Inhoudsopgave Inspiratieboek taal Inleiding
4
• • •
Hoofdstuk 1: Een rijke taalomgeving INFO
• • • • • • • • • •
6
Taalverwerving
7
Taalstimulering
7
Taalomgeving
8
Taalsteun
9
Taalklimaat
9
11
Taaldoelen
11
Hulpmiddelen checklist bij het geven van taalsteun
11
Aandacht voor gewenst gedrag
12
13
Taal in bewegingsactiviteiten
13
Schema taal en bewegingsdoelen
14
Interactieplan
16
Evaluatie taligheid van activiteiten
17
Checklist opstellen & aanpassen activiteiten aan taaldoelen
18
Hoofdstuk 2: Woordenschat INFO
• • • •
Effecten woordenschat op leerprestaties
24
Succesvolle taalverwerving
24
Aanleren van woorden
24
Stap voor stap; voorbewerken, semantiseren, consolideren, controleren
25
ACTIE
• • • • •
27
Drijven en Zinken
27
Super Pim Pam Pet
29
Broekzakspelletjes
30
Op bezoek bij de fietsenmaker
32
Dit-ben-ik-boek
33
11
Natuurlijke taalstimulering
ACTIE
• • • • •
6
Taalleerbehoeften
TIPS
TIPS
20 20
Waarom werken aan woordenschat in een brede schoolactiviteit?
21
Hoe leren kinderen woorden
21
Woorden opslaan
22
Hoofdstuk 3: Taalgebruik INFO
• • • •
34
Taalgebruik
34
Wat is bepalend voor taalgebruik
34
Taal en gedrag
35
Sociale taalvaardigheid
36
TIPS
• • • • •
37
Mondelinge taalvaardigheid
37
Sociaal-emotionele taalvaardigheid
37
Taal en gevoelens
38
Taal en gespreksvaardigheden
38
Taal en gedachten
38
ACTIE
• • • •
39
Dramaoefeningen (incl. voorbeeldsituaties)
39
Debatteren
42
Filosoferen
43
Relatie taalgebruik met gedragsstoornissen
47
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
2
Hoofdstuk 4: Interactie INFO
• • • •
De rol van de begeleider
48
Belevingswereld van kinderen
49
Taal uitlokken
49
Feedback geven
50
TIPS
• • • • •
61
Leuke / handige sites
64
Colofon
65
51
Bewust worden van eigen taalstimuleringsgedrag
51
Eigen taalgebruik
51
Tips voor het stimuleren van interactie tussen kinderen
51
De instructie
52
Opzet activiteit
52
ACTIE
• • • • •
48
Literatuurlijst
53
PraatKaartjes
53
Luisteren
54
Vragen stellen
56
Tips voor de sporttraining
57
Aansluiten bij de leeftijd van kinderen
59
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
3
Inleiding Dit inspiratieboek ’Taal in buitenschoolse activiteiten’ is in eerste instantie geschreven voor de vakkracht in de brede school; de voetbaltrainer, de kunstjuf, de mevrouw of meneer van de kinderboerderij, de kinderwerker in het buurthuis of op het plein en de leidster van de buitenschoolse opvang. Daarnaast bevat het boek nuttige informatie voor iedereen die samenwerkt met de vakkracht in de brede school; de brede schoolcoördinator, de wijkcoördinator of de schooldirecteur. Wij hebben het inspiratieboek ’Taal in buitenschoolse activiteiten’ in het kader van het Rotterdams Onderwijs Beleid in opdracht van de Dienst Jeugd Onderwijs en Samenleving samengesteld.
Dit boek bevat achtergrondinformatie, praktische adviezen, kant en klare werkvormen en interessante links en verwijzingen. Het boek maakt duidelijk dat iedere vakkracht in de brede school zijn of haar steentje bij kan dragen aan de taalontwikkeling van kinderen. Of je nu kookles geeft, sportles verzorgt, kinderen opvangt of de wijk intrekt. Ook als je eigen beheersing van de Nederlandse taal niet optimaal is. Het stimuleren van taalontwikkeling bij kinderen gaat over meer dan zoveel mogelijk Nederlands tegen een kind praten. Het boek maakt duidelijk dat het belangrijk is om bewust en gericht te werken aan taalontwikkeling.
Waarom dit boek? Veel kinderen op de Rotterdamse basisscholen kampen met een taalachterstand. We hebben gemerkt dat je vermeende taalachterstanden niet één-twee-drie weg werkt. Steeds meer dringt het begrip door dat scholen niet alléén de taalvaardigheid van kinderen kunnen verbeteren.1 Tot slot wordt de taalvaardigheid van een kind maar voor een gedeelte op school bepaald. Voor een belangrijker deel gebeurt dat door voor- en buitenschoolse taalervaringen; thuis, op de kinderopvang, op straat en op de (sport)vereniging.
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
4
The National Reading Panel2 zegt dat er geen beste manier bestaat en er niet één aanpak is maar dat er meerdere aanpakken gewenst zijn. Er is dus niet één zaligmakende aanpak maar vooral de noodzaak om meerdere aanpakken aanvullend en versterkend aan elkaar te laten zijn. Naast het schoolse curriculum kan de brede school een belangrijke bijdrage leveren aan de bestrijding van taalachterstanden. De brede school is in staat om een rijke taalomgeving te creëren en systematische en expliciete aandacht te besteden aan woordenschat.
In sommige scholen en wijken is de leerkracht de enige met wie de kinderen in het Nederlands communiceren. Die kinderen ontbreekt het bovendien vaak aan ’kennis van de wereld’: Zij leren het woordje zee maar hebben de zee nog nooit gezien3. Juist die scholen hebben een omgeving nodig die medeverantwoordelijkheid neemt door ook in niet-schoolse omgevingen te werken aan taalontwikkeling.
Er is een aantal redenen waarom brede schoolactiviteiten erg geschikt zijn voor het werken aan taalstimulering; de motivatie van de kinderen, de grootte van de groep en de bredere mogelijkheden om de ’kennis van de wereld’ te vergroten. Kinderen vinden het meestal leuk om aan de brede school activiteiten mee te doen. De groepjes waarmee gewerkt wordt zijn meestal kleiner dan de klassengrootte. Met de brede school activiteiten kan een nieuwe wereld opengaan: nieuwe vakken, nieuwe mensen, een andere omgeving, erop uit trekken.
In dit boek is gekozen voor de thema’s rijke taalomgeving, woordenschat, taalgebruik en interactie. Deze sluiten het meest aan bij de mogelijkheden van de brede schoolactiviteiten, zodat de brede school ook op deze punten een duidelijke meerwaarde naast het schoolse curriculum heeft.
Wij hopen met dit boek de brede schoolpraktijk een handvat te bieden waarmee je direct met taalstimulering aan de slag kunt gaan. We wensen je veel plezier en inspiratie bij het lezen en doen en staan altijd open voor suggesties en commentaar.
Stichting de Meeuw 2009 Irma Bolhuis Jenny de Joode
1
Aarssen, J, e.a., Duidelijke taal - Effectief taalonderwijs, PMPO, Den Haag, 2001
2
In 1997 door de Amerikaanse overheid gevraagd de effectiviteit van taalmaatregelen te onderzoeken, 2000
3
Aarssen, J., e.a., 2001
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
5
Hoofdstuk 1: Een rijke taalomgeving In dit hoofdstuk staan de taalleer behoeften van kinderen centraal. We kijken uit welke elementen taalverwerving bestaat en welke aspecten effectief zijn in het werken aan taalachterstand. Vervolgens beschrijven we hoe een rijke taalomgeving er uitziet. We geven praktische tips hoe je aan kunt sluiten op de natuurlijke taalverwerving van kinderen. En we geven aan hoe je in je brede school lessenplan taaldoelen kunt inbouwen. Afsluitend bieden we een praktische werkvorm en formulieren om concreet aan taaldoelen te kunnen werken.
Info
Tips
Actie
Taalleerbehoeften
Natuurlijke taalstimulering
Taal in bewegingsactiviteiten
Taalverwerving
Taaldoelen
Interactieplan
Taalstimulering
Hulpmiddelen checklist bij het geven
Evaluatie taligheid van activiteiten
Taalomgeving
van taalsteun
Checklist opstellen & aanpassen
Taalsteun
Aandacht voor gewenst gedrag
activiteiten aan taaldoelen
Taalklimaat
1A Info Kinderen uit taalrijke milieus beschikken op 3-jarige leef-
Kinderen van laagopgeleide ouders voeren thuis minder
tijd over vijf keer zoveel woorden als kinderen uit kans-
gesprekken over onderwerpen buiten hun directe
arme groepen. Kinderen uit taalrijke gezinnen horen veel
gezichtsveld. Zij hebben daarom meer moeite met het
meer woorden per
uur.4
Een longitudinaal
onderzoek5
toepassen van zogeheten abstract taalgebruik dat wil
laat zien dat deze kinderen op driejarige leeftijd
zeggen taalgebruik over dingen buiten het hier en nu.
30 miljoen meer woorden hebben gehoord dan kinderen
Slavernij in de 19e eeuw in Suriname is bijvoorbeeld een
uit kansarme gezinnen. In de kleutergroepen is de kloof
abstract begrip, het was daar en toen.
nog groter. Verder blijven ze vaak hangen in eenvoudige taalfuncties Taalleerbehoeften
zoals benoemen ’hier is een ballon’ en beschrijven ’een
Kinderen verschillen in hun taalvaardigheid Nederlands.
keertje zat ik te slapen’. Zij hebben veel moeite met meer
Dit is afhankelijk van de taal waarin ze thuis opgroeien
complexe taalfuncties zoals vergelijken ’net als kippen’,
en de mate waarin de thuissituatie een rijke en onder-
argumenteren ’want ik ben ook zeven’, redeneren ’ik denk,
steunende taalomgeving vormt. Veel kinderen kennen
ze hebben gewoon een fopnest neergezet’ en concluderen
een aanzienlijke taalachterstand. Hoe rijker en meer
’oh, dus jullie wonen in een flat’. 7
ondersteunend de taalomgeving is hoe beter kinderen hun thuistaal maar ook een tweede taal leren.
Kinderen leren de meeste woorden zelf door te lezen of
Onderstaand zullen we aangeven waar de voornaamste
te luisteren. Voor kinderen die de basiswoordenschat
taalleer behoeften van taalzwakke kinderen liggen.6
niet beheersen is dit moeilijker. Wat betreft lezen en begrijpen blijkt het probleem bij taalzwakke kinderen Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
6
vooral in het taal/leesbegrip te zitten. Grote boosdoeners
juiste manier kan toepassen in de omgeving. Is het taal-
daarbij zijn de beperkte woordenschat, in het bijzonder
gebruik gepast? Bereikt het kind ermee wat het wil
gebrekkige kennis van abstracte woorden en gebrekkige
bereiken? Is het afgestemd op de situatie? Taalgebruik
kennis van de wereld.
wordt ook wel pragmatiek van de taal genoemd. Zie ook pagina 34 taal inhoud
Het taalverwervingsproces is een onderdeel van een voortdurend proces van verandering bij kinderen. Het spreken, het denken, het fantaseren en het gedrag van kinderen ontwikkelen zich in voortdurende samenhang. Fantasie beïnvloedt de taalontwikkeling en de taalontwikkeling beïnvloedt de fantasie bij kinderen. De ontwikkeling in het denken beïnvloedt de fantasie. spreken
taalvorm
zich gedragen
taalgebruik
denken
fantaseren 9
Taalverwerving
Taalstimulering
Taal kent verschillende elementen: inhoud, vorm en
Als het gaat om taalstimulering is een aantal zaken
gebruik8.
effectief.10 Het gaat dan om evidence based (bewezen)
effectiviteit. Per aspect van een activiteit kunnen we een Taalinhoud gaat over de betekenis van taal. Snapt het
aantal effectieve punten aangeven en hoe je dat doet:
kind wat gezegd wordt en kan het kind begrijpelijk vertellen. Zie ook pagina 20
Inhoud:
Taalvorm gaat over de verstaanbaarheid van het kind,
Zorg dat het onderwerp kinderen boeit. Als ze
gebruikt het kind de goede woordvolgorde en de juiste
geïnteresseerd zijn, leren ze beter, ook de taal die
grammatica. Dit onderdeel wordt niet zo uitgebreid
daarbij komt kijken. Hierin heb je in de brede school een
besproken in het boek omdat het zich meer leent voor
voordeel: kinderen komen meestal naar een activiteit
een schoolse setting.
omdat ze gemotiveerd zijn. Het blijft wel belangrijk om
Taalgebruik gaat over de vraag of het kind de taal op de
het aanbod zo intrigerend/spannend mogelijk voor het
4
Stahl ,1999
5
Betty Hart en Todd Risley, (2003)
6
Cox, A., Dit is geen taalles, KPC groep, ’s-Hertogenbosc, 2004
7
Beek, a., van der Beek & Damhuis, R., Denken en praten in de kleine kring, JSW, jaargang 86, nummer 10
8
Goorhuis, S.M. & Schaerlakens, A.M., Handboek taalontwikkeling, taalpathologie en taaltherapie, bij Nederlandssprekende kinderen, Utrecht, 2000
9
Goorhuis, S.M. & Schaerlakens, A.M., 2000
10
Uit: Emmelot, Y., Schooten, E. van, Effectieve maatregelen ter bestrijden van taalachterstanden in het primair onderwijs, Amsterdam, 2006
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
7
voetlicht te brengen. Als jij vertelt waarom je zo geniet
die nodig zijn om kinderen het gevoel te geven vrijuit te
van je vak weet je de kinderen vaak meteen te boeien.
kunnen praten. Ze durven op die manier meer te zeggen,
Zie ook pagina 48
meer op te schrijven en fouten te maken.
Input:
Taalomgeving
Pas de moeilijkheidsgraad aan de doelgroep aan.
De omgeving, de wereld, waarin kinderen leven heeft
Soms moet je het onderwerp op verschillende manieren
invloed op de taalontwikkeling van kinderen. Om de
benaderen, bijvoorbeeld in een verhaal, een filmpje,
taalontwikkeling te stimuleren is een rijke taalomgeving
zelf iets opzoeken, ontdekken, zelf doen, aan elkaar
nodig. Taal leren wordt dan niet alleen gezien als een
vertellen, toneelstukje doen, iets maken. Het helpt vaak
’technische’ zaak maar als natuurlijk onderdeel van de
om praktische opdrachten te geven. Je besteedt extra
leefwereld van een kind. In een rijke taalomgeving
aandacht aan de uitleg van moeilijke woorden en
worden letterlijk veel (verschillende) woorden worden
’vakjargon’. Plaatjes, voorbeelden en voordoen helpen
gebruikt. Dat stimuleert de gevoeligheid voor taal. In een
altijd om het verhaal te verduidelijken (en pakkender)
rijke taalomgeving wordt gepraat en gediscussieerd over
te maken.
uiteenlopende onderwerpen. De omgeving waarin veel Rotterdamse kinderen leven
Feedback en output:
beperkt zich vaak tot de wijk waarin ze wonen. Ze praten
Kinderen moeten veel taal produceren (output): veel
over onderwerpen die ze echt nodig hebben in het
vertellen of schrijven tijdens een activiteit.
dagelijkse leven. De brede school kan andere, levens-
Zie ook pagina 48
echte, taalgebruiksituaties bieden doordat zij vaak
Kinderen moeten laten zien wat ze kunnen met taal
andere onderwerpen voor het voetlicht brengt.
zodat je als begeleider ondersteuning (taalsteun) en
Maar ook doordat er de mogelijkheid is om kinderen
correctie terug kunt geven (feedback). Als vakkracht
letterlijk in een nieuwe omgeving te brengen.
ondersteun je de kinderen en moedig je hen aan bij de
Taalontwikkeling gaat dan spelenderwijs op een
taalproductie. Taalsteun moet altijd op maat zijn,
begrijpelijke en zinvolle manier.
niet teveel en niet te weinig. Voor brede schoolactiviteiten betekent dit het volgende: Interactie en samenwerkend leren Het is belangrijk om actief te werken aan sociale interactie in de groep. Kinderen die met elkaar praten
• Een inspirerende inrichting, bijvoorbeeld: • Overal hangen woorden en letters maar ook kindertekeningen met teksten;
stimuleren elkaars denkniveau. Als je dingen aan elkaar
• Er ligt inkijkmateriaal;
duidelijk probeert te maken, kom je verder dan in je
• Er is een uitstalling van meegebrachte voorwerpen
eentje. Pratend met elkaar kom je op ideeën en word je
over het thema.
gedwongen deze ideeën onder woorden te brengen.
• Bezoeken aan plaatsen waar kinderen niet vaak komen;
Hierdoor ga je de dingen nog scherper zien.
• Veel praten, niet om het praten maar om de ontwikkeling
Zie ook pagina 37 49
van taal te stimuleren. Je stimuleert een rijk taalgebruik en gebruikt spel- en werkvormen die uitdagen tot
Randvoorwaarden:
verwoorden;
Als vakkracht bied je de kinderen in jouw activiteit veiligheid en geborgenheid. Dit zijn twee voorwaarden
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
8
• Kinderen dingen laten lezen om iets te weten te komen
Taalklimaat
of onderzoek laten doen. Alles mondt uit in een eind-
Werken aan taalstimulering is niet zomaar doen en
product; een presentatie, tentoonstelling of artikel in
kijken wat de kinderen eruit ’oppikken’. Voor alle
de schoolkrant;
kinderen, maar vooral voor de kinderen die thuis een
• Kinderen laten schrijven, bijvoorbeeld voor de wijkkrant of een uitnodiging; • Een nieuw begrip één keer horen of lezen is meestal niet genoeg. Om de betekenis te achterhalen en te
andere taal spreken, zijn drie zaken belangrijk11: 1 een veilig taalklimaat; 2 het taalaanbod; 3 de mogelijkheden tot interactie
ontdekken wat er met dat begrip mogelijk is, moet het in verschillende contexten terugkomen.
Een veilig taalklimaat zorgt ervoor dat kinderen zich prettig voelen als ze praten, dat ze uitgedaagd worden
Taalsteun
om iets te vertellen, dat er naar hen geluisterd wordt.
Uniek aan veel brede schoolactiviteiten is dat je als begeleider vrijwel meteen ziet of je boodschap,
Het taalaanbod van de begeleider moet begrijpelijk zijn,
de opgegeven taak of opdracht goed begrepen is. Of het
royaal en net even boven het niveau liggen dat de
gevraagde niveau te hoog of te laag is voor de kinderen.
kinderen nu al kunnen realiseren. Knijpstra (1993) stelt
Een boodschap is begrepen als het antwoord / de reactie
dat het meeste succes te verwachten is als de begeleider
van de kinderen eenduidig is. Je kunt direct bijsturen of
erin slaagt in te spelen op de interesses van kinderen.
extra aanwijzingen geven. De visuele boodschap speelt
Deze interesses komt hij het beste op het spoor door
een belangrijke rol bij het compleet maken van de
echte gesprekken met kinderen.
communicatie met woorden. Toon wat je zegt, en zeg wat je toont.
Wil taalverwerving effectief zijn, is het van groot belang dat er mogelijkheden zijn voor interactie: degene die de
Het bieden van goede taalsteun is een kwestie van veel
taal leert, moet de kans krijgen om zelf te spreken.
oefenen. Het vereist immers maatwerk. Om iets duidelijk
Door zelf te spreken lokt hij weer taal van anderen uit en
over te brengen moet het de volgende ingrediënten
kan hij ook nog experimenteren met de taal: word ik
bevatten:
goed begrepen?
• de juiste informatie; • in de juiste hoeveelheid;
Er heerst een goed taalklimaat als kinderen niet bang
• op het juiste moment;
zijn om fouten te maken en vragen stellen als ze iets
• aan de juiste kinderen.
niet begrijpen. Andere kenmerken zijn dat kinderen gemakkelijk het woord nemen in de groep en ze belangstelling kunnen opbrengen voor verhalen van anderen. Het is dan mogelijk dat ze af en toe hun niet-Nederlandse thuistaal durven gebruiken als positief hulpmiddel in de communicatie. Wat de kinderen vertellen (of vragen), vertellen ze niet om een goede beurt te maken bij de
11
Knijpstra, H., Zij-instromers, Tilburg, 1993; Appel, R., Nederlands als tweede taal in het basisonderwijs, Amsterdam, 1995
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
9
begeleider maar omdat ze het graag willen vertellen of
Samen:
Met elkaar op een sfeervolle manier plezier
willen weten. En natuurlijk breng je de kinderen bij om
beleven aan taal, dat is een voorwaarde
geen negatief commentaar te geven op wat de ander zegt.
voor kwaliteit. Zorg:
Onderwijs op maat waarin verrassende
Het taalklimaat in een groep hangt af van het gedrag van
talenten boven komen, ook van kinderen
de kinderen, het gedrag van de begeleider en van hun
die meer moeite met taal hebben.
onderlinge communicatie. Het taalklimaat is daarmee
Veiligheid:
Kinderen leren elkaars kwaliteiten onder-
een onderdeel van het complete sociale klimaat in
kennen, elkaars inbreng waarderen en
een groep:
elkaar verder te helpen. Dat schept een veilige sfeer, waarin ieder bijvoorbeeld fouten durft te maken en waarin je bewust leert om elkaar tips te geven, nadat je heel goed naar elkaar hebt geluisterd. Plezier:
In taal moet je uiteraard een heleboel leren maar het hoeft daarmee niet saai te zijn. Het moet aantrekkelijk en prikkelend zijn zowel voor kinderen als begeleiders.
