Permanente Educatie
Wft Hypothecair Krediet
Inhoudsopgave 1
Inleiding
1
1.1
Studietips 1.1.1 Lesmateriaal
1 1
2
Invoering kostentransparantie
3
2.1
Nominale beloningstransparantie
3
2.2
Passende provisieregel (inducementnorm)
4
2.3
Kostenverklaring
5
2.4
Kostentransparantie
6
2.5
Dienstverleningsdocument
6
2.6
Provisiebalans
7
3
Toetskader Hypothecaire Financieringen AFM
9
3.1
Tekortkomingen in de huidige regels
9
3.2
Nieuwe richtlijnen van de AFM
10
4
Verhoging NHG grensbedrag
11
4.1
Kostengrens
11
4.2
Woonlastenfaciliteit
11
4.3
Tijdelijke verhuur
12
4.4
Verplichte insolventieverzekering
12
5
Effecten kredietcrisis op funding
15
5.1
Wijze van funding 5.1.1 Langlopende financiering door uitgifte van obligaties 5.1.2 Kortlopende financiering via geldmarkt 5.1.3 Verruiming ECB mogelijkheden 5.1.4 Financiering via spaargelden 5.1.5 Conclusies funding
15 15 16 17 18 19
5.2
Echte daling komt nog
19
6
Vereenvoudiging eigenwoningregeling
20
6.1
Uitbreiden renteaftrek over meegefinancierde kosten ter verkrijging van de hypotheek
20
6.2
Afschaffen goedkoperwonenregeling 6.1.2 Overgangsregeling goedkoperwonenregeling
21 22
6.2
Verkorten verjaringstermijn eigenwoningreserve van 5 naar 3 jaar
23
6.3
Hypotheekrenteaftrek na verhuur van de eigen woning
23
6.4
Aflossing spaarhypotheek na 30-jaarstermijn onbelast
25
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
Permanente Educatie
Wft Hypothecair Krediet
7
Aanpassing Successiewet
27
7.1
Erf- en schenkbelasting 7.1.1 Het partnerbegrip 7.1.2 Het basispartnerbegrip 7.1.3 Partnerschap in de Successiewet
27 28 28 28
7.2
De tarieven en vrijstellingen 7.2.1 Extra vrijstelling kinderen tussen 18 en 35 jaar
29 30
7.3
Fictieve verkrijgingen: constructiebestrijding 7.3.1 Levensverzekering 7.3.2 De renteloze lening 7.3.3 De herroepelijke schenking
31 31 31 32
7.4
De bedrijfsopvolging
32
7.5
De waarde van de woning
33
8
Bijlage
35
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-1)
Permanente Educatie
1
Wft Hypothecair Krediet
Inleiding
Voor financiële dienstverleners gelden naast diploma-eisen ook doorlopende deskundigheidseisen. Deze hebben tot doel de vakinhoudelijke deskundigheid op peil te houden, die nodig is voor de beroepsbeoefening. Door de financiële crisis staat de financiële wereld onder druk en neemt het toezicht op de dienstverleners toe. Het is belangrijk om in deze tijd in te kunnen spelen op de snelle veranderingen, die in de financiële dienstensector plaatsvinden. Op basis van het advies van het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD) heeft het Ministerie van Financiën de toetstermen voor de PE Wft 2010-2011 vastgesteld. De toetstermen omvatten de relevante actuele ontwikkelingen van de diverse Wftonderdelen. De PE Wft 2010-2011 is van start gegaan op 27 december 2009 en eindigt op 27 juni 2011. In deze periode heb je de tijd om je Wft-diploma’s rechtsgeldig te houden. Dukers & Baelemans is geaccrediteerd door het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD). Dit houdt in dat Dukers & Baelemans met succes de erkenningsprocedure heeft doorlopen, die ziet op de wijze van kwaliteitsborging, de opzet en inhoud van het aan te bieden programma, de wijze waarop toetsende elementen in het programma zijn verwerkt en de kwaliteit van de docenten. Dukers & Baelemans is geaccrediteerd, zowel voor blended learning als voor contactonderwijs, voor alle PE Wftonderdelen: - Basismodule Deskundigheid; - Consumptief Krediet; - Hypothecair Krediet; - Levensverzekeringen; - Schadeverzekeringen; en - Volmacht. Deze syllabus omvat de module Hypothecair Krediet. In deze module komen alle relevante ontwikkelingen op het gebied van hypothecair krediet aan bod. Aan het begin van ieder hoofdstuk staat in het kader de relevante actuele ontwikkeling en de bijbehorende toetsterm. Daarnaast bevat de syllabus nog enkele bijlagen met besluiten van het Ministerie van Financiën. Deze dienen als toelichting en maken geen onderdeel uit van de te bestuderen lesstof.
1.1
Studietips
Onze opleiding PE Wft Hypothecair krediet bestaat naast deze syllabus ook uit een e-learning. Wij adviseren je het volgende: - bestudeer de syllabus; - bestudeer vervolgens de e-learning; - controleer of je de lesstof beheerst aan de hand van de toetstermen. Je bent dan optimaal voorbereid op de lesdag. 1.1.1
Lesmateriaal
Wij bieden het lesmateriaal aan via e-learning en via contactdagen. In de e-learning vind je de syllabus inclusief de bijlagen en een aanvullende lesmodule. Tijdens de contactdag maken we gebruik van een presentatie en casuïstiek. Je vindt dit lesmateriaal daags na je contactdag op Mijn D&B.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
1
Permanente Educatie
Wft Hypothecair Krediet
Mocht je tijdens je studie vakinhoudelijke vragen hebben dan kun je deze stellen aan het Bureau Vaktechniek. Voor overige vragen, bijvoorbeeld over je cursusdag, kun je contact opnemen met het team van Logistiek & Planning. Wij wensen je veel plezier met het bestuderen van deze syllabus!
Dukers & Baelemans Bureau Vaktechniek:
[email protected] Team Logistiek & Planning:
[email protected] Telefoon 013 - 580 2714
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
2
Permanente Educatie
2
Wft Hypothecair Krediet
Invoering kostentransparantie
Relevante actuele ontwikkeling
Toetsterm
WFT: invoering kostentransparantie. Per 1 januari 2010 zijn de aanbieders van complexe producten verplicht de totale prijs op te geven van het product. Voor hypotheken betekent dit dat die opgave gedaan moet worden voor zowel de lening als in het product opgenomen kapitaalopbouw. Het overzicht van alle kosten moet toegelicht kunnen worden.
Toetsterm 3c.2
Sinds 2009 gelden er regels voor provisiebetaling en beloningstransparantie. Per 1 januari 2010 zijn deze regels verder uitgebreid en gelden de regels ook voor (natura)uitvaartverzekeringen en arbeidsongeschiktheids-, werkloosheids- en overlijdensrisicoverzekeringen die in combinatie met een krediet worden gesloten. Daarnaast wordt het bonusverbod geïntroduceerd en moeten aanbieders die zonder tussenkomst van adviseurs hun eigen financiële producten verkopen (direct writers) meer informatie geven over de dienstverlening die de consument van hen kan verwachten. Daarnaast gaan er nieuwe regels gelden voor kostentransparantie. In de bijlage achterin deze syllabus is een schema opgenomen waarmee je kunt bepalen of de beloningsregels voor jou gelden en of je aan de regels voldoet.
2.1
Nominale beloningstransparantie
De bemiddelaar moet nominale, precontractuele beloningstransparantie bieden. Dit betekent dat de bemiddelaar de consument vóórafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst moet informeren over de daadwerkelijke beloning die hij ontvangt. De bemiddelaar kan daarbij niet volstaan met percentages, maar zal het daadwerkelijk te ontvangen bedrag moeten weergeven.
Voor wie geldt dit? De nominale beloningstransparantie geldt voor financieel dienstverleners die bemiddelen (en/of adviseren) in complexe producten of hypothecaire kredieten. Ook alle bankspaarproducten vallen vanaf 1 januari 2009 onder de definitie van complex product. Per 1 januari 2010 gelden de regels ook voor financieel dienstverleners die bemiddelen (en/of adviseren) in (natura)uitvaartverzekeringen en betalingsbeschermers1.
1
Onder betalingsbeschermer worden verzekeringen verstaan die samen met een krediet worden afgesloten tegen het geheel of gedeeltelijk wegvallen van het inkomen door arbeidsongeschiktheid, werkloosheid of overlijden. Het kan ook een combinatie van deze dekkingen zijn (arbeidsongeschiktheid, werkloosheid of overlijden) die samen met een krediet worden afgesloten.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
3
Permanente Educatie
2.2
Wft Hypothecair Krediet
Passende provisieregel (inducementnorm)
Naast de nominale beloningstransparantie worden aanvullende eisen gesteld aan de beloning. Uitgangspunt hierbij is de MiFID-inducementnorm, ofwel de passende provisieregel.
