markten zijn aantrekkelijk door lage volatiliteit en lage rentestanden en daarmee bieden aandelen een beter rendementsvooruitzicht dan vastrentende waarden; Terugtrekken van investeringen in opkomende landen, druk op lokale rente- en aandelenmarkten; Licht gewijzigd economisch scenario ten opzichte van 2013. De volgende aanname pakte anders uit: Lange termijn rente in Europa zal weinig of geen stijging laten zien, oplopende 10-jaarsrente in de VS. De rente in Europa en de VS is gedaald. Hierdoor is er een beter dan verwacht rendement behaald door herwaardering van de staatsobligaties, dit lag zelfs hoger dan op zakelijke waarden.
2.4.2.1
Beoordeling uitgevoerde transacties in 2013, effecten op resultaat 2013 en 2014
Hierna wordt ingegaan op de resultaten van de genomen beslissingen in 2013. Januari 2013:
Verkoop
Aankoop
€ 6 mln.
Onderhandse lening
€ 6,3 mln.
Staatslening
€ 7 mln.
Beursgenoteerd vastgoed
€ 9 mln.
Aandelen Europa
€ 5,3 mln.
Europese bedrijfsobligaties
€ 2 mln.
Aandelen Noord Amerika
€ 1 mln.
Aandelen Azië overig
De onderhandse lening werd volgens schema afgelost, de opbrengst werd belegd in een staatslening met een lange looptijd. De rente op leningen met een lange looptijd was gestegen waardoor het verwachte rendement aantrekkelijk werd. Nadat de waardering van de bedrijfsobligaties was toegenomen door de afname van risicopremies werden deze obligaties verkocht vanwege de overweging van deze categorie ten opzichte van de ALM doelstelling en om winst te nemen. Vastgoed werd deels verkocht na een flinke herwaardering en een lagere rendementsverwachting dan voor aandelen. Met deze transacties werd de weging van aandelen verhoogd richting de ALM doelstelling van 40%. De vooruitzichten voor regio’s liepen niet sterk uiteen zodat gekozen is voor een spreiding over diverse markten. Februari 2013:
Verkoop € 9 mln.
Jaarverslag
Aankoop Europese bedrijfsobligaties
€ 2,5 mln.
Aandelen Europa
€ 2,5 mln.
Aandelen Noord Amerika
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
27
De rendementsvooruitzichten voor bedrijfsobligaties waren inmiddels afgenomen, dit was aanleiding om het belang in vastrentende waarden verder te verlagen ten gunste van aandelen en uitbreiding van de liquiditeiten. Er was geen aanleiding om in een specifieke regio te beleggen. Maart 2013:
Verkoop
Aankoop € 5 mln.
Aandelen Europa
€ 5,2 mln.
Aandelen Noord Amerika
In vervolg op de beslissing in februari werd in maart eveneens belegd in aandelen gespreid over Noord Amerika en Europa. Juni 2013:
Verkoop
Aankoop
€ 5,5 mln.
High Yield bedrijfsobligaties
€ 33 mln.
Hoog dividend aandelen
€ 33 mln.
Wereldwijde kwaliteitsaandelen
Aanleiding voor de verkoop van de high yield bedrijfsobligaties was dat er op termijn - nadat de waardering was toegenomen door daling van de risicopremies - voor deze categorie een forse koerscorrectie werd verwacht vanwege een massale uitstroom uit deze categorie als gevolg van een rentestijging in de VS. Daarnaast werd een relatief lager rendement verwacht op deze bedrijfsobligaties dan op aandelen. Bovendien was deze sector nog steeds licht overwogen ten opzichte van de ALM doelstelling. De vrijgekomen liquide middelen werden tijdelijk op spaarrekeningen geplaatst. In de categorie aandelen werd een wijziging van beheerder doorgevoerd. Een fonds met als focus bedrijven die een hoog dividend uitkeren werd verkocht nadat de beheerder geruime tijd onder zijn benchmark had gepresteerd. De beleggingscommissie heeft na een selectieprocedure gekozen voor een beheerder met een ander, defensiever beleid. Dit fonds belegt wereldwijd in ondernemingen van goede kwaliteit met een goed management. Deze belegging is voornamelijk bedoeld als lange termijn belegging. In een neergaande markt wordt verwacht dat dit fonds beter zijn waarde behoudt. Juli 2013:
Verkoop
Aankoop
€ 15,5 mln.
Commodities, goud
€ 7,6 mln.
Wereldwijde kwaliteitsaandelen
€ 83 mln.
Staatsleningen
€ 205 mln.
Matching mandaat
€ 122 mln.
LDI fonds
In 2008 werd een goudpositie ingenomen als hedge tegen onrust in de wereld. Medio 2013 waren er minder zorgen over de algehele economie in de VS en ook het vertrouwen in de Eurozone was toegenomen. De FED had aangekondigd dat de verruimingsmaatregelen voorzichtig zouden worden afgebouwd. De zorgen over de financiële sector waren afgenomen. Hiermee werd de lange termijn opgaande trend van ‘goud’ doorbroken. Vanaf het vierde kwartaal 2012 was de goudprijs onder druk komen te staan door afbouw van speculatieve posities. Een verdere daling werd niet uitgesloten en werd groter geacht dan de kans dat de prijs zou stijgen. Dit was aanleiding om de goudpositie geheel te verkopen. Gedeeltelijk werd de opbrengst liquide aangehouden, deels werd de opbrengst belegd in het wereldwijde aandelen fonds (zie wijziging beheerder in juni). Matching mandaat Na een selectieprocedure werd in een gezamenlijke vergadering van het bestuur en de beleggingscommissie besloten tot wijziging van het rente afdekkingsbeleid en tot de aanstelling van een nieuwe beheerder. De renteafdekking werd herzien tot een beleid waarbij fijnmaziger de vastrentende waarden werden afgestemd op de verplichtingen van OWASE. Tot medio 2013 vond dit plaats op basis van een indeling van een beperkt aantal klassen waarin de verplichtingen waren ingedeeld, dit werd gewijzigd in 13 klassen over de gehele looptijd van de verplichtingen. De eigen portefeuille aan Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
28
staatsleningen werd grotendeels ingebracht in een beleggingsfonds, het belang in het LDI mandaat werd op basis van een transitieplan eveneens ingebracht. Augustus 2013:
Verkoop
Aankoop € 5 mln.
Italiaanse staatslening
Deze lening werd aangeschaft omdat de liquiditeitenpositie na de transacties van juli de toegestane beleidsruimte van 5% overschreed. De lening werd gezien als een aantrekkelijk alternatief voor kasgeld, vooral vanwege de al eerder genoemde Draghi garantie voor de leningen van de Zuid Europese landen. December 2013:
Verkoop
Aankoop
€ 5,1 mln.
Italiaanse staatslening
€ 10 mln.
Staatslening
€ 5 mln.
Converteerbare obligaties
€ 5 mln.
Beursgenoteerd vastgoed
€ 5 mln.
Aandelen Noord Amerika
€ 5 mln.
Wereld wijde bedrijfsobligaties
€ 5,4 mln.
Herinvesteren dividend uitkering wereldwijde kwaliteitsaandelen
De Italiaanse staatslening werd verkocht. Door de dalende rente voor Italiaanse staatsleningen, was de waarde gestegen. Met de verkoop werd, over de korte periode waarin deze belegging werd aangehouden, een winst gerealiseerd van afgerond € 0,1 mln., op jaarbasis een rendement van 7%. De converteerbare obligaties en de aandelen Noord Amerika werden verkocht om winst te nemen op deze beleggingen en om de in oktober ontstane overweging van zakelijke waarden te verlagen tot 44%. De converteerbare obligaties waren in 2012/2013 sterk gestegen in waarde, daardoor werd het verwachtte rendement lager ingeschat dan voor zakelijke waarden. De aandelen in Noord Amerika lieten in 2013 een performance zien van 23,7%, hoger dan de Europese aandelen (20,2%). Het potentieel van de Europese aandelen werd hoger ingeschat en daarom werden de Noord Amerikaanse aandelen verkocht. De opbrengst werd belegd in een Nederlandse staatslening met een lange looptijd (2033) en in wereldwijde bedrijfsobligaties. Een deel van de kasgelden werd gebruikt voor beleggingen in beursgenoteerd Europees vastgoed. De vastgoedmarkt in Europa bleef achter bij de ontwikkeling van de aandelen in Europa, verwacht werd dat vastgoed het beter zal doen dan de Europese aandelen. Om vast te stellen of de transacties het gewenste resultaat hebben opgeleverd, werd een analyse uitgevoerd naar de effecten van de transacties. Een tweetal berekeningen is gemaakt: wat zou het resultaat geweest zijn zonder transacties; is het resultaat van de transactie positief geweest. Resultaat bij een ongewijzigde portefeuille uit 2013 Vastrentende waarden Voor de wijziging ten aanzien van de rente-afdekking was het effect van de transacties moeilijk te bepalen. De aanpak in het nieuwe mandaat is veel gedetailleerder dan de grofmazige aanpak die ten grondslag lag aan de belegging in de LDI fondsen van Robeco. Na het uittreden van het pensioenfonds uit de LDI fondsen, werden deze fondsen opgeheven en bestonden ze niet meer. Door het ontbreken van relevante koersinformatie per einde van het jaar 2013 en 2014 kon het resultaat niet goed worden bepaald. Zakelijke waarden In 2013 is het totaal resultaat op transacties in zakelijke waarden circa € 10,6 mln. beter dan zonder de transacties. Ook over 2014 laat de berekening een positieve bijdrage zien van ca. €12,6 mln.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
29
Resultaat op de transacties Hierbij is berekend of het resultaat van de wijziging positief heeft uitgepakt. Vrijwel alle transacties gaven een beter resultaat, Over 2013 leverde dit een voordeel op van circa € 5,5 mln. Het voordeel van de transacties over 2014 laat een beter resultaat zien van ca. € 10,3 mln.
2.4.2.2
Beoordeling uitgevoerde transacties in 2014, effecten op resultaat 2014
April 2014:
Verkoop
Aankoop
€ 10,6 mln.
Nederlandse staatslening
€ 5 mln.
Niet beursgenoteerd vastgoed
Door de gedaalde rente curve sinds de aanschaf van deze Nederlandse staatslening, kon door verkoop een winst worden gerealiseerd. Verwacht werd dat de rente niet veel verder zou dalen en verkoop tegen een gunstige koers kon plaatsvinden. De opbrengst is deels liquide aangehouden. Het belang in niet beursgenoteerd vastgoed is uitgebreid. In verhouding tot beursgenoteerd vastgoed is de waardering lager. De aanschaf is gebaseerd op boekwaarde, die op een uitbodeming van de markt lijken te duiden. Deze belegging biedt jaarlijks een dividend van 5-6%. Juni 2014:
Verkoop
Aankoop
€ 3,1 mln.
Aandelen Europa
Geen, liquide aangehouden
De koersontwikkeling van aandelen leidde eind mei tot een overschrijding van de bandbreedte van de toegestane allocatie naar aandelen. Een tijdelijke overschrijding van de bandbreedte door autonome toename van het belang is toegestaan. Besloten is een deel van de Europese aandelen te verkopen en winst te nemen na een periode van betere performance in Europa dan wereld wijde aandelen. Het vrijkomende bedrag is liquide aangehouden. September 2014:
Verkoop
Aankoop
€ 3,3 mln.
Aandelen ontwikkelende landen
€ 3,3 mln.
Wereldwijde kwaliteitsaandelen
De fundamentele vooruitzichten voor de ontwikkelende landen als geheel is slecht. De ontwikkelingen in de Oekraïne zetten een rem op de welvaartsontwikkeling in Rusland en een deel van Oost Europa. De sterker wordende USD heeft een negatief effect op de export en betalingsbalansen van de ontwikkelende landen. Met deze verkoop is tevens afscheid genomen van een beleggingsfonds met een geringe belang. Om de allocatie naar aandelen op niveau te houden, is het vrijkomende bedrag belegd in aandelen met een defensief karakter in wereldwijd opererende ondernemingen. De vooruitzichten voor wereldwijde of Amerikaanse aandelen werden hoger ingeschat dan voor Europese aandelen. November 2014:
Verkoop € 10,0 mln.
Jaarverslag
Aankoop Staatsobligatie Oostenrijk
€ 10,2 mln.
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
High yield bedrijfsobligaties
pagina
30
Door het bereiken van een nieuw laagtepunt in de risicovrije rentecurve in de Eurozone kon op staatsleningen met een korte resterende looptijd vrijwel geen of moest zelfs een negatief rendement worden geboekt. De staatslening is daarom verkocht. Het vrijkomende bedrag is belegd in High Yield bedrijfsobligaties. De rendementen op deze leningen zijn duidelijk verbeterd sinds juni 2013 waarin juist een verkooptransactie werd gedaan. Resultaat bij een ongewijzigde portefeuille Vastrentende waarden Bij de verkoop van de Nederlandse staatslening in april 2014 werd over de korte periode waarin dit fonds werd aangehouden, een winst gerealiseerd. Na de verkoop daalde de rente echter verder. Als dit fonds tot het eind van het jaar was aangehouden, zou dit geleid hebben tot een beter resultaat van circa € 2 mln. Als de Italiaanse staatslening niet in november zou zijn verkocht, zou dit tot een klein positief resultaat hebben geleid. Zakelijke waarden De transacties dragen positief bij aan het resultaat over 2014 (ca. € 3,1 mln. positief). Resultaat op de transacties in 2014 Het resultaat op de transacties in zakelijke waarden droeg circa € 1,4 mln. positief bij aan het resultaat. Het totaal resultaat op transacties was per saldo negatief € 0,6 mln.
2.4.2.3
Resultaat (gedeeltelijk) niet afdekken US dollar en Britse pond (sterling)
Gedurende 2013 en 2014 zijn de beleggingen in Britse pond (sterling) tactisch niet afgedekt. In 2013 werd door de koersontwikkeling een negatief resultaat geboekt van ca. € 0,6 mln. Het Britse pond werd in 2014 sterker waardoor het resultaat positief werd beïnvloed met ca. € 2,2 mln. Gedurende 2013 en 2014 zijn de beleggingen in US Dollar voor 80% afgedekt. In 2013 werd door de koersontwikkeling een negatief resultaat geboekt van ca. € 0,9 mln. De US Dollar werd in 2014 sterker, dit heeft een verlies opgeleverd. Het tactische besluit om een deel niet af te dekken, gaf een voordeel van ca. € 3,4 mln.
2.4.3
Performance-analyse
Het rendement over het jaar 2014 (zie tabel) is positief. Over het jaar 2014 heeft de beleggingsportefeuille een rendement van 21% voor valuta afdekking, inclusief valuta afdekking is dit 17,8%. Ten opzichte van de ALM-benchmark heeft de portefeuille 1,2% beter gepresteerd. Zonder de valutaafdekking was de bijdrage van SAA en mandaatbeheer circa 4,4% positief. De valuta afdekking had een negatief effect op het resultaat van 3,2%. De bijdrage van SAA en mandaatbeheer zijn afzonderlijk weergegeven in onderstaande tabellen met de performance over 2014 en 2013. In de laatste tabel wordt de bijdrage per subcategorie aan het totaal rendement weergegeven.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
31
2014 Bijdrage Mandaatbeheer
2014 Bijdrage SAA
2014 Rendement ALMBench-mark
2014 Rendement Portefeuille
2014 ALM-benchmark
2014 Feitelijke positie per
2014
2014 Feitelijke positie per
Performanceoverzicht (YTD)
Beleggingscategorie 31-12 2014 (x € 1 mln.)
31-12 2014 (in %)
(in %)
(in %)
(in %)
(in %)
(in %)
Staatsobligaties Bedrijfsobligaties Inflation-linked obligaties Liquiditeiten
290,0 68,5 0,0 24,8
38,0 9,0 0,0 3,2
30 10 10 0
32,4 6,6 0,0 0,0
29,0 8,6 8,9 0,0
-6,4 -1,2 -8,9 0,0
9,8 -0,8 0,0 0,0
Totaal Vastrentende waarden
383,3
50,2
50
26,5
20,5
-2,7
8,7
Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen
Noord Amerika Emerging Markets Azië overig Azië Japan Europa
185,6 24,4 18,4 0,0 104,2
24,3 3,2 2,4 0,0 13,7
12 8 0 5 15
24,9 12,2 16,2 0,0 7,1
27,4 11,1 17,2 13,1 5,7
-5,2 0,5 0,0 -13,1 1,4
2,7 0,6 -1,0 0,0 0,0
Totaal Zakelijke waarden
332,6
43,6
40
17,4
15,7
0,4
1,3
Indirect onroerend goed Commodities: edelmetalen Commodities: andere delfstoffen High Yield credits
26,9 0,0 0,0 25,0
3,5 0,0 0,0 3,3
2,5 2,5 2,5 2,5
10,6 0,0 0,0 0,7
21,3 11,9 -24,9 1,6
2,1 -11,9 24,9 0,0
-12,8 0,0 0,0 -0,9
Totaal Overige zakelijke waarden
51,9
6,8
10
6,3
1,4
12,4
-7,5
Totaal excl. valuta-afdekking
767,8
100,6
21,0
16,6
0,3
4,1
Totaal incl. valuta-afdekking
763,0
100,0
17,8
16,6
0,3
n.v.t.
De bijdrage SAA voor het totaal van de zakelijke waarden is positief terwijl de categorieën aandelen Noord Amerika en aandelen Azië Japan een negatieve SAA bijdrage laten zien. Dit komt doordat de SAA benchmark rendementen worden gewogen tegen het belegd vermogen ultimo 2014, terwijl de ALM benchmark rendementen worden gewogen tegen de ALM gewichten. Als deze twee veel van elkaar verschillen kan dit er voor zorgen dat de verschillen van de SAA bijdrage op individueel niveau groot zijn. Dit geldt ook voor de andere categorieën. De grote negatieve performance van aandelen Azië Japan moet in termen van SAA bijdrage afgezet worden tegen een marktwaarde van € 0, aangezien er niet in deze categorie belegd werd gedurende 2014. In ALM-context wordt hier een weging van 5% aan gegeven. Dit zorgt er voor dat in de kolom SAA bijdrage een grote negatieve waarde staat, immers SAA bijdrage is SAA benchmark rendement minus ALM benchmark rendement.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
32
Beleggingscategorie
2013
2013 Bijdrage Mandaatbeheer
2013
Bijdrage SAA
2013
Rendement ALMBenchmark
ALMbenchmark
2013
Rendement Portefeuille
2013 Feitelijke positie per
2013
2013 Feitelijke positie per
Performanceoverzicht (YTD)
31-12 2013 (x € 1 mln.)
(in %)
(in %)
(in %)
(in %)
(in %)
(in %)
Staatsobligaties Bedrijfsobligaties Inflation-linked obligaties Liquiditeiten
237,0 67,0 0,0 20,2
36,5 10,3 0,0 3,1
30 10 10 0
-5,7 1,0 0,0 0,0
1,8 1,8 -4,8 0,2
-7,1 -1,1 4,8 -0,2
-0,4 0,3 0,0 0,0
Totaal Vastrentende waarden
324,2
49,9
50
-4,3
0,5
-4,4
-0,4
Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen
Noord Amerika Emerging Markets Azië overig Azië Japan Europa
147,3 24,5 16,1 0,0 100,7
22,7 3,8 2,5 0,0 15,5
12 8 0 5 15
19,7 -10,6 -1,7 0,0 20,4
22,0 -6,2 0,0 9,7 17,4
-0,7 -0,3 -0,4 -9,7 2,8
-1,6 -4,1 -1,3 0,0 0,2
Totaal Zakelijke waarden
288,6
44,5
40
15,4
13,4
3,3
-1,3
Indirect onroerend goed Commodities: edelmetalen Commodities: andere delfstoffen High Yield credits
20,1 0,0 0,0 14,9
3,1 0,0 0,0 2,3
2,5 2,5 2,5 2,5
4,9 -22,3 0,0 7,5
6,8 -34,8 -5,7 6,4
0,1 12,5 5,7 0,7
-2,0 0,0 0,0 0,4
Totaal Overige zakelijke waarden
35,0
5,4
10
-2,9
-6,8
4,2
-0,3
Totaal excl. valuta-afdekking
647,8
99,8
3,8
4,9
-0,5
-0,6
Totaal incl. valuta-afdekking
649,5
100,0
4,4
4,9
-0,5
n.v.t.
Performanceoverzicht (YTD) Beleggingscategorie
31-12 2013
2014
2013
bijdrage aan totaal rendement (in %-punt)
bijdrage aan totaal rendement (in %-punt)
Staatsobligaties Bedrijfsobligaties Inflation-linked obligaties Liquiditeiten
3,5 -0,2 -0,9 0,0
-2,7 -0,1 0,5 0,0
Totaal Vastrentende waarden
2,9
-2,3
Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen
Noord Amerika * Emerging Markets Azië overig Azië Japan Europa
1,9 -0,5 0,4 -0,7 0,3
0,7 0,1 0,0 -0,5 0,5
Totaal Zakelijke waarden
1,2
0,8
Indirect onroerend goed Commodities: edelmetalen Commodities: andere delfstoffen High Yield credits
-0,2 -0,3 0,6 0,0
0,0 0,3 0,1 0,0
Totaal Overige zakelijke waarden
0,3
0,4
(21,0 – 16,6 =) 4,4
(3,8 - 4,9 =) -1,1
Totaal (excl. valuta-afdekking)
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
33
Toelichting op de performancebijdrage van de Strategische Asset Allocatie en bijdrage mandaatbeheerders De bijdrage van de strategische asset allocatie werd veroorzaakt door verschillen in werkelijk rendement van de portefeuille ten opzichte van de ALM benchmark en het gewicht van de belegging ten opzichte van de ALM allocatie. De bijdrage van de mandaatbeheerders werd veroorzaakt doordat de het rendement van de belegging afwijkt van het rendement van de benchmark. Vastrentende waarden Staatsobligaties en bedrijfsobligaties: Ten opzichte van de ALM benchmark (JP Morgan New EMU index) laten staatsobligaties een negatieve SAA bijdrage zien doordat de ALM benchmark is gebaseerd op een brede samenstelling van de hele obligatiemarkt in Europa (inclusief bedrijfsobligaties en de zwakkere zuidelijke landen) terwijl de staatsobligaties bij OWASE een beperkt deel van de markt beslaan. Hierdoor heeft OWASE minder kunnen profiteren van de gedaalde rentes op staatsobligaties van bijvoorbeeld Spanje en Italië dan de benchmark. In 2015 zal binnen de ALM studie de gebruikte benchmark voor staatsleningen worden heroverwogen. De beheerder heeft door selectie van specifieke staatsobligaties wel duidelijk waarde toegevoegd. Bedrijfsobligaties bleven licht achter doordat in deze categorie een onderhandse lening werd verantwoord. Deze lening wordt gewaardeerd tegen nominale waarde waardoor geen beleggingsrendement wordt gerealiseerd. De waardering is tegen nominale waarde omdat bij aflossing voor de einddatum de nominale waarde van de lening wordt uitgekeerd. De mandaatbijdrage van de beheerders voor bedrijfsobligaties was negatief door met name het actieve beheer binnen het Blue Bay fonds. Inflation linked bonds: OWASE belegde niet meer in inflation linked bonds. Dit beïnvloedde in 2014 het resultaat negatief ten opzichte van de ALM benchmark. Zakelijke waarden Aandelen Noord Amerika en Europa Onder aandelen Noord Amerika worden zowel de aandelen Noord Amerika als wereldwijde aandelen fondsen gepresenteerd. Op totaal niveau werkte de overweging van het belang in deze categorie licht negatief uit. De bijdrage van de beheerders, met name van de wereldwijde aandelen, was positief. De negatieve bijdrage SAA is deels verklaarbaar door de eerder genoemde overweging, maar in belangrijke mate ook vanwege de keuze voor de beleggingsfondsen. De goede relatieve performance van de categorie aandelen Europa was toe te rekenen aan een van de beheerders in deze regio en een overweging ten opzichte van de ALM allocatie. Emerging Markets De keuze voor het Aberdeen Global Emerging market fonds liet een positief resultaat zien ten opzichte van de ALM benchmark, de allocatie ofwel de onderweging van het belang ten opzichte van het ALM gewicht droeg eveneens positief bij. De beheerder realiseerde een positieve bijdrage ten opzichte van de benchmark. Azië overig De negatieve bijdrage door mandaatbeheerders was grotendeels toe te schrijven aan het iShares MSCI All Countries Far East ex Japan fonds. Aandelen Azië Japan OWASE belegde niet in deze regio. De ALM benchmark liet een positieve bijdrage aan het rendement zien. De SAA bijdrage was daarom negatief. Overige zakelijke waarden Indirect onroerend goed Het onroerend goed bleef achter bij de benchmark. De beleggingen vinden zowel in beursgenoteerd onroerend goed als niet beursgenoteerd onroerend goed plaats. In het algemeen heeft niet beursgenoteerd onroerend goed een lager rendement laten zien dan beursgenoteerd onroerend goed Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
34
zodat het onroerend goed achter bleef bij de benchmark. Vanwege de beperkte allocatie naar vastgoed was de invloed op het totaal resultaat verwaarloosbaar. Commodities edelmetalen en andere delfstoffen In 2014 belegde OWASE niet in deze categorieën. De ALM-benchmark van deze categorie laat een positief resultaat zien. Dit leverde een negatieve bijdrage ten opzichte van de ALM-benchmark. High Yield credits De negatieve bijdrage was toe te rekenen aan de keuze voor de beheerder die lager presteerde dan de benchmark. De beheerder is defensiever gepositioneerd dan de benchmark. Vanwege de beperkte allocatie en rendementsverschillen, was de invloed op het totaal resultaat verwaarloosbaar.
