Syllabus Permanente Educatie
Wft Beleggen
Inhoudsopgave 1
Inleiding
1
1.1
Studietips 1.1.1 Lesmateriaal
1 1
2
Integriteit
3
2.1
Inleiding
3
2.2
Betekenis integriteit
4
2.3
Integriteit en zorgplicht
4
2.4
Vormen van integriteit 2.4.1 Persoonlijke integriteit 2.4.2 Organisatorische integriteit 2.4.3 Relationele integriteit
4 5 5 6
2.5
Afweging belangen
6
3
Risico beleggen in obligaties en afgeleide producten
11
3.1
Inleiding
11
3.2
Rendement obligaties
11
3.3
Gevolgen van de kredietcrisis voor obligaties
13
3.4
Gevolgen voor specifieke producten
14
3.5
Na de kredietcrisis
14
4
Gevolgen kredietcrisis voor beleggingen
17
4.1
Inleiding
17
4.2
Proces samenstellen beleggingsportefeuille 4.2.1 Verandering van de SAA door een veranderende klant 4.2.2 Verandering SAA door verandering van de markt
17 18 18
5
Het risicoprofiel
25
5.1
Inleiding
25
5.2
Geadviseerde vermogensverdeling
25
5.3
Correlatie tussen de vermogenscategorieën
25
5.4
Gevolgen voor de belegger
26
5.5
Conclusie
26
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
Syllabus Permanente Educatie
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
Wft Beleggen
Syllabus Permanente Educatie
1
Wft Beleggen
Inleiding
Voor financiële dienstverleners gelden naast diploma-eisen ook doorlopende deskundigheidseisen. Deze hebben tot doel de vakinhoudelijke deskundigheid op peil te houden, die nodig is voor de beroepsbeoefening. Door de financiële crisis staat de financiële wereld onder druk en neemt het toezicht op de dienstverleners toe. Het is belangrijk om in deze tijd in te kunnen spelen op de snelle veranderingen, die in de financiële dienstensector plaatsvinden. Op basis van het advies van het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD) heeft het Ministerie van Financiën de toetstermen voor de PE Wft 2010-2011 vastgesteld. De toetstermen omvatten de relevante actuele ontwikkelingen van de diverse Wftonderdelen. De PE Wft 2010-2011 is van start gegaan op 27 december 2009 en eindigt op 27 juni 2011. In deze periode heb je de tijd om je Wft-diploma’s rechtsgeldig te houden. Dukers & Baelemans is geaccrediteerd door het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD). Dit houdt in dat Dukers & Baelemans met succes de erkenningsprocedure heeft doorlopen, die ziet op de wijze van kwaliteitsborging, de opzet en inhoud van het aan te bieden programma, de wijze waarop toetsende elementen in het programma zijn verwerkt en de kwaliteit van de docenten. Dukers & Baelemans is geaccrediteerd, zowel voor blended learning als voor contactonderwijs, voor alle PE Wftonderdelen: -
Basismodule Deskundigheid; Consumptief Krediet; Hypothecair Krediet; Levensverzekeringen; Schadeverzekeringen; en Volmacht.
Deze syllabus omvat de module Beleggen. In deze module komen alle relevante ontwikkelingen op het gebied van beleggen aan bod. Aan het begin van ieder hoofdstuk staat in het kader de relevante actuele ontwikkeling en de bijbehorende toetsterm.
1.1
Studietips
Onze opleiding PE Wft Consumptief krediet bestaat naast deze syllabus ook uit een e-learning. Wij adviseren je het volgende: - bestudeer de syllabus; - bestudeer vervolgens de e-learning; - controleer of je de lesstof beheerst aan de hand van de toetstermen. Je bent dan optimaal voorbereid op de lesdag. 1.1.1
Lesmateriaal
Wij bieden het lesmateriaal aan via e-learning en via contactdagen. In de e-learning vind je de syllabus inclusief de bijlagen en een aanvullende lesmodule. Tijdens de contactdag maken we gebruik van een presentatie en casuïstiek. Je vindt dit lesmateriaal op Mijn D&B.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
1
Syllabus Permanente Educatie
Wft Beleggen
Mocht je tijdens je studie vakinhoudelijke vragen hebben dan kun je deze stellen aan het Bureau Vaktechniek. Voor overige vragen, bijvoorbeeld over je cursusdag, kun je contact opnemen met het team van Logistiek & Planning. Wij wensen je veel plezier met het bestuderen van deze syllabus!
Dukers & Baelemans Bureau Vaktechniek:
[email protected] Team Logistiek & Planning:
[email protected] Telefoon 013 - 580 2714
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
2
Syllabus Permanente Educatie
2
Integriteit
Relevante actuele ontwikkeling
Ten gevolge van de kredietcrisis staat het vertrouwen van de financiële sector en haar adviseurs ter discussie. In het rapport Commissie Maas staan aanbevelingen die het vertrouwen moet herstellen. Het vertrouwen kan uitsluitend worden hersteld door het klantbelang centraal te stellen. De beloning van de adviseur mag niet de drijfveer zijn voor het advies 2.1
Wft Beleggen
Toetsterm Toetsterm 6a
Inleiding
Personen die werkzaam zijn in de financiële dienstverlening moeten integer zijn. Als in de financiële dienstverlening werkzame personen niet integer zijn, hoe kunnen klanten dan hun geld toevertrouwen aan financieel dienstverleners? Dit lijkt een open deur. Daarom zijn in de WFT eisen vastgelegd voor een integere branche. De kredietcrisis heeft aangetoond dat niet bij alle financieel dienstverleners een integere bedrijfsvoering hoog in het vaandel stond. Doordat er bij klanten twijfel is ontstaan over de integriteit van financieel dienstverleners heeft dit verstrekkende gevolgen gehad voor het financiële systeem. Denk hier bijvoorbeeld aan Fortis. Toen het vertrouwen eenmaal weg was, was de bank ook ten dode opgeschreven. Alleen een redding van de overheden kon dit voorkomen. Vertrouwen is nodig voor een goede werking van het financiële systeem. Er zal alleen vertrouwen zijn als financieel dienstverleners ook integer zijn. De politiek heeft dit ook onderkend. Bij het verstrekken van staatssteun aan banken hebben politici ook geëist dat er een cultuuromslag plaats moet vinden. Er moet een meer integere cultuur komen. Ook de banken hebben dit onderkend. In een reactie op het rapport van de Adviescommissie Toekomst Banken onderschrijft de Nederlandse Vereniging van Banken de suggestie dat er een bankierseed moet komen. Dit is een moreel-ethische verklaring voor bankbestuurders. De eed zoals deze in het rapport wordt voorgesteld luidt: “Ik verklaar dat ik mijn functie als bankier integer en zorgvuldig zal uitoefenen. Ik zal een zorgvuldige afweging maken tussen alle belangen die bij de bank betrokken zijn, te weten die van de klanten, de aandeelhouders, de werknemers en de samenleving waarin de bank opereert. Ik stel in die afweging het belang van de klant voorop en zal hem zo goed mogelijk inlichten. Ik zal mij gedragen naar de wetten, de reglementen en de gedragscodes die op mij als bankier van toepassing zijn. Ik zal geheim houden wat mij is toevertrouwd. Ik maak geen misbruik van mijn bancaire kennis. Ik zal mij open en toetsbaar opstellen en ik ken mijn verantwoordelijkheid voor de samenleving. Ik zal mij inspannen om het vertrouwen in het bankwezen te behouden en te bevorderen. Ik zal zo het beroep van bankier in ere houden.” Een ander voorstel in het rapport is dat door relevante groepen medewerkers ook een vergelijkbare Bankiersverklaring wordt ondertekend. Daarnaast wordt geadviseerd de inhoud breed binnen de bank bekend te maken en op te nemen in de “business principles”. Daarnaast wordt voorgesteld vooraf te bepalen wat de maximaal toegestane bonus in een jaar binnen de bank is. In het rapport staat verder dat een belangrijk deel van de criteria waarop de bestuurders beoordeeld worden niet financieel zijn, maar bijvoorbeeld klanttevredenheid. Daarom kun je in dit hoofdstuk lezen wat integriteit is en welke vormen van integriteit er zijn. Integriteit hangt samen met zorgplicht. Daarom wordt ook de zorgplicht nader belicht. Integer handelen lijkt zo eenvoudig. Echter er kunnen tegenstrijdige belangen ontstaan (bijvoorbeeld de belangen van de klant voor een goedkoop product en het belang van de adviseur voor
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
3
Syllabus Permanente Educatie
Wft Beleggen
een goede beloning voor zijn werkzaamheden). Wanneer tegenstrijdige belangen ontstaan wordt ook in dit hoofdstuk behandelt. Tevens komt dan aan bod hoe hier mee om te gaan. Daarnaast kun je in een aantal voorbeelden lezen wat integer handelen in de dagelijkse praktijk wil zeggen.
2.2
Betekenis integriteit
Integriteit is een karaktereigenschap. Een integer persoon is iemand die eerlijk en oprecht is en bij zijn handelen geen verborgen agenda heeft. Een integer persoon doet wat hij zegt en zegt wat hij doet. Verder heeft een integer persoon respect en oog voor de belangen van anderen. Integriteit is echter een subjectief begrip. Wat de één integer vindt, is voor de ander niet integer. Integriteit hangt dus ook samen met wat anderen van de handelingen van een bepaald persoon vinden. Of een handeling integer is, is afhankelijk van wat de maatschappij er van vindt. Integriteit is dus plaats maar ook tijdsgebonden. Voorbeeld Rente op een lening vragen is in Nederland normaal. Een persoon die rente vraagt kan dus integer zijn. Volgens sommige moslims verbiedt de Koran geld lenen of uitlenen tegen rente. Deze moslims zullen dus ook anders tegen de persoon aankijken die rente vraagt of ontvangt. Lange tijd was het ook in het christendom verboden rente te vragen of ontvangen. Ook in die tijd werd er anders aangekeken tegen de persoon die rente vraagt of ontvangt. Een persoon kan integer zijn, een organisatie kan ook integer zijn. Als een organisatie integer is dan betekent dit dat de personen die werkzaam zijn in die organisatie integer handelen.
2.3
Integriteit en zorgplicht
Als sinds jaar en dag staat in de Algemene Bankvoorwaarden: “De bank neemt bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht en houdt daarbij naar beste vermogen rekening met de belangen van de cliënt.” Maar ook andere financiële dienstverleners moeten hun zorgplicht nakomen. Dit is bepaald in het Burgerlijk Wetboek en de WFT. In de relatie tussen een financieel dienstverlener en zijn klanten is veelal sprake van een verschil in kennis van zaken. De gemiddelde klant zal minder afweten van bepaalde producten dan de financieel dienstverlener zelf. Op de financieel dienstverlener rust een zorgplicht bij het aangaan van een relatie met een klant en bij de dienstverlening daarna. De zorgplicht van een financieel dienstverlener houdt in dat hij bij zijn dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht dient te nemen, waarbij hij naar beste vermogen met de belangen van de klant rekening houdt. Deze zorgplicht houdt op bij de eigen verantwoordelijkheid van de klant, waardoor er evenwicht bestaat tussen de wederzijdse verplichtingen. De laatste jaren lijkt dit evenwicht met name in de sfeer van effectendiensten te verschuiven door het oprekken van de zorgplicht van de financieel dienstverlener. Soms is dit een gevolg van lagere regelgeving, dan weer van uitspraken van geschillencommissies. Een integere adviseur zal er voor zorgen dat hij in de advisering van zijn klanten de zorgplicht nakomt. Dit wil echter niet zeggen dat elke adviseur die zijn zorgplicht nakomt ook integer is.
2.4
Vormen van integriteit
Binnen een organisatie kunnen we een aantal vormen van integriteit onderkennen. Dit zijn: − Persoonlijke integriteit
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
4
Syllabus Permanente Educatie
− − 2.4.1
Wft Beleggen
Organisatorische integriteit Relationele integriteit Persoonlijke integriteit
Persoonlijke integriteit heeft te maken met de persoon van de werknemer. Een werknemer die in zijn privéleven integer is zal dat ook in de organisatie zijn. Aan de andere kant zal een werknemer die in zijn persoonlijke leven liegt en bedriegt dit zeer waarschijnlijk ook doen in de organisatie. Voorbeeld Niels werkt bij een tussenpersoon. Hij heeft een stelregel die luidt ”wat de baas u biedt, koopt u zelf niet”. Daarom neemt Niels altijd printerpapier mee naar huis als dit thuis op is. Zijn werkgever weet dit echter niet. Niels is dus niet integer. Doordat Niels niet integer is ten opzichte van zijn werkgever zal hij dat ook niet zijn ten opzichte van zijn klanten. De integriteit van de organisatie komt dus in het gedrang door de persoonlijke integriteit van Niels. Dit is de reden dat een werkgever in de financiële branche onderzoek moet doen naar de integriteit van nieuwe werknemers. Zo moet de nieuwe werkgever bij de vorige werkgevers (de werkgevers van de laatste vijf jaar) checken of er incidenten zijn geweest met betrekking tot de nieuwe werknemer en moet de nieuwe werknemer een verklaring omtrent gedrag overleggen. Daarnaast zal de werkgever de nieuwe werknemer expliciet moeten vragen of hij betrokken is geweest bij voorvallen die van betekenis zijn bij het vormen van een oordeel over zijn betrouwbaarheid. Persoonlijke integriteit kunnen we afleiden van hoe iemand omgaat met fouten. Als iemand vanuit zichzelf naar voren komt met zijn fouten en hiervoor verantwoording aflegt is de persoon meer integer dan de persoon die als de fouten bekend worden de schuld bij een ander legt. 2.4.2
Organisatorische integriteit
Bij organisatorische integriteit staat voorop dat organisatorisch is geregeld dat medewerkers integer handelen. De bedrijfsvoering van financieel dienstverlener moet zo zijn ingericht dat er een integere bedrijfsvoering wordt gewaarborgd. De organisatie moet dan ondermeer aandacht besteden aan: − Inrichting van de managementcyclus gericht op beheersing van de integriteitsrisico’s; − Het tegengaan van belangenverstrengeling (hierdoor wordt de integriteit van een medewerker eerder op de proef gesteld); − Zorgen dat er een incidentenregeling is en dat deze wordt nageleefd; − Zorgen dat de klanten van de financieel dienstverlener gecheckt zijn. De organisatie die wil dat er integer gehandeld wordt moet rekening houden met de volgende zaken: − Helderheid. Is het duidelijk voor medewerkers wat al dan niet acceptabel is? − Uitvoerbaarheid. Worden er realistische eisen gesteld, bijvoorbeeld als het gaat om verkoopdoelstellingen? − Consistentie. Geven managers het goede voorbeeld? − Betrokkenheid. Bestaat er draagvlak voor het inhoud geven aan de verantwoordelijkheden? − Bespreekbaarheid. Zijn dilemma’s bespreekbaar? − Zichtbaarheid. Bestaat voldoende zicht op het doen en laten van mensen? − Aanspreekbaarheid. Bestaat er (sociale) controle? Wordt gewenst gedrag beloond en ongewenst gedrag gestraft?
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
5
Syllabus Permanente Educatie
Wft Beleggen
Voorbeeld Dirk werkt als beleggingsadviseur bij een bank. In de arbeidsovereenkomst van Dirk is opgenomen dat hij zich aan de ethische code moet houden die door de bank is opgesteld. In deze code is opgenomen dat er altijd geadviseerd wordt in het belang van de klant. Voor het begin van elk jaar krijgt Dirk te horen wat zijn targets zijn. Om deze targets te halen moet Dirk zorgen dat zijn klanten veel aan- en verkooptransacties verrichten. Dit kan alleen door niet altijd te kijken naar het belang van zijn klanten. De manager van Dirk adviseert zelf ook. Hij gaat er prat op dat er geen klant de deur uit gaat, zonder dat minstens 25% van de portefeuille is omgezet. Hieruit blijkt dat alleen het opstellen van een ethische code niet voldoende is. De organisatie moet zo zijn ingericht dat iedereen zich aan de code moet houden, hiervoor de gelegenheid krijgt en dat dit ook gestimuleerd wordt. 2.4.3
Relationele integriteit
Bij relationele integriteit gaat het om het integer handelen in contacten met relaties. Dit betreft niet alleen klanten, maar ook de zakelijke partners van een organisatie. In al deze contacten moet een organisatie integer handelen. Zaken die hier een rol spelen zijn bijvoorbeeld: − Geen misbruik maken van bepaalde situaties; − Betrouwbaarheid relaties checken, als relaties niet betrouwbaar zijn, straalt dit uit naar de organisatie; − Eerlijk zaken doen, met klanten maar ook met leveranciers. Voorbeeld Peter is de directeur van een bank. De bank heeft plannen om een nieuw kantoor te bouwen. Een van de klanten van de bank is het aannemersbedrijf van Dries. Het bedrijf zit in de problemen. Een nieuwe opdracht, zoals het bouwen van het kantoor voor de bank, kan weer wat ruimte geven. De bank staat echter op het punt om de financiering aan de onderneming van Dries op te zeggen omdat ze haar betalingsverplichtingen niet kan nakomen. Als Peter van deze kennis gebruikt maakt in de onderhandelingen met Dries over de bouw van de bank dan geeft dit geen blijk van relationele integriteit.
2.5
Afweging belangen
Bij de omschrijving van integriteit heb je gelezen dat respect en oog hebben voor de belangen van anderen een onderdeel zijn van het begrip integriteit. Echter er kunnen tegenstrijdige belangen ontstaan en welke belangen zijn dan belangrijker? De belangrijkste doelstelling van een bedrijf is het streven naar continuïteit. Een belangrijke voorwaarde om daaraan te voldoen, is het realiseren van winst. Zeker de afgelopen jaren heeft het Angelsaksische model terrein gewonnen. In dit model staat het creëren van aandeelhouderswaarde centraal. Met creëren van aandeelhouderswaarde wordt dan bedoeld het maximaliseren van de winst. In de financiële advieswereld wordt deze winst vooral gerealiseerd door rentemarge en door provisies die gerelateerd zijn aan het afsluiten van een product. Hier ontstaat een spanningsveld, de klant wil het beste advies (het advies dat bij zijn persoonlijke situatie past) en de financieel adviseur, respectievelijk de financiële instelling, wil aan het advies verdienen.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
6
Syllabus Permanente Educatie
Wft Beleggen
Voorbeeld Susan heeft een woning gekocht. Toen ze koopovereenkomst tekende had ze nog een erg goede baan. Dit was ook een erg drukke baan. Daarom heeft ze het afsluiten van de hypotheek eventjes laten liggen. Ze heeft wel onmiddellijk een werkgeversverklaring opgevraagd en deze ook gekregen. Onverwachts is door een belangrijke klant de relatie met de werkgever van Susan opgezegd. Hierdoor is Susan ontslagen. Ze heeft nu wel de tijd om de koop van de woning verder af te wikkelen. Ze komt er achter dat de ontbindende voorwaarden zijn verstreken. Met dit probleem klopt ze aan bij Simon die bij een tussenpersoon werkt. Om te voorkomen dat Susan de boete moet betalen wil ze erg graag de hypotheek afsluiten. Simon wordt door zijn werkgever onder meer afgerekend op zijn score. Met de werkgeversverklaring en een salarisstrookje van Susan kan Simon de hypotheek wel rond krijgen. Als de hypotheek aan Susan wordt verstrekt loopt de verstrekker een groter risico. Immers de hypotheekverstrekker denkt dat Susan een baan heeft, maar dat is niet in overeenstemming met de werkelijkheid. De belangen van Susan, Simon en de werkgever van Simon lijken haaks te staan op de belangen van de geldverstrekker. Wat moet Simon doen? Een werknemer kan met de volgende belangen geconfronteerd worden: − De belangen van zijn klanten − De belangen van de organisatie − De belangen van andere relaties van de organisatie − De persoonlijke belangen van de werknemer De belangen van klanten van een financieel dienstverlener kunnen bijvoorbeeld zijn: − Voldoende besteedbaar inkomen nu en in de toekomst; − Vermogen dat goed rendeert; − Betaalbare financieringen; − Zekerheid; − Inzicht in financiële situatie. De belangen van een financieel dienstverlener kunnen zijn: − Klanten die op lange termijn klant kunnen en willen zijn; − Klanten die voldoende rendement opleveren; − Een bedrijfsvoering hebben die op lange termijn in de behoefte van haar klanten kan voorzien. De werknemers, de klanten van de organisatie, de andere relaties van een organisatie en de eigenaren van een organisatie zijn allemaal stakeholder bij de organisatie. Ze hebben allemaal belang bij een gunstige ontwikkeling van de organisatie.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
7
Syllabus Permanente Educatie
Wft Beleggen
Stakeholder model
Leveranciers
Klanten
Organisatie
Aandeelhouders
Werknemer
De belangen van de verschillende stakeholders lijken vaak haaks op elkaar te staan. Zo zal in de relatie tussen klant en leverancier, de klant zo min mogelijk willen betalen en de leverancier een zo goed mogelijke prijs voor haar producten willen ontvangen. Dat de klant een zo laag mogelijke prijs wil betalen en de leverancier een zo hoog mogelijke prijs wil ontvangen is maar deels juist. Want zowel leverancier als ook de klant zijn stakeholders in elkaars organisatie. Ze hebben dus beide belang in de gezonde ontwikkeling van elkaars organisatie. De klant wil in de toekomst nog service voor zijn afgenomen product krijgen. De leverancier wil in de toekomst weer een product kunnen verkopen aan de klant. Ze zijn dus beide gebaat bij een reële prijs, beiden moeten de prijs dusdanig bepalen dat de prijs voor de leverancier hoog genoeg is en dat de prijs voor de klant niet te hoog is. Vervolg voorbeeld Op korte termijn heeft Susan baat bij het kunnen afsluiten van de hypotheek. Maar is dat op lange termijn ook wel in haar voordeel? Als ze nu de hypotheek kan afsluiten dan ontloopt ze de boete die ze verschuldigd is als ze de woning niet kan afnemen. Gevolg is misschien wel dat ze op lange termijn niet in staat is de hypotheek te betalen. Hierdoor wordt ze wellicht uit haar huis gezet. Een eventuele restant schuld is wellicht groter dan de boete die ze nu moet betalen. Simon kan nu “scoren” door de hypotheek voor Susan te regelen. Het is niet ondenkbaar dat Susan op termijn wel weer een goede baan heeft. Als Simon haar nu goed helpt zal Susan ook aan hem denken als ze een hypotheek nodig heeft voor een woning die ze wel kan betalen. In een concrete situatie moet een integere adviseur kunnen onderscheiden welke belangen eenieder bij een bepaalde transactie heeft. Daarnaast moet de integere adviseur in staat zijn de belangen tegen elkaar af te wegen. Deze afwegingen moet hij kunnen onderbouwen. Voorbeeld John heeft in het verleden bij zijn bank geïnformeerd naar het fiscaal vriendelijk opbouwen van vermogen voor een inkomensvoorziening als hij stopt met werken. Op dat moment kon John alleen kiezen voor een lijfrente verzekering. Daar heeft hij
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
8
Syllabus Permanente Educatie
Wft Beleggen
dan ook een offerte van ontvangen. Bij het opruimen van zijn financiële papieren komt John de offerte weer tegen. Hij heeft er toentertijd niets mee gedaan. Hij wil nu de tijd nemen om dit te gaan regelen. Hij belt de bank dus voor een afspraak. John komt tijdens de afspraak direct tot zaken en geeft de getekende offerte aan de adviseur en hij wil het snel verder afwikkelen. De adviseur weet dat inmiddels ook de mogelijkheid van banksparen bestaat. Het grote voordeel van banksparen is dat John minder kosten betaalt. Banksparen levert echter voor de bank minder op en dit is ook niet goed voor scorelijst van de adviseur. Moet de adviseur John toch wijzen op de mogelijkheid van banksparen? John heeft er belang bij dat zijn geld zoveel mogelijk gebruikt wordt om vermogen op te bouwen en dat hij zo min mogelijk kwijt is aan kosten. De bank en de adviseur hebben belang bij het afsluiten van een product dat veel geld oplevert. Toch zal John gewezen moeten worden op de mogelijkheid van banksparen. Door John nu integer te adviseren wordt de band van John met de bank sterker en blijft hij in de toekomst ook een goede klant. Daarnaast zal John de eerlijkheid van de bank waarderen en dit in zijn omgeving ook kenbaar maken. Je moet in de praktijk de afweging moeten maken tussen klantbelang en organisatiebelang. Het is dan ook te adviseren dat, wanneer je in aanraking komt met een situatie waarbij je twijfelt wat de juiste handelwijze is, je overlegt met je collega’s/leidinggevende, informeert bij je compliance officer of je wenden tot een instantie die je kan adviseren (bijvoorbeeld AFM, DSI of een beroepsorganisatie).
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
9
Syllabus Permanente Educatie
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
Wft Beleggen
10
Syllabus Permanente Educatie
3
Risico beleggen in obligaties en afgeleide producten
Relevante actuele ontwikkeling De risico-opslagen die van toepassing zijn op achtergestelde leningen, achtergestelde deposito’s, eeuwigdurende leningen en bedrijfsobligaties zijn veranderd ten gevolge van de kredietcrisis. De kandidaat kan uitleggen welke consequenties de kredietcrisis heeft voor deze rente-opslagen.
3.1
Wft Beleggen
Toetsterm Toetsterm 7f, 7i
Inleiding
Traditioneel wordt een onderscheid gemaakt tussen beleggingscategorieën met een laag risico en met een hoog risico. In het verleden behoorden obligaties tot de categorie laag risico. Klopt deze indeling nog wel nadat de kredietcrisis zich geopenbaard heeft? Daarom eerst een uitleg op welke wijze beleggers het rendement van een obligatie bepalen. Daarna volgt een beschrijving van het effect dat de kredietcrisis op het rendement heeft gehad. Ook wordt er aandacht besteed aan bepaalde financiële producten en de gevolgen van de kredietcrisis voor deze producten.
3.2
Rendement obligaties
Een obligatie is een lening van een bedrijf of overheid (het bedrijf of overheid wordt ook wel de uitgever genoemd). Op deze lening wordt een rente vergoed. De rente hoeft niet vast te zijn maar is wel altijd bepaald. Dit betekent dat er sprake kan zijn van een variabele rente,
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
11
Syllabus Permanente Educatie
Wft Beleggen
maar er is wel bepaald hoe die variabele rente tot stand komt. Meestal heeft een obligatie echter een vaste rente, een rente die niet wijzigt gedurende de looptijd. Een obligatie heeft een bepaalde looptijd. Na afloop van deze looptijd betaalt de uitgever de lening terug. De investering van de belegger bestaat uit het bedrag dat hij uitleent aan de uitgever. Als de belegger rechtstreeks aan de uitgever uitleent spreken we van de primaire markt. Koopt een belegger een obligatie van een andere belegger dan gebeurt dit op de secundaire markt. Het rendement van de belegger is alles wat hij meer aan rente en aflossing ontvangt dan de investering die hij gedaan heeft. Aangezien bekend is wat de rente op een obligatie is en wanneer de obligatie wordt afgelost, kan berekend worden wat het rendement van de belegger is. Op deze manier kan een belegger de rendementen van verschillende obligaties vergelijken en bepalen welke obligatie hij het meest aantrekkelijk vindt. Alle beleggers kunnen op deze manier bepalen wat het rendement van obligaties is en kunnen deze met elkaar vergelijken. Op deze manier kunnen beleggers bepalen welke obligaties aantrekkelijk zijn en welke niet. Hierdoor komt voor elke obligatie een prijs tot stand op de secundaire markt. De prijs beïnvloedt weer het rendement van de belegger. Immers een lagere investering tegen dezelfde rente en aflossing geeft een hoger rendement en omgekeerd. Voorbeeld De obligatie van “De Kaasmaker” loopt nog één jaar en lost dan af € 100. De rente op deze obligatie is 6%. Als de obligatie op de secundaire markt een koers heeft van € 99, is het rendement van de belegger € 7 (investering € 99, opbrengst € 100 aflossing en € 6 rente). Stijgt de koers van de obligatie naar € 101 dan daalt het rendement naar € 5. Het rendement van een obligatie wordt uitgedrukt in het effectieve rendement. Dit is het gemiddelde rendement per jaar van de obligatie. Het effectieve rendement komt tot stand op de secundaire markt door vraag en aanbod. Een belegger bepaalt welk rendement hij wil hebben. Op basis hiervan bepaalt hij de maximale prijs voor die obligatie. Kortom hij wil een bepaalde rente hebben als hij investeert in een lening. Vervolg voorbeeld Een belegger heeft een bedrag beschikbaar dat hij gedurende een jaar wil beleggen. Hij denkt er over om dit te beleggen in de obligatie van “De Kaasmaker”. Hij wil een rendement maken van 6%. Hij zal dus niet meer dan € 100 voor de obligatie willen betalen. Immers na een jaar levert de investering van € 100 € 106 op en maakt de belegger exact een rendement van 6%. Bij een hogere prijs van de obligaties haalt de belegger zijn gewenste rendement niet. De belegger zal dus feitelijk moeten bepalen welk effectief rendement voor hem nog aantrekkelijk is. Dit gewenst effectief rendement wordt ook wel de rendementeis genoemd. In het wetenschappelijke “Capital Asset Pricing Model (CAPM)” wordt bepaald wat deze rendementeis is. Rendementeis = risicovrije rente + opslag voor het risico De risicovrije rente is de rentevergoeding zonder dat de belegger een risico loopt. Theoretisch is geen risico lopen natuurlijk niet mogelijk. In de praktijk wordt voor het risicovrije rendement de rente op staatsobligaties genomen. De uitgevende staat moet natuurlijk wel kredietwaardig zijn (bijvoorbeeld Duitsland of Nederland en niet Brazilië). Op de eerste plaats is de opslag voor het risico een vergoeding voor het risico dat de belegger loopt dat de uitgever niet in staat is rente en aflossing te betalen. De financiële gesteldheid van de uitgever is dus hier van belang. De opslag voor het risico wordt groter naarmate de resterende looptijd van de obligatie langer is. Naarmate het moment van aflossen verder in de toekomst ligt, is het risico dat de uitgever in de toekomst niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen groter en dus is het risico ook groter.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
12
Syllabus Permanente Educatie
Wft Beleggen
De opslag voor het risico wordt ook wel de credit-spread genoemd.
3.3
Gevolgen van de kredietcrisis voor obligaties
In het begin van de kredietcrisis werd duidelijk dat banken in de Verenigde Staten van Amerika (VS) hypotheken en leningen hadden verstrekt waarvan het de vraag was of de klanten deze terug konden betalen. De banken kwamen hierdoor in de problemen en dus werd het minder zeker dat banken aan hun betalingsverplichtingen konden blijven voldoen. Als gevolg hiervan daalden de koersen van de obligaties van banken (en liep de effectieve rente op). Toen duidelijk werd dat de kredietcrisis ook de reële economie ging treffen werd het minder zeker dat bedrijven winst bleven maken. Dus het risico op bedrijfsobligaties liep op. Vervolgens daalden de koersen van de bedrijfsobligaties en dus ook hier een hoger effectief rendement. Echter deze slechte economische vooruitzichten raakten staatsobligaties veel minder. Dus door deze gebeurtenissen liep de credit-spread op. Het verschil tussen het effectieve rendement op bedrijfsobligaties en staatsleningen werd groter. Doordat veel beleggers hun bedrijfsobligaties verkochten en staatsobligaties kochten, liepen de koersen op en dus ging het effectieve rendement op staatsobligaties omlaag.
In maart 2009 was de credit-spread 350 basispunten. Dus bijvoorbeeld het effectieve rendement op een staatsobligatie was 3,8%, op een bedrijfsobligatie was het effectief rendement 7,3%.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
13
Syllabus Permanente Educatie
Wft Beleggen
Door de kredietcrisis heeft de belegger in bedrijfsobligaties flinke verliezen moeten incasseren, de belegger in staatsobligaties heeft in 2008 een positief rendement gemaakt.
3.4
Gevolgen voor specifieke producten
Een aantal financiële producten zijn hard getroffen door de kredietcrisis. Hieronder volgt een opsomming van producten met een korte omschrijving en waarom deze producten hard zijn getroffen: Perpetuele lening De perpetuele lening is een eeuwigdurende lening. Deze lening wordt in principe nooit afgelost. Hierdoor is de aflossingsdatum niet bekend en dus is de looptijd van een dergelijke lening langer dan van gebruikelijke obligaties. Zoals eerder beschreven is de risico-opslag afhankelijk van de looptijd. De risico-opslag is dus groter omdat de looptijd langer is. Achtergestelde obligaties Als een onderneming failliet gaat worden obligatiehouders gelijkgesteld met andere schuldeisers. De opbrengsten van de activa van de onderneming worden verdeeld over alle schuldeisers. In het theoretische geval dat er nog wat resteert, wordt dit restant aan de aandeelhouders uitgekeerd. Bij een achtergestelde obligatie worden de obligatiehouders pas terugbetaald als de vorderingen van de andere schuldeisers voldaan zijn. Ook hier is het risico groter dan bij een normale obligatie. Tijdens de kredietcrisis zijn deze obligaties harder in waarde gedaald dan obligaties die niet achtergesteld zijn. Structured products Structured products is de verzamelnaam voor producten die zijn samengesteld uit verschillende beleggingsinstrumenten (denk hier bijvoorbeeld aan garantienotes, die veelal een combinatie zijn van een obligatie en opties). Vaak zie je dat een bepaalde bank voor deze structured products een garantie heeft afgegeven. Aangezien de kredietwaardigheid van een aantal banken is verlaagd is de garantie dus ook minder “waard” geworden. Converteerbare obligaties en reverse convertibles Dit zijn obligaties die ook afgelost kunnen worden in aandelen. Aangezien de aandelen in waarde zijn gedaald heeft dit ook een negatief effect op de koers van deze obligaties.
3.5
Na de kredietcrisis
Waar 2008 een dramatisch jaar was voor de belegger in bedrijfsobligaties lijkt eind 2009 een fantastisch jaar te worden. Een belegger die op het dieptepunt van de markt obligaties heeft gekocht heeft nu een heel aantrekkelijk rendement. De belegger die in maart 2009 ging beleggen in bedrijfsobligaties heeft veel risico genomen. Op dat moment was nog niet duidelijk hoe het herstel van de economie ging verlopen. Inmiddels is de credit-spread weer flink afgenomen. Rond het schrijven van deze syllabus was de credit-spread nog maar 177 basispunten. Hieruit blijkt dat het vertrouwen dat beleggers hebben in bedrijfsobligaties weer deels is teruggekeerd. Echter het niveau van voor de kredietcrisis is nog lang niet bereikt. Dit wil wel zeggen dat de belegger in bedrijfsobligaties mooie rendementen heeft gemaakt in 2009. Gevolg hiervan is dat opeens veel reclame wordt gemaakt voor beleggen in bedrijfsobligaties. Het lijkt opeens een hele aantrekkelijke belegging. Of het daadwerkelijk een aantrekkelijke belegging is moet de toekomst uitwijzen. Feit is dat er nog veel onduidelijkheid is welke gevolgen de kredietcrisis heeft voor de economie en hoe lang we de gevolgen van de kredietcrisis blijven voelen. Hierdoor is enige voorzichtigheid op zijn plaats. Obligaties worden vaak opgenomen in de portefeuille omdat ze het risico dempen. De demping wordt veroorzaakt doordat obligaties en aandelen tegengesteld reageren op economisch nieuws. Met andere woorden als het economisch goed gaat, doen aandelen het goed. Echter in tijden van economische groei loopt de rente vaak op en dit is slecht voor
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
14
Syllabus Permanente Educatie
Wft Beleggen
obligaties. Omgekeerd geldt hetzelfde. Echter obligaties leveren vaak een laag rendement op. Daarom werd er vaak voor gekozen een deel te beleggen in bedrijfsobligaties. Wat uit de kredietcrisis blijkt is dat de reactie van de koers van bedrijfsobligaties veel lijkt op de reactie van de koers van aandelen. Hierdoor gaat het dempend effect verloren. De belegger die er voor wil zorgen dat zijn risico in de portefeuille verlaagd wordt, moet kiezen voor staatsobligaties.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
15
Syllabus Permanente Educatie
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
Wft Beleggen
16
Syllabus Permanente Educatie
4
Gevolgen kredietcrisis voor beleggingen
Relevante actuele ontwikkeling De kredietcrisis heeft consequenties voor het bereiken van de oorspronkelijke financiële doelstellingen van de consument. De inzichten over risicoprofielen en de daaraan verbonden rendementen en de inzichten over de verhouding tussen rendement en risico zijn gewijzigd. Voor de klant is inzicht van de adviseur in het bereiken van een efficiënte portefeuille van groot belang.
4.1
Wft Beleggen
Toetsterm Toetsterm 6b, 6c, 6d, 7c, 7d, 7i, 7j, 8b, 8c
Inleiding
Veel klanten hebben in het verleden gekozen een deel van hun vermogen op te bouwen door te gaan beleggen. Klanten beleven beleggen nu anders dan voor de kredietcrisis. Daarnaast zal de vermogensopbouw bij een klant achterblijven bij de verwachting. De uitgangspunten waar klant en adviseur vanuit gingen toen de klant ging beleggen zijn veranderd. Als laatste is het de vraag in hoeverre verwachtingen uit het verleden nog relevant zijn in het licht van de kredietcrisis. Tijd dus om met je klant te gaan bespreken hoe hier mee om te gaan. In dit hoofdstuk kun je lezen hoe je dit kunt doen en waar je bij stil moet staan. Eerst zal het proces van het samenstellen van een beleggingsportefeuille besproken worden. Daarna de gevolgen voor de beleggingen en de verwachtingen die je kunt uitspreken. Als laatste komt aan bod hoe je met een klant een aantal stappen kunt doorlopen zodat uiteindelijk duidelijk is hoe deze klant moet omgaan met zijn beleggingen.
4.2
Proces samenstellen beleggingsportefeuille
Voordat je een klant adviseert over zijn beleggingen moet je vaststellen of beleggen sowieso geschikt is voor de klant. Om dit te bepalen kijk je naar de risicotolerantie en risicobeleving van de klant. De risicotolerantie heeft betrekking op de financiële situatie van de klant. Heeft de klant ruimte om de risico’s die gepaard gaan met beleggen op te vangen? Risicotolerantie is objectief vast te stellen aan de hand van gegevens zoals inkomen, uitgaven, bezittingen en schulden. Daarnaast spelen beleggingsdoel en beleggingshorizon een rol. Het beleggingsdoel is het doel waarvoor de klant vermogen opbouwt. Dit kan bijvoorbeeld aflossing hypotheek, opbouw pensioen of koop van een vakantiewoning zijn. Des te groter de financiële gevolgen van het niet halen van het beleggingsdoel des te voorzichtiger moet de portefeuille worden ingericht. De beleggingshorizon geeft aan wanneer het beleggingsdoel bereikt moet zijn. Gaat de klant over 3 jaar met pensioen of over 30 jaar? Als de beleggingshorizon verder weg ligt, kan de klant met meer risico beleggen. De risicobeleving van de klant gaat in op hoe de klant het risico van beleggen emotioneel ervaart. Hierin zijn grote verschillen tussen mensen te ontdekken. Sommige personen raakt een verlies van 50% niet, anderen raken in paniek als ze 2% verliezen. Nadat dit allemaal bekend is, kun je de beleggingen voor de klant gaan samenstellen. Hierbij bepaal je eerst de Strategische Asset Allocatie (SAA). In de Strategische Asset Allocatie stel je vast welk gedeelte van het vermogen belegd wordt in beleggingscategorieën met een hoog risico (aandelen, vastgoed en hedge) en beleggingscategorieën met een laag risico (sparen en obligaties). In het kort kun je stellen dat meer beleggen in hoog risico leidt tot een groter te verwachten kapitaal maar ook tot een grotere kans de doelstelling niet te halen.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
17
Syllabus Permanente Educatie
4.2.1
Wft Beleggen
Verandering van de SAA door een veranderende klant
Het proces van het samenstellen van de SAA lijkt een statisch geheel, eenmaal vastgesteld verandert het niet meer. Niets is minder waar. Doordat een klant meer of minder gaat verdienen, verandert zijn risicotolerantie. Door ervaringen met beleggen kan zijn risicobeleving veranderen. Daarnaast kan de klant zijn doelstellingen bijstellen (het moment dat de middelen nodig zijn en welk bedrag er nodig is). De gevolgen van de kredietcrisis heeft voor consumenten op een aantal terreinen effect gehad. Dit zijn bijvoorbeeld: − Gedaalde waarde van de beleggingen; − Gedaalde waarde van de woning; − Beperkte of geen indexatie van het pensioen; − Onzekerheid over behoud van werkgelegenheid. Daarnaast kan de consument zich de vraag stellen welk rendement beleggingen in de toekomst gaan opbrengen. Dit rendement zal waarschijnlijk lager zijn dan het rendement dat vooraf werd verwacht. Deze effecten grijpen zwaar in op de financiële planning van je klanten. De beleggingen zijn minder waard. Daarnaast gaan de beleggingen wellicht een lagere rendement opleveren. Op einddatum zal er waarschijnlijk minder vermogen zijn opgebouwd om de hypotheek af te lossen of het pensioen aan te vullen. Daarnaast is het pensioen misschien niet zo waardevast als waar we voorheen rekening mee hielden. Dus ook hierdoor ontstaan tekorten waar we een aantal jaar geleden niet vanuit gingen. Ook werd er soms in financiële plannen uitgegaan van verkoop van de woning met winst of een mogelijkheid van een opeethypotheek. Door de gedaalde waarde van de woning zijn deze mogelijkheden ook verder beperkt (zeker ook als je hierin nog meeneemt het verdwijnen van de “kleiner wonen regeling” in de Inkomstenbelasting). Als je deze zaken bij elkaar optelt kun je stellen dat financiële plannen van een aantal jaren geleden te optimistisch blijken te zijn. Voor de kredietcrisis leek de ontwikkeling van het vermogen van de klant gunstig. Een bepaald risico in de beleggingen van de klant leek dus wel verantwoord. Door de recente ontwikkelingen blijkt de klant toch wel minder ruim in z’n jasje te zitten. Hier horen dus ook minder grote risico’s bij. Met andere woorden de risicotolerantie van de klant is afgenomen. Dit blijkt ook uit een recente studie van het Centraal Plan Bureau (CPB). Het CPB geeft hierin aan dat vooral in de leeftijdsgroep van 50 plussers de effecten groot zijn. Deze groep heeft immers al een groot deel van het vermogen opgebouwd voor hun pensioen en wordt dus hard getroffen. Jongeren mensen hebben minder vermogen opgebouwd en verliezen nominaal dus minder. Daarnaast hebben de vijftig plussers minder tijd de gemaakte verliezen goed te maken. Met andere woorden de vijftig plussers kunnen het verlies over minder jaren spreiden dan jongere mensen. 4.2.2
Verandering SAA door verandering van de markt
De zaken in de vorige paragraaf hadden allemaal betrekking op de persoon van de belegger. Door wijzigingen in zijn persoonlijke situatie verandert zijn risicotolerantie en risicobeleving. Door deze wijzingen verandert ook de Strategische Asset Allocatie. Veranderende externe factoren kunnen ook tot gevolg hebben dat de Strategische Asset Allocatie niet meer passend is bij de klant. Dit is voornamelijk het geval als het risico van een bepaalde beleggingscategorie verandert. Een toename van het risico kan tot gevolg hebben dat het risico niet meer past bij de klant. Een afname van het risico kan tot gevolg hebben dat de klant meer risico kan nemen en dus kan rekenen op een hoger rendement.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
18
Syllabus Permanente Educatie
Wft Beleggen
Bij beleggen wordt voor het bepalen van het risico gebruik gemaakt van de standaarddeviatie. De standaarddeviatie wordt berekend met behulp van de historische rendementen. Van alle afzonderlijke historische jaarrendementen wordt de afwijking bepaald van het gemiddeld historisch rendement. Met behulp van een bepaalde wiskundige formule wordt de standaarddeviatie dan uitgedrukt in een percentage. Het voordeel van het berekenen van de standaarddeviatie is dat je met een bepaalde mate van betrouwbaarheid kan aangeven tussen welke grenzen het toekomstig rendement zal liggen. Door de kredietcrisis en de gevolgen hiervan op de aandelenmarkt is hoe we denken over beleggen in aandelen veranderd. Dit is niet alleen een gevoel dat beleggers er bij hebben, het kan ook met cijfers onderbouwd worden. Hieronder staat een tabel die betrekking heeft op de MSCI-world index. Een index waarin 1500 aandelen zitten uit landen met ontwikkelde economieën (dus niet uit emerging markets). De MSCI index bestaat sinds 31 december 1969. Jaar
Rendement Gemiddelde laatste 20 jaar Standaarddeviatie 20 jaar 1970 -5,71% 1971 15,59% 1972 19,95% 1973 -17,08% 1974 -27,83% 1975 28,92% 1976 10,31% 1977 -2,46% 1978 12,68% 1979 7,21% 1980 21,45% 1981 -7,92% 1982 5,82% 1983 18,56% 1984 1,77% 1985 37,02% 1986 39,11% 1987 14,34% 1988 21,19% 1989 14,75% 9,07% 1990 -18,65% 8,26% 1991 16,00% 8,28% 1992 -7,14% 6,91% 1993 20,39% 8,92% 1994 3,36% 10,89% 1995 18,70% 10,43% 1996 11,72% 10,51% 1997 14,17% 11,38% 1998 22,78% 11,86% 1999 23,56% 12,65% 2000 -14,05% 10,72% 2001 -17,83% 10,09% 2002 -21,06% 8,49% 2003 30,81% 9,03% 2004 12,84% 9,59% 2005 7,56% 8,27% 2006 17,95% 7,38% 2007 7,09% 7,03% 2008 -42,08% 3,15% 2009* 24,38% 3,57% *tot 27 november 2009
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
16,89% 17,77% 17,77% 17,99% 17,12% 14,72% 14,27% 14,27% 13,90% 14,10% 14,23% 15,36% 16,17% 17,69% 18,21% 18,10% 17,05% 15,73% 15,67% 18,95% 19,33%
19
Syllabus Permanente Educatie
Wft Beleggen
Wat het eerst opvalt uit de tabel is het rendement in 2008. Dit is in 2008 maar liefst 42,08% negatief, veruit het laagste rendement ooit! Daarnaast blijkt uit de kolom “Gemiddelde laatste 20 jaar” dat het gemiddelde rendement over de laatste 20 jaar meer dan gehalveerd is. Het rendement in de periode 1988-2007 was gemiddeld 7,03%. Voor de periode 1989-2008 was dit maar 3,15%. Eén heel slecht jaar leidt dus tot een flinke daling van het rendement over 20 jaar. De conclusie uit de vorige alinea ligt erg voor de hand. Maar ook het risico is enorm toegenomen. Dit blijkt uit de kolom “standaarddeviatie 20 jaar”. Wat betekent dit nu? Op basis van de standaarddeviatie kan, met een bepaalde mate van zekerheid, worden vastgesteld wat de kans is dat een bepaald rendement wordt behaald. Er wordt dan berekend tussen welke rendementen het daadwerkelijk rendement van de belegging in de toekomst zal liggen. Hierbij wordt rekening gehouden met een bepaalde mate van zekerheid. Je berekent dus in hoeveel procent van de gevallen het rendement zal liggen tussen de twee uiterste grenzen. Naarmate je met meer zekerheid iets wil zeggen over het toekomstig rendement zal de spreiding groter worden. Met andere woorden bij een grotere mate van zekerheid komen de uiterste grenzen verder uit elkaar te liggen. Bij een waarschijnlijkheid van 68% worden de grenzen bepaald door bij het gemiddelde rendement op te tellen +1 en –1 maal de standaarddeviatie. Bij een waarschijnlijkheid van 95% is dit +2 en –2 maal de standaarddeviatie en bij circa 99% tussen de +3 en -3 maal de standaarddeviatie van het gemiddelde.
Het beleggingsrisico neemt af naarmate de beleggingshorizon langer wordt. Consumenten die voor een langere periode aandelen aanhouden, zijn immers minder gevoelig voor koersfluctuaties op de korte termijn. De afname van het risico in de tijd kun je berekenen door de eenjaarsstandaarddeviatie te delen door de wortel van het aantal jaren. Voorbeeld Je klant heeft een beleggingshorizon van 9 jaar. De eenjaarsstandaarddeviatie is 12%. Voor de periode van 9 jaar is de standaarddeviatie dan 4% (12% / (√ 9)).
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
20
Syllabus Permanente Educatie
Wft Beleggen
Door het slechte jaar 2008 is de standaarddeviatie flink toegenomen. Op dit moment is nog niet met zekerheid te zeggen hoe goed of slecht 2009 is. Als we uit zouden gaan van de huidige stand van zaken blijkt het gemiddeld rendement iets te verbeteren, daar staat tegenover dat de standaarddeviatie verder is toegenomen. Wat betekent dit nu in de praktijk? Voorbeeld Maximilian belegt voor zijn pensioen. Hij durft wel wat risico te nemen en belegt volledig in aandelen. Op basis hiervan heeft zijn adviseur in 2008 berekend dat zijn gemiddeld te verwachten rendement op 7,03% uitkomt. Daarnaast kon hij verwachten, met 95% zekerheid, dat zijn rendement in 1 jaar uitkomt tussen - 24,31% en 38,37%. Aangezien Maximilian in 2023 met pensioen wil gaan heeft hij in 2008 nog 15 jaar de tijd. Hij mocht verwachten dat het gemiddelde rendement (over 15 jaar) zou liggen tussen -1,06% en 15,12%. Aan de hand hiervan heeft de adviseur uitgerekend wat Maximilian per jaar moet beleggen om over 15 jaar € 150.000 te hebben. Uitgaande van een rendement van 1,06% (worst-case) moet hij € 10.763 per jaar gaan beleggen. In 2009 spreekt de adviseur Maximilian weer. Hij vertelt Maximilian dat hij zijn verwachtingen moet bijstellingen naar aanleiding van het beursjaar 2008. Want op de eerste plaats is zijn gemiddeld te verwachten rendement gedaald naar 3,15%. Daarnaast moet hij er rekening mee houden dat zijn rendement in een jaar zal liggen tussen -34,75% en 41,05%. Inmiddels heeft hij 1 jaar minder de tijd om te beleggen en mag hij verwachten dat zijn gemiddelde rendement over de komende 14 jaar gemiddeld ligt tussen -6,98 en 13,28. Maximilian vraagt de adviseur wat dit wil zeggen voor het bedrag dat hij jaarlijks moet gaan beleggen. Het bedrag dat Maximilian in 2008 heeft weggezet is nog maar € 6.243 waard. De adviseur berekent dat Maximilian elk jaar € 16.191 moet beleggen om zijn doel te bereiken.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
21
Syllabus Permanente Educatie
Wft Beleggen
Voorbeeld 2 Ook Carlo wil beleggen voor zijn pensioen, hij neemt ook risico en belegt volledig in aandelen. Hiermee is hij in 2000 begonnen. Op dat moment had hij nog 25 jaar voor zijn pensioen, hij heeft dan € 250.000 nodig. Ook de adviseur van Carlo heeft in 2000 de jaarlijkse inleg berekend (op een zelfde wijze als bij Maximilian). Daaruit bleek dat Carlo jaarlijks € 3.977 moest beleggen. Carlo heeft jaarlijks € 3.977 belegd en er verder niet naar omgekeken. In 2009 gaat hij de stand van zaken beoordelen. Wat blijkt nu? Hij heeft op dit moment opgebouwd € 26.374. Om zijn doelstelling toch te halen zal hij elk jaar € 23.480 moeten gaan beleggen.
Uit de voorbeelden blijkt dat klanten die in het verleden geadviseerd zijn hun doelstellingen of inleg flink moeten bijstellen. Een klant die 9 jaar geleden is geadviseerd kan bijna niet anders dan zijn doelstellingen bijstellen. De extra inleg die hij zal moeten doen is normaliter niet op te brengen. Daarnaast zal de adviseur met zijn klanten moeten bespreken of volledig in aandelen beleggen nog wel passend is. Een maximaal negatief rendement van -25% is wellicht nog te accepteren, een negatief rendement van -35% wellicht niet. Als dit tot gevolg heeft dat de klant ook gaat beleggen in obligaties dan heeft dit natuurlijk weer gevolgen voor het te verwachten rendement. Aanbieders van beleggingen werken vaak met risicoprofielen. Voor elk risicoprofiel is bepaald wat het maximale negatieve rendement in één jaar zal zijn. Dit maximale negatieve rendement bepaalt de verhouding tussen de beleggingscategorieën met hoog risico (aandelen, vastgoed en hedge) en laag risico (obligaties en sparen). Deze verdeling wordt
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
22
Syllabus Permanente Educatie
Wft Beleggen
ook wel de Strategische Asset Allocatie (SAA) genoemd. Door het slechte rendement in 2008 en het toegenomen risico moet deze verdeling dus aangepast worden. Daarnaast kan de beleggingsportefeuille van de klant niet meer in overeenstemming zijn met de SAA die hoort bij het risicoprofiel van de klant. Dit kan het gevolg zijn van het verschil in rendement tussen de beleggingscategorieën met hoog en laag risico. De beleggingscategorieën met hoog risico zullen in 2008 aanzienlijk harder in waarde zijn gedaald dan de beleggingscategorieën met laag risico (die waarschijnlijk in waarde zijn toegenomen). Hierdoor is verdeling tussen de beleggingscategorieën niet meer in overeenstemming met de SAA. Met de klant moet ook besproken worden welke aanpassingen hierdoor nodig zijn. Voorbeeld Martijn heeft in 2007 € 20.000 gestort op een beleggingsrekening met de bedoeling hiermee zijn hypotheek af te lossen. Samen met zijn adviseur is het risicoprofiel van Martijn bepaald op “neutraal”. De SAA die hoort bij “neutraal” is 50% aandelen en 50% obligaties. Daarom is € 10.000 belegd in een wereldwijd aandelenfonds en € 10.000 in een obligatiefonds dat belegd is in Euro obligaties. Inmiddels is de portefeuille van Martijn nog maar € 16.300 waard. Hierbij vertegenwoordigt het obligatiefonds een waarde van € 10.375 en het aandelen fonds € 5.925. Martijn belegt nog maar 36% in aandelen. Dit is niet in overeenstemming met de SAA zoals die in 2007 is bepaald (wellicht past dit wel bij het huidige risicoprofiel van Martijn). Voor elke klant bepaalt de vermogensbeheerder in welk risicoprofiel de klant thuishoort. De vermogensbeheerder bepaalt het risicoprofiel aan de hand van een vragenlijst die klant samen met zijn adviseur invult. Of klanten nog net zoveel risico willen nemen met beleggen als in het verleden is nog maar de vraag. Ook dit zal met een klant besproken moeten worden. Waar nodig zal dit tot gevolg hebben dat de portefeuille van de klant aangepast moet worden. Daarnaast moet je bepalen of de inleg aangepast moet worden aan de huidige rendementen.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
23
Syllabus Permanente Educatie
Wft Beleggen
Bij het bepalen van het risicoprofiel moet je rekening houden met de volgende valkuilen: • Onervaren klanten (klant kan gebeurtenissen van vorig jaar niet plaatsen in de historie) • Achterhouden informatie door de klant (klant laat zich in de antwoorden leiden door in het risicoprofiel waar hij terecht wil komen in plaats van antwoord te geven zoals hij de zaken daadwerkelijk ervaart) • Tegenstrijdige antwoorden (klant wil veel vermogen opbouwen zonder al te veel risico, tegen een lage inleg) • Beurssentiment vertekent risicobeleving (bij een stijgende markt durft de klant meer risico te nemen dan in een dalende markt) • Onbegrip voor samenhang risico & rendement (klant wil geen risico en wel een hoog rendement) Dit alles heeft tot gevolg dat met een klant die voor de opbouw van het vermogen afhankelijk is van beleggingsrendementen een stappenplan moet worden doorlopen. De volgende stappen zijn te onderscheiden: 1. Bepaal het beleggingsdoel van de klant. 2. Bepaal de beleggingshorizon van de klant. 3. Bepaal het risicoprofiel van de klant. 4. Bepaal de Strategische Asset Allocatie. 5. Bespreek met de klant of je gaat rekenen met een historisch rendement of een rendement dat tevens gebaseerd is op de standaarddeviatie. 6. Bepaal het te verwachten rendement voor de SAA. 7. Bepaal of het huidige vermogen en de huidige periodieke inleg voldoende is om het beleggingsdoel binnen de beleggingshorizon te behalen. 8. Bepaal eventueel hoeveel de klant nu eenmalig moet reserveren om het doel te behalen of wat de klant extra periodiek moet gaan inleggen om dit doel te behalen. 9. Bespreek met de klant hoe hiermee om te gaan. 10. Indien bij stap 9 de conclusie wordt getrokken dat een extra bedrag eenmalig of periodiek niet wenselijk is voor de klant, ga dan terug naar stap 1.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
24
Syllabus Permanente Educatie
5
Het risicoprofiel
5.1
Inleiding
Wft Beleggen
Aanbieders van vermogensbeheer, beleggingsfondsen en beleggingsadvies werken met een risicoprofiel. Aan de hand van een vragenlijst probeert de instelling een eenduidig advies te geven aan zijn klanten. Waar in het verleden een adviseur invloed kon hebben op de keuze voor de beleggingen van de klant, is gepoogd met risicoprofielen deze invloed uit te sluiten. Het is dus de bedoeling dat klanten met dezelfde uitgangspunten bij een bank hetzelfde advies krijgen. Je zou dan verwachten dat een zelfde klant bij verschillende banken ook een vergelijkbaar advies, lees vergelijkbare portefeuille, krijgt. Het ligt namelijk niet voor de hand dat een klant bij de ene bank risicovoller kan en mag beleggen dan bij een andere bank. Uit een onderzoek blijkt dat deze aanname niet juist is. Dit komt ondermeer doordat de bepaling van het risico en de verdeling over de categorieën niet wettelijk is vastgelegd. Banken zijn wel verplicht het risicoprofiel van hun klant te inventariseren maar elke bank kan een eigen profiel opstellen en daaruit haar eigen conclusies trekken. De onderzoekers (Fred van Raaij, hoogleraar Economische Psychologie aan de Universiteit van Tilburg, en Tom Loonen, DSI-research fellow Universiteit van Amsterdam) hebben 45 beleggers gevraagd de risicoprofielen in te vullen van een zestal banken. In dit hoofdstuk kun je de belangrijkste conclusies lezen.