De passende provisieregel houdt in dat het verboden is als aanbieder, bemiddelaar of adviseur provisie te betalen of te ontvangen voor het bemiddelen of adviseren inzake een complex product of hypothecair krediet dat niet noodzakelijk is voor het verlenen van de betreffende dienst of deze mogelijk maakt. Een uitzondering op dit verbod is mogelijk als voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Zo moet: de provisie de kwaliteit van de dienst ten goede komen; - de provisie geen afbreuk doen aan de verplichting om zich in te zetten voor de belangen van de cliënt; de bemiddelaar de cliënt op uitvoerige, accurate en begrijpelijke wijze mededeling doen van het bestaan, de aard en het bedrag van de provisie en, als het bedrag niet kan worden achterhaald, de wijze van de berekening van de provisie. De omzetbonus is een voorbeeld van provisie die deze eisen niet doorstaat en per 1 januari 2009 verboden is. Ten aanzien van de verdere toepassing van de passende provisieregel heeft de AFM in het tweede kwartaal van 2009 een leidraad gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2010 zijn de mogelijkheden tot het verstrekken of ontvangen van geldelijke beloningen verder ingeperkt. Het is alleen nog mogelijk om afsluit- en doorlopende provisie te ontvangen en/of te betalen. Hierdoor zijn geldelijke beloningen, zoals vaste schap- en distributievergoedingen, niet meer toegestaan. Ten aanzien van niet-geldelijke beloningen (beloning in natura) geldt dat deze slechts nog onder voorwaarden zijn toegestaan. Zij zijn toegestaan als ze niet ter gelegenheid van de totstandkoming van een overeenkomst worden verschaft. Verder moeten ze de kwaliteit van de dienstverlening ten goede komen en geen afbreuk doen aan de verplichting van de financiële dienstverlener om zich in te zetten voor de belangen van de cliënt. Voorbeelden zijn adviessoftware of opleidingen. Kleine geschenken die in het handelsverkeer gebruikelijk zijn en die niet meer dan € 100 bedragen hoeven niet aan deze voorwaarden te voldoen. Een belangrijk deel van deze regels is opgenomen in open normen. De AFM heeft een “Leidraad passende provisie financiële dienstverleners” opgesteld waarin de AFM, mede aan de hand van voorbeelden, handvatten geeft voor het toepassen van de regels. Een financiële dienstverlener kan de leidraad gebruiken om ervoor te zorgen dat de passende provisieregels worden nageleefd. De bemiddelaar of adviseur moet de cliënt verder vertellen over het bestaan, de aard en het bedrag (hoogte) van de provisie.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
4
Permanente Educatie
Wft Hypothecair Krediet
Voor wie geldt dit? De passende provisieregel geldt voor financieel dienstverleners die complexe producten of hypothecaire kredieten aanbieden of daarin adviseren of bemiddelen. De passende provisieregel is van toepassing op overeenkomsten die na 1 januari 2009 tot stand zijn gekomen. Per 1 januari 2010 gelden de passende provisieregels ook voor aanbieders, bemiddelaars en/of adviseurs in (natura)uitvaartverzekeringen en arbeidsongeschiktheids-, werkloosheids-, en overlijdensrisicoverzekeringen die in combinatie met een krediet worden verkocht.
2.3
Kostenverklaring
De aanbieder die zijn product rechtstreeks verkoopt moet, vóórafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst, voor een complex product of hypothecair krediet een kostenverklaring afgeven, waarin informatie wordt verstrekt over het feit dat er kosten worden gemaakt voor de distributie en het adviseren van het product. De aanbieder moet expliciet melden dat distributiekosten onderdeel zijn van de kosten of verwerkt kunnen zijn in het rentepercentage. Op deze manier wordt een gelijk speelveld tussen de verkoop via tussenpersonen en de rechtstreekse verkoop door aanbieders zelf bevorderd en is het voor de consument duidelijk dat ook aan advies verstrekt door de aanbieder zelf kosten zijn verbonden. De AFM hanteert het volgende toetsingskader voor de kwalitatieve kostenverklaring: het moet begrijpelijk zijn voor de consument; doel en strekking van deze verklaring moet voldoende duidelijk naar voren komen; het moet zoveel mogelijk specifiek worden gemaakt voor een bepaald product; het moet zoveel mogelijk aansluiten bij de werkelijke aard van de kosten.
De kostenverklaring mag niet ergens in juridische bewoordingen worden verstopt en ook niet alleen voor ‘insiders’ begrijpelijk zijn. Tevens moet er aandacht zijn voor het taalniveau. Wat betreft de punten 3 en 4 moet bij de consument duidelijk zijn dat de kosten voor distributie, verkoop en advisering bij een verzekeringsproduct en een bancair product op verschillende wijze worden meegenomen. Het gaat hier om het concreet noemen van een productcategorie of productnaam en dat kosten verwerkt zijn in de rentemarge of prijs, meer niet.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
5
Permanente Educatie
Wft Hypothecair Krediet
Kostenverklaring is verplichte precontractuele informatie De kostenverklaring moet gezien worden als verplichte precontractuele informatie. Deze informatie moet aan de consument worden verstrekt op een moment dat er nog geen sprake is van een definitieve wilsovereenstemming en op een logische plaats worden geplaatst (bijvoorbeeld in een brochure of elders waar melding wordt gemaakt van kosten, de prijs of het rentepercentage of digitaal in de vorm van een pop-up). Het is aan de aanbieder om aan de AFM aan te tonen dat de kostenverklaring actief is verstrekt. De kostenverklaring is verder vormvrij. Voor wie geldt dit? De kostenverklaring geldt voor aanbieders – die geen gebruik maken van tussenpersonen in het kader van de totstandkoming van een overeenkomst betreffende een complex product of hypothecair krediet. Vanaf 1 januari 2010 geldt deze verplichting ook voor aanbieders in het kader van de totstandkoming van een overeenkomst inzake een (natura)uitvaartverzekering, arbeidsongeschiktheids-, werkloosheids- en overlijdensrisicoverzekeringen die in combinatie met een krediet worden verkocht.
2.4
Kostentransparantie
Sinds 1 januari 2010 zijn aanbieders verplicht tot het bieden van nominale kostentransparantie. Dit houdt in dat ze transparant moeten zijn over de totale prijs van het product met inbegrip van alle kosten. Ze kunnen hierbij niet volstaan met percentages maar zullen bedragen in geld moeten noemen. Daarnaast zijn aanbieders van complexe producten, die strekken tot vermogensopbouw, verplicht om een nadere uitsplitsing te geven van de kosten bij deze producten.
Voor wie geldt dit? Kostentransparantie geldt voor aanbieders van complexe producten en hypothecaire kredieten.
2.5
Dienstverleningsdocument
Adviseurs en bemiddelaars zijn verplicht om klanten een dienstverleningsdocument te geven als zij een hypotheek of een complex product aanschaffen. Dit document moet de consument informatie verschaffen over de aard en reikwijdte van de dienstverlening van de bemiddelaar/adviseur en de beloning die hier tegenover staat. Voor wie geldt dit? Het geven van het dienstverleningsdocument geldt voor financieel dienstverleners die bemiddelen/adviseren in complexe producten of hypothecair krediet. Ook aanbieders die zonder tussenkomst van adviseurs hun eigen financiële producten verkopen, moeten meer informatie geven aan de klant over de aard en reikwijdte van de dienstverlening die de consument van hen kan verwachten.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
6
Permanente Educatie
2.6
Wft Hypothecair Krediet
Provisiebalans
De provisiebalansregel zorgt ervoor dat de aanbieder de provisie aan de bemiddelaar uitbetaalt in een bepaalde verhouding tussen afsluitprovisie en doorlopende provisie. De balans is wel een jaar verschoven. Dit betekent dat de verschuiving van de verhouding tussen afsluitprovisie en doorlopende provisie van 70:30 naar 60:40 per 1 januari 2010 heeft plaatsgevonden. De verschuiving naar 50:50 zal vervolgens per 1 januari 2011 plaatsvinden.
Voor wie geldt dit? De provisiebalansregels gelden voor aanbieders van complexe producten en hypothecaire kredieten gecombineerd met een beleggingsrekening (ook wel bekend als effectenhypotheken). De aanbieder dient de provisie altijd conform de balans uit te betalen ongeacht de wederpartij aan wie de betaling geschiedt. De regels zijn hiermee ook van toepassing op tussenschakels, zoals inkoopcombinaties en serviceproviders. De terugboekregeling is, naast complexe producten, ook van toepassing op aanbieders van hypothecaire kredieten.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
7
Permanente Educatie
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
Wft Hypothecair Krediet
8
Permanente Educatie
3
Wft Hypothecair Krediet
Toetskader Hypothecaire Financieringen AFM
Relevante actuele ontwikkeling
Toetsterm
Toetskader Hypothecaire Financieringen AFM. In september 2009 heeft AFM een nieuw toetskader ter consultatie aangeboden voor de open normen uit de WFT. Dit toetskader is, indien het doorgang krijgt, ingrijpend voor de hypotheekadviespraktijk. Besluitvorming moet nog plaatsvinden per eind 2009. Het toetskader en de status ervan moet inhoudelijk bij kandidaten bekend zijn.
Toetsterm 3c.1, 3e.4
De AFM heeft voorstellen gedaan voor nieuwe richtlijnen voor de verstrekking van hypotheken. Reden voor deze voorstellen was dat de AFM verschillende betalingsrisico´s ziet voor consumenten in de huidige hypotheekmarkt. Om deze betalingsrisico´s te verkleinen zijn aanpassingen en aanvullingen van bestaande regels nodig. De bestaande normen berekenen een verantwoorde hypotheek op basis van inkomen. Ze zijn soms te soepel (voor lage inkomens) en soms te streng (voor eenpersoonshuishoudens). Ook komen er volgens de AFM te veel uitzonderingen voor. In de nieuwe richtlijnen stelt de AFM onder andere voor dat de hoogte van de hypotheek ook afhangt van de waarde van de woning. Doel van de nieuwe richtlijnen is onder andere dat men niet meer kan lenen dan dat de woning waard is.