2.4.4
De huidige ALM-benchmark en SAA-bandbreedtes
Voor het jaar 2014 waren de volgende ALM-benchmarks en beheerruimtes van toepassing. In 2014 is een aanscherping ten aanzien van het niet afdekking van de beleggingen in de Zwitserse Frank toegevoegd (zie noot 7).
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
35
Per 1 juli 2014: in % Beleggingscategorie
Strategische beheerruimte van de SAA-benchmark *
ALM-benchmark
Benchmark index
Vastgesteld door:
Benchmark
Minimum
Maximum
Bestuur
Bestuur
Bestuur
Assetmix
Feitelijke positie per 31-12-2014
100
Vastrentende waarden Zakelijke waarden feitelijke derivatenpositie **
50 50
45 40
60 55
50,2 50,4 -0,6
Vastrentende waarden
50
45
60
50,2
50
38,0
20
0,0
10
0
20
9,0
0
-5
5
3,2
Zakelijke waarden
50
40
55
50,4
Aandelen Overige zakelijke waarden
40 10
25 0
45 20
43,6 6,8
Aandelen
40
25
45
43,6
Staatsobligaties (Eur. Unie, ex Conv; ten minste BBB-) 1 Staatsobligaties: Inflation Linked (ten minste A-) Credits (ten minste BBB-, incl. OL) 2 Liquiditeiten (ten minste A-, resp. AA-) 4
Aandelen ontwikkelde landen: Europa Aandelen ontwikkelde landen: Noord Amerika Aandelen ontwikkelde landen: Azië Aandelen Emerging Markets 5
JPMorgan New EMU Barcap Euro Overall Over 5 years Lehman Euro Aggregate Credit - Corporate Euribor
10
30
3
MSCI AC Europe
15
13,7
MSCI North America
12
24,3
MSCI AC Far East
5
2,4
MSCI EM (Emerging Markets)
8
3
10 EPRA Total Return Index EUR S&P GSCI Gold Index Spot
2,5 2,5
S&P GSCI Index Spot Indx JP Morgan GBI-EM Global Diversified Index JP Morgan CEMBI Broad Diversified Index Citigroup High Yield Market Capped Index
2,5 0
0 0
0
0
2,5
0
100 100 0 45
Overige zakelijke waarden Indirect onroerend goed Commodities: edelmetalen (goud incl. mining) Commodities: overig Staatsobligaties Emerging Markets (EM Debt) 5 Credits Emerging Markets (EM Corporate) 5, 6 High yield credits 6
30
5
3,2
0
20
6,8
0 0
5 5
3,5 0,0
5
0,0 0,0
5, 6
0,0
6
3,3
80 80 0
100 100 100
81,7 0,0 0,0
40
50
44,6
13
2,5 2,5
5
5
Risicobeperkingen Afdekking van valuta exposure Beleggingen in USD Beleggingen in GBP Beleggingen in overige valuta's 7 rente afdekking 8:
*
**
45% van kasstroom verplichtingen. Benchmark gebaseerd op ontwikkeling verplichtingen rekening houdend met ongecorrigeerde DNB rentecurve
Het bestuur accepteert dat de beheerruimte tijdelijk - gedurende maximaal 6 maanden - wordt overschreden wanneer deze overschrijding het enkele gevolg van marktontwikkelingen is. Bij/vóór afloop van deze ‘gedoogperiode’ van 6 maanden dient de beleggingscommissie: ofwel de portefeuille te rebalancen/aan te passen cf. de beleidskaders, ofwel het bestuur te adviseren om de beleidskaders (SAA-beheerruimte) aan te passen. Bij de feitelijke positie moet ook de derivatenpositie (currency overlay) meegenomen worden. Deze is niet opgenomen in de ALM- en SAA-benchmark. Wel is bij de risicobeperkingen de mate van afdekking van de valuta exposure opgenomen.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
36
1
2
3 4
5 6 7
8
Het bestuur heeft op 10 juli 2012 besloten om (met ingang van 10 juli 2012) de ratingeisen voor staatsobligaties in staatsobligatiefondsen te verlagen van A- naar BBB-, maar dan voor maximaal 25% van de volledige staatsobligatieportefeuille (ten minste 75% van de staatsobligaties dient dus een rating van minimaal A- te hebben). Staatsobligaties in andere beleggingsfondsen (bijv. in creditsfondsen) tellen niet mee bij de bepaling van het maximum. Het bestuur accepteert (met ingang van 15 mei 2012) dat een investment grade creditsfonds (IG) waarin het pensioenfonds belegt een beperkt percentage van ten hoogste 15% high yield credits (HY) in portefeuille heeft, maar stelt daarbij de volgende -aanvullende- volume-eisen: - het totale percentage high yield credits in IG-beleggingsfondsen binnen de beleggingscategorie vastrentende waarden mag niet hoger zijn dan 3% van de totale beleggingsportefeuille; - het totale percentage high yield credits in beleggingsfondsen (IG en HY) binnen de beleggingsportefeuille (categorieën vastrentende waarden en overige zakelijke waarden) mag niet hoger zijn dan 7% van de totale beleggingsportefeuille. Voorts dient de performance van een IGfonds met HY in portefeuille afgezet te worden tegen een benchmarkindex met een vergelijkbaar risicoprofiel. Bij overschrijding van de rating/volume-eisen moet het creditsfonds in beginsel afgestoten worden. Wenst de beleggingscommissie het fonds niet af te stoten, dan dient de commissie onverwijld toestemming te vragen aan het bestuur. Het bestuur neemt op basis van een voorstel van de commissie een besluit over het al dan niet afstoten. Het minimum van 30% geldt voor beide categorieën staatsobligaties gezamenlijk. Er mag maximaal 1% van de totale portefeuille bij één enkele bank met ten minste een A--rating en maximaal 2,5% van de totale portefeuille bij één enkele bank met ten minste een AA--rating in liquide middelen worden aangehouden. Het bestuur heeft op 10 juli 2012 besloten om de volumeen ratingeisen voor het aanhouden van kasgeld bij banken(met ingang van 10 juli 2012) aan te passen: voor banken met een rating van ten minste AA- heeft het bestuur de volume-eis opgehoogd van een maximum van 2,5% van de totale beleggingsportefeuille naar een maximum van € 15 mln., voor banken met een rating van ten minste A heeft het bestuur de volume-eis opgehoogd naar een maximum van € 7,5 mln. en voor banken met een rating van ten minste Aheeft het bestuur de volume-eis vastgesteld op een maximum van € 2,5 mln. Is het gewenste totale percentage liquide middelen hoger, dan dienen deze over meerdere banken te worden gespreid. Aan de custodian wordt een ratingeis van ten minste A- gesteld. Liquide middelen mogen ook in andere valuta dan in Euro’s worden aangehouden. De afdekkingseisen gelden echter onverkort voor cashbeleggingen in andere valuta. Voor de categorieën EM aandelen, EM Debt en EM Corp geldt een gezamenlijk maximum van 13% van de totale portefeuille. Voor de categorieën High Yield en EM Corp geldt een gezamenlijk maximum van 5% van de totale portefeuille. Indien voor 1,5% of meer van de totale beleggingsportefeuille in een bepaalde valuta wordt belegd, dient het bestuur voor deze valuta afdekkingseisen te formuleren: als beleidsuitgangspunt geldt daarvoor een ALM-benchmark van 100% afdekking met een beheerruimte van ten minste 80% tot 100% afdekking. Het bestuur heeft op 10 juli 2012 besloten om het valutarisico van de Chinese Yuan (lees: Renminbi) voorlopig niet af te dekken. Het bestuur zal dit besluit heroverwegen zodra het volume van in Yuan genoteerde beleggingen een maximum van 2,5% van de totale portefeuille nadert. In de bestuursvergadering van maart 2014 heeft het bestuur besloten dat de afdekking van de Zwitserse frank (2%) voorlopig niet hoeft te worden afgedekt. Dit is genotuleerd bij de vergadering van 20 mei 2014. Met de aanstelling van de beheerder BlackRock voor het matching mandaat is het renteafdekkingsbeleid gewijzigd. Afdekking vindt nu plaats op basis van matching van kasstromen. Doelstelling is een afdekking van 45% van de verplichtingen gebaseerd op de ongecorrigeerde rente DNB rentecurve. De benchmark voor de performance meting van de beheerder is de ontwikkeling van de verplichtingen op basis van de ongecorrigeerde DNB rentecurve. Het matching beleid kan worden ingevuld door beleggingen in staatsobligaties Nederland, Frankrijk, Oostenrijk, Duitsland en Finland en de twee investment grade obligatiefondsen.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
37
2.4.5
Vooruitblik 2015
Economische vooruitzichten Ten opzichte van de economische groeiverwachtingen van het bruto binnenlandsproduct voor heel 2014 waren de gerealiseerde cijfers over 2014 niet veel anders: Verwachting 2014
Realisatie 2014
Verwachting 2015
VS
2,5%
2,4%
3,1%
Eurozone
0,5%
0,9%
1,2%
Japan
1,5%
-0,03%
1,0%
China
7,2%
7,4%
7,0%
Brazilië
2,1%
0,0%
-0,25%
De verwachtingen voor 2015 liggen in lijn met die van 2014. Een stimulerend monetair beleid leidt vooralsnog tot veel vertrouwen. Wel is door de daling van grondstoffenprijzen en valutaschommelingen de inflatieverwachting fors naar beneden bijgesteld, dit impliceert een lagere nominale groei en roept een grotere bezorgdheid op over hoe wordt omgegaan met grote schuld posities, vooral in Japan en Italië. Er is meer onzekerheid over trends in de BRIC-landen, cijfers en prognoses hebben daar slechts een beperkte waarde als voorspelling. Mogelijk geraken Rusland en Brazilië in 2015 in een recessie. In Europa wordt een kleine groei van 1,2% verwacht, de laatste indicatoren wijzen op een positieve bijstelling als gevolg van het zwakker worden van de Euro en de dalende grondstoffenprijzen. Inflatieverwachtingen nemen niet meer verder af en in met name Duitsland stijgt de koopkracht. Door het opkoopprogramma van de ECB kan er meer beweeglijkheid aan de lange kant van de rentecurve worden verwacht en kan de lange rente ook dalen. De VS ontwikkelen zich sterker met een groeiverwachting van 3%, goed herstel van de werkgelegenheid en een positieve consument die meer besteedt. De VS profiteren van lage energieprijzen en goedkope import als gevolg van de sterke dollar. De overheidsbegroting lijkt evenwichtig. De inflatiedruk is echter nog ver weg en met een verwachte inflatie van 1,5% is de verwachting dat de 10-jaarsrente niet veel verder zal oplopen dan 3 tot 3,25%. De global leading indicators zoals groei binnenlandsproduct, inflatie, werkloosheid en begrotingstekorten laten sinds najaar 2013 een positieve stijgende trend zien. Ondanks de diverse politieke brandhaarden lijken in 2015 over het algemeen de economieën wereldwijd versneld te zullen groeien. Outlook 2015 Het loslaten van de koppeling tussen de Zwitserse Frank en de Euro was een opvallend startschot in het beleggingsjaar 2015. De ECB volgde vrijwel direct met een groter dan verwacht opkoopprogramma en dit zorgde voor een versnelling van de trends van 2014 namelijk dalende rentestanden, een zwakke Euro en oplopende koersen in de aandelenmarkten. De onrust in diverse markten neemt wel toe en diverse volatiliteitsindicatoren wijzen op een grote kans op forsere koersschommelingen dan in de afgelopen 3 jaar. Voorgaande laat een voorzichtig relatief herstel in de Europese aandelenmarkten en positief bijgestelde cijfers voor de macro-economische verwachtingen zien. Een gezond sceptisch zijn over deze cijfers is op zijn plaats, we blijven voorzichtig ten aanzien van de ontwikkeling van de Europese bedrijfswinsten en daarmee de aandelenmarkt in Europa. Een steeds duidelijkere trend is wel het terugtrekken van investeringen uit de opkomende markten. Zowel de aandelen- als de lokale schuldenmarkt liggen daarom nog steeds onder druk. Voor 2015 lijkt dan ook sprake van een voortdurend verschil tussen de ontwikkelde en de ontwikkelende markten. De ontwikkelde markten schudden vooralsnog de beweeglijkheid van valuta en rentemarkten van zich af.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
38
In grote lijnen voltrekt de economische cyclus zich volgens bovenstaande economische scenario’s. Alhoewel de schuldencrisis in de Eurozone op dit moment onder controle is zal ook in 2015 de impact van bezuinigingen gevoeld worden. De recente daling van de Euro geeft wat rugwind en vergroot de kans op meevallers. Beperkte consumentenbestedingen in de Eurozone zullen ook een impact hebben op de bedrijfswinsten. De aandelenmarkten zullen in 2015 dan ook minder gedreven zijn door liquiditeit en meer onderscheidend zijn voor fundamentele bedrijfswinsten dan in 2013 en 2014. Na een stormachtig begin van 2015 is er in potentie kans op stijgende aandelenkoersen voor het einde van het jaar. Met hulp van de alsmaar dalende rente op de kapitaalmarkten, zijn de aandelenkoersen het afgelopen halfjaar gestegen en is er wereldwijd veel geïnvesteerd in allerlei markten. Winstcijfers van het bedrijfsleven zijn overwegend goed en grote bedrijven profiteren ook van de goede markt voor bedrijfsobligaties met nog steeds recordlage rentestanden. Op basis van een verder economisch herstel (met lichte groei in Europa), relatief lage rente standen, redelijke winstcijfers en stijgende consumentenuitgaven in met name de VS, wordt in 2015 een verdere opleving van de ontwikkelde aandelenmarkten verwacht. Wereldwijd wordt een beperkt rendement verwacht, de recente zwakte van de Euro ten opzichte van andere valuta kan echter in een exceptioneel goed jaar voor de Europese markten resulteren. Op basis van de economische vooruitzichten en de outlook zullen beslissingen worden genomen ten aanzien van de samenstelling van de beleggingsportefeuille. Aandelen hebben daarbij vooralsnog de voorkeur boven vastrentende waarden vanwege hogere rendementsverwachtingen, hoewel deze per saldo duurder zijn geworden. Binnen de strategische asset allocatie bestaat hier nog een beperkte ruimte voor toename van zakelijke waarden. Begin 2015 leek de sinds 2011 dalende rentecurve te stabiliseren evenals het risico van verdere daling. In maart 2015 daalde de rente wel verder De hoogte van de rente geeft, ondanks de verdere daling in het voorjaar van 2015, aanleiding om zowel de hoogte als de invulling van het renteafdekkingsbeleid te heroverwegen.
2.5
Financiële paragraaf
2.5.1
Algemeen
Onder het Financiële Toetsingskader (FTK), zoals dat in 2014 nog van toepassing was, was de financiële positie van het pensioenfonds sterk afhankelijk van renteschommelingen. Dit werd veroorzaakt door het feit dat de duration (rentegevoeligheid) van de pensioenverplichtingen hoger is dan de duration van de beleggingen. Als de rente omhoog gaat neemt de financiële positie van het pensioenfonds toe en als de rente omlaag gaat neemt de financiële positie af. Om dit effect te verkleinen heeft het pensioenfonds in 2013 de afdekking van het renterisico herzien en een beleid vastgesteld waarbij fijnmaziger de vastrentende waarden worden afgestemd op de verplichtingen van het pensioenfonds. Tot medio 2013 vond de afdekking van het renterisico plaats op basis van een indeling van een beperkt aantal klassen waarin de verplichtingen waren ingedeeld. Inmiddels is dat uitgebreid tot 13 klassen over de gehele looptijd van de verplichtingen. De hedge-doelstelling van het nieuwe beleid is een matching van 45% van de verplichtingen van het pensioenfonds. Een pensioenfonds moet de omvang van de verwachte uitgaande kasstromen vaststellen op basis van verwachte marktontwikkelingen en prudente verzekeringstechnische grondslagen waaronder begrepen de voorzienbare trend in overlevingskansen. Het pensioenfonds past de AG prognosetafel 2014 toe, die in 2014 is gepubliceerd, met een correctie voor de zgn. ervaringssterfte o.b.v. fonds specifieke OWASE 2014 correctiefactoren. De beroepsbevolking heeft namelijk een andere - over het algemeen hogere levensverwachting dan de gehele bevolking.
2.5.2
Het verslagjaar 2014
Het pensioenfonds heeft het jaar 2014 afgesloten met een positief resultaat van € 8 miljoen. De gemiddelde rekenrente is gedurende 2014 gedaald van 2,72% eind 2013 naar 1,87% eind 2014 waardoor de verplichtingen met € 105,1 miljoen zijn toegenomen ten opzichte van eind 2013. De toename van de verplichtingen komt door de daling van de gemiddelde rekenrente. Eind 2014 had het Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
39
pensioenfonds een VPV van € 665,3 miljoen, eind 2013 was dat € 560,2 miljoen. Het vermogen van het pensioenfonds is gedurende 2014 aangegroeid met € 113,2 miljoen. De toename van het vermogen is grotendeels te danken aan de stijging van de beurskoersen in 2014 als gevolg van de daling van de rente en aan het verdere herstel van de financiële markten. Eind 2013 had het pensioenfonds een vermogen van € 652,6 miljoen, eind 2014 was dat € 765,8 miljoen. De verplichtingen namen dus toe en het vermogen nam toe. De dekkingsgraad van het pensioenfonds is per saldo afgenomen. Samenvatting van de financiële positie van het fonds en ontwikkelingen gedurende het jaar:
Pensioenfondsvermogen in € 1000 Stand per 1 januari 2014 Beleggingsresultaten
Technische voorzieningen in € 1000
652.648
Dekkingsgraad in %
560.250
116,5
117.458
Premiebijdragen
14.043
Werknemersgelden expiratie IPR
432
Uitkeringen
-18.705
Wijziging marktrente
107.331
Overige
Stand per 31 december 2014
-57
-2.246
765.819
665.335
115,1
Het saldo van baten en lasten over de afgelopen jaren kan als volgt worden geanalyseerd:
2014
2013
2012
2011
2010
2.553
2.765
445
2.940
4.597
Interestresultaat
115.262
26.541
68.329
14.742
46.093
Overig resultaat
-109.738
16.613
-43.713
- 72.833
- 51.933
8.077
45.919
25.061
- 55.151
- 1.243
Bedragen x € 1000 Premieresultaat
Het positieve premieresultaat duidt op een kostendekkende premie (zie ook paragraaf 2.5.5). Het positieve interestresultaat is voornamelijk het gevolg van de stijging van zowel de zakelijke waarden als vastrentende waarden. Het overig resultaat is voor het overgrote deel toe te schrijven aan de daling van de marktrente met als gevolg een stijging van de voorziening pensioenverplichtingen (zie ook paragraaf 2.6.1). Na onderzoek heeft het bestuur in 2014 besloten om de zgn. excassokostenopslag op de voorziening pensioenverplichtingen (VPV) per 31 december 2014 te verhogen van 2,25% van de VPV naar 3,00% van de VPV.
2.5.3
Dekkingsgraad
Onder dekkingsgraad wordt verstaan de waarde van de bezittingen van het pensioenfonds, uitgedrukt in een percentage van de voorziening pensioenverplichtingen. Per 31 december 2014 was de nominale dekkingsgraad op basis van de FTK-methode 115,1%. De dekkingsgraad per 31 december (op basis van de jaarrekening) heeft zich de afgelopen jaren als volgt ontwikkeld:
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
40
2014
2013
2012
2011
2010
Dekkingsgraad per 31 december
115,1%
116,5
108,0
104,0
116,8
Gemiddelde rekenrente
1,87%**
2,72**
in %
* **
2,43 **
2,74 *
3,45
In afwijking van de ‘oude’ berekeningswijze van de rekenrente, heeft DNB de rekenrente ultimo 2011 vastgesteld op basis van een gemiddelde over de laatste drie maanden. In afwijking van de ‘oude’ berekeningswijze van de rekenrente, heeft DNB de rekenrente ultimo 2012, 2013 en 2014 vastgesteld met een correctie aan de hand van de ultimate forward rate (UFR) vanaf jaar 20 en tevens op basis van het gemiddelde over de laatste drie maanden.