5.2
Geadviseerde vermogensverdeling
Per belegger en bank hebben de onderzoekers bekeken welke verdeling over de verschillende beleggingscategorieën geadviseerd wordt. Vervolgens hebben ze bekeken hoe de verdeling over de verschillende beleggingscategorieën per bank voor alle beleggers samen was. Dit is de gemiddelde geadviseerde vermogensverdeling. Hieruit blijkt dat de gemiddelde klant bij de verschillende banken een verschillend advies krijgt. De volgende zaken vielen in deze vergelijking, namelijk: De gemiddelde klant krijgt bij een bepaalde bank het advies om 61% van zijn vermogen te beleggen in aandelen. Bij een andere bank is dat maar 32%. Bijna 50% minder. Ook zit er grote verschillen tussen de belegging in obligaties. Eén bank adviseert om 29% van het vermogen te beleggen in obligaties terwijl een andere bank adviseert om maar liefst 55% te beleggen in obligaties. Je zou verwachten dat de bank die adviseert om 61% te beleggen in aandelen ook de bank is die adviseert om 29% te beleggen in obligaties. Dit is echter niet juist. Ook de bank die adviseert weinig in aandelen te beleggen is niet de bank die adviseert veel in obligaties te beleggen.
5.3
Correlatie tussen de vermogenscategorieën
In dit deel van het onderzoek wordt het advies voor een individuele klant afgezet tegen het advies voor de gemiddelde klant. Als aan de individuele klant geadviseerd wordt meer of minder te beleggen in een bepaalde categorie welk effect heeft dat dan op het advies voor een andere categorie? Je zou hier een sterk verband verwachten tussen het beleggen in aandelen en het beleggen in obligaties. Dus meer beleggen in aandelen leidt tot een bijna gelijke afname van het beleggen in obligaties. Voor een groot aantal banken blijkt er een wisselwerking te bestaan tussen het advies welk percentage te beleggen in aandelen en welk percentage te beleggen in obligaties. Echter dit geldt niet voor alle banken. Zo blijkt bij een bepaalde bank dat als er € 100 minder belegd wordt in aandelen er maar € 5,80 meer belegd wordt in obligaties.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
25
Syllabus Permanente Educatie
Wft Beleggen
Daarnaast is er een bank waar het percentage beleggen in aandelen één op één verband houdt met beleggen in obligaties. Dit is ook te verwachten. Echter bij deze bank is er geen verband in de relatie tussen de andere verschillende vermogenscategorieën onderling en met aandelen en obligaties. Met andere woorden bij deze bank is het risicoprofiel niet van invloed op hoeveel er belegd wordt in de categorieën alternatieven (hedge en vastgoed) en liquiditeiten.
5.4
Gevolgen voor de belegger
Ook is bekeken in hoeverre de adviezen van de verschillende banken overeenkomen. Doel is om te ontdekken in hoeverre klanten een vergelijkbaar advies krijgen. In het onderzoek is daarom eerst beschreven wanneer er sprake is van een “consistent” advies. Tot bepaalde hoogte is dit een arbitrair onderdeel van het onderzoek. Wat voor de één consistent is, is voor een ander niet consistent. De onderzoekers definiëren consistent als het verschil tussen het hoogste percentage aandelen en laagste percentage aandelen niet meer dan 40% is. Uit dit deel van het onderzoek blijkt dat in 94% van de gevallen de adviezen tussen de verschillende banken niet consistent zijn. Zo kreeg een belegger bij een bank het advies 20% te beleggen in aandelen en bij de andere bank het advies 100% te beleggen in aandelen. Deze zelfde klant kreeg het advies bij de ene bank 0% te beleggen in obligaties en bij een andere bank 70% te beleggen in obligaties. Ook hebben de onderzoekers de adviezen doorgerekend op basis van de historische rendementen, de historische risico’s en de historische afhankelijkheid tussen de verschillende beleggingscategorieën. Hieruit blijken de verwachte eindkapitalen en het risico dat dit eindkapitaal niet behaald wordt flink te varieren. Uitgangspunt hier was een belegging van € 10.000 gedurende een periode van 10 jaar. Wat hier vooral opvalt is het verschil in risico tussen de verschillende banken. Waar bij een klant het verschil tussen de laagst verwachte opbrengst van een bank en de hoogst verwachte opbrengst van een andere bank maar € 157 bedraagt, is er ook een klant waar dit verschil tussen banken maar liefst € 6.230 bedraagt. Maar ook als er een berekening wordt gemaakt van het risico blijken er grote verschillen te zitten in de adviezen tussen banken. Gezien de verschillen in de geadviseerde vermogensverdeling was dit natuurlijk te verwachten. Het maakt dus voor een klant veel uit bij welke bank hij terecht komt. Niet alleen voor wat betreft het te verwachten kapitaal maar ook voor wat betreft het risico dat een individuele klant loopt.
5.5
Conclusie
Banken zijn vrij om zelf een risicovragenlijst op te stellen. Daarnaast bepaalt een bank zelf hoe volgens een bepaald profiel belegd gaat worden. Deze vrijheid leidt tot enorme verschillen tussen de adviezen die verschillende banken geven. Het is dus maar zeer de vraag of het geadviseerde profiel ook past bij een specifieke klant.
Dit betekent dat je goed moet opletten of het profiel en de geadviseerde portefeuille overeenkomen met de wensen van de klant. Verder moet je de klant inzichtelijk maken met welke scenario’s hij rekening moet houden. Geef een klant dus niet alleen een inzicht wat hij gemiddeld kan verwachten maar ook inzicht in wat hij in een slechte situatie kan verwachten. Vertaal deze uitkomsten dan ook naar de situatie van de klant (welke hypotheek houdt hij na afloop van de looptijd over of welk pensioeninkomen mag hij verwachten). Daar staat tegenover dat ook de klant zich moet realiseren dat een risicoprofiel niet automatisch overeenkomt met wat hij werkelijk wil. De klant zal hier kritisch moeten zijn.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
26