Syllabus Consumptief Krediet
Permanente Educatie Wft
Inhoudsopgave 1
Inleiding
1
2
Toezicht op kredietreclames
3
2.1
Inleiding
3
2.2
Kredietreclames op TV
4
2.3
Gedrukte kredietadvertenties van kredietaanbieders, voornamelijk banken
4
2.4
Kredietreclames op internet in de vorm van banners 2.4.1 Resultaat kredietbanner-steekproef
5 5
2.5
Kredietreclames op internet in de vorm van zoekmachine-advertenties
6
2.6
Goederenkrediet bemiddelaars en aanbieders
7
3
Europees parlement
9
3.1
Europees Parlement stemt in met Europese markt voor consumentenkrediet 9 3.1.1 Consumentenbescherming 9 3.1.2 Interne markt van 800 miljard euro 9 3.1.3 Op zoek naar de juiste balans 10 3.1.4 Volgende stappen 10
© 2008 Dukers & Baelemans
Syllabus Consumptief Krediet
© 2008 Dukers & Baelemans
Permanente Educatie Wft
Syllabus Consumptief Krediet
1
Permanente Educatie Wft
Inleiding
Deze syllabus leidt u door de relevante actuele ontwikkelingen op het gebied van consumptief krediet. De actuele ontwikkelingen zijn in de vorm van toetstermen door de overheid vastgesteld. Al deze toetstermen komen aan bod. Er wordt onder meer ingegaan op het toezicht op kredietreclames door de AFM. Ook wordt aandacht besteed aan de nieuw in te voeren Europese richtlijn. Deze richtlijn moet een Europese markt voor consumentenkrediet mogelijk maken en tegelijkertijd consumenten beter beschermen. Tenslotte worden ook enkele bijlagen ter beschikking gesteld over het risico van overkreditering en de uitbreiding van de schuldenregistratie. Na het lezen van deze syllabus bent u weer helemaal op de hoogte. Wij wensen u veel leesplezier!
© 2008 Dukers & Baelemans
1
Syllabus Consumptief Krediet
Permanente Educatie Wft
© 2008 Dukers & Baelemans
2
Syllabus Consumptief Krediet
2
Toezicht op kredietreclames
2.1
Inleiding
Permanente Educatie Wft
In 2006 heeft de AFM aangekondigd om in 2007 verscherpt toezicht te houden op kredietreclames. De directe aanleiding voor het verscherpte toezicht was dat in 2006 veel kredietreclames niet voldeden aan de informatievereisten. De resultaten van het verscherpt toezicht duiden op substantiële verbeteringen op belangrijke deelgebieden, namelijk: TV en de kredietadvertenties in gedrukte media van kredietaanbieders, voornamelijk banken. Het verscherpte toezicht op de naleving van transparantieregels voor kredietreclames past in een bredere regulering van het aanbieden en bemiddelen van hypothecair en consumptief krediet. Op basis van de Wft normen houdt de AFM ook toezicht op de naleving van de zorgplicht door kredietaanbieders en bemiddelaars. Zo heeft de AFM in 2006 onderzoek verricht naar verantwoorde kredietverlening en in 2007 naar de kwaliteit van de advisering en transparantie bij hypotheken. Verder zijn per 1 oktober 2007 de diploma-eisen voor advisering en bemiddeling van krediet van kracht geworden. De informatievereisten voor kredietreclames zijn eigenlijk transparantieregels. Consumenten moeten kunnen vertrouwen op de informatie van financiële instellingen zodat zij een weloverwogen beslissing kunnen nemen. Ook is het van belang voor een ‘level playing field’ dat de informatievereisten worden nageleefd door alle financiële instellingen. Het vertrouwen en level playing field zijn bouwstenen voor open en eerlijke financiële markten. Voor kredietreclames gelden specifieke informatievereisten. Zodra een kredietreclame een rentepercentage of maandlast vermeldt, moet de advertentie ook belangrijke andere kenmerken van het product weergeven: totale prijs van het krediet (o.a. rente én aflossing), effectief kredietvergoedingspercentage of maandlast, looptijd, type krediet (doorlopend of niet-doorlopend). Indien de kredietreclame een vergelijking maakt met kredietaanbiedingen van concurrenten, dan moeten voor de aanbiedingen die ter vergelijking dienen ook deze gegevens worden vermeld. Bij kredietreclames op radio en TV hoeven minder productkenmerken te worden genoemd. Daarnaast geldt dat reclames niet misleidend mogen zijn. De AFM treedt op tegen reclames van aanbieders en bemiddelaars die niet voldoen aan deze vereisten. Uit onderzoek is gebleken dat een groot deel van de Nederlandse bevolking zich stoort aan sommige kredietreclames op TV (bron: Blauw Research, Eindrapportage verantwoord lenen, 2006, p. 7). De AFM heeft geen bevoegdheid om op te treden tegen het storend karakter van sommige reclames. Relevant is of deze reclames in strijd zijn met de informatievereisten. Dat is in de meeste gevallen niet aan de orde. Het verscherpt toezicht heeft zich in 2007 met name toegespitst op kredietaanbieders en niet op kredietbemiddelaars. De kredietaanbieder doet een voorstel aan de consument om een kredietovereenkomst met hem aan te gaan; de kredietaanbieder verschaft het krediet. De kredietbemiddelaar probeert er voor te zorgen dat er een kredietovereenkomst tot stand komt tussen de kredietaanbieder en de consument; de kredietbemiddelaar verschaft niet het krediet maar functioneert als tussenpersoon. De reden voor de focus op kredietaanbieders is dat zij het grootste deel van de totale mediabestedingen voor hun rekening nemen. Naar schatting zijn de kredietaanbieders goed voor meer dan 80% van de bruto bestedingen in de landelijke media (bron: Adfact, 2007 week 36-45). Daarnaast is gezien haar geconsolideerd karakter deze groep relatief gemakkelijk te benaderen. Dit neemt niet weg dat kredietreclames van kredietbemiddelaars ook zichtbaar zijn met name in de lokale media. De AFM heeft indicaties dat veel kredietreclames van kredietbemiddelaars in de lokale media niet voldoen aan de informatievereisten. Daarom richt de AFM in 2008 haar aandacht op deze kredietreclames. Het gefragmenteerd karakter van de kredietbemiddelaars maakt dat de AFM deze groep zal benaderen op verschillende manieren.
© 2008 Dukers & Baelemans
3
Syllabus Consumptief Krediet
Permanente Educatie Wft
In 2007 heeft het verscherpt toezicht op kredietreclames zich vertaald in een viertal toezichtsonderzoeken: - kredietreclames op TV; - kredietreclames van kredietaanbieders in gedrukte media; - kredietreclames op internet in de vorm van banners; - kredietreclames voor goederenkrediet (koop op afbetaling). Naast deze specifieke onderzoeken houdt de AFM doorlopend toezicht op advertenties voor financiële producten in het algemeen (waaronder kredieten). Dit doorlopend toezicht omvat thans onder meer het wekelijks monitoren van reclames voor financiële producten in de landelijke en groot regionale media. Concreet betekent dit dat per week meer dan 200 unieke advertenties (totaal ca. 600 uitingen) worden gescreend. Kredietreclames beslaan ca. 25% van het aantal gescreende uitingen. Indien een uiting niet voldoet, wordt binnen de 10 dagen contact opgenomen met de betreffende instelling met het oog op aanpassing dan wel staking van de uiting. In het geval van herhaling, doorlopende overtreding of misleiding worden formele maatregelen genomen. Dit doorlopend toezicht stelt de AFM in staat om snel een beeld te krijgen van de naleving van de informatievereisten en op te treden waar nodig. Hierna zullen kort de reikwijdte en resultaten van de specifieke onderzoeken met betrekking tot kredietreclames worden aangestipt alsmede de maatregelen die de AFM heeft genomen om de naleving te waarborgen.
2.2
Kredietreclames op TV
De AFM heeft in het eerste kwartaal van 2007 een onderzoek gedaan naar kredietreclames op TV. De gemiddelde compliance lag toen rond 67%. De steekproef omvatte 172 kredietreclames (waarvan 56 uniek) op TV van 14 verschillende kredietaanbieders en bemiddelaars. De belangrijkste tekortkomingen waren het ontbreken van kredietkenmerken van concurrenten in vergelijkende reclames, en het gebruik van slogans met misleidende verwachtingen. De AFM heeft maatregelen genomen tegen de overtreders. Uit het doorlopend toezicht blijkt dat bij TV-reclames er een substantiële complianceverbetering heeft plaatsgevonden in het vierde kwartaal van 2007. Vrijwel alle advertenties voldoen momenteel aan de wet- en regelgeving. De AFM is verheugd over deze verbetering. Wel zijn er nog incidenteel commercials met te kleine letters. Hiertegen treedt de AFM op, in geval van herhaling of doorlopende overtreding door middel van formele maatregelen.
2.3
Gedrukte kredietadvertenties van kredietaanbieders, voornamelijk banken
De kredietadvertenties in de landelijke en lokale media en direct mail van 13 kredietaanbieders, voornamelijk banken, voldoen grotendeels aan de wettelijke informatievereisten. De AFM moedigt de kredietaanbieders aan om deze lijn voort te zetten en zo een belangrijke bijdrage te leveren aan een transparante kredietmarkt.
© 2008 Dukers & Baelemans
4
Syllabus Consumptief Krediet
Permanente Educatie Wft
De AFM heeft 63 kredietadvertenties beoordeeld van 13 kredietaanbieders, voornamelijk banken, geselecteerd op grond van o.a. marktaandeel en mediabestedingen. Deze selectie vertegenwoordigt een marktaandeel van ongeveer 70% in 2006. Het onderzoek heeft geen betrekking gehad op kredietbemiddelaars. Uit het onderzoek wordt duidelijk dat de kredietaanbieders bekend zijn met de geldende reclameregels. Uitingen die in het geheel niet voldoen aan deze regels heeft de AFM niet aangetroffen. Bijna alle onderzochte kredietaanbieders nemen de belangrijkste kenmerken van het aan te bieden krediet op in een tabel, wanneer zij in de advertentie een rentepercentage of een maandlast noemen. De tekortkomingen die zijn vastgesteld lijken qua impact minder ernstig. Bijvoorbeeld: aanbieders nemen over het algemeen wel de verplichte krediettabel op maar voegen aan deze tabel allerlei onverplichte kenmerken toe. Dit neemt niet weg dat de AFM optreedt. Een belangrijk punt van aandacht is nog wel dat bij vergelijkende reclames ook de productkenmerken van de concurrerende kredietaanbiedingen moeten worden vermeld. Alle kredietaanbieders zijn gewezen op de tekortkomingen en hebben een officiële waarschuwing gekregen. Verder is aangegeven dat nog dit jaar een tweede controle zal plaatsvinden. Tenslotte blijkt uit de doorlopende monitoring van de landelijke print media dat ook in het vierde kwartaal van 2007 vrijwel alle kredietreclames aan de informatievereisten voldoen.
2.4
Kredietreclames op internet in de vorm van banners
In het vierde kwartaal van 2007 heeft de AFM een onderzoek gedaan naar kredietreclames in de vorm van banners (hierna: “kredietbanners”). De directe aanleiding voor het onderzoek was dat in 2006 bij een compliancemeting veel banners niet voldeden. Daarnaast wordt internet steeds belangrijker op het gebied van werving en distributie.
2.4.1
Resultaat kredietbanner-steekproef
Ruim 80 procent van de onderzochte kredietbanners voldeed aan de hierop van toepassing zijnde reclameregels. Uit de doorlopende monitoring van kredietbanners bleek dat na afloop van het onderzoek, in het vierde kwartaal van 2007, vrijwel alle kredietbanners aan de reclameregels voldeden.De AFM stelt daarom vast dat de reclame-regels voor kredietbanners in 2007 bekend waren bij de marktpartijen en in het algemeen goed zijn toegepast. De AFM is van oordeel dat uit de wet volgt dat een reclame-uiting in de vorm van een banner als een zelfstandige reclameuiting moet worden aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat de reclameregels van artikel 53 Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen (“Bgfo”) van toepassing zijn op een reclame-uiting in de vorm van een kredietbanner. Door middel van een steekproef zijn in september 2007 in totaal 299 kredietbanners van 9 kredietverstrekkers en 16 -bemiddelaars beoordeeld. Er zijn meer dan 400 verschillende websites gescreend. De kredietbanners van drie van de onderzochte marktpartijen voldeden niet aan de reclameregels. Deze drie marktpartijen zijn door de AFM aangesproken en hebben hierop hun kredietbanners aangepast of verwijderd. De AFM blijft de kredietbanners ook in 2008 volgen. Daarnaast wordt er een verkennend onderzoek gedaan naar andere vormen van reclame op internet, zoals Adwords, tekstadvertenties in de vorm van gesponsorde koppelingen en AdSense, tekstadvertenties in de vorm van Ads door Google. Dit zijn naar het oordeel van de AFM net als banners zelfstandige reclame-uitingen.
© 2008 Dukers & Baelemans
5
Syllabus Consumptief Krediet
Permanente Educatie Wft
De resultaten van het verkennend onderzoek komen in 2008 beschikbaar. De AFM zal dan ook aandacht besteden aan een aantal onderwerpen en onduidelijkheden aangaande kredietreclames op internet, zoals bijvoorbeeld de kwalificatie van verschillende berekeningsmodules voor leningen. Bij kredietbanners wordt er veelal voor gekozen om geen maandlast of kredietvergoedingspercentage te noemen, maar meer algemene bewoordingen te hanteren. Zodra echter één van bovenstaande elementen wordt genoemd, moet de consument op grond van artikel 53 Bgfo aanvullende informatie krijgen, zodat hij beter inzicht krijgt in de kredietaanbiedingen en deze onderling kan vergelijken. Belangrijke vereisten bij kredietreclames zijn dat bij het noemen van een maandlast of een effectief kredietvergoedingspercentage de consument geïnformeerd wordt over zowel het effectief kredietvergoedingspercentage als de maandlast, alsmede over de gehanteerde looptijd en de gehanteerde totale prijs van het krediet. Deze informatie moet in een tabel worden weergegeven. Daarnaast dient bijvoorbeeld te worden aangegeven of het een doorlopend of niet doorlopend krediet betreft en moet informatie worden verstrekt over de verkrijgbaarheid van het kredietprospectus. Per 1 januari 2008 zijn de vereisten op enkele punten gewijzigd.
2.5
Kredietreclames op internet in de vorm van zoekmachine-advertenties
Uit onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) blijkt dat de overgrote meerderheid van zoekmachine-advertenties voor krediet voldoet aan de reclameregels. In februari 2008 heeft de AFM 655 on-line tekstadvertenties op Google voor krediet van 65 kredietaanbieders en kredietbemiddelaars beoordeeld. Slechts 20 advertenties van 16 partijen voldeden niet aan de reclameregels. Deze marktpartijen zijn door de AFM aangesproken. Indien de AFM constateert dat de reclames van deze partijen na het verschijnen van dit persbericht niet voldoen zal de AFM optreden. De tekortkomingen betreffen het noemen van een rentepercentage of maandlast zonder dat een krediettabel wordt opgenomen. Zodra een rentepercentage of een maandlast wordt genoemd in een leenadvertentie, is de kredietaanbieder of kredietbemiddelaar wettelijk verplicht aanvullende informatie te geven in de vorm van een tabel met daarin onder andere de kredietsom, de looptijd en de totale prijs van het krediet. Dankzij de tabel kan de consument het genoemde renterpercentage of de maandlast in verschillende leenaanbiedingen beter vergelijken.
Goedkoop lenen? www.becam.nl/goedkoop-lenen
Lage rente & lage lasten Vraag aan en bespaar direct!
Hoeveel wilt u lenen? www.dsbbank.nl/lenen
Bereken direct uw maximale lening. Vraag eenvoudig online aan!
Lenen www.AFAB.nl/Lenen
Bereken zèlf uw maximale lening en maandtermijn bij AFAB!
Gezien het formaat van een zoekmachine-advertentie is het vrijwel onmogelijk om een tabel op te nemen. Daarom gebruikt de overgrote meerderheid van de adverteerders meer algemene bewoordingen in plaats van een maandlast of rentepercentage. Het onderzoek naar zoekmachine-advertenties voor krediet ligt in het verlengde van het eerder onderzoek naar kredietbanners en past binnen de algemene focus op kredietreclames zoals gestart in 2007. De zoekmachine-advertenties zijn volgens de AFM zelfstandige reclame-uitingen. Daarom gelden de reclameregels ook voor online tekstadvertenties. Verder blijft de AFM doorlopend reclames voor financiële producten, inclusief online tekstadvertenties voor kredieten, monitoren en treedt daar waar nodig op.
© 2008 Dukers & Baelemans
6
Syllabus Consumptief Krediet
2.6
Permanente Educatie Wft
Goederenkrediet bemiddelaars en aanbieders
Reclames voor goederenkrediet geven vaak te weinig informatie over kenmerken van dat krediet aan consumenten. Dat constateert de Autoriteit Financiële Markten (AFM) op basis van onderzoek naar deze vorm van krediet. Het onderzoek was gericht op de reclame-uitingen van een representatief deel van de markt, waaronder verschillende automerken, grote postorderbedrijven en elektronicazaken. Uit het onderzoek wordt duidelijk dat aanbieders en bemiddelaars van goederenkrediet (kopen op afbetaling) vaak onvoldoende bekend zijn met de geldende wettelijke regels. Dit blijkt onder meer uit het niet noemen van verplichte elementen in reclame-uitingen, zoals de verkrijgbaarheid van het kredietprospectus en een tabel met daarin onder andere de kredietsom, de looptijd en de totale prijs. De AFM heeft in 2007 verscherpt toegezien op kredietreclames. In dit kader is ook het verkennend onderzoek naar reclame-uitingen voor goederenkrediet gestart. In de verkenning zijn de reclame-uitingen aan de wettelijke regels getoetst. Naar aanleiding van het onderzoek vonden normoverdragende gesprekken plaats met verschillende partijen. Deze partijen zijn gewezen op de tekortkomingen en hebben een officiële waarschuwing gekregen. In lijn met het handhavingsbeleid van de AFM zullen formele maatregelen volgen wanneer wederom tekortkomingen worden geconstateerd bij de aangesproken partijen. Dit jaar zal een tweede controle plaatsvinden. De AFM is verheugd dat de betrokken partijen initiatieven voor een structurele verbetering hebben getoond en inmiddels de nodige aanpassingen hebben gedaan in de reclameuitingen voor goederenkrediet. Tijdens de gesprekken met de betrokken partijen is aangegeven dat er behoefte is aan concrete voorbeelden van een adequate invulling van de wettelijke regels. De AFM zal in het tweede kwartaal van 2008 met dergelijke voorbeelden komen via de website www.afm.nl.