Kwaliteit:
Een gevarieerd, gestructureerd taalaanbod waarmee we de kinderen nieuwsgierig maken en in aanraking laten komen met vele facetten van taal. Kwaliteit moet vooral ook gezocht worden in de diepte, door het bewust omgaan met de essenties van taal. Hier telt de uitdrukking: Niet het vele is goed, maar het goede is veel.
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
10
1B Tips
• leren in context: in een levensechte situatie leren
Natuurlijke taalstimulering
• leren in interactie:
Als we de taalstimulering laten aansluiten bij de manier
werkvorm die gericht is op samenwerken en samen-
waarop kinderen van nature taal leren, zal deze het
werkend leren
meeste effect hebben. We leren door nieuwe informatie
• leren met taalsteun:
te verbinden aan wat we al weten. Zo vind ’kennis-
vertrekken vanuit de taalvaardigheid van het kind,
constructie’ plaats. Voor het leggen van deze verbinding
hulp bij begrijpen en gebruiken van (vak)taal
is het dus nodig om aansluiting te vinden met wat iemand al weet / ervaren heeft. Van nature leggen
Hulpmiddelen checklist bij het geven van taalsteun
mensen zélf die verbinding zodra ze uit zichzelf
Bij het maken van een lessen- of activiteitenplan kun je
geïnteresseerd zijn: intrinsieke motivatie.12
als begeleider onderstaande lijst als check gebruiken om
Een begrip dat het kind goed kent zit in het hoofd
te kijken hoe je taalsteun in je activiteiten in kunt bouwen.
verbonden met vele andere begrippen. Bij een begrip dat het kind niet kent, zijn er geen verbindingen aanwezig.
• Oriënteer de kinderen door ze informatie te geven over
Een kind leert alleen maar als het zelf actief bezig is met
wat gaat komen en wat geweest is. ’Vandaag gaan we,
verbindingen zoeken tussen nieuwe begrippen en
vorige les hebben we...’. Overgangen tussen onder-
begrippen die hij al kent. Een kind weet alleen zelf wat
delen moeten worden aangegeven. De begeleider
hij al weet, daarom moet hij dus zelf aan de slag.
gebruikt woorden om de structuur te markeren:
Een verbinding wordt pas gemaakt als het kind er
de ’structuurmarkeerders’. Het gaat dan om woorden
moeite voor moet doen. Daarom is het belangrijk om
als ’dus’, ’en nu’, ’we doen eerst dit en daarna pas dat.’
gebruik te maken van werkvormen waarbij kinderen zelf aan de slag gaan en zelf dingen ontdekken.13
• Formuleer de doelen duidelijk en bondig in plaats van een ellenlange instructie te geven. Leg uit wat het doel van
de les of de activiteit is. Wat gaan de kinderen ’leren’ of Taaldoelen Als begeleider kun je naast vakdoelen en persoonsgebonden doelen ook taaldoelen opnemen in je lesplan. Je creëert daarmee een krachtige leeromgeving met aandacht voor contextrijk onderwijs vol interactie en met taalsteun:
’maken’ of ’doen’? • Geef de boodschap in een logische volgorde, stap voor stap. Onderscheid hoofd- van bijzaken. • Geef de juiste aanwijzingen één voor één of in een beperkte hoeveelheid en controleer of het begrepen wordt. • Vermijd vage termen: ’zit je ergens in de zaal’, ’voer ongeveer 10 keer uit’, ’spring een paar keer’. • Herhaal moeilijk te begrijpen informatie als het kan op een andere manier of laat een kind de uitleg in eigen woorden herhalen. • Verwijs naar dingen die het kind al kan of eerder heeft geleerd.
12
www.natuurlijkleren.net
13
Boer, E. de, Hoe blijft mijn kind bij de les?, Leeuwarden, 2005
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
11
• Aanwijzingen worden makkelijker onthouden als je
Deze stijl heeft grote voordelen:
uitleg of inzicht meegeeft. Vaak maken voorbeelden
• De sfeer in de groep zal beter worden;
duidelijker wat je bedoelt. Of kun je vertellen hoe en
• Je activiteit zal effectiever worden;
waarom iets op een bepaalde manier werkt of moet.
• Er gaat een positieve werking van uit op het zelfbeeld
• Toon wat je zegt, zeg wat je toont.
van kinderen.
• Geef voorbeelden. Laat zien wat de bedoeling is, demonstreer hoe het moet. Of leg uit wat er gebeurt
Om deze stijl goed toe te kunnen passen moet je wel
als je het niet op de juiste manier doet. Bijvoorbeeld:
weten welk gedrag je bij de kinderen wilt stimuleren en
’als je te hard op de pen drukt, vlekt de inkt’.
daar dan ook voortdurend alert op zijn. In de praktijk is
• Leg figuurlijk taalgebruik uit en geef uitleg bij uitdrukkingen: ’vliegende start’, ’alles geven’,
de verhouding tussen je goedkeurende en afkeurende
’uit de lucht vallen’.
opmerkingen en tussen de aandacht die je besteedt aan
• Gebruik specifieke, bondige en ondubbelzinnige taal.
dat lastig. Het loont de moeite om eens stil te staan bij
ongewenst en gewenst gedrag. Aan het einde van dit
Let daarbij op verschillende betekenissen van
hoofdstuk staat een interactieplan Zie ook pagina 16
hetzelfde woord. Bijvoorbeeld ’bok’ (als in gymtoestel
om jouw gedrag eens te observeren. Dit ’interactieplan’
of beest), ’opstellen’ (van een team of bij taal)
kun je moeilijk voor jezelf invullen dus het is het beste
’energie’ (als gas en licht of de moeite die je ergens
hier iemand voor te vragen.
voor doet). • Kies werkwoorden die verwijzen naar observeerbaar gedrag. • Gebruik korte woorden. • Geef uitleg met beelden zoals tekeningen of foto’s of door middel van symbolen.
Aandacht voor gewenst gedrag Om te werken aan een veilige sfeer in de groep is het goed om vooral aandacht te hebben voor het gewenste gedrag van de kinderen14. Uit onderzoek blijkt dat begeleiders van activiteiten met kinderen, tot hun eigen verbazing, geneigd zijn vooral te letten op kinderen die zich niet aan afspraken houden, regels overtreden of zich op een andere wijze misdragen. Terwijl de stijl van interactie die goed past bij de brede school juist is om gewenst gedrag actief te versterken, bijvoorbeeld met een complimentje of een knipoog.
14
Bongaards, B. & Sas, J., Vakbekwaam onderwijzen, 2000
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
12
1C Actie
Niet alle rollen komen in iedere sport of bewegingsactiviteit voor. Kies, naar gelang je gaat dansen, basket-
1C1 Taal in bewegingsactiviteiten
ballen of tikkertje spelen, rollen die passen bij de
Sport en bewegingsactiviteiten lenen zich voor je gevoel
activiteiten. Laat kinderen om beurten de ’scheids-
misschien niet zo snel voor het realiseren van taaldoelen.
rechter’ of de ’teamcaptain’ zijn. Laat een kind de tijd
Met kleuters kun je in bewegingsactiviteiten nog werken
bewaken. Laat kinderen hun teamgenoten aanmoedigen.
aan begrippen zoals ’hoog/laag, eerste/middelste/
Laat andere kinderen het spel als ’toeschouwer’
laatste, snel/langzaam’. Doorgaans staan de sportieve
observeren en later feedback geven. Bespreek de rollen
ontwikkeling en plezier in bewegen echter voorop.
van de kinderen.
Toch kun je ook in sport en bewegingsactiviteiten werken aan taaldoelen.
’Supporters’ geven hun teamgenoten complimenten.
Door taal bewust in te zetten in de instructie en taak-
Zij vertellen wat teamgenoten goed doen. Hoe kun je
omschrijving, bij de informatie uitwisseling en reflectie,
complimenten geven. Bespreek voorbeelden met de
bij het geven van feedback, tijdens de interactie tussen
kinderen.
kinderen werk je ook als sportbegeleider mee aan het taalbeleid in de brede school.15 Zie ook pagina 48
Waar kunnen de ’toeschouwers’ op letten? Bijvoorbeeld: Liep de speler zich goed vrij? Werkte de speler goed
Met het werken met rollen kun je zowel persoons-
samen met de andere spelers? Luisterde de speler goed
gebonden (bewegings)doelen als taaldoelen realiseren.
naar aanwijzingen? Vroeg de speler om de bal als hij vrij
Geïnspireerd op bijgaand schema kun je rollen koppelen
stond? Hoe geef je later feedback aan de speler?
aan taken in het spel. Kinderen leren zichzelf en de anderen kennen, respecteren en waarderen. Taal speelt
De ’coach’ geeft tips aan de spelers tijdens het spel.
een belangrijke rol in deze interactie: aanmoedigen,
Wat voor tips zouden de kinderen kunnen geven?
aanmerkingen formuleren, leiding nemen, kunnen luisteren,
Waarover? Aan wie?
instructies of feedback geven, kunnen reflecteren op de beweging, het samen evalueren, het uiten van emotie en het kunnen voeren van een gesprek.
In het hier volgende schema zijn verschillende rollen opgenomen met daaraan gekoppeld een bewegingstaak en een sociale taak. De sociale taak stimuleert het kind taal gericht te gebruiken en te produceren. Kinderen leren zich inleven in de situatie van de ander. Kinderen leren met en van elkaar en leren omgaan met verschillen. Het is belangrijk om kinderen regelmatig van rol te laten wisselen. Op die manier krijgen ze de kans om naast sportieve vaardigheden ook te oefenen met sociale en taalvaardigheden. Ze ontdekken waarin ze sterk of zwak zijn en leren zich in te leven in de rol van de ander.
15
Zie hiervoor Nieuwe Leerplannen LO (België), www.vvkso.be
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
13
Schema taal en bewegingsdoelen 16
Rollen
Bewegingstaken
Sociale taken
Aanmoediger (supporter)
motiveert de teamgenoten om zich optimaal in geeft complimenten aan de teamgenoten die zich inzetten te zetten
Aanvaller
stelt zich aanspeelbaar op
laat zich zien en vraagt de bal uitdrukkelijk
Aanvoerder (teamcaptain)
geeft leiding
motiveert, moedigt aan
Choreograaf
zorgt voor een publieksgerichte presentatie
luistert naar de voorstellen en neemt beslissingen in consensus
Coach
observeert het bewegingsgedrag/geeft tips
geeft constructieve feedback en moedigt aan
Controleur
gaat na of elk lid de taak kan en uitvoert
volgt op, spreekt elk lid aan op zijn verantwoordelijkheid en roept zo nodig hulp in van de coach of de leraar
Feedbackgever
observeert het bewegingsgedrag
geeft feedback aan uitvoerder en/of helper
Helper
beveiligt op een efficiënte wijze
beveiligt gedoseerd naargelang de vraag
Instructeur
informeert de teamgenoten, geeft instructies en geeft op een geduldige wijze de volledige informatie demonstreert het bewegingsverloop
Observator
observeert het bewegingsgedrag
brengt verslag uit
Organisator
zorgt voor de oefenruimte en het materiaal
onderhandelt met de organisatoren van de andere teams over de verdeling van de ruimte en het materiaal
Scheidsrechter
leidt het spel of de activiteit in goede banen
communiceert de spelovertreding en treedt consequent op
Spelverdeler
stuurt de bal naar de vrijstaande speler
geeft medespelers aanwijzingen i.v.m. de opstelling
Tijdbewaker
bewaakt de tijd
respecteert zorgvuldig de afgesproken regels en procedures
Tijdopnemer
noteert oefentijden
moedigt aan
Toeschouwer
observeert de presentatie van een individu of een groep
geeft aan de uitvoerder(s) constructieve feedback
Toernooileider
organiseert, maakt de indeling/ klassering op
legt contacten, zorgt voor fair play
Uitvoerder
voert de opdracht uit
staat open voor feedback
Verdediger
gaat onmiddellijk na de aanval plaatsnemen bij luistert naar de aanwijzingen van de keeper de eigen doelgebiedlijn
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
14
Voorbereiding
Nabespreken
Bedenk welke rollen je zou kunnen verdelen in jouw
Na ieder spel hou je een korte nabespreking met de
activiteit. Wie speelt? Wie coacht? Wie is de scheids-
kinderen. Welk compliment heeft de supporter gegeven?
rechter? Wie moedigt aan? Wie observeert?
Aan wie? Waar heeft de toeschouwer op gelet? Wat heeft de toeschouwer gezien? Wat kan de toeschouwer als
Uitvoeren
feedback meegeven naar de speler? Wat kon er
Voor je met het spel, de wedstrijd of de oefening van
beter/anders? Vraag ook eens hoe het is om een
start gaat, deel je verschillende rollen uit. Je bespreekt
compliment voor je spel te krijgen? Hoe voelt het om
met de kinderen welke sociale taak een supporter, speler
een compliment te geven? Is het moeilijk om een com-
of coach heeft. Je brainstormt met de kinderen waar ze
pliment te bedenken? Hoe voelt het dat iemand op je
op kunnen letten.
spel let? Hoe voelt het om feedback te krijgen?
16
Leper, R., (2002), zie hiervoor Nieuwe Leerplannen LO (België), www.vvkso.be
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
15
1C2 Interactieplan17
Naam:
Ingevuld door:
Activiteit:
Datum:
Begintijd
Bekrachtiging door de begeleider van gewenst gedrag van een kind
Eindtijd:
Gedrag t.a.v. de inhoud van de activiteit
Sociaal gedrag
Taalgebruik
Gedrag t.a.v. de inhoud van de activiteit
Sociaal gedrag
Taalgebruik
a. Het geven van positief verbaal commentaar b. Ieder teken van non-verbale bekrachtiging, zoals een knipoog, glimlachen of actief luisteren
c. Contact: iedere vorm van observeerbare fysieke tekenen van goedkeuring, zoals een klopje op de schouder d. Het geven van een materiële beloning
Afkeuring door de begeleider van ongewenst gedrag van een kind a. Negatief verbaal commentaar tot het kind richten: kritiek, sarcasme, schadelijke humor b. Waarschuwen, tot de orde roepen, verbieden c. Straffen d. Non-verbale afkeuring tonen, zoals: fronsen, met de vingers klikken, geïrriteerde gezichtsuitdrukking e. Contact: gebruik van fysiek contact om het kind onder controle te krijgen (bijvoorbeeld: vastpakken en wegduwen)
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
16
1C3 Evaluatie taligheid van activiteiten18
• Kwamen er (onvoorbereide) spelimpulsen van de
Enkele vragen om zelf te evalueren hoe talig je activiteit
begeleiders? Hoe werd daarop gereageerd door de
is/was.
kinderen?
Klimaat
Interactie
• Veilig klimaat: voelen de kinderen zich op hun gemak?
• Speluitleg: Waren de omstandigheden goed (omgevings-
Kunnen ze iets komen vertellen? Durven ze iets te
lawaai, konden alle kinderen je horen en zien)? Was je
vragen?
uitleg helder en gestructureerd? Heb je de uitleg
• Betrokkenheid: zijn alle kinderen betrokken bij de
gegeven op het taalniveau van de kinderen? Heb je de
activiteit? Probeerde je de kinderen die minder
uitleg visueel ondersteund? Hoe wist je dat (niet) alle
betrokken waren toch te betrekken?
kinderen het begrepen hadden?
• Op welke manier heb je (geprobeerd) de kinderen te motiveren?
• Ben je ingegaan op gesprekimpulsen van de kinderen? • Heb je zelf gespreksimpulsen aangeboden? Stelde je open/gesloten vragen? Vragen naar eigen ervaringen/
Activiteit • Was je activiteit voldoende voorbereid? Wat was goed voorbereid, wat had je over het hoofd gezien? • Was het spel voor alle begeleiders duidelijk?
meningen? Vragen uit interesse? • Heb je gereageerd op taalfouten? Op welke manier: stond de communicatie centraal? Heb je juist taalaanbod teruggegeven?
(Kon iedereen het spel/de activiteit overnemen indien
• Heb je gereageerd op eigen taal?
nodig?)
• Zijn er momenten waarop je een kind moeilijk/niet
• Hadden de kinderen voldoende kennis van de wereld
begreep? Of momenten waarop een kind duidelijk iets
om het taalaanbod te begrijpen? Zo, nee: hoe heb je
niet begreep (speluitleg, betekenis van een woord)?
dat gemerkt? Had je er op voorhand op ingespeeld?
Hoe reageerde je hierop: gingen het kind en jij in
• Hoe heb je de activiteit motiverend gemaakt? Wat werkte goed? Wat heb je over het hoofd gezien? • Heb je de activiteit ingeleid? En heb je het afgerond? Hoe heb je dat gedaan? • Was je zelf gemotiveerd en enthousiast? En je mede-begeleiders? • Vond je de kinderen geïnteresseerd en gemotiveerd? Bleven ze gemotiveerd? Zat er voldoende afwisseling
betekenisonderhandeling? Zie ook pagina 49 Herhaalde je de uitleg? Herformuleerde je die? Of visualiseerde je de uitleg (nog meer)? • Welke talige mogelijkheden zitten in de activiteit? Welke werden gerealiseerd? • Lokte de activiteit interactie uit? Op welke manier? • Was er interactie tussen kinderen onderling of vooral tussen de begeleiders en de kinderen?
en/of uitdaging in de activiteit(en)? • Heb je bij het indelen van groepjes gelet op de heterogeniteit? (bijvoorbeeld niet alle Turkse kinderen bij elkaar of net wel) • Kwamen er spelimpulsen vanuit de kinderen? Was er tijd/mogelijkheid om er op in te gaan? Hoe verliep dat?
17
Bongaards, B., Sas, J., Vakbekwaam onderwijzen, 2000
18
Uit: Goethals, A., Trek je talige schoenen aan, taalstimulering in de vrije tijd, Leuven, 2003
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
17
1C4 Checklist opstellen & aanpassen activiteiten aan taaldoelen. Onderdelen Doelen
Doelgroep
De activiteiten
Inhoud
Input
Feedback en output
Medewerkers
Middelen
Let op de volgende aandachtspunten:
Welke taaldoelen moeten gehaald worden? Hoe weet ik dat?
Welke subdoelen vallen hieronder?
Zijn het korte- en/of lange termijn doelen?
Zijn de geformuleerde doelen SMART?
Wie zijn de deelnemers?
Wat kunnen, weten en willen de deelnemers?
Waarom is het belangrijk dat met deze groep aan de gestelde doelen wordt gewerkt? (vinden de deelnemers dat ook?)
Welke activiteit(en) word(en)t gekozen?
Passen de activiteiten bij de (sub)doelstellingen?
Is het onderwerp van de activiteit boeiend voor kinderen?
Kan ik de inhoud op een boeiende manier bij kinderen voor het voetlicht brengen?
Is de moeilijkheidsgraad van de activiteit aangepast aan het niveau van de kinderen?
Zijn mijn opdrachten praktisch, concreet en eenduidig?
Kan ik de moeilijke woorden en vakjargon goed uitleggen?
Heb ik beeldend materiaal (plaatjes, voorbeelden, voordoen) om mijn verhaal te verduidelijken?
Betrek ik kinderen bij de uitleg?
Heb ik voldoende ruimte ingebouwd om kinderen vragen te laten stellen?
Reageer ik ondanks taalfouten op de inhoud van hun vragen? Toon ik interesse voor hun inbreng?
Corrigeer ik foute taaluitingen van kinderen door expanderen, modelleren en corrigeren?
Moedig ik taalproductie (spreken, schrijven) bij kinderen aan?
Stimuleer ik kinderen samen te werken?
Bied ik kinderen de veiligheid en geborgenheid om te iets te zeggen of te schrijven?
Bied ik kinderen de veiligheid en geborgenheid om fouten te maken?
Beschik ik over de juiste taalvaardigheid om deze taaldoelen te halen?
Beschik ik over de juiste interactievaardigheden om met kinderen succesvol aan deze doelen te werken?
Welke eisen worden gesteld aan materiaal en ruimte?
Hoeveel geld kosten de activiteiten?
Wordt een financiële bijdrage van de deelnemers verwacht?
Op welke wijze worden de activiteiten gepubliceerd en gepromoot?
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
18
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
19
Hoofdstuk 2: Woordenschat Woordenschat is van onschatbare waarde voor kinderen om goed mee te kunnen komen in de maatschappij. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe kinderen woorden leren en welke onderdelen goed uitgevoerd kunnen worden in brede schoolactiviteiten. Er staan voorbeeldactiviteiten hoe je aan woordenschat kunt werken.