Grafiek van de dekkingsgraadontwikkeling sinds december 2008 (vlak na het begin van de kredietcrisis):
Dekkingsgraadontwikkeling pensioenfonds OWASE 125%
120%
115%
110%
105%
100%
dekkingsgraad
2.5.4
dekkingstekortgrens
jun-15
dec-14
jun-14
dec-13
jun-13
dec-12
jun-12
dec-11
jun-11
dec-10
jun-10
dec-09
jun-09
dec-08
95%
reservetekortgrens
Richtlijnen van De Nederlandsche Bank
Onderdekking Indien op enig moment de dekkingsgraad daalt tot onder de 104,25% is er sprake van onderdekking van het fonds. Onder het Financiële Toetsingskader (FTK), zoals dat in 2014 nog van toepassing was, diende er binnen 3 maanden een herstelplan ter beëindiging van de onderdekking bij DNB te worden ingediend. De situatie van onderdekking diende binnen 3 jaar na het optreden hiervan te zijn beëindigd. Per 31 december 2014 bedroeg de FTK dekkingsgraad 115,1% zodat er geen sprake was van onderdekking. Oud korte termijn herstelplan eindigde per 1 april 2013 Eind februari 2009 bedroeg de dekkingsgraad 101,3% en was er sprake van een dekkingstekort. De situatie van onderdekking heeft twee maanden geduurd, tot eind april 2009. In verband met het dekkingstekort heeft het bestuur toen een korte termijn herstelplan opgesteld en bij DNB ingediend. Dit herstelplan is gedurende de rest van 2009 van toepassing geweest. Eind 2009 was er gedurende drie kwartaaleinden geen sprake meer van een dekkingstekort, zodat het herstelplan met ingang van 1 januari 2010 niet langer van toepassing was. Eind september 2011 was er echter wederom sprake van onderdekking. Het ‘oude’ korte termijn herstelplan uit 2009 herleefde daarom per 30 september 2011.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
41
Het herstelplan was van toepassing tot 1 april 2013. Toen was opnieuw drie kwartaaleinden geen sprake meer van een dekkingstekort. Reservetekort Van een reservetekort is sprake indien de middelen ontoereikend zijn om naast de voorziening voor de pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico's ook nog de buffers voor beleggingsrisico's en andere bestemde reserves aan te houden. Onder het Financiële Toetsingskader (FTK), zoals dat in 2014 nog van toepassing was, diende er binnen 3 maanden een plan bij DNB te worden ingediend om het reservetekort te beëindigen. De reserves dienden binnen maximaal 15 jaar weer op het gewenste niveau te worden gebracht. De vereiste dekkingsgraad zoals die voortvloeit uit de solvabiliteitsvoorschriften volgens de Pensioenwet bedroeg ultimo 2014 117,1%%. De actuele dekkingsgraad lag met 115,1% onder deze zgn. reservetekortgrens. De reservepositie van het pensioenfonds was negatief: -2,0%. Per 31 december 2014 was er weliswaar geen sprake van een dekkingstekort, maar wel van een reservetekort. De solvabiliteit van het fonds was niet voldoende vanwege het reservetekort. Oud lange termijn herstelplan bleef van toepassing De vereiste dekkingsgraad bedroeg ultimo 2008 111,0%. De dekkingsgraad lag ultimo 2008 met 105,9% onder de zgn. reservetekortgrens. Per 31 december 2008 was er eveneens sprake van een reservetekort. De situatie van reservetekort heeft tot eind mei 2009 geduurd. In verband met het reservetekort heeft het bestuur toen een lange termijn herstelplan opgesteld en bij DNB ingediend. Ook dit lange termijn herstelplan is gedurende de rest van 2009 van toepassing geweest. Eind 2009 was er gedurende drie kwartaaleinden geen sprake meer van een reservetekort, zodat dit herstelplan met ingang van 1 januari 2010 niet langer van toepassing was. Mei 2010 ontstond er opnieuw een reservetekort. Per 1 juni 2010 herleefde het ‘oude’ lange termijnherstelplan (het korte termijn herstelplan herleefde nog niet per deze datum, want er was op dat moment nog geen sprake van een dekkingstekort). Ultimo 2014 was er nog steeds sprake van een reservetekort. Het herstelplan blijft van toepassing totdat er drie kwartaaleinden geen sprake is geweest van een tekort. Herstelplan In verband met het dekkings- en reservetekort begin 2009 heeft het bestuur een korte termijn- en lange termijnherstelplan opgesteld. De hersteltermijn voor de opheffing van het dekkingstekort werd door de overheid verlengd van maximaal 3 jaar tot maximaal 5 jaar. De hersteltermijn voor de opheffing van het reservetekort bleef maximaal 15 jaar. In het korte termijn-herstelplan werd rekening gehouden met de verlaagde financiële positie per eind februari 2009. De uitgangspunten voor het lange termijn-herstelplan en de ondersteunende continuïteitsanalyse werden door het pensioenfondsbestuur vastgesteld op 3 maart 2009. Het herstelplan werd op 31 maart 2009 ingediend bij DNB. DNB heeft bij brief van 1 juli 2009 bevestigd dat het herstelplan akkoord is bevonden. Zowel het korte termijn-herstelplan als het lange termijn-herstelplan waren met ingang van 1 januari 2010 niet langer van toepassing, aangezien gedurende drie kwartaaleinden geen sprake meer was van een tekort. Het lange termijn herstelplan herleefde echter per 1 juni 2010 en het korte termijn herstelplan herleefde per 30 september 2011. Beide herstelplannen waren begin 2013 nog steeds van kracht. Begin 2014 was enkel het lange termijn herstelplan nog van kracht. Het herstelplan werd opgesteld met inachtneming van de uitgangspunten zoals die door DNB waren voorgeschreven. Uit het herstelplan bleek herstelkracht. Opheffing van het dekkingstekort werd naar verwachting in een periode van 3 jaar gehaald. Opheffing van het reservetekort werd naar verwachting in een periode van 5 jaar gehaald. Volgens het (oorspronkelijke) herstelpad zou de dekkingsgraad ultimo 2014 111,7% moeten zijn. Ook een herstelplan is echter een benadering van de werkelijkheid. Dit betekent dat de werkelijke ontwikkeling van de dekkingsgraad in positieve of negatieve zin kan afwijken van het verwachte herstelpad, waardoor de financiële positie van het fonds zich sneller of langzamer kan herstellen dan voorzien. Het verwachte herstelpad is dan ook niet gelijk aan het kritieke herstelpad. Uiterlijk op 31 december 2013 diende de financiële positie op basis van het herstelplan dusdanig te zijn hersteld dat geen sprake meer is van onderdekking. Deze doelstelling is inmiddels gerealiseerd. Uiterlijk op 31 december 2023 diende de financiële positie dusdanig te zijn hersteld dat geen sprake meer is van reservetekort. Het herstel wordt naar verwachting tijdig gerealiseerd, maar de lopende herstelplannen van alle pensioenfondsen zijn per 1 januari 2015 komen te vervallen in verband met het van kracht worden van het nieuwe Financiële Toetsingskader. Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
42
Sturingsmiddelen In het herstelplan, zoals dat op 31 december 2014 nog van toepassing was, werd gebruik gemaakt van het sturingsmiddel toeslagverlening. Het toeslagbeleid - het indexatiekader - diende terughoudend en strikt te worden nageleefd. Per 1 januari 2009 werden geen toeslagen toegekend aan inactieven (en actieven). Per 1 juli 2009, 1 januari 2010 en 1 april 2010 werden wel toeslagen toegekend. Per 1 juli 2010 werd een gedeeltelijke toeslag toegekend aan de inactieven en per 1 januari 2011 werd een gedeeltelijke toeslag toegekend aan de inactieven en de actieven. Per 1 juli 2011 werd een toeslag toegekend aan de inactieven en werden tevens inhaalindexaties toegekend aan de inactieven en aan de actieven. Na 1 juli 2011 was geen sprake meer van een indexatieachterstand. Per 1 januari 2012, 1 juli 2012 en 1 januari 2013 werden geen toeslagen toegekend, noch aan de inactieven, noch aan de actieven. Per 1 juli 2013 en 1 januari 2014 (en per 1 januari 2015) werden gedeeltelijke toeslagen toegekend aan de inactieven. De besluiten om wel of geen toeslagen te verlenen waren in overeenstemming met het herstelplan en met het reeds bestaande beleid zoals opgenomen in de ABTN. Evenwichtige belangenbehartiging In het herstelplan werd voornamelijk gebruik gemaakt van de mogelijkheid de toeslagverlening te korten om tot herstel te komen. Alle deelnemers worden door deze maatregel getroffen. Het bestuur was en is dan ook van mening dat hij met dit beleid recht doet aan het uitgangspunt van evenwichtige belangenbehartiging. Ook bij eventuele verdergaande maatregelen zal het bestuur dit uitgangspunt hanteren bij de besluitvorming. Een nieuw herstelplan? De pensioenfondsen die op 1 januari 2015 op grond van het nieuwe Financiële Toetsingskader een reservetekort hadden, dienen - als op 1 april 2015 nog steeds sprake is van een reservetekort - uiterlijk vóór 1 juli 2015 een nieuw herstelplan bij DNB in te dienen, overeenkomstig de bepalingen van het nieuwe Financiële Toetsingskader. Dit geldt ook voor pensioenfonds OWASE, aangezien bij het pensioenfonds primo 2015 sprake was van een reservetekort.
2.5.5
Kostendekkende premie volgens de FTK-methode
De beleidsregels van De Nederlandsche Bank schrijven voor dat de premie kostendekkend dient te zijn. De door het pensioenfonds in 2014 ontvangen pensioenpremie van € 14,0 miljoen is hoger dan de voor 2014 berekende zuiver kostendekkende premie van € 13,3 miljoen en hoger dan de voor 2014 berekende gedempte kostendekkende premie van € 13,9 miljoen. De kostendekkende premie fluctueert van jaar tot jaar, mede als gevolg van wijziging van het rentepercentage. Voor zover de in 2014 ontvangen premies hoger zijn dan de kostendekkende premie is het meerdere toegevoegd aan de vrije reserve van het pensioenfonds en dient dit ter versterking van de financiële positie van het pensioenfonds. Kostendekkende premie vs. daadwerkelijke pensioenpremie Werkgevers en werknemers betalen gezamenlijk een pensioenpremie van 30% van de pensioengrondslag(som). Deze 30% is de premie die het pensioenfonds daadwerkelijk in rekening brengt. Tot oktober 2010 was er altijd sprake van een marge tussen de daadwerkelijke premie van 30% en de kostendekkende premie. De premie van 30% lag voorheen altijd wat hoger dan door de pensioenwet wordt voorgeschreven. Volgens de pensioenwet dient het pensioenfonds een premie in rekening te brengen die ten minste kostendekkend is. Het gaat hierbij om de kosten van de opbouw van de nominale pensioenaanspraken en om de uitvoeringskosten. De nominale aanspraken vormen ca. 60% van het uiteindelijke pensioen van de deelnemer. De overige 40% van het pensioen wordt gevormd door indexaties. Indexaties zijn bij pensioenfonds OWASE echter strikt voorwaardelijk. Het pensioenfondsbestuur besluit of een indexatie al dan niet wordt toegekend. De deelnemers hebben geen recht op indexatie. Voor de indexaties wordt geen geld gereserveerd en voor de indexaties wordt ook geen premie betaald. Indexaties dienen uit de beleggingsopbrengsten te worden gefinancierd. Zuiver kostendekkende premie vs. gedempte kostendekkende premie Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen de zuiver kostendekkende premie en de gedempte kostendekkende premie. De zuiver kostendekkende premie wordt jaarlijks op 31 december vastgesteld Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
43
voor het gehele komende jaar op basis van de rekenrente over december. Het pensioenfonds hanteert naast de zuiver kostendekkende premie ook een gedempte kostendekkende premie. Deze gedempte kostendekkende premie is voor het bestuur het uitgangspunt bij de vaststelling van de pensioenpremie die daadwerkelijk in rekening wordt gebracht. Ook de gedempte kostendekkende premie wordt jaarlijks op 31 december voor het komende jaar vastgesteld, maar op basis van de gemiddelde rekenrente over de voorliggende periode van 12 maanden. Deze zgn. dempingsperiode van 12 maanden is een eigen keuze van het pensioenfonds. Het pensioenfonds mag ook een langere dempingsperiode hanteren (NB. het bestuur heeft in december 2014 besloten om de dempingsperiode met ingang van 31 december 2014 te verlengen naar 120 maanden). a.
De zuiver kostendekkende premie 2014 en 2015
De zuiver kostendekkende premie voor 2014 werd op 31 december 2013 vastgesteld (rekenrente 2,98%). De zuiver kostendekkende premie voor 2014 was 30,0% - bij een opbouwpercentage van 1,84% en een pensioenleeftijd van 65 jaar - en dus gelijk aan de daadwerkelijke premie van 30%. De zuiver kostendekkende premie voor 2015 is inmiddels ook vastgesteld, op 31 december 2014 (rekenrente 2,19%). De zuiver kostendekkende premie voor 2015 is 36,4% - bij een opbouwpercentage 1,875% en een pensioenleeftijd van 67 jaar - en dus een stuk hoger dan de daadwerkelijke premie van 30%. Dit komt door de extreem lage rentestand per eind 2014. b.
De gedempte kostendekkende premie 2014 en 2015
De gedempte kostendekkende premie voor 2014 werd op 31 december 2013 vastgesteld (rekenrente 2,81% bij een middeling over 12 maanden). De gedempte kostendekkende premie voor 2014 was 31,3% - bij een opbouwpercentage van 1,84% en een pensioenleeftijd van 65 jaar - en dus hoger dan 30%. De gedempte kostendekkende premie voor 2015 is inmiddels ook vastgesteld, op 31 december 2014 (rekenrente 3,56% bij een middeling over 120 maanden). De gedempte kostendekkende premie voor 2015 is 25,8% - bij een opbouwpercentage 1,875% en een pensioenleeftijd van 67 jaar - en dus een stuk lager dan 30%. Dit komt doordat nu ook de hogere rentestanden in bepaalde jaren vóór 2014 meewegen bij de bepaling van de rekenrente. De premie voor 2014 was niet kostendekkend: verlaging opbouwpercentage Per 1 januari 2014 diende sprake te zijn van een sluitende financiële opzet (de premie diende ten minste kostendekkend te zijn). Aangezien de (gedempte) kostendekkende premie hoger lag dan de feitelijke premie van 30%, dienden er opnieuw maatregelen genomen te worden. Het bestuur had eind 2013 reeds besloten om het opbouwpercentage voor 2014 - in verband met de vernauwing van het fiscale kader (Witteveen) - te verlagen van 2,15% naar het nieuwe fiscale maximum van 1,84% bij een pensioenleeftijd van 65 jaar. In het pensioenreglement werd toen vastgelegd dat voor 2014 een opbouwpercentage van 1,84% geldt. Daarbij werd echter ook al expliciet een voorbehoud gemaakt, dat het percentage verder verlaagd zou kunnen worden als de gesplitste kortingsregel (de verlaging van de opbouw ‘in enig jaar’) - net als voor het kalenderjaar 2013 - ook voor het jaar 2014 toegepast zou moeten worden. CAO-partijen hadden het pensioenfondsbestuur in augustus 2013 al meegegeven dat het bestuur voor 2014 uit dient te gaan van een premie van 30% van de pensioengrondslag(som) en dat het opbouwpercentage voor 2014 op die premie afgestemd dient te worden. Het bestuur was voorts van oordeel dat het eigen premiebeleid onverkort uitgevoerd dient te worden. Er was geen aanleiding om de dempingsperiode voor de komende periode te verkorten of te verlengen. De renteontwikkeling was tot op heden te grillig en te divers om een beleidswijziging te overwegen. Dat betekende dat wederom het reguliere aanpassingsbeleid in werking zou treden: de zgn. gesplitste kortingsregel, de ‘verlaging van de opbouw in enig jaar’. Het pensioenfondsbestuur had in overleg met CAO-partijen besloten om een reparatiemogelijkheid nadrukkelijk open te houden, zodat de verlaging van de opbouw in 2014 in de toekomst wellicht ongedaan gemaakt zou kunnen worden, zodra dat uit de premieruimte mogelijk is. In dat geval zal dan eerst de eerdere verlaging over 2013 en daarna de verlaging over 2014 gerepareerd worden. Het bestuur heeft in zijn vergadering van 14 januari 2014 besloten om voor het kalenderjaar 2014 de gesplitste kortingsregel en het opbouwpercentage voor 2014 overeenkomstig het advies van de actuaris vast te stellen op 1,75%. Dit percentage geldt in beginsel uitsluitend voor het kalenderjaar 2014 en uitsluitend voor de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken in het kalenderjaar 2014. Het opbouwpercentage voor 2014 werd vastgelegd in het pensioenreglement en de deelnemers werden per brief geïnformeerd over de verlaging van de opbouw in 2014. De reparatiemogelijkheid staat ook in het reglement. De eventuele reparatie kan plaatsvinden tot aan het voor 2014 geldende fiscale maximum van 1,84%. Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
44
De premie voor 2015 is wel kostendekkend: deels reparatie verlaging opbouwpercentage 2013 Het pensioenfondsbestuur heeft op 18 december 2014 besloten om de dempingsperiode van de rekenrente voor de berekening van de kostendekkende premie te verlengen van 12 naar 120 maanden. Het bestuur heeft de nieuwe berekeningswijze ook opgenomen in de nieuwe ABTN die per 31 december 2014 werd vastgesteld. De actuaris van het pensioenfonds heeft de (gedempte) kostendekkende premie voor 2015 berekend. Hij heeft deze premie berekend op basis van de beleidskaders en de financiële positie op 31 december 2014. Het reguliere opbouwpercentage voor het jaar 2015 is (onder voorbehoud van toereikende financiering) gelijk aan het voor 2015 geldende fiscaal maximaal toegestane percentage van 1,875% bij een (aangepaste) pensioenleeftijd van 67 jaar. Daarnaast is de pensioenopbouw gemaximeerd op basis van een maximum pensioengevend salaris van € 100k (uiteraard is ook de feitelijke premie gemaximeerd op de pensioengrondslag behorend bij dit pensioengevend salaris). Tot slot is de premievrijgestelde voortgezette pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid aangepast van 70% naar 100%. De gedempte kostendekkende premie voor 2015 (gebaseerd op 120 maandeindes) bedraagt 25,8% van de pensioengrondslagsom. De te ontvangen premie bedraagt 30% van de pensioengrondslagsom en ligt dus hoger dan de gedempte kostendekkende premie voor de reguliere pensioenopbouw in 2015. Het overschot zou kunnen worden aangewend om kortingen van de pensioenopbouw uit het verleden deels te repareren. De dekkingsgraad van het pensioenfonds mag door de eventuele reparatie echter niet onder de 104,25% zakken. Als het overschot volledig beschikbaar is voor de reparatie, dan kan naar verwachting een deel van de toegepaste korting van 0,5% van 2013 worden gerepareerd als dezelfde gedempte systematiek wordt toegepast als voor de huidige pensioenopbouw (120 maands). De exacte reparatieruimte dient nog nader berekend te worden. Het bestuur heeft tevens beoordeeld wat de gevolgen zouden zijn van een gedeeltelijke reparatie van de opbouwverlaging, die in 2013 werd doorgevoerd, in combinatie met het toekennen van de indexatie aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers (zie hierboven). Uit indicatieve berekeningen is naar voren gekomen dat deze combinatie an sich niet leidt tot een dekkingsgraaddaling tot beneden de 110% (en dus ook niet tot beneden de 104,25%) - noch van de actuele dekkingsgraad van 115,1%, noch van de beleidsdekkingsgraad van 116,8%. De reparatie van de opbouwverlaging dient uit de pensioenpremie gefinancierd te worden. Hoe meer tijd er verstrijkt tussen de verlaging en de reparatie hoe meer de groep van toenmalige premiebetalers zal verschillen van de groep van ‘huidige’ premiebetalers. Dat kan leiden tot ongewenste herverdelingseffecten. Het bestuur streeft er daarom naar om de in 2013 en 2014 doorgevoerde opbouwverlagingen zo snel mogelijk te repareren. Het bestuur heeft in zijn vergadering van 20 januari 2015 besloten om de volledige ruimte in de premie over 2015 te benutten om de opbouwverlaging over 2013 (gedeeltelijk) te repareren. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het in fiscaal opzicht niet gaat om het in 2015 alsnog toekennen van nieuwe pensioenaanspraken over 2013, maar om het definitief toekennen van in 2013 voorwaardelijk reeds toegezegde pensioenaanspraken overeenkomstig het toen geldende pensioenreglement en het toen geldende fiscale kader, maar waarvoor toen de financiële middelen nog ontbraken. De mogelijke reparatie werd destijds bij het vastleggen van de besluitvorming en in de communicatie met de deelnemers ook nadrukkelijk aangegeven.