© 2008 Dukers & Baelemans
7
Syllabus Consumptief Krediet
Permanente Educatie Wft
© 2008 Dukers & Baelemans
8
Syllabus Consumptief Krediet
Permanente Educatie Wft
3
Europees parlement
3.1
Europees Parlement stemt in met Europese markt voor consumentenkrediet
Met dank overgenomen van het Europees Parlement, gepubliceerd op 17 januari 2008. Het Europees Parlement heeft vandaag voor een richtlijn gestemd die een Europese markt voor consumentenkrediet mogelijk maakt en tegelijkertijd consumenten beter beschermt. De gestemde tekst probeert de juiste balans te vinden tussen de verschillende nationale systemen enerzijds en tussen consumentenbescherming en de zorgen van de uitleners van krediet anderzijds. 3.1.1
Consumentenbescherming
Consumenten moeten worden beschermd tegen het aangaan van te veel schulden. De informatie die de uitlener verstrekt moet adequaat zijn om de lener een verantwoorde beslissing te doen nemen. De uitlener moet ook de solvabiliteit van de consument vaststellen. Databanken van banken moeten hierbij helpen. De consument aan wie een lening geweigerd wordt, krijgt van het Parlement het recht inzage in zo'n databank te krijgen en fouten te doen herstellen. De richtlijn geeft consumenten het recht consumptieve leningen eerder dan afgesproken af te lossen en zet ook de regels uiteen met betrekking tot de compensatie die de cliënt in dat geval moet betalen. De richtlijn stelt geen absoluut plafond aan deze vergoeding, maar het Parlement bepaalt dat de compensatie redelijk en objectief berekenbaar moet zijn. Het Parlement bepaalt verder dat de richtlijn van toepassing wordt op leningen van € 200 tot € 75.000, in tegenstelling tot de Raad, die de bovengrens op € 100.000 wilde vaststellen. De richtlijn wordt alleen van toepassing op leningen waarover rente wordt betaald. 3.1.2
Interne markt van 800 miljard euro
Wanneer de richtlijn in werking treedt, krijgen consumenten overal in de EU dezelfde informatie, zodat zij voor het beste kredietaanbod kunnen kiezen, in eigen land of in een andere lidstaat. Consumenten zullen ook kunnen profiteren van bankproducten die in eigen land niet verkrijgbaar zijn. Op dit moment is slechts 1% van de consumentenkredietverlening grensoverschrijdend. Door het wegvallen van de grenzen zal de concurrentie op de consumentenkredietenmarkt van 800 miljard euro toenemen, wat ertoe zal leiden dat kredietinstellingen hun diensten verbeteren en hun producten zullen diversifiëren. Het Parlement bepaalt dat uitleners van krediet zowel informatie over de voordelen als over de nadelen van een lening moeten verstrekken. Onder de nieuwe richtlijn wordt het gemakkelijker om de totale kosten van leningen te kennen en te vergelijken. Het Europees Parlement is evenwel minder strikt dan het gemeenschappelijk standpunt van de Raad voor wat betreft contractuele en pre-contractuele informatieverplichtingen van uitgevende instellingen.
© 2008 Dukers & Baelemans
9
Syllabus Consumptief Krediet
3.1.3
Permanente Educatie Wft
Op zoek naar de juiste balans
De situatie varieert van lidstaat tot lidstaat, zowel voor wat betreft bestaande regels alsook de kredietgewoonten van de burgers. Dat maakt harmonisatie niet gemakkelijker. Bovendien moet de juiste balans worden gevonden. Gemakkelijker krediet mag niet leiden tot meer schulden. Consumentenbescherming mag er ook niet toe leiden dat de kosten voor de financiële sector te veel stijgen. Betere consumentenbescherming leidt tot de versterking van de rechten van consumenten op informatie. Te veel bureaucratische verplichtingen zullen ertoe leiden dat de kredietinstellingen ontmoedigd worden een interessant aanbod te doen.
3.1.4
Volgende stappen
De richtlijn moet nu worden goedgekeurd door de Raad van Ministers en zal in werking treden twintig dagen na zijn publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie. Lidstaten zullen vanaf die datum twee jaar hebben om de richtlijn om te zetten. De Europese Commissie zal toezien op de juiste uitvoering. Zie bijlage 1: Economisch en sociaal comité
© 2008 Dukers & Baelemans
10
Syllabus Consumptief Krediet
Permanente Educatie Wft
Bijlage 1 Richtlijn Com (2002) 443
© 2008 Dukers & Baelemans
Bijlage 1
30.9.2003
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
C 234/1
II (Voorbereidende besluiten)
ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ
401e ZITTING VAN 16 EN 17 JULI 2003
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake consumentenkrediet” (COM(2002) 443 def. — 2002/0222 (COD)) (2003/C 234/01) Op 8 oktober 2002 besloot de Raad, overeenkomstig artikel 95 van het EG-Verdrag, het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel. De gespecialiseerde afdeling „Interne markt, productie en consumptie”, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 25 juni 2003 goedgekeurd; rapporteur was de heer Pegado Liz. Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 16 en 17 juli 2003 gehouden 401e zitting (vergadering van 17 juli) het volgende advies uitgebracht, dat met 91 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 1 onthouding, werd goedgekeurd.
SAMENVATTING Het Europees Economisch en Sociaal Comité acht het voorstel van de Commissie voor herziening van de richtlijn betreffende consumentenkrediet opportuun en ziet als enige minpunt dat het voorstel erg laat gekomen is. Gezien de ontwikkelingen en beoogde doelstellingen op genoemd gebied was een herziening inderdaad hard nodig. Toch pleit het Comité niet voor goedkeuring van het voorstel, althans niet in zijn huidige vorm. Eerst moet het voorstel op een aantal punten grondig worden gewijzigd, en wel omdat: —
de inhoud ervan moet worden afgestemd op het bepaalde in andere EU-wetgevingsinstrumenten op dit gebied;
—
eerst nauwkeurig moet worden nagegaan wat het effect is van de voorgestelde maatregelen op velerlei fronten, en met name op de voltooiing van de interne markt voor financiële dienstverlening en de toename van het consumentenvertrouwen;
—
een aantal bepalingen in overeenstemming moet worden gebracht met het evenredigheids- en noodzakelijkheidsbeginsel om te voorkomen dat de keuze voor totale
harmonisering het niveau van consumentenbescherming naar beneden haalt en onder het niveau brengt dat thans, op grond van de minimumclausule, wordt bereikt. De belangrijkste onderdelen die volgens het EESC moeten worden aangepast om beter aan te sluiten bij de doelstellingen van het voorstel, zijn: —
de rechtsgrondslag van de richtlijn;
—
de werkingssfeer van de richtlijn, zowel wat eronder valt als wat er niet onder valt;
—
de wijze waarop voor totale harmonisatie wordt gepleit zonder in te staan voor een onverminderd hoog niveau van consumentenbescherming;
—
de wijze waarop het verschijnsel probleemschulden wordt gebagatelliseerd, alsof alles wordt opgelost met een ondoelmatige en, in sommige gevallen, onevenredige lange opsomming van informatieverplichtingen, terwijl andere verplichtingen die er werkelijk toe doen, zijn geschrapt;
C 234/2
—
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
de verdere uitwerking van de structuur, de werking en de gebruikgaranties van de centrale gegevensbanken;
afgezien van nog een hele reeks specifiek juridische kwesties die in onderstaand advies uitvoerig — maar niet uitputtend — worden besproken.
1.
Inleiding: waarom deze richtlijn?
1.1. Dit voorstel voor een richtlijn van de Commissie aan het EP en de Raad, waarover raadpleging van het EESC verplicht is (artikel 95 van het Verdrag), is opgesteld omdat Richtlijn 87/102/EEG van 22 december 1986, die achtereenvolgens werd gewijzigd door Richtlijn 90/68/EEG van 22 februari 1990 en Richtlijn 98/7/EG van 16 februari 1998, nodig moest worden herzien. 1.1.1. Er werd immers al lang, zowel door maatschappelijke organisaties als door de nationale overheden, en om diverse redenen, waarvan sommige in de toelichting bij het voorstel worden genoemd en andere in verschillende rapporten en adviezen van het ESC ( 1) uiteengezet zijn, aangedrongen op herziening van de genoemde richtlijn uit 1987 ( 2).
( 1) De belangrijkste daarvan zijn: — het informatief rapport van de afdeling INT over „Huishoudens met een schuldenprobleem”; — het advies over „Huishoudens met een schuldenprobleem” (PB C 149 van 21.6.2002); — het advies over het voorstel voor een richtlijn tot wijziging van Richtlijn 87/102/EEG (PB C 337 van 31.12.1988); — het advies over het Groenboek inzake „Financiële diensten: voldoen aan de verwachtingen van de consument” (PB C 56 van 24.2.1997); — het advies over het voorstel voor een richtlijn inzake bepaalde juridische aspecten van de elektronische handel (PB C 169 van 16.6.1999); — het advies inzake het verslag over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 90/88/EEG en van het voorstel voor een richtlijn tot wijziging van Richtlijn 87/102/EEG zoals gewijzigd bij Richtlijn 90/88/EEG (COM(96) 79 def.), (PB C 30 van 30.1.1997); — het advies over het voorstel voor een richtlijn inzake de verkoop op afstand van financiële diensten (PB C 169 van 16.6.1999). ( 2) Deze behoefte aan herziening van de genoemde Richtlijn werd o.m. naar voren gebracht tijdens: — de hoorzitting met regeringsdeskundigen op 4 juli 2001 en met consumentenorganisaties op 5 juli 2001 te Brussel (Borschette-gebouw); — de mede door het ESC georganiseerde hoorzitting in Stockholm op 18 juli 2001; — de mede door de Consiglio Nazionale dei Consummatori e degli Utenti in Milaan georganiseerde hoorzitting op 2 juli 2001; — het colloquium over „Consumentenkrediet en EU-harmonisering”, dat op 13 en 14 november 2001 door het Belgisch voorzitterschap in Charleroi werd georganiseerd.
30.9.2003
1.1.2. De redenen die door de Commissie worden genoemd, zijn m.n.: a)
nieuwe vormen van consumentenkrediet, die in 1987 nog niet gangbaar waren, moeten in de richtlijn worden opgenomen;
b)
de rechten en plichten van zowel de consumenten als de kredietgevers moeten terug in evenwicht worden gebracht;
c)
de toegang tot andere markten wordt door praktische problemen belemmerd.
1.1.3.
Het Comité wijst, op zijn beurt, nog op het volgende:
a)
het totale uitstaande bedrag aan consumentenkrediet is toegenomen;
b)
er zijn problemen ontstaan als gevolg van een te grote schuldenlast;
c)
er bestaan grote verschillen tussen de nationale regelingen en praktijken inzake de tenuitvoerlegging van de richtlijn uit 1987 en latere wijzigingen daarvan;
d)
deze richtlijn biedt geen mogelijkheid om tot een duidelijke vergelijking van de werkelijke kosten van consumentenkrediet (jaarlijks kostenpercentage — JKP) te komen;
e)
uniforme EU-criteria aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of er sprake is van woekerrente, alsook een procedure om dit verschijnsel eventueel te voorkomen en te bestrijden, ontbreken;
f)
de regelgeving dient te worden aangepast aan de recent gepubliceerde richtlijnen over grensoverschrijdende betalingen (Richtlijn 97/5/EG van 27 januari 1997), elektronische handel (Richtlijn 2000/31/EG van 8 juni 2000) en de verkoop op afstand van financiële diensten (Richtlijn 2002/65/EG van 23 september 2002).
1.1.4. Deze tekortkomingen van de EU-regeling voor consumentenkrediet waren een bron van zorg voor de lidstaten en de maatschappelijke organisaties, omdat zij a)
aan de basis liggen van grote verschillen in consumentenbescherming en een laag consumentenvertrouwen in de interne markt voor financiële dienstverlening;
b)
tot oneerlijke concurrentie leiden en voor instabiliteit op de Europese kredietmarkt zorgen;
c)
de goede werking van de interne markt voor financiële dienstverlening belemmeren.
1.2. Het Comité staat dan ook achter de hoofddoelstelling van het voorstel, nl. „een doorzichtigere, efficiëntere markt te creëren die de consument een zodanige bescherming biedt dat het vrije verkeer van het aanbod van krediet voor zowel kredietgever als kredietnemer zeer goed functioneert”.
30.9.2003
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
Gezien het belang van consumentenkrediet voor de ontwikkeling van de interne markt is het noodzakelijk om, enerzijds, doorzichtige en op loyaliteit gebaseerde gedragsregels op te leggen aan de diverse betrokkenen en, anderzijds, zowel de vakmensen als de consumenten te verplichten elkaar over en weer correcte en volledige informatie te verstrekken. 1.3. Het Comité stemt derhalve ook in met de basisrichtsnoeren van het initiatief, te weten: a)
het toepassingsgebied van de richtlijn moet beter worden gedefinieerd;
b)
de risico’s van de kredietgever moeten worden beperkt;
c)
de consumenten en hun zekerheidsstellers moeten beter worden voorgelicht;
d)
de verantwoordelijkheden moeten eerlijk over de verschillende betrokkenen worden verdeeld;
e)
a)
een poging tot volledige harmonisatie om de consument een hoog niveau van bescherming te garanderen en ervoor te zorgen dat de verschillende nationale regelingen op één lijn zitten (artikel 1 en 30);
b)
uitbreiding van de regeling tot kredietbemiddelaars en zekerheidsstellers (artikel 2, sub d) en f) en de artikelen 10, 23, 28 en 29);
c)
uitbreiding van de materiële werkingssfeer tot alle vormen van consumentenkrediet en zowel persoonlijke als fysieke zekerheidsovereenkomsten, m.i.v. toezeggingen om een overeenkomst te sluiten en kredietovereenkomsten voor dienstverlening, uitgezonderd hypotheekleningen voor de aankoop van een huis (art. 2, sub b) en e), artt. 3 en 5);
d)
g)
uitbreiding van de informatieverstrekking aan de consument, hetzij vóór hetzij tijdens het sluiten van de overeenkomst, overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 2000/31/EG van 8 juni 2000 betreffende elektronische handel en Richtlijn 2002/65/EG van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten (artikelen 6, 10 en 21);
h)
verbod op het gebruik van schuldbrieven (wisselbrieven, orderbriefjes of cheques) ten bewijze van de schuld (artikel 18);
i)
invoering van een speciale adviesplicht en informatieverstrekking aan de consument over de diverse kredietmogelijkheden (artikel 6, lid 3);
j)
invoering van een herroepingsrecht van 14 dagen, welke termijn begint op de dag waarop een exemplaar van de gesloten kredietovereenkomst aan de consument wordt bezorgd (artikel 11);
k)
invoering van de verplichting tot het opzetten en algemeen toegankelijk maken van een centrale gegevensbank in alle lidstaten, waarin betalingsproblemen worden geregistreerd, en het invoeren van de verplichting voor kredietinstellingen om deze vóór de kredietverstrekking te raadplegen (artikel 8);
l)
aansprakelijkstelling van kredietgevers en leveranciers van goederen die tegelijkertijd kredietbemiddelaars zijn, indien de goederen niet worden geleverd, slechts gedeeltelijk worden geleverd of niet aan de voorwaarden van de betreffende overeenkomst voldoen (artikel 19);
er moeten gemeenschappelijke regels inzake de terugvordering van onbetaalde kredieten worden opgesteld.
1.4. Om dit doel te bereiken en overeenkomstig de eerder genoemde algemene richtsnoeren wordt in het voorstel voor een richtlijn voorgesteld de bestaande regeling met behulp van een aantal maatregelen aan te passen. De belangrijkste hiervan zijn:
het begrip „verantwoorde lening” (artikel 9), dat tot doel heeft de financiële instellingen verantwoordelijk te maken voor de beoordeling van het vermogen van de consument-kredietnemer om aan zijn verplichtingen te voldoen en de consument als klant of zijn zekerheidssteller hierover te informeren;
e)
invoering van een uitdrukkelijk verbod op de verkoop van krediet- of zekerheidsovereenkomsten buiten verkoopruimten (artikel 5);
f)
invoering van een nieuwe formule voor de berekening van het JKP (artikel 12), die alle kosten omvat, teneinde doorzichtigheid en vergelijkbaarheid te garanderen;
C 234/3
m) omschrijving van een reeks bedingen in consumentenkredietovereenkomsten die als oneerlijk worden beschouwd (artikel 15), zoals het EESC overigens al eerder heeft aanbevolen (1).
2. Algemene opmerkingen 2.1. Het Comité steunt de voorgestelde aanpassingen van de regelgeving inzake consumentenkrediet ten aanzien van de bovengenoemde aspecten en vestigt daarbij de aandacht op het volgende. 2.1.1. Er is vooruitgang geboekt ten opzichte van de regeling die werd ingesteld bij Richtlijn 87/102/EEG en die werd gewijzigd bij de Richtlijnen 90/88/EEG en 98/7/EG. 2.1.2. De instrumenten en middelen om zowel de kredietgevers als de kredietnemers en hun zekerheidsstellers informatie te verstrekken zijn aanzienlijk verbeterd.