Info
Tips
Actie
Effecten woordenschat op leer-
Succesvolle taalverwerving
Drijven en Zinken
prestaties
Aanleren van woorden
Super Pim Pam Pet
Waarom werken aan woordenschat
Stap voor stap; voorbewerken,
Broekzakspelletjes
in een brede schoolactiviteit?
semantiseren, consolideren,
Op bezoek bij de fietsenmaker
Hoe leren kinderen woorden
controleren
Dit-ben-ik-boek
Woorden opslaan
2A Info
actief wordt ingezet op woordenschatontwikkeling groeit de achterstand van de toch al taalzwakke kinderen.
Woorden zijn overal. Kinderen moeten veel woorden
Verschillen op het gebied van woordenschat worden in
leren en ook steeds weer nieuwe betekenissen van
de loop van de jaren op school dan niet kleiner maar
woorden. Met een goede woordenschat kunnen kinderen
groter: de neerwaartse spiraal.
elkaar beter begrijpen en kunnen ze informatie beter opnemen. Vooral voor kinderen uit de groepen één tot en met vier is het verbreden van hun woordenschat
tekorten in woordkennis
essentieel. Er zijn grote verschillen in de grootte van de minder profiteren van de les
woordenschat van kinderen. Veel kinderen beschikken slechts over een zeer beperkte woordenschat. Scholen zijn vaak zeer actief op het gebied van woordenschatverrijking. Maar ook met de brede schoolactiviteiten kun
minder leerwinst: minder woorden/concept uitbreiding
je een belangrijke bijdrage leveren aan de woordenschatonwikkeling.
grotere tekorten in woordkennis
Effecten woordenschat op leerprestaties19
Door in te zetten op het vergroten van de woordenschat
Veel kinderen leren de meeste woorden vanzelf. Maar de
kan de negatieve spiraal gestopt worden.
kinderen bij wie dat niet zo is blijkt dat ze een te beperkte
Als kinderen woorden wel snappen, heeft dat een
basiswoordenschat hebben. En dit heeft een zeer
positief effect op hun leerprestaties. Kinderen begrijpen
negatief effect op hun leerprestaties. De kinderen
de woorden die je gebruikt en de informatie die je wilt
begrijpen de woorden die je gebruikt niet of onvoldoende
overdragen. Daardoor leren ze er elke dag nieuwe
en vervolgens begrijpen ze de lesinhoud niet of
woorden en begrippen bij.
onvoldoende. Daarom leren ze er weer niet voldoende nieuwe woorden en begrippen bij. Zo wordt de achterstand in hun woordenschat steeds groter. Wanneer niet Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
20
Waarom werken aan woordenschat in een brede
Hoe leren kinderen woorden
schoolactiviteit?
Kinderen leren woorden doordat ze ze vaak horen in een
Er zijn zeker drie redenen waarom brede school-
dagelijkse context en door een woord geleidelijk in
activiteiten geschikt zijn voor het werken aan woorden-
verschillende situaties te gebruiken. Maar ook doordat
schat. De eerste is dat kinderen meestal gemotiveerd
ze leren dat bepaalde woorden bij elkaar horen. En ze
zijn om deel te nemen aan de activiteit. Verder is de
leren woorden door te beleven en zo over andere dingen
groep kleiner dan de groep op school. Tenslotte gebruikt
in de wereld te leren.
een begeleider in een brede schoolactiviteit vaak hele andere (vak)woorden dan in de ’gewone’ les en
Kinderen beginnen als peuter woorden te leren. Daarbij
regelmatig in een hele ander omgeving dan thuis of
moeten ze zich op twee dingen concentreren:
op school.
• De naam van iets/de klankvorm. We noemen dat het label.
Een buitenschoolse activiteit duurt ongeveer een uur. Met gemak gebruik je in dit uur al meer dan 10.000
• De betekenis van het woord. We noemen dat het concept.
woorden als je samen aan het praten bent. Kinderen zetten zonder er bewust bij na te denken een grote hoeveelheid woordkennis in. Eigenlijk ben je in je werk
met kinderen, of ze het willen of niet, de hele dag bezig met woorden en hun betekenissen. Je ontkomt er niet aan. Wel gebeurt het vaak nog onbewust waardoor kansen voor woordenschatontwikkeling verloren gaan.
In de brede schoolactiviteiten kunnen kinderen regelmatig in een levensechte context werken aan hun woordenschat. Vaak werk je vanuit je eigen ’vak’ of organiseer je een uitstapje voor de kinderen. Op beide manieren kan er een nieuwe wereld met nieuwe woorden voor kinderen
s-g-e-p
opgaan. Woordenschatonderwijs kan hierin verweven worden. Er komen als vanzelf verbanden tussen de nieuwe ’lesstof ’en de wereld van het kind. Kinderen
Bij het leren van een woord als ’schep’ gaat het in eerste
kunnen dan op een thematische en inzichtelijke manier
instantie om de koppeling van het woord/de klank aan
hun woordenschat opbouwen. Zie ook pagina 31
een ding of een gebeurtenis in de werkelijkheid: het labelen. Als het kind in de zandbak zit en de vriendjes of moeder hoort zeggen ’kijk de schep’, ’pak je schep eens’ gaat het kind een link leggen tussen het ding waar het woord naar verwijst. Of door zelf de veelgehoorde vraag te stellen ’isse dat?’ en steeds het antwoord ’schep, dat is je schep’ te krijgen, leert het kind het label. Doordat een woordvorm verschillende keren langskomt,
19
Nulft, D. van den, Verhallen, M., Met woorden in de weer, praktijkboek voor het basisonderwijs, Bussum, 2001
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
21
gaat het kind de klankvorm s-g-e-p koppelen aan een
elkaar in zijn hoofd op. Het hoofd slaat woorden in een
object in de werkelijkheid.
netwerk bij elkaar op. Er lopen als het ware in de woordenschat in het hoofd allerlei verbindingen tussen
Het concept, het idee van de achterliggende betekenis is
woorden, namelijk betekenisverbindingen die woorden
in eerste instantie nog maar heel beperkt, maar zal zich
in het geheugen aan elkaar koppelen. Als je een kind
gaandeweg uitbreiden. Het kind moet om te beginnen
nieuwe woorden aanleert heb je de grootste opbrengst
nog leren dat de woordvorm ’schep’ ook op ander
als de woorden een logisch verband hebben met elkaar.
dingen dan dat ene zandbakschepje betrekking heeft.
Bijvoorbeeld soorten fruit of verschillend keukengerei.
Het woord ’schep’ is niet alleen een naam voor dat ene
Of woorden die horen bij de winter: sneeuw, ijs,
kleine ding, maar ook voor de grote, metalen schep van
schaatsen, koud, vriezen. Woordenschatverwerving bij
de buren en voor de schep op het plaatje uit het boekje
het kind is netwerkopbouw.
van ’Nijntje gaat naar het strand’. Het kind leert dat er
zand
verschillende voorwerpen zijn waarop het label ’schep’
emmertje
van toepassing is.
SCHEP
Woorden opslaan
spelen
Ontdekken wat een schep is en wat niet heet
categoriseren. Betekenissen die bij elkaar horen hangt het
wordt bijvoorbeeld aangevuld met: strand
kind als het ware bij elkaar aan een kapstok: een categorie. Betekenissen die niet bij dat woord horen, horen in een andere categorie. Door categoriseren krijgt een kind steeds een beter idee van de woordbetekenis.
SCHEP
scheppen
Er worden gaandeweg meer betekenisaspecten duidelijk, bij een grote tuinschep kan het kind de betekenis verruimen ’je gebruikt een schep ook om echte kuilen te
graven modder
graven in de aarde’. Je kunt ook mooie, ronde bolletjes ijs scheppen met een schep. Dat leert de kleuter in de
en ontwikkelt zich tot: zand
ijssalon. Het concept ’schep’ breidt zich steeds meer uit. Later zal het kind leren dat scheppen naast de alledaagse
emmertje
strand
betekenis ook nog een andere betekenis kan hebben; de schepping van de aarde of het scheppen van kunst.
Een kind slaat niet alle woorden als losse kennis op zijn hoofd. Als het kind het woord ’schep’ hoort denkt het
SCHEP graven
spelen scheppen
modder
ook aan ’zand’, ’graven’, ’emmertje’ en soortgelijke woorden. Woorden die een relatie hebben met het
kunst de schepping
woord ’schep’. Woorden die in verband met elkaar worden aangeleerd, slaat het kind ook in verband met
En zo wordt het netwerk steeds verder aangevuld.
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
22
Samenvattend zijn er dus drie principes bij woorden-
Woordenschat en betekenisontwikkeling horen
schatverwerving aan de orde:
onlosmakelijk bij elkaar. Een woord heeft vele betekenis-
1 labelen;
aspecten. (bijv. kat; dier, miauwt, harig, springt, zeven
2 categoriseren en betekenisuitbreiding;
levens, huisdier, enzovoort). In je activiteiten kun je
3 netwerkopbouw.
kinderen verschillende betekenisaspecten laten ontdekken.
Door ze met betrekking tot woorden en begrippen verhalen te vertellen, door erop uit te trekken, door ze te laten ervaren. Telkens is het belangrijk de verschillende woorden en betekenisaspecten bewust te benoemen.
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
23
2B Tips
• Laat kinderen veel samenwerken. Zo stimuleer je dat kinderen met elkaar praten over het thema van
Zo systematisch als in de klas kan niet aan woorden-
de activiteit.
schatopbouw gewerkt worden in een brede schoolactiviteit. Toch zijn er een aantal aspecten van woorden-
Aanleren van woorden22
schatopbouw te noemen die je ook in brede school-
Kies van te voren welke woorden of woordgroepen je de
activiteiten doelbewust en systematisch in kunt zetten.
kinderen aan gaat leren. Bij het maken van een keuze welke woorden je kinderen gaat aanleren spelen de
Succesvolle taalverwerving
volgende prioriteiten een rol:
In de brede schoolactiviteiten20 zou je de drie factoren in
• Leer woorden aan die het meeste voorkomen: zorg dat
moeten zetten die een succesvolle taalverwerving
kinderen de woorden in het alledaagse taalgebruik in
beïnvloeden: leren in context, leren met taalsteun en
ieder geval goed (gaan begrijpen). Besteed ook bewust
leren in interactie.
aandacht aan het benoemen van alledaagse dingen. ”Ik heb het tekenpapier klaargelegd. In de bakjes zitten
Leren in context
kleurpotloden die je kunt gebruiken.” ”Voor ik ga koken
• Gebruik maken van de kansen die de context biedt:
was ik mijn handen. Ik was mijn handen met water
het is winter, je gaat naar het bos, je gaat koken.
• De woorden in een situatie plaatsen door het voorlezen
en zeep”. • Leer woorden aan die de kinderen nodig hebben om de
van een prentenboek, gebruik te maken van een
activiteit te kunnen volgen. ”We gaan verf aanbrengen
verhaalplaat21, het lezen van een kort verhaal
met een spatel op een doek”.’
(fragment), een korte sketch. • Gebruik maken van alledaagse situaties als context:
• Leer woorden aan die in een bepaalde context heel duidelijk uitkomen. ’Paprika’ als je met de kinderen
het is Ramadan, Sinterklaas komt bijna, je eet samen,
boodschappen gaat doen voor de kookactiviteit.
de vakantie begint.
’Schaatsen’ als er ijs op de sloten ligt. • Leer geen losse woorden aan, maar ook woorden die er
Leren met taalsteun
qua betekenis mee samenhangen
• Doe veel voor, laat dingen zien, geef voorbeelden.
Liever: aanrecht-snijplank-gootsteen dan viool-tas-egel.
Ondersteun woord door beeld en beeld door woord.
• Leer woorden aan die nuttig zijn.
• Geef taalzwakke kinderen extra steun bij opdrachten: zorg dat je zeker weet dat ze de opdracht begrijpen.
Kinderen zijn van zichzelf nieuwsgierig om nieuwe woorden
• Geef feedback: reageer als je ziet dat een kind het niet
te leren. Kleuters vragen voortdurend ’Wat is dit?’ als ze
goed begrijpt. Geef fouten in het taalgebruik op een
een onbekend voorwerp of woord tegenkomen.
goede manier terug. Zie ook pagina 48
Kinderen willen de betekenis van nieuwe woorden leren. Het wordt anders als een kind nauwelijks iets begrijpt
Leren in interactie
van wat er wordt gezegd. Dit werkt frustrerend en dan
• Zorg dat je op een natuurlijke manier in gesprek bent
verdwijnt de prikkel om te leren. De context waarin de
met kinderen en kinderen met elkaar.
nieuwe woorden worden aangeboden moet dus
Zie ook pagina 11
begrijpelijk zijn en genoeg bekende woorden bevatten.
• Biedt veel variatie in werkvormen.
Vooral voor anderstalige kinderen is dat belangrijk. Ook met aantrekkelijke werkvormen of concreet
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
24
materiaal kan de motivatie van kinderen vergroot
Voorbewerken
worden om nieuwe woorden te leren.
Het is belangrijk om kinderen bewust en gericht bij het onderwerp van de activiteit en/of de aan te leren
Al meer dan 400 jaar geleden publiceerde de pedagoog
woorden te betrekken. Dat doe je met een inleiding.
Comenius een ’nieuwe’ woordleermethode. Hij nam zijn
Soms hebben de aan te leren woorden een over-
kinderen aan de hand van prentenplaten en verhalen als
duidelijke context. De woorden staan dan direct in
het ware mee op verkenningstocht door de wereld.
verband met de activiteit. Je kunt dan demonstreren wat
Hij benoemde bewust de woorden en begrippen die ze
de kinderen gaan doen of gaan maken. In je verhaal
tegenkwamen. Op deze wijze leren kinderen
veel.23
noem je de nieuwe woorden terwijl je het voorwerp of de
In je eigen aanpak kun je ook vandaag de dag nog veel
beweging laat zien.
van Comenius leren:
Andere manieren om voor te bewerken zijn het vertellen
• Hij biedt woorden niet los, maar in een zinvolle
van een kort verhaal, voorlezen uit een prentenboek,
context aan; • Hij wil kinderen niet alleen woorden leren, maar mikt ook op begripsuitbreiding; • Hij doet dit op een speelse en leuke manier.
een kort videofragment, één of een aantal voorwerpen in het midden van de kring zetten die de aandacht van de kinderen trekken en daar kort iets over vertellen. Bij voorbewerken worden de kinderen ontvankelijk gemaakt voor het onderwerp en betrokken bij de context
Ook jij kunt als vakkracht de kinderen in je activiteiten
waarin de woorden naar voren komen. Zo kunnen de
als het ware op een korte verkenningstocht door de
nieuw te leren woorden gekoppeld worden aan ervaringen
wereld meenemen. Door te bespreken en te benoemen
en andere woorden. Als je het woord ’envelop’ wilt aan-
wat je op die tocht tegenkomt sluiten het woorden leren
leren en je een bijzondere brief als startpunt uit je zak
en kennisverwerving direct bij elkaar aan.
haalt, dan is er al een duidelijke context. Het woord ’envelop’ kan bij het geactiveerd stukje netwerk rond
Stap voor stap
’brief’ worden aangehaakt. Je kunt de kinderen ook
Het leren van een woord gebeurt niet in één klap.
vragen of zij weleens een brief krijgen of anders
Labelen, categoriseren, inbedding in het netwerk, het is
misschien een Hyvesbericht?
een heel proces. Verwacht nooit dat het leren van woorden in één keer gebeurt.
Semantiseren Semantiseren houdt in dat je de betekenis van woorden
Bij het bewust aanleren van een woord moet een aantal
uitlegt. Je biedt het nieuwe woord aan en maakt de
stappen genomen worden:
woordbetekenissen duidelijk door uitleggen, uitbeelden
• voorbewerken;
en uitbreiden. De betekenis van een woord kun je vaak
• semantiseren;
niet zomaar vastpakken. Een woord is vaak een concept,
• consolideren;
het heeft meerdere aspecten. Neem nu het woord ’atlas’.
• controleren.
Kinderen moeten niet alleen weten hoe een atlas
20
Uit www.taalgerichtvakonderwijs.nl
21
bijvoorbeeld de Woordklapper (Malmberg). Zie www.malmberg.nl/systeem/images/ta3-woordklapper_tcm6-13555.pdf
22
Nulft, van den D., Verhallen, M., 2001
23
Zie bij 21.
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
25
eruitziet, maar ook wat erin staat en hoe je het kunt
Uitbreiden:
gebruiken. Allemaal betekenisaspecten van het woord
Uitbreiden betekent dat je meerdere woorden meeneemt
’atlas’ die overgedragen moeten worden.
in je uitleg. Bij het woord ’start’ ook het woord ’finish’. Woorden zijn immers geen losse eenheden, zij horen bij
De drie uitjes kunnen helpen om de betekenis van een
elkaar in het netwerk van de woordenschat. In het
woord op een verantwoorde manier uit te leggen:
voorgaande voorbeeld bespreken we niet alleen perzik maar ook velletje, sap en sappig.
Uitbeelden, Uitleggen,
De drie uitjes komen niet in een vaste volgorde aan bod
Uitbreiden
maar kunnen steeds afwisselend worden gebruikt.
Consolideren
Uitbeelden:
Consolideren gaat over het inoefenen van de woorden
Bij het uitleggen van woorden maak je de betekenis zo
en betekenissen in het geheugen.
veel mogelijk zichtbaar. Het woord ’sluipen’ kun je
De kinderen moeten de betekenissen van woorden niet
prima voordoen. Sommige woorden zoals perzik kun je
alleen begrijpen, ze moeten deze woorden en hun
laten zien, voelen en proeven. Van andere woorden kun
bijbehorende betekenissen ook onthouden.
je plaatjes laten zien die de betekenis van een woord
Met verschillende werkvormen worden de woorden
uitbeelden.
herhaald en ’ingeoefend’. Het is daarbij wel belangrijk
Maar niet alle woorden zijn zo concreet. Het is dan de
dat de woorden zichtbaar in de ruimte aanwezig zijn,
kunst om een situatie te bedenken waarin dit woord te
als een soort ’spiekbriefje’. Het is goed om dit consoli-
’zien’ is, bijvoorbeeld door het spelen van een situatie in
deren op een speelse manier te doen. Dan wordt het
de groep. Dat vraagt om creativiteit.
niet saai. Je kunt één van de woorden die centraal staan
Gelukkig liggen er in brede schoolactiviteiten vaak
laten raden op basis van een omschrijving. Of een
genoeg woorden voor het ’grijpen’ die de kinderen nog
woord achterstevoren oplezen en dan zo snel mogelijk
niet kennen.
raden welk woord het is. Of uitbeelden… of een woord doorfluisteren. En steeds geldt: het woord mag aan-
Uitleggen:
gewezen worden op het ’spiekbriefje’ of gezegd worden.
Het verbeelden van het woord laat je vergezeld gaan van een talige uitleg. Deze uitleg moet kort en krachtig zijn,
Controleren
terwijl de aan te leren woorden vaak genoemd worden.
In deze fase ga je na of de kinderen de woorden ook
De belangrijkste betekenisaspecten staan hierbij
werkelijk onthouden hebben. Vaak kun je ongemerkt
centraal. Je laat de perzik zien en zegt: in mijn hand heb ik
controleren of een kind een woord nu echt actief
een perzik. Het velletje voelt zacht aan, voel maar. Ik kan
beheerst. Door even een vraag te stellen of door een
de perzik schillen. Dan trek ik voorzichtig het velletje eraf.
opdracht aan het kind te geven waarin het woord
Van binnen is de perzik sappig. Proef maar. Je voelt het sap
voorkomt. Sta er wel even bij stil dat je dit ook
in je mond.
echt doet.
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
26
2C Actie
Stel vragen over het dier. Het is niet belangrijk om stil te staan bij de naam van dit dier maar wel om met de
2C1 Drijven en zinken
24
kinderen te praten over waar het dier is. Wat doet het
Voor: groep 3/4
dier? Kennen de kinderen andere dieren die op het
Woorden: drijven, zinken, bewegen
water drijven?
Tijd: 60 minuten Een drijfbeest maken Standbeelden
Tijd: 25 minuten
Materiaal: muziek Tijd: 10 minuten Terwijl de muziek speelt, danst en springt iedereen in het rond. Wanneer de muziek plotseling stopt, moet iedereen roerloos blijven staan in de houding waarin hij zich op dat moment bevindt, Wie beweegt, valt af. Dan speelt de muziek weer verder... Winnaar wordt de speler die het beste als standbeeld kan blijven staan.
Speluitleg Je vertelt de regels van het spel. Als de muziek speelt
Nodig: dun karton, kleurpotloden, scharen
moeten de kinderen dansen, springen of lopen. De kinderen moeten ’bewegen’. Alle ’beweging’ is goed
Vouw een rechthoek van dun karton doormidden, zodat
als ze maar niet stilstaan. Tot de muziek stopt, dan
de korte kanten op elkaar liggen.
mogen ze niet meer ’bewegen’ maar moeten ze heel stil
staan. Vraag de kinderen één voor één om te bewegen en dan stil te staan. En begin dan met het spelletje.
In de kring Tijd: 10 minuten. Je laat een plaatje van een schaatsenrijder zien.
Teken een vorm voor een beest met een ronding als rug.
Maak stekels op de rug. Trek dan een lijn over het papier, iets boven de onderkant. Teken twee grote benen en maak daaronder de poten.
24
Uit: Gilpin, R. & Pratt, L., Knutselen en experimenteren (Nemo science center), Antwerpen, 2007
Tyberghein, F., Het grote spelletjesboek, 101 leuke spelletjes en activiteiten om je nooit meer te vervelen, Aartselaar, 1999
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
27
Drijfbeestentest Tijd: 5 minuten Nodig: een bak met water Vraag de kinderen nu of ze denken dat hun beest gaat drijven op zinken in de bak met water? Vraag de kinderen eens hoe dit zou kunnen? (Het komt doordat het beest zulke grote voeten heeft, met kleine voetjes zou het beest zinken.) Vraag ze ook eens of drijven bewegen is? En zinken?
Tip: Houd de laagjes op elkaar en knip de vorm uit, maar zorg
Vraag de leerkracht van de groep kinderen in jouw
dat je de vouw niet doorknipt. Versier het beest met
activiteit met welke woorden zij bezig zijn in hun
kleurpotlood.
woordenschatonderwijs. Dan kun je in jouw activiteiten deze woorden ook gebruiken.
Om te zorgen dat het beest kan staan, moet je zijn
Er zijn talloze activiteitenboeken te gebruiken bij het
poten uitvouwen tot ze plat liggen.
voorbereiden van je activiteiten. Zoek activiteiten, recepten, spelen uit die passen bij de woorden die je
Het is handig om van tevoren een paar mallen te maken
aandacht wilt geven.
die de kinderen over kunnen trekken. En vertel ze stap voor stap wat ze moeten doen. Gelijktijdig met iedere
Andere leuke boeken:
stap van je uitleg doe je de handeling ook voor.
Brandenbrug, B., Uitstapjes in de wereld van de
Laat kinderen elkaar helpen zodat ze met elkaar praten.
Schilderkunst, Panta Rhei, Katwijk, 2006
Bovendien kunnen ze dan allemaal tegelijk naar de
Dijk, A., Koken met kinderen, Visconti, 2006
volgende stap gaan.
Dijkstra, M. & Pompert B., Boeken maken in de klas, Koninklijke Van Gorcum, Assen, 2001
Test
Swart, Y., Van alles over musea en verzamelen, Ymkje
Tijd: 10 minuten
Swart en Moon, Amsterdam, 2008
Voordat ze hun beest op het water zetten kun je nog
Wilkes, A. Puur natuur, Zirkoon uitgevers bv.v.,
even kort een test doen met een paar voorwerpen:
Amsterdam, 1990
een potlood, een munt, een stukje brood, een watje of dingen die de kinderen graag willen testen. Vraag de
Sites:
kinderen per voorwerp wat ze denken, gaat het drijven of
www.taalsite.nl
zinken. Laat de kinderen om de beurt een voorwerp in
www.metwoordenindeweer.com
de bak doen. En bekijk of het drijft of zinkt.
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
28
2C2 Super Pim Pam Pet 25 Een taalspel met eenvoudige regels. Je kunt het overal spelen. Met algemene vragen op iedere plek in de wijk of met een themavraag op de plek waar je naar toegaat, bijvoorbeeld een garage, een bakkerij, een park, ...
Materiaal:
Een groot rad van fortuin met letters i.p.v. cijfers of een gewone pim pam pet draaischijf. Vragen
Hoe werkt het? Algemeen: Maak twee groepen. Eerst wordt een draai aan het rad/ de draaischijf gegeven, daarna komen de vragen als: ’Wat koop je op de markt met de letter F? Noem een meisjesnaam beginnend met een A. Roep een land met de letter S!’ Bij een goed antwoord krijg je één punt. Bij een fout of geen antwoord krijgt de andere partij de gelegenheid om te antwoorden. Wie het eerst vijf punten scoort, heeft gewonnen.
Het spel is in de Afrikaanderwijk in Rotterdam veel gespeeld. Met het spel achter in de bolderkar trokken
Thematisch:
opbouwwerkers tijdens de taalcampagne de straten in,
Neem het rad/de draaischijf mee naar de plek waar je op
kwamen langs bij een straatfeest of bezochten het
bezoek gaat, bijvoorbeeld het park. Het enige verschil is
schoolplein. Nieuwsgierige kinderen stormden er snel
dat er nu gaan vragen worden gesteld maar dat de
op af. Meestal werd eerst een spel met de kinderen
groepen om de beurt, na een draai aan het rad,
gespeeld. Waarna toch echt de vaders en moeders mee
een voorwerp mogen noemen dat hoort bij het park.
moesten doen, voor advies of een heuse competitie.
25
Uit: De Taj Mahal is niet in één dag gebouwd*, Verslag en methodiekbeschrijving van de taalcampagne Nederlands spreken opent deuren, Afrikaanderwijk, Rotterdam 2006
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
29
2C3 Broekzakspelletjes26
Storm, Mist... Dit moet heel vlug gaan. Wie niet direct
Tijdens een activiteit zijn er vaak momenten waarop je
een woordje weet, valt af. Moeilijker wordt het wanneer
even kort een spelletje kunt doen, bij het begin, om de
je een ketting moet maken rond een bepaald thema.
kinderen even te laten ontspannen tussendoor, als je
Bijvoorbeeld groenten, werkwoorden, dieren, ...
nog wat tijd over hebt, ... Het is handig om voor dat soort momenten wat spelletjes op zak te hebben die je
Luisterspel
dan kunt doen; broekzakspelletjes. En deze spelletjes
Materiaal: scherm, allerlei voorwerpen, papier, potlood.
zijn eenvoudig te gebruiken om te werken aan taal-
Een speler is de geluidstechnicus. Hij staat achter een
stimulering.
scherm en heeft allerlei voorwerpen. De andere spelers hebben een blad papier en een potlood.
Een paar voorbeelden:
Op een bepaald moment laat de geluidstechnicus een
Kettingwoorden
voorwerp op de grond vallen. Bijvoorbeeld een blikje,
De bedoeling van dit spel is een hele ketting van
het deksel van een pot, een balpen, een bal. De spelers
woorden op te bouwen waarbij een woord altijd begint
schrijven alle voorwerpen die ze herkennen op een blad
met de laatste letter van het vorige woord.
papier. Wie de meeste voorwerpen herkend heeft, wint
Zo’n woordenketting is bijvoorbeeld Fietser, Rebus,
en mag op zijn beurt geluidstechnicus worden.
Op welke vragen zijn dit de antwoorden? Sommige mensen beginnen met een vraag, anderen met een antwoord. Wat als hieronder antwoorden staan op vragen? Op welke vragen zijn dit de antwoorden? Kies een antwoord dat eruit springt (of laat iemand anders er eentje voor je aanwijzen). Op welk vra(a)g(en) is dit het antwoord?
binnen een week
binnenstebuiten
tien verschillende
misschien ja! alleen met 2 verschillende sokken
ja natuurlijk kun je dat!
in je eentje
nee nooit
aan de andere kant
niet nu
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
30
Raak met je tong het Draai een rondje met Zeg 10 keer snel puntje van je neus je handen ’potten en pannen’
1
Raak met je rechter elleboog je linker knie en andersom
Frons je wenkbrauwen, beweeg ze op en neer en ontspan dan
Maak één pirouette (of meer)
Draai met elk van je Haal je schouder op Draai een cirkel met vingers afzonderlijk en laat los. Rek je even lekker uit je hoofd: linksom een cirkel Herhaal 3x dan rechtsom
Raak met je grote teen je neus aan
Strek je armen op Maak een achtje met Adem diep in, adem schouderhoogte en je heupen: linksom zuchtend uit. zwaai 9x heen en en rechtsom Herhaal 6x weer
Doe alsof je een staart hebt en kwispel
Schrijf met je oor Ga staan en schud je Maak een vuist en Stamp een paar keer (of je neus) je naam lijf los. (Alles! Ook je ontspan, herhaal 4x stevig op de grond in de lucht buik en billen) met beide handen
Trek een gezicht alsof je net een hap citroen hebt genomen
Geef jezelf 1 minuut lang een handmassage
Huppel of hinkel naar de andere kant van de ruimte
Schrijf met beide ellebogen je leeftijd in de lucht
Wrijf stevig met je Loop naar een handen over je spiegel of een mens gezicht en kneed je en trek gekke bekken oren
1
2
3
4
5
Kom in beweging
Is er een kind met het woord paprika dan gaat deze
Benodigdheden: 1 dobbelsteen
naar groep 1. Is er geen paprika, dan krijgt groep 2
Gooi met de dobbelsteen en doe wat in het betreffende
de beurt, enzovoort. De groep die aan het eind alle
vakje van bovenstaand schema staat. Gooi je 6 dan mag
kinderen heeft, heeft gewonnen.
je zelf kiezen. Ook leuke broekzakspelletjes in: Kwartet
Thiesen, P.
Materiaal: Een kwartet
Communicatiespelen voor het sociaal agogisch werk,
Kies een kwartet dat past bij het thema van de activiteit.
Soest, 2004
Bekijk de kaarten en praat erover met de kinderen. Speel het spel vervolgens.
Rooyackers, Honderd taalspelen,
Tip: Speel eens Levend Kwartet. De kinderen krijgen van
Katwijk, 1994
de begeleider een woord, bijvoorbeeld een groente. Dit woord mogen ze niet verklappen aan de andere kinderen. Dan gaan ze in even grote groepen in vier hoeken van de ruimte staan. Groep 1 begint te vragen aan groep 2 of zij bijvoorbeeld de paprika hebben.
26
Uit: Manolson, A., Praten doe je met z’n tweeën, een gids voor ouders om hun kind te helpen bij het leren praten, Utrecht, 1996 Struik, A., 52 vonken, ruimte om te stralen, Leidschendam, 2008 Tyberghein, F., Het grote spelletjesboek, 101 leuke spelletjes en activiteiten om je nooit meer te vervelen,., Aartselaar, 1999
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
31
2C4 Op bezoek bij de fietsenmaker 27
Techniekles
De kinderen gaan op bezoek bij een fietsenmaker in de
De kinderen verdiepen zich inhoudelijk in de werking
buurt. Hieraan gekoppeld is een techniekles over de
van de fiets en maken zich via opdrachten en allerlei
werking van een fiets. De hele bijeenkomst duurt een
oefenmateriaal nieuwe inzichten en vaardigheden eigen.
dagdeel. De kinderen worden door het project attent
De kinderen voeren de opdrachten zo zelfstandig
gemaakt op welke bedrijven er in hun buurt zijn.
mogelijk uit. De begeleiders hebben een coachende rol.
Ze komen op verschillende manieren in aanraking met de rol van techniek in hun eigen omgeving.
Gegevens: Duur bijeenkomst: 1 uur en 15 minuten.
Woordenschatuitbreiding
Locatie: technieklokaal en computerlokaal (op school of
Woorden en begrippen m.b.t. de fietsenmaker en de
in het buurthuis).
behandelde technische onderwerpen. Extra aandacht voor bijvoorbeeld: zadel, moer, steek-
Benodigdheden
sleutel, band plakken, ventiel, profiel en reflecteren.
Programmaonderdeel over de werking van de fiets. • werkboek van Technika 10 over fietsreparatie deel 1 werkblad 1: ’Wat zit er allemaal op een fiets?’
Praktisch:
Doelgroep:
Voor groep 5 en 6 van de basisschool.
werkblad 13: ’Zo gaat de fiets vooruit’
Hoe:
Tijdens een techniekles wordt de klas
www.technika10.nl
opgedeeld in twee subgroepen.
• Een aantal verschillende soorten fietsen
De subgroepen nemen afwisselend deel
Softwareprogramma over onderdelen van een fiets
aan een excursie naar een bedrijf in de
CD-rom Winpak 32
buurt of aan de techniekles.
Thijs Geerlings Software vof Postbus 29, 5768 ZG Meijel
Excursie naar de fietsenmaker
Telefoon: 077 – 4669276
Het bezoek bestaat uit de volgende onderdelen:
www.tgsoftware.nl
• kennismaking met een deelnemende medewerker en korte introductie over het bedrijf; • een rondleiding door het bedrijf; • een aantal werkzaamheden of apparaten wordt nader behandeld tijdens de rondleiding; • de kinderen interviewen de deelnemende medewerker over zijn beroep en opleiding;
Onderzoeken van bandprofielen • Stukken buitenband van verschillende soorten fietsen en oude en nieuwe fietsbanden (vragen bij fietsenmaker) • Vellen papier • Verf
• zo mogelijk bedienen de kinderen onder begeleiding levensechte apparaten of voeren andere beroepsmatige
Voorbereiding (op locatie)
handelingen uit.
Regelen computerlokaal Installeren van sofwareprogramma
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
32
Het programma
2C5 Dit-ben-ik-boek28
De groep wordt ingedeeld in twee subgroepen.
Met kleuters of kinderen in groep 3 kun je iets over henzelf maken. Bijvoorbeeld een ’dit-ben-ik-boek’.
Tijdsduur
Programmaonderdeel
Ze krijgen een stapel tekenvelletjes en maken op iedere
5 min
Intro voor hele groep
bladzijde een tekening over zichzelf, de mensen en
35 min
Groep A: - onderzoeken van de werking
dieren bij hen thuis, hun hobby’s en hun speelgoed.
van een fiets. (met werkbladen
Jij bespreekt met de kinderen wat ze getekend hebben
van Technika 10)
en zet op ieder bladzijde een zin die ze zelf bedacht
Groep B: - uitvoeren softwareprogramma over namen van fiets-
Natuurlijk kunnen er ook andere technieken gebruikt
onderdelen
worden om de afbeeldingen te maken, zoals plakken
- onderzoeken van bandprofielen 35 min
hebben en ook woorden die bij de bladzijde passen.
Groep A: - uitvoeren softwareprogramma
met lapjes, schilderen, stempelen, spatten, enzovoort. Als een boekje klaar is, vertelt elk kind in de kring iets
over namen van fiets-
over zichzelf aan de hand van zijn boekje.
onderdelen
Wil het kind het liever samen met jou doen, dan is dat
- onderzoeken van bandprofielen
natuurlijk ook prima.
Groep B: - onderzoeken van de werking van een fiets.
Tip: Er zijn veel mogelijkheden om het woordenschatonderwijs te koppelen aan de buurt; sloop en/of bouw, een nieuw politie-
bureau, aanleg van een park, verkeer, de architectuur, de brug, de sloten, het bejaardentehuis, de bakker, de garage, ...
27
Uit: Wier, van M., Levensecht leren in de buurt, praktijkboek voor schoolbuurtwerk binnen het basisonderwijs, Amsterdam, 2005
28
Uit: Bongaards, B., Sas, J., Vakbekwaam onderwijzen, Groningen, 2000
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
33
Hoofdstuk 3: Taalgebruik Taal heeft een belangrijke functie in de communicatie. In de communicatie tussen kinderen, tussen ouders en kinderen, tussen begeleider en kinderen. Over taal als communicatiemiddel gaat dit hoofdstuk. Taal wordt gebruikt om te overleggen met kinderen. Taal is nodig om betekenis te geven, te laten zien dat het leven gekleurd is en dat niet alles er zomaar is. Bijvoorbeeld door enthousiasme, verwondering, blijdschap of ontroering te laten zien. Kinderen hebben taal nodig in het sociale verkeer met anderen.
Info
Tips
Actie
Taalgebruik
Mondelinge taalvaardigheid
Drama oefeningen
Wat is bepalend voor taalgebruik
Sociaal-emotionele taalvaardigheid
(incl. voorbeeldsituaties)
Taal en gedrag
Taal en gevoelens
Debatteren
Sociale taalvaardigheid
Taal en gespreksvaardigheden
Filosoferen
Taal en gedachten
3A Info
Taalgebruik Taalgebruik zou je kunnen omschrijven als het vermogen om je wat je zegt aan te passen aan je gesprekspartner, de context en de situatie. We bedoelen daarmee in hoeverre een kind in staat is
Het temperament van een kind is van invloed. Is het een
om wat het zegt aan te passen aan degene tegen wie het
vurig en energiek kind. Of gemakkelijk irriteerbaar en
spreekt. Tegen sommige mensen moet je ’u’ zeggen.
snel kwaad. Of neerslachtig en in zichzelf gekeerd.
’Hé’ mag je nog wel tegen je vriendje zeggen maar niet
Of is het kind kalm en weinig emotioneel.
tegen de juf of je oma. Maar we bedoelen ook in hoeverre een kind het taal-
Ook de sociaal emotionele vaardigheden van het kind
gebruik kan aanpassen aan de omstandigheid en de
spelen een rol bij hoe het kind de taal gebruikt.
situatie waarin het verkeert. Is het op een feestje of heeft
Het gaat dan zowel om persoonlijke als sociale
het net een standje gehad? Zit het kind in de les of is het
vaardigheden.
buiten aan het spelen? Dat een kind bij de tussen-de-
Met persoonlijke vaardigheden bedoelen we zaken als in
middagopvang zegt dat het een boterham wil is heel
hoeverre een kind de eigen emotie aanvoelt en woorden
normaal maar als het op bezoek is bij iemand die het
kan geven aan die emotie. Maar ook of het kind zich kan
nog niet echt kent is dat niet gepast.
presenteren, of het fouten kan toegeven en of het iets durft te zeggen van fouten van anderen.
Wat is bepalend voor taalgebruik?
Met sociale vaardigheden bedoelen we of het kind kan
De manier waarop we taal in een bepaalde situatie
luisteren naar andere mensen. Of het andere mensen
gebruiken wordt door een heleboel zaken beïnvloed.
kan begrijpen of overtuigen. Of het kan samenwerken met anderen.
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
34
Cultuur en opvoeding spelen eveneens een rol bij het
Schematisch kunnen we weergeven wat bepalend is voor
gebruik van taal. In sommige culturen is het helemaal
het taalgebruik:
niet gebruikelijk om je gevoelens te uiten en in andere culturen juist wel. In Nederland wordt het direct uiten
temperament
fysiek welbevinden
sociaal emotionele vaardigheden
van gevoelens gewaardeerd. Voor ons betekent het, dat iemand sociaal competent is. In collectivistische (groeps) culturen, zoals in Marokko, wordt sociale
taalgebruik
taalvorm en taalinhoud
competentie anders ervaren. Sociaal competent zijn betekent daar juist het beheersen en indirect uiten van
algemene ontwikkeling
zintuigen cultuur/opvoeding
intelligentie
opgedane ervaringen 30
gevoelens. Vragen stel je indirect. Een kind dat teveel vragen stelt is nieuwsgierig. De mening van je vader of moeder niet overnemen is brutaal. Dit in tegenstelling
Fysiek welbevinden, zintuigen en taalvorm en inhoud
tot de Nederlandse situatie waar vragen stellen juist
hebben ook invloed op het taalgebruik, maar vallen
wordt gewaardeerd.29
buiten de context van dit boek.
De manier waarop het kind wordt opgevoed speelt een rol. Wordt het kind geleerd bepaalde mensen met u aan
Taal en gedrag
te spreken? Hoe wordt er thuis, op school of in de buurt
Taal en gedrag zijn nauw aan elkaar verwant.
over verschillende situaties gesproken? Wordt met het
De gemeenschappelijke deler van taal en gedrag is
kind overlegd?
interactie. We bedoelen dan de manier waarop mensen met elkaar overleggen en uitwisselen zowel mét als
Ook de intelligentie van het kind speelt een rol bij de
zonder woorden. Taalproblemen en gedragsproblemen
taalontwikkeling. Het ene kind is beter in staat taal te
komen dan ook geregeld samen voor. We zien die
begrijpen en te produceren dan het andere kind.
problemen vooral terug in de verbale communicatie
De invloed van intelligentie op taalgebruik zien we
ofwel communicatie met woorden.
bijvoorbeeld als het gaat om beeldspraak. Bijvoorbeeld
Uit onderzoek blijkt dat kinderen met een gedrags-
iemand een ’stijve hark’ noemen. Of ironie: ’bedankt’
stoornis vaak ook een stoornis in taal laten zien (59%).
zeggen terwijl uit de toon blijkt dat je er helemaal niet
Omgekeerd laat onderzoek ook zien dat kinderen met
blij mee bent. Kinderen maar ook volwassenen met een
een taalstoornis vier keer zo vaak als andere kinderen
lage intelligentie hebben moeite met beeldspraak en
gedragsstoornissen laten zien. 31
ironie te begrijpen. Voorbeelden van taalgebruikproblemen die mogelijk Tenslotte speelt ook de algemene ontwikkeling van een
samenhangen met gedragsstoornissen zijn:
kind een rol bij taalgebruik. Wat weet een kind van wat
• Het kind kan dan bijvoorbeeld lastig een gesprekje
er speelt in de wereld? Over hoe de maatschappij in elkaar zit? Wat weet een kind van verschillende religies
starten, onderhouden of afronden. • Het kan soms niet buiten het hier-en-nu vertellen.
en andere landen en culturen?
29
Kayser, D. Interculturele sociale vaardigheden op de basisschool. Basisboek voor leerkrachten en hulpverleners, Utrecht, 1996
30
Goorhuis, S.M, Schaerlakens, A.M., 2000
31
Njiokiktjien,C., Gedragsneurologie van het Kind, Amsterdam, 2004
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
35
• Sommige kinderen hebben moeite met het (na)vertellen
• Kunnen aangeven van verschillende gemoedstoestanden
van een verhaal. Ze verliezen de rode draad of ze
ofwel stemmingen. Is het kind vrolijk, enthousiast,
kunnen de hoofdzaken in het verhaal niet benoemen
nieuwsgierig, angstig;
(wie, waar, wanneer). • Het kind houdt onvoldoende rekening met de
• Kunnen omgaan met persoonlijk welbevinden: hoe gaat het kind om met zorgen, problemen, ziekte,
voorkennis van de luisteraar: het geeft teveel of te
rouw of verlies? Kan het kind vertellen dat het zich
weinig informatie.
zorgen maakt en waarover? Waar heeft het kind
• Het kind kan de bedoeling van wat het zegt niet overbrengen.
behoefte aan; • Kunnen afwegen van belangen;
• Het kind wordt in de klas of groep verkeerd begrepen.
• Kunnen omgaan met conflicten;
• Het kind begrijpt figuurlijke uitdrukkingen en/of
• Kennis hebben van omgangsregels;
grapjes niet. Zie ook pagina 47
• Zelfpresentatie. De sociale taalvaardigheid is de taal die nodig is om deze zaken onder woorden te kunnen brengen.
Je kunt taalproblemen ook tegenkomen bij kinderen met externaliserende (naar buiten gerichte) gedragsproblemen. Het gaat dan om zichtbaar gedrag dat storend is voor de
omgeving en regelmatig voorkomt. Voorbeelden zijn driftbuien en woedeaanvallen bij jonge kinderen, agressief gedrag, pesten en delinquent gedrag. Wanneer een kind de woorden niet kan vinden om zichzelf te verduidelijken of contact te krijgen met zijn medemens lijkt er een probleem te ontstaan in de interactie. Een kind wat woorden tekort komt om zichzelf te verduidelijken weet zichzelf geen raad en begint met agressief gedrag. Het is van groot belang deze kinderen beter en meer gereedschap te geven om te kunnen timmeren aan sociaal gedrag. Taal is daarbij een gedegen stuk gereedschap.
Sociale taalvaardigheid Goede taalontwikkeling en communicatieve vaardigheden zijn dus belangrijk voor de positieve sociale aanpassing van kinderen. Kinderen die niet goed kunnen communiceren, lopen een verhoogd risico op (verdere) sociale en gedragsproblemen. Zij missen taal als gereedschap in de sociale omgang. Vanaf groep drie kan bij kinderen geïnvesteerd worden in wat we noemen: ’de omgangsredzaamheid’. We praten dan over de volgende dingen:
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
36
3B Tips
Sociaal-emotionele taalvaardigheid Drama kun je ook inzetten voor de sociaal-emotionele
De brede school kan kinderen heel veel oefensituaties
taalontwikkeling. Door kinderen te laten spelen wat ze is
bieden om hun sociale taalvaardigheid te verbeteren.
overkomen. Bijvoorbeeld dat ze voor schut zijn gezet door een ander kind. Zo leren ze praten over hun
Mondelinge taalvaardigheid
gevoelens en reflecteren.
Doen-alsof-spel Door het doen-alsof-spel is het makkelijker om een
Rollenspel
beeld of een begrip over te brengen. Als je zelf een
In rollenspelen kun je telkens een probleem of een
vreemde taal gaat leren neemt het nabootsen vaak ook
conflict centraal stellen waarvoor de kinderen een
een belangrijke plek in. Het spelen van winkeltje met
oplossing moeten proberen te vinden. Kinderen onder-
kinderen is bijvoorbeeld zo’n doen-alsof-spel:
zoeken in een rollenspel verschillende standpunten en
’Goedemorgen mevrouw, kan ik u ergens mee helpen?
analyseren gedrag. ’Zou jij ook boos worden in die
’Goedemorgen, ik wil graag één pak suiker’
situatie? Zou je laten zien dat je boos was? Hoe zou je dat
’Verder nog iets?
laten merken?
’Nou, ik wil nog graag twee ons olijven en een stuk
De situatie die je uitkiest voor een rollenspel moet heel
pompoen’
concreet zijn. De kinderen moeten zich goed voor
’Anders nog iets?’
kunnen stellen wat er aan de hand is.
’Nee, dank u’
Omdat rollenspellen gemakkelijk kunnen lijken op
’Dat is dan € 3,50’
situaties uit het dagelijkse leven, is het wel belangrijk om
’Alstublieft’
onderscheid tussen spel en realiteit te maken. In een
’Dank u wel’
gesprek over het spel moet het duidelijk zijn dat de
’Tot ziens’
discussie over het probleem en de standpunten gaat,
’Tot de volgende keer’
en niet over de personen.
Drama
Door middel van drama oefeningen kunnen kinderen
Drama kan een belangrijk hulpmiddel zijn bij het
ook inzicht krijgen in culturele verschillen. Er is lang niet
ontwikkelen van mondelinge taalvaardigheid, door
altijd maar één goede manier in sociale omgang. Bij het
middel van drama kun je het repertoire van kinderen
leren omgaan met conflicten is het belangrijk dat er niet
vergroten. Kinderen met een zwakke taalontwikkeling
alleen directe oplossingen aangeleerd worden. Minstens
zijn geneigd in één-woord-zinnen antwoord te geven op
zo belangrijk is het om problemen aan te pakken op een
vragen. In de dramales leg je het accent dan op hoe je
verbaal assertieve wijze. Soms is het goed om ’nee’ te
de taal al sprekend gebruikt. Doordat de kinderen zich in
zeggen als je het er niet mee eens bent, of om erop af te
een situatie verplaatsen, leren ze op een realistische
gaan en actief informatie te verkrijgen. Maar ook meer
manier met taal om te gaan. In dramalessen kun je ze
indirecte strategieën zoals informatie zoeken, kijken hoe
aanleren in hele zinnen te praten. Het leereffect ligt veel
een ander met een probleem omgaat, sociaal
hoger dan bij het puur uit het hoofd leren van (taal)lesstof.
vergelijken, steun zoeken bij een ander of naar de juf
gaan bij een ruzie, kunnen positief werken.
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
37
Taal en gevoelens
• Sluit het gesprek bij oudere kinderen af door samen te
Door de gevoelens die we bij kinderen vermoeden onder
proberen het gesprek samen te vatten (de belangrijkste
woorden te brengen, helpen we hen zich van die
zaken nog een keer in herinnering roepen).
gevoelens bewust te worden. We vragen ze bijvoorbeeld:
”Dus je voelt je boos?” Kinderen ervaren dat vaak als
Taal en gespreksvaardigheden
een teken dat je met ze meeleeft: iemand heeft belang-
Debatteren is een leuke en spannende manier om te
stelling voor wat hen bezig houdt. Het gaat dan zowel
werken aan taal- en gespreksvaardigheden, zoals
om positieve (blij, trots) als negatieve (bang, naar)
argumenteren, presenteren en reageren, maar ook
gevoelens. Kinderen leren op die manier ook woorden
luisteren naar wat de ander zegt. Door met kinderen te
geven aan wat ze voelen.
debatteren leren ze al op jonge leeftijd voor een groep
Het is belangrijk dat er in brede school activiteiten
staan en een verhaal te vertellen. Ze leren hoe ze het
aandacht is voor het uiten van gevoelens. Alleen daar-
verhaal moeten inrichten. Ook leren ze hoe ze zich goed
door al ervaren de kinderen dat gevoelens belangrijk
kunnen voorbereiden door het zoeken van de juiste
zijn. Het uiten van gevoelens en het praten hierover leert
informatie bij de stelling die ze moeten verdedigen.
kinderen ook dat ze met bepaalde emoties niet alleen
Debatteren is niet alleen praten maar ook goed luisteren,
staan. Anderen zijn ook wel eens bang om te springen of
zodat je scherp kunt reageren op punten die je tegen-
zenuwachtig voor de opvoering van het toneelstuk.
stander maakt.
Verder krijgen de kinderen gaandeweg in de gaten wat
Kinderen leren zich verdiepen in een standpunt dat niet
andere kinderen bezig houdt en hoe zij op bepaalde
direct bij hen past. Ze ontdekken de nuances in thema’s.
situaties reageren. Die informatie is nodig om met de
Ze leren omgaan met verschillen van mening. Je kunt
gevoelens en gedachten van anderen rekening te kunnen
ongeacht het leerniveau met alle kinderen debatteren,
houden. Een belangrijk aspect hierbij is de diversiteit van
zolang het onderwerp maar binnen de belevingswereld
de sociale en culturele achtergronden van kinderen.
van het kind past. Soms leidt dit zelfs tot verrassende
Bang zijn in het donker kan bijvoorbeeld verschillende
inzichten. Kinderen van wie je het niet zou verwachten
oorzaken hebben.
kunnen juist uitblinken. Zie ook pagina 42
Vuistregels bij het praten over gevoelens
Taal en gedachten
• Laat kinderen zelf komen met gevoelens die ze hebben
Kinderen hebben originele denkbeelden. De stimulans
(’Heb jij dat ook?’);
om die te uiten ontbreekt vaak. Gedachten kunnen ze
• Stel open vragen; Zie ook pagina 54
hebben, maar zolang zij ze niet onder woorden weten te
• Dwing geen kind tot spreken, als het daar nog niet aan
brengen, hebben de anderen die hen aan willen horen er
toe is;
niets aan. De gedachten die we overbrengen worden
• Laat kinderen niet te lang achtereen aan het woord;
verwerkt tot woorden, begrippen, zinnen. Het helpt als
• Stiltes zijn zinvol (nadenken, moed vatten). Probeer ze
kinderen steeds meer woorden leren kennen en goede
niet vol te praten; • Bekritiseer of ontken de gevoelens die een kind naar voren brengt niet;
zinnen weten op te bouwen. De taal hebben ze nodig om hun gedachten goed onder woorden te brengen en in sommige gevallen zou de taal zelf hen op gedachten
• Luister actief;
kunnen brengen. Door te filosoferen met kinderen geef
• Vraag de kinderen regelmatig of ze willen herhalen wat
je ze de tijd en ruimte om die denkbeelden uit te
een ander zojuist heeft verteld;
spreken. Zie ook pagina 43
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
38
3C Actie
• Geef kinderen de tijd gepresenteerde informatie - in eigen woorden, voor zichzelf - te verwerken
3C1 Dramaoefeningen
• Je kunt kinderen een schrift bij laten houden waarin ze
Voorbereiden
moeilijke Nederlandse woorden op schrijven. Bij elk
• Selecteer situaties waarmee alle kinderen te maken
woord komt een omschrijving met één of meer
hebben, zoals situaties thuis of op school of sociale situaties tussen leeftijdsgenoten. Je kunt zelf één of
synoniemen en één of meer voorbeeldzinnen. • In de voorbereiding op het spelen van hun rol kun je
meerdere situaties voorbereiden maar je kunt de
kinderen hun eigen taal laten gebruiken door ze
kinderen ook met ideeën laten komen.
(zachtjes) met elkaar te laten praten. De taal die
• Let er bij de opzet van je dramales op dat je de taal-
kinderen het beste beheersen kunnen ze gebruiken
vaardigheid van kinderen niet overschat. Vaak wordt
voor het ontwikkelen van ideeën. Vervolgens kunnen ze
taalvaardigheid beoordeeld op basis van oppervlakkige
dat idee weer verbinden aan Nederlandse woorden.
waarnemingen die betrekking hebben op uitspraak, zelfverzekerdheid en vlotheid van spreken. • Zorg dat je de kernwoorden uit de situatie goed kunt uitleggen in woord en beeld. • Je kunt een bepaalde situatie door verschillende
• Wanneer bepaalde woorden binnen dramatisch spel worden toegepast, gaat het erom dat de kinderen de woorden leren hanteren en daar plezier aan beleven. Zet je het te vaak stop om kinderen erop te wijzen wat de juiste benaming of uitspraak is, dan verhoogt dat de speldrempel,
groepjes kinderen laten naspelen. De onderlinge
wat een negatief effect heeft op het leerproces. Neem dan
verschillen kun je dan nabespreken.
liever even deel aan het spel en stuur op die manier de les wanneer dat nodig is. Dit noemen we ’sturend spel’.
Inleiden
Of houd een samenvattende nabespreking.
• Presenteer de situatie die nagespeeld moet worden op
• Voor het onthouden van een begrip is het nodig dit bij
een duidelijke manier. Zorg dat je de kernwoorden uit
drie volgende gelegenheden te herhalen, bijvoorbeeld
de situatie zelf illustreert. Bijvoorbeeld door er een
in drie daarop volgende lessen.
afbeelding van mee te nemen. Of door de situatie uit te beelden. Aan het begin van de les kunnen kinderen de
Nabespreken
begrippen mee uitbeelden, zodat ze die later beter
• Gebruik ook spelvormen waarbij het spreken niet
kunnen toepassen. • Bij het uitbeelden van begrippen zorg je er als vak-
centraal staat. Deze spelsoorten lenen zich namelijk het beste om inhoudelijk na te bespreken. Het formuleren
kracht voor dat de juiste benaming van het begrip
van eigen observaties en ervaringen traint de
boven tafel komt.
mondelinge taalvaardigheid en vergroot de woorden-
• Oefen, wanneer dat aan de orde is, ook de uitspraak van de woorden met de hele groep.
schat. Denk bijvoorbeeld aan tableaus en pantomime. • Stel na afloop vragen als: • Wat gebeurde er precies / Waardoor ontstond het
Uitvoeren • Verdeel de groep kinderen in kleinere groepjes. Verdeel de rollen binnen de groep. Of laat ze de rollen zelf verdelen wanneer de kinderen daar aan toe zijn. Laat de kinderen in hun eigen groepje de situatie kort voorbereiden. Geef eventueel hulpvragen mee voor de voorbereiding.
probleem? • Wat vind je van de gevonden oplossing? • Was het een oplossing ten koste van één van de partijen? • Wat waren de sterke kanten van de gekozen oplossing? • Zijn er ook andere oplossingen mogelijk?
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
39
• In de nabespreking kun je over de begrippen die aan
gezien. Daarna wordt hetzelfde rollenspel gespeeld door
de orde zijn gekomen vragen stellen. Als je met de
drie kinderen met een andere culturele achtergrond.
kinderen praat over ’verdrietig’:
Tijdens het rollenspel blijkt dat de Marokkaanse meisjes
• Een andere benaming: Is er nog een ander woord voor?
zich meer op de achtergrond plaatsen dan de
• Bedroefd, treurig • Een locatie: Op welke plek, bij welke gebeurtenis komt zoiets ook voor?
Nederlandse kinderen die meer ’meedoen’ in het gesprek met volwassenen. Daarna volgt een gesprek over de verschillen en de overeenkomsten.
• ’Bij een begrafenis’ • Een persoon of beroep: Wie zou je kunnen troosten?
Kennismaken
• Parallelverschijnselen: Wanneer gebeurt het nog meer?
We hebben het in de groep over kennismaken. Kwok Hoi
• ’Als mijn vader me niet op komt halen’; ’Als ik voor straf binnen moet blijven’
doet voor hoe in een Chinees gezin wordt gegroet. De andere kinderen kijken geïnteresseerd toe. Daarna komen andere kinderen, die ook iets willen uitbeelden,
Voorbeeldsituaties voor dramaoefeningen
Intercultureel32 Bezoek
Er wordt een rollenspel gespeeld, waarbij twee Marokkaanse meisjes en een Turks meisje een grootmoeder verwelkomen die ze lang niet hebben
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
40
aan bod. De kinderen geven zelf aan welke situaties ze
Joost kijkt om zich heen en zegt dan: ”Als je niks zegt,
willen naspelen: je bent jarig en je oom en tante komen
krijg je de helft.”
langs om je te feliciteren, in de stad kom je een tante
Glenn twijfelt. ”Maar je steelt,” zegt hij. Joost reageert:
tegen, op vakantie zie je een vriendje dat je al een jaar
”Je houdt je kop dicht, anders timmer ik je in elkaar en
niet gezien hebt enz. Op deze manier leren kinderen dat
Frank zal me helpen.” Glenn is een beetje bang voor
er verschillen zijn in de manier van kennismaken.
Joost. Dan zwijgen ze allebei, ze horen de meester aankomen. Gauw zetten ze een paar laatste stoelen op
Omgaan met conflicten33
de tafel. Dan zegt de meester ineens: ”Hé, daarnet lag
Knikkers
hier nog 2 euro 30 en nu nog maar 1 euro 30…”
Sharon en Miryiam zijn aan het knikkeren. Sharon stoot met haar voet tegen een knikker aan. ’Nu ben ik aan de
Wat gebeurt er?
beurt’ zegt Miryiam. Sharon zegt dat ze per ongeluk de
Gaat Glenn het vertellen?
knikker aanraakte. Daarom is zij aan de beurt.
Wat zegt de meester?
Maar Miryiam houdt vol dat zij aan de beurt is.
Hoe zal Frank reageren? En Joost?
Touwtje springen Een paar kinderen zijn aan het touwtje springen.
Tijdens de herhaling van het spel kan er dit keer door de
Een paar andere kinderen spelen tikkertje. Ze lopen
toeschouwers ingegrepen worden als zij een goede
telkens door het touw heen.
aanvulling, een beter argument of een nieuwe opening denken te kunnen geven.
Inspring
Een kind dat wil inspringen komt binnen vanuit een
Klikken of pikken?
nieuwe rol, roept ”Stop” en neemt het over.
Schets de volgende situatie:
De inspringer kan een enkele opening maken, maar ook
Het is kwart voor vier. De school is al uit. In de klas zijn
de hele situatie anders laten verlopen.
een paar kinderen om de meester (of juf) te helpen met
De mogelijkheid om in te springen moet duidelijk zijn
opruimen. ”Meester, mag ik nog een tekening maken op
voordat het spel herhaald wordt, zodat iedereen weet
het bord?”, vraagt Glenn. De meester vindt het goed.
waar hij aan toe is. Het is belangrijk deze inspring-
Tanja en Frank zijn druk aan het vegen. Joost loopt wat
mogelijkheid goed uit te leggen. Iedere speler moet eerst
rond. Hij is de stoere bink, de sterkste van de klas en
de kans krijgen zelf uit de verf te komen. Het moet de
speelt vaak de baas. Veel kinderen vinden hem aardig en
inspringers duidelijk zijn dat ze alleen inspringen om het
doen wat hij zegt. Frank is zijn vriendje.
spel te verrijken, niet om zichzelf een spelkans te geven.
”Telefoon!” wordt er geroepen. De meester moet de klas uit. Iedereen is nog druk bezig. Op de tafel van de
Laat de kinderen daarna een vervolg op het eerste spel
meester ligt geld dat ’s middags op het plein gevonden
voorbereiden en speel het uit. Bijvoorbeeld:
is. Joost loopt langs de tafel en pakt bliksemsnel een
• Glenn en Joost buiten;
euro weg. Glenn, die net klaar is op het bord, ziet dat.
• Meester roept de vader en moeder van Joost op
Hij loopt naar Joost toe en zegt zachtjes: ”Joh, leg terug, dat is pikken!”
32
Van de site: www.sociaal-emotioneel.nl
33
Van de site: www.sociaal-emotioneel.nl
school; • Thuis bij de vader en moeder van Joost.
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
41
3C2 Debatteren Bij een debat worden kinderen, los van hun eigen mening, ingedeeld in voorstanders en tegenstanders van een stelling en een jury. Na een voorbereidingstijd die
• Geen dubbele ontkenning: anders ontstaat verwarring over de rollen in het debat (wanneer ben je voor of tegen); • Geen argumenten: die komen niet voor in de stelling, maar pas in het debat.
kan variëren van een kwartier tot meer dan een uur, gaan ze aan de hand van een paar spelregels het debat
Voorbeelden van een goede stelling:
met elkaar aan. Na afloop beoordeelt de jury op basis
• Ieder kind moet verplicht lid zijn van een sportclub;
van een aantal criteria dat van te voren bekend is,
• Lego is voor jongens en Barbies zijn voor meisjes;
welk team gewonnen heeft. Bedenk wat het doel van
• Grote mensen zijn de baas.
jouw debat is: leren presenteren (vorm, hoe) of leren argumenteren (inhoud, wat).
Uitvoeren • Zorg ervoor dat alle kinderen een keer deelnemer
Een debat is anders dan een discussie. Bij een discussie
zijn tijdens een debatles: het grootste effect gaat uit
moet je de andere partij proberen te overtuigen. Bij een
van oefenen;
debat proberen twee partijen niet elkaar maar een derde
• Laat kinderen elkaar beoordelen, dat kunnen ze heel
partij (de jury) te overtuigen. Dat moet binnen een
goed en het geven van feedback is onderdeel van het
bepaalde spreektijd. In een debat krijgt een kind een
leerproces;
stelling die het moet verdedigen. Het kan zijn dat hij of zij iets moet verdedigen waar het kind het eigenlijk zelf niet mee eens is.
• Spreek van tevoren af waar je de teams op beoordeeld: presenteren of argumenteren; • Zorg voor een positieve sfeer: iedere spreker hoort aan het begin en aan het einde van zijn of haar betoog
Voorbereiding
applaus te ontvangen.
• Bepaal wat het doel is van het debat: leren presenteren of leren argumenteren; • Bepaal hoeveel tijd kinderen hebben om zich voor te
Laat de kinderen niet kiezen of ze voor of tegen willen zijn. Kinderen kunnen vrijer oefenen als ze los van hun
bereiden op het debat. Kunnen zij nog informatie in de
eigen mening leren debatteren. Geef eventueel een taak-
(school) bibliotheek opzoeken of op het Internet;
verdeling mee aan de juryleden.
• Richt de ruimte in als ’debatarena’: een vak met voorstanders en een vak met tegenstanders tegenover
Suggesties:
elkaar, de jury in het midden;
Via onderstaande link is het lesboek Freeze & Go -
• Kies een goede stelling.
debat als pdf in te zien. Freeze & Go is een methode, ontwikkeld door het Nederlands Debat Instituut voor
Een goede debatstelling is:
kinderen in de basisschoolleeftijd, om met elkaar in
• Boeiend voor de kinderen;
debat te gaan. In de uitgave wordt helder en beknopt het
• Controversieel (tegenstrijdig): de kinderen verschillen van
debatverloop volgens de Freeze & Go methode beschreven.
mening over de stelling; • Kort geformuleerd: een goede stelling kent niet meer dan 12 woorden;
Daarnaast staat goed uitgelegd waar je op zou moeten letten wat betreft presentatie, argumentatie en teamwork. In het boekje zit ook een voorbeeldjuryrapport.
• Duidelijk: iedereen snapt bij de eerste keer lezen waar de stelling over gaat;
www.debatinstituut.nl/images/stories/ documenten/freeze__go_lesboek.pdf Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
42
- Vertel de kinderen dat je een naam op het bord schrijft
3C3 Filosoferen ’Een stoel wordt gemaakt en niet geboren want gaat een stoel ooit naar de
dokter?’34
van een figuur die niet bestaat. De kinderen moeten zich daarvan een voorstelling maken en de figuur tekenen. Uiterlijk en eigenschappen mogen ze zelf
Filosoferen is niets meer dan vragen stellen, redeneren,
bedenken. Onder de tekening noteren ze in het kort
ideeën testen, mogelijke tegenargumenten bedenken en
welke eigenschappen de figuur heeft.
je afvragen hoe onze begrippen eigenlijk functioneren.
- Schrijf op het bord: de wirgel. Laat de kinderen in stilte
In het filosofische gesprek met kinderen doorloop je een
zich een beeld vormen van de wirgel. Stel hardop
aantal fases. Het kan goed zijn om de eerste keren de
denkend de volgende vragen (dus zonder de kinderen
fases te volgen. Langzamerhand ontwikkel je een
te laten antwoorden):
eigen aanpak.
• Wat is de wirgel voor iemand? (Of is het een dier of een ding?)
Nodig
• Hoe ziet de wirgel eruit?
Er zijn bepaalde begrippen nodig om het denkproces in
• Waar leeft de wirgel?
de groep te structureren. Kinderen hoeven de begrippen
• Welke eigenschappen heeft de wirgel? Is hij slim,
nog niet te kennen. Ze hoeven niet vooraf aangeleerd te
dom, gemeen, oud?
worden. Kinderen kunnen de begrippen via het gebruik van de gespreksleider overnemen. Als gespreksleider
2: Gerichte vragen stellen
moet je de volgende begrippen onder de knie hebben:
Kinderen moeten wennen aan het formuleren van
Reden, argument, nieuw argument, conclusie, feit,
gerichte vragen. Gerichte vragen zijn open vragen
bewering, standpunt, tegenstelling, voorbeeld, tegen-
waarmee je verdieping in het gesprek kunt brengen.
voorbeeld, bewijs.
Je vraagt uit interesse door omdat je iets te weten wilt komen of iets wilt onderzoeken. De bekende W-vragen:
Oefeningen om kinderen voor te bereiden
wat, wie, waar, wanneer en hoe helpen daarbij. Je kunt
Kinderen die nog niet gewend zijn om te filosoferen
de kinderen laten oefenen met het formuleren van
kunnen het lastig vinden om hun gedachten vrij te laten
gerichte vragen met het me-rug-op-spel. In dat spel gaat
gaan. Ook met het formuleren van gerichte vragen
één van de kinderen de gang op. De anderen spreken
kunnen ze moeite hebben. Onderstaand twee oefeningen
een woord af dat op een stukje papier wordt geschreven.
om kinderen voor te bereiden.
Dit papier wordt op de rug van de vragensteller geprikt.
Deze moet via vragen raden wat het woord is dat op zijn 1: Oefenen met vrije gedachten
of haar rug staat. De vragen mogen alleen met ja en nee
Filosoferen gaat over het stimuleren van de vrije
beantwoord worden. Het is een goede oefening in het
gedachten. Een leuke manier om kinderen daarin te
gericht vragen stellen.
trainen is een fantasie tekenopdracht te geven.
- Vraag de kinderen of ze zichzelf kunnen beschrijven. Hoe zien ze eruit? Wat zijn hun eigenschappen? Hoe zouden ze zichzelf tekenen?
34
www.kinderfilosofie.nl
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
43
Voorbereiding
Kasper heeft een netje. Het is een vangnetje. Dat heeft
Het is belangrijk om een goede inleiding te kiezen
Kasper gevonden. Het lag bij het vuilnis. Kasper heeft het
omdat je daarmee de oriëntatie van de groep gerichter
meegenomen. Kasper zwaait met het netje door de lucht.
maakt. Dat is wel nodig want in een groep kinderen
De kinderen lachen en roepen: ’Kasper, wat wil je
denkt ieder kind aan iets anders. Om ze in een zelfde
dan vangen?’.
richting te laten zoeken breng je met de inleiding het
Kasper kijkt heel serieus. Kasper rent naar een hoek en weer
gesprek op gang. Hoe duidelijker een filosofisch kans-
terug. Dan zegt Kasper langzaam: ’Ik ga een woord
rijke kwestie wordt gepresenteerd, hoe groter de kans
vangen!’. Hè wat, sakkerloot, een woord vangen. Dat kan
dat kinderen enthousiast zijn.
toch niet, Kasper? Kasper kijkt nog serieuzer. Niet zo maar
Er zijn verschillende mogelijkheden voor een inleiding:
een woord. Kasper zegt: ’Ik ga een nieuw woord vangen.
• Een korte video. Een voorbeeld is de video van Krokodil
Ik ga NUUN vangen’.
en het Meesterwerk van Max Velthuijs. Uitgebracht door
’Wat zeg je Kasper?’
Warner Bros en te leen bij veel bibliotheken en school-
’Ik ga NUUN vangen.’
begeleidingsdiensten. De video duurt 5 minuten.
’Wat is dat dan, NUUN?’
Een korte inleiding is belangrijk omdat de spannings-
Kasper zwaait met zijn netje. Woorden zijn gemaakt van
boog dan nog in tact is en omgebogen kan worden
letters. Dat weten alle kinderen die hun naam kunnen
naar het gesprek. Heb je een langere video: kies dan
schrijven. Een naam is een woord. Een woord heeft
een fragment!
meerdere letters. Letters zijn het speelgoed van alle mensen.
• Het maken van een tekening.
Elk mens kan een nieuw woord maken.
• Voorlezen van een kort verhaal. Een voorbeeld is
Kasper vangt met zijn netje een nieuw woord.
(uit Klein maar dapper van Berrie Heesen)
Het is het woord NUUN.
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
44
Woorden gebruik je om iets te zeggen.
Voorbeelden zijn:
Kasper, wat is dat dan, wat is nou NUUN?
Themavraag: Is geluk een gevoel?
Heel duidelijk zegt Kasper ’NUUN’. Kasper heeft een nieuw
Startvraag:
Kun je eerst half gelukkig zijn?
woord gevangen. Blij legt Kasper zijn netje neer. Vandaag heeft hij zijn best gedaan en een nieuw woord gevangen.
Themavraag: Wat is bedriegen?
Morgen komt een nieuw probleem. Hoe moet je het nieuwe
Startvraag:
Heeft Krokodil Olifant bedrogen?
woord gebruiken? Gelukkig is vandaag niet morgen.
Laat de kinderen kort zelf nadenken en er vervolgens in tweetallen over praten. Informeer naar een aantal
Uitvoeren
antwoorden en vraag daarna alleen naar nieuwe
Na de inleiding ga je met de kinderen aan de slag met
toevoegingen.
het formuleren van een vraag. Laat de kinderen via de koppelmethode in tweetallen
Het gesprek
vragen bedenken. De bedenksels in koppels vormen
Stimuleer kinderen stil te staan bij wat ze vinden van de
voor kinderen een ankerpunt. Ook kinderen die in de
gedachten van anderen. Jonge kinderen hebben de
groep niet vrijuit spreken, denken en praten nu mee.
neiging om snel tot consensus te komen.
Eventueel kun je geoefende groepen voorafgaand aan de
Om het gesprek interessant te houden kun je verwijzen
koppelmethode eerst kort individueel vragen laten
naar uitspraken van kinderen die een duidelijke stelling
bedenken. Vervolgens in koppels laten kiezen wat de
innemen. Kinderen die duidelijk stelling voor of tegen
beste / boeiendste / moeilijkste vraag is.
innemen zijn, ook al staan zij alleen in dit standpunt, vaak wel opgewassen tegen deze aandacht. Deze
Daarna ga je met de hele groep de bedachte vragen
kinderen worden de kapstokpersonen van het gesprek.
verzamelen. Op deze wijze wordt de invloed van de
Om het gesprek te verdiepen kunt je een analytische
groep op het proces maximaal zichtbaar. Schrijf de
vraag stellen. Als je themavraag is: ’Kan een robot goed
vragen op een bord of flap. Daarna gaat de groep kiezen
of slecht zijn?’, kun je de vraag opwerpen ’Wat is een
met welke vraag ze straks aan de slag gaan. Niet de
robot eigenlijk?’. Een analytische vraag kan ervoor
groepsleider beslist maar de groep. Je kunt eventueel je
zorgen dat het gesprek niet te zweverig blijft. Stel de
eigen vraag inbrengen. Op die manier wordt goed
vraag pas nadat kinderen eerst de ruimte hebben
duidelijk waar de belangstelling ligt. De themavraag is
gekregen om met eigen ideeën te komen. Deze vraag te
gekozen.
snel stellen slaat het gesprek dood.
De themavraag is meestal nog te algemeen om het
Als het gesprek lijkt vast te lopen kun je een nieuwe
gesprek te starten. Je bedenkt nu zelf de startvraag.
invalshoek inbrengen.
Een startvraag is prikkelend, lokt antwoorden uit. Meestal een vraag waar je ja of nee op kunt antwoorden
Afronding
en zo de dialoog stimuleert. Of waarin duidelijk twee
Aan het einde van het gesprek is het goed en interessant
verschillende karakters tegenover elkaar worden gezet.
om samen met de groep te kijken of je nu conclusies uit dit gesprek kunt trekken. Je schenkt aandacht aan het denkproces dat is doorlopen: • Welke vraag was het uitgangspunt?
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
45
• Welke overwegingen hebben we met elkaar bekeken?
Achttien filosofische projecten voor midden- en boven-
• Welke gedachten kwamen op die we aan elkaar hebben
bouw. In alle projecten zijn verbindingen gelegd met
voorgelegd?
andere vak- of leergebieden, zoals rekenen, wereldoriëntatie, e.d. Ook als je nog weinig ervaring hebt,
Suggesties:
kun je er goed mee uit de voeten.
Heesen, Berrie. Klein maar dapper, filosoferen met jonge kinderen, Damon, 1996.
Leerkracht.nl: thema ’Filosoferen met kinderen’.
Boek met 25 verhaaltjes met een beschrijving van een
Site van KRO en Zwijssen uitgeverij.
thema, vragen en verwerkingsopdrachten.
12 Uitgewerkte lessuggesties gedifferentieerd naar vier leeftijdscategoriën.
Nanda van Bodegraven, Kinderen en filosoferend ontdekken, Kwintessens, Hilversum 2000.
www.kinderfilosofie.nl
Methode voor filosofieonderwijs op de basisschool.
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
46
3C4 Relatie taalgebruik met gedragsstoornissen
eigenaardigheden zoals papegaaien (napraten van
Kinderen met een gedragsstoornis kunnen een ander
anderen), in hun eigen taaltje praten of ze spreken
taalgebruik laten zien. Ook kunnen kinderen moeite
ouwelijk, plechtstatig. Deze kinderen praten weliswaar
hebben met jouw taalgebruik in relatie met hun gedrags-
voortdurend, maar er is geen dialoog.
stoornis. Hieronder geven we van de bekendste stoornissen aan in hoeverre dat zichtbaar kan zijn in de
Taalgebruik en autisme
manier waarop kinderen reageren in taalgebruik
Voor veel kinderen met autisme is de techniek van taal
situaties. Denk je dat je een kind met ADHD of
(bijvoorbeeld zinsopbouw en woordenschat) begrijpelijk,
PDD-NOS in jouw groep hebt zitten en heb je vragen
maar de sociale aspecten van communicatie vormen een
hoe je dit kind het beste kunt ondersteunen, probeer er
moeilijkheid. Dat komt door hun beperkte inlevings- en
dan eens met de leerkracht van het kind of de Intern
verplaatsingsvermogen.
Begeleider van de school over te praten. Vaak kunnen zij
In de praktijk betekent dit dat kinderen met autisme
nuttige tips geven.
goed kunnen omgaan met alles wat ’letterlijk’ en concreet is. Problemen doen zich voor met woordgrapjes of
Taalgebruik en ADHD
sarcastische, spreekwoordelijke of emotioneel gekleurde
Veel kinderen met ADHD hebben last van impulsiviteit.
begrippen. Verwijzende woorden, waarbij de betekenis
Ze flappen een antwoord eruit voor de vraag is afgemaakt,
varieert in tijd, ruimte of persoon (zoals ’morgen’,
kunnen niet op hun beurt wachten en storen anderen
’onder’, ’ik’) zijn vaak problematisch. Hoe abstracter de
door dwars door een gesprek of spel heen te gaan.
begrippen, hoe moeilijker het wordt. Ook het ’om de beurt wat zeggen in een gesprek’ is een
Taalgebruik en PDD-NOS
probleem. Autisten blijven hangen in hun eigen interesses.
Kinderen met PDD-NOS hebben vaak tekortkomingen in
Hun verhaal kan onverwachte wendingen nemen en is
hun sociale vaardigheden. Ze kunnen moeilijk overweg
vaak associatief en fragmentarisch.
met andere kinderen. Ze hebben moeite om te laten zien
Het herhalen van woorden of zinnen van anderen komt
welke emoties ze voelen. Ze hebben vaak moeite met
vaak voor, vooral bij jongere kinderen met autisme of in
het herkennen van emoties bij anderen en kunnen zich
situaties met stress.
daar dan niet op instellen. Kinderen met PDD-NOS kunnen moeilijk fantasie en
Suggesties:
werkelijkheid scheiden. Als ze bijvoorbeeld in een
In de serie therapeutische kinderboeken zijn ook de
televisieserie iemand dood zien gaan dan is de eerste
volgende twee deeltjes verschenen. Naast het verhaal is
impuls te denken dat deze ook echt dood is. Daarbij
per pagina een informatief tekstblokje toegevoegd met
snappen ze vaak woordspelingen en uitdrukkingen
uitleg voor ouders en verzorgers.
moeilijk omdat ze alles letterlijk nemen. Als je bijvoorbeeld zegt dat de buurvrouw naast haar schoenen
Delfos, Martine. F., Ze vinden me druk! Over drukke
loopt, zal het kind met PDD-NOS naar de buurvrouw
kinderen en ADHD, Niño uitgeverij, Amsterdam, 2008
gaan kijken of ze letterlijk naast haar schoenen loopt. Tenzij het kind de uitdrukking uitdrukkelijk al van binnen
Delfos, Martine. F., De wereld van Luuk; over autisme,
en buiten kent.
Niño uitgeverij, Amsterdam, 2008
Tussen kinderen met PDD-NOS zie je veel verschillen. Deze verschillen kun je ook zien bij het gebruik van taal: sommigen spreken helemaal niet, anderen spreken met Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
47
Hoofdstuk 4: Interactie Als vakkracht heb je veel mogelijkheden om de taal bij kinderen te stimuleren. Het in interactie treden met kinderen staat centraal. Het aansluiten bij de belevingswereld van kinderen is dan essentieel. Hoe kun je jouw taalgebruik aanpassen om beter te kunnen werken aan de taalstimulering van kinderen? Welke vragen stel je bij voorkeur en hoe houd je de interactie levend?
Info
Tips
Actie
De rol van de begeleider
Bewust worden van eigen taal-
TaalKaartjes
Belevingswereld van kinderen
stimuleringsgedrag
Luisteren
Taal uitlokken
Eigen taalgebruik
Vragen stellen
Feedback geven
Tips voor het stimuleren van inter-
Tips voor de sporttraining
actie tussen kinderen
Aansluiten bij de leeftijd van kinderen
De instructie Opzet activiteit
4A Info
De rol van de begeleider De rol van de begeleider is cruciaal. Als vakkracht ken jij
Eén van de drie succesvolle factoren in taalverwerving bij
woorden die de kinderen (nog) niet kennen. Aan jou de
kinderen is interactie. Taal leert een kind door interactie
uitdaging taal te gebruiken op een zodanige manier dat
met andere kinderen maar ook met jou. Je leert taal door
ze snappen wat je bedoelt terwijl je het ook niet te
het te doen, door ermee te werken en door taal te
gemakkelijk maakt (taalsteun). Als begeleider speel je
gebruiken in betekenisvolle situaties, situaties waar de
een subtiele en belangrijke rol. Je bent rolmodel en
kinderen zich betrokken bij voelen of die ze interessant
inspirator en organiseert actief de mogelijkheden voor
vinden. Als vakkracht kun je zulke situaties voor
kinderen om met taal bezig te zijn. Jij kunt taal als een
kinderen creëren.
rode draad door de activiteit weven. Een goede beheersing van de Nederlandse taal maakt
Om een goede basis voor interactie neer te zetten is het
het makkelijker. Het werken aan woordenschat en het
belangrijk naar je eigen rol en gedrag als begeleider van
geven van taalkundige feedback is moeilijk als je zelf de
de activiteit te kijken. Op wat voor een manier ga je met
taal niet goed beheerst. Maar de belangrijkste voorwaarde
de kinderen om? Wat is jouw interactiestijl? Hoe zorg je
om aan taalstimulering te werken is dat je kinderen veel
ervoor dat kinderen met elkaar in gesprek zijn en samen-
ruimte geeft voor interactie. Kinderen leren immers ook
werken? Hoe stimuleer je taal bij kinderen?
door het gebruiken van taal met elkaar.
Geef je kinderen feedback op hun taalgebruik? En hoe doe je dat dan?
Sta eens stil bij je eigen taalgebruik. Vaak blijkt dat begeleiders snel praten en de zinnen niet afmaken. De pauzes in instructies ontbreken soms terwijl die juist nodig zijn om kinderen de gelegenheid te geven om
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
48
betekenis te geven aan wat ze hebben gehoord en deze
Taal uitlokken
te verbinden met wat ze al weten.
Het uitlokken van taal tijdens een activiteit is een voorwaarde voor succesvolle taalverwerving. Dat geldt zowel
Belevingswereld van kinderen
voor de manier waarop je zelf met kinderen in gesprek
Kinderen leren van nature op een actieve en speelse
gaat, als voor de manier waarop je zorgt dat kinderen
manier. Ze zijn nieuwsgierig, ze reageren op de dingen
met elkaar in gesprek gaan.
om hen heen en gaan op onderzoek uit. Jonge kinderen
Taal en denken gaan hand in hand. Door veel met
zijn helemaal niet bewust met taal leren bezig. Ze zijn
kinderen te praten wordt ook het denken gestimuleerd.
met inhoud bezig, met spel en met elkaar. Het is dus
Positieve effecten35 treden vooral op als er sprake is van
belangrijk ervoor te zorgen dat kinderen zich betrokken
’child involved analytic talk’, dat wil zeggen: gesprekken
voelen bij het thema. Om kinderen betekenisvolle
die het denken van de kinderen stimuleren. Het blijkt
situaties te kunnen bieden waarin ze taal kunnen
bijvoorbeeld dat vragen als ”Wat zou jij doen als …?”
gebruiken en oefenen, is het belangrijk om aan te sluiten
of ”Hoe denk je dat hij dat doet?” de taalontwikkeling veel
bij hun belevingswereld. Het is goed om iets over hun
sterker bevorderen dan vragen als ”Wat is dat?” of
omstandigheden te weten, waar wonen ze, hebben ze
”Wat zie je op dit plaatje”?
broertjes en zusjes of wat zijn hun hobby’s? En weet je
Als begeleider geef je tijdens een activiteit regelmatig
het antwoord op de volgende vragen?
gespreksimpulsen. Het is belangrijk om vooral veel
• Welke spelletjes spelen ze? Spelen ze vaak samen of
vragen te stellen. Stel ook zoveel mogelijk open vragen
spelen ze graag alleen?
Zie ook pagina 54. Een kind krijgt dan gelegenheid om
• Welk speelgoed is op dit moment erg in?
te antwoorden, om taal te produceren.
• Naar welke tv-programma’s kijken ze het meest?
Gespreksimpulsen kun je ook geven met een spelletje.
• Welke hobby’s hebben ze?
Het hoeft heus niet altijd in een kringgesprek of in een
• Hebben de kinderen een idool? Zo ja, wie?
gewoon gesprekje. Observeer het kind en probeer zijn
interesses te ontdekken. Doe samen dingen of knoop Ga niet voorbij aan wat kinderen emotioneel bezig
een gesprekje aan.
houdt. Dat kan van alles zijn: de aankomst van
Wanneer een kind iets vertelt en je begrijpt niet wat hij
Sinterklaas, de knikkertijd, de eerste sneeuw, Ramadan,
wil zeggen of omgekeerd, hij begrijpt jou niet, stel dan
etc. Probeer deze zaken terug te laten komen als onder-
vragen tot jij of het kind het wel begrijpt. We noemen
werp in activiteiten.
dat betekenisonderhandeling. Betekenisonderhandeling
Vraag kinderen ook eens naar de gevoelens die de
is goed om een kind zelf tot inzicht te laten komen.
inhoud van bepaalde activiteiten bij hen oproepen en
Bovendien voelt het kind zich dan serieus genomen.
praat er met elkaar over. Een verhaal of film of dramales
Verder is het belangrijk om al begeleider de kinderen in
kan soms heel wat emoties bij kinderen losmaken:
staat te stellen om veel met elkaar in gesprek te gaan.
enthousiasme, verbazing, afschuw, plezier.
35
Dickinson en Smith, 1994; De Temple en Snow, 2000; Aarssen, J. e.a., Duidelijke taal - Effectief taalonderwijs, Den Haag, 2001
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
49
Feedback geven
Expanderen betekent dat je de uiting van het kind over-
Kinderen vertellen en vragen veel. In wat ze zeggen kun
neemt, uitbreidt en in een goede vorm teruggeeft.
je ook taalfouten horen. Als een kind een woord zowel
Bijvoorbeeld:
goed als fout gebruikt, komt dat vaak omdat de taal zich
Kind:
Omdat ik die kwijt hebt.
aan het ontwikkelen is. In dat geval hoeft de fout niet
Volwassene:
Ja, jij bent de bal kwijt, wat jammer, hè?
persé verbeterd te worden omdat het misschien alleen maar een fase is waar het kind doorheen moet.
Het woordje ’ja’ is bij de expansie, net als bij de
Het is altijd belangrijk om feedback te geven als fouten
correctie, belangrijk. Door dit ’ja’ bevestigt de
van kinderen de communicatie verstoren, bijvoorbeeld
volwassene het kind en geeft hij aan het te begrijpen.
omdat het verhaal dat het kind vertelt onbegrijpelijk is.
Verder is het belangrijk om aandacht te besteden aan
Modelleren betekent dat je het goede taalvoorbeeld geeft.
fouten die stigmatiserend werken. Die ervoor zorgen dat
Jouw uiting is een reactie op wat het kind zegt, maar het
het kind een stempel krijgt zoals dom of brutaal.
is geen expansie of correctie, het is een voorbeeld,
Als vaak dezelfde fout gemaakt wordt is het ook nodig
een model.
die te verbeteren.
Bijvoorbeeld:
Fouten negeren helpt niet, het geven van feedback is
Kind:
Omdat ik die kwijt hebt.
daarbij van groot belang. De manier waarop is echter
Volwassene:
Zullen we gaan zoeken? Zoeken naar de bal? Waar ging je met de bal spelen?
doorslaggevend.
Het is belangrijk om te reageren op de inhoud van een
Corrigeren betekent dat je de uiting van het kind en een
verhaal, wees geïnteresseerd in de details van een
verbeterde vorm herhaalt.
verhaal. Negeer de taalkundige fouten niet maar verstop
Bijvoorbeeld:
de correctie in je inhoudelijke antwoord.
Kind:
Die is gebrookt.
Volwassene:
Die is gebroken, ja!
Bijvoorbeeld: Kind:
Waarom keekte jij naar buiten?
Volwassene: · Waarom ik naar buiten keek? Zo maar, ik moest even nadenken.
De meest natuurlijke manier van feedback geven is door afwisseling aan te brengen in de manier waarop. Het is belangrijk dat dit spelenderwijs gebeurt.
Er zijn drie goede manieren om te reageren op taalfouten van kinderen: Expanderen, modelleren en corrigeren.
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
50
4B Tips
Tips voor het stimuleren van interactie tussen kinderen Om de communicatie over en weer tussen kinderen zo
Bewust worden van eigen taalstimulering gedrag
effectief mogelijk te laten verlopen kunnen onderstaande
Je kunt je een aantal vragen stellen om je bewust te
tips helpen:
worden van je eigen taalstimuleringsvragen:
• Gesprekken in de grote kring hebben vooral een
• Is er vaak communicatie over en weer met de kinderen?
oriënterende en motiverende functie: waar gaat het
• Op welke momenten is dat meestal?
vandaag over en waarom gaan we het doen / is het
• Knoop je gesprekjes aan met alle kinderen of enkel met
leuk? Het is zaak dit soort gesprekken kort te houden
de kinderen die iets komen vertellen? • Zijn er dingen die voor jou belemmerend zijn om op de impulsen van de kinderen in te gaan (of om zelf gesprekjes aan te knopen)? • Waar ben je tijdens een activiteit het meest mee bezig?
en te mixen met groepsgesprekken (in de kleine kring) en tweetalgesprekken. • Als er in groepjes wordt gewerkt, de groepjes niet te groot maken. De kinderen hebben dan meer kans om uitgebreid aan het woord te komen. Om goed op
Praten met de kinderen, organiseren, orde houden,
verhaal te komen. Ook kinderen die (nog niet)
met het spel zelf...?
gemakkelijk in de grotere groep het woord nemen komen dan tot spreken. Een gesprek kan onder leiding
Als je stil staat bij deze vragen kun je bedenken wat je
van de begeleider staan, maar dat is niet persé nodig.
nog zou kunnen verbeteren in je eigen gedrag om de
Gesprekken in kleine kringen zijn bijvoorbeeld effectief
taalontwikkeling bij kinderen verder te stimuleren.
om kinderen op ideeën te laten komen. Drie- of viertallen zijn vaak het meest geschikt.
Eigen taalgebruik
De groepjes krijgen een duidelijke opdracht mee en de
Neem je activiteit een keer op en beluister eens kritisch
begeleider volgt zo’n groepje eventueel op afstand en
je eigen taalgebruik. In je taalgebruik kun je kinderen op
grijpt in waar nodig.
een aantal manieren helpen:
• Stel bij overlegopdrachten de groepjes voor zover
• Langzaam praten;
mogelijk gemengd samen qua taalniveau. Kinderen
• Eenvoudige woorden en zinnen gebruiken maar ook
leren op die manier het meeste van elkaar.
weer niet te gemakkelijk;
• Stel bij uitzoekopdrachten groepjes samen met
• Meer in toonhoogte en geluid variëren;
kinderen van een vergelijkbaar niveau omdat anders de
• Om dingen goed uit te kunnen leggen is een beetje
slimste of taalvaardigste het werk gaan doen.
toneelspelen handig, een beetje overdrijven;
• De interactie tussen kinderen op gang brengen en
• Duidelijk spreken;
houden. Laat de kinderen bijvoorbeeld samenwerken
• Af en toe herhalen wat je zegt;
bij een opdracht op elkaar dingen uitleggen. Praat
• Verwijzen naar concrete dingen en die benoemen;
tijdens de activiteit ook met de kinderen over hun
• Het kind tijd en ruimte geven om te reageren;
dagelijkse beslommeringen. Vaak breng je een gesprekje
• De reactie van het kind op prijs te stellen;
op gang door bijvoorbeeld een vraag te stellen over wat
• Bij terugkerende situaties de taalhandelingen ook terug
ze gisteren op de televisie hebben gezien.
te laten komen; • Feedback geven.
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
51
• Ook bij niet talige activiteiten kun je kleine gespreksopdrachtjes geven. Tijdens het inlopen voor de voetbaltraining geef je een gespreksonderwerp mee. Voor de eindpresentatie van een kunstproject laat je kinderen elkaar interviewen over hun kunstwerken.
De instructie Een onderdeel waarin je zelf veel aan het woord bent, is vaak de speluitleg en/of de instructie. Om verzekerd te zijn van de aandacht van de kinderen is het belangrijk met een pakkende start te beginnen. Aandacht voor het onderwerp betekent dat kinderen meer opnemen en beter opletten. Probeer dus iets te vinden wat dicht bij de belevingswereld van de kinderen ligt. Begin met iets spannends of laat iets moois zien. De instructie zelf bestaat uit twee ingrediënten; een talige maar ook een niet talige. Deze versterken
elkaar. Woord hoort bij beeld. Beeld bij woord. Bereid de instructie goed voor. Denk van tevoren aan wat je kunt laten zien of voordoen. Maar denk ook goed na over wat je gaat zeggen in de instructie. Welke woorden ga je gebruiken? Kennen de kinderen deze woorden? Hoe worden deze woorden een paar keer herhaald, steeds weer op een andere manier?
Opzet activiteit De belevingswereld van kinderen is het vertrekpunt bij de opzet van je activiteit. Tijdens de uitvoering van je activiteit zijn er per leeftijdsgroep kenmerken waar je rekening mee kunt houden. Jonge kinderen bijvoorbeeld moet je veel laten zien en je moet inspelen op hun fantasie. Kinderen vanaf een jaar of tien werken graag met groepsopdrachten en vinden resultaat belangrijk. Zie ook pagina 59
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
52
4C Actie
• Vervolgens mag degene die daarover iets wil zeggen, het PraatKaartje in het midden leggen en vertellen.
4C1 PraatKaartjes
36
• Een kind dat daarop wil reageren, iets wil toevoegen of
Voordat je het in de gaten hebt ben je zelf het meest aan
de eigen mening wil geven, neemt de beurt over door
het woord tijdens een kringgesprek. Toch willen we heel
zijn of haar PraatKaartje in het midden te leggen.
graag dat alle kinderen actief meedoen tijdens een
De beurten kunnen in willekeurige volgorde genomen
gesprek, met de PraatKaartjes krijg je dat makkelijker
worden maar kinderen kunnen pas voor de tweede keer
voor elkaar.
praten, als alle PraatKaartjes in het midden liggen.
Materiaal: • PraatKaartjes (een kaartje met de naam van het kind erop of in verschillende kleuren); • Kaartjes met vragen en onderwerpen;
Beginkaartjes Als ik je goed heb
Ik wil hierover ook wel iets
begrepen...
zeggen...
Wat ik bijzonder vind aan...
Ik ben het er wel/niet mee eens omdat...
Eventueel: • Beginkaartjes om de kinderen op gang te helpen; • Antwoordkaartjes waarop suggesties staan hoe de
Antwoordkaartjes (6 manieren van reageren
Zeg wat jij ervan denkt.
Geef een compliment aan degene die voor jou was, voordat je zelf zegt wat je er van vindt.
Vat samen.
Stel een vraag.
kinderen kunnen reageren op wat ze horen of zien (prima hulpmiddelen tijdens het praten).
Voorbereiding: De kinderen zitten in teams van vier. Ze lezen met
Vraag naar de mening van Bedank je tafelmaatjes een tafelmaatje van je. voor hun reactie.
elkaar een stukje over het thema, bijvoorbeeld de opwarming van de aarde of Mondriaan. Of ze luisteren
De kaartjes worden opnieuw verdeeld, ze praten verder
naar een verhaal van de begeleider of ze bekijken
over het thema op dezelfde manier.
plaatjes. Op elke tafel liggen stapeltjes met kaartjes waarop de vragen of onderwerpen staan waarover de kinderen met elkaar gaan praten, bijvoorbeeld bij de opwarming van de aarde; oorzaak, gevolgen, wat is het eigenlijk, hoe warm kan het worden, enz. Ieder kind heeft verder een Praatkaartje.
Uitvoering: • Elk team bepaalt wie het eerste gespreksonderwerp mag voorlezen.
36
Uit: Heijdenrijk, M., Riemens, C. Wanrooij, van M., Witkam, J., Taal nog interactiever, Middelburg, 2005
37
Uit: Brugmans, N., e.a., Bronnenboek Sociale Competentie. Hulpmiddel voor de nieuwe taken van het sociaal cultureel werk, Rotterdam, 2006
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
53
4C2 Luisteren 37
c. Stel de ander centraal.
Luisteren klinkt eenvoudig, maar goed luisteren naar een
Je laat merken dat je echt geïnteresseerd bent in de
ander is best moeilijk. Wat doe je als je niet begrijpt wat
ander. Je antwoorden sluiten altijd aan bij wat de
een kleuter zegt? Doe dan aan ’betekenisonderhandeling’.
ander zegt.
Dit wil zeggen dat je zoveel mogelijk je best doet om toch te begrijpen wat de kleuter bedoelt; door vragen te
d. Moedig de spreker aan (”hmm”, ”ja”, enz.)
stellen (bedoel je dit?), de kleuter iets te laten voordoen
De eerste mogelijkheid om iemand een kans te geven te
of aanwijzen, zelf iets aan te wijzen of uit te beelden.
praten is door niet meteen in woorden te reageren. Klanken als ’goh’, ’hmm’, een vragende ’ja?’ geven aan
Hieronder wat tips om goed te luisteren. Want hoe zorg
dat je er nog bij bent. Je reageert op leuke, vervelende of
je ervoor dat een kind je iets vertelt? Hoe reageer je
interessante gedeelten uit het verhaal. De ander voelt
erop? Hoe geef je het gevoel dat het kind bij jou gehoor
daardoor de gelegenheid meer details te gaan geven.
vindt? En hoe bereik je dat het kind verder vertelt?
Hieronder staat een aantal punten dat helpt om een
e. Laat stiltes vallen.
goed luisterend oor te bieden.
Door niets te zeggen geef je de ander de gelegenheid
a. Maak de zeven fouten niet;
om naar zijn woorden te zoeken of de rest van het
b. Houd je op de achtergrond;
verhaal op een rijtje te zetten. De stilte geeft aan dat je
c. Stel de ander centraal;
geïnteresseerd bent, dat je best even wilt wachten.
d. Moedig de spreker aan (”hmm”, ”ja”, enz.); e. Laat stiltes vallen;
f. Spiegel, vraag verheldering, vat samen.
f. Spiegel, vraag verheldering, vat samen.
Bij spiegelen herhaal je het laatste stukje van het verhaal in eigen woorden. Zo kun je de ander het gevoel geven
a Maak de zeven fouten niet.
dat je hebt geluisterd en kun je ook checken of je het
De verkeerde reacties zijn:
allemaal wel goed hebt begrepen. Hierdoor houd je de
1. Enthousiast met een eigen ervaring reageren als
ander ook een spiegel voor. Vraag verheldering als je iets
iemand jou iets vertelt; 2. Helpen de zin af te maken;
niet begrijpt van het verhaal. Aan het eind kun je het verhaal samenvatten.
3. Geruststellen, relativeren; 4. Suggestieve vragen stellen;
Situatie:
5. ’heb je’- of ’ben je’-vragen stellen;
Margriet komt enthousiast op de begeleider af en wil
6. Een goed advies geven;
haar verhaal aan haar vertellen.
7. Over een ander onderwerp beginnen om de aandacht af te leiden.
Aanpak 1: Margriet:
”Juf, ik ben gisteren naar de film geweest. Ik heb Harry Potter gezien.”
b. Hou je op de achtergrond. Als iemand jou iets wil vertellen, zit die persoon er niet
Jij:
”Wat vond je van die film?”
op te wachten dat jij zelf met een leuk of vervelend
Margriet:
”Ik vond hem kikken!”
verhaal aankomt. Om goed naar de ander te kunnen
Jij:
”Wat vond je het leukste van de film?”
luisteren, moet je jezelf even op de achtergrond houden.
Margriet:
”Het gevecht met Voldemort, dat was echt spannend!”
Jij:
”Oh ja?” Enzovoorts Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
54
Wat je bereikt: Je laat Margriet aan het woord. Hoewel je zelf misschien niet van de film houdt, houd je jezelf en jouw mening op de achtergrond. En daardoor kan Margriet enthousiast vertellen over de film. Je stelt open vragen en daardoor heeft Margriet het gevoel dat er naar haar geluisterd wordt en zal graag nog verder vertellen.
Aanpak 2: Margriet:
”Juf, ik ben gisteren naar de film geweest. Ik heb Harry Potter gezien.”
Jij:
”Oh, die heb ik ook gezien. Ik vond ’Angels en Demons’ eigenlijk leuker.” Enzovoorts.
Wat je bereikt: Je geeft meteen je eigen mening aan Margriet en laat haar niet uitspreken. Hierdoor heeft Margriet niet de gelegenheid om haar enthousiasme over de film te laten merken. Aan het eind van het gesprek heeft Margriet eigenlijk zelf niets over de film verteld, maar de begeleider des te meer. Margriet heeft absoluut niet het gevoel dat er naar haar geluisterd wordt en zal niet meer verder vertellen.
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
55
4C3 Vragen stellen
• neutraal;
Naast goed luisteren is het de kunst om de goede
• zo kort mogelijk;
vragen te stellen. Vragen die de kinderen uitlokken tot
• met het juiste vraagwoord;
nadenken. En waarbij ze eigenlijk alleen een antwoord
• uitnodigende toon;
kunnen geven dat langer is dan één woord. Dit gebeurt
• ondersteund met lichaamstaal.
vooral door open vragen te stellen. Door de juiste vragen te stellen vertellen kinderen meer. En deze
Neutraal
taalproductie is goed voor het verbeteren van hun
De meest open open vraag begint met ’Wat vind je
taalvaardigheid.
van...” Dit is beste manier om zoveel mogelijk informatie van het kind te krijgen over bijvoorbeeld zijn mening,
Welke vragen zijn er?
zijn kennis of het gevoel dat hij bij een bepaald onderwerp
Er zijn open, gesloten en keuzevragen. Een gesloten
heeft. ’Wat vind je’ is beter dan ’wat denk je’, want
vraag begint met een werkwoord. ”Ga je volgende week
daarmee vraag je alleen naar verstandelijke informatie.
op vakantie?” Het kind moet eerst ”ja” of ”nee” antwoorden.
Daarna kan hij gewoon zijn mond houden. Bij een keuze-
Zo kort mogelijk
vraag leg je een kind meerdere mogelijkheden voor.
Een goede open vraag is kort en eenvoudig, hoe korter,
”Ga je naar Turkije of blijf je thuis?” Ook hier is een kort
hoe beter. De vraag bestaat uit één zin. ’Waar ga je heen
antwoord mogelijk. Bovendien worden zowel bij de gesloten
op vakantie?’ Vermijd geklets om je vraag heen.
als bij de keuzevraag de kinderen minder uitgedaagd tot nadenken. Bij jonge kinderen is het gebruik van gesloten
Met het juiste vraagwoord
vragen vaak wel handig.
Je hoeft natuurlijk niet elke vraag met ’Wat vind je’ te beginnen. Als je precies weet wat voor informatie je
Wat zijn open vragen?
nodig hebt, is dat veel te omslachtig. Dan kies je voor
Door open vragen te stellen nodig je het kind uit veel
een begin met een ander vraagwoord.
informatie te geven. En om verder door te denken. De vraag
Gaat het om een tijd? Wanneer?
begint met een vraagwoord: Wie, wat, waar, wanneer of hoe.
Plaats? Waar?
Een vraag die met één van deze vraagwoorden begint,
Werkwijze? Hoe?
is onmogelijk met ”ja” of ”nee” te beantwoorden. Het kind
Aantallen? Hoeveel?
kan natuurlijk wel proberen een antwoord van één woord te geven maar meestal lok je met een open vraag minstens een
Uitnodigende toon
hele zin uit. Je geeft het kind alle ruimte om een antwoord te
Ga aan het eind van je zin iets omhoog met je stem.
bedenken. ’Waarom’ staat niet in het rijtje vraagwoorden.
Het voelt in het begin overdreven maar als je die
Dat is omdat ’waarom’ als een verwijt kan klinken. Voorbeeld
vragende intonatie duidelijk in je zin legt, voelt het kind
is: ”Waarom heb je het zo gedaan?” De onderliggende
zich meer uitgenodigd om te gaan praten.
boodschap kan klinken als: ’je had toch meteen kunnen zien dat het mis ging!’. Als je een vraag met waarom begint leg
Ondersteun met lichaamstaal
je er vaak vanzelf al een verwijtend toontje in, al probeer je
Aan je houding moet het kind kunnen zien dat je echt
het neutraal te zeggen.
graag het antwoord wilt horen. Dus:
Wat is een goede open vraag?
Draai je bovenlichaam naar het kind toe en kijk het
Goede open vragen voldoen aan een aantal eisen:
kind aan. Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
56
4C4 Tips voor de sporttraining38
zouden reageren, bijvoorbeeld dat ze ruimte moeten
Interactie is belangrijk, zeker ook bij sport. Tijdens
zoeken wanneer ze de bal krijgen. Samen met de spelers
trainingen moeten de spelers de instructies van hun
bouw je dan de verschillende mogelijkheden op. Als je
trainer goed kunnen begrijpen. Bij teamsporten is de
hen zelf actief laat meedenken en redeneren, zullen ze
communicatie onderling van groot belang. Met een
het ook beter onthouden en zelf kunnen toepassen.
goede onderlinge communicatie zullen de spelers meer
De spelers kunnen ook de oefening aan elkaar uitleggen.
betrokken zijn bij de training. Daarnaast leren ze met elkaar samenwerken. Als de spelers je uitleg beter
Tip: Oefen verschillende vaardigheden in groepjes.
begrijpen en de sfeer in de ploeg goed is, zal ook de
Verdeel je team in groepjes en laat ieder groepje een
sportprestatie beter worden.
bepaalde techniek oefenen. Zorg er voor dat er in een groepje zowel goede als minder goede spelers zitten.
Zonder veel extra moeite kan je de sporters niet alleen
Laat je spelers per groepje tips geven aan elkaar.
de sport zelf, maar ook taal aanleren. Sport is het
Na verloop van tijd laat je je spelers doorschuiven,
hoofddoel maar taal is wel de manier om de sport over
zodat ze uiteindelijk alle vaardigheden oefenen.
te brengen. Bijsturen bij een oefening Taal tijdens de training:
• Laat de kinderen negatieve kritiek stapsgewijs geven, volgens de regels van feedback. Vraag ze bijvoorbeeld
Opwarming
wat er verkeerd gegaan is en hoe ze het beter kunnen
Laat de spelers kletsen tijdens de opwarming.
aanpakken.
De opwarming is voor de spelers vaak een moment
• Zorg ervoor dat de spelers goed weten wat er fout was
waarop ze elkaar van alles vertellen, over de sport maar
en hoe het beter kan. Je kunt een oefening bijvoorbeeld
ook over allerlei andere zaken. Deze spontane
stilleggen en stapsgewijs met de spelers naar de juiste
communicatie moet je als trainer zeker niet verbieden,
oplossing zoeken. De spelers moeten dan zelf de
want het is een goed moment voor de spelers om elkaar
oplossing vinden: kijken waar ze staan, waarom staan
beter te leren kennen. Je kunt als trainer ook zelf
ze fout, waar staan ze beter, …. en dan lopen ze zelf
gesprekken aanknopen, wat de sfeer in de ploeg alleen
naar de juiste oplossing, zo kunnen ze het later ook
maar zal bevorderen.
beter onthouden.
• Geef positieve feedback. Vertel wat ze goed deden of Instructie
beter dan de vorige keer. Dit is goed voor het zelf-
Zorg ervoor dat je spelers meer inzicht krijgen in het
vertrouwen van de spelers. Ze kunnen eventuele kritiek
spel. Het is voor spelers niet altijd duidelijk waarom ze
dan ook beter accepteren.
een bepaalde oefening uitvoeren. Daarom is het goed
• Stimuleer dat de spelers elkaar instructies geven. Dit is
om bij je uitleg naar concrete wedstrijdsituaties te
zeker van belang bij teamsporten. De spelers zijn op
verwijzen waarin de vaardigheid van pas komt. Dat zal
die manier meer met elkaars spel betrokken. Wanneer
de spelers ook motiveren voor de oefening. Je kunt ook
spelers oog hebben voor goede acties van anderen en
aan je spelers vragen hoe ze in een bepaalde situatie
complimentjes als ’mooi gedaan’ of ’goed bezig’ roepen, bevordert dit de sfeer.
38
Uit: Coppin, E., e.a., Taalstimulering en omgaan met meertaligheid in sportclubs, Leuven, 2007
39
o.a. uit ‘De Vakkrachtenkrant’, maart 2004, uitgave van Stichting de Meeuw
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
57
Pas je opwarming eens op een originele manier aan
Tienbal
Naarmate het seizoen vordert, zullen de spelers de
Materiaal: bal
opwarmingsoefeningen zonder veel uitleg kunnen
De spelers worden verdeeld in twee gelijke ploegen en
uitvoeren. Je kunt hen dan voor een extra uitdaging
verspreiden zich over het veld. De ploeg die begint,
zetten door ze zelf de opwarming te laten leiden: je wijst
moet proberen de bal tien worpen lang binnen de ploeg
één verantwoordelijke aan die de oefening uitlegt en de
te houden. Maar de bal mag de grond niet raken,
andere spelers volgen dan zijn instructies op.
want anders moet je weer bij nul beginnen te tellen.
De opwarming kan ook leuker worden door de oefening
Natuurlijk zullen de spelers van de andere ploeg
speels aan te pakken. Je kunt bijvoorbeeld loopspelletjes
proberen de bal in handen te krijgen om zelf een
spelen, waarbij balvaardigheid en concentratie geoefend
’tienbal’ te maken. Opletten dus!
worden. Een voorbeeld van een dergelijk spelletje is: ’Tienbal’.
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
58
4C5 Aansluiten bij de leeftijd van kinderen39:
6-8 jaar
Kinderen van verschillende leeftijden hebben
• Passen hun eigen logica toe bij het verklaren van
verschillende kenmerken waarbij je kunt aansluiten in je
oorzaak en gevolg (gebaseerd op hun eigen beleving);
activiteiten. Onderstaand geven we per leeftijdscategorie
• Steeds meer elementen uit de werkelijkheid in hun spel;
een aantal belangrijke kenmerken aan. Vervolgens geven
• In spel en fantasie experimenteren met het eigen
we aan hoe je in je activiteit gebruik kunt maken van die
gedrag en dat van anderen;
kenmerken. Op die manier sluit je beter aan bij de leef-
• Het luisteren en waarnemen gaat steeds beter;
en belevingswereld van het kind.
• Zoeken naar regelmaat en wetmatigheden; • Denken nog erg zwart-wit;
4-6 jaar • egocentrisch (op zichzelf gericht); • onderzoekend (waarom gaat dit zo? wat is dit?);
• Wereld ontdekken door zelf ervaringen op te doen en de samenhang te ontdekken; • Vrienden worden belangrijk.
• verkennend met zintuigen; • fantasie en werkelijkheid lopen door elkaar heen;
Hoe maak je van deze kenmerken gebruik?
• gevoelens en gedachten in spel uiten;
• Vermijd moeilijke woorden en leg kort en concreet uit;
• nadoen van dagelijkse gebeurtenissen;
• Stel zoveel mogelijk open vragen en vraag door op
• moeite met het koppelen van oorzaak en gevolg; • leren door regels en handelingen van volwassenen na te doen; • familie is belangrijk.
details; • Bied speels activiteiten aan die niet draaien om informatie en feitenkennis; • Zorg voor een duidelijk thema en duidelijke structuur; • Bouw rustpunten in, zodat de kinderen zich niet te
Hoe maak je van deze kenmerken gebruik? • Zorg voor een korte uitleg en een speelse aanpak, gebruik simpele taal en veel visuele ondersteuning; • Zorg voor korte activiteiten met afwisseling tussen
lang hoeven te concentreren; • Zorg voor activiteiten die de mogelijkheid bieden om
zelf te verkennen en te ontdekken; • Bied nieuwe en uitdagende activiteiten.
inspanning en ontspanning, wissel spelen en praten af; • Reserveer tijd om kinderen individueel bezig te laten zijn;
8-10 jaar
• Sluit aan bij hun fantasiewereld en hun ’onderzoeks-
• Erg bezig met rekenen, lezen en schrijven;
gedrag’; • Zet het bezig zijn met tastbare voorwerpen en materialen en het zelf ontdekken van dingen centraal, dit is belangrijker dan het resultaat; • Laat het winnen bij spelletjes niet belangrijk zijn; • Stel dezelfde vraag als het nodig is nog eens, maar dan net op een andere manier, gesloten vragen kunnen bij deze leeftijdscategorie naast open vragen gebruikt worden.
• Houden van observeren; • Door observeren en redeneren tot algemene regels komen; • Centraal staat de eigen ervaring; • Algemene zaken vertalen naar concrete situaties is nog lastig; • Beperkt inzicht in grotere verbanden en in de rol van de mensen in de omgeving; • Gevoelig voor relaties tussen mensen onderling; • Ontwikkeling van groepsbesef; • Sociaal gedrag gaat flink vooruit; • Zien directe relatie tussen oorzaak en gevolg steeds vaker in;
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
59
• Willen op eigen initiatief problemen aanpakken;
Hoe maak je van deze kenmerken gebruik?
• Vormen eigen mening;
• Gebruik zowel concrete als abstracte taal. Leg de
• Ouders steeds minder centraal, vrienden worden steeds belangrijker; • Dieren zijn belangrijk.
moeilijke woorden wel uit en ga na of de kinderen het hebben begrepen; • Wees alert op sociaal wenselijke antwoorden, op deze leeftijd gaan de kinderen deze antwoorden steeds vaker
Hoe maak je van deze kenmerken gebruik? • Sluit aan op de eigen beleving en ontdekkingsdrang (denk aan dieren); • Vraag door bij sociaal wenselijke antwoorden;
• Vat af en toe samen; • Werk met groepsopdrachten; • Zorg voor uitdagende, spannende en interessante
• Vat af en toe samen wat er is gezegd;
activiteiten, technisch en constructief heeft hun
• Gebruik wat meer moeilijke woorden maar leg deze
belangstelling;
wel uit; • Zorg voor activiteiten die de mogelijkheid bieden om zelf te verkennen en te ontdekken; • Bouw rustpunten in, zodat de kinderen zich niet te lang hoeven te concentreren;
geven;
• Bied speelse activiteiten aan die niet in eerste plaats gericht zijn op informatie en feitenkennis; • Zorg voor een duidelijk thema en duidelijke structuur; • Laat de kinderen tijdens de activiteiten zelfstandig
• Zorg voor activiteiten die de mogelijkheid bieden om zelf te verkennen en te ontdekken; • Zorg voor activiteiten waarin zelfstandig onderzoek gedaan kan worden/dingen uitgevoerd kunnen worden; • Zorg voor activiteiten waarbij je naar een resultaat toewerkt; • Houd rekening met hun eigen wensen en ideeën; • Sluit aan bij de verschillen in behoeften tussen jongens en meisjes.
dingen doen en bepalen; • Bouw in de activiteiten meer ruimte in voor onderling ’informeel’ contact.
10-12 jaar • Realiteit speelt een grote rol; • Presteren wordt belangrijk; • Morele vraagstukken gaan zwaarder wegen; • Verwachten van volwassenen dat ze serieus genomen worden; • Individuele interesse en hobby’s ontwikkelen zich; • Worden flexibeler in het omgaan met regels en realiseren zich dat regels te veranderen zijn; • Op zoek naar avontuur en spanning; • Naast individuele competitie is het groepsgevoel belangrijk; • Verschillen tussen jongens en meisjes worden groter; • Vormen een eigen mening.
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
60
Literatuurlijst
Delfos, M.F., 2000, Luister je wel naar mij? Gespreksvoering met kinderen tussen vier en twaalf jaar,
Aarssen, J., e.a., 2001,
SWP, Amsterdam
Duidelijke taal - Effectief taalonderwijs, PMPO, Den Haag
Dijkstra, M. & Pompert B., 2001, Boeken maken in de klas,
Appel, R., e.a., 1995,
Koninklijke Van Gorcum, Assen
Nederlands als tweede taal in het basisonderwijs, Meulenhoff, Amsterdam
Emmelot, Y., Schooten, E. van, 2006, Effectieve maatregelen ter bestrijden van taalachterstanden
Beek, A. van der, Damhuis, R,
in het primair onderwijs,
Denken en praten in de kleine kring,
SCO-Kohnstamm Instituut, Amsterdam
JSW, jaargang 86, nummer 10
www.sco-kohnstamminstituut.uva.nl/pdf/sco763.pdf
Boer, E. de, 2005,
Gilpin, R. & Pratt, L. 2007, Knutselen en experimenteren
Hoe blijft mijn kind bij de les? Gids voor ouders met een
(Nemo science center), Standaard Uitgeverij, Antwerpen
kind in het voortgezet onderwijs, Eisma Edumedia, Leeuwarden
Ghesquière, L., Jonkers, S., Wynant, P., 2007, Studie naar het taalgebruik en het omgaan met
Bongaards, B. & Sas, J., 2000,
meertaligheid in de Nederlanstalige sportclubs in de
Vakbekwaam onderwijzen,
Vlaamse Rand,
Wolters-Noordhof, Groningen
Centrum voor Taal en Onderwijs, Leuven
Brugmans, N. & Teeuwissen, M. & Genderen, van R., 2006,
Goethals, A., 2003,
Bronnenboek Sociale Competentie, hulpmiddel voor de
Trek je talige schoenen aan, taalstimulering in de vrije tijd,
nieuwe taken van het sociaal cultureel werk,
Centrum voor Taal & Migratie/Steunpunt NT2, Leuven
Stichting de Meeuw, Rotterdam
www.vgc.be/cultuur/jeugdspeelpleinenensport/jeugd/ publicaties/trek+je+talige+schoenen+aan.htm
Coppin, E., Jonkers, S., Verhelst, M., 2007, Taalstimulering en omgaan met meertaligheid in sportclubs,
Goorhuis, S.M. & Schaerlakens, A.M., 2000,
Centrum voor Taal en Onderwijs, Leuven
Handboek taalontwikkeling, taalpathologie en taaltherapie,
http://cteno.be/doc=384&nav=1,1,7
bij Nederlandssprekende kinderen, de Tijdstroom, Utrecht
Cox, A., 2004, Dit is geen taalles, Taalstimulering in de peuterspeelzaal
Goorhuis-Brouwer, S, 2007,
en de basisschool,
Taalontwikkeling en taalstimulering bij baby’s, peuters en
KPC groep, ’s-Hertogenbosch
kleuters, SWP, Amsterdam
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
61
Grieken van, R., 2008,
Heesen, Berrie, 1996,
Lesboekje Freeze & Go-debat,
Klein maar dapper, filosoferen met jonge kinderen,
Nederlands Debat Instituut, Hilversum
Damon, Budel
Gilpin, R. & Pratt, L., 2007,
Heesen, Berrie, 2000,
Knutselen en experimenteren (Nemo science center),
Kinderen filosoferen, docentenboek,
Standaard Uitgeverij, Antwerpen
Damon, Budel
Hajer, M. & Meestringa, T., 2008,
Heijdenrijk, M., Riemens, C. Wanrooij, van M.,
Handboek taalgericht vakonderwijs,
Witkam, J., 2005,
Coutinho, Bussum Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
62
Taal nog interactiever,
Njiokiktjien,C., 2004,
Drukkerij Meulenberg, Middelburg
Gedragsneurologie van het Kind, Suyi Publicaties, Amsterdam
Huizenge, H. & Robbe, R., 2005, Competentiegericht taalonderwijs,
Nulft, van den D. & Verhallen, M., 2001,
Wolters-Noordhoff, Groningen/Houten
Met woorden in de weer, praktijkboek voor het basisonderwijs,
Hurkmans, E. & Kooiman, A. & Petit, V., 2006,
Coutinho, Bussum
De Taj Mahal is niet in één dag gebouwd. Verslag en methodiekbeschrijving van de taalcampagne Nederlands
Pompert, B., 2004,
spreken opent deuren,
Thema’s en taal, voor de bovenbouw,
Bewonersorganisatie Afrikaanderwijk, Rotterdam
Koninklijke van Gorcum, Assen
Kayser, D., 2006,
Rooyackers, 1994,
Interculturele sociale vaardigheden op de basisschool.
Honderd taalspelen,
Basisboek voor leerkrachten en hulpverleners,
Panta Rhei, Katwijk
De Tijdstroom, Utrecht Struik, A., 2008, Kienstra, M., 2003,
52 vonken, ruimte om te stralen,
Woordenschatontwikkeling, werkwijzen voor groep 1-4 van
Uitgeverij Quist, Leidschendam
de basisschool, Expertisecentrum Nederlands, Nijmegen
Thiesen, P. 2004, Communicatiespelenvoor het sociaal agogisch werk,
Knijpstra, H., 1993,
Uitgeverij Nielsen, Soest
Zij-instromers in het basisonderwijs, Zwijsen, Tilburg
Tyberghein, F., 1999, Het grote spelletjesboek, 101 leuke spelletjes en activieiten
Kohnstamm, R., 1993,
om je nooit meer te vervelen,
Kleine ontwikkelingspsychologie I, het jonge kind,
Zuidnederlandse Uitgeverij N.V., Aartselaar
Bohn Stafleu Van Loghum, Houten/Zaventem Wier, van M., 2005, Kohnstamm, R., 2009,
Levensecht leren in de buurt, praktijkboek voor
Kleine ontwikkelingspsychologie II, de schoolleeftijd,
schoolbuurtwerk binnen het basisonderwijs,
Bohn Stafleu Van Loghum, Houten/Zaventem
Stichting Welzijn Westerpark, Amsterdam
Manolson, A., 1996, Praten doe je met z’n tweeën, een gids voor ouders om hun kind te helpen bij het leren praten, NIZW/The Hanen Centra, Utrecht
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
63
Leuke/handige sites Link naar ’Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters’ http://amsterdam.nl/gemeente/college/lodewijk_asscher/redactionele/basiswoordenschat
Bibliotheek Rotterdam, www.bibliotheek.rotterdam.nl
Link naar overzicht brede schoolactiviteiten 2009 – 2010: www.bibliotheek.rotterdam.nl/nl/informatie/leren/voorhetonderwijs/documents/bredeschool.pdf
Taaldrukwerkplaats, www.taaldrukwerkplaats.nl
Link naar het thema ’Een schat aan woorden’ van Opvoeders in Actie, www.stichtingdemeeuw.nl/web/show/projecten/opvoeders-in-actie/achtergrondinformatie_een_schat_aan_woorden.doc
Duidelijke taal - Effectief taalonderwijs De taalontwikkeling van kinderen is gediend met interactief taalonderwijs en een doorgaande leerlijn. Deze brochure beschrijft verschillende programma’s en biedt een stappenplan voor effectief taalonderwijs. (Aarsen, J, Broekhof K. Cohen de Lara, H. Hoogbergen, M, Hajer, M, PMPO 2001) www.sardes.nl/uploads/Sardes/publicaties_bestanden/pub_duidelijke_taal.pdf
Tips bij interactief voorlezen: www.bibliotheekdenhaag.nl/voorleesvogel/voorleestips.asp
Webpagina’s die gaan over de inhoud van een onderwijsvernieuwende werkwijze voor de ontwikkeling van het moedertaalonderwijs en de kunstzinnige vorming: www.taalvormingentaaldrukken.nl
Praktische lessuggesties en lesbrieven op de digitale lerarenkamer. Uitgeverij Zwijssen en de KRO: www.leerkracht.nl
Trek je talige schoenen aan, taalstimulering in de vrije tijd Dit is een projectboek over taalstimulering. Het eerste deel van het boek is theorie over taalverwerving en taalstimulering. In het tweede deel van het boek komen voorbeeldactiviteiten en praktische tips aan bod. www.vgc.be/cultuur/jeugdspeelpleinenensport/jeugd/publicaties/trek+je+talige+schoenen+aan.htm
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
64
Colofon © 2009 Stichting de Meeuw
Dit inspiratieboek ‘Taal in buitenschoolse activiteiten’ is samengesteld door Stichting de Meeuw in opdracht van de dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving, in het kader van het Rotterdams Onderwijs Beleid.
Auteurs Irma Bolhuis Jenny de Joode
Eindredactie Rien van Genderen
Vormgeving Tan en de Jong
Fotografie cover Anne Kooiman
Meeleesgroep Gerard Kreugel, meerscholig directeur Lucas en Laurens-Cupertino, katholiek basisonderwijs Monique Schalke, buurtmakelaar Spangen, Stichting Delphi Opbouwwerk Monique Strijk, training, begeleiding, advies, Stichting de Meeuw
Met dank aan Annemarie Lankester, buurtmakelaar/jkz-procesbegeleider Hoogvliet Ineke de Vendt, buurtmakelaar/jkz-procesbegeleider Hoogvliet Scholen en samenwerkingspartners Hoogvliet
Stichting de Meeuw Postbus 61055 3002 HB Rotterdam tel: 010 486 30 22
Henegouwerplein 16 fax: 010 486 64 55 www.stichtingdemeeuw.nl
Uitgave van Stichting de Meeuw, Rotterdam
65