3.1
Tekortkomingen in de huidige regels
De AFM signaleert vijf tekortkomingen in de huidige regels: een tweepersoonshuishouden met een inkomen tot € 23.000 kan met de huidige norm te veel lenen; hierdoor is de kans groter op betalingsproblemen; de inkomensnorm voor hypotheken is gebaseerd op één type huishouden, namelijk een tweepersoonshuishouden zonder kinderen; hierdoor is het betalingsrisico voor een tweepersoonshuishouden met kinderen te groot en voor een eenpersoonshuishouden wordt de leencapaciteit onnodig beperkt; de huidige inkomensnorm voor hypotheken stelt geen duidelijke eisen aan de motivering voor een uitzondering; hierdoor wordt bij 20% van de hypotheken ten onrechte gebruik gemaakt van de uitzondering; de huidige inkomensnorm voor hypotheken is niet in staat om de aanzienlijke risico’s van restschulden te beheersen; een hypotheeknorm op basis van de waarde van het huis en de hoogte van de lening is daarom nodig; de normen voor verantwoorde kredietverlening en voor andere leningen sluiten niet goed op elkaar aan; hierdoor kan het zijn dat een consument met zowel een consumptief krediet als een hypotheek teveel leent.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
9
Permanente Educatie
3.2
Wft Hypothecair Krediet
Nieuwe richtlijnen van de AFM
Nieuwe norm op basis van inkomen De huidige norm is gebaseerd op de verhouding tussen de hoogte van de hypotheek en de hoogte van het bruto inkomen van de koper. De AFM stelt voor dat de vaststelling van de hoogte van het te lenen bedrag wordt doorgerekend voor vier verschillende huishoudens in plaats van één type huishouden. Nu is de berekening alleen voor tweepersoonshuishoudens zonder kinderen. De AFM wil apart berekeningen voor: eenpersoonshuishoudens zonder kinderen; eenpersoonshuishoudens met kinderen; tweepersoonshuishoudens zonder kinderen; tweepersoonshuishoudens met kinderen. Hierdoor kunnen tweepersoonshuishoudens met kinderen minder lenen dan nu het geval is, maar kunnen alleenstaanden zonder kinderen meer lenen dan nu. Ook huishoudens met een jaarlijks gezinsinkomen tot € 23.000 kunnen minder lenen in de voorstellen van de AFM. Sommigen mogen meer lenen dan de nieuwe norm. Deze uitzondering geldt voor werknemers waarvan de werkgever onvoorwaardelijk en zwart op wit een inkomensstijging in de nabije toekomst toezegt. Deze inkomensstijging mag worden meegenomen bij de berekening van het toetsinkomen. Bij freelancers, zelfstandigen en ondernemers zonder vast inkomen, mag, als de gemiddelde inkomsten over de laatste drie jaar hoger zijn dan de meest recente jaarinkomsten, het gemiddelde inkomen worden meegenomen bij de berekening van het toetsinkomen. Oversluiters. Consumenten die een hypotheek hebben die hoger is dan de waarde van het huis mogen een nieuwe hypotheek sluiten met gunstigere voorwaarden. Hierbij wordt wel de voorwaarde gesteld dat ze niet verhuizen en geen hogere hypotheek aangaan. De oversluitkosten (notaris en taxatiekosten) mogen worden meegefinancierd. Mensen met een eigen vermogen. Je kunt je spaargeld gebruiken om de hypotheek te verhogen op de voorwaarde dat het in onderpand wordt gegeven bij de hypotheeknemer (geldverstrekker). Het spaargeld in onderpand kan dan in mindering worden gebracht op de hoogte van de lening bij de bepaling van de verhouding tussen de hoogte van de lening en de waarde van het huis. Een alternatieve mogelijkheid blijft om het rendement op het eigen vermogen op te tellen bij het inkomen. Nieuwe norm op basis van waarde van het huis Het voorstel van de AFM is om bij het hypotheekadvies ook te kijken naar de verhouding tussen de hoogte van de hypotheek en de (aankoop)waarde van het huis. Dit is de Loan-toValue ratio (LTV-ratio). Deze nieuwe norm mag niet hoger zijn dan de waarde van het huis; er mag dus niet meer geleend worden dan de (aankoop)waarde van het huis. Bijna de helft van de nieuwe hypotheeksluiters neemt een hypotheek die hoger is dan de aankoopwaarde van het huis. In 2008 werd er gemiddeld 15% meer geleend dan de waarde van het huis. Om negatieve effecten voor de woningmarkt zoveel mogelijk te voorkomen, wil de AFM een overgangsmaatregel instellen. Deze regeling houdt in dat er (tijdelijk) meer dan 100% van de aankoopwaarde kan worden geleend. Tijdens de overgangsfase is het voorstel van de AFM om onder voorwaarden tot maximaal 12% meer dan de waarde van de woning te lenen. De aanvullende voorwaarde die dan wordt gesteld is dat dit extra bedrag binnen vijf tot zeven jaar wordt afgelost. Ook hier geldt weer een aantal uitzonderingen dat er meer geleend kan worden dan de (aankoop)waarde van het huis. Deze uitzonderingen zijn: als er vermogen is dat verpand wordt aan de geldverstrekker; als een geplande verbouwing leidt tot een hogere waarde van de woning; dit dient dan wel te worden gestaafd met behulp van een taxatierapport; als de hypotheek relatief laag is ten opzichte van het inkomen; in sommige gevallen kan dit leiden tot een gerechtvaardigde hogere hypotheek; als de hypotheek wordt gesloten met NHG; de NHG biedt in principe een garantie bij betalingsproblemen.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
10
Permanente Educatie
4
Wft Hypothecair Krediet
Verhoging NHG grensbedrag
Relevante actuele ontwikkeling
Toetsterm
Verhoging NHG grensbedrag tot € 350.000,-. Om de woningmarkt tijdens de crisis in beweging te houden heeft NHG het grensbedrag om voor NHG in aanmerking te komen tijdelijk verhoogd tot € 350.000,-.
Toetsterm 3d.1
Om de woningmarkt tijdens de kredietcrisis in beweging te houden is door minister Van der Laan besloten om de regels van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) te wijzigen. Deze wijzigingen zijn als volgt: verhoging van de kostengrens van € 265.000 naar € 350.000; introductie van de Woonlastenfaciliteit; mogelijkheid van tijdelijke verhuur in geval van dubbele woonlasten; verplichte insolventieverzekering bij aankoop van een nieuwbouwwoning.
4.1
Kostengrens
De hogere kostengrens van € 350.000 maakt het voor een grotere groep potentiële huizenkopers mogelijk een woning te financieren op een veilige, verantwoorde en voordelige manier. “NHG kan de smeerolie zijn in een haperende koopwoningmarkt. De verhoogde kostengrens voor veilige lening geeft twijfelende huizenkopers net even dat duwtje in de rug om die begeerde woning toch te kopen. Mijn verwachting is dat tot het einde van volgend jaar ongeveer 30.000 kopers gebruik zullen gaan maken van deze verhoging”, zo stelt Karel Schiffer, algemeen directeur van de NHG. Deze nieuwe normen zijn van toepassing op geldleningen met NHG waarvoor vanaf 1 juli 2009 offerte wordt uitgebracht. Let op: Het gaat hierbij alleen om geldleningen die zijn bestemd voor de aanschaf van een woning. De verhoogde kostengrens is niet van toepassing op ‘oversluitingen’. Bij aankoop van een woning bestaan voor NHG twee maxima, te weten de verkrijgingkosten mogen niet hoger zijn dan € 350.000 en de klant kan niet meer lenen dan € 350.000. Bij verkrijging van de bestaande bouw houdt NHG standaard rekening met 12% bijkomende kosten waardoor de koopsom of taxatiewaarde niet meer mag bedragen dan € 312.500. Bij verkrijging van nieuwbouw rekent NHG standaard met 8% bijkomende kosten en bedraagt de maximale koop-/aanneemsom dus € 324.074.
4.2
Woonlastenfaciliteit
Huishoudens die als gevolg van werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, overlijden van een van de partners of door echtscheiding hun hypotheeklasten niet meer volledig kunnen betalen, mogen hun betalingsachterstand laten oplopen tot een bedrag van maximaal 9% van de NHG-lening. Zij krijgen meer tijd om hun betalingsproblemen op te lossen waarmee wordt beoogd een gedwongen verkoop te voorkomen.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
11
Permanente Educatie
Wft Hypothecair Krediet
Voorbeeld Jan en Annelies hebben een hypotheek met NHG van € 200.000. Jan wordt werkloos (niet door eigen schuld). Door de WLF kunnen Jan en Annelies achterstanden op de lening laten bijschrijven. Dit kan tot maximaal 9% van de hypotheek. In totaal kan er in dit voorbeeld € 18.000 worden bijgeschreven. Jan heeft nog een inkomen van € 25.000. Annelies heeft een inkomen van € 10.000. Samen kunnen ze een last dragen van € 951 per maand (€ 35.000 * 32,6% / 12). De werkelijke lasten van de hypotheek zijn € 1.110 (de annuïtaire lasten spelen dus geen rol). Per maand kunnen ze € 159 laten bijschrijven, dit kan gedurende 113 maanden (€ 18.000 / € 159).
4.3
Tijdelijke verhuur
Een andere maatregel is dat het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) onder een aantal voorwaarden zal toestaan dat te koop staande woningen die zijn gefinancierd met NHG tijdelijk worden verhuurd. Een belangrijke voorwaarde is dat de desbetreffende gemeente hiervoor op basis van de Leegstandswet toestemming heeft verleend. Ook de geldgever moet instemmen met de tijdelijke verhuur van de woning.
Met deze maatregel wordt beoogd doorstromers met dubbele woonlasten te ontlasten en gedwongen verkopen met verlies te voorkomen.
4.4
Verplichte insolventieverzekering
Bij de verstrekking van NHG voor nieuwbouwwoningen wordt vanaf 1 juli 2009 als extra voorwaarde gesteld dat sprake is van een insolventieverzekering. Op basis hiervan krijgt de koper van een woning de zekerheid dat de woning adequaat wordt gerealiseerd ook bij een eventueel faillissement van de aannemer.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
12
Permanente Educatie
Wft Hypothecair Krediet
Het WEW vindt het belangrijk dat onder de huidige economische omstandigheden alle kopers van nieuwbouwwoningen die worden gefinancierd met NHG beschikken over een insolventieverzekering. Momenteel is in het kader van de GIW-garantie voor ongeveer 70% van de nieuwbouwwoningen al sprake van een dergelijke verzekering.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
13
Permanente Educatie
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
Wft Hypothecair Krediet
14
Permanente Educatie
5
Wft Hypothecair Krediet
Effecten kredietcrisis op funding
Relevante actuele ontwikkeling
Toetsterm
Effecten kredietcrisis op funding. De kredietcrisis bemoeilijkt het funden van hypotheken en leidt tot hogere kapitaalkosten. Dit moet op hoofdlijnen kunnen worden toegelicht.
Toetsterm 3q.1
De kredietcrisis heeft er toe geleid dat het bij banken en andere (hypothecaire) geldverstrekkers2 moeilijker en duurder is geworden om geld te lenen. Daarnaast heeft de crisis geleid tot de verplichting tot het aanhouden van hogere buffers door banken. Hierdoor zijn banken beperkt in het verlenen van krediet. En als laatste zijn banken extra voorzichtig geworden met het verstrekken van krediet als gevolg van het toenemende risico van wanbetaling en mogelijke verdere afschrijvingen op slechte leningen.
5.1
Wijze van funding
Banken kunnen op een viertal manieren funden: langlopende financiering door uitgifte van obligaties op de kapitaalmarkt en door securitisatie; kortlopende financiering op de geldmarkt door middel van kortlopend schuldpapier tot 1 jaar en door het aantrekken van interbancaire kortlopende deposito’s; kortlopende financiering via de ECB; aantrekken van deposito’s bij consumenten en bedrijven. 5.1.1
Langlopende financiering door uitgifte van obligaties
Ondanks de kredietcrisis is deze manier van funden in de laatste maanden van het jaar 2009 licht gestegen. De kosten van deze wijze van funden zijn echter wel flink gestegen ondanks de daling van het effectieve rendement op staatsobligaties, ook wel de staatsrente3 genoemd. De hogere fundingskosten zijn het gevolg van de hogere risicopremies die de beleggers eisen vanwege het afgenomen vertrouwen van beleggers in de aflossingscapaciteit van banken. Deze afname van het vertrouwen blijkt ook uit de verzekeringspremies die betaald moeten worden voor het herverzekeren van obligaties.
2 3
Waar verder in dit hoofdstuk wordt gesproken over banken, worden hier alle hypothecaire geldverstrekkers onder verstaan. De staatsrente functioneert als bodem voor de rente die de banken moeten betalen.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
15
Permanente Educatie
Wft Hypothecair Krediet
Banken die zonder staatssteun geld hebben opgehaald op de obligatiemarkt, betalen risicopremies tussen de 1,5 en 2,5 procentpunt. Banken die met staatssteun geld hebben opgehaald op de obligatiemarkt, betalen risicopremies tussen de 0,35 en 0,40 procentpunt. Daar dient nog wel de premie die zij voor de staatsgarantie aan de overheid betalen (tussen de 1,3 en 1,8 procentpunt) bij op te worden geteld. In totaal betalen banken met staatssteun tussen de 1,7 en 2,2 procentpunt extra. 5.1.2
Kortlopende financiering via geldmarkt
De korte financiering van banken is nog steeds verstoord. Voordat de kredietcrisis uitbrak, werd een groot deel van de financieringsbehoefte van banken gedekt middels kortlopend schuldpapier tot 1 jaar. Gedurende de kredietcrisis worden deze nauwelijks meer uitgegeven. Voor een periode langer dan een maand lenen banken niet meer aan elkaar zonder onderpand. De interbancaire depositomarkt verloopt in deze periode ook erg moeizaam. De situatie op de interbancaire depositomarkt kan het best beschreven worden door de Euribor-Eonia4 swap spread. Deze spread geeft de termijnpremie op de geldmarkt weer.
De Euribor-Eonia swap spread blijft hoog. Dat betekent dat langer dan één dag interbancair lenen op de geldmarkt duur blijft, dit als gevolg van de hoge kredietrisico-opslag. De recente niveaudaling van zowel de EURIBOR als de Eonia hangt samen met het dalen van de officiële ECB tarieven (refirente5).
4
De Eonia (Euro OverNight Index Average) is het eendaagsrenteniveau voor het eurogebied. De Eonia is een rente die veel als referentierente gehanteerd wordt binnen de financiële wereld, bij de handel in afgeleide producten (derivaten). 5 De refirente (refinancing rate) of herfinancieringrente is de rente die banken / financiële instellingen betalen aan de centrale bank wanneer zij geld opnemen. Voor het eurogebied stelt de ECB doorgaans eenmaal per maand deze 'main refinancing rate' vast.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
16
Permanente Educatie
5.1.3
Wft Hypothecair Krediet
Verruiming ECB mogelijkheden
De refirente van de ECB is tussen 3 juli 2008 en 13 mei 2009 gedaald van 4,25% tot 1%. De ECB geeft extra tenders6 uit waarmee een financiering tot maximaal 6 maanden voor banken mogelijk is. De verruiming van de ECB mogelijkheden leidt ertoe dat banken tegen een vrij lage prijs kortlopende funding kunnen realiseren.
6
Een tender is een procedure waarbij de ECB liquiditeiten aan de markt verstrekt of onttrekt op basis van door tegenpartijen ingediende inschrijvingen. De meest voorkomende tender is de variabele rentetender. Hierbij worden de meest concurrerende inschrijvingen eerst toegewezen totdat het totale door de ECB te verstrekken bedrag is bereikt. De tender voor de basisherfinancieringstransacties vindt wekelijks plaats en de looptijd bedraagt één week. De tender voor de langer lopende herfinancieringstransacties vindt maandelijks plaats en de looptijd hiervan bedraagt drie maanden.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
17
Permanente Educatie
Wft Hypothecair Krediet
Hierbij dient echter te worden opgemerkt dat niet al het extra geld terechtkomt bij de banken die het echt nodig hebben. Veel banken lenen bij de ECB of doen mee aan een tender om reserves aan te leggen voor het geval dat de financiering op de interbancaire markt mislukt. Vervolgens zetten banken overtollig geld weer uit op de ECB depositofaciliteit (weliswaar tegen een lagere rente). Onderstaand figuur geeft het gebruik van de depositofaciliteit weer.
Een hoog gebruik van de depositofaciliteit is een indicator voor een gebrek aan vertrouwen bij banken in de interbancaire geldmarkt. De ECB zal overigens op termijn haar kredietmogelijkheden (aantal tenders) weer terugbrengen naar een niveau van voor de kredietcrisis. Hoe lang deze termijn nog loopt is nu nog de vraag. 5.1.4
Financiering via spaargelden
Ondanks een daling van de officiële tarieven van de ECB is de rente op spaargeld tijdens de kredietcrisis gestegen7. Enerzijds weerspiegelt dit een compensatie voor de onzekerheid die bij consumenten en bedrijven leeft na het omvallen van een aantal banken en anderzijds weerspiegelt dit de grote behoefte van banken aan kapitaal. Deze behoefte kan tevens op de kapitaalmarkt worden vervuld, maar dan tegen hoge prijzen.
7
Pas in de laatste maanden van 2009 zijn bij enkele banken de spaartarieven verlaagd.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
18
Permanente Educatie
5.1.5
Wft Hypothecair Krediet
Conclusies funding
Met betrekking tot de fundingskosten van banken kan het volgende worden geconcludeerd: als gevolg van de negatieve economische vooruitzichten zijn de lange staatsrentes gedaald; sinds het uitbreken van de kredietcrisis eist de markt een hogere risicopremie bovenop de staatsrente waardoor de kosten van langlopende financieringen aanzienlijk zijn gestegen; de kosten van kortlopende financiering op de verstoorde geldmarkt zijn eveneens fors gestegen sinds het uitbreken van de kredietcrisis, hoewel de prijs ultimo 2009 weer enigszins is gedaald. Dat het wantrouwen tussen banken iets afneemt, blijkt ook uit de afname van het beroep op de depositofaciliteit van de ECB, waarbij opgemerkt moet worden dat het beroep op de depositofaciliteit zich nog steeds op een relatief hoog niveau bevindt vergeleken met de maanden voor de kredietcrisis. Alleen bij de ECB kan goedkoop kortlopend worden geleend (tenders). Op dit moment kan dat nog in grote mate, maar dat zal tijdelijk zijn. De kosten van funding via spaargelden zijn ook gestegen. Dit kan verklaard worden door hogere kosten van alternatieven voor banken en door compensatie voor toegenomen onzekerheid bij consumenten en bedrijven door het omvallen van enkele banken.
5.2
Echte daling komt nog
Zoals we zojuist hebben beschreven, wordt er minder krediet verstrekt als gevolg van de wijzen van funding. Los van deze funding zullen banken de komende tijd minder geld uit mogen gaan lenen. Als gevolg van het aanscherpen van de regels en een daling van het eigen vermogen zal waarschijnlijk de uitleencapaciteit nog verder dalen. De regels rond de verhouding tussen eigen vermogen en kredieten in relatie tot de risico’s zullen nog verder aangescherpt worden. De huidige kredietverstrekking is gebaseerd op de afspraken die in de Basel II-akkoorden8 zijn vastgelegd. Het zal nog enige tijd duren voordat deze zijn aangepast. De exacte invloed van de aanscherping hiervan is moeilijk in te schatten, omdat de centrale banken de vrijheid hebben om zelf strengere normen te hanteren. De Nederlandsche Bank wil geen inzicht geven in de normen die nu gehanteerd worden en in de manier waarop deze bijgesteld worden. Daarmee is het onmogelijk de exacte timing en het precieze effect van scherpere eisen aan de verhouding eigen vermogen/kredietverstrekking te duiden. Een vereenvoudigd rekenvoorbeeld geeft echter aan dat de effecten zeer groot kunnen zijn. Vroeger moest een bank op een leningenportefeuille ongeveer 8% eigen vermogen (inclusief achtergestelde leningen) aanhouden. Het eigen vermogen kon dus ongeveer 12 keer worden uitgeleend. De maatschappij eist nu dat de risico’s worden teruggebracht en dat deze uitleenfactor teruggebracht wordt. Laten we veronderstellen dat een factor 8 gebruikelijk wordt. Tegelijkertijd hebben banken zware verliezen geleden. Stel dat hun eigen vermogen daardoor met 15% gedaald zou zijn, dan kan men in plaats van 100 straks nog maar (100/12)*8*0.85 = 56,6 uitlenen.