(1 ) Zie het advies over het verslag van de Commissie inzake de toepassing van Richtlijn 93/13/EG van de Raad van 5 april 1993, (PB C 116 van 20.4.2001), en het advies over consumenten en de verzekeringsmarkt (PB C 95 van 30.3.1998).
C 234/4
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
2.1.3. De vele vormen van krediet waarover de consument thans kan beschikken worden weliswaar uitgebreid omschreven en behandeld, maar dat kan nog beter. 2.1.4. Fundamentele begrippen als „totaal percentage van de kredietgever”, „verschuldigde rente” en „door de kredietgever ontvangen bedragen” worden weliswaar gedefinieerd, maar inmiddels zijn er zoveel begrippen in omloop dat de consument door de bomen het bos niet meer ziet en de informatie er niet doorzichtiger op wordt. 2.1.5. Er wordt gestreefd naar een gemeenschappelijke, en derhalve in alle lidstaten werkelijk doorzichtige en vergelijkbare, berekeningswijze van het jaarlijks kostenpercentage (JKP). 2.1.6. Het aantal uitzonderingen op de bestaande regeling wordt beperkt. 2.1.7. Er wordt strikter de hand gehouden aan de informatieplicht van de kredietgever jegens de consument en de zekerheidssteller. 2.1.8. Er kan eventueel voor worden gekozen om het gebruik van wisselbrieven, orderbriefjes en cheques als waarborg in kredietovereenkomsten volledig af te schaffen. 2.2. Het Comité betreurt echter dat de Commissie de gelegenheid niet te baat heeft genomen om, aan de hand van de genoemde basisrichtsnoeren, het beoogde doel op onderstaande essentiële fronten dichterbij te brengen: 2.2.1. nauwkeurige omschrijving van de aard en de werking van gegevensbanken waarin betalingsproblemen worden geregistreerd en de vaststelling van uniforme regels om de rechten van consumenten (recht op inzage, recht op correctie, duidelijke en ondubbelzinnige individuele autorisatie, beperking van het gebruiksrecht van persoonsgegevens enz.) veilig te stellen; 2.2.2. de onvoorwaardelijke invoering van de verplichting om bij alle verkoopinformatie inzake consumentenkrediet het JKP en andere essentiële aspecten van de aangeboden kredietvorm te vermelden; 2.2.3. een poging tot classificering van een aantal overeenkomsten inzake consumentenkrediet, waarbij lijn wordt gebracht in de vele formules voor kredietverlening en rekening wordt gehouden met bepaalde methoden, zoals het systeem van automatische afschrijvingen in combinatie met kredietfinanciering en toestemming voor automatische betalingen; 2.2.4. vaststelling van EU-criteria voor maximale rentepercentages en woekerrente, waarbij dezelfde variabelen maar niet noodzakelijkerwijs dezelfde absolute bedragen worden gehanteerd. Deze belangrijke kwestie vergt nadere uitleg. Immers:
30.9.2003
2.2.4.1. Woekerrente is een rente die afwijkt van de wettelijk vastgestelde of, in de handel, de naar beste eer en geweten bepaalde rente die overeenkomt met wat naar algemene maatstaven te doen gebruikelijk is; woekerrente kan ook het gevolg zijn van misbruik van de noodsituatie van de kredietaanvrager.
2.2.4.2. De regelgeving inzake woekerpraktijken wordt door de lidstaten beschouwd als een onderdeel van het rechtskader voor economische marktordening dat derhalve van algemeen belang is. Anderzijds maakt deze regeling onlosmakelijk deel uit van de regels van algemeen communautair belang. Kredietgevers moeten inzake woekerpraktijken immers de wetgeving van het gastland in acht nemen, vooral wanneer het om grensoverschrijdende overeenkomsten gaat. Gezien het openbare karakter van de regeling inzake woekerpraktijken kunnen er conflicten tussen de nationale rechtsstelsels ontstaan.
2.2.4.3. Een argument tégen harmonisering van de regelgeving inzake woekerpraktijken is dat het al voldoende is als de kredietgever zijn informatieplicht nakomt en met name informatie verstrekt over de geldende rentevoet, zodat de consument kan kiezen. Maar in de praktijk blijkt vaak dat woekerrente wordt toegepast in situaties waarin de consument geen keuzevrijheid heeft. Een ander argument dat niet voor harmonisering van de regelgeving inzake woekerpraktijken pleit, is dat de vrije markt aan banden wordt gelegd en consumenten die het meest om krediet verlegen zitten, hier geen gebruik meer van kunnen maken. Toch moeten consumenten die het moeilijk hebben, worden beschermd tegen gewetenloze geldschieters.
2.2.4.4. Bovendien worden de renteverschillen sinds de invoering van de euro steeds verder uitgevlakt, waardoor harmonisering van de wetgeving op dit vlak vanzelf dichterbij komt.
2.2.4.5. Het Comité pleit derhalve voor Europese marktregulering op dit terrein om verstoring en beperking van de concurrentieverhoudingen tegen te gaan en is van mening dat een vast maximumrentepercentage voor de verschillende vormen van consumentenkrediet hiervoor het meest aangewezen middel is.
2.2.5. Tot slot wenst het Comité te beklemtonen dat er een speciale regeling moet komen voor consumenten met een handicap die een krediet willen aanvragen.
2.3. Ook zou de Commissie moeten zorgen voor goed werkende regelingen ter bescherming van consumenten die voor de aanschaf van een vaste eigen woning een hypotheek afsluiten. Ruim 70 % van het totale bedrag aan consumentenkredieten betreft namelijk hypotheken.
30.9.2003
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
2.4. Het EESC is echter allerminst te spreken over de wijze waarop bepaalde oplossingen werden gevonden en bepaalde situaties werden opgelost, en die niet aan het beoogde doel beantwoordt.
Hierbij valt te denken aan:
2.4.1. de rechtsgrondslag van het voorstel, artikel 95 van het Verdrag; aangezien het hier niet om een kwestie gaat die uitsluitend te maken heeft met de verwezenlijking van de interne markt, komt het huidige artikel 153 van het Verdrag eerder in aanmerking; hierin worden weliswaar ook maatregelen in het kader van de verwezenlijking van de interne markt aangekondigd, maar wordt meer de nadruk gelegd op de bescherming van de economische belangen van de consumenten.
2.4.2. de — absolute en dwingende — wijze waarop men tot volledige harmonisatie beoogt te komen, d.w.z. zonder regels en zonder maximale bescherming van de consument voorop te stellen, nl. door het aan de lidstaten over te laten of zij al dan niet uitvoeringsvoorschriften formuleren ten aanzien van essentiële onderdelen als: a)
omkering van de bewijslast (artikel 30, lid 1, sub b) en art. 33),
b)
vermelding van de debetrente, totaal percentage van de kredietgever en JKP (art. 4) in de verkoopinformatie,
c)
sancties (art. 31),
d)
inhoud van de centrale gegevensbank [art. 8, lid 4, en art. 30, lid 1, sub a)],
e)
verplichte overhandiging van een exemplaar van de kredietovereenkomst als voorwaarde voor de geldigheid ervan (art. 10, lid 1),
waardoor situaties ontstaan die aanleiding kunnen geven tot een verschillende juridische benadering in de lidstaten, de markt kunnen verstoren en tot verschillen in consumentenbescherming kunnen leiden.
2.4.3. Aan het voorstel ligt een algemene gedachte ten grondslag, nl. dat consumentenbescherming en consumentenvoorlichting hetzelfde zijn. Het Comité heeft er echter diverse malen op gewezen dat voorlichting weliswaar essentieel is maar moet worden aangevuld met actieve vormen van consumentenbescherming. Aangezien hiertoe geen aparte maatregelen worden getroffen, kan een goede bescherming van de consument slechts worden verwezenlijkt aan de hand van minimumclausules, eventueel in verband met bepaalde, nader aan te geven onderdelen van de richtlijn.
C 234/5
2.4.4. Er is tevens gebrek aan extra en aangepaste adviesmogelijkheden, via daartoe geëigende kanalen, ten behoeve van minder geletterde consumenten met een beperkte financiële kennis.
2.4.5. Ook wordt niet afdoende ingegaan op schuldenproblemen (1), alsof dit verschijnsel zich totaal niet zou voordoen bij consumentenkrediet en alsof dit eenvoudigweg te bestrijden zou zijn door de in het voorstel bedoelde informatie te verstrekken. Het is immers een publiek geheim dat het voortdurende gebrek aan bereidwilligheid van de Commissie om met wetsvoorstellen voor harmonisering op dit vlak te komen tot gevolg heeft dat de verschillen tussen de nationale regelingen steeds groter worden en de voltooiing van de interne markt aldus wordt belemmerd; deze situatie zal nog verslechteren na de toetreding van de nieuwe lidstaten, waar dit verschijnsel al wijdverbreid is.
2.4.6. Ten slotte is het Comité evenmin gecharmeerd van de gedachte dat de kredietgever een vergoeding voor een vervroegde aflossing mag aanrekenen, zonder dat hiervoor duidelijke criteria worden vastgesteld en de lidstaten kennelijk zelf moeten bepalen of deze vergoeding „objectief en billijk is en op grond van actuariële beginselen berekend is” (artikel 16). Dit kan niet alleen tot forse verschillen in de behandeling van consumenten leiden maar ook tot een verstoring van de markt voor krediet in de verschillende landen.
2.4.7. Voorts is het Comité er geen voorstander van dat er, onder het motto van totale harmonisatie, maximumbedragen worden vastgesteld die ertoe leiden dat de consumentenbescherming op een lager pitje komt te staan dan in bepaalde lidstaten reeds het geval was; dit geldt met name voor de verplichting om na de herroeping van een kredietovereenkomst het bedrag inclusief rente terug te betalen en het verdwijnen van plicht tot openbare bekendmaking van het TKP.
2.4.8. Bovendien wordt nog voorgesteld de kredietbemiddelaars in bepaalde situaties aansprakelijk te stellen, maar hierin zit geen enkele lijn noch systematiek.
2.4.8.1. Het Comité is van mening dat het optreden van kredietbemiddelaars dringend aan regels moet worden gebonden, zoals dat ook is gebeurd met assurantiebemiddelaars ( 2).
(1 ) Waarover het EESC diverse, in voetnoot 1 genoemde, adviezen heeft uitgebracht. (2 ) Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002, PB L 9 van 15.1.2003. Over dit voorstel bracht het EESC advies uit (PB C 221 van 7.8.2001).
C 234/6
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
30.9.2003
2.4.8.2. Hier zijn verschillende argumenten voor. Ten eerste spelen kredietbemiddelaars een belangrijke rol in het consumptieproces, omdat zij bemiddelen in de betrekkingen tussen kredietgever en consument. Anderzijds lopen de nationale regels ten aanzien van kredietbemiddelaars sterk uiteen.
tegen vergoeding een activiteit uitoefent die erin bestaat, kredietovereenkomsten te presenteren of aan te bieden, andere voorbereidende werkzaamheden met het oog op het sluiten van kredietovereenkomsten te verrichten, en kredietovereenkomsten te sluiten.”
Bovendien bestaat er in de Europese jurisprudentie geen overeenstemming over de verantwoordelijkheid van bemiddelaars op m.n. het vlak van elektronische handel en verkoop op afstand.
3.1.2. D e f i n i t i e v a n „ z e k e r h e i d s o v e r e e n ko mst ” [art ikel 2 su b e)]
2.4.9. Het is onaanvaardbaar dat de voorgestelde regels niet meer slechts vanaf een bepaald kredietbedrag gelden, wat het verstrekken van consumentenkrediet van zeer kleine omvang voor het aanschaffen van goederen of diensten die aan de eerste levensbehoeften voldoen, zou ontmoedigen; de eisen van de richtlijn staan nl. niet in verhouding tot de belangen die hiermee zijn gemoeid. 2.4.9.1. Het Comité stelt derhalve voor, het in artikel 2, lid 1, van de vorige richtlijn omschreven beginsel weer in te voeren en een ondergrens van 500 EUR te hanteren.
In de definitie van zekerheidsovereenkomst moet worden vermeld dat deze ook deel kan uitmaken van de kredietovereenkomst; dat is nu niet duidelijk.
3.1.3. D e f i n i t i e v a n „ k r e d i e t o p n e m i n g ” [ a r t ikel 2, s ub m )] Het begrip „kredietopneming” moet slaan op het moment waarop het kredietbedrag daadwerkelijk wordt opgenomen, en niet „aan de consument ter beschikking wordt gesteld”.
2.4.10. Anderzijds, gezien de contractuele vorm waarin bepaalde soorten kredietovereenkomsten worden gegoten (m.n. leaseovereenkomsten), alsook gezien het feit dat deze nog steeds onder de richtlijn vallen, bestaat behoefte aan een aparte bepaling op grond waarvan bepaalde aspecten van de richtlijn kunnen worden afgestemd op het specifieke juridische karakter van dergelijke overeenkomsten, m.n. op onderdelen als het herroepingsrecht, de berekening van het JKP, het aflossingsschema, vervroegde aflossing of inbeslagneming van het goed in geval van wanprestatie.
3.2. Toepassingsgebied (uitgesloten overeenkomsten)
2.5. Tot slot bestaat gerede twijfel over de compatibiliteit van sommige, in het voorstel opgenomen bepalingen met die van andere richtlijnen of, in ieder geval, over de mogelijke interpretatie ervan, m.n. op punten als gegevensbescherming, verkoop op afstand, elektronische handel, financiële dienstverlening via het internet en misbruikclausules. Op dit vlak is nader technisch-juridisch onderzoek geboden.
3.3. Informatieverstrekking vóór de sluiting van een overeenkomst
3.
3.1.
Bijzondere opmerkingen
Definities
3.1.1. D e f i n i t i e v a n „ k r e d i e t b e m i d d e l a a r ” [ a rti kel 2 , su b d)] De definitie van „kredietbemiddelaar” [art. 2, sub d)] dient te luiden als volgt: „„kredietbemiddelaar”: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die gebruikelijk ten behoeve van een consument en
3.2.1. De woorden „in één keer” in artikel 3, sub c) te schrappen. 3.2.2. Alinea d) van artikel 3, lid 2, moet worden geschrapt of anders moet duidelijk worden gemaakt dat de voorwaarden onder (i), (ii) en (iii) cumulatief zijn.
3.3.1. R e c l a m e ( a r t i k e l 4 ) Voortaan moeten bij alle verkoopinformatie over consumentenkrediet het JKP en het totaal percentage van de kredietgever worden vermeld.
3.3.2. V e r b o d o p d e v e r k o o p v a n k r e d i e t o f zeker hei ds ov ereen ko mst en bui t en v erko op rui m ten (a rti kel 5 ) Voorts moet duidelijk worden gemaakt dat het verbod uitsluitend geldt voor ongevraagde aanbiedingen.
3.3.3. V o o r a f g a a n d e ki n g (ar ti kel 6 )
in fo rmat iev erst rek-
3.3.3.1. De onder lid 4 genoemde uitzondering moet worden geschrapt of anders moet worden toegelicht wat onder de dubbelzinnige bewoordingen „die als (...) slechts een subsidiaire rol spelen” wordt verstaan.
30.9.2003
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
3.3.3.2. De woorden „en de eventuele kredietbemiddelaar” in lid 1 en de eerste alinea van lid 2 van artikel 6 moeten worden vervangen door „en, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar”. 3.3.3.3. De woorden „en de voordelen en eventuele nadelen daarvan” in artikel 6, lid 2, tweede alinea, moeten worden vervangen door „en de relevante aspecten en kenmerken daarvan”. 3.3.3.4. De woorden „en de eventuele kredietbemiddelaar” in artikel 6, lid 3, moeten worden vervangen door „en, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar”. 3.3.3.5. De woorden „de risico’s en voordelen die aan het desbetreffende product verbonden zijn” moeten worden vervangen door „de relevante aspecten en kenmerken van het product” (artikel 6, lid 3).
3.4.
C 234/7
3.4.4.1. Het Comité stelt voor dat deze clausule wordt aangepast aan de bepalingen van het herziene Verdrag van Basel, nl. dat de gegevens ten hoogste gedurende een bepaalde termijn worden bewaard, tenzij de consument te kennen geeft dat zijn gegevens onmiddellijk moeten worden vernietigd.
3.5. Verantwoorde lening (artikel 9) 3.5.1. De woorden „wordt hij geacht” hebben geen rechtskracht; daarom wordt voorgesteld de woorden „moet hij (...) hebben nagegaan” te gebruiken, waarmee de bewijslast wordt omgekeerd. 3.5.2.
Paragraaf in te lassen, die luidt als volgt:
„Ook wordt verondersteld dat zowel de consument als de zekerheidssteller een waarheidsgetrouw beeld heeft geschetst van zijn financiële situatie”.
Centrale gegevensbank (artikel 8) 3.6. In krediet- en zekerheidsovereenkomsten te vermelden informatie (artikel 10)
3.4.1. Om ervoor te zorgen dat de verplichte raadpleging effect sorteert moet in de richtlijn duidelijk worden aangegeven wat de gevolgen zijn voor de aansprakelijkheid van de kredietgever (1) indien de informatie van de gegevensbank niet wordt geraadpleegd of indien hiermee geen rekening wordt gehouden.
3.6.1. Verplichte overhandiging van een exemplaar van de kredietovereenkomst aan de consument op straffe van ongeldigheid ervan.
3.4.2. Soms wordt echter ook krediet van zeer kleine omvang verstrekt en daarom dient te worden vastgesteld vanaf welk kredietbedrag de gegevensbank verplicht moet worden geraadpleegd, ingeval de in paragraaf 2.4.9.1 voorgestelde ondergrens niet wordt aanvaard.
3.7. Herroepingsrecht (artikel 11)
3.4.3. De verplichting om de consument het resultaat van de raadpleging mee te delen moet worden aangevuld met het recht op rectificatie door de consument, op straffe van passende maatregelen in geval van niet-naleving.