2.5.6
Herverzekering
In de financiële opzet van het pensioenfonds wordt rekening gehouden met normaal voorkomende risico’s. Het risico voor het pensioenfonds van kort leven (lees: vroegtijdig overlijden) is dan ook opgenomen in de financiële opzet en dus ook in de vastgestelde pensioenpremie. Voor het risico voor het pensioenfonds van arbeidsongeschiktheid geldt dit eveneens. Het pensioenfonds heeft ter afdekking van de risico’s als gevolg van uitzonderlijke situaties van overlijden en arbeidsongeschiktheid een herverzekering afgesloten bij ElipsLife AG. De herverzekering bestaat uit een combinatie van een stoploss dekking tot een bepaald kapitaal per verzekerde bij overlijden en bij arbeidsongeschiktheid en een proportionele (per persoon) dekking van kapitalen boven deze grenzen. Voor het stoploss gedeelte van de herverzekering geldt een eigen risico voor het fonds. Bij een totale schade in enig jaar boven het eigen risico keert ElipsLife uit tot een bepaald maximum per jaar. Bij elke schade bij de proportionele dekking wordt het verzekerde kapitaal meteen uitgekeerd.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
45
2.5.7
Uitvoeringskosten
In de jaarrekening worden in toelichting 24 de pensioenuitvoeringskosten toegelicht. Op basis van deze uitgaven en (deels) niet zichtbare kosten van beleggingen zijn de kosten van het fonds weer te geven, zoals vermeld in onderstaande tabel. In deze opstelling wordt bij de kosten van de beleggingen geen inschatting gemaakt van de transactiekosten van de onderliggende beleggingsfondsen. De kosten zijn gebaseerd op de gerapporteerde kosten (de zogenaamde Total Expense Ratio). Bedragen x € 1000
31-12-2014
31-12-2013
Onderverdeling uitvoeringskosten Administratiekosten
669
623
Bestuursondersteuning
343
237
Communicatiekosten
144
135
Bestuurskosten
293
245
Pensioenadministratiekosten Directe kosten beleggingen Indirecte kosten beleggingen
Kosten beleggingen Totaal uitvoeringskosten
1.449
1.240
764
919
1.766
1.552
2.530 3.979
2.471 3.711
In de jaarrekening 2015 zullen ook de transactiekosten van de onderliggende beleggingsfondsen worden opgenomen in de opstelling van de kosten. De stijging van de posten administratiekosten en bestuursondersteuning houdt verband met een uitbreiding van de SLA met Dion, met de aanschaf en implementatie van de nieuwe administratiesoftware en met de toename van de kosten van externe adviseurs. De stijging van de post bestuurskosten houdt verband met de aanpassing van de vergoedingen aan de bedrijven voor het beschikbaar stellen van medewerkers als lid van de pensioenfondsgremia en voor de pensioengerechtigde gremiumleden. Op basis van de Aanbeveling van de Pensioenfederatie zijn uit deze gegevens de volgende kengetallen te berekenen:
2014
2013
2.830
2.788
Kosten pensioenadministratie per deelnemer
512
445
Kosten beleggingen per deelnemer
894
886
Totaal Pensioenverplichtingen (x € 1000)
665.335
560.250
Totaal kosten in % van verplichtingen
0,598%
0,662%
Aantal deelnemers actief en gepensioneerd
De administratiekosten per deelnemer zijn gestegen door enerzijds een uitbreiding van de SLA met Dion en door anderzijds een stijging van de kosten van adviseurs en toezichthouders. De kosten van de beleggingen zijn te verdelen in actief en passief beheer en weer te geven als onderstaande kengetallen:
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
46
Bedragen x € 1000
31-12-2014
31-12-2013
1.906
1.783
624
688
Actief / passief beheer Kosten actief beheer Kosten passief beheer
Totaal
2.530
2.471
Gemiddeld belegd vermogen Actief beheer
431.088
325.355
Passief beheer
247.773
286.598
Totaal
678.861
611.953
Kosten in % belegd vermogen Kosten actief beheer
0.442%
0,548%
Kosten passief beheer
0.252%
0,240%
Totaal
2.5.8
0,373%
0,404%
Vooruitzichten 2015
Het beleid van het pensioenfondsbestuur is gericht op het herstel van de vermogenspositie en van de dekkingsgraad. Een daling van de dekkingsgraad kan echter niet worden uitgesloten. De huidige trend van de steeds verder dalende rente baart het bestuur zorgen. Deze daling heeft gevolgen voor zowel de ontwikkeling van de dekkingsgraad als voor de hoogte van de rekenrente die voor de berekening van de (gedempte) kostendekkende premie wordt gehanteerd.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
47
2.6
Actuariële paragraaf
2.6.1
Actuariële analyse van het saldo van baten en lasten
Bedragen x € 1000
2014
2013
14.475 -10.743 -953 -226
15.836 -11.908 -873 -290
Premieresultaat Premiebijdragen Pensioenopbouw Onttrekking uit premie voor uitvoeringskosten Onttrekking uit premie voor vrijstelling premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid *
2.553
2.765
Interestresultaat Directe beleggingsopbrengsten Indirecte beleggingsopbrengsten Rentetoevoeging Kosten vermogensbeheer
9.428 110.560 -2.196 -2.530
115.262
10.561 20.507 -2.056 -2.471
26.541
Overig resultaat Resultaat op waardeoverdrachten Resultaat op levenskansen Resultaat op arbeidsongeschiktheid * Toeslagen Wijziging marktrente (ultimo jaar) Resultaat op kosten Resultaat op uitkeringen Wijziging kostenopslag in TV Wijziging overlevingsgrondslagen Wijziging reserveringsmethodiek premievrijstelling Wijziging reglement (premievrijstelling) Wijziging wezenopslag Conversie 65 naar 67 jaar / wijziging gehuwdheidsfreq. Andere oorzaken
-72 1.229 -510 -1.564 -107.331 -79 -44 -4.834 2.092 172 -1.225 2.418 -123 133
-109.738 Totaal saldo van baten en lasten *
8.077
-58 -384 581 -865 17.111 41 -175 390
16.613 45.919
In het resultaat op arbeidsongeschiktheid wordt rekening gehouden met de betaalde premies voor de dekking van arbeidsongeschiktheid. In verband hiermee is bij het premieresultaat een post Onttrekking uit premie voor vrijstelling premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid opgenomen.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
48
2.6.2
Uitkomsten van de solvabiliteitstoets
31-12-2014
Uitgedrukt in de VPV
765.819
115,1%
Bedragen x € 1000
Aanwezig vermogen Af: VPV volgens FTK-methode Af: TV herverzekering en overige voorzieningen Af: minimaal vereist eigen vermogen (4,25%) Dekkingspositie Af: vereist eigen vermogen (excl. minimaal vereist eigen vermogen) Overige voorzieningen Reservepositie
-665.335 -195 -28.277 72.012 -85.226 -13.214
NB. Bij de berekening van het vereist eigen vermogen wordt uit prudente overwegingen uitgegaan van de zgn. feitelijke assetmix, aangezien uit deze berekening een hoger vereist eigen vermogen voortvloeit dan uit de berekening op basis van de zgn. strategische assetmix.
2.7
Risicoparagraaf
2.7.1
Risico- en beheersingsbeleid
Het bestuur heeft zijn beleid verwoord in de ABTN. Risicobeheersing en Interne Controle zijn speerpunten van het beleid. Het bestuur heeft in 2011 de beleidscyclus voor het integraal risicomanagement nader uitgewerkt en geïmplementeerd. Alle risicogebieden en de bijbehorende beheersmaatregelen zijn door het bestuur behandeld. Per risicogebied zijn de risico’s geïdentificeerd, is beleid bepaald, is dat beleid geïmplementeerd en is een adequate monitoring gerealiseerd. Het bestuur heeft een evaluatiekalender vastgesteld, waarin wordt geregeld wanneer van welk risicogebied de beheersmaatregelen nader worden geëvalueerd. De risicobeheerparagraaf in de ABTN is in 2012 nader uitgewerkt. Het gaat om de volgende risicogebieden: Matchingrisico Marktrisico Kredietrisico; Verzekeringstechnisch risico Omgevingsrisico Operationeel Risico * Uitbestedingsrisico IT-risico * Integriteitsrisico Juridisch risico * Het operationele risico en het IT-risico vallen bij het pensioenfonds onder het uitbestedingsrisico. Niet het pensioenfonds, maar de externe dienstverleners dienen het operationele risico en het IT-risico te beheersen. Het pensioenfonds dient daarover in het kader van zijn uitbestedingsbeleid goede afspraken te maken met die externe dienstverleners, want het pensioenfonds blijft wel verantwoordelijk voor de beheersing van deze risico’s.
De risicogebieden kennen ook subrisicogebieden. In totaal kunnen er 42 (sub)risicogebieden onderscheiden worden. Voor elke (sub)gebied is een risicokaart - IRM-kaart - aangelegd waarop het risico en de bijbehorende beheersmaatregelen worden beschreven. Op elke kaart wordt een inschatting Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
49
gegeven van de kans dat het risico zich voordoet, de impact als het risico zich voordoet en de mate van beheersing van het risico. Ook wordt op elke kaart aangegeven wanneer de kaart wordt geëvalueerd. De verschillende evaluatiemomenten worden aangetekend op de evaluatiekalender. De beleidscyclus is daarmee gerealiseerd en operationeel. Risicobeheersmaatregelen Bij de beheersing van risico’s wordt er naar vier beheersmaatregelen gekeken: Risico-identificatie Risicobeleid Implementatie en uitvoering van het risicobeleid Monitoring van de uitvoering van het risicobeleid Hieronder worden deze vier beheersmaatregelen kort toegelicht. Risico-identificatie Bij identificatie wordt gekeken in welke mate en op welke wijze het pensioenfonds een bepaald risico geïdentificeerd heeft. De identificatie dient op een systematisch en structureel proces te zijn gebaseerd en het bestuur dient betrokken te zijn bij het hele proces. Het proces dient beschreven en vastgelegd te worden. Risico’s kunnen worden onderscheiden in financiële en niet-financiële risico’s. Bij de identificatie van financiële risico’s zijn ook de gebruikte modellen (bijvoorbeeld een ALM-model) van belang: welk model is het, is het model state of the art, welke parameters worden gebruikt en zijn die parameters actueel. Risicobeleid De kwaliteit van het risicobeleid als beheersmaatregel wordt bepaald door een adequate vastlegging van de mate waarin en de wijze waarop men het risico wenst te beheersen (acceptatienorm / tolerantiegrenzen). Voor het beleid zijn ook de keuzes die het bestuur ten aanzien van de beheersing van risico’s heeft gemaakt, de prioriteiten die het bestuur daarbij heeft gesteld, de belangenafweging die het bestuur daarbij heeft gemaakt en de motivering van deze keuzes, prioriteiten en afweging van belang. Implementatie en uitvoering van het risicobeleid Bij implementatie wordt gekeken naar de mate waarin en wijze waarop taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden in de organisatie van het pensioenfonds en processen, procedures en richtlijnen in de AO/IC van het pensioenfonds zijn geïmplementeerd, teneinde uitvoering te geven aan het risicobeleid. Van belang hierbij is dat er een goede scheiding is tussen de uitvoerende en de controlerende taken binnen het pensioenfonds. Bij financiële risico’s dienen de parameters die gebruikt worden voor de modellen tijdig geëvalueerd en zo nodig aangepast te worden. Monitoring van de uitvoering van het risicobeleid De mate waarin en de wijze waarop wordt toegezien - en bijgestuurd - op de specifieke risico’s en de getroffen beheersmaatregelen, bijvoorbeeld door middel van ALM-studies, continuïteitsanalyses, risicoanalyses, scenarioanalyses, stresstesting, performancerapportages, financiële rapportages, accountantsrapporten, actuariële rapporten, compliancerapporten, SLA-rapportages, ISAE 3402verklaringen, foutenanalyses. Er wordt gekeken naar de kwaliteit van deze monitoring. Van belang hierbij is dat er frequente en heldere rapportages voor het bestuur zijn en dat er door het bestuur - als er bijgestuurd moet worden - ook tijdig bijgestuurd wordt.
2.7.2
Beleggingsrisico’s
De belangrijkste beleggingsrisico’s zijn markt-, prijs-, valuta- en kredietrisico. Het beleggingsbeleid is vastgesteld in overeenstemming met de Pensioenwet en de daarin opgenomen eisen inzake de kostendekkende premie, het indexatiebeleid en het (minimaal) vereiste eigen vermogen. Binnen het huidige beleggingsbeleid wordt gestreefd naar een evenwichtige spreiding over de verschillende beleggingscategorieën en regio’s.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
50
2.7.3
Actuariële risico’s
Het pensioenfonds gaat uit van de meest recente verzekeringstechnische grondslagen en voorzienbare trend in overlevingskansen. Najaar 2014 is de zgn. prognosetafel AG 2014 verschenen en is tevens de nieuwe TW ervaringssterfte gepubliceerd. Het bestuur heeft besloten per eind oktober 2014 over te gaan naar de nieuwe tafels en ervaringssterfte. In de nieuwe prognosetafels is de sterftetrend verdisconteerd. De tafels wijzen op een toename van de levensverwachting. De actuaris heeft voor pensioenfonds OWASE rekening gehouden met de fondsspecifieke kenmerken. Overige relevante actuariële risico’s zijn het overlijdens- en het arbeidsongeschiktheidsrisico. Deze risico’s worden regelmatig gecheckt. Om deze risico’s te verkleinen is een herverzekering afgesloten (zie paragraaf 2.5.6).
2.7.4
Renterisico
Het pensioenfonds is gevoelig voor wijzigingen in de marktrente omdat de duration van de beleggingen en van de verplichtingen niet gelijk zijn. Bij de bepaling van het beleggingsbeleid weegt het bestuur zorgvuldig de voordelen (meer zekerheid) en nadelen (minder rendement) van meer of minder duration matching af ten opzichte van alternatieve strategieën. In 2013 is een Liability Driven Investment (LDI)mandaat ingericht. Dit mandaat beoogt het verfijnd over de rentecurve afdekken van de pensioenverplichtingen op basis van cashflows van zowel de bezittingen als de verplichtingen. Dit mandaat, de LDI- ofwel matchingportefeuille, is op basis van een adviesrelatie ge-outsourced aan een externe manager. Het mandaat is pragmatisch ingericht. Er wordt terughoudendheid betracht in het gebruik van leverage in de matching portefeuille. Er wordt voor de LDI-assets gekozen voor zoveel mogelijk fysieke obligaties met beperkte derivaten-overlay en minimale leverage. Een externe manager is verantwoordelijk voor de uitvoering van de transacties en het afsluiten van derivaten. Doelstelling van het mandaat is het nauwkeurig volgen van de door marktrentecurve-bewegingen veroorzaakte verandering van de economische verplichtingen met ruimte voor extra rendement door actief gebruik van bonds en credits. De afgescheiden LDI-assets worden zodanig ingericht dat het verwachte rendement door de tijd hoger is dan de verplichtingen op basis van de RTS-rentecurve (NB. zonder de correctie met UFR die DNB toepast). De renteafdekking wordt gemeten op basis van de RTSrentecurve.
2.7.5
Crisisplan
De economische crisis heeft laten zien hoe snel de dekkingsgraad van een pensioenfonds kan dalen en hoe belangrijk het is om op zo’n daling voorbereid te zijn. Het pensioenfondsbestuur heeft daarom een crisisplan opgesteld. In het crisisplan worden de volgende vragen behandeld: Wanneer is sprake van een crisis? Wat is de kritieke dekkingsgraad? Welke maatregelen kunnen worden genomen? Welke maatregelen zijn realistisch? Wat is het financiële effect van deze maatregelen? Welke belangen moeten afgewogen worden? Hoe en wanneer wordt met belanghebbenden gecommuniceerd? Hoe komt het bestuur tot een besluit? Hoe wordt het crisisplan getoetst? In het crisisplan staan maatregelen die het bestuur kan inzetten als de dekkingsgraad daalt naar de zgn. kritieke grens. De kritieke grens ligt voor pensioenfonds OWASE momenteel bij een dekkingsgraad van rond de 98%. Bij die dekkingsgraad kan de financiële situatie niet meer binnen een redelijke termijn herstellen zonder het korten van de pensioenrechten. Als de dekkingsgraad naar deze kritieke grens daalt, komt de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar. De doelstelling is het uitbetalen van de pensioenen, nu en in de toekomst.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
51
De maatregelen die in het crisisplan worden genoemd, moeten het pensioenfonds weer financieel gezond maken. Sommige maatregelen kan het bestuur zelf treffen. Andere maatregelen moet het bestuur samen met de werkgevers en vakbonden afspreken. Het pensioenfonds voert immers de pensioenregeling uit voor de OWASE-ondernemingen. De zwaarste maatregel is het korten van de pensioenen. Het crisisplan is een richtlijn. Of het bestuur de maatregelen in het plan ook echt uitvoert hangt af van de crisissituatie van dat moment. In het crisisplan is een aantal crisismaatregelen nader uitgewerkt: het niet toekennen van indexaties, als de dekkingsgraad onder de zgn. dekkingstekortgrens zakt (m.i.v. 2015 ligt deze grens bij een beleidsdekkingsgraad van 110%); het gedeeltelijk niet toekennen van indexaties, als de dekkingsgraad onder de zgn. reservetekortgrens zakt (m.i.v. 2015 ligt deze grens bij een beleidsdekkingsgraad die de grens vormt voor volledige toeslagverlening); het korten van de pensioenuitkeringen en de reeds opgebouwde pensioenaanspraken, als de dekkingsgraad onder de kritieke grens zakt; het verlagen van de pensioenopbouw in een bepaald jaar, als in dat jaar de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken niet meer volledig gefinancierd kan worden; het verhogen van de pensioenpremie, als in een bepaald jaar de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken niet meer volledig gefinancierd kan worden. Werkgevers en vakbonden kunnen samen afspreken om de OWASE-pensioenregeling te versoberen. Het pensioenfonds voert de pensioenregeling uit, maar is zelf geen partij bij de CAO-afspraken. Het pensioenfondsbestuur kan CAO-partijen enkel adviseren over de wenselijkheid of noodzaak van aanpassing van de pensioenregeling. De negatieve gevolgen van een verhoging van (het werknemersdeel van) de pensioenpremie, van een verlaging van het opbouwpercentage voor een bepaald jaar en van een versobering van de pensioenregeling komen uitsluitend voor rekening van de groep actieve deelnemers. De negatieve gevolgen van het niet-indexeren en van het korten van uitkeringen en reeds opgebouwde aanspraken treffen alle groepen in gelijke mate, maar de pensioengerechtigden ervaren deze gevolgen direct, terwijl de actieve deelnemers en de gewezen deelnemers de gevolgen van deze maatregelen pas voelen op het moment dat zij met pensioen gaan. Tot aan de pensioendatum bestaat de mogelijkheid dat de maatregel nog zonder daadwerkelijk gevoelde ‘pijn’ teruggedraaid kan worden. Voor pensioengerechtigden kan de maatregel enkel per toekomende datum teruggedraaid worden, zodat een deel van de ‘pijn’ blijvend is. Als het bestuur een maatregel toepast, dan houdt hij rekening met de belangen van alle groepen deelnemers: actieve deelnemers, gewezen deelnemers (‘slapers’) en pensioengerechtigden. De negatieve gevolgen van de maatregelen worden zo eerlijk mogelijk verdeeld over de verschillende groepen. De maatregel die wel helpt maar voor de betrokken personen het minste nadeel oplevert, wordt het eerst getroffen. Voor het ongedaan maken van maatregelen heeft het bestuur een reparatievolgorde bepaald. Wanneer worden de pensioenrechten gekort? Het korten van de pensioenuitkeringen en de reeds opgebouwde pensioenrechten is de meest ver strekkende maatregel die het bestuur kan treffen. Deze maatregel treft het bestuur alleen als alle andere maatregelen onvoldoende effect hebben en als het absoluut niet anders kan. Maar wanneer is dat het geval? Als de dekkingsgraad zakt tot onder de kritieke dekkingsgraad van ca. 98%, dan kan de financiële situatie van het pensioenfonds niet meer herstellen zonder het korten van de pensioenen. Als de situatie gedurende 3 maanden na het ontstaan van deze crisissituatie ofwel niet verbetert ofwel juist verslechtert, dan besluit het pensioenfondsbestuur om de pensioenen te korten. Voor het toepassen van de kortingsmaatregel vraagt het bestuur toestemming aan De Nederlandsche Bank (DNB). Ook alle belanghebbenden worden op dat moment geïnformeerd. De kortingsmaatregel wordt vervolgens toegepast met ingang van de 7e maand na het ontstaan van de crisissituatie (dus na een half jaar). Het pensioenfondsbestuur wil het kortingsbesluit niet uitstellen. Spontaan herstel van de economische situatie kan niet zomaar verwacht worden. Dat is de afgelopen paar jaar duidelijk geworden. Als er gekort moet worden, dan wil het bestuur dat ook zo snel en effectief mogelijk doen. Het bestuur wil de korting vervolgens ook zo snel mogelijk weer ongedaan maken, zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat. Dat is het geval als gedurende 3 kwartaaleinden geen sprake is geweest van een dekkingstekort en er door het terugdraaien van de korting niet opnieuw een dekkingstekort ontstaat. Als het bestuur besluit om de korting terug te draaien, dan wordt dat besluit 3 maanden later uitgevoerd. Zolang de korting niet ongedaan is gemaakt, wordt er niet geïndexeerd. Indexaties zijn bij Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
52
pensioenfonds OWASE strikt voorwaardelijk. Er wordt geen geld gereserveerd voor indexatieverlening en er wordt geen pensioenpremie voor betaald. De deelnemers hebben dus geen recht op indexatie. Het crisisplan zal in 2015 in overeenstemming gebracht worden met de nieuwe wet- en regelgeving, met name met het nieuwe Financiële Toetsingskader dat per 1 januari 2015 van kracht is geworden. De pensioenfondsen dienen hun beleid uiterlijk vóór 1 juli 2015 aan te passen aan de nieuwe regels en hun beleid daarna uiterlijk vóór 1 oktober 2015 eventueel nog weer bij te stellen op basis van een zgn. aanvangshaalbaarheidstoets.
2.8
Toekomstparagraaf
2.8.1
Landelijke wijziging pensioenstelsel
Het Nederlandse pensioenstelsel wordt ingrijpend gewijzigd. Die wijzigingen worden stapsgewijs doorgevoerd. Een eerste stap is in 2014 gezet met de verlaging van het fiscaal maximale opbouwpercentage in combinatie met een verhoging van de pensioenleeftijd. Per 1 januari 2015 is het fiscale kader verder versoberd en is tevens het nieuwe financiële toetsingskader (FTK) van kracht geworden. Een aantal bepalingen uit dat nieuwe FTK treedt op een later moment in werking: per 1 juli 2015 en per 1 januari 2016. Het kabinet is voornemens om in het tweede kwartaal van 2015 een volgende stap aan te kondigen in de wijziging van het pensioenstelsel. Het kabinet zal dan in een nieuwe hoofdlijnennotitie een aantal nadere pensioenplannen bekend maken, waarbij het kabinet wil aanhaken bij de uitkomsten van de landelijke pensioendialoog. Met het presenteren van die hoofdlijnennotitie komt er wellicht meer duidelijkheid hoe het kabinet het nieuwe stelsel in de toekomst wil vormgeven. Het pensioenfonds voert de pensioenregeling uit die CAO-partijen afspreken. Het bestuur participeert in de CAO Werkgroep Pensioen die CAO-partijen heeft geadviseerd over de noodzakelijke en gewenste wijziging van de pensioenregeling per 1 januari 2015 en die CAO-partijen ook over de wijzigingen zal blijven adviseren, die nog in het verschiet liggen.
Hardenberg, 26 mei 2015 Stichting Pensioenfonds OWASE Het bestuur,
H.J. Meijerink Voorzitter
J.W. Floor Secretaris
Disclaimer Voor zover de informatie in dit bestuursverslag betrekking heeft op (verwachtingen voor) de toekomst kunnen door het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE met betrekking tot de juistheid en volledigheid van gegevens vanzelfsprekend geen garanties worden gegeven. Aan deze gegevens kunnen daarom ook geen rechten worden ontleend.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
53
3
Verslag van het verantwoordingsorgaan
Het verantwoordingsorgaan van het pensioenfonds is op 25 november 2008 ingesteld. 2014 is het zevende jaar waarin het verantwoordingsorgaan in functie is. Het pensioenfondsbestuur legt jaarlijks op basis van o.a. het jaarverslag verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over het door het bestuur uitgevoerde beleid en over de beleidskeuzes voor de toekomst. Het verantwoordingsorgaan kijkt met name of er een evenwichtige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Voor de goede orde dient opgemerkt te worden dat het verantwoordingsorgaan niet belast is met het intern toezicht. Voor het intern toezicht wordt periodiek een visitatiecommissie ingehuurd om het functioneren van het pensioenfonds en van het bestuur te onderzoeken en zo nodig aanbevelingen te doen. Het functioneren van het verantwoordingsorgaan maakt eveneens deel uit van het onderzoek van de visitatiecommissie. Het verantwoordingsorgaan had tot 1 juli 2014 behalve zijn eigen wettelijke bevoegdheden ook een aantal statutaire bevoegdheden, die na de opheffing van de vroegere deelnemersraad in 2008 aan het verantwoordingsorgaan waren toegedeeld. Het ging daarbij met name ook om enkele goedkeuringsrechten. De taken, rechten en verantwoordelijkheden van het verantwoordingsorgaan zijn mede in verband met de Wet versterking bestuur pensioenfondsen - per 1 juli 2014 in overeenstemming gebracht met de pensioenwet. De goedkeuringsrechten zijn daarbij omgezet in adviesrechten. Het verantwoordingsorgaan had ook een goedkeuringsrecht bij statutenwijzigingen. Het verantwoordingsorgaan onderschreef het standpunt van het bestuur dat een statutenwijzing noodzakelijk was in verband met de gewijzigde wet- en regelgeving en dat de beoogde wijziging geen afbreuk zou doen aan de governance-structuur van het pensioenfonds. Het verantwoordingsorgaan heeft daarom zijn goedkeuring verleend aan de statutenwijziging, zoals deze werd voorgesteld door het bestuur. De statuten werden vervolgens per 1 juli 2014 formeel vastgesteld, overeenkomstig het voorstel van het bestuur. Ook het goedkeuringsrecht van het verantwoordingsorgaan bij statutenwijzigingen, werd bij deze statutenwijziging omgezet in een adviesrecht. Het verantwoordingsorgaan heeft voor zichzelf een reglement vastgesteld op basis van de uitgangspunten van de Pension Fund Governance. Hierbij zijn de frequentie van het overleg met het bestuur, de te behandelen onderwerpen met betrekking tot het beleid en de verantwoording van het orgaan vastgesteld. Het reglement zal in 2015 worden geactualiseerd. In het kader van de deskundigheidsbevordering hebben de leden van het verantwoordingsorgaan ook dit jaar weer de studiedag van het bestuur in oktober 2014 bijgewoond. De leden van het verantwoordingsorgaan zijn voldoende ingevoerd in de complexe pensioenmaterie en het reilen en zeilen van het pensioenfonds om het door het bestuur gevoerde beleid, de uitvoering van dat beleid, en de door het bestuur gemaakte beleidskeuzes voor de toekomst op zijn merites te kunnen beoordelen. In het overleg tussen het bestuur en het verantwoordingsorgaan, dat over het boekjaar 2014 is gehouden zijn de volgende onderwerpen/ontwikkelingen aan de orde geweest: het beleggingsbeleid (halfjaarlijkse toelichting); het communicatiebeleid (m.n. het communicatieplan); de implementatie van het paritaire bestuursmodel; de wijziging van de OWASE-pensioenregeling in verband met nieuwe pensioenwet- en regelgeving; de verlenging van de dempingsperiode van de rekenrente voor de kostendekkende premie; de begroting voor 2015; de vooruitzichten. Het verantwoordingsorgaan heeft in het kader van zijn taakuitoefening kennisgenomen van de jaarstukken (bestuursverslag, jaarrekening, actuarieel rapport, accountantsverslag). Het bestuur heeft het verantwoordingsorgaan geïnformeerd over belangrijke ontwikkelingen. Bij het overleg met het pensioenfondsbestuur is door de voorzitter van het bestuur, de heer Meijerink, een toelichting gegeven op alle relevante ontwikkelingen bij het pensioenfonds. Voor zover het verantwoordingsorgaan dat kan beoordelen heeft het bestuur - binnen hetgeen in zijn vermogen ligt - de juiste maatregelen genomen met een juiste afweging van de belangen van alle betrokkenen. Het verantwoordingsorgaan heeft met instemming kennis genomen van de wijze waarop het bestuur de keuzes in het kader van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen heeft geïmplementeerd. Het verantwoordingsorgaan heeft in 2013 reeds de afwegingen onderschreven die het bestuur heeft gemaakt in het kader van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen. Het verantwoordingsorgaan is met het bestuur van oordeel dat een paritair bestuursmodel het best past bij het karakter van pensioenfonds OWASE. Het huidige paritaire model waarborgt de kwaliteit van de afwegingen en de besluitvorming door Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
54
het bestuur. De invulling van het intern toezicht door middel van een visitatiecommissie en de huidige rol en vorm van het verantwoordingsorgaan zorgen voor adequate checks and balances. Het verantwoordingsorgaan onderschrijft ook de standpunten, die het bestuur naar aanleiding van het visitatierapport 2013 heeft geformuleerd en heeft met instemming kennis genomen van de wijze waarop het bestuur de aanbevelingen van de visitatiecommissie heeft opgepakt. Het bestuur heeft het verantwoordingsorgaan nauw betrokken bij het traject voor de benoeming van de nieuwe visitatiecommissie en bij het formuleren van de opdracht voor de nieuwe commissie. Het verantwoordingsorgaan ziet uit naar de bevindingen van de visitatiecommissie, die in het tweede kwartaal van 2015 rapport zal uitbrengen. Het bestuur heeft in verband met de wijziging van het Nederlandse pensioenstelsel een aantal belangrijke keuzes moeten maken. Het bestuur heeft geparticipeerd in de CAO Werkgroep Pensioenen en in die werkgroep een bepalende rol gespeeld bij het opstellen van de aanbevelingen die de werkgroep aan CAOpartijen en aan het pensioenfondsbestuur heeft gedaan voor de aanpassing van de OWASEpensioenregeling en voor de omzetting van de reeds opgebouwde pensioenaanspraken. Het verantwoordingsorgaan heeft waardering voor de zorgvuldigheid waarmee het bestuur de te onderscheiden belangen heeft afgewogen en waarmee het bestuur de noodzakelijke aanpassingen heeft doorgevoerd en aan de diverse deelnemersgroepen heeft gecommuniceerd. Het verantwoordingsorgaan onderschrijft de noodzaak van een goede communicatie met alle stakeholders van het pensioenfonds en is van oordeel dat het bestuur en de communicatiecommissie voor 2015 heldere communicatiedoelstellingen hebben geformuleerd en dat de belangen van de verschillende doelgroepen met de in het communicatieplan beschreven communicatieactiviteiten op adequate wijze worden gediend. Het verantwoordingsorgaan kan zich vinden in het Communicatieplan 2015. Het verantwoordingsorgaan heeft overeenkomstig de statuten van het pensioenfonds een positief advies uitgebracht ten aanzien van het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid van het pensioenfonds. Bevindingen Het verantwoordingsorgaan heeft de volgende bevindingen: Het verantwoordingsorgaan heeft zich op basis van de jaarstukken en de toelichting op de belangrijke ontwikkelingen door het bestuur een adequaat beeld kunnen vormen van de financiële situatie van het pensioenfonds, van het gevoerde beleid, van de uitvoering van dat beleid en van de beleidskeuzes voor de toekomst. Conclusie Het verantwoordingsorgaan komt tot de volgende conclusie: Het verantwoordingsorgaan concludeert op basis van de beschikbare informatie dat hij zich kan vinden in de beleidskeuzes die het bestuur voor het boekjaar 2014 en voor de toekomst heeft gemaakt en in de wijze waarop het bestuur uitvoering heeft gegeven aan zijn beleid. Het verantwoordingsorgaan vertrouwt er op dat het bestuur ook het komende jaar doortastend zal optreden met een juist oog voor de belangen van alle betrokkenen. Hardenberg, 26 mei 2015 Stichting Pensioenfonds OWASE Het verantwoordingsorgaan,
F. Schepers Voorzitter
Jaarverslag
R.H. de Jonge Secretaris
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
55
Reactie van het bestuur Het bestuur heeft de volgende reactie gegeven op de bevindingen en de conclusie van het verantwoordingsorgaan: Het pensioenfondsbestuur kan zich vinden in het oordeel van het verantwoordingsorgaan en dankt het verantwoordingsorgaan voor het in hem gestelde vertrouwen. Het bestuur hecht veel waarde aan het oordeel van het verantwoordingsorgaan en zet zich in om het verantwoordingsorgaan zo goed mogelijk te informeren over alle ontwikkelingen, die relevant zijn om te komen tot een gefundeerd oordeel over de beleidskeuzes die het bestuur maakt voor de toekomst, over het vastgestelde beleid en over de uitvoering hiervan. De kritische vragen van het verantwoordingsorgaan leveren een goede bijdrage aan de te voeren discussie en leggen eens te meer nadruk op de onderscheidende belangen waarmee het bestuur bij zijn afwegingen rekening dient te houden.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
56
JAARREKENING
2014
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
57
Balans per 31 december 2014 Balans per 31 december 2014 na toerekening van het saldo van baten en lasten: Bedragen x € 1000
2014
2013
Toelichting paragraaf
Activa Beleggingen
4
767.768
649.537
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
5
183
172
Vorderingen en overlopende activa
6
914
1.710
Overige activa (o.a. liquide middelen)
7
3.225
2.092
772.090
653.511
Totaal Passiva Stichtingskapitaal en reserves
8
100.289
92.212
Technische voorzieningen
9
665.518
560.422
Overige voorzieningen
10
12
14
Overige schulden en overlopende passiva
11
6.271
863
772.090
653.511
115,1%
116,5%
Totaal Dekkingsgraad * in %
* Dekkingsgraad (op basis van de grondslagen van de jaarrekening) wordt hierbij gedefinieerd als pensioenvermogen gedeeld door de technische voorzieningen. Het pensioenvermogen is gelijk aan het totaal activa minus overige schulden en overlopende passiva.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
58
Staat van baten en lasten over 2014 Staat van baten en lasten over 2014: Bedragen x € 1000
2014
2013
Toelichting paragraaf
Baten Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers)
15
14.475
15.836
Beleggingsresultaten
16
117.458
28.597
Overige Baten
17
184
198
132.117
44.631
Totaal Lasten Pensioenuitkeringen
23
18.705
18.010
Pensioenuitvoeringskosten
24
1.449
1.240
Pensioenopbouw
18
10.743
11.908
Indexering en overige toeslagen
19
1.564
865
Rentetoevoeging voorziening pensioenverplichtingen
20
2.196
2.056
Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitkeringen
21
-18.661
-17.835
Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitvoeringskosten
22
-417
-408
107.331
-17.111
Wijziging marktrente
9, 27
Wijziging kostenopslag in TV
9
4.834
-
Wijziging overlevingsgrondslagen
9
-2.092
-
Wijziging premievrijstelling
9
1.053
-
Wijziging wezenopslag
9
-2.418
-
Conversie 65 naar 67 jaar
9
123
-
-
-
Aanpassing sterftekansen Overige wijzigingen in de voorziening pensioenverplichtingen
29
829
364
Saldo overdracht van rechten
30
-1.286
-461
Overige lasten
31
87
84
124.040
-1.288
8.077
45.919
Totaal
Saldo van baten en lasten
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
59
Samenvatting van de actuariële analyse Bedragen x € 1000
2014
2013
Premieresultaat
2.553
2.765
115.262
26.541
-107.331
17.111
-2.407
-498
8.077
45.919
Interestresultaat Wijziging rekenrente Overig resultaat Totaal
Bestemming van het saldo van baten en lasten
Bedragen x € 1000
Bestemmingsreserves Overige reserves Totaal
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
2014
2013
-
-
8.077
45.919
8.077
45.919
pagina
60
Kasstroomoverzicht over 2014
2014
2013
14.565
15.895
1.763
1.058
Betaalde pensioenuitkeringen
-18.659
-18.023
Betaalde waardeoverdrachten
-488
-590
12
12
-81
-80
-1.337
-1.106
133
-5
-4.092
-2.839
28.036
504.509
403
7.547
-18.506
-496.542
-679
-131
-4.156
-13.041
5.098
2.342
1.006
-497
30
98
Mutatie liquide middelen
1.036
-399
Saldo liquide middelen 1 januari
2.092
2.491
Saldo liquide middelen 31 december
3.128
2.092
Bedragen x € 1000
Kasstroom uit pensioenactiviteiten Ontvangen premies Ontvangen waardeoverdrachten
Ontvangen uitkeringen van herverzekeraars Betaalde premies herverzekering Betaalde pensioenuitvoeringskosten Overige kasstromen Totaal kasstroom uit pensioenactiviteiten Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Verkopen en aflossingen van beleggingen Ontvangen directe beleggingsopbrengsten Aankopen beleggingen Betaalde kosten van vermogensbeheer Saldo van/naar deposito’s Totaal kasstroom uit beleggingsactiviteiten Netto kasstroom Koers- en omrekeningsverschillen op liquide middelen
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
61
Toelichting behorende tot de jaarrekening 2014
1
Inleiding
Het doel van Stichting Pensioenfonds OWASE, statutair gevestigd te Zwolle (hierna ‘het pensioenfonds’) is het nu en in de toekomst verstrekken van uitkeringen aan gepensioneerden en nabestaanden ter zake van ouderdom en overlijden; tevens verstrekt het pensioenfonds uitkeringen aan arbeidsongeschikte deelnemers. Het pensioenfonds geeft invulling aan de uitvoering van de pensioenregeling van de volgende aangesloten ondernemingen:
Aangesloten ondernemingen: -
Combipac B.V. Dion B.V. * Dion Groep B.V. Dion Pensioen Services B.V. Dion Salarisbureau B.V. Dion Vastgoed Support B.V. Future Pipe Industries B.V. Handelsonderneming Schinkel-Schouten B.V. Pensioen Services Zwolle N.V. Rollepaal B.V. Romit B.V. RPC Bebo Nederland ** Schoeller Allibert B.V. Schoeller Allibert Services B.V. * **
-
Smart Carriers Services B.V. Trepak Image Systems B.V. Sima Kunststoffen B.V. Sphere Nederland B.V. Stichting BONO Wadinko N.V. Wavin Assurantie B.V. Wavin B.V. Wavin Diensten B.V. Wavin Nederland B.V. Wavin Overseas B.V. Wavin Staf B.V. Wavin Technology & Innovation B.V.
Dion is in 2013 gestart met het omzetten van haar businessunits in afzonderlijke B.V.’s binnen de Dion-groep (concernverband). Per 1 januari 2015 is ook Dion Arbo & Milieu B.V. aangesloten bij het pensioenfonds. RPC Bebo Nederland is geen lid van WVO en heeft een eigen CAO. Deze onderneming was reeds geruime tijd vóór de oprichting van WVO verzelfstandigd. De pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds OWASE is enkel van toepassing voor de voormalige medewerkers van de vestigingen van RPC Bebo Nederland in Goor en Beuningen. De vestiging van RPC Bebo Nederland in Goor is in 2011 gesloten en de vestiging in Beuningen is in 2014 gesloten. Voormalige medewerkers van deze vestigingen die overgeplaatst zijn naar de RPC-vestiging in Deventer blijven deelnemer aan de OWASE-pensioenregeling.
Deze ondernemingen hebben voor de uitvoering van de pensioenregelingen ieder afzonderlijk een (gelijkluidende) uitvoeringsovereenkomst gesloten met Stichting Pensioenfonds OWASE.
2
Overeenstemmingsverklaring
De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn opgenomen in Titel 9 Boek 2 BW en met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. Het bestuur heeft op 26 mei 2015 de jaarrekening opgemaakt.
3
Grondslagen voor de waardering en resultaatbepaling
3.1
Algemeen
Alle bedragen zijn vermeld in Euro’s.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
62
Beleggingen en pensioenverplichtingen worden gewaardeerd op actuele waarde. Overige activa en passiva worden gewaardeerd tegen nominale waarde, tenzij anders vermeld. Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop deze betrekking hebben.
3.2
Schattingen en veronderstellingen
De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, en in toekomstige perioden waarvoor de herziening gevolgen heeft.
3.3
Opname van een actief of een verplichting cq. van een bate of een last
Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Baten worden in de rekening van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en de betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post “nog af te wikkelen transacties”. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn.
3.4
Saldering van een actief en een verplichting
Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen.
3.5
Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen
Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Waardewijzigingen van beleggingen kunnen een wezenlijk onderdeel van de beleggingsperformance uitmaken. Aangezien het onderscheid tussen gerealiseerde en ongerealiseerde Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
63
waardewijzigingen bij beleggen in het algemeen van weinig betekenis wordt geacht, dienen ongerealiseerde waardewijzigingen in de staat van baten en lasten te worden verwerkt. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen.
3.6
Vreemde valuta
Activa en verplichtingen in vreemde valuta’s worden omgerekend naar euro’s tegen de koers per balansdatum. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Baten en lasten voortvloeiende uit transacties in vreemde valuta’s worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum.
31-12-2014
31-12-2013
Euro (incl. valuta-afdekking)
82%
81%
Overig (niet-Euro)
18%
19%
In %
Gedurende het boekjaar 2014 werden de posities in US-dollars voor ten minste 80% afgedekt met een doorrol van 3 maanden. Voor de afdekking van de valutaposities heeft pensioenfonds OWASE een tweetal elkaar overlappende currency-overlay overeenkomsten afgesloten, één met KasBank en één met ABNAMRO. Het bestuur heeft in 2009 overeenkomstig het voorstel van de beleggingscommissie besloten om de afdekking van de UK-pond op tactische gronden volledig los te laten. Zodra de koers van de UK-pond gelijk is aan of lager is dan € 0,75 dient de afdekking weer te worden opgetrokken tot ten minste 80%. Dat is het gehele boekjaar 2014 niet het geval geweest. Begin 2015 zakte de UK-pond wel onder € 0,75 en is de afdekking opgetrokken naar 80%. Eveneens werd begin 2015 de afdekking van de posities in US-dollars opgehoogd tot 100% vanwege het bereiken van een intern gesteld niveau.
3.7
Beleggingen
Algemeen De beleggingen worden gewaardeerd op actuele waarde. Slechts indien de actuele waarde van een belegging niet betrouwbaar kan worden vastgesteld, vindt waardering plaats op basis van geamortiseerde kostprijs. Participaties in beleggingsinstellingen, die gespecialiseerd zijn in een bepaald soort belegging worden gerubriceerd en gewaardeerd volgens de grondslagen voor dat soort belegging. Aandelen Beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. Participaties in niet-beursgenoteerde beleggingsinstellingen worden gewaardeerd met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. Vastrentende waarden Beursgenoteerde vastrentende waarden en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoersen. Indien vastrentende waarden of participaties in beleggingsinstellingen niet-beursgenoteerd zijn, vindt waardebepaling plaats op basis van de geschatte toekomstige nettokasstromen (rente en aflossingen) die uit de beleggingen zullen voortvloeien, contant gemaakt tegen de ultimo boekjaar geldende marktrente en rekening houdend met het risicoprofiel (kredietrisico; oninbaarheid) en de looptijd. De leningen op schuldbekentenis worden sinds 2011 op nominale waarde gewaardeerd. Deze leningen zullen tot de einddatum worden aangehouden
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
64
Vastgoedbeleggingen Beursgenoteerde (indirecte) vastgoed beleggingen worden gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. Niet-beursgenoteerde (indirecte) vastgoedbeleggingen worden gewaardeerd tegen de actuele waarde welke is bepaald op de net asset value die per ultimo jaar wordt vastgesteld op basis van algemeen aanvaarde grondslagen voor waardering en resultaat bepaling. Derivaten Derivaten worden gewaardeerd op reële waarde, te weten de relevante marktnoteringen of, als die niet beschikbaar zijn, de waarde die wordt bepaald met behulp van marktconforme waarderingsmodellen. Overige beleggingen De overige beleggingen betreffen commodities en high yield-credits. Deze beleggingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoersen. High Yield bonds zijn door het pensioenfondsbestuur geclassificeerd als ‘overige zakelijke waarden’ aangezien het risicoprofiel van high yield bonds meer vergelijkbaar is met aandelen dan met andere vastrentende waarden.
3.8
Herverzekeringen
Uitgaande herverzekeringspremies worden verantwoord in de periode waarop de herverzekering betrekking heeft. Vorderingen uit herverzekeringscontracten op risicobasis worden verantwoord op het moment dat de verzekerde gebeurtenis zich voordoet. Bij de waardering worden de herverzekerde uitkeringen contant gemaakt tegen de rentetermijnstructuur, onder toepassing van de actuariële grondslagen van het pensioenfonds. Vorderingen uit hoofde van winstdelingsregelingen in herverzekeringscontracten worden verantwoord op het moment van toekenning door de herverzekeraar.
3.9
Vorderingen en overlopende activa
Vorderingen en overlopende activa worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden vorderingen gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten) onder aftrek van eventuele bijzondere waardeverminderingen, indien sprake is van oninbaarheid.
3.10
Technische voorzieningen
Voorziening voor pensioenverplichtingen De voorziening voor pensioenverplichtingen wordt gewaardeerd op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (indexatie)toezeggingen. Ook de wijzigingen van de pensioenregeling per 1 januari 2015 die effect hebben op de voorziening voor pensioenverplichtingen zijn in de jaarrekening over het boekjaar 2014 verwerkt aangezien de besluitvorming reeds in 2014 heeft plaatsgevonden. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de door DNB gepubliceerde rentecurve. Voor zowel 2013 als 2014 betreft dit de rentetermijnstructuur op basis van een driemaandsgemiddelde met toepassing van de Ultimate Forward Rate. Het hanteren van de UFR houdt in dat voor ver in de toekomst liggende verplichtingen (20 jaar tot 60 jaar) een aangepaste rentecurve (ultimo 2013 en 2014 een Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
65
hogere rente) wordt gehanteerd. Voor verplichtingen korter dan 20 jaar geldt de rentetermijnstructuur op basis van een driemaandsgemiddelde. Ultimo 2013 levert de toepassing van de UFR een positief effect op de dekkingsgraad op van 1,7% en ultimo 2014 een positief effect van 10,0%. De UFR is per 1 januari 2015 niet gewijzigd, maar de driemaandsmiddeling is wel komen te vervallen. Bij de berekening van de voorziening voor pensioenverplichtingen is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het bestuur besloten of de opgebouwde pensioenaanspraken worden geïndexeerd. Alle per balansdatum bestaande indexatiebesluiten zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen. Bij de berekening van de voorziening wordt tevens rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van de over het arbeidsongeschikte deel nog op te bouwen aanspraken op ouderdomspensioen. Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt uitgegaan van voor de toezichthouder acceptabele grondslagen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen. De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen (per 31 december 2014): Marktrente: gebaseerd op de rentetermijnstructuur zoals maandelijks gepubliceerd door DNB. Overlevingstafels: AG prognosetafels 2014 zonder leeftijdsterugstelling en met correctie voor ervaringssterfte op basis van fondsspecifieke OWASE 2014 correctiefactoren. Onbepaalde partner-systeem (na de ingangsdatum van het ouderdomspensioen geldt een bepaald partnersysteem). Voor partnerpensioen is aangenomen dat de partner 3 jaar jonger is dan de verzekerde man en 3 jaar ouder dan de verzekerde vrouw. Het nabestaandenpensioen is op opbouwbasis verzekerd. Voor het wezenpensioen geldt een opslag van 1% op het nabestaandenpensioen (NB. voorheen was de opslag voor het wezenpensioen - net als bij de meeste fondsen - op 5% vastgesteld; deze opslag is in 2014 na onderzoek bijgesteld naar 1%) . Kostenopslag ter grootte van 3,0% (dit was tot november 2014 2,25%) van de voorziening voor pensioenverplichtingen in verband toekomstige administratie- en excassokosten. Bij de bepaling van de mate van vrijstelling van premiebetaling voor arbeidsongeschikte deelnemers is uitgegaan van een revalidatiekans van 20%. Voor deelnemers die op de balansdatum ziek zijn, is rekening gehouden met de verwachte toekomstige schadelast. Dit geschiedt door een extra voorziening op te nemen van tweemaal de opslag voor premievrijstelling bij invaliditeit. Excassokostenopslag De opslag bedroeg voorheen 2,25% van de technische voorzieningen. Vanwege nieuwe regelgeving diende deze kostenopslag opnieuw berekend te worden. Op basis van een afwikkelscenario ‘sec’ zou de opslag ca. 5,5% moeten bedragen. Maar dat geldt enkel als het fonds na het volledig premievrij maken van alle aanspraken nog zou blijven voortbestaan totdat de laatste pensioenuitkering aan de laatste pensioengerechtigde zou zijn uitbetaald. Het bestuur is echter van oordeel dat het fonds in een afwikkelscenario binnen afzienbare termijn elders ondergebracht zal worden, bijvoorbeeld bij een verzekeraar. Op basis van deze vooronderstelling werd berekend dat in dat geval een kostenopslag tussen 2,2% en 3,2% toereikend zou zijn. Het bestuur heeft op basis van deze berekening besloten om de excassokostenopslag met ingang van november 2014 vast te stellen op 3% van de technische voorzieningen.
3.11
Overige voorzieningen
Onder “Overige voorzieningen” worden voorzieningen opgenomen voor met de pensioenverplichtingen samenhangende risico’s voor zover niet opgenomen in de berekening van de pensioenvoorziening. Dit heeft betrekking op administratiekosten voor toekomstige ANW-hiaatuitkeringen.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
66
3.12
Overige schulden en overlopende passiva
Overige schulden en overlopende passiva worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden schulden gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten).
3.13
Dekkingsgraad
De (nominale) dekkingsgraad van het fonds wordt berekend door op balansdatum het balanstotaal minus de kortlopende schulden te delen op de technische voorzieningen zoals opgenomen in de balans.
3.14
Kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is conform de directe methode opgesteld. Dit houdt in dat alle ontvangsten en uitgaven ook als zodanig worden gepresenteerd. Onderscheid wordt gemaakt tussen kasstromen uit pensioenuitvoeringsactiviteiten en beleggingsactiviteiten.
4
Beleggingen
De ontwikkelingen in de beleggingsportefeuille in het boekjaar zijn als volgt samen te vatten: Bedragen x € 1000
Vastgoed
Stand per 1 januari 2013 Aankopen/ verstrekkingen Verkopen/ aflossingen Kosten verrekend in fonds Herwaardering
Stand per 31 december 2013 Aankopen/ verstrekkingen Verkopen/ aflossingen Kosten verrekend in fonds Herwaardering
Stand per 31 december 2014
Aandelen
Vastrentende waarden
Overig
Subtotaal
Presentatie derivaten *
2.312
Totaal
21.816
227.676
330.000
39.577
619.069
621.381
4.986
73.837
297.361
-
376.184
-6.996
-42.487
-291.063
-21.015
-361.561
-4.755
-366.316
-147
-1.288
-662
-122
-2.219
-
-2.219
409
30.829
-11.387
-3.470
16.381
4.126
20.507
20.068
288.567
324.249
14.970
647.854
1.683
649.537
5.000
4.577
46.807
10.220
66.604
7.593
74.197
-
-3.143
-66.300
-
-69.443
-69.443
-227
-1.210
-353
-106
-1.896
-1.896
2.055
43.764
78.890
-60
124.649
-14.089
110.560
26.896
332.555
383.293
25.024
767.768
-4.813
762.955
376.184
* Bij een creditsaldo wordt de post derivaten verantwoord onder ‘overige schulden' Voor de meerderheid van de beleggingen is sprake van objectief vast te stellen frequente marktnoteringen. Voor bepaalde beleggingen zijn deze niet beschikbaar en vindt waardering plaats op basis van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
67
vergelijkbare instrumenten en het gebruik van schattingen. In bovenstaand overzicht is in 2014 bij vastrentende waarden onder aankopen een totaal bedrag van € 47 mln. en onder verkopen een totaal bedrag van € 45 mln. opgenomen uit hoofde van overboekingen tussen diverse bankrekeningen en deposito’s.
4.1
Actuele waarde
Schattingen en oordelen Zoals vermeld in de toelichting zijn de beleggingen van het pensioenfonds gewaardeerd tegen actuele waarde per balansdatum en is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de actuele waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor sommige andere financiële instrumenten, zoals beleggingsvorderingen en -schulden, geldt dat de boekwaarde de actuele waarde benadert als gevolg van het korte termijn-karakter van de vorderingen en schulden. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de actuele waarde. Voor vrijwel alle financiële instrumenten van het pensioenfonds kan gebruik worden gemaakt van (afgeleide) marktnoteringen. Indien de waardering van beleggingen wordt afgeleid van directe marktnoteringen, worden de beleggingen gewaardeerd op basis van een model, waarbij alle inputvariabelen zijn gebaseerd op marktnoteringen. Alleen bepaalde financiële instrumenten, zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief een verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. De onderhandse leningen worden sinds 2011 op nominale waarde gewaardeerd. Deze leningen zullen tot einddatum worden aangehouden.
2014
Waarderingsmodellen en technieken
Bedragen x € 1000
Directe Marktnoteringen 31-12-2014
afgeleide marktnoteringen 31-12-2014
niet gebaseerd op marktnoteringen 31-12-2014
Totaal 31-12-2014
Aandelen
193.243
139.312
-
332.555
Vastrentende waarden
107.920
272.520
2.853
383.293
Derivaten
-
-4.813
-
-4.813
Vastgoed
-
12.661
14.235
26.896
25.024
-
-
25.024
326.187
419.680
17.088
762.955
Overige beleggingen
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
68
2013 *
Waarderingsmodellen en technieken
Bedragen x € 1000
Directe Marktnoteringen 31-12-2013
afgeleide marktnoteringen 31-12-2013
niet gebaseerd op marktnoteringen 31-12-2013
Totaal 31-12-2013
Aandelen
165.998
122.569
-
288.567
Vastrentende waarden
121.798
199.415
3.036
324.249
Derivaten
-
1.683
-
1.683
Vastgoed
-
10.565
9.503
20.068
14.970
-
-
14.970
302.766
334.232
12.539
649.537
Overige beleggingen
* Het belang in staatsobligaties van het vastrentende waarden-fonds is per einde 2014 op basis van look through gerapporteerd wat leidde tot een andere presentatie onder marktnotering. Dit is afwijkend ten opzichte van de jaarrekening 2013. In 2013 werden deze staatsobligaties niet op doorkijk basis gerapporteerd en gepresenteerd als afgeleide marktnotering. In de jaarrekening 2014 zijn de vergelijkende cijfers over 2013 aangepast.
4.2
Vastgoed beleggingen
Stichting Pensioenfonds OWASE had in het boekjaar 2014 participaties in een tweetal vastgoedfondsen (indirect vastgoed), het ene fonds wordt actief beheerd, het andere passief.
2014
2013
26.896
20.068
2014
2013
268.087
226.894
Aandelenbeleggingsfondsen emerging markets
42.737
40.576
Converteerbare obligaties
21.731
21.097
332.555
288.567
Bedragen x € 1000
Property funds
4.3
Aandelen
Bedragen x € 1000
Aandelenbeleggingsfondsen mature markets
4.4
Vastrentende waarden
2014
2013 *
Obligaties
17.433
37.592
Creditsfondsen
68.463
64.013
Bedragen x € 1000
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
69
Leningen op schuldbekentenis * Deposito’s Obligatiebeleggingsfondsen **
2.853
3.036
22.024
20.193
272.520
199.415
383.293
324.249
* Leningen op schuldbekentenis: de leningen op schuldbekentenis worden vanaf 2011 op nominale waarde gewaardeerd. Bij deze leningen gaat het om een annuïteitenlening aan Delta Lloyd en een onderhandse lening aan Staal Bankiers. Deze leningen zullen tot einddatum worden aangehouden. De lening aan Staal Bankiers werd in januari 2013 volledig afgelost. ** In de jaarrekening 2013 zijn de staatsobligaties waarin OWASE rechtstreeks belegde gerubriceerd onder obligatiebeleggingsfondsen. In de jaarrekening 2014 zijn deze gerubriceerd onder obligaties. De vergelijkende cijfers voor 2013 zijn conform deze rubricering aangepast.
4.5
Derivaten
Bedragen x € 1000
2014
2013
Valutaderivaten
-4.813
1.683
Rentederivaten
-
-
-4.813
1.683
Zie met betrekking tot de valutaderivaten ook paragraaf 12. Gedurende het boekjaar 2014 werden de posities in US-dollars voor ten minste 80% afgedekt met een doorrol van 3 maanden. Voor de afdekking van de valutaposities heeft pensioenfonds OWASE een tweetal elkaar overlappende currency-overlay overeenkomsten afgesloten, één met KasBank en één met ABN-Amro. Het bestuur heeft in 2009 overeenkomstig het voorstel van de beleggingscommissie besloten om de afdekking van de UK-pond op tactische gronden volledig los te laten (zie paragraaf 3.6). De UK-pond werd het gehele boekjaar 2014 niet afgedekt. Uitstaande valuta contracten per 31-12-2014: x EUR 1000 x USD 1000
Vervaldatum
Hoofdsom
Tegenwaarde
Waarde per 31-12-2014
Verkoop USD
08-01-2015
USD 69.000
EUR 54.377
EUR
- 2.642
Verkoop USD
08-01-2015
USD
EUR
1.609
EUR
-
Verkoop USD
19-02-2015
USD 77.000
EUR 61.484
EUR
- 2.127
EUR
- 4.813
2.000
Totale waarde
4.6
Overige beleggingen
Bedragen x € 1000
High Yield Bond fund
Jaarverslag
44
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
2014
2013
25.024
14.970
25.024
14.970
pagina
70
5
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
Bedragen x € 1000
2014
2013
183
172
Ingegane herverzekerde uitkeringen
De ingegane herverzekerde uitkeringen hebben betrekking op uitkeringen uit arbeidsongeschiktheidsrisicoherverzekeringscontracten.
6
Vorderingen en overlopende activa
2014
2013
Premies
229
342
Lopende interest e.d.
402
1.083
Dividend SPDR S&P
268
216
Restitutie beheerkosten BNP Inv.
10
12
Restitutie beheerkosten Kempen
5
3
Overige vorderingen debiteuren
-
13
Te ontvangen waardeoverdracht
-
28
Teveel betaalde uitkering
-
13
914
1.710
Bedragen x € 1000
2014
2013
Rekening-courant KasBank
1.844
851
Rekening-courant Kempen
50
46
1.226
1.187
8
8
3.128
2.092
Software – aanschafwaarde
121
-
Software – afschrijving t/m 31-12
-24
-
97
-
3.225
2.092
Bedragen x € 1000
Totaal Alle vorderingen hebben een resterende looptijd korter dan één jaar.
7
Overige activa
Rekening-courant Deutsche Bank Rekening-courant Delta Loyd
Totaal
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
71
De overige activa betreffen liquide middelen en software. Onder de liquide middelen worden die kasmiddelen en tegoeden op bankrekeningen opgenomen die onmiddellijk dan wel op korte termijn opeisbaar zijn. De software betreft de investering in een nieuw deelnemersadministratie systeem. Deze investering zal in 5 jaar worden afgeschreven.
8
Stichtingskapitaal en reserves
2014
2013
92.212
46.293
Saldo van baten en lasten
8.077
45.919
Stand per 31 december
100.289
92.212
2014
2013
28.277
23.818
113.503
103.636
Bedragen x € 1000
Stand per 1 januari
8.1
Solvabiliteit
Bedragen x € 1000
Minimaal vereist eigen vermogen Vereist eigen vermogen
De vermogenspositie van het pensioenfonds kan momenteel worden gekarakteriseerd als niet voldoende vanwege het reservetekort. Het minimaal vereist eigen vermogen bedraagt 4,25% van de voorziening pensioenverplichtingen en voldoet aan de daaromtrent gestelde wettelijke eisen bij of krachtens artikel 131 van de Pensioenwet. Voor de berekening van het vereist eigen vermogen wordt gebruik gemaakt van het FTK-standaardmodel en uit prudente overwegingen wordt sinds 1 juli 2013 bij deze berekening uitgegaan van de zgn. feitelijke assetmix, aangezien werd vastgesteld dat uit de berekening op basis van de feitelijke mix een hoger vereist eigen vermogen voortvloeit dan uit de berekening op basis van de zgn. strategische assetmix. Het bestuur heeft toen besloten om voortaan die mix te hanteren waaruit het hoogste vereist eigen vermogen voortvloeit (ofwel uit de strategische ofwel uit de feitelijke mix).
8.2
Toelichting op het eigen vermogen
In het boekjaar 2014 was het in 2009 opgestelde herstelplan wederom van toepassing voor Stichting Pensioenfonds OWASE, zowel voor de korte als voor de lange termijn. Het korte termijn herstelplan was van toepassing tot 1 april 2013 (dus niet in 2014), het lange termijn herstelplan was het hele boekjaar van toepassing. Het pensioenfonds is het boekjaar gestart met een reservetekort en heeft het boekjaar afgesloten met een reservetekort. Het herstelplan blijft van kracht totdat er drie kwartaaleinden geen sprake meer is geweest van een tekort. Totstandkoming van het ‘oude’ herstelplan uit 2009 In 2008 was er - ondanks het ontstane reservetekort per ultimo oktober 2008 - nog geen herstelplan van toepassing, aangezien de overheid uitstel had verleend voor het indienen van een herstelplan tot 1 april 2009. Per 31 december 2008 voldeed het pensioenfonds niet aan de wettelijke normen met betrekking tot vereist eigen vermogen (VEV). Ultimo 2008 was er dus sprake van een reservetekort. Het reservetekort is gemeld bij DNB. In verband met dit reservetekort werd begin 2009 een lange termijn herstelplan opgesteld. Eind februari 2009 was de financiële situatie van het pensioenfonds verder verslechterd en voldeed het pensioenfonds ook niet langer aan de wettelijke normen met betrekking tot minimaal vereist eigen vermogen (MVEV). Er was dus sprake van een dekkingstekort. Ook het dekkingstekort is gemeld bij DNB. In verband met dit dekkingstekort werd begin 2009 een korte termijn Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
72
herstelplan opgesteld. Eind april 2009 was er niet langer sprake van een dekkingstekort en eind mei 2009 was er niet langer sprake van een reservetekort. Zowel het korte termijn herstelplan als het lang termijnherstelplan waren met ingang van 1 januari 2010 niet langer van toepassing, aangezien gedurende drie kwartaaleinden geen sprake meer was van een tekort. Per 1 juni 2010 herleefde het lange termijn herstelplan (het kort termijnherstelplan herleefde nog niet per die datum). Per 30 september 2011 herleefde ook het korte termijn herstelplan. Het korte termijn herstelplan was per 1 april 2013 niet langer van toepassing. het lange termijn herstelplan was op de balansdatum van 31 december 2014 nog steeds van toepassing. De belangrijkste maatregel uit het herstelplan is het niet verlenen van toeslagen tot het minimaal vereist eigen vermogen is bereikt en beperkte toeslagverlening tot het vereist eigen vermogen is bereikt. Tevens kan het bestuur gebruik maken van zijn discretionaire bevoegdheid om toeslagen wel of niet toe te kennen, bijvoorbeeld wanneer het vereist eigen vermogen naar verwachting niet binnen de hersteltermijn wordt bereikt indien het reguliere toeslagbeleid onverkort wordt uitgevoerd. Als uiterste maatregel in het herstelplan heeft het fonds de mogelijkheid om de opgebouwde aanspraken van (gewezen) deelnemers en ingegane pensioenen van pensioengerechtigden te korten (‘afstempelen’). NB. de herstelplannen van de pensioenfondsen zijn allemaal per 1 januari 2015 vervallen. De pensioenfondsen met een tekort zullen uiterlijk vóór 1 juli 2015 een nieuw herstelplan bij De Nederlandsche Bank moeten indienen. Ook pensioenfonds OWASE zal in verband met het aanwezige reservetekort een nieuw herstelplan opstellen en bij de toezichthouder indienen.
9
Technische voorzieningen
Bedragen x € 1000
Voorziening voor pensioenverplichtingen Herverzekerd deel
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
2014
2013
665.518
560.422
-183
-172
665.335
560.250
pagina
73
Het mutatieoverzicht voor de voorziening voor pensioenverplichtingen is als volgt: Bedragen x € 1000
2014
2013
560.250
580.411
10.969
11.908
Indexering en overige toeslagen
1.564
865
Rentetoevoeging
2.196
2.056
-18.661
-17.835
-417
-408
107.331
-17.111
4.834
-
-2.092
-
1.053
-
-2.418
-
Conversie 65 naar 67 jaar
123
-
Wijziging reservering ziekenvoorziening
510
-
-1.274
384
45
-362
1.489
592
-167
-250
665.335
560.250
Stand per 1 januari Pensioenopbouw
Onttrekking voor pensioenuitkeringen Onttrekking voor pensioenuitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging kostenopslag in TV Wijziging overlevingsgrondslagen Wijziging premievrijstelling Wijziging wezenopslag
Wijzigingen i.v.m. overlijden Wijzigingen i.v.m. arbeidsongeschiktheid Saldo waardeoverdrachten Overige mutaties
Stand per 31 december
De pensioenverplichtingen zijn opgerent op basis van de éénjaarsrente op de interbancaire swapmarkt aan het begin van het verslagjaar. Ultimo boekjaar 2014 bedroeg de gemiddeld gewogen discontovoet 1,87% (2013: 2,72%). Voor een toelichting op de verschillende posten wordt verwezen naar de toelichting op de verschillende posten uit de staat van baten en lasten. De voorziening voor pensioenverplichtingen is naar categorieën van deelnemers als volgt samengesteld:
2014
2013
Actieve deelnemers
255.519
204.182
Gewezen deelnemers
102.448
88.108
Gepensioneerden
233.725
209.349
45.968
40.495
266
238
6.820
4.790
644.746
547.162
-178
-169
19.337
12.307
1.430
950
665.335
560.250
Bedragen x € 1000
Weduwen en weduwnaars Wezen Arbeidsongeschikten
Subtotaal Af: herverzekering Excassokosten 3,00% (2013: 2,25%) Zieken
Stand per 31 december
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
74
De methode voor de berekening van de pensioenverplichtingen is zodanig toegepast dat er geen sprake is van een financieringsachterstand. Naar hun aard hebben de technische voorzieningen in het algemeen een langlopend karakter. De voorziening voor actieve deelnemers is naar verhouding het meest toegenomen. De excassokosten opslag is in 2014 verhoogd van 2,25% naar 3,00%.
9.1
Korte beschrijving van de pensioenregeling
De pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds OWASE wordt gekenmerkt als een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling op basis van een uitkeringsovereenkomst met gemaximeerde werkgeverspremie en met opbouw nabestaandenpensioen. Bovendien voorziet de pensioenregeling in arbeidsongeschiktheidspensioen op risicobasis, een tijdelijk nabestaandenpensioen op risicobasis en een wezenpensioen op risicobasis. De hoofdlijnen van de pensioenregeling tot 1 januari 2015: De reguliere pensioenleeftijd was - ook na 1 januari 2014 - 65 jaar. Tot 1 januari 2014 werd jaarlijks in beginsel een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 2,15% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. Maar aangezien de feitelijke premie voor het boekjaar 2013 niet kostendekkend was, is voor het boekjaar 2013 het opbouwpercentage - uitsluitend voor dat boekjaar en uitsluitend voor de in 2013 nieuw op te bouwen pensioenaanspraken - verlaagd naar 1,65%. Per 1 januari 2014 is het fiscale kader versoberd en werd jaarlijks in beginsel een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 1,84% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. Maar aangezien de feitelijke premie ook voor het boekjaar 2014 niet kostendekkend was, is ook voor het boekjaar 2014 het opbouwpercentage - ook uitsluitend voor dat boekjaar en uitsluitend voor de in 2014 nieuw op te bouwen pensioenaanspraken verlaagd naar 1,75%. De pensioengrondslag voor het ouderdomspensioen is gelijk aan 12 maandsalarissen vermeerderd met de vakantietoeslag en met 50% (behoudens voor RPC-deelnemers) van de vaste ploegentoeslag onder aftrek van een franchise. Voor RPC-deelnemers geldt zowel vóór als na 1 januari 2014 een percentage van 20% van de vaste ploegentoeslag. De franchise wordt jaarlijks vastgesteld. Deelname aan de regeling is mogelijk vanaf de leeftijd van 21 jaar. Het bestuur van het pensioenfonds beslist of - en zo ja per wanneer en met welk percentage - de opgebouwde aanspraken worden geïndexeerd. Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet kwalificeert de pensioenregeling als een uitkeringsovereenkomst. De hoofdlijnen per 1 januari 2015: de pensioenpremie is gehandhaafd op maximaal 30% van de pensioengrondslag(som); het (reglementaire) opbouwpercentage voor de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken is vastgesteld op 1,875% per jaar (fiscaal maximum); de pensioenrichtdatum is verhoogd naar 67 jaar; de opbouwdrempel (franchise) is gehandhaafd op € 14.808 bruto per jaar; het wettelijk voorgeschreven opbouwplafond van € 100k bruto per jaar is ingevoerd; bij de berekening van de kostendekkende premie wordt een dempingsperiode voor de rekenrente gehanteerd van 120 maanden (per 31 december 2014); één keer per jaar wordt beoordeeld of per 1 januari van enig jaar een voorwaardelijke indexatie toegekend kan worden over het voorafgaande jaar; de voortgezette - premievrije - pensioenopbouw bij invaliditeit (PVI) is verhoogd naar 100% pensioenopbouw; de premie voor de verzekering van het arbeidsongeschiktheidspensioen is gesplitst in een premie van 0,3% over/voor het loondeel tot de SV-maxdagloongrens en een premie van 1,5% over/voor het loondeel boven de SV-maxdagloongrens (NB. de premie komt voor rekening van de werknemer); de bij het nabestaandenpensioen geldende fictie dat een deelnemer bij overlijden ten minste 30 deelnemersjaren is vervallen.
9.2
Toeslagverlening
Er wordt voor indexaties geen bestemmingsreserve gevormd. Indexaties moeten gefinancierd worden uit de vrije reserve van het pensioenfonds. De indexatie in een bepaald jaar is voorwaardelijk en is afhankelijk van de beleggingsopbrengsten. Indexaties worden enkel toegekend als het bestuur van Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
75
oordeel is dat de financiële situatie van het pensioenfonds dat toelaat. Het is niet zeker of en in hoeverre in de toekomst wordt geïndexeerd. Er is geen recht op toekomstige indexaties. Het bestuur probeert wel om gemiste indexaties op een latere datum alsnog toe te kennen zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat. Onder bepaalde omstandigheden kunnen inhaalindexaties worden toegekend. Inhaalindexaties zijn indexaties die worden toegezegd, voor zover in het verleden niet voor 100% is geïndexeerd. Om een eventuele inhaalindexatie te kunnen toekennen is met ingang van 1 januari 2015 een beleidsdekkingsgraad vereist, die gelijk is aan of hoger is dan de zgn. grens voor volledige toeslagverlening. Tevens moet die indexatie ook voor de gehele toekomst verleend kunnen worden en mag als gevolg van het verlenen van inhaalindexatie noch de beleidsdekkingsgraad, noch de actuele nominale dekkingsgraad onder de grens voor volledig indexeren komen en mag in een bepaald jaar maximaal 1/5e deel van de ruimte die er is voor het inhalen van een indexatieachterstand worden benut. Het pensioenfonds probeert ieder jaar het pensioen/opgebouwde pensioen van de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers te verhogen met de prijsontwikkeling in het voorliggende jaar. De indexatie van de ingegane pensioenen en van de premievrije pensioenaanspraken bedraagt maximaal het percentage van de stijging van de consumentenprijsindex, zoals vastgesteld door het CBS (CPI alle huishoudens, afgeleid), over de referteperiode van oktober tot oktober. Deze indexatie wordt jaarlijks per 1 januari vastgesteld door het bestuur van het pensioenfonds. Het pensioenfonds heeft de ambitie om de pensioenrechten en pensioenaanspraken overeenkomstig de hiervoor genoemde prijsindex aan te passen. Het pensioen/opgebouwde pensioen van de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers is over 2014 met 0,34% verhoogd (gedeeltelijke indexatie per 1 januari 2015). Het pensioenfonds heeft het pensioen/opgebouwde pensioen de afgelopen drie jaar als volgt verhoogd: – Over het jaar 2014 met 0,34%. De prijzen gingen toen met 1,0% omhoog*; – Over het jaar 2013 met 0,44%. De prijzen gingen toen met 2,5% omhoog*; – Over het jaar 2012 met 0,25%. De prijzen gingen toen met 2,5% omhoog*; – Over het jaar 2011 met 0,00%. De prijzen gingen toen met 2,3% omhoog*. * NB. bij deze prijsstijging gaat het om de procentuele stijging van de CPI alle huishoudens (niet afgeleid) over een kalenderjaar. Deze prijsstijging wijkt af van de door het pensioenfonds gehanteerde procentuele stijging van de CPI alle huishoudens afgeleid, over de in de (voorliggende) jaren door het pensioenfonds gehanteerde referteperiodes. Het pensioenfonds probeert ieder jaar het opgebouwde pensioen van de actieve deelnemers te verhogen met de loonontwikkeling. De indexatie van de pensioenaanspraken van actieve deelnemers bedraagt maximaal het percentage van de collectieve loonstijging op grond van de OWASE CAO (OWASEloonindex). Deze indexatie wordt per datum CAO-loonsverhoging vastgesteld door het bestuur van het pensioenfonds. Het pensioenfonds heeft de ambitie om de pensioenaanspraken overeenkomstig de hiervoor genoemde loonindex aan te passen. Het opgebouwde pensioen van de actieve deelnemers is over dit boekjaar - 2014 - niet verhoogd. Het pensioenfonds heeft het opgebouwde pensioen de afgelopen drie jaar als volgt verhoogd: – Over het jaar 2014 met 0,00%; – Over het jaar 2013 met 0,00%; – Over het jaar 2012 met 0,00%; – Over het jaar 2011 met 0,00%. Het pensioenfonds had op de balansdatum van het huidige boekjaar - 31 december 2014 - een indexatieachterstand: voor de actieve deelnemers was op deze datum sprake van een (cumulatieve) indexatieachterstand van 2,67%, voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers was op deze datum sprake van een (cumulatieve) indexatieachterstand van 3,38%. Na de balansdatum - per 1 januari 2015 - is de indexatieachterstand voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers toegenomen: per deze datum is voor deze groepen sprake van een niet gecompenseerde prijsontwikkeling van 0,27% (de inflatie was 0,61%, er werd een gedeeltelijk indexatie toegekend van 0,34%). De cumulatieve achterstand komt daarmee voor hen op 3,66%. De indexatie achterstand voor de actieve deelnemers is per 1 januari 2014 niet toegenomen, aangezien per deze datum geen sprake was van een collectieve CAO-loonsverhoging.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
76
10
Overige voorzieningen
De overige voorzieningen hebben betrekking op administratiekosten voor toekomstige ANWhiaatuitkeringen.
11
Overige schulden en overlopende passiva
2014
2013
Belastingen en premies sociale verzekeringen
443
444
Overige schulden
301
145
Overlopende passiva
714
274
4.813
-
6.271
863
Bedragen x € 1000
Valutatermijncontracten
Alle schulden hebben een resterende looptijd korter dan één jaar.
12
Risicobeheer en derivaten
12.1
Solvabiliteitsrisico
Het pensioenfonds wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico’s. De belangrijkste doelstelling van het pensioenfonds is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Voor het realiseren van deze doelstelling wordt gestreefd naar een toereikende solvabiliteit op basis van de marktwaarde van de pensioenverplichtingen. Het belangrijkste risico voor het pensioenfonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het pensioenfonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten zowel op basis van algemeen geldende normen als ook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van het pensioenfonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het pensioenfonds de premie voor de ondernemingen en de deelnemers moet verhogen en het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor een eventuele indexatie van de pensioenuitkeringen en opgebouwde pensioenrechten. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het pensioenfonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen. De aanwezige dekkingsgraad heeft zich als volgt ontwikkeld:
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
77
2014
2013
116,5%
108,0%
Premie
0,1%
0,3%
Uitkering
0,6%
0,2%
-0,3%
-0,2%
-18,7%
3,3%
20,4%
4,6%
0,3%
0,0%
-0,1%
0,0%
0,0%
0,0%
Wijziging grondslagen
-0,4%
0,0%
Overige oorzaken*
-3,3%
0,3%
115,1%
116,5%
In percentages
Dekkingsgraad per 1 januari
Indexering Verandering rentecurve Overrendement Kanssystemen Waardeoverdrachten Kosten
Dekkingsgraad per 31 december
* Overige oorzaken wordt in 2014 voornamelijk veroorzaakt door kruiseffecten van het resultaat op beleggingen met de wijziging van de marktrente (-3,2%).
Het solvabiliteitsrisico van het pensioenfonds kan onderverdeeld worden naar de volgende risico’s: Mismatchrisico’s: Rentemismatchrisico: het risico dat de waarde van de portefeuille vastrentende waarden en de pensioenverplichtingen verandert als gevolg van ontwikkelingen in de marktrente. De rentegevoeligheid kan worden gemeten door middel van de duration. De duration is de (met de contante waarde van de kasstromen) gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren. Het pensioenfonds is gevoelig voor wijzigingen in de marktrente omdat de duration van de beleggingen en van de verplichtingen niet gelijk zijn. In beginsel hebben de verplichtingen, vanwege de lange looptijden, een hogere duration dan de obligaties in de beleggingsportefeuille. Een daling van de rente leidt dan tot een stijging van de verplichtingen, die slechts gedeeltelijk wordt goedgemaakt door een stijging van de waarde van de obligatieportefeuille. Bij de bepaling van het beleggingsbeleid weegt het bestuur zorgvuldig de voordelen (meer zekerheid) en nadelen (minder rendement) van meer of minder duration matching af ten opzichte van alternatieve strategieën. In 2014 zijn er stappen gezet om de verplichtingen van het pensioenfonds nauwer af te stemmen met de bezittingen van het pensioenfonds. Werd voorheen met name gestuurd op rentematching op basis van duration en de allocatie naar vastrentende waarden, in 2014 is stapsgewijs een Liability Driven Investment (LDI)-mandaat opgesteld. Dit mandaat beoogt het verfijnd over de rentecurve afdekken van de pensioenverplichtingen op basis van cashflows van zowel de bezittingen als de verplichtingen. Dit mandaat, de LDI- ofwel matchingportefeuille, is op basis van een adviesrelatie ge-outsourced aan een externe manager. Het mandaat is pragmatisch ingericht. Er wordt terughoudendheid betracht in het gebruik van leverage in de matching portefeuille. Er wordt voor de LDI-assets gekozen voor zoveel mogelijk fysieke obligaties met beperkte derivaten-overlay en minimale leverage. Een externe manager is verantwoordelijk voor de uitvoering van de transacties en derivaten. Doelstelling van het mandaat is het nauwkeurig volgen van de door marktrentecurve-bewegingen veroorzaakte verandering van de economische verplichtingen met ruimte voor extra rendement door actief gebruik van bonds en credits. De afgescheiden LDI-assets worden zodanig ingericht dat het verwachte rendement door de tijd hoger is dan de verplichtingen op basis van de DNB rentecurve. De renteafdekking wordt gemeten op basis van de door DNB gehanteerde UFR-curve.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
78
Bedragen in € 1000
Bedrag
Duration
BlackRock Liability Solutions Fund
272.520
19,7
Netherlands Government 4% 15/7/2018
7.940
3,3
Netherlands Government 4% 15/7/2016
9.493
1,5
Netherlands Government 2.5% 15/1/2033
-
-
Republic of Austria 3.2%
-
-
Pimco Global Investment Grade Credits-fonds
36.412
5,6
BlueBay Investment Grade Bond Fund
32.051
3,9
2.853
-
22.024
-
383.293
16,0
Onderhandse leningen Liquiditeiten
Totaal vastrentende waarden Zakelijke waarden *
357.579
Valutatermijntransacties
-4.813
Commodities
-
Vastgoed **
26.896
Totaal Beleggingen
762.955
7,5
Verplichtingen op basis van FTK-methode
665.335
17.4
Vastrentende waarden
383.293
16.0
Zakelijke waarden toe te rekenen aan verplichtingen
282.042
Duration beleggingen
7,5
* High yield bonds hebben een duration, die in beginsel meegewogen dient te worden. High yield bonds zijn door het pensioenfondsbestuur echter geclassificeerd als ‘overige zakelijke waarden’ aangezien het risicoprofiel van high yield bonds meer vergelijkbaar is met aandelen dan met andere vastrentende waarden. De duration van high yield bonds wordt om deze reden niet meegewogen. ** Vastgoed heeft een duration die in beginsel meegewogen dient te worden. Het pensioenfonds belegt echter in vastgoedfondsen. De duration van het vastgoed in deze beleggingsfondsen wordt niet meegewogen.
Inflatierisico is het verschil in gevoeligheid voor de inflatie tussen de beleggingsportefeuille en de verplichtingen. Het pensioenfonds beoogt de verplichtingen te indexeren met de inflatie, zonder dit overigens te garanderen. Het pensioenfonds is daardoor gevoelig voor een onverwachte inflatietoename. Het bestuur heeft besloten dit risico niet af te dekken. Het pensioenfondsbestuur is zich goed bewust van de mismatchrisico’s. Deze risico’s worden continu gemonitord. Indien nodig worden er additionele beheersmaatregelen getroffen. Beleggingsrisico’s: Zakelijke waardenrisico betreft voornamelijk het prijsrisico dat wordt gelopen op de beleggingen in de verschillende aandelenmarkten. Door spreiding aan te brengen binnen de zakelijke waarden-portefeuille, wordt het risico van koersdalingen beperkt. Actief beleggingsrisico ontstaat doordat door het voeren van tactisch assetallocatiebeleid (het op korte termijn onder- en overwegen van verschillende beleggingscategorieën) en het actieve beleid van de externe vermogensbeheerders van de benchmark wordt afgeweken. Het doel hiervan is om het beter te doen dan de benchmark, maar vaak gebeurt het ook omdat het niet anders kan. Onder de huidige marktomstandigheden kunnen actieve beheerders een positieve bijdrage leveren aan de risicobeheersing en rendement toevoegen. Het bestuur heeft daarom besloten om een groter deel van de portefeuille in actief beheer te geven. Eind 2014 werd iets meer dan 63% van de beleggingsportefeuille actief beheerd. Valutarisico betreft koersverschillen van buitenlandse valuta’s ten opzichte van de euro. Deze koersverschillen zijn van invloed op het vermogen van het pensioenfonds. Gedurende het boekjaar 2014 werden de posities in US-dollars voor ten minste 80% afgedekt met een doorrol van 3 maanden. Voor de Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
79
afdekking van de valutaposities heeft pensioenfonds OWASE een tweetal elkaar overlappende currencyoverlay overeenkomsten afgesloten, één met KasBank en één met ABN-AMRO. Eind januari 2015 werd de afdekking van de US-dollar opgehoogd naar 100%. Het bestuur heeft in 2009 overeenkomstig het voorstel van de beleggingscommissie besloten om de afdekking van de UK-pond op tactische gronden volledig los te laten (zie paragraaf 3.6). De UK-pond werd het gehele boekjaar 2014 niet afgedekt. Eind januari 2015 werd de afdekking van de UK-pond opnieuw gerealiseerd: gedeeltelijk, voor ten minste 80%. Kredietrisico is het risico dat de tegenpartij zijn betalingsverplichting niet nakomt. De creditratings zijn bepalend voor de beheersing van het risico.
Bedrag
Bedragen in € 1000
AAA
15.979
AA
286.994
A
16.965
BBB
26.201
Lager dan BBB
5.087
Overige middelen
31.394
Geen rating
673
Totaal vastrentende waarden
383.293
Verplichtingenrisico’s: Indexatierisico is het risico dat de meeropbrengsten uit beleggingen niet toereikend zijn om de reglementair beoogde indexatie te kunnen toekennen (zie ook inflatierisico). Langleven risico is het risico dat de actuariële aannames met betrekking tot overlevingskansen niet overeenstemmen met de werkelijkheid. Resultaten ontstaan bijvoorbeeld indien deelnemers langer leven dan waarmee rekening wordt gehouden bij de vaststelling van de premie en de voorziening pensioenverplichtingen. Kortleven risico is het risico dat door ingang van het nabestaandenpensioen een bedrag aan de technische voorziening moet worden toegevoegd. Arbeidsongeschiktheidsrisico is het risico dat een voorziening opgenomen moet worden voor deelnemers die op de balansdatum ziek zijn en naar verwachting in de toekomst arbeidsongeschikt zullen worden verklaard. Overige risico’s: Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het fonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Het liquiditeitsrisico wordt door het fonds beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Voor de korte termijn maakt het fonds gebruik van een liquiditeitsprognose waarbij rekening wordt gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Concentratierisico: concentraties kunnen ertoe leiden dat het fonds bij grote veranderingen in bijvoorbeeld de waardering (marktrisico) of de financiële positie van een tegenpartij (kredietrisico) grote (veelal financiële) gevolgen hiervan ondervindt. Concentratierisico’s kunnen optreden bij een concentratie in de beleggingsportefeuille in producten, regio’s of landen, economische sectoren of tegenpartijen. Naast concentraties in de beleggingsportefeuille kan ook sprake zijn van concentraties in de verplichtingen en de uitvoering. Om concentratierisico’s in de beleggingsportefeuille te beheersen maakt het bestuur gebruik van diversificatie en limieten voor beleggen in landen, regio’s, sectoren en tegenpartijen. Deze uitgangspunten zijn door het fonds vastgesteld op basis van de ALM-studie. Operationeel risico is het risico ten gevolge van niet afdoende of falende interne processen, menselijk gedrag en systemen of als gevolg van externe gebeurtenissen. Onder deze definitie vallen operationele gebeurtenissen zoals IT-problemen, tekortkomingen van de organisatiestructuur of interne controle, menselijke fouten, bijvoorbeeld de onjuiste afwikkeling van transacties, verkeerde verwerking van gegevens, fraude en dergelijke en externe bedreigingen. Doordat het pensioenfonds alle activiteiten heeft uitbesteed is ter beheersing van dit risico een uitbestedingsbeleid vastgesteld. Alle uitvoeringsinstanties wordt gevraagd zich te conformeren aan dit uitbestedingsbeleid. Daarnaast wordt dit risico beheerst door een interne gedragscode.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
80
Systeemrisico is het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het pensioenfonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het pensioenfonds niet beheersbaar. Om het solvabiliteitsrisico te beheersen dient het fonds buffers in het vermogen aan te houden. Voor het bepalen van het minimaal vereist eigen vermogen geldt een aanvulling tot 4,25% van de voorziening pensioenverplichtingen (FTK-waardering). Deze aanvulling bedroeg ultimo 2014 € 28,3 miljoen (ultimo 2013 was dat € 23,8 miljoen). Sinds 2012 wordt het minimaal vereist vermogen exact berekend. Het minimaal vereist eigen vermogen bedraagt per die datum 104,25%. De omvang van de buffers voor het vereist eigen vermogen (buffers plus de pensioenverplichtingen heten samen het vereist vermogen) wordt vastgesteld met de door DNB voorgeschreven solvabiliteitstoets (Stoets). Deze toets bevat een kwantificering van de bestuursvisie op de fondsspecifieke restrisico’s (na afdekking). De berekening van het vereist eigen vermogen - op basis van resp. de strategische assetmix en de feitelijke assetmix - en het hieruit voortvloeiende surplus/tekort aan het einde van het boekjaar is als volgt: Het vereist eigen vermogen op basis van de strategische* assetmix: Bedragen x € 1000
31-12-2014
31-12-2013
665.530
560.436
Technische voorzieningen volgens jaarrekening
* Voorziening pensioenverplichtingen (FTK-waardering)
665.530
a
560.436
Buffers S1 renterisico
20.829
26.479
S2 risico zakelijke waarden
86.183
73.381
S3 valutarisico
27.418
24.657
S4 grondstoffenrisico
11.553
9.837
8.891
8.447
19.293
16.958
S5 kredietrisico S6 verzekeringstechnisch risico
Totaal S (vereiste buffers) **
104.847
b*
95.356
S = √ ( S1 2 + S2 2 + 2x0,5xS1xS2 + S3 2 + S4 2 + S5 2 + S6 2)
Vereist eigen vermogen (art. 132 Pensioenwet)
a+b
Aanwezig vermogen (totaal activa schulden = pensioenvermogen)
770.377
655.792
765.819
652.648
-4.558
- 3.144
Surplus/tekort
* Bij de berekening van de reservepositie wordt vanaf 2014 rekening gehouden met het totaal aan technische voorzieningen van het fonds, inclusief de technische voorziening voor herverzekering en overige technische voorzieningen. De vergelijkende cijfers over 2013 zijn aan deze methodiek aangepast ** De berekening van het vereist eigen vermogen op basis van de strategische assetmix wordt gebruikt bij de vaststelling van de kostendekkende premie.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
81
Het vereist eigen vermogen op basis van de feitelijke* assetmix: Bedragen x € 1000
31-12-2014
31-12-2013
665.530
560.436
Technische voorzieningen volgens jaarrekening
* Voorziening pensioenverplichtingen (FTK-waardering)
665.530
a
560.436
Buffers S1 renterisico
22.048
27.982
S2 risico zakelijke waarden
95.293
81.813
S3 valutarisico
27.727
24.969
-
-
8.603
7.989
19.298
16.958
S4 grondstoffenrisico S5 kredietrisico S6 verzekeringstechnisch risico
Totaal S (vereiste buffers) **
113.503
b*
103.636
S = √ ( S1 2 + S2 2 + 2x0,5xS1xS2 + S3 2 + S4 2 + S5 2 + S6 2)
Vereist eigen vermogen (art. 132 Pensioenwet)
a+b
Aanwezig vermogen (totaal activa schulden = pensioenvermogen)
779.033
664.072
765.819
652.648
-13.214
- 11.424
Surplus/tekort
* Bij de berekening van de reservepositie wordt vanaf 2014 rekening gehouden met het totaal aan technische voorzieningen van het fonds, inclusief de technische voorziening voor herverzekering en overige technische voorzieningen. De vergelijkende cijfers over 2013 zijn aan deze methodiek aangepast ** De berekening van het vereist eigen vermogen op basis van de feitelijke assetmix wordt uit prudente overwegingen gebruikt bij de monitoring van de reservepositie van het pensioenfonds, indien uit deze berekening een hoger vereist eigen vermogen voortvloeit dan uit de berekening op basis van de strategische assetmix.
Het pensioenfonds heeft ter afdekking van risico’s bepaalde derivatencontracten afgesloten. Hiermee is bij het bepalen van de vereiste buffers op de volgende wijze rekening gehouden: S1: BlackRock, de beheerder van de nieuw ingerichte matchingportefeuille, maakt voor het op peil houden van de gewenste duration beperkt gebruik van renteswaps. S3: de afdekking van de US-dollar geschiedt door middel van currency overlay met een doorrol van 3 maanden. Voor de afdekking van de valutaposities heeft pensioenfonds OWASE een tweetal elkaar overlappende currency-overlay overeenkomsten afgesloten, één met KasBank en één met ABN-AMRO. Het pensioenfonds heeft er voor gekozen om voor de vaststelling van het vereist eigen vermogen uit te gaan van de standaardmethode. Voor de samenstelling van de beleggingen wordt uitgegaan van de feitelijke asset mix in de evenwichtssituatie.
12.2
Specifieke financiële instrumenten (derivaten)
Voor de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt tevens gebruikgemaakt van financiële derivaten. Als hoofdregel geldt dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het algemene beleggingsbeleid. De portefeuillestructuur en het risicoprofiel, berekend inclusief de economische effecten van derivaten, dienen zich binnen de door het bestuur vastgestelde grenzen (limieten) te bevinden. Het pensioenfonds gebruikt derivaten hoofdzakelijk om de hiervoor vermelde vormen van marktrisico zo veel mogelijk af te dekken. Een van de belangrijkste risico’s bij derivaten is het kredietrisico. Dit is het Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
82
risico dat tegenpartijen niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Dit risico wordt beperkt door voor wat betreft derivaten uitsluitend transacties aan te gaan met tegenpartijen met ten minste een A--rating. Gebruik kan worden gemaakt van onder meer de volgende instrumenten: Futures (aandelen-, vastgoed-, of commodityderivaten): dit zijn standaard beursgenoteerde instrumenten waarmee snel posities kunnen worden gewijzigd. Futures worden gebruikt voor het tactische beleggingsbeleid. Tactisch beleggingsbeleid is slechts zeer beperkt mogelijk binnen de grenzen van het strategische beleggingsbeleid. Putopties op aandelen (aandelen-, vastgoed-, of commodityderivaten): dit betreft al dan niet beursgenoteerde opties waarmee het pensioenfonds het neerwaartse koersrisico van de aandelenportefeuille kan beperken. Voor deze opties wordt bij de verwerving een premie betaald die onder meer afhankelijk is van het actuele koersniveau van de onderliggende index, de looptijd van de opties en de uitoefenprijs van de opties. Valutatermijncontracten (valutaderivaten): dit zijn met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en de aankoop van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico’s afgedekt. Renteswaps (rentederivaten): dit betreft met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het uitwisselen van rentebetalingen over een nominale hoofdsom. Door middel van swaps kan het fonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden. Swaptions (rentederivaten): een optie op een swap waarbij de eigenaar van de swaption het recht heeft, maar niet de verplichting, om een swap tegen vooraf bepaalde voorwaarden af te sluiten op of voor de expiratiedatum van de swaption. Door middel van swaptions kan het fonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden. Pensioenfonds OWASE heeft in 2014 zelf slechts gebruik gemaakt van valutatermijncontracten. Het door BlackRock voor het pensioenfonds ingerichte LDI-fonds maakt gebruik van swaps.
13
Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen
Het pensioenfonds had in het boekjaar 2014 geen activa en/of verplichtingen welke niet in de balans zijn opgenomen. Per 31 december 2014 was de (cumulatieve) indexatieachterstand 2,67% voor de actieve deelnemers en 3,38% voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers. Per 1 januari 2015 is de (cumulatieve) indexatieachterstand toegenomen tot 3,66% voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers. Voor de actieve deelnemers is de indexatieachterstand per 1 januari 2015 2,67% gebleven. Het pensioenfonds streeft er naar om de indexatieachterstanden in te halen zodra de financiële situatie van het fonds dat weer toelaat. Aangezien de (gedempte) kostendekkende premie voor 2013 fors hoger lag dan de feitelijke premie van 30%, dienden er maatregelen genomen te worden. Op basis van de situatie op 31 december 2012 heeft het bestuur het opbouwpercentage voor het kalenderjaar 2013 toen vastgesteld op 1,65% (het reguliere opbouwpercentage bedroeg 2,15%). Dit besluit werd afgestemd met CAO-partijen. Tevens werd bepaald dat dit percentage met terugwerkende kracht bij bestuursbesluit weer opgehoogd kan worden naar 2,15%. Het was en is nog steeds de bedoeling dat deze maatregel ongedaan wordt gemaakt zodra dat uit de premieruimte mogelijk is. Het bestuur heeft in 2014 besloten om ook voor het kalenderjaar 2014 de gesplitste kortingsregel toe te passen. De (gedempte) kostendekkende premie voor 2014 lag opnieuw hoger lag dan de feitelijke premie van 30%. Het bestuur heeft het opbouwpercentage voor 2014 daarom vastgesteld op 1,75%. Het pensioenfondsbestuur heeft in overleg met CAO-partijen besloten om de reparatiemogelijkheid nadrukkelijk open te houden, zodat ook de verlaging van de opbouw in 2014 in de toekomst wellicht ongedaan gemaakt zou kunnen worden, zodra dat uit de premieruimte mogelijk is. In dat geval zal dan eerst de eerdere verlaging over 2013 en daarna de verlaging over 2014 gerepareerd worden. De eventuele reparatie van de maatregel voor 2014 kan plaatsvinden tot aan het voor 2014 geldende fiscale maximum van 1,84%.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
83
14
Verbonden partijen
14.1
Identiteit van verbonden partijen
Er is sprake van een relatie tussen het pensioenfonds en de sponsor, de aangesloten ondernemingen en hun bestuurders. Dion Pensioen Services B.V. is zowel uitvoeringsorganisatie voor het pensioenfonds als aangesloten onderneming. Transacties tussen de verbonden partijen worden op zakelijke grondslagen overeengekomen.
14.2
Transacties met bestuurders
De OWASE-bedrijven die bestuursleden beschikbaar stellen (vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers) krijgen op basis van de vergoedingsregeling van het pensioenfonds een vergoeding. De vergoeding is opgedeeld in een vast bedrag en een bedrag per bijgewoonde vergadering. Ook voor het beschikbaar stellen van leden van het verantwoordingsorgaan en van leden van commissies krijgen de bedrijven een vergoeding, maar dan alleen een bedrag per bijgewoonde vergadering. De gepensioneerde bestuursleden en gepensioneerde leden van het verantwoordingsorgaan en van de commissies krijgen op basis van de vergoedingsregeling in persoon een bedrag per bijgewoonde vergadering. Bestuursleden welke werkzaam zijn bij de aangesloten bedrijven ontvangen dus zelf geen bezoldiging. Het bestuurslid dat de pensioengerechtigden vertegenwoordigt heeft een bezoldiging ontvangen van € 4.200,-. Er zijn noch leningen verstrekt aan noch is er sprake van vorderingen op (voormalige) bestuurders.
15
Premiebijdragen (van werkgever en werknemers)
De totale bijdrage van werkgevers en werknemers bedraagt 30% (2013: 30%) van de pensioengrondslag. Bedragen x € 1000
Werkgeversgedeelte pensioenpremie Werknemersgedeelte pensioenpremie
subtotaal Werknemersgelden expiratie IPR *
totaal
2014
2013
10.189
10.924
3.854
4.132
14.043
15.056
432
780
14.475
15.836
* De gelden die het pensioenfonds in het kader van de Individuele Pensioenregeling (IPR) ontvangt voor de inkoop van ouderdomspensioen worden (sinds 2008) niet (meer) tot de ontvangen premie gerekend.
De kostendekkende premie, de feitelijke premie en de ontvangen premie volgens artikel 130 van de Pensioenwet zijn als volgt:
2014
2013
Zuiver kostendekkende premie
13.325
14.339
Gedempte kostendekkende premie
13.895
14.856
Ontvangen premie
14.043
15.056
Bedragen x € 1000
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
84
Bij de zuiver kostendekkende premie wordt, voor de benodigde koopsom voor pensioenopbouw, gerekend met de rentetermijnstructuur per 31 december van het voorgaand boekjaar. Daarbij wordt een opslag meegenomen voor het vereist eigen vermogen en een opslag voor uitvoeringskosten. Bij de gedempte kostendekkende premie wordt de koopsom voor pensioenopbouw berekend op basis van de gemiddelde nominale marktrente over het voorafgaande jaar (12 maanden) die wordt afgeleid van de nominale rentetermijnstructuur. De samenstelling van de kostendekkende premie en de feitelijke premie is als volgt:
Zuiver kostendekkende premie
Bedragen x € 1000
1
Actuarieel benodigde koopsom voor pensioenopbouw en risicodekking tijdens het boekjaar in verband met de aangroei van pensioenverplichtingen
2
Opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
3
Gedempte kostendekkende premie
9.892
10.360
615
634
Opslag voor het bij de aangroei van pensioenverplichtingen behorende vereist eigen vermogen (met inachtneming van de geformuleerde ambitie en de afgesproken wijze van financieren)
1.786
1.869
4
Opslag voor de bij de aangroei van de pensioenverplichtingen behorende uitvoeringskosten
1.032
1.032
5
Opslag ter versterking van de financiële positie
0
0
13.325
13.895
totaal (1 + 2 + 3 + 4 +5 =)
16
Beleggingsresultaten
16.1
2014
Bedragen x € 1000
Directe beleggingsopbrengsten
Indirecte beleggingsopbrengsten
Totaal
Aandelen
8.155
43.764
51.919
Vastrentende waarden
1.273
78.890
80.163
Derivaten
-
-14.089
-14.089
Vastgoed
-
2.055
2.055
Overige beleggingen
-
-60
-60
9.428
110.560
119.988
Kosten toegerekend aan beleggingen
-2.530
117.458 Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
85
16.2
2013
Bedragen x € 1000
Directe beleggingsopbrengsten
Indirecte beleggingsopbrengsten
Totaal
Aandelen
8.704
30.829
39.533
Vastrentende waarden
1.857
-11.387
-9.530
Derivaten
-
4.126
4.126
Vastgoed
-
409
409
Overige beleggingen
-
-3.470
-3.470
10.561
20.507
31.068
Kosten toegerekend aan beleggingen *
-2.471
28.597 De ontvangen interest op banktegoeden is in de jaarrekening 2013 gerubriceerd onder overige beleggingen. Deze banktegoeden worden echter toegekend aan vastrentende waarden. De ontvangen interest is daarom in de jaarrekening 2014 toegekend aan beleggingsopbrengsten van vastrentende waarden. Ook de cijfers 2013 zijn conform deze rubricering aangepast.
17
Overige baten
Bedragen x € 1000
2014
2013
131
73
Baten uit herverzekering (uitkeringen, ontvangen resultatendeling)
12
13
Andere baten
11
15
Koersverschillen liquide middelen
30
97
184
198
FVP-bijdragen
18
Pensioenopbouw
Onder pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale aanspraken op ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Verder is hierin begrepen het effect van de individuele salarisontwikkeling.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
86
19
Indexering en overige toeslagen
Het pensioenfonds streeft ernaar de opgebouwde pensioenrechten van de actieve deelnemers jaarlijks aan te passen aan de loonontwikkeling volgens de OWASE CAO. De indexering heeft een voorwaardelijk karakter. Dit betekent dat geen recht op indexering bestaat en dat het niet zeker is of en in hoeverre in de toekomst indexering kan plaatsvinden. Een eventuele achterstand in de indexering kan in principe worden ingehaald. Het pensioenfonds streeft er tevens naar de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenrechten (gewezen deelnemers) jaarlijks aan te passen aan de ontwikkeling van de prijsindex (CBS CPI alle huishoudens, afgeleid). Ook deze indexering heeft een voorwaardelijk karakter.
20
Rentetoevoeging voorziening pensioenverplichtingen
De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 0,379% per 1 januari 2014 (per 1 januari 2013: 0,351%), zijnde de eerstejaarsrente volgens de rentetermijnstructuur.
21
Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitkeringen
Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder deze kop opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de pensioenen van de verslagperiode.
22
Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitvoeringskosten
Toekomstige pensioenuitvoeringskosten (in het bijzonder excassokosten) worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder deze kop opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de kosten van de verslagperiode.
23
Pensioenuitkeringen
2014
2013
15.001
14.441
3.093
2.948
Wezenpensioen
108
109
Arbeidsongeschiktheidspensioen
442
447
61
65
18.705
18.010
Bedragen x € 1000
Ouderdomspensioen Nabestaandenpensioen (partnerpensioen)
Afkopen
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
87
De gevolgen van de uitruil van pensioenaanspraken zijn actuarieel neutraal en worden niet via de staat van baten en lasten verwerkt. De post Afkopen betreft de afkoop van pensioenen die lager zijn dan € 458,06 (2013: € 451,22) per jaar overeenkomstig de wettelijke afkoopbedragen (de afkoopgrens).
24
Pensioenuitvoeringskosten
2014
2013
Administratiekosten
669
623
Bestuursondersteuning
343
237
Communicatiekosten
144
135
Bestuurskosten
294
245
Overige kosten
0
0
1.449
1.240
Bedragen x € 1000
De pensioenuitvoeringskosten worden sinds 2011 op een andere wijze gepresenteerd, zie hiervoor paragraaf 2.5.7 van het bestuursverslag.
Door uitbreiding van de SLA met Dion in het licht van de governance en door wijziging in de pensioenregeling, zijn de pensioenuitvoeringskosten toegenomen. Overeenkomstig artikel 96 van de Pensioenwet wordt vermeld dat het pensioenfonds in het afgelopen jaar geen dwangsommen en boetes zijn opgelegd. Honoraria accountant 2014 Bedragen x €1000
Controle van de jaarrekening
KPMG accountants NV 2014
Overig KPMG netwerk 2014
Totaal KPMG 2014
41
-
41
Overige controle opdrachten
-
-
-
Belastingadvies
-
-
-
Andere niet-controle diensten
-
13
13
41
13
54
Honoraria accountant 2013 Bedragen x €1000
Controle van de jaarrekening
KPMG accountants NV 2013
Overig KPMG netwerk 2013
Totaal KPMG 2013
40
-
40
Overige controle opdrachten
-
-
-
Belastingadvies
-
-
-
Andere niet-controle diensten
-
15
15
40
15
55
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
88
25
Aantal personeelsleden
Bij het pensioenfonds zijn geen werknemers in dienst. De werkzaamheden worden verricht door werknemers die in dienst zijn bij Dion B.V. (thans Dion Pensioen Services B.V.)
26
Bezoldiging bestuurders
Het verantwoordingsorgaan heeft overeenkomstig een voorstel van het pensioenfondsbestuur een vergoedingsregeling vastgesteld. De OWASE-bedrijven die bestuursleden beschikbaar stellen (vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers) krijgen daar op basis van deze regeling een vergoeding voor. De vergoeding is opgedeeld in een vast bedrag en een bedrag per bijgewoonde vergadering. Ook voor het beschikbaar stellen van leden van het verantwoordingsorgaan en van leden van commissies krijgen de bedrijven een vergoeding, maar dan alleen een bedrag per bijgewoonde vergadering. De gepensioneerde bestuursleden en gepensioneerde leden van het verantwoordingsorgaan en van de commissies krijgen in persoon een bedrag per bijgewoonde vergadering. Bestuursleden welke werkzaam zijn bij de aangesloten bedrijven ontvangen dus zelf geen bezoldiging. De aangesloten bedrijven hebben in 2014 een vergoeding ontvangen voor het beschikbaar stellen van bestuursleden. Het bestuurslid dat de gepensioneerden vertegenwoordigt heeft in 2014 een bezoldiging ontvangen van € 4.200,--.
27
Wijziging marktrente
Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder de kop wijziging marktrente. Hierbij is het effect van de rekenrente € 158.154 en is het effect van de UFR en 3-maandsmiddeling -€ 50.857.
28
Wijziging overige actuariële uitgangspunten
Jaarlijks worden de actuariële grondslagen en/of methoden beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Hierbij wordt gebruikgemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen voor zowel de gehele bevolking als voor de populatie van het pensioenfonds. De vaststelling van de toereikendheid van de voorziening voor pensioenverplichtingen is een proces, waarbij gebruik wordt gemaakt van schattingen en oordelen door het bestuur van het fonds. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële uitgangspunten worden herzien. De wijzigingen die het bestuur aanleiding gaven voor verdere actualisering van de door het bestuur gebruikte schattingen bij het berekenen van de technische voorzieningen zijn in de eerdere paragrafen van deze jaarrekening reeds toegelicht, behoudens de wijziging van de gehuwdheidsfrequentie: in verband met de verschuiving van de pensioenrichtdatum van 65 naar 67 jaar per 1 januari 2015 heeft het bestuur de gestelde gehuwdheidsfrequentie per die datum bijgesteld van 100% bij 62 jaar naar 100% bij 65 jaar.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
89
29
Overige wijzigingen in de voorziening voor pensioenverplichtingen
Bedragen x € 1000
2014
2013
Kanssystemen (overlijden)
-1.274
384
45
-362
1.322
342
0
0
93
364
Arbeidsongeschiktheid Mutaties Overige technische grondslagen
De post mutaties in 2014 heeft voor het overgrote deel betrekking op mutaties in de technische voorziening t.g.v. waardeoverdrachten (+1.489) en op anti cumulatie TOP (-162).
30
Saldo overdracht van rechten
Bedragen x € 1000
2014
2013
Inkomende waardeoverdrachten
1.749
1.051
-463
-590
1.286
461
Uitgaande waardeoverdrachten
Saldo overdracht van rechten
Waardeoverdracht betreft de ontvangst van of overdracht aan pensioenfonds of pensioenverzekeraar van respectievelijk de vorige of nieuwe werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra dienstjaren.
31
Overige lasten
Bedragen x € 1000
Premies herverzekering Andere lasten
32
2014
2013
81
80
6
4
87
84
Belastingen
De activiteiten van het pensioenfonds zijn vrijgesteld van belastingheffing in het kader van de vennootschapsbelasting.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
90
Hardenberg, 26 mei 2015 Stichting Pensioenfonds OWASE het bestuur,
H.J. Meijerink Voorzitter
Jaarverslag
J.W. Floor Secretaris
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
91
Overige gegevens
Informatie over de tussen het pensioenfonds en de aangesloten ondernemingen getroffen overeenkomst betreffende de financiering en de uitvoering van de pensioenregeling
Het pensioenfondsbestuur heeft in 2011 een (gewijzigde) standaarduitvoeringsovereenkomst vastgesteld. In 2011 zijn met alle aangesloten ondernemingen (nieuwe) gelijkluidende overeenkomsten gesloten. De uitvoeringsovereenkomsten zullen in 2015 in overeenstemming worden gebracht met de nieuwe pensioenwet- en regelgeving. De vestigingen van RPC Bebo Nederland in Goor en Beuningen waren bij het pensioenfonds aangesloten en hebben daartoe een uitvoeringsovereenkomst gesloten met het pensioenfonds. De vestiging van RPC Bebo Nederland in Goor is in 2011 gesloten. Voormalige medewerkers van deze vestiging die overgeplaatst werden naar de RPC-vestiging in Deventer bleven deelnemer aan de OWASEpensioenregeling. Er is in verband daarmee ook een uitvoeringsovereenkomst met de RPC-vestiging in Deventer gesloten. De pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds OWASE bleef eveneens van toepassing voor de vestiging van RPC Bebo Nederland in Beuningen. RPC heeft in 2014 ook de vestiging in Beuningen gesloten. Voormalige medewerkers van deze vestiging die overgeplaatst zijn naar de RPCvestiging in Deventer blijven eveneens deelnemer aan de OWASE-pensioenregeling. Andere medewerkers van RPC in Deventer of van andere RPC-vestigingen zijn niet onder de pensioenregeling van pensioenfonds OWASE gebracht.
Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten
Ten aanzien van de bestemming van het saldo van baten en lasten is geen bepaling opgenomen in de statuten van het pensioenfonds.
Gebeurtenissen na balansdatum
Nieuwe financiële spelregels per 1 januari 2015 Vanaf 2015 gelden nieuwe wettelijke spelregels voor de financiering van pensioenen. Volgens de nieuwe wetgeving (wet Financieel Toetsingskader pensioenfondsen) moeten pensioenfondsen de dekkingsgraad op een andere manier berekenen. In dit verslag is de dekkingsgraad genoemd op basis van de oude systematiek, omdat over 2014 nog op basis van de oude wetgeving moet worden gerapporteerd. Deze dekkingsgraad is gebaseerd op: - de stand van de actuele dekkingsgraad op 31 december 2014; - 3-maands rentemiddeling; - toepassing van de zgn. ultimate forward rate (UFR) op de RTS-rekenrente. Op basis van deze ‘oude’ berekeningsmethode bedraagt de dekkingsgraad van Stichting Pensioenfonds OWASE per 1 januari 2015 115,1%. De vereiste dekkingsgraad bedraagt o.b.v. deze methode 117,1%. Op basis van de nieuwe berekeningsmethode - zonder 3-maands middeling - bedraagt de dekkingsgraad van Stichting Pensioenfonds OWASE per 1 januari 2015 110,4%. De vereiste dekkingsgraad bedraagt o.b.v. deze methode 122,4%. Omdat de hele pensioensector in 2015 overstapt op een andere berekeningssystematiek van de dekkingsgraad en het pensioenfonds daar alvast op willen anticiperen, publiceert het pensioenfondsbestuur ook de dekkingsgraad op basis van de nieuwe systematiek. Deze dekkingsgraad wordt beleidsdekkingsgraad genoemd.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
92
Deze beleidsdekkingsgraad is gebaseerd op: - de stand van de gemiddelde dekkingsgraad over de afgelopen 12 maanden (januari 2014 t/m december 2014). Op basis van deze nieuwe berekeningsmethode bedraagt de beleidsdekkingsgraad van Stichting Pensioenfonds OWASE per 1 januari 2015 116,9%. De hoogte van de beide dekkingsgraden kan dus verschillen vanwege de berekeningswijze. Met name de 12-maands middeling van de dekkingsgraad is hierop van invloed. Kostendekkende premie In verband met de verlenging van de dempingsperiode van de rekenrente, die voor de berekening van de kostendekkende premie wordt gehanteerd, is de pensioenpremie van 30% voor het jaar 2015 ruim voldoende om de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken in dat jaar volledig te financieren. Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 20 januari 2015 besloten om een eventuele premieruimte die na deze financiering aanwezig is volledig te benutten voor de - gedeeltelijke - reparatie van de opbouwverlaging die in 2013 heeft plaatsgevonden. In dat jaar is de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken met 0,5%-punt verlaagd van 2,15% naar 1,65%. Indexatie Het pensioenfondsbestuur heeft in de bestuursvergadering van 20 januari 2015 tevens beoordeeld of de pensioenen per 1 januari 2015 geïndexeerd kunnen worden. Volgens het CBS zijn de prijzen over de referteperiode van april 2014 tot oktober 2014 gestegen met 0,61% (CPI alle huishoudens, afgeleid). Voor de laatste maal werd daarbij een referteperiode van een half jaar gehanteerd. Met ingang van 1 januari 2015 wordt een referteperiode van een jaar - van oktober tot oktober - gehanteerd. Het eerste half jaar van de voorliggende periode werd echter reeds meegenomen bij de beoordeling van de indexatie per 1 juli 2015 (in dat half jaar was sprake van deflatie). De beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds was 116,8%% op de zgn. ijkdatum van 31 december 2014. Het pensioenfonds kan gedeeltelijk indexeren als de beleidsdekkingsgraad boven 110% ligt, maar onder de grens voor volledige toeslagverlening ligt. De grens voor volledige toeslagverlening werd vastgesteld op 123,6%. Op basis van het indexatiekader in het (nieuwe) pensioenreglement en de ABTN zou een gedeeltelijke indexatie van (0,55 x 0,61% =) 0,34% toegekend kunnen worden. Het pensioenfondsbestuur heeft op 20 januari 2015 besloten om de gedeeltelijke indexatie per 1 januari 2015 toe te kennen. Voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers is daarna sprake van een niet gecompenseerde prijsstijging van 0,27%. In totaal is per 1 januari 2015 voor deze groep sprake van een indexatieachterstand van 3,66%. Voor de actieve deelnemers is op deze datum sprake van een (ongewijzigde) indexatieachterstand van 2,67%. Het bestuur probeert de gemiste indexaties op een latere datum alsnog toe te kennen zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat. Het bestuur zal in januari 2016 beoordelen of er per 1 januari 2016 eventueel – indien mogelijk – weer een voorwaardelijke indexatie toegekend kan worden.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
93
Actuariële verklaring
Opdracht
Door Stichting Pensioenfonds OWASE te Zwolle is aan Towers Watson Netherlands B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2014.
Gegevens
De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. De accountant van het pensioenfonds heeft mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid (materiële juistheid en volledigheid) van de basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeel van belang zijn.
Werkzaamheden
Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: -
heb ik onder meer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld; en
-
heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds.
Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. Mijn oordeel is gebaseerd op het Financieel Toetsingskader zoals dat op balansdatum van toepassing was. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Koninklijk Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel.
Oordeel
De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk vereist eigen vermogen, maar niet lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
94
Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een reservetekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 132 vanwege het reservetekort. De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds OWASE is naar mijn mening niet voldoende, vanwege het reservetekort. Het oordeel is gebaseerd op het Financieel Toetsingskader zoals dat tot en met 31 december 2014 van kracht was. Voor de volledigheid merk ik op dat, op basis van gegevens die door het pensioenfonds zijn aangeleverd en door mij op plausibiliteit gecontroleerd, mijn oordeel over de vermogenspositie per 1 januari 2015 op basis van het nieuw Financieel Toetsingskader niet zou zijn gewijzigd. Amstelveen, 26 mei 2015
drs. W. Hoekert AAG Verbonden aan Towers Watson Netherlands B.V.
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
95
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
Aan: het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de jaarrekening over 2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE te Zwolle gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2014 en de winst-en-verliesrekening over 2014 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het inrichten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden. Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen van Stichting Pensioenfonds OWASE per 31 december 2014 en van het resultaat over 2014 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW. Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW. Utrecht, 26 mei 2015 KPMG Accountants N.V.
F.J.J. Glorie RA
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
96
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
97
Stichting Pensioenfonds OWASE Bezoekadres:
J.C. Kellerlaan 8a, 7772 SG Hardenberg
Postadres:
Postbus 150, 7770 AD Hardenberg
Internetadres:
www.OWASE.nl
Jaarverslag
2014 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
98