8
In de Basel II-akkoorden is vastgelegd dat banken een bepaald percentage eigen vermogen moeten aanhouden. Dit percentage is afhankelijk van het risico van de uitstaande leningen. Naarmate het risico groter is, moet de bank meer eigen vermogen aanhouden. De banken dienen nu een eigen vermogen van gemiddeld 8% aan te houden.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
19
Permanente Educatie
6
Wft Hypothecair Krediet
Vereenvoudiging eigenwoningregeling
Relevante actuele ontwikkeling
Toetsterm
Wijziging Bijleenregeling: Verkorting termijn Eigen Woning Reserve Meegefinancierde kosten ook bij doorstromers Afschaffing “goedkoper wonen” regeling
3n.1, 3n.2 & 3n.3
“Ingewikkelde belastingen leiden tot hoge administratieve lasten voor burgers en bedrijfsleven en hoge uitvoeringskosten voor de Belastingdienst.”
Het kabinet heeft tijdens Prinsjesdag 2009 een fiscaal pakket met maatregelen ingediend.
Onderdeel van dit fiscaal pakket is de Fiscale Vereenvoudigingswet 2010. Bovenstaand citaat uit de inleiding van de toelichting op de wet maakt het doel van de wet duidelijk: het terugdringen van administratieve lasten en hoge uitvoeringskosten. Dit hoofdstuk behandelt de vereenvoudigingen in de eigenwoningregeling.
6.1
Uitbreiden renteaftrek over meegefinancierde kosten ter verkrijging van de hypotheek
Onder meegefinancierde kosten verstaan we taxatiekosten ter verkrijging van de hypotheek, afsluitprovisie, notariskosten voor de hypotheekakte en de kadastrale kosten voor inschrijving van de hypotheek. Deze kosten worden eenmalig gemaakt bij het afsluiten van de geldlening en zijn aftrekbaar. Voor afsluitprovisies geldt een aftrekbeperking (maximaal 1,5% van het bedrag van de schulden en een maximum van € 3.630). Wanneer deze kosten worden gefinancierd middels een geldlening is de rente over die lening op basis van de huidige wet niet aftrekbaar. In het Besluit van 13 november 2006 is vervolgens een verschil ontstaan tussen starters en doorstromers. Starters kunnen op grond van dit besluit de rente over de meegefinancierde kosten in aftrek brengen. Doorstromers hebben deze mogelijkheid niet. Deze ongelijkheid is per 1 januari 2010 opgeheven. Vanaf dat moment wordt de lening, die is aangegaan voor meegefinancierde kosten ter verkrijging van de hypotheek, tot de eigenwoningschuld gerekend. Hoe wordt de eigenwoningschuld bepaald? Allereerst bepalen we welk deel van de lening is aan te merken als eigenwoningschuld. Vervolgens worden de met die eigenwoningschuld samenhangende financieringskosten vastgesteld. Dit was voorheen ook al het geval, omdat die eenmalige kosten reeds aftrekbaar zijn. Met de nieuwe maatregel wordt de financiering die is aangegaan om de financieringskosten te financieren tot de eigenwoningschuld gerekend.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
20
Permanente Educatie
Wft Hypothecair Krediet
Onderstaand voorbeeld verduidelijkt de maatregel: Voorbeeld Frits heeft onlangs zijn woning verkocht, waarbij een eigenwoningreserve is ontstaan van € 75.000. Frits koopt een nieuwe woning van € 220.000. De overdrachtsbelasting en de kosten van de makelaar bedragen € 15.000. De totale verwervingskosten bedragen dus € 235.000. Frits gaat een lening aan van € 240.000, inclusief de financieringskosten voor die lening van € 6.000. De eigenwoningschuld bedraagt maximaal: € 235.000 -/- de eigenwoningreserve van € 75.000 = € 160.000. De aftrekbare financieringskosten met betrekking tot deze eigenwoningschuld bedragen 160/240 x € 6.000 = € 4.000. De eigenwoningschuld wordt verhoogd met het deel van de lening dat betrekking heeft op deze € 4.000. De totale eigenwoningschuld waarover renteaftrek mogelijk is, bedraagt dan € 160.000 + € 4.000 = € 164.000. Het restant van de kosten (€ 2.000) blijft is niet aftrekbaar. Het restant van de lening € 76.000 (€ 240.000 -/- € 164.000) is een box III-lening.
6.2
Afschaffen goedkoperwonenregeling
De goedkoperwonenregeling is een uitzondering in de bijleenregeling. Als de verwervingskosten van de nieuwe woning verminderd met de eigenwoningreserve, lager is dan de oude eigenwoningschuld mag de eigenwoningschuld gesteld worden op de oude eigenwoningschuld. De eigenwoningschuld bedraagt echter maximaal de verwervingskosten van de nieuwe woning.
Nogmaals een voorbeeld ter verduidelijking: Voorbeeld Marieke verkoopt haar woning voor € 300.000. De eigenwoningschuld op deze woning bedraagt € 200.000. Er ontstaat een eigenwoningreserve van € 100.000. Vervolgens koopt Marieke een nieuwe woning voor € 250.000. Op basis van de hoofdregel bedraagt de maximale eigenwoningschuld € 250.000 -/- € 100.000 = € 150.000. De eigenwoningreserve bedraagt daarna nihil. Op basis van de goedkoperwonenregeling bedraagt de maximale eigenwoningschuld echter € 200.000 (het niveau van de oude eigenwoningschuld). Marieke heeft slechts € 50.000 van haar overwaarde ingebracht in de nieuwe woning. Haar eigenwoningreserve neemt af met € 50.000 en bedraagt € 100.000 -/€ 50.000 = € 50.000. Marieke wordt niet verplicht dit bedrag aan te wenden voor de aankoop van haar nieuwe woning en heeft een bedrag van € 50.000 extra te besteden. De goedkoperwonenregeling is ingevoerd, omdat de bijleenregeling bedoeld is om onnodige schuldverhoging te voorkomen, maar niet direct om tot aflossen van een bestaande eigenwoningschuld te verplichten. Deze regeling werkt weliswaar voordelig voor personen die goedkoper gaan wonen, echter in situaties van partnerschap kan door de werking van de partnerregeling dit voordeel weer teniet worden gedaan. In die situatie leidt de goedkoperwonenregeling dan slechts tot complexiteit.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
21
Permanente Educatie
Wft Hypothecair Krediet
Voorbeeld Merel en Koen wonen in een woning waarvan Koen volledig eigenaar is. De woning wordt verkocht voor € 300.000. De eigenwoningschuld bedraagt € 200.000, waardoor Koen een eigenwoningreserve realiseert van € 100.000. Vervolgens kopen Koen en Merel gezamenlijk een nieuwe woning voor € 300.000. Koen verwerft 50% van de woning (€ 150.000) en mag op basis van de goedkoperwonenregeling maximaal financieren. Merel verwerft ook voor € 150.000, maar moet op basis van de partnerregeling rekening houden met de eigenwoningreserve van Koen. Merel heeft dan een eigenwoningschuld van € 150.000 -/- € 100.000 = € 50.000. In deze situatie heeft Koen een eigenwoningschuld van € 150.000 en Merel een eigenwoningschuld van € 50.000. Zonder de goedkoperwonenregeling zou Koen een eigenwoningschuld hebben van € 50.000 en Merel een eigenwoningschuld van € 150.000. Het resultaat is per saldo bij Koen en Merel samen hetzelfde, maar wordt door toepassing van de goedkoperwonenregeling op een complexere wijze verkregen. Door het afschaffen van de goedkoperwonenregeling wordt de partnerregeling minder vaak toegepast. De partnerregeling is namelijk alleen relevant als een van beide partners een eigenwoningreserve heeft en daarvan is doorgaans slechts sprake als een van beide partners onder de goedkoperwonenregeling valt. Door afschaffing van de goedkoperwonenregeling wordt dus ook de complexiteit binnen de partnerregeling deels ondervangen. Het kabinet vindt afschaffen van de partnerregeling geen optie. De partnerregeling is bedoeld om ontwijkingsmogelijkheden van de bijleenregeling te voorkomen. Afschaffen van de partnerregeling zou dan sterk afbreuk doen aan de werking van de bijleenregeling. 6.1.2
Overgangsregeling goedkoperwonenregeling
Voor huizenkopers, die in de laatste maanden van 2009 een woning hebben gekocht maar deze pas in het jaar 2010 geleverd krijgen, is een overgangsregeling in het leven geroepen. De overgangsregeling komt op het volgende neer. In gevallen waarin de aankoop van de nieuwe eigen woning nog vóór 1 oktober 2009 heeft plaatsgevonden en de verkoop van de oude eigen woning pas na 1 januari 2010 plaatsvindt, is op grond van de overgangsregeling het vervallen van de goedkoperwonenregeling nog niet van toepassing. Belastingplichtigen konden op dat moment immers nog geen rekening houden met gewijzigde wetgeving. Het gaat om belastingplichtigen die vóór 1 oktober 2009 een nieuwe eigen woning obligatoir hebben gekocht of civielrechtelijk al geleverd hebben gekregen, maar hun oude eigen woning op 31 december 2009 nog niet hebben verkocht of wel hebben verkocht doch nog niet civielrechtelijk hebben geleverd. Hierbij geldt dat op 1 oktober sprake moet zijn van een reële koopovereenkomst waardoor betrokken partijen onherroepelijk gebonden zijn. Het ontmoet echter geen bezwaar als die overeenkomst een normale ontbindingsclausule bevat (zoals een financieringsvoorbehoud). Voorbeeld Emile en Nina hebben beiden een eigen woning. Ze hebben besloten om samen te gaan wonen in het centrum van Utrecht. Op 1 augustus 2009 hebben ze een appartement gekocht voor € 340.000. Het appartement wordt volledig gefinancierd. Met de verkoop van hun oude woningen wil het echter niet zo vlotten. In verband met de slechte huizenmarkt wordt verwacht dat de woningen pas in 2010 verkocht gaan worden. Emile verwacht dat zijn huidige appartement verkocht gaat worden voor € 180.000 (eigenwoningschuld € 160.000). Nina heeft haar woning te koop staan voor € 195.000. Op de woning rust nog een eigenwoningschuld van € 170.000.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
22
Permanente Educatie
Wft Hypothecair Krediet
Emile realiseert in 2010 een eigenwoningreserve: Verkoop woning € 180.000 Eigenwoningschuld € 160.000 -/Eigenwoningreserve € 20.000 Nina realiseert ook een eigenwoningreserve: Verkoop woning € 195.000 Eigenwoningschuld € 170.000 -/Eigenwoningreserve € 25.000 De aankoopprijs van de woning bedraagt € 340.000. Emile en Nina verwerven dus beiden 50% van de woning, zijnde € 170.000. Indien de eigenwoningreserve wordt ingebracht, resteert voor Emile een eigenwoningschuld voor € 150.000 en voor Nina € 145.000. Op grond van de goedkoperwonenregeling mogen zij echter uitgaan van hun oude eigenwoningschuld (maar maximaal de verwervingskosten van de nieuwe eigen woning). Op basis van de goedkoperwonenregeling bedraagt de maximale eigenwoningschuld van Emile € 160.000 en voor Nina € 170.000. Indien de nieuwe woning na 1 oktober 2009 zou zijn gekocht, kan geen gebruik meer gemaakt worden van de goedkoperwonenregeling. Dit houdt in dat Emile een eigenwoningschuld van € 150.000 zou hebben en Nina een eigenwoningschuld van € 145.000.
6.2
Verkorten verjaringstermijn eigenwoningreserve van 5 naar 3 jaar
Het kabinet heeft voorgesteld om de verjaringstermijn van de eigenwoningreserve te verkorten van vijf jaar naar drie jaar. De vijfjaarstermijn houdt in dat de eigenwoningreserve tot vijf jaar na verkoop van de woning fiscaal relevant blijft. Zowel de burger als de Belastingdienst moeten vijf jaar lang rekening houden met de stand van de eigenwoningreserve. In het overgrote deel van de gevallen koopt men aansluitend op het (voornemen tot het) verlaten van de oude eigen woning een nieuwe eigen woning. Vooral in situaties die vallen binnen de goedkoperwonenregeling is een langere termijn noodzakelijk, omdat in die gevallen een eigenwoningreserve blijft bestaan die niet direct ingebracht hoeft te worden. Dat komt pas aan de orde bij bijvoorbeeld verbouwing van de eigen woning. Door het afschaffen van de goedkoperwonenregeling zal de stand van de eigenwoningreserve in vrijwel alle gevallen binnen korte termijn zijn teruggebracht naar nihil. Slechts voor gevallen waarbij men (tijdelijk) gaat huren blijft een eigenwoningreserve bestaan. Om ontwijkingsmogelijkheden te voorkomen, kiest het kabinet voor een verjaringstermijn van drie jaar. Het kabinet verwacht dat zij met een verjaringstermijn van drie jaar, samen met afschaffing van de goedkoperwonenregeling, nog steeds voldoende uitvoering geeft aan de doelstellingen van de bijleenregeling.
6.3
Hypotheekrenteaftrek na verhuur van de eigen woning
In de wet is een artikel opgenomen waarin is geregeld dat de eigenwoningregeling ook van toepassing kan zijn op de oude eigen woning gedurende een periode van twee kalenderjaren die volgen op het kalenderjaar waarin de eigenaar/bewoner is verhuisd en de woning vervolgens leegstaat en te koop wordt aangeboden. Dit wordt ook wel de verhuisregeling genoemd. Op het moment dat de woning niet meer leeg staat maar bijvoorbeeld wordt verhuurd, ‘verhuist’ deze woning per direct naar box III. Gevolg hiervan is dat de renteaftrek niet meer mogelijk is. Ook wanneer de woning na een periode van verhuur weer te koop wordt aangeboden, herleeft het recht op renteaftrek niet.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
23
Permanente Educatie
Wft Hypothecair Krediet
Begin juli 2009 is een motie ingediend en aangenomen om met een maatregel te komen voor recent verhuisde huiseigenaren die hun te koop staande woning willen verhuren maar daarbij op fiscale belemmeringen stuiten. Deze huiseigenaren durven niet over te gaan op (kortstondige) verhuur omdat na deze verhuur de eigenwoningregeling niet meer van toepassing is. Staatssecretaris de Jager heeft gehoor gegeven aan deze motie en heeft daarom een tijdelijke tegemoetkoming aangekondigd. Deze tijdelijke maatregel houdt in dat: “Indien de verhuur van de oude woning wordt beëindigd, kan de hypotheekrenteaftrek weer herleven tot het einde van de periode waarin hypotheekrenteaftrek nog mogelijk zou zijn geweest.”
Deze tegemoetkoming is ingegaan op 1 januari 2010 en duurt tot 1 januari 2012. Hieronder een aantal voorbeelden om een en ander te verduidelijken. Voorbeeld Berend heeft een nieuwe woning gekocht en zijn oude woning op 1 september 2009 verlaten. Het recht op renteaftrek duurt tot 31-12-2011. Vanaf 1 februari 2010 gaat Berend op basis van de Leegstandswet zijn woning verhuren. Het huurcontract wordt kort daarna opgezegd en de huur eindigt op 1 augustus 2010. Van 1 februari tot 1 augustus behoort de woning tot de grondslag van box III. Vanaf 1 augustus geldt de eigenwoningregeling weer en is renteaftrek mogelijk tot 31-12-2011 (de oorspronkelijke einddatum). Voorbeeld met cijfers Sjaak heeft een eigen woning met een waarde van € 400.000, deze is belast met een hypotheek van € 280.000 (5%). Sjaak heeft een nieuwe woning gekocht voor € 500.000 en woont hier al. Deze is gefinancierd middels een nieuwe hypotheek van € 380.000 (5,5%) en een overbrugging van € 120.000 (4%). Het marginale belastingtarief voor Sjaak is 42%. Gedurende het lopende kalenderjaar plus de twee daaropvolgende kalenderjaren blijft de oude woning een eigen woning. De rente van die oude woning en de overbrugging blijft gedurende die periode aftrekbaar. De extra last (netto) bedraagt in dit geval: Oude woning:
(5% x € 280.000) x 58%=
€
8.120
Overbrugging: (4% x € 120.000) x 58%= Totaal:
€ €
2.784 10.904
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
24
Permanente Educatie
Wft Hypothecair Krediet
Wanneer Sjaak zijn oude woning kan verhuren voor € 1.350 per maand, ziet het financiële plaatje er als volgt uit: De extra last (netto) bedraagt in dit geval: Oude woning:
(5% x € 280.000)=
€
14.000
Overbrugging: (4% x € 120.000)=
€
4.800
Af: huur Totaal:
€ €
-16.200 2.600
(12 x € 1.350)=
Indien de huurder na een periode van bijvoorbeeld drie maanden weer opzegt, zou in de oude situatie renteaftrek niet meer mogelijk zijn. Hierdoor stijgen de kosten na deze opzegging naar € 18.800. Echter door de toezegging van de Staatssecretaris, zijn de kosten na deze korte verhuurperiode weer € 10.904.
6.4
Aflossing spaarhypotheek na 30-jaarstermijn onbelast
De afgelopen jaren is er regelmatig discussie ontstaan over de belastbaarheid van een uitkering van een KEW (of SEW) na afloop van de termijn van 30 jaar gedurende welke de hypotheekrente aftrekbaar is. Door een toezegging van Staatssecretaris De Jager komt aan deze discussie een eind. De uitkering blijft ook bij aflossing van de schuld na de 30-jaarstermijn onbelast.
Indien een belastingplichtige met de uitkering van een KEW (of de deblokkering van een SEW) zijn eigenwoningschuld aflost, kan hij gebruik maken van een vrijstelling. De vrijstelling bedraagt € 147.500 indien minimaal 20 jaar premie is betaald en € 33.500 indien minimaal 15 jaar premie is betaald. Met de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 is de 30-jaarstermijn geïntroduceerd. Deze regeling houdt in dat renteaftrek in box I vervalt na verloop van 30 jaar. Op dat moment ‘verhuist’ de lening van box I naar box III en maakt deze onderdeel uit van de rendementsgrondslag. Er was onduidelijkheid of een belastingplichtige gebruik kon maken van de vrijstelling na afloop van de 30-jaarstermijn, omdat de eigenwoningschuld naar box III was verhuisd. In een nieuwsbericht heeft De Jager aangegeven dat er nog steeds sprake is van een eigenwoningschuld. Het vervallen van de renteaftrek en de verhuizing van de schuld naar box III doet geen afbreuk aan de kwalificatie ‘eigenwoningschuld’. Voorbeeld Erik koopt in 2009 een woning in Aalsmeer. Hij financiert de woning met een aflossingsvrije hypotheek. In 2015 krijgt Erik meer inkomen en besluit een spaarrekening eigen woning (SEW) te openen met een looptijd van 30 jaar. De renteaftrek voor de woning is maximaal 30 jaar en eindigt dus in 2039. De schuld gaat dan naar box III. In 2045 wordt de spaarrekening gedeblokkeerd waarmee de hypotheekschuld wordt afgelost. In deze situatie is de vrijstelling van toepassing omdat de SEW aan de voorwaarden voldoet en omdat er een (oorspronkelijke) eigenwoningschuld mee wordt afgelost.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
25
Permanente Educatie
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
Wft Hypothecair Krediet
26
Permanente Educatie
7
Wft Hypothecair Krediet
Aanpassing Successiewet
Relevante actuele ontwikkeling
Toetsterm
Wijziging successiewet. Op 1 januari 2010 treedt mogelijk de nieuwe successiewet in werking met de volgende relevante wijzigingen: 1. Tarief: - Van 28 naar 6 tarieven - Heffingsverschil tussen nalaten en schenken wordt kleiner. 2. Vrijstellingen krijgen alle het technische karakter van een voetvrijstelling. 3. Partnerbegrip wijzigt 4. Uitkering levensverzekering bij overlijden in geval van huwelijk in gemeenschap van goederen.
3p.1, 3p.2, 3p.3 & 3h.14
Per 1 januari 2010 is een aantal ingrijpende wijzigingen in de Successiewet in de werking getreden. De wijzigingen hebben tot gevolg dat schenken en erven fiscaal anders is geworden.
De wijzigingen hebben op een drietal terreinen plaatsgevonden: tarieven en vrijstellingen; naast dat daadwerkelijk de tarieven en vrijstellingen zijn aangepast, vallen hier ook het vervallen van het recht van overgang en de aanpassing van het partnerbegrip in de Successiewet onder; constructiebestrijding; in de Successiewet is een aantal fictieve verkrijgingen opgenomen; deze worden uitgebreid om in de praktijk ontstane gaten te dichten; denk hierbij aan de levensverzekeringen, ik-opa-testamenten en vermogen dat ondergebracht is in een trust; bedrijfsopvolgingsfaciliteit; de bedrijfsopvolgingsfaciliteit is aangepast en verduidelijkt. Daarnaast zijn de sleutelwoorden van de nieuwe wet ‘eenvoudiger’ en ‘budget neutraal’. Bepaalde zaken zijn inderdaad een stuk eenvoudiger en duidelijker geworden. Dat de wijzigingen budget neutraal moesten zijn, levert uiteraard op dat tegenover voordelen ook nadelige effecten staan. De bedrijfsopvolging is een stuk gunstiger geworden. Daartegenover staat dat het schenken van vermogen in veel gevallen duurder is geworden. In dit hoofdstuk zetten we de belangrijkste wijzigingen voor je praktijk op een rij.
7.1
Erf- en schenkbelasting
In de nieuwe Successiewet blijven nog maar twee belastingen over, namelijk de erfbelasting en de schenkbelasting. De erfbelasting vervangt het successierecht; de schenkbelasting vervangt het schenkingsrecht. Het recht van overgang vervalt.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
27
Permanente Educatie
7.1.1
Wft Hypothecair Krediet
Het partnerbegrip
Staatssecretaris De Jager stond een uniform partnerbegrip in alle fiscale wetten voor ogen. Hetzelfde begrip dus voor de inkomstenbelasting, algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (bijvoorbeeld de zorgtoeslag of huurtoeslag), Successiewet etc. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel is al gebleken dat dit niet haalbaar is. Per wet worden toch nog aanvullingen op het basispartnerbegrip geformuleerd. Dit basispartnerbegrip gaat overigens pas per 1 januari 2011 in. 7.1.2
Het basispartnerbegrip
Onder het basispartnerbegrip worden de volgende personen aangemerkt als partner: gehuwden; geregistreerd partners; ongehuwd samenwonenden die beide meerderjarig zijn, een gezamenlijke huishouding voeren en een notarieel samenlevingscontract hebben. 7.1.3
Partnerschap in de Successiewet
Vooruitlopend op de invoering van het basispartnerbegrip is vanaf 1 januari 2010 het partnerbegrip in de Successiewet veranderd. In de Successiewet wordt het partnerbegrip als volgt vormgegeven: gehuwden, met uitzondering van personen die gescheiden zijn van tafel en bed; geregistreerd partners; ongehuwd samenwonenden I, indien voldaan wordt aan de volgende cumulatieve vereisten: o beiden meerderjarig; o zes maanden resp. twee jaar bij overlijden danwel schenkingen een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd blijkend uit de Gemeentelijke Basis Administratie; o een notarieel samenlevingscontract met daarin een wederzijdse zorgverplichting; o geen bloedverwanten in de rechte lijn, tenzij mantelzorg verleend wordt; o niet met een ander aan deze criteria voldoen; ongehuwd samenwonenden II, indien voldaan wordt aan de volgende cumulatieve vereisten: o beiden meerderjarig; o tot het overlijden of de schenking ten minste vijf jaar een gezamenlijke huishouding voeren; o geen bloedverwanten in de rechte lijn, tenzij mantelzorg verleend wordt; o niet met een ander aan deze criteria voldoen. Wat is er dus veranderd? Je kan nog maar één partner hebben. Dit houdt in dat de zogenaamde meerrelatie is verdwenen. Bloedverwanten in de rechte lijn kunnen niet meer kwalificeren als partners. Ouders kunnen niet meer met hun (klein)kinderen kwalificeren als partner. Hierop is één uitzondering geformuleerd. Een kind dat mantelzorg verleent aan zijn ouder (of andersom) en hiervoor een vergoeding ontvangt (mantelzorgcompliment), kan wel kwalificeren. Wel moet dan voldaan zijn aan de overige vereisten. Ingroeiregeling is verdwenen Samenwoners kunnen onder de nieuwe wet nog steeds zonder notarieel samenlevingscontract kwalificeren als partner. Deze kwalificatie is echter pas van kracht na vijf jaar. In de tussenliggende periode hebben de samenwoners geen recht op toepassing van de partnervrijstelling en vallen zij in tariefgroep 2 (zie hierna). Was het voorheen al aan te raden om je cliënten te adviseren bij de notaris langs te gaan voor een samenlevingscontract, onder de gewijzigde wet uiteraard nog meer. Belangrijk
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
28
Permanente Educatie
Wft Hypothecair Krediet
hierbij is dat je goed aangeeft aan je cliënt wat het belang is van het samenlevingscontract. De kans is dan vele malen groter dat je cliënt ook daadwerkelijk naar de notaris gaat. In het kort het belang van een notarieel samenlevingscontract: in een samenlevingscontract leg je afspraken vast over gezamenlijk inkomen, vermogen en kosten; bij uit elkaar gaan biedt dit houvast; onder de nieuwe wetgeving is het nodig om als fiscaal partner aangemerkt te worden; veel pensioenregelingen vereisen een contract om aangemerkt te worden als partner voor het partnerpensioen. Overigens is het vereiste van een samenlevingscontract pas vereist vanaf 1 januari 2012.
Voorbeeld 1 Drie broers hebben samen het boerenbedrijf van pa overgenomen. Zij wonen al jaren samen op de boerderij. In het verleden kwalificeerden zij met zijn drieën als partners. Zij werden belast in tariefgroep I en hadden recht op een vrijstelling van € 266.288. Onder de nieuwe wet kan iemand nog maar één partner hebben. De broers kwalificeren in beginsel niet en kunnen geen gebruik maken van de vrijstelling en tariefgroep I. Voorbeeld 2 Karel en Astrid zijn getrouwd. Enige tijd geleden heeft Karel besloten bij Astrid weg te gaan. Hij woont nu samen met zijn nieuwe vriendin. Tot een officiële echtscheiding tussen Karel en Astrid is het nooit gekomen. Tot 2010 konden zowel Astrid als de nieuwe vriendin van Karel kwalificeren als partner. Onder de huidige wet kan je nog maar één partner hebben. Hierbij kan Karel niet kiezen, gehuwden zijn verplicht partner van elkaar. Astrid blijft dus kwalificeren als partner. De nieuwe vriendin van Karel kwalificeert niet. Voorbeeld 3 Na het overlijden van vader is dochterlief weer in het ouderlijk huis bij haar moeder gaan wonen. Onder de oude wet kwalificeerde zij als partner met de hoge vrijstelling en tariefgroep I. Onder de huidige wet kunnen bloedverwanten in de rechte lijn niet meer als partner kwalificeren.
7.2
De tarieven en vrijstellingen
Het stelsel van tarieven en vrijstellingen is aanzienlijk vereenvoudigd. In het verleden waren er drie tariefgroepen, zeven schijven en verschillende vrijstellingen voor samenwoners, kinderen, kleinkinderen en overige verkrijgers. Deze vrijstellingen konden ook nog eens komen te vervallen als je een te hoog bedrag verkreeg via schenking of erfenis. Tarieven Tariefgroep 1
Tariefgroep 1A
Tariefgroep 2
Deel van de belaste verkrijging € 0 - € 118 000
(partners en kinderen)
(kleinkinderen)
10%
18%
(overige verkrijgers) 30%
€ 118 000 - hoger
20%
36%
40%
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
29
Permanente Educatie
Wft Hypothecair Krediet
Vrijstellingen Partners
€ 600 000
Kinderen en kleinkinderen / gehandicapte kinderen Ouders
€ 19 000 / € 57.000
Overige verkrijgers
€ 2 000
€ 45.000
Vrijstellingsbedragen schenkbelasting Kinderen
€ 5 000
Kinderen 18 – 35 jaar (eenmalig) / woning of studie Overige verkrijgers
€ 24 000 / € 50.000 € 2 000
Wat kunnen we nu zeggen over de voorgestelde wijzigingen? Is het gunstiger of ongunstiger? Laten we kort de conclusies op een rij zetten: de tariefsstructuur is een stuk overzichtelijker; daar valt zeker voor te pleiten; het is veel eenvoudiger om aan je cliënt uit te leggen; gunstiger of ongunstiger? helaas kun je dit alleen per individuele cliënt bepalen; de nieuwe wet is budgettair neutraal; kortom, voor de een wat gunstiger, voor de ander ongunstiger; wel zijn enkele algemeenheden aan te geven (zie hieronder); de langstlevende partner heeft een hogere vrijstelling voor de erfbelasting en komt er over het algemeen gunstiger voor te staan; kinderen in de leeftijd tot 12 jaar komen er ongunstiger uit voor de erfbelasting; hun vrijstelling is in de nieuwe lager dan onder de vorige regeling; kinderen vanaf 12 jaar komen er gunstiger uit; kleinkinderen hebben nu een opslag op het tarief van de kinderen van 80%; zij worden dus belast tegen een tarief van 18% en 36%; deze opslag is hoger dan de 60% in de vorige wet; de staatssecretaris heeft hiermee het zogenaamde generationskipping (het overslaan van de kinderen ten voordele van de kleinkinderen) willen aanpakken; schenkingen worden onder de nieuwe wet een stuk duurder; in ieder geval voor schenkingen tot een bedrag van ongeveer € 100.000 is de oude wet gunstiger; voor grotere bedragen is de nieuwe wet gunstiger; bij schenkingen blijkt dat het grote voordeel van de laagste tariefschijven in de huidige wet (5%, 8% en 12%) weg te vallen. 7.2.1
Extra vrijstelling kinderen tussen 18 en 35 jaar
Op het laatste moment is er nog een extra vrijstelling voor kinderen opgenomen in de wet. De Tweede Kamer heeft deze extra vrijstelling, zoals bij een amendement voorgesteld, aangenomen. Ouders kunnen aan hun kind eenmalig een bedrag schenken van € 50.000. Dit bedrag moet geschonken zijn ter verwerving van een eigen woning of voor de betaling van kosten van een studie of de opleiding voor een beroep van dat kind. De kosten van de studie moeten dan aanzienlijk hoger zijn dan gebruikelijk.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
30
Permanente Educatie
Wft Hypothecair Krediet
Als al gebruik is gemaakt van de reguliere eenmalige hoge vrijstelling van € 24.000, kan nog een bedrag van € 26.000 worden geschonken voor de verwerving van de eigen woning door het kind. Hierbij vallen een paar zaken op: het gaat om de verwerving van een eigen woning; een schenking ter aflossing van een bestaande eigenwoningschuld is dan niet mogelijk. de schenking van € 26.000 kan alleen ter verwerving van een woning, niet voor een studie. De schenking voor de eigen woning is in veel gevallen fiscaal gezien niet gunstig. De route met een lening van € 50.000 waarbij het kind renteaftrek heeft over dit bedrag, komt veelal voordeliger uit.
7.3
Fictieve verkrijgingen: constructiebestrijding
7.3.1
Levensverzekering
Volgens de Successiewet tot 2010 werd een uitkering uit een levensverzekering op grond van een fictie belast. De uitkering uit een levensverzekering was belast als er iets aan het vermogen van de erflater is onttrokken. Bij gehuwden in gemeenschap van goederen was dit het geval, de betaalde premie komen immers voor de helft voor rekening van de erflater. Per saldo was dan de gehele uitkering belast, waarbij de helft van de premies in mindering gebracht mocht worden. Voorbeeld Bij het overlijden van haar man Erik ontvangt Hanneke € 100.000 uit een levensverzekering. Zij hebben hiervoor € 8.000 aan premies betaald. Aangezien zij in gemeenschap van goederen zijn getrouwd, is de uitkering belast. De helft van de premies mag in aftrek gebracht worden. Per saldo bedraagt de fictieve verkrijging € 96.000. Deze heffing over de gehele uitkering wordt als zeer onredelijk ervaren. In de wet is opgenomen dat niet de gehele uitkering, maar dat deel van de uitkering belast is, dat toe te rekenen is aan de door de erflater betaalde premies. Bij gehuwden in gemeenschap van goederen betekent dit dat nog maar de helft van de uitkering belast is. Voorbeeld Onder de nieuwe wetgeving wordt Hanneke nog belast voor € 50.000 in plaats van € 96.000. 7.3.2
De renteloze lening
Veel ouders hebben een lening verstrekt aan hun kinderen. Bijvoorbeeld bij overdracht van een effectenportefeuille aan de kinderen tegen schuldig blijven van de koopsom. De koopsom wordt dan bijvoorbeeld in gedeelten jaarlijks kwijtgescholden. Op deze lening is door de kinderen geen rente verschuldigd. Van een schenking van de rente is geen sprake. De Staatssecretaris heeft zich afgevraagd of een rente van 0% echt geen schenking is. Deze renteloze direct opeisbare leningen komen alleen voor in de familiesfeer, niet tussen derden. Daarnaast is het in de praktijk duidelijk dat de ouders deze lening niet direct gaan opeisen. Kortom, 0% is feitelijk een schenking. Dit heeft geleid tot een nieuwe fictiebepaling. Als sprake is van een direct opeisbare lening tussen natuurlijke personen, moet een rente van 6% berekend worden. Is hiervan geen sprake, dan wordt jaarlijks een schenking aangenomen. De schenking wordt gesteld op 6% van het opeisbare bedrag.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
31
Permanente Educatie
Wft Hypothecair Krediet
Voorbeeld Willem heeft aan ieder van zijn drie kinderen een bedrag van € 100.000 geleend. De kinderen hebben dit bedrag op een depositorekening gezet met een rente van 4%. Tussen Willem en de kinderen is een geldleningovereenkomst opgemaakt. Hierin is opgenomen dat de geleende som direct opeisbaar is en dat er geen rente verschuldigd is door de kinderen. Onder de nieuwe regeling wordt jaarlijks een schenking geconstateerd van 6% van € 100.000, zijnde € 6.000 per kind. Jaarlijks is dan € 300 aan schenkingsrecht verschuldigd (€ 6.000 -/- vrijstelling van € 5.000 maal het tarief van 10%). Het is dan goedkoper om de rente op de depositorekening ad 4% te schenken aan de kinderen. 7.3.3
De herroepelijke schenking
De juridische mogelijkheid om een schenking herroepelijk te maken, heeft geleid tot allerlei fiscale ‘opzetjes’. Een voorbeeld. Een aandelenpakket wordt geschonken door de ouders aan de kinderen. Hierover is schenkingsrecht verschuldigd. Meteen na de schenking wordt er dividend uitgekeerd aan de kinderen. Direct hierna wordt de schenking herroepen. Het gehele schenkingsrecht wordt terugbetaald. Dit ondanks het feit dat de kinderen dividend hebben genoten. In de wet is opgenomen dat er wel schenkingsrecht verschuldigd is over het ontvangen voordeel in de periode dat het geschonkene in bezit is van de verkrijger. Voorbeeld Evert schenkt aan zijn zoon een pakket aandelen met een waarde van € 100.000. Hierover is afgerond € 9.000 schenkingsrecht verschuldigd. Op deze aandelen wordt in het jaar daarna een bedrag van € 20.000 aan dividend uitgekeerd. Vervolgens herroept Evert de schenking en draagt zijn zoon de aandelen weer terug over. Onder de huidige wet wordt het totale bedrag van € 9.000 aan schenkingsrecht terugontvangen. Hiermee is een bedrag van € 20.000, de dividenduitkering, zonder schenkingsrecht geschonken aan de zoon. Onder de nieuwe wet wordt rekening gehouden met het voordeel dat de zoon geniet. Over het dividend van € 20.000 zou een bedrag van afgerond € 1.500 aan schenkbelasting verschuldigd zijn. De teruggaaf van schenkingsrecht in verband met de herroeping bedraagt dan € 7.500 (€ 9.000 -/- € 1.500).
7.4
De bedrijfsopvolging
In de wet tot 2010 was een vrijstelling opgenomen voor ondernemingsvermogen (IB-ondernemingen en aanmerkelijk belangaandelen die vererven of geschonken worden). 75% van de waarde van de onderneming werd vrijgesteld van heffing. De betaling van het schenkings- of successierecht over de resterende 25% van de waarde kon 10 jaar lang rentedragend uitgesteld worden. Dit wordt de zogenoemde bedrijfsopvolgingsfaciliteit, de BOF, genoemd.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
32
Permanente Educatie
Wft Hypothecair Krediet
In de nieuwe wet is de vrijstelling verruimd tot: 100% van het verschil tussen de liquidatiewaarde en de going concernwaarde (reeds bestaande vrijstelling); 100% van het ondernemingsvermogen tot een waarde van € 1.000.000; 83% van de waarde van het ondernemingsvermogen boven € 1.000.000. Voorbeeld Arend heeft een bedrijf met een going concernwaarde van € 1.500.000. De liquidatiewaarde bedraagt € 2.000.000. Dit verschil komt door de hoeveelheid grond waarop de onderneming wordt gedreven. Bij overlijden van Arend levert de bedrijfsopvolgingsfaciliteit de volgende vrijstelling op:
Verschil liquidatiewaarde en going concernwaarde ad € 500.000 Tot € 1.000.000 Over restant ad € 500.000
100% 100% 83%
Per saldo wordt van het bedrijf van € 2.000.000 een bedrag van € 85.000 (17% van € 500.000) in de heffing van erfbelasting betrokken.
7.5
De waarde van de woning
Tot slot een relatief kleine wijziging die in ieder geval tot veel duidelijkheid leidt. In het verleden is veel discussie geweest over de waarde van de woning voor het schenkings- en successierecht. Mag hier nu wel rekening gehouden worden met bewoning van de woning of niet? Het wetsvoorstel is nu heel duidelijk over de waardering. De eigen woning wordt gewaardeerd op de WOZ-waarde.
In het uitvoeringsbesluit bij de Successiewet is nog wel een aparte berekeningsmethodiek opgenomen voor verhuurde woningen. Hier wordt een correctie aangebracht op de WOZwaarde.
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
33
Permanente Educatie
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
Wft Hypothecair Krediet
34
Permanente Educatie
8
Wft Hypothecair Krediet
Bijlage
© 2010 Dukers & Baelemans (2010-2)
35