De termijn vangt aan op het moment van de ontvangstbevestiging.
3.4.4. De onmiddellijke en automatische vernietiging van de verkregen persoonsgegevens kan tot gevolg hebben dat geen profiel van de cliënt kan worden opgesteld en dat geen advies meer kan worden verstrekt over de meest geschikte producten.
( 1) Zie Bernd Stauber, „La consécration légale d’un devoir de diligence du donneur de crédit”, in „La responsabilité du donneur de crédit aux particuliers”, Observatoire du Crédit et de l’Endettement, oktober 1996 en „La prévention du surendettement du consommateur: la nouvelle approche de la LCC 2001”, in „La nouvelle loi fédérale sur le crédit à la consommation”, Éd. CEDIDAC, no 51 Lausanne 2002.
3.7.1. De woorden „aan de consument wordt bezorgd” in lid 1 te vervangen door „door de consument wordt ontvangen”.
3.7.2. Lid 3 vergt nadere toelichting, vooral op het punt van de terugbezorging van goederen, wat alleen lijkt te gelden voor kredieten in verband met de verkoop van goederen. 3.7.2.1. Het Comité stemt in principe in met de regel dat herroeping van de kredietovereenkomst geen gevolgen mag hebben voor het gefinancierde goed, maar er dient te worden gewaakt voor fraude door consumenten die te kwader trouw zijn. 3.7.2.2. Het feit dat ervoor wordt gekozen om, los van de levering van het goed aan de consument, de eigendom van het gefinancierde goed pas over te dragen op het moment dat de herroepingstermijn is verstreken, strookt niet geheel met de regel van eigendomsoverdracht volgens het wederkerigheidsbeginsel, hetgeen indruist tegen het in dezer geldende subsidiariteitsbeginsel.
C 234/8
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
30.9.2003
Het ligt meer voor de hand om de uitoefening van het herroepingsrecht ten aanzien van de kredietovereenkomst te koppelen aan de voorafgaande kwijtingverlening voor het gefinancierde goed of aan de feitelijke terugbetaling van het krediet indien dit rechtstreeks aan de koper-consument van het verworven goed werd verleend.
3.10. Uitvoering van de zekerheidsovereenkomst (artikel 23)
3.8.
3.10.2. Het is evenmin gerechtvaardigd het gewaarborgde bedrag in lid 3 te beperken tot het nog verschuldigde saldo van het totale kredietbedrag en de achterstallen uit hoofde van de kredietovereenkomst, aangezien de zekerheid om het even welk bedrag moet kunnen omvatten dat door de consument moet worden voldaan wanneer deze niet aan zijn verplichtingen voldoet (bijv. executiekosten).
Vervroegde aflossing (artikel 16)
3.8.1. Het voorstel doet niets af aan de mogelijkheid om de consument een vergoeding aan te rekenen, waarvan de hoogte echter niet duidelijk en objectief genoeg wordt vastgesteld. 3.8.1.1. Voorgesteld wordt de mogelijkheid tot het aanrekenen van een vergoeding te schrappen. 3.8.1.2. Anders moet de mogelijkheid van een vergoeding voor vervroegde aflossing vooraf worden vastgelegd in de kredietovereenkomst en dient uitsluitend te worden gerefereerd aan de administratie- en beheerskosten van de kredietovereenkomst, die over alle termijnen worden omgeslagen, aan de risico’s i.v.m. het herfinancieringspercentage van de kredietgever en het risico van de noodzaak tot herplaatsing van het kapitaal tegen een lagere rente; voorts moeten beperkte sancties worden voorzien voor situaties waarin een nieuwe kredietovereenkomst wordt gesloten om een vorig krediet af te lossen.
3.10.1. Nadere toelichting van het begrip „actuar” in de Spaanse versie is geboden („rechtstreeks aanspreken” in de Nederlandse tekst). Er mag immers geen twijfel over bestaan dat het om „aanspreken” in gerechtelijke zin gaat. Bovendien moet de termijn worden ingekort tot 30 dagen.
3.11. Volledige harmonisatie (artikel 30) 3.11.1. De kwestie volledige harmonisatie en de voorwaarden die essentieel zijn voor het Comité om hiermee in stemmen, zijn al eerder algemeen ter sprake gekomen. 3.11.2. Overeenkomstig de overwegingen in paragraaf 3.13 ten aanzien van artikel 33 wordt voorgesteld alinea b van artikel 30 te schrappen.
3.12. Sancties (artikel 31)
3.9.
Hoofdelijke aansprakelijkheid (artikel 19)
3.9.1. De richtlijn moet worden aangevuld met het bepaalde in lid 2 van artikel 11 van Richtlijn 87/102/EEG (1). 3.9.2. De woorden „schadeloos te stellen” in lid 2 te vervangen door een „vergoeding te betalen”.
3.12.1. Het uitgangspunt van de sanctieregeling werd reeds in grote lijnen besproken. 3.12.2.
Rest ons slechts erop te wijzen dat de zinnen
„De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Indien de kredietgever (...), kunnen de sancties er met name in bestaan dat de kredietgever rente en kosten verliest ...” moeten worden vervangen door
( 1) „2) De consument kan rechten doen gelden jegens de kredietgever, indien: a) de consument met het oog op de aankoop van goederen of het verkrijgen van diensten een kredietovereenkomst sluit met een andere persoon dan de leverancier; b) er tussen de kredietgever en de leverancier van de goederen of diensten een vooraf bestaand akkoord is op grond waarvan uitsluitend door die kredietgever aan klanten van die leverancier krediet beschikbaar wordt gesteld voor het verwerven van goederen of diensten bij die leverancier; en c) de onder a) bedoelde consument zijn krediet verkrijgt krachtens dat vooraf bestaande akkoord; en d) de onder de kredietovereenkomst vallende goederen of diensten niet worden geleverd of slechts gedeeltelijk worden geleverd of niet aan de voorwaarden van de leveringsovereenkomst voldoen; en e) de consument de leverancier heeft aangesproken maar niet de genoegdoening heeft gekregen waarop hij recht heeft.”
„De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn en indien de kredietgever (...) kunnen zij er met name in bestaan ...”.
3.13. Bewijslast (artikel 33) 3.13.1.
De uitdrukking
„De lidstaten mogen bepalen dat de bewijslast ...” in artikel 33 te vervangen door „De lidstaten moeten bepalen dat de bewijslast ...”.
30.9.2003
4.
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
Conclusies
4.1. Het voorstel voor een richtlijn beoogt te beantwoorden aan een reeks verwachtingen en behoeften op het vlak van consumentenbescherming. Zo is de richtlijn voortaan ook van toepassing op zekerheidsovereenkomsten en op nieuwe vormen van krediet, en worden essentiële begrippen op het gebied van kredietverlening nader toegelicht, wat er hopelijk toe bijdraagt dat de consument meer vertrouwen krijgt in de interne markt voor financiële dienstverlening. 4.2. Het is echter jammer dat niet eerst is nagegaan wat de gevolgen zijn van dit herzieningsvoorstel voor zowel de vraag- als de aanbodzijde van de markt (aantal transacties, kredietbedragen en -soorten, enz.). 4.3. Het is eveneens betreurenswaardig dat in het voorstel, evenals in Richtlijn 87/102/EEG, de ontwikkeling van de interne markt nog steeds bovenaan het lijstje van prioriteiten prijkt en dat de bescherming van de consument pas aandacht krijgt wanneer hiermee de vrije kredietverlening kan worden gestimuleerd; zo is consumentenbescherming geen doel op zich maar slechts een instrument om de interne markt tot ontwikkeling te brengen. 4.3.1. Daarom wordt voorgesteld artikel 153 van het Verdrag als rechtsgrondslag voor dit voorstel te nemen. 4.4. Het Comité is echter wél ingenomen met een aantal specifieke maatregelen die de problemen als gevolg van een te hoge schuldenlast beogen tegen te gaan, zoals het principe van „verantwoorde lening”, de adviesplicht, de regeling betreffende het herroepingsrecht, de plicht een aflossingsschema te overleggen en de regeling inzake buitengerechtelijke invordering. 4.5. Het zou echter een goede zaak zijn geweest als men de kans had gegrepen om nog een stapje verder te gaan en methoden had bedacht om een oplossing te vinden voor uitgesproken probleemsituaties als gevolg van een te hoge schuldenlast. 4.6. In het voorstel blijft een substantieel gedeelte van de kredietverlening buiten beschouwing, wordt het heffen van woekerrente niet aan banden gelegd, zijn kredietovereenkomsten nog steeds niet geclassificeerd en kunnen kredietbemiddelaars zich ongestraft aan hun verantwoordelijkheid onttrekken. 4.7. Op bepaalde punten gaat het voorstel zelfs minder ver dan de vorige regeling. Zo is de verplichte openbare bekendmaking van het JKP verdwenen, met als gevolg dat de consument geen vergelijking meer kan maken van de werkelijke kosten van het krediet voordat hij of zij over een eventuele kredietovereenkomst gaat praten. Bovendien zorgt de voorgestelde regeling op tal van punten voor minder bescherming dan thans in verschillende lidstaten het geval is.
C 234/9
4.8. Het is onaanvaardbaar dat het opleggen van een informatieplicht aan de kredietgever ten koste gaat van diens verantwoordelijkheid ten aanzien van de consument, te meer daar deze informatieplicht de consumentenbescherming niet noodzakelijkerwijs ten goede komt.
4.9. Het is aanbevelenswaardig de effectieve tenuitvoerlegging van dit voorstel voor een richtlijn op de interne markt te koppelen aan extra opleidingsmogelijkheden voor kredietbemiddelaars in het algemeen en handelaren in het bijzonder, maar ook voor consumenten, met name de minder hoog opgeleiden; in dit laatste geval is persoonlijk advies en voorlichting van jongsaf aan essentieel om te begrijpen hoe consumptief krediet in elkaar zit en wat de gevolgen ervan zijn, vooral met het oog op een zorgvuldig beheer van het gezinsbudget.
4.10. Het is eveneens raadzaam om de in paragraaf 4.2 genoemde effectbeoordeling ook uit te voeren in de kandidaatlidstaten. Een dergelijke, door de Commissie te realiseren en aan het EESC en het Europees Parlement voor te leggen effectrapportage moet de volgende onderdelen bevatten:
—
de economisch gevolgen voor het bankwezen, de handel en de industrie,
—
de gevolgen voor de consument, met name de minder bevoorrechte consument,
—
de gevolgen van het voorstel voor de mogelijke ontwikkeling van de grensoverschrijdende handel.
4.11. Voor totale harmonisatie mag slechts worden gekozen indien de consumentenbescherming hiermee naar het hoogste niveau wordt getild en op voorwaarde dat de harmonisatie niet tot een reële vermindering van het aantal waarborgen voor de consument leidt — in tegenstelling tot hetgeen door het voorstel wordt beoogd.
4.12. Daarom wordt voorgesteld de minimumbepaling te handhaven en daarbij duidelijk aan te geven voor welke aspecten van het consumptief krediet de lidstaten strengere eisen voor consumentenbescherming mogen hanteren.
4.13. Gezien het bovenstaande beveelt het Comité de Raad en de lidstaten aan, het onderhavige voorstel voor een richtlijn in zijn huidige versie niet goed te keuren zolang de Commissie de voorgestelde maatregelen, met name in het licht van de opmerkingen van het EESC, niet nog eens kritisch heeft bekeken, heeft vastgesteld dat deze niet in strijd zijn met
C 234/10
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
het bepaalde in andere EU-instrumenten op dit gebied en nauwkeurig heeft nagegaan wat het effect ervan is op velerlei fronten, en met name op de voltooiing van de interne markt
30.9.2003
voor financiële dienstverlening en op een werkelijke toename van het consumentenvertrouwen bij grensoverschrijdende transacties.
Brussel, 17 juli 2003. De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité R. BRIESCH
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers bij een botsing met een motorvoertuig en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG” (COM(2003) 67 def. — 2003/0033 (COD)) (2003/C 234/02) De Raad heeft op 7 maart 2003, overeenkomstig artikel 95 van het EG-Verdrag besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel. De gespecialiseerde afdeling „Interne markt, productie en consumptie”, die met de voorbereidende werkzaamheden belast was, heeft haar advies op 25 juni 2003 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Levaux. Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 401e zitting van 16 en 17 juli 2003 (vergadering van 16 juli) het volgende advies uitgebracht, dat met 109 stemmen vóór en 4 stemmen tegen is goedgekeurd.
1.
1.1.
Inleiding
Doel van het voorstel
1.1.1. Doel van dit voorstel is het aantal doden en gewonden bij ongevallen waarbij voetgangers of fietsers betrokken zijn, te verminderen door de voorkant van personenauto’s en bestelauto’s met een gewicht van maximaal 2,5 ton aan te passen. 1.1.2. Jaarlijks komen er in de Gemeenschap bij verkeersongevallen maar liefst 8 000 voetgangers en fietsers om en raken er nog eens 300 000 gewond. Dat grote aantal doden en gewonden heeft de Commissie ertoe genoopt een nieuwe richtlijn voor te stellen waarin geharmoniseerde technische voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen worden vastgesteld. Genoemde typegoedkeuring is onderwerp van Richtlijn 70/156/EEG, die op dit punt zal moeten worden aangepast.
1.1.3. Twee jaar geleden is de Commissie met de Europese, Japanse en Koreaanse federaties van autoproducenten (ACEA (Amerikaanse voertuigen die in de Gemeenschap worden verkocht, vallen eveneens onder de werkingssfeer van de ACEA), JAMA en KAMA) om de tafel gaan zitten om van hen toezeggingen te verkrijgen voor maatregelen om voetgangers beter te beschermen. De verbintenis die hieruit is voortgevloeid, is onderwerp geweest van een mededeling aan de Raad en het Europees Parlement van 11 juli 2001. Het voorstel van de Commissie was om, afhankelijk van de resultaten van de raadpleging, de verbintenis van de automobielindustrie over te nemen in de vorm van een aanbeveling of de inhoudelijke punten ervan te verwerken in een richtlijn. Uiteindelijk is voor dit laatste gekozen. 1.1.4. Met de voorgestelde richtlijn worden de door de automobielindustrie aangegane verplichtingen in een officiële vorm gegoten. Hierdoor kan de nodige rechtszekerheid worden geboden ten aanzien van de naleving van die verplichtingen. Daarnaast zullen de voorschriften deel gaan uitmaken van het EG-typegoedkeuringssysteem, zodat de nationale autoriteiten bij de toepassing van de wettelijke bepalingen worden betrokken.
Syllabus Consumptief Krediet
Permanente Educatie Wft
© 2008 Dukers & Baelemans
Bijlage 1
Syllabus Consumptief Krediet
Permanente Educatie Wft
Bijlage 2 Risico overkreditering Volgens de Autoriteit Financiële Markten (AFM) raken huishoudens meestal niet in de problemen door het afsluiten van consumptieve leningen. Toch zijn de risico's op overkreditering wel aanwezig. De AFM vermoedt dat het aantal personen dat in problemen raakt door veel te lenen sterk toeneemt. De verklaring voor de toenemende problemen rond schulden ligt in de economische teruggang en de gewijzigde leencultuur. Vooral jonge mensen lenen vaker en makkelijker. Dit komt omdat zij zich minder bewust zijn van de gevolgen van schulden en via reclamecampagnes van kredietverstrekkers makkelijk laten verleiden om een lening af te sluiten. In Bijlage 2 “Evaluatie kredietregels” treft u een reactie aan op de resultaten van het onderzoek naar de effectiviteit van kredietregels.
© 2008 Dukers & Baelemans
Bijlage 2
Evaluatie Kredietregels Reactie op de resultaten van het onderzoek naar de effectiviteit van kredietregels
17 oktober 2007
Inhoudsopgave Inleiding ................................................................................................................................................... 3 Deel I: Maatregelen die al zijn genomen ................................................................................................. 3 Deel II: Maatregelen die lopen................................................................................................................. 4 Deel III: Additionele maatregelen ............................................................................................................ 4 Deel IV: Bijlagen .................................................................................................................................... 21 1) Richtlijn consumentenkrediet - stand van zaken .......................................................................... 21 2) Platform CentiQ ............................................................................................................................ 21 3) Uitvoering Motie 112 ..................................................................................................................... 23
2
Inleiding De regels voor kredietverstrekking zijn vastgelegd in de Wet op het consumentenkrediet (Wck) en de Wet op het financieel toezicht (Wft). De bepalingen uit de Wck zijn privaatrechtelijk. Dat betekent dat burgers zelf de naleving daarvan kunnen afdwingen bij de rechter. Het gaat dan bijvoorbeeld om bepalingen over de wijze waarop de kredietovereenkomst moet worden opgesteld, over het pandrecht bij goederenkrediet, en over de (maximale) kredietvergoeding. Op de naleving van de kredietregels van de Wft, die op 1 januari 2007 in werking is getreden, ziet de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toe. Naleving van deze regels kan niet privaatrechtelijk worden afgedwongen. Het betreft de regels voor: -
verplichte informatie in kredietreclames die consumenten een goed beeld van het krediet moet verschaffen en een verbod op misleidende reclames;
-
uitgebreidere informatie in een kredietprospectus waarover een consument vóór het aangaan van een kredietovereenkomst moet kunnen beschikken; en
-
een kredietwaardigheidstoets van de consument uit te voeren door de kredietverstrekker, waaronder een check bij het Bureau Kredietregistratie (BKR) bij kredieten groter dan € 250.
De Wft-regels en de maximale kredietvergoeding zijn object van deze evaluatie, waarbij onderzoek is verricht door EIM dat zijn weerslag vindt in het rapport Overkreditering aan banden (zie bijlage.
Deel I: Maatregelen die al zijn genomen In de afgelopen twee jaar is een aantal maatregelen genomen om overkreditering te voorkomen:
Met de Wet financiële dienstverlening (thans Wfd) is in 2006 de grens voor een verplichte toets bij het BKR verlaagd van € 1.000 naar € 250
In 2006 is met de Wfd de maximale kredietvergoeding verlaagd van 17% plus wettelijke rente naar 12% plus wettelijke rente. Doel hiervan is kredietverstrekkers te dwingen tot een restrictiever acceptatiebeleid. Verliezen door schuldenaren die niet meer aan hun verplichtingen kunnen voldoen, kunnen dan immers moeilijker worden gecompenseerd met hogere rentes.
In mei 2006 zijn de regels onder de Wfd voor de informatie over het krediet dat in een reclame moet worden getoond aangescherpt. Deze regels zijn met de inwerking van de Wft op 1 januari 2007 verder aangescherpt. De afgelopen tijd heeft de AFM scherp toezicht gehouden op naleving van deze regels. Het ministerie van Financiën heeft een onderzoek van de AFM naar de naleving meegenomen in de zogenoemde flitsevaluatie van januari 2007 1 .
1
Onderzoek van de AFM naar verantwoorde kredietverlening van januari 2007
3
Het Platform CentiQ is opgericht. Het platform richt zich op het vergroten van het financiële inzicht en het financiële bewustzijn van de Nederlandse consument. Eind 2007 en begin 2008 worden de eerste activiteiten van het platform – gericht op bewust omgaan met geld – zichtbaar.
Deel II: Maatregelen die lopen Het kabinet heeft een aantal maatregelen ingezet waarvan het de verwachting is dat deze de komende periode van kracht kunnen worden:
Er is een marktinitiatief “uitbreiding schuldenregistratie” gesteund, waarbij achterstanden van betaling aan woningcoöperaties, energiebedrijven en sociale diensten geregistreerd kunnen worden. Later zal er ook uitbreiding plaatsvinden naar registratie van andersoortige achterstanden.
De AFM heeft het onderzoek uit januari 2007 geconstateerd dat er in het kader van de kredietwaardigheidstoets vaak te weinig informatie wordt ingewonnen over de financiële positie van de consument en dat kredieten worden verstrekt aan te lage inkomens. De AFM maakt met de branche afspraken over een betere invulling van de kredietwaardigheidstoets.
Naar aanleiding van de flitsevaluatie zijn enkele wijzigingen ingezet van de regels voor kredietreclame. 2 Deze wijzigingen omvatten onder andere een aanscherping van de wijze waarop de kredietvergoeding moet worden weergegeven, een algemeen verbod op kredietreclames die aanzetten tot impulsaankopen en een waarschuwingsplicht voor een hogere rente in de toekomst bij actierentes die voor een beperkte duur gelden.
Zoals eerder aangekondigd wordt de maximale boete voor het niet naleven van de regels voor kredietreclame en de kredietwaardigheidstoets verhoogd. 3 Deze verhoging zal, in verband met de aanpassing van de betreffende boetecategorie niet tot €500.000, maar tot €1.000.000 gaan.
Deel III: Additionele maatregelen In dit deel zal worden ingegaan op de maatregelen die uit de evaluatie voortvloeien ten aanzien van een aantal andere belangrijke aspecten op het gebied van kredietverlening. Er zal achtereenvolgens nader worden ingegaan op de kredietwaardigheidstoets, de kredietregels en de positie van AFM, kredietregistratie, jongeren, hypothecaire kredietverstrekking, budgetbeheer en het platform CentiQ.
Kredietreclame Het onderzoek heeft diverse inzichten opgeleverd over de werking van kredietreclame. Hieronder zullen enkele aspecten daarvan uiteen worden gezet.
Het verband tussen kredietreclame en overkreditering
2 3
Brief van de minister van Financiën van 12 januari 2007, 29 942, nr. 37. Brief van de minister van Financiën van 2 juli 2007, 29 507, 47.
4
Een belangrijke vraag, waarvoor dit onderzoek ook mede aanleiding was, betreft het door de Kamer gewenste verbod op kredietreclame op televisie. 4 Voor een dergelijk verbod dient, zoals de minister van Financiën in zijn brief van 7 december 2006 (Kamerstukken II 2006/07, 29 942, nr. 36) heeft uiteengezet, te worden aangetoond dat er een verband is tussen kredietreclame en het beoogde publieke belang (voorkoming overkreditering). Aangezien reclame veelal onderbewust het handelen van consumenten beïnvloedt, is het moeilijk dit verband direct aan te tonen door interviews of een enquête. Aan het feit dat consumenten zelf aangeven niet door reclame verleid te worden, kunnen geen harde conclusies worden verbonden. De volgende constateringen kunnen wel worden gedaan: •
Kredietreclames dragen bij aan naamsbekendheid en de oriëntatie van de consument op de kredietmarkt. 5 Bij die oriëntatie zijn vooral toegankelijkheid en bereidwilligheid van de kredietverstrekker en anonimiteit belangrijke elementen. 6
•
Consumenten die al in een overkrediteringssituatie zitten, zijn geneigd om alle mogelijke wegen voor korte termijn oplossingen te gebruiken om aan nieuw krediet te komen. 7 Het is niet aannemelijk dat kredietreclame invloed heeft op dat gedragspatroon. 8 Wel zijn er aanwijzingen dat risicoconsumenten zich meer laten sturen door reclame. 9
•
Bepaalde kredietreclames kunnen ertoe bijdragen dat consumenten het nemen van een krediet als een maatschappelijk normaal verschijnsel zien. 10 Hierdoor kan de drempel om (voor het eerst) van een krediet gebruik te maken lager zijn.
•
Kredietreclames roepen ergernis en wantrouwen op. Een meerderheid van de respondenten wenst een verbod op kredietreclames op tv. 11
Deze constateringen ondersteunen onvoldoende dat kredietreclames een noemenswaardige factor zijn in de overkrediteringsproblematiek. Een verbod op kredietreclame op tv lijkt daarom geen haalbare en effectieve maatregel. De belangrijkste overwegingen zijn: •
Het verband met de borging van een publiek belang is onvoldoende aangetoond. Hierdoor is het waarschijnlijk dat een verbod in strijd is met de vrijheid van meningsuiting uit het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens, waaronder ook handelsreclame valt. Inperking van deze vrijheid dient immers noodzakelijk te zijn om het beoogde doel te bereiken. Precedenten in
4
Motie van het lid Vietsch (29 942, nr. 28). Paragraaf 4.4 van het onderzoek: “In interviews met consumenten is nagegaan welke kredietverstrekkers zij kennen. Vrijwel algemeen noemt men namen van verstrekkers die frequent commercials uitzenden”. Paragraaf 7.4 van het onderzoek: “De lening is slechts een middel om consumptieve behoefte mogelijk te maken. Reclame heeft deze mensen niet aantoonbaar aangezet tot de aankoop, maar heeft hen soms beïnvloed bij het kiezen van een kredietverstrekker.” Paragraaf 7.2 van het onderzoek: “ Toch moet de relatie tussen kredietreclame en overkreditering gerelativeerd worden. Kredietreclame beïnvloedt vooral de oriëntatie van mensen op de kredietmarkt.” 6 Paragraaf 5.6 van het onderzoek: “Dit beeld komt vooral naar voren in de gesprekken die met risicoconsumenten zijn gevoerd. Zij verwachten van de kredietverstrekkers die actief adverteren een minder zware toetsing.” 7 Paragraaf 5.5 van het onderzoek 8 Paragraaf 5.6 van het onderzoek: “De informatie die kredietreclame kan bieden stimuleert hen niet nog meer omdat zij hoe dan ook op zoek zijn naar een (tijdelijke) leenoplossing van hun probleem.” 9 Paragraaf 5.6 en 7.2 van het onderzoek 10 Paragraaf 4.4: “Aannemelijk is dat reclame meer indirect werkt aan een “gemakkelijk” of “goedkoop imago” van de kredietverstrekker en daarmee ook voor een deel van de consumenten stimulerend kan werken om zich verder te oriënteren op een krediet.” 11 Paragraaf 4.4 van het onderzoek: 76% van de respondenten geeft aan de kredietaanbieder van het getoonde reclamefilmpje niet te vertrouwen. 80% gaf aan er geen positief gevoel van te krijgen. 5
5
omringende landen zijn niet aangetroffen. Een verbod op kredietreclame op tv is ook niet opgenomen in de op richtlijn consumentenkrediet (die spoedig in het EP wordt behandeld). •
Kredietreclame helpt een consument bij de oriëntatie op de kredietmarkt door het onder de aandacht brengen van verschillende producten en aanbieders. Een verbod op reclame kan de consument beperken in de mogelijkheid een juiste keuze te maken. Bovendien krijgen nieuwe kredietverstrekkers minder mogelijkheden zich op de markt te profileren en marktaandeel te veroveren. Met andere woorden, een verbod op kredietreclame beperkt de mededinging en kan leiden tot hogere prijzen en mindere kwaliteit hetgeen niet in het voordeel van de consument is.
Vermelding van de kredietvergoeding in reclames De regels voor kredietreclame zouden erop gericht moeten zijn consumenten die al op goede gronden besloten hebben een krediet te nemen, te helpen bij het maken van de juiste keuze door te tonen welke mogelijkheden en aanbiedingen er zijn. Een goede informatie over de kredietvergoeding zou consumenten hierbij moeten helpen. Dit is ook de gedachte geweest achter de huidige voorschriften over kredietreclame. In deze evaluatie kunnen hierover een aantal constateringen worden gedaan: •
Consumenten besteden weinig aandacht aan de informatie over de kredietvergoeding. Voor zover ze dat wel doen wordt de informatie vaak niet goed begrepen. 12 Dit speelt nog meer bij tvcommercials. 13
•
Bij het weergeven van de kredietvergoeding in kredietreclames leidt meer informatie tot onoverzichtelijkheid, terwijl beperking van de informatie ertoe leidt dat bepaalde relevante aspecten van het krediet niet worden weergegeven. De ervaring van het ministerie van Financiën en de AFM is dat dit dilemma nauwelijks op te lossen is. Een perfect stramien voor het weergeven van de kredietvergoeding bestaat niet.
•
In de Richtlijn Consumentenkrediet, waarover nu wordt gesproken in het Europees Parlement, zal worden voorgeschreven welke informatie over het krediet en de kredietvergoeding in de reclame wordt weergegeven. Tevens wordt opgenomen hoe de kredietvergoeding berekend dient te worden.
Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat van pogingen om de weergave van de kredietvergoeding in de kredietreclame met (detail)regelgeving te verbeteren niet veel effect kan worden verwacht. Bovendien zal bij de weergave van de kredietvergoeding t.z.t. moeten worden aangesloten bij de Richtlijn Consumentenkrediet. Naar aanleiding van de flitsevaluatie wordt nu een aantal wijzigingen doorgevoerd. 14 Thans worden er op dit aspect geen verdere voorstellen gedaan. De behandeling van de Richtlijn Consumentenkrediet in het Europese Parlement en de implementatie zullen verder worden afgewacht.
12
Zie paragraaf 6.2 van het onderzoek: “Voor een deel van de consumenten is de informatie die bij een kredietaanbieding moet worden geleverd moeilijk te begrijpen, zo blijkt uit de individuele gesprekken met kredietconsumenten. 13 Zie paragraaf 6.2 van het onderzoek: “Voor zover de verplichte informatie wordt gegeven in een televisiecommercial, is deze extra moeilijk op te nemen vanwege de korte duur van de commercials en de capaciteit van consumenten om feitelijke informatie uit commercials te verwerken.” 14 Zie deel II, Maatregelen die nu lopen.
6
Hoewel in het te voeren beleid minder de nadruk wordt gelegd op de (volledige) weergave van de kredietvergoeding in reclames, blijft het zonder meer wel van belang dat de informatie die wordt gegeven over de kredietvergoeding leesbaar is. Aan dit aspect zal de komende tijd aandacht worden besteed. Met de AFM, die in de toezichtspraktijk met dit aspect te maken heeft, wordt nagegaan wat hiervoor nodig is en welke nadere regelgeving eventueel gewenst zou zijn.
Maatregelen Mede vanwege het feit dat de gedetailleerde informatie over de kredietvergoeding onvoldoende wordt gepercipieerd door de consument, zal de focus liggen op andersoortige maatregelen. De meest belangrijkste daarvan is het gebruik van waarschuwingszinnen of -symbolen. Door hiervan in reclames gebruik te maken, wordt in elk geval afbreuk gedaan aan het in veel reclames neergezette beeld dat lenen iets gewoons is, waaraan iedereen die bepaalde uitgaven wil doen zomaar (zonder risico) kan beginnen. 15 Hoewel de effectiviteit van een dergelijke maatregel nauwelijks op voorhand kan worden vastgesteld, is de verwachting dat er toch een drempelwerking vanuit gaat, waardoor consumenten beter overwegen of het nemen van een krediet in de rede ligt. De Richtlijn Consumentenkrediet laat overigens expliciet de ruimte om van waarschuwingszinnen gebruik te maken. In het Verenigd Koninkrijk is dit al voorgeschreven bij bepaalde reclame-uitingen. Bovendien ligt het met het oog op de hierboven genoemde vrijheid van meningsuiting in de rede dit minder vergaande instrument toe te passen in plaats van een verbod.
Een tweetal soorten reclames die zich veelal richten tot economisch zwakkere groepen worden verboden. Het betreft reclames waarin wordt geadverteerd met de mogelijkheid om met BKRregistratie of in afwijking van de geldende gedragscode toch een krediet te verkrijgen. Voorkomen moet worden dat risicoconsumenten zich hierdoor laten verleiden doordat de reclames “gemak” uitstralen. 16 Het is niet uitgesloten dat een dergelijke kredietverlening in uitzonderlijke gevallen plaatsvindt, maar dat is zeker niet van toepassing op de grote groep mensen die met een kredietreclame wordt aangesproken. Kredieten met een looptijd korter dan drie maanden Op kredieten die binnen drie maanden moeten worden afgelost, zijn de kredietregels onder de huidige wetgeving niet van toepassing. De achtergrond van deze bepaling, die al sinds de Wck bestaat, is dat het reguliere betalingsverkeer niet met kredietregels mag worden belast. Hierbij kan met name worden gedacht aan roodstand en kortdurend betalingsuitstel in de detailhandel, maar wellicht ook aan bepaalde creditcards en klantenkaarten. De uitzondering voor kredieten met een looptijd korter dan drie maanden is al langer onderwerp van discussie. Deze discussie heeft zich vooral toegespitst op 15
Paragraaf 4.4 van het onderzoek: “Opvallend is dat de respondenten meer relativerend reageren op commercials waarin niet zozeer de nadruk op het leenproduct zelf lag, maar op het positieve effect van de lening op het welzijn van mensen. Spotjes worden voorts beter gewaardeerd naarmate deze directer appelleren aan de eigen leefstijl of aan de leefstijl die men ambieert. Het zijn de commercials waarin verstandige, gelukkige en welvarende personen optreden.” 16 In paragraaf 6.2 van het onderzoek wordt positief geoordeeld over de verboden van het BGfo die zijn gericht op het tegengaan van reclames die gemak uitstralen. Zoals eerder aan de kamer gemeld wordt deze verboden verder uitgewerkt met een algemeen verbod op reclames die aanzetten tot impulsaankopen. De thans voorgestelde maatregelen sluiten hier verder bij aan.
7
roodstand en de vraag of de kredietwaardigheidstoets/BKR-registratie en maximale kredietvergoeding ook niet hiervoor zouden moeten gelden.
Ook in het onderzoek is gekeken naar kortlopende kredieten. Gebleken is dat het gebruik van deze roodstand veel voorkomt. 17 De gemiddelde roodstandsfaciliteit bedraagt €1.600. 18 Een bedrag dat consumenten kunnen stapelen op hun reguliere schulden en waarbij de kredietwaardigheidstoets niet hoeft te worden toegepast. Consumenten kunnen deze ruimte hierdoor eenvoudig gebruiken als substituut voor persoonlijke leningen. 19 Een kredietwaardigheidstoets zal overwegend ontbreken. 20 Risicoconsumenten zijn daarbij geneigd te schuiven tussen verschillende bankrekeningen, waarmee zij kunnen voorkomen dat zij op een rekening langer dan drie maanden rood staan.
21
Door risicoconsumenten worden roodstand, creditcards en klantenkaarten vaak gezien als een laagdrempelige kredietfaciliteit. 22 De vergoeding die hiervoor wordt gevraagd is relatief hoog in vergelijking met andere kredieten. 23
Onlangs zijn er berichten verschenen over een nieuw fenomeen dat in Nederland voeten aan grond wil krijgen. 24 Het betreft leningen die eenvoudig kunnen worden aangevraagd en binnen drie maanden (15 dagen) moeten worden terugbetaald. Kredieten met een looptijd korter dan drie maanden vallen niet onder de huidige wetgeving. Dit betekent onder andere dat de maximale kredietvergoeding niet van toepassing is en er geen kredietwaardigheidstoets hoeft te worden uitgevoerd.
De nieuwe Richtlijn Consumentenkrediet kent strakkere regels voor kortlopende kredieten dan de degene die nu op basis van de Wft gelden. Het toepassingsbereik van de kredietregels wordt door de Richtlijn uitgebreid naar alle roodstanden met een looptijd langer dan een maand en naar kredieten met een looptijd korter dan drie maanden, tenzij er slechts onbetekenende kosten worden gerekend. Bij roodstanden geldt wel dat er beperktere regels van toepassing zijn dan op reguliere kredieten. 17
Paragraaf 4.3.1 van het onderzoek: - “Roodstand komt veel voor. 93% van de huishoudens heeft de mogelijkheid om rood te staan.” - “Bijna een derde (29%) geeft aan meestal rood te staan. Ruim twintig procent staat gemiddeld één keer per maand rood.” 18 Paragraaf 4.3.1 van het onderzoek. 19 Paragraaf 5.2.5 van het onderzoek: “Een onderzoek van NVVK onder 11.000 dossiers wijst uit dat de probleemschuldenaar die bij hen is geregistreerd in doorsnee meer dan 4 lopende leningen (persoonlijke leningen, creditcard, postorderkrediet) heeft, naast de ‘gebruikelijke achterstanden’ op de betaalrekening” “Een klein deel komt er niet uit: deze mensen vervallen nogal eens in een levensstijl waarin de ene schuld wordt afgelost met een andere, vaak ook door een stapeling van schulden.” Paragraaf 5.4.1 van het onderzoek: “Ook wordt roodstand nogal eens gebruikt als alternatief voor een persoonlijke lening…Veel mensen geven aan wel eens moeite te hebben om het saldo op de betaalrekening weer positief te krijgen.” Paragraaf 5.4.3 van het onderzoek: “Onder de groep risicoconsumenten wordt de kaart aanmerkelijk vaker aangewend om betalingen uit te stellen, in termijn te betalen of als alternatief voor het lenen.” 20 Paragraaf 6.3 van het onderzoek: “Een tweede aandachtspunt met betrekking tot de toetsing is de afwezigheid van toetsing bij kredietvormen met een looptijd van minder dan drie maanden. Veel consumenten, onder wie veel risicoconsumenten, maken hier gebruik van.” 21 Paragraaf 5.4.1 van het onderzoek. 22 Paragraaf 5.4.1 van het onderzoek: “Ook wordt roodstand nogal eens gebruikt als alternatief voor een persoonlijke lening. 23 Paragraaf 3.3 van het onderzoek: De effectieve kredietvergoeding op het creditcardgebruik is 14,4%. Paragraaf 3.4.3: De effectieve kredietvergoeding bij het gebruik van klantenkaarten ligt tussen de 12-18%. Overigens zullen creditcards en klantenkaarten veeleer als doorlopend krediet kunnen worden aangemerkt. In dat geval wordt ten aanzien hiervan meer effect verwacht van de in dit hoofdstuk voorgestelde verstrekking van de kredietwaardigheidstoets en een eventuele herziening van het prospectus. 24 Het Financieele Dagblad, blz. 15, 23 augustus 2007
8
Hieronder vallen een beperkte informatieverplichting en de kredietwaardigheidstoets. Kredieten met een totale kredietsom minder dan € 200 vallen echter weer buiten de reikwijdte van de Richtlijn Consumentenkrediet.
Maatregelen Ongeacht of de Richtlijn Consumentenkrediet door het Europese Parlement wordt aangenomen, bestaat er voldoende aanleiding de termijn van de wettelijke uitzondering van kredietovereenkomsten te verkorten van drie maanden naar één maand. Vooruitlopend op de mogelijke bekrachtiging van de richtlijn zal deze maatregel in elk geval worden ingevoerd. Hierbij zal ook worden bezien of het een meerwaarde heeft roodstandfaciliteiten van langer dan een maand te registeren bij het BKR. Van de verkorting naar één maand worden de volgende effecten verwacht: •
Door de verkorting van de termijn van drie maanden tot één maand wordt nog steeds aangesloten bij de oorspronkelijke doelstelling van de regeling; het niet onnodig bezwaren van het reguliere betalingsverkeer met kredietregelgeving.
•
Het wordt vroegtijdiger geconstateerd als consumenten niet meer in staat zijn roodstand- of creditcardschulden te betalen. Consumenten kunnen dan eventueel ook eerder naar de schuldhulpverlening worden verwezen.
•
De mogelijkheid om te schuiven tussen roodstanden op verschillende bankrekeningen wordt bemoeilijkt. Deze praktijk zou alleen met een veel hogere frequentie van overboekingen en dus met meer moeite kunnen worden voortgezet.
•
Banken zullen hun beleid herbezien in het licht van het risico dat consumenten langer dan een maand een negatief saldo hebben. Hierbij zouden zij er bijvoorbeeld voor kunnen kiezen zonder meer de kredietwaardigheid te toetsen of een lagere kredietlimiet te hanteren.
Voor kredieten die nog steeds onder uitzondering blijven vallen, omdat ze binnen één maand moeten worden terugbetaald, worden geen nadere regels van toepassing verklaard. Wel zullen consumenten over de kosten en voorwaarden van een dergelijk krediet volledig moeten worden geïnformeerd. Dit zal op basis van de Wft worden voorgeschreven.
Kredietprospectus In het onderzoek komt het kredietprospectus worden een aantal constateringen gedaan ten aanzien van het kredietprospectus. •
Risicoconsumenten lezen het prospectus niet of slecht en begrijpen vaak de informatie niet.
25
25
Paragraaf 5.5 van het onderzoek: “Uit deze interviews is naar voren gekomen dat risicoconsumenten het prospectus weliswaar ontvangen en gezien hebben, maar dat zij deze vrijwel nooit gelezen of bestudeerd hebben.” Paragraaf 6.4 van het onderzoek: “De betekenis van het prospectus in de preventie van overkreditering is dan ook beperkt. Het zal moeilijk zijn om deze betekenis te vergroten, omdat met name de consumenten met een risico op overkreditering zich moeilijk schriftelijk laat informeren.” Paragraaf 7.3 van het onderzoek: “Dat het moment van informatievoorziening en de wijze waarop de informatie is vastgelegd verbetering behoeft, blijkt wel uit het feit dat veel consumenten de informatie slecht scannen en dat veel consumenten die het prospectus wel hebben doorgenomen vinden dat het prospectus in een moeilijke taal geschreven is (28%).”
9
•
Het prospectus is niet zozeer als een instrument tegen overkreditering, maar veelal een document waarmee de (contractuele) voorwaarden aan de consument worden gecommuniceerd. 26
•
In de praktijk wordt het kredietprospectus in de helft van de gevallen vooraf aan de consument verstrekt (de huidige verplichting strekt alleen tot beschikbaar houden). 27
Verder is van belang dat indien het EP instemt met de Richtlijn Consumentenkrediet, het kredietprospectus zal verdwijnen en vervangen zal worden door een informatiestatuut met een voorgeschreven format. Dit informatiestatuut, dat altijd vooraf aan de consument moet worden verschaft, bevat de informatie die toegesneden op krediet dat de consument verlangt. Hoewel het maken van afzonderlijke informatiestatuten per consument tot meer administratieve lasten leidt, is het wel waarschijnlijk dat een op maat gesneden prospectus een consument beter aanspreekt. 28
Maatregel Vooralsnog zal worden volstaan met de implementatie van Richtlijn Consumentenkrediet. Hiervoor zal de bekrachtiging door het Europese Parlement worden afgewacht. Voor de periode tot die tijd zal de AFM en andere betrokken partijen worden gevraagd kritisch naar het nieuwe informatiestatuut te kijken, zodat, ook als de richtlijn niet aangenomen wordt, in elk geval een gelijksoortig alternatief voor handen is.
Maximale kredietvergoeding In de interviews met kredietverstrekkers die in het onderzoek zijn afgenomen, zijn ook vragen gesteld over de maximale kredietvergoeding. Dit instrument is met name van belang ten aanzien van kleine kredieten, zoals thuiswinkeliers verstrekken, waarbij de vaste kosten relatief hoog zijn hetgeen leidt tot hoge rentes. 29 Het onderzoek heeft te weinig informatie opgeleverd om uitspraken te kunnen doen over de effectiviteit van dit instrument, en dan met name ten aanzien van een mogelijke verdere verlaging. De NVVK heeft wel opgemerkt dat uit haar dossiers blijkt dat thuiswinkeliers na verlaging van de maximale kredietvergoeding een minder groot aandeel uitmaken in de dossiers van cliënten. 30 Dit gegeven alleen biedt echter te weinig basis voor harde conclusies. Bovendien vormen thuiswinkeliers, maar een klein percentage in de schuldenlast, zodat het effect van het gebruik van dit instrument maar beperkt zal zijn. 31
26
Paragraaf 6.4 van het onderzoek: “Met het prospectus staat formeel vast welke voorwaarden kredietverstrekker en schuldenaar overeen zijn gekomen. Uit zowel de gesprekken met financiële instellingen als met consumenten blijkt dat zij dit in feite de enige functie van het prospectus zien.” 27 Paragraaf 6.4 van het onderzoek: “Bijna de helft zegt geen prospectus te hebben gehad.” Paragraaf 7.3 van het onderzoek: “Dit blijkt wel uit het feit dat hooguit de helft van de kredietconsumenten het prospectus ter kennisgave neemt op krijgt. 28 Paragraaf 4.3.4 van het onderzoek: “Hierbij geven verschillende van de kredietconsumenten aan dat de informatie voor hen duidelijker gemaakt zou kunnen worden als de toelichting in bijvoorbeeld het prospectus ook volledig is toegesneden op het door hen gevraagde of afgesloten krediet.” 29 Paragraaf 3.3 van het onderzoek: “gedurende de periode 1998-2006 zijn het de postorderbedrijven geweest die de hoogste kredietvergoeding hebben gevraagd voor hun diensten.” 30 Paragraaf 6.5 van het onderzoek 31 Paragraaf 3.2.5 van het onderzoek: “Postorderbedrijven en gemeentelijke kredietbanken hadden in 2006 een marktaandeel van respectievelijk 4% en 0,5%. Dit maakt deze organisaties relatief kleine actoren op de markt voor consumptief krediet.” Paragraaf 6.5 van het onderzoek: “Het effect op het leengedrag van consumenten zal zeer beperkt zijn.”
10
Maatregel Gelet op het feit dat de maximale kredietvergoeding onlangs per 1 juli 2006 al is verlaagd en slechts van betekenis is voor een klein deel van de totale kredietverlening wordt niet ingezet op een verdere verlaging. De geldende maximale kredietvergoeding blijft gehandhaafd. Wel zal de maximale kredietvergoeding, die nu nog op de Wck is gebaseerd, onder het Wft-toezicht worden gebracht. Hierdoor wordt niet-naleving beboetbaar door de AFM.
Kredietverlening en verzekeringen In het reguliere toezicht heeft de AFM geconstateerd dat er een praktijk is waarin kredieten in combinatie met verzekeringen worden verkocht. 32 De uitkomsten van het onderzoek werpen hier ook licht op. Het kan bijvoorbeeld gaan om verzekeringen ter afdekking van het risico dat consumenten de lening niet meer kunnen betalen, bijvoorbeeld vanwege arbeidsongeschiktheid of overlijden of om kapitaalverzekeringen ten behoeve van de opbouw van middelen ter aflossing van het krediet. Deze verzekeringen kunnen gunstig zijn voor de consument maar kunnen ook duur zijn waardoor de kosten niet altijd opwegen tegen de voordelen. 33 Er bestaat geen duidelijk zicht op de verkooppraktijk die kredietverstrekkers hanteren. Op basis van de Wck is het niet toegestaan consumenten te dwingen andere producten te kopen in combinatie met een krediet. Zonder het verbod direct te schenden kunnen kredietverstrekkers toch ongewenst handelen bij het meeverkopen van verzekeringen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan situaties waarin consumenten een verzekering als semiverplichtend of noodzakelijk kan worden voorgespiegeld of een onvolledig advies krijgen. Algemeen bekend is dat er in de financiële wereld een sterke tendens is tot cross selling van financiële diensten.
Het kabinet is van mening dat het verbod op koppelverkoop in de Wck, waarop alleen civielrechtelijk een beroep kan worden gedaan, onvoldoende kan voorkomen dat consumenten in combinatie met het krediet op verkeerde gronden een verzekering kopen. Om die reden worden naast de Wck-bepaling aanvullende maatregelen op basis van de Wft ingezet, waarbij een zwaardere rol is weggelegd voor de AFM.
Maatregel Op grond van artikel 41, tweede lid, van de Vrijstellingsregeling Wft zijn financiële dienstverleners voor diverse producten vrijgesteld van de adviesregels op grond van artikel 4:23 van de Wft. Deze vrijstelling strekt zich onder andere uit tot verzekeringen ter dekking van een risico dat verband houdt met de nakoming van betalingsverplichtingen uit hoofde van een krediet. Reden voor deze vrijstelling is dat de toegevoegde waarde van de adviesverplichtingen te gering zou zijn. Er is aanleiding de vrijstelling op dit onderdeel te laten vervallen. Overweging hierbij is dat een grondig advies noodzakelijk is als voordelen en kosten van een verzekering zorgvuldig moeten worden afgewogen in relatie tot de risico’s en kosten van het krediet. Hierbij geldt in elk geval dat de dienstverlener in het uiteindelijke advies de overwegingen moet vastleggen alsmede de kosten en voordelen van het 32
Paragraaf 4.3.5: 26% van de respondenten geeft aan de lening in combinatie met een verzekering te hebben afgesloten. 89% van hen deed dit bij de kredietverstrekker. 33 Zie paragraaf 4.3.5: 36% van de respondenten is deze mening toegedaan.
11
krediet met en zonder verzekering naast elkaar aan de consument moet presenteren, waarbij alle voor de consument relevante aspecten moeten worden meegenomen.
Verbonden bemiddelaars Zowel op basis van bevindingen van de AFM en de uitkomsten van het onderzoek kan worden geconstateerd dat aanbieders van producten, zoals auto’s en wit- en bruingoed hierbij een groot aantal gevallen ook een kredietfaciliteit aanbieden om het betreffende product te kunnen financieren. De aanbieder kan dat zelf als vergunninghoudende kredietaanbieder doen, als bemiddelaar en als bemiddelaar die verbonden is aan een specifieke kredietaanbieder. De variant van de verbonden bemiddelaar is wijdverbreid. Aannemelijk is dat de veel aankopen van auto’s op een dergelijke manier (mede) worden gefinancierd. 34 Dit hangt ongetwijfeld samen met het gemak waarmee de financiering direct bij de aankoop kan worden geregeld. Dit is een knelpunt als consumenten onvoldoende overwegen of het krediet wel geschikt voor ze is en of er wellicht andere (aantrekkelijkere) kredieten beschikbaar zijn. 35
Op grond van artikel 4:4, vierde lid, onderdeel c, van de Wft is de aanbieder er verantwoordelijk voor dat de verbonden bemiddelaar de toepasselijke gedragsvoorschriften uit de Wft naleeft. Het toezicht van de AFM op de verbonden bemiddelaar loopt ook via de aanbieders. Dit systeem is vanuit toezichtsperspectief efficiënt en duidelijk. Wel is het van belang dat deze verantwoordelijkheid goed wordt vervuld en dat de consument vooraf volledig wordt geadviseerd over de voorwaarden en aard van het krediet en de mogelijkheid tot alternatieven. Dit zal met de volgende maatregelen worden bevorderd.
Maatregelen Er zijn goede ervaringen opgedaan door zowel de AFM als de Stichting Financiële dienstverlening met een jaarlijks selfassessment voor bemiddelaars die over een vergunning van de AFM beschikken. Via het systeem van self-assessment wordt nagaan of een bemiddelaar nog voldoet aan de wettelijke voorschriften en welke eventuele verbeterpunten er zijn. Een dergelijk systeem zou ook toegepast kunnen worden op verbonden bemiddelaars die hun activiteiten uitvoeren op basis van de vergunning van een aanbieder. De markt zou hiervoor zelf een instrument kunnen ontwikkelen. Doel van een selfassessment is dat meer zichtbaar wordt gemaakt dat aan de regels wordt voldaan. Mede is van belang dat consumenten conform de adviesregels op basis van artikel 4:23 van de Wft goed worden geadviseerd over de aard van het krediet en de mogelijkheid ook elders een krediet aan te schaffen.
34
Zie paragraaf 4.3.4 van het onderzoek: 56% is een lening aangegaan om een auto, motor, scooter of brommer te kunnen kopen. 35 Paragraaf 4.3.4 van het onderzoek: 13% van de respondenten heeft een keuze gemaakt voor een persoonlijke lening op advies van een autodealer of winkelier. Paragraaf 7.4 van het onderzoek: “Voor veruit de meeste kredietconsumenten die een lening hebben afgesloten voor de aanschaf van een goed (bijvoorbeeld een auto), geldt dat de behoefte aan het product voorafgaat aan het afsluiten van een lening. De lening is slechts een middel om de behoefte aan consumptieve consumptie mogelijk te maken.”
12
Op basis van de nieuwe Richtlijn Consumentenkrediet zouden consumenten binnen 14 dagen een kredietovereenkomst kunnen herroepen. Nederland heeft in de richtlijnonderhandelingen vraagtekens geplaatst bij de uitwerking van deze bepaling in praktijk, mede vanuit het gezichtpunt van administratieve lasten voor kredietverstrekkers. Wel zal het herroepingsrecht eventueel soelaas kunnen bieden voor consumenten die bij de aanschaf van een bepaald product ondoordacht een krediet hebben aangeschaft.
Kredietwaardigheidstoets De kredietwaardigheids is, zoals ook uit het onderzoek blijkt, het belangrijkste instrument in het proces dat ertoe leidt dat consumenten al dan niet een krediet krijgen. 36 Vooral bij het voorkomen van overkreditering speelt het instrument een belangrijke rol, omdat de groep consumenten in een overkrediteringssituatie uit zichzelf niet snel stopt met het aangaan van nieuwe kredieten. 37 De kredietwaardigheidstoets bestaat uit een open norm op basis waarvan voldoende informatie moet worden ingewonnen over de inkomenspositie van de consument waarmee moet worden beoordeeld of kredietverstrekking verantwoord is en een verplichting om deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie. Op deze aspecten wordt hieronder ingegaan.
Open norm Kredietverstrekkers zijn vrij zelf invulling te geven aan de open norm. De AFM toetst of deze invulling nog verantwoord is. Hierbij kan de AFM vooraf aangeven welke toepassing van de norm als verantwoord wordt beschouwd. Kredietverstrekkers kunnen hiervan afwijken, maar dan geldt wel dat moet worden aangetoond dat de toepassing nog steeds verantwoord is (comply or explain). Het levelplaying-field vereist dat dit een gelijkwaardige kredietwaardigheidstoets is. Overkreditering wordt het beste voorkomen als kredietverstrekkers meer informatie inwinnen over de financiële positie van de consument en strenge inkomensnormen hanteren. Hier staat echter tegenover dat het inwinnen van informatie administratieve lasten met zich brengt en dat strenge inkomensnormen ook meer consumenten, die wellicht wel tot afbetaling in staat zijn, uitsluit van consumptief krediet. Hiertussen moet de juiste balans worden gevonden.
Over de juiste invulling van de open norm worden nu afspraken gemaakt tussen de AFM en (organisaties van) kredietverstrekkers, zoals VFN, NVB en NTO. De constateringen uit het onderzoek zouden hierbij kunnen worden meegewogen. 38
36
Paragraaf 6.3 van het onderzoek: -“Uit de gesprekken met overgekrediteerde consumenten blijkt dat zij zich moeilijk laten stoppen, en pas hulp gaan zoeken bij gemeente of kredietbank zodra de kredietmogelijkheden zijn uitgeput. In dit licht is het aannemelijk dat het probleem van overkreditering aanzienlijk groter zou zijn indien kredietverstrekkers geen toetsing zouden uitvoeren.” - Van de geënquêteerde kredietconsumenten geeft 25% aan wel eens geweigerd te zijn voor een lening. 37 Paragraaf 6.3 van het onderzoek: het is “aannemelijk dat het probleem van overkreditering aanzienlijk groter zou zijn indien kredietverstrekkers geen toetsing zouden uitvoeren”. 38 Paragraaf 6.3: “Gezien het sterk persoonlijk karakter van een deel van de informatie waar een toets idealiter op moet zijn gebaseerd, lijkt een toets pas goed uitvoerbaar in een persoonlijk contact tussen consument en kredietverstrekker.”
13
Schulden- en kredietregistratie
Er bestaat, zoals ook uit het onderzoek blijkt, algemene consensus over het belang van de kredietwaardigheidtoets. Daarbij komt een belangrijke rol toe aan het BKR en de uitbreiding van het stelsel met een register van betalingsachterstanden. 39 In dit register zullen in eerste instantie achterstanden van betaling aan woningcorporaties, energiebedrijven en sociale diensten opgenomen worden. Later zal er ook uitbreiding plaatsvinden naar registratie van andersoortige achterstanden van betaling bij onder andere de overheid. Het nog te bouwen Landelijk Informatiesysteem Schulden (LIS) zal vallen onder de stichting LIS. Deze stichting wordt opgericht door een marktinitiatief ‘uitbreiding schuldenregistratie’ dat is gestart door de NVB, VFN, NVVK, Aedes vereniging voor woningcorporaties, EnergieNed, de VNG, Thuiswinkelorganisaties en het Leger des Heils. Het LIS zal gekoppeld worden aan het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van Stichting BKR. Dit maakt het mogelijk dat BKR- deelnemers kunnen toetsen bij het LIS en andersom. Toegang tot GBA voor Stichting LIS Op 26 juni 2007 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen Bureau Kredietregistratie (BKR), Binnenlandse Zaken (BZK) en Financiën over de wettelijke (on)mogelijkheden van toegang tot GBA waar u nader over geïnformeerd zou worden, zoals weergegeven in mijn brief van 2 juli 2007 (Kamerstukken II, 2006–2007, 29 507, nr. 47). Drie punten zijn besproken tijdens dit overleg: de wens en noodzaak van het marktinitiatief voor het gebruik van GBA- gegevens, wettelijke (on)mogelijkheden van toegang tot GBA via huidige wetgeving en wettelijke (on)mogelijkheden toegang tot GBA na (nu in voorbereiding zijnde) wijziging van de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens. De wens en noodzaak voor het marktinitiatief om gebruik te maken van GBA- gegevens heeft te maken met de kwaliteit van het LIS. Als Stichting LIS geen gebruik maakt van gegevens uit het GBA, waar algemene verwijsgegevens over naam/ adres/ gemeente en geboortedatum staan weergegeven, zullen minder dan de helft van de schulden geregistreerd kunnen worden. Dit betekent volgens het marktinitiatief een aanzienlijk en ontoelaatbaar gebrek aan kwaliteit van het LIS. Zo’n systeem wil het marktinitiatief niet exploiteren. Het marktinitiatief heeft daarom als ontbindende voorwaarde in hun conceptovereenkomst opgenomen dat er realistisch uitzicht op toegang tot het GBA voor Stichting LIS moet zijn. Afgesproken met het marktinitiatief is dat zij het systeem per 1 januari 2009 operationeel hebben, als Stichting LIS onder restricties toegang krijgt tot het GBA.
7.3 van het onderzoek: “Ten slotte kan in een rekenkundige toetsing moeilijk ‘zachte informatie’ over de consument worden meegenomen. Dit betreft onder meer de inschatting die een consument in werkelijkheid van zijn eigen financiële capaciteit maakt. Een toets lijkt daarmee pas goed uitvoerbaar als deze ook gebaseerd is op een persoonlijk contact tussen consument en kredietverstrekker.’ Paragraaf 5.2.2 wijst op de mogelijke gevolgen die een renteschok voor consumenten kan meebrengen. Paragraaf 5.2.5: “…uit de gesprekken… komt naar voren dat er vaak op het moment van kredietverstrekking geen sprake is van overkreditering, maar dat deze nadien is ontstaan door persoonlijke problemen.” 39 Paragraaf 6.3 van het onderzoek: “Financiële instellingen geven aan dat de registratie van BKR grote voorspellende waarde heeft bij het inschatten van de kans dat een consument zijn betalingsverplichtingen nakomt…Het op gelijke wijze beschikbaar stellen van informatie over huurschulden, energieschulden en schulden bij sociale diensten (LIS) wordt onder kredietverstrekkers toegejuicht.”
14
Toegang tot GBA voor Stiching BKR Ter verbetering van de kredietwaardigheidstoets is het ook noodzakelijk om de kwaliteit van kredietregistratie door BKR te verbeteren. Want de identificatie van personen die op dit moment bij BKR geregistreerd staan, kan verbeterd worden. BKR krijgt daarom toegang tot GBA- gegevens.
Privacy wetgeving Stichting BKR en Stichting LIS dienen te voldoen aan de eisen die de Wet bescherming Persoonsgegevens (Wbp) stelt. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) ziet toe op de handhaving van de wet. De ontwikkeling van het LIS en het realiseren van toegang tot het GBA voor beide stichtingen zal in nauwe samenwerking gaan met het CBP.
Maatregel •
Stichting LIS en Stichting BKR onder restricties toegang geven tot het GBA.
De positie van de AFM In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bevoegdheden van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het toezicht.
Bevoegdheden van de AFM De AFM heeft verschillende instrumenten en bevoegdheden om normconform gedrag af te dwingen het betreft in volgorde van zwaarte: -
het attenderen op een overtreding (geen wettelijk instrument);
-
het geven van een voornemen tot aanwijzing (geen wettelijk instrument);
-
het geven van een aanwijzing (wettelijk instrument);
-
boete- of dwangsom (wettelijk instrument);
-
intrekking vergunning (wettelijk instrument).
De lichtste instrumenten voldoen in de meeste gevallen om normconform gedrag af te dwingen. Bij weigerachtig gedrag of recidive kunnen zwaardere instrumenten worden ingezet, zoals de boete.
Toezichtspraktijk De AFM legt in haar toezicht de focus op de combinatie overtreding en (aantoonbare) schadelijkheid voor de consument. De AFM richt haar toezicht op de volgende wijze in: •
Doorlopend toezicht, het monitoren van door de markt gepubliceerde reclame-uitingen, zodat de AFM direct op de hoogte is van productontwikkelingen, trends en nieuwe reclamecampagnes. Hierbij probeert de AFM snel te kunnen reageren.
15
•
Thematisch risicogedreven toezicht, een risicogedreven benadering houdt in dat de AFM aan bepaalde instellingen, producten of distributiekanalen specifiek aandacht besteedt. Selectie van de producten gebeurt onder andere aan de hand van: o
historische compliance
o
aandeel in mediabestedingen
o
aandeel in klachten
Naast het onderzoek naar kredietreclames op televisie, is de AFM bezig met de afronding van een onderzoek naar reclame-uitingen in gedrukte media. Een onderzoek naar kredietreclames op internet (websites en banners) is gestart, net zoals een onderzoek naar reclames waarin goederenkrediet wordt aangeboden.
Uit het onderzoek naar kredietreclames op televisie is duidelijk geworden dat kredietreclames, die door een deel van de bevolking als ‘irritant’ worden ervaren, niet in alle gevallen in strijd zijn met de geldende reclameregels. De AFM heeft in dit onderzoek 172 televisiecommercials beoordeeld. Deze televisiecommercials waren afkomstig van 8 instellingen. De totale compliance van de 172 televisiecommercials bedroeg 67%. Enkel tegen die reclames die ook daadwerkelijk in strijd zijn met de geldende reclameregels kan de AFM optreden. De AFM heeft er in het onderzoek naar kredietreclames op televisie voor gekozen de overtreders telefonisch te benaderen met het verzoek de reclame te staken dan wel in lijn te brengen met de geldende norm. Deze keuze was ingegeven door de wens om snel te kunnen reageren aangezien de reclames nog lopende waren. Deze aanpak heeft haar vruchten afgeworpen nu het merendeel van de aangesproken partijen direct gehoor heeft gegeven aan dit verzoek. Een dergelijke aanpak staat het opleggen van een boete niet in de weg. Mocht de AFM van mening zijn dat er, ondanks een snelle reparatie, aanleiding bestaat ook punitief op te treden dan is dat mogelijk.
Uit het onderzoek naar kredietreclames in gedrukte media wordt duidelijk dat marktpartijen in ieder geval bekend zijn met de geldende reclameregels. Uitingen die in zijn geheel niet voldoen aan deze regels is de AFM niet tegen gekomen. De overtredingen die zijn geconstateerd, hebben betrekking op het in praktijk brengen van de reclameregels. Ter illustratie, marktpartijen nemen over het algemeen wel de verplichte krediettabel op maar voegen aan deze tabel allerlei onverplichte kenmerken toe. Van de 82 beoordeelde reclame-uitingen is circa 50% als niet compliant aangemerkt. De reclame-uitingen van deze marktpartijen zullen eind 2007 in ieder geval opnieuw onderwerp van onderzoek zijn. Daarnaast zal de AFM zorgdragen voor marktbrede communicatie in de vorm van veel voorkomende overtredingen. De marktpartijen die reclameregels hebben overtreden zijn al schriftelijk op de hoogte gebracht door de AFM. Afhankelijk van de vraag of deze aangesproken partij als recidivist kan worden aangemerkt, wordt vervolgens overwogen of er formele maatregelen zullen worden genomen.
Maatregelen
16
De verhoging van de boete naar maximaal € 1.000.000 voor het niet naleven van de kredietregels voor kredietreclame vindt plaats met de inwerkingtreding van de Wet Wijziging boetestelsel financiële wetgeving en het daarbij behorende nieuwe boetebesluit. Het desbetreffende wetsvoorstel zal dit jaar aan de Raad van State worden aangeboden voor advies. Beoogd wordt de wet en het besluit 1 juli 2008 in werking te laten treden. De toezichthouder AFM zal bij het bepalen van het bedrag van de boete rekening houden met de omstandigheden van het geval, zoals de mate van verwijtbaarheid, duur en ernst van de overtreding, recidive en de draagkracht van de overtreder. Het maximale boetebedrag kan € 1.000.000 te boven gaan indien het wederrechtelijk verkregen voordeel bepaald kan worden, in welk geval de boete tot tweemaal dat verkregen voordeel kan oplopen met een maximum tot €10.000.000. Het kabinet is van mening dat ook de niet-naleving van de maximale kredietvergoeding onder AFMtoezicht moet vallen en dus beboetbaar moet zijn.
Jongeren In het onderzoek is, mede naar aanleiding van eerdere Kamervragen 40 , ingezoomd op jongeren. 41 Hieruit blijkt dat de leenlast (mede afgezet tegen het inkomen) voor jongere niet zwaarder is dan voor oudere kredietconsumenten. 42 Ook de schuldlastbeleving verschilt bij jongeren niet significant. 43 Roodstand bij jongeren lijkt niet meer voor te komen dan bij ouderen. 44 Voor uitvoering van de motie van de leden Spies, Spekman, Ortega-Martijn en Nicolaï 45 waarin wordt verzocht de roodstandmogelijkheden specifiek voor jongeren te beperken, is daarom geen noodzaak. Hierbij kan overigens wel worden opgemerkt dat de generieke maatregelen die ten aanzien van kortlopende kredieten, en dus ook roodstand, worden genomen uiteraard ook van toepassing zijn op jongeren. Er kan overigens wel worden geconstateerd dat jongeren in toenemende mate een consumptiegedreven mentaliteit en een neiging tot overbesteding hebben. 46 Mentaliteitsverandering en financiële bewustwording kunnen echter niet met kredietregels worden bereikt. Maatregelen op dit vlak worden genomen in het kader van CentiQ.
Hypothecaire kredietverstrekking De Gedragscode Hypothecaire Financieringen heeft tot doel het voorkomen van overkreditering en het vergroten van transparantie van informatievoorziening aan de consument. Deze Gedragscode is 40
Zie vragen van lid Leijten van 13 april 2007, nr. 2060712400. Zie paragraaf 5.7 van het onderzoek. 42 Zie paragraaf 5.7.3 van het onderzoek: “Hieruit blijkt dat de omvang van de schulden voor de jongere kredietconsumenten aanzienlijk lager is dan voor de oudere kredietconsumenten.” “Hieruit blijkt dat de leenlast voor de jeugdige kredietconsument naar verhouding niet zwaarder is dan de leenlast van de oudere kredietconsument.” 43 Zie paragraaf 5.7.4 van het onderzoek: “…dat jongere consumenten op basis van de eigen beleving van de schuldlast in relatie tot de mogelijkheden maandelijks rond te komen, niet een hoger risico op overkreditering hebben dan oudere consumenten.” 44 Zie paragraaf 5.7.2 van het onderzoek: van de deelnemers aan de internetenquête geeft 87% van de jongeren en 93% van de ouderen aan een roodstandfaciliteit te hebben of daar gebruik van te maken. Paragraaf 5.7.3 van het onderzoek: De gemiddelde roodstandfaciliteit bij jongeren bedraagt €1.300 en bij ouderen €1.700. 45 Motie van het lid Spies (2006/2007, 24 515, nr. 105) 46 Paragraaf 5.2.5 van het onderzoek: “In het veld van maatschappelijke en financiële instellingen bestaat het beeld dat met name jongeren steeds minder sparen en steeds minder bezwaren hebben tegen lenen.” 41
17
begin dit jaar aangepast om stringentere normen te kunnen stellen aan hypothecaire leningverstrekking aan kwetsbare huishoudens. De Minister van Financiën hecht, net als de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), aan naleving van de Gedragscode. De branche heeft dit jaar verschillende acties ondernomen, zoals het instellen van een meldpunt, bespreking van gevallen van niet-naleving binnen en monitoring commissie en het aannemen van een tijdelijke kracht die de mate van naleving in kaart brengt. De resultaten van dit laatstgenoemde onderzoek worden binnenkort verwacht.
De AFM houdt toezicht op het gedrag van aanbieders van hypothecaire leningen op basis van de Wft. De aanbieders mogen op basis van de Wft geen krediet verlenen indien dit met het oog op voorkoming van overkreditering van de consument onverantwoord is. Adviseurs van hypothecaire leningen zijn gehouden aan de regels van de zorgplicht die zijn gesteld in de Wft ten aanzien van het geven van een passend advies. Dit houdt in dat zij er onder andere voor zorg moeten dragen dat de hoogte van het geadviseerde krediet aansluit bij de financiële positie van de consument. De AFM heeft voor de beoordeling hiervan overwogen welke criteria voor het verantwoord verlenen van en adviseren over de hoogte van het hypothecaire krediet van belang zijn. De AFM heeft aan de hand van deze criteria geconstateerd dat de Gedragscode Hypothecaire Financieringen, in principe voor de toetsing van verantwoorde hypothecaire kredietverlening toereikend is. De AFM rekent daarom bij haar beoordeling of er sprake is van verantwoorde kredietverlening en van passend advies evenals bij de Gedragscode het geval is, met de NHG-norm. De AFM onderzoekt op dit moment de kwaliteit van het advies en de transparantie bij hypotheken. Dit houdt onder andere in dat de AFM onderzoekt of er verantwoord hypothecair krediet is verleend en of er een passende hoogte van het krediet is geadviseerd. De resultaten van het onderzoek van de AFM zijn zeer binnenkort te verwachten.
Pandhuiswet 1910 Door diverse ontwikkelingen zijn een aanzienlijk aantal consumenten momenteel in een overkredieteringssituatie terecht gekomen. Consumenten met schulden die snel over geld willen beschikken kunnen goederen verpanden bij particuliere pandhuizen. Het verpanden van goederen aan particuliere pandhuizen kan echter bij een regulier pandhuis niet leiden tot een restschuld bij consumenten. Voor zover dat wel het geval is en de looptijd van het krediet langer dan drie maanden is, wordt het pandhuis aangemerkt als een vergunningsplichtige kredietverstrekker in de zin van de Wft. De problematiek omtrent particuliere pandhuizen is daarom minder urgent dan een aantal andere ontwikkelingen die de aanleiding vormden voor de evaluatie van instrumenten tegen overkreditering.
Maatregelen De hoge rentes die particuliere pandhuizen hanteren voor het belenen van goederen zijn echter wel reden tot zorg. Het is daarom raadzaam om alert te blijven op signalen uit de markt die duiden op misstanden bij particuliere pandhuizen. De wet die betrekking heeft op gemeentelijke en particuliere
18
pandhuizen (de Pandhuiswet 1910 47 ) is verouderd. Particuliere pandhuizen die uitsluitend bedragen vertrekken boven € 11,34 vallen buiten de wet. Dit bedrag is sinds 1910 niet aangepast waardoor particuliere pandhuizen feitelijk buiten de wet vallen.
Op basis van het bovenstaande lijkt actualisering en aanpassing van de Pandhuiswet 1910 op enig moment nodig. De beperkte regulering van particuliere pandhuizen zal voor consumenten leiden tot een voldoende aanbod van mogelijkheden om goederen te verpanden. Een verhoging van het bedrag van € 11,34 in de Pandhuiswet betekent een taakverzwaring voor gemeenten waar ook financiële consequenties aan verbonden zijn. Overwogen wordt daarom om de verplichting uit de Pandhuiswet 1910 voor gemeenten om een gemeentelijk pandhuis te stichten als hier een genoegzame behoefte aan bestaat, te laten vervallen. Gemeenten worden daarmee autonoom in de keuze een pandhuis te stichten.
Leningen van particulier aan particulier Leningen die particuliere personen aan elkaar verstrekken zijn niet gereguleerd. Er is dan geen sprake van bedrijfsmatige kredietverlening, maar van personen die elkaar op basis van een persoonlijke vertrouwensrelatie bedragen lenen, veelal in een kring van familie of vrienden. Een nieuw soort financiële dienstverlening brengt particuliere personen die elkaar geld willen lenen met elkaar in contact, bijvoorbeeld via internet. Voor de financiële dienstverlening die bemiddelt in dergelijke leningen bestaat thans geen specifieke regulering. Gezien het feit dat de genoemde vertrouwensrelatie ontbreekt en het bedrijfsmatige aspect hier weldegelijk aanwezig is (bij de bemiddelaar), wordt regulering wel wenselijk geacht. Indien de partijen dit op beperkte schaal en voor beperkte bedragen doen, blijven het hier particuliere, niet-bedrijfsmatig opererende personen die elkaar geld lenen.
Maatregel Het kabinet is van mening dat deze financiële dienstverlening gereguleerd dient te worden, waarbij er adequate waarborgen dienen te zijn voor zowel degenen die geld lenen en degenen die gelden uitlenen. Voor die eerste categorie zou dat betekenen dat de algemene kredietregels zoveel mogelijk van toepassing zullen zijn, waaronder registratie bij BKR. Voor degenen die geld uitlenen zou 47
De Pandhuiswet 1910 is in het leven geroepen om een einde te maken aan de misstanden op het terrein van de belening van e
panden aan het begin van de 20 eeuw. Daarnaast voorzag de Pandhuiswet 1910 in de oprichting van pandhuizen door gemeenten indien daaraan in de betreffende gemeenten behoefte bestond. De Pandhuiswet 1910 raakte snel achterhaald door de opkomst van moderne vormen van consumptief krediet. Bij wet van 28 oktober 1946, Stb. G295 werden alle vergunningen voor particuliere pandhuizen ingetrokken en werd bepaald dat er geen nieuwe vergunningen meer zouden worden verleend. Op grond van artikel 1, tweede lid, van de Pandhuiswet 1910 vallen pandhuizen die uitsluitend bedragen boven de €11,34 verstrekken buiten die wet. Een modernisering van de Pandhuiswet 1910 heeft niet plaatsgevonden, mede omdat de wet feitelijk toch weinig betekenis meer had. Doordat het bedrag van € 11,34 sinds 1910 niet is aangepast vallen particuliere pandhuizen feitelijk buiten de Pandhuiswet en de wet van 28 oktober 1946. Als een consument bij het verpanden van een goed een schuld kan overhouden bij een particulier pandhuis dan valt deze vorm van verpanden onder de Wft. Bij verpanding bij commerciële pandhuizen is hiervan in de praktijk echter geen sprake.
19
bepaalde informatie verplicht kunnen worden gesteld, waaronder de informatie dat op deze "belegging" geen toezicht wordt gehouden door AFM en DNB. Hiertoe zal een wijziging van de Wft worden voorbereid. Daarop vooruitlopend zal met de Stichting BKR in overleg worden getreden om toegang tot het BKR voor dergelijke kredieten snel te realiseren.
Budgetbeheer Schuldhulpverleners die budgetbeheer aanbieden kunnen daarbij opvorderbare gelden aantrekken van consumenten en daarmee onder het verbod opvorderbare gelden aan te trekken uit artikel 3:5 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) vallen. Voor zover schuldhulpverleners de bewindvoeder zijn in het wettelijke WSNP-traject, zal een voorwaardelijke vrijstelling van dit verbod worden opgenomen in de Vrijstellingsregeling Wft. Dit is mogelijk omdat binnen het wettelijk WSNP-traject de betrouwbaarheid en financiële stabiliteit van de schuldhulpverleners is geborgd. Voor private schuldhulpverleners bevat de huidige regeling enkele ontheffingsmogelijkheden, bijvoorbeeld voor het geval er een bank- of concerngarantie voor de opvorderbare gelden is afgegeven. Een (verdergaande) vrijstelling van het verbod zou kunnen worden overwogen indien er voldoende waarborgen zijn ten aanzien van de betrouwbaarheid en financiële stabiliteit van de private schuldhulpverleners. Momenteel is dit niet het geval. Indien als gevolg van het certificeringtraject wel dergelijke waarborgen ontstaan, zal een voorwaardelijke vrijstelling worden overwogen.
Platform CentiQ Het platform CentiQ is een initiatief van het ministerie van Financiën gericht op het vergroten van het financiële inzicht van de Nederlandse consument. Vanuit het platform wordt een aantal activiteiten ontplooid om het geldbewustzijn van de Nederlandse consument te vergroten:
In november wordt de NIBUD-agenda 2008 verspreid onder tenminste 250.000 huishoudens. Dit gebeurt voor een deel via gemeentes en gemeentelijke kredietbanken. De NIBUD-agenda bevat praktische tips en helpt mensen meer grip te krijgen op hun huishoudfinanciën.
Begin 2008 wordt een aantal checklists beschikbaar gesteld met praktische tips voor consumenten die een financieel product willen aanschafffen, bijvoorbeeld over sparen, beleggen en verzekeren. Deze tips zijn gericht op het onderkennen van risico’s.
20
Deel IV: Bijlagen 1) Richtlijn consumentenkrediet - stand van zaken In 2002 heeft de Europese Commissie een voorstel voor herziening van de richtlijn ingediend. Dit is echter mede op basis van opmerkingen van het EP weer ingetrokken. In het najaar van 2005 is een herzien voorstel uitgebracht waarover een politiek akkoord is bereikt tijdens Raad voor Concurrentievermogen in mei. De kern van het voorstel, dat uitgaat van volledige harmonisatie van de regels omtrent het aanbieden van kredietproducten (geen nationale ruimte voor afwijkingen), bestaat uit vier onderdelen: (i)
harmonisatie van reclame, pre-contractuele en contractuele informatie. Het huidige voorstel zal met name gevolgen hebben voor de precontractuele informatie, en meer specifiek het kredietprospectus. Het voorstel kent ook een soort prospectus. Dit geeft informatie over de specifieke aanbieding aan de consument hetgeen anders is dan het prospectus dat wij nu in Nederland kennen.
(ii)
herroepingsrecht voor consumenten. Het voorstel introduceert een herroepingsrecht voor consumenten van twee weken na het sluiten van de overeenkomst.
(iii)
vervroegde afbetaling (inclusief maximering van de compensatie die kredietgevers mogen bedingen). Consumenten hebben te allen tijde recht op het vervroegd afbetalen van krediet. In de richtlijn wordt de compensatie die kredietverleners mogen vragen bij vervroegde afbetaling gemaximeerd.
(iv)
harmonisatie van de berekeningswijze van het jaarlijks kostenpercentage (het percentage waarin alle kosten van het krediet, incl. rente, afsluitprovisie voor bemiddelaars, belastingkosten zijn meegenomen).
In september zal de richtlijn in vertaalde vorm worden voorgelegd aan het Europees Parlement, hoogstwaarschijnlijk in Tweede Lezing. Na de procedure met het Europees Parlement (waarbij het parlement onder andere de mogelijkheid heeft om amendementen in te dienen), zal ook de Europese Commissie en de Raad voor Concurrentie moeten instemmen met een definitieve tekst. Na publicatie van een definitieve tekst in het publicatieblad van de EG krijgen lidstaten 2 jaar de tijd om de richtlijn in nationale wetgeving te implementeren.
2) Platform CentiQ Doel en achtergrond
Het platform CentiQ is een initiatief van het ministerie van Financiën gericht op het vergroten van het financiële inzicht van de Nederlandse consument.
21
Consumenten moeten steeds meer eigen initiatief en verantwoordelijkheid nemen voor hun financiële zaken. We zien dat de Nederlandse consument niet geïnteresseerd is in financiële onderwerpen, en een lage kennis en betrokkenheid heeft op dit gebied. Ook komen er steeds meer financiële producten waaruit de consument kan kiezen, die bovendien steeds complexer worden. Sommige consumenten vinden die eigen verantwoordelijkheid en die keuzes lastig. Ook weten veel mensen de weg niet altijd te vinden als ze hulp nodig hebben bij het regelen van hun huishoudfinanciën of bij de aanschaf van financiële producten. Daardoor nemen mensen soms financiële beslissingen die verkeerd uitpakken. Met als gevolg dat ze onvoldoende financiële reserves hebben en dat mensen in financiële problemen komen.
Het is daarom nodig consumenten te motiveren bewust(er) om te gaan met geld. De consument moet in staat worden gesteld zelf goed afgewogen financiële beslissingen nemen.
CentiQ is een gezamenlijk initiatief, waarin onder meer marktpartijen (banken, verzekeraars, pensioeninstellingen en financiële bemiddelaars), wetenschappers, voorlichtingsorganisaties(NIBUD), consumentenorganisaties (Consumentenbond en Vereniging Eigen Huis) en overheden (Financiën, SZW, OC&W en gemeenten) samenwerken. Dit is van groot belang, want alleen door de krachten te bundelen kunnen we het financiële inzicht van de consument vergroten en een gedragsverandering bewerkstelligen.
Stand van zaken
De eerste stap is het verhogen van het financieel bewustzijn van de Nederlandse consument. In de periode november - december wordt de NIBUD-agenda verspreid onder enkele honderdduizenden Nederlanders. De NIBUD-agenda is bedoeld om mensen te helpen grip op hun financiën te krijgen. Bovendien komt een aantal checklistsbeschikbaar die mensen helpen bij de keuze van een financieel product, bijvoorbeeld over sparen, beleggen en verzekeren.
Parallel vindt een probleemanalyse plaats. Er wordt een breed onderzoek uitgevoerd onder Nederlandse volwassenen om het huidige niveau van het financiële inzicht vast te stellen en op basis hiervan probleemgebieden en doelgroepen te bepalen. In het onderzoek wordt niet alleen gekeken naar kennis, maar ook naar vaardigheden, houding en gedrag. Daarnaast is een vergelijkbaar onderzoek onder jongeren in voorbereiding. Bovendien wordt een inventarisatie gedaan van de middelen ter vergroting van financieel inzicht die nu al beschikbaar zijn (op het gebied van budgetteren, onderwijs, beleggen, lenen, sparen, verzekeren en pensioenen).
Geplande activiteiten
Op basis van het onderzoek en de inventarisaties wordt vastgesteld welke gebieden en welke doelgroepen prioriteit hebben. Vervolgens worden hiervoor specifieke activiteiten ontwikkeld. Waar
22
nodig worden onorthodoxe middelen ingezet om moeilijk bereikbare doelgroepen te bereiken. Door het maken van een gezamenlijke communicatiekalender door de partners in het platform, wordt het effect van uitingen gemaximaliseerd.
3) Uitvoering Motie 112 Hieronder staat de reactie op de door de leden Ortega- Martijn en Spekman ingediende motie (Kamerstukken II 2006/2007, 24515, nr. 112) over de registratietermijn van vijf jaar van De Stichting Bureau Krediet Registratie, hierna te noemen BKR, na de beëindiging van een krediet. In de overwegingen van de motie wordt gesteld dat deze termijn belemmeringen met zich kan brengen bij het openen van een spaar/betaalrekening of het afsluiten van een telefoonabonnement en verzoeken de regering in overleg te treden met BKR.
BKR is een particulier initiatief van de banken en verzorgt in Nederland het stelsel van centrale kredietregistratie met behulp van het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI). In dit informatiesysteem worden gegevens verzameld, geordend, vastgelegd en ter beschikking gesteld aan daartoe geautoriseerde marktpartijen. In de voormalige Wet op het consumentenkrediet (Wck) heeft de centrale kredietregistratie in Nederland voor het eerst een wettelijke basis gekregen (artikel 28 in samenhang met artikel 14 van de Wck). Deze basis is voortgezet onder de werking van de huidige Wet op het financieel toezicht (Wft). Artikel 4:32, lid 1, van de Wft verplicht aanbieders van krediet deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie. In artikel 33, eerste lid, onder m, van het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen is vastgelegd dat aanbieders van krediet bij het aanvragen van een vergunning in de zin van artikel 2:63, tweede lid, Wft gehouden zijn om een bewijs van deelname aan een stelsel voor kredietregistratie te overleggen. Uit deze wettelijke relatie vloeit voort dat de minister van Financiën slechts in overleg kan treden met BKR, maar geen directe zeggenschap heeft over BKR.
Over de inhoud van de motie heeft overleg plaatsgevonden met BKR. Uit dit overleg vloeide de conclusie voort dat er op dit moment geen aanleiding is om de bewaartermijn van vijf jaar te wijzigen.
Dit ten eerste omdat niet is gebleken dat deze bewaartermijn belemmeringen opwerpt om een spaar/ betaalrekening te openen of om een telefoonaansluiting te krijgen. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), Financiën en het Leger des Heils hebben namelijk afspraken gemaakt die het mogelijk maken dat iedereen over een bankrekening kan beschikken, ook personen met schulden. Deze afspraken zijn vastgelegd in het Convenant Basisbankdiensten en worden onderschreven door ABN AMRO Bank, Fortis Bank, ING Bank, Postbank, Rabobank en SNS Bank. Bovendien bestaan er geen belemmeringen om prepaid telefoons aan te schaffen.
Verder vindt een beslissing over het aanbieden van krediet en het afsluiten van mobiele telefonie abonnementen plaats op grond van meer gegevens dan die van BKR afkomstig zijn. Zo zal
23
bijvoorbeeld door de marktaanbieder mede in overweging worden genomen de aard en omvang van het verzoek, de persoonlijke situatie omtrent werk en inkomen, eventuele verhaalszekerheden en lasten die reeds op het inkomen drukken. Bij individuele raadpleging van de geregistreerde gegevens door aangesloten organisaties, doorgaans ‘toetsing bij BKR’ genoemd, verstrekt BKR een overzicht van hetgeen op dat moment op naam van de bevraagde persoon in het CKI voorkomt, zonder daarbij op enigerlei wijze advies uit te brengen. De gegevens in het CKI vormen een hulpmiddel voor de toetsende organisatie in het beslissingsproces dat aldaar plaatsvindt. Daarbij is men gehouden om de van BKR ontvangen gegevens zorgvuldig in het proces op betekenis en relevantie te beoordelen.
Ten derde is de vaste bewaartermijn van vijf jaar door BKR in overeenstemming met de wettelijke voorschriften. BKR voldoet daarmee aan het criterium van artikel 10, lid 1, Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp): de centraal geregistreerde gegevens worden niet langer bewaard dan noodzakelijk is voor het doel daarvan. De termijn loopt internationaal bezien ook in pas met de ons omringende landen.
Tenslotte levert het gedurende deze termijn vastleggen van kredietgegevens in het CKI een bijdrage aan het voorkomen van overkreditering, waardoor problematische schuldenproblematiek kan worden voorkomen. Ook worden de risico’s voor de aanbieders van krediet en van mobiele telefonie beperkt. De centrale vastlegging van kredietgegevens in het CKI zorgt zo voor bevordering van maatschappelijk verantwoorde dienstverlening op financieel gebied.
24
Syllabus Consumptief Krediet
Permanente Educatie Wft
© 2008 Dukers & Baelemans
Bijlage 2
Syllabus Consumptief Krediet
Permanente Educatie Wft
Bijlage 3 Voortgang uitbreiding schuldenregistratie maart 2007
© 2008 Dukers & Baelemans
Bijlage 3
Directie Financiële Markten
Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA ‘S-GRAVENHAGE
Datum
Uw brief (Kenmerk)
2 maart 2007
Ons kenmerk
FM 2007-00501 M
Onderwerp
Voortgang uitbreiding schuldenregistratie
Tijdens het algemeen overleg over het concept Besluit financiële dienstverlening d.d. 10 november 2005 en vervolgens bij brief van 12 januari 2006 1 heeft mijn ambtsvoorganger (hierna: de minister van Financiën) u toegezegd u nader te informeren over de voortgang van de uitbreiding van de schuldenregistratie. Ook tijdens het algemeen overleg van 14 februari jl. over kredietreclames is hierop ingegaan. Naar aanleiding van deze toezegging bericht ik u als volgt.
Na een korte toelichting op de achtergrond van deze toezegging zal ik hieronder nader ingaan op de voortgang die tot op heden is geboekt door het initiatief van marktpartijen en maatschappelijke organisaties om tot een uitbreiding van schuldenregistratie te komen. Inzake de registratie van schulden bij de overheid heeft de minister van Financiën destijds toegezegd met de betrokken ministeries in overleg te zullen treden. Ook over het verloop van deze gesprekken wordt u in deze brief nader geïnformeerd.
Achtergrond
Een uitbreiding van de registratie van schulden, in aanvulling op de reeds bestaande registratie van schulden uit krediet, leidt ertoe dat degene die toegang heeft tot de registratie een beter inzicht heeft in de financiële positie van een potentiële klant. Dat stelt de deelnemer aan de registratie in staat een passender product of dienst aan de klant aan te bieden, waardoor het ontstaan
van problematische schulden kan worden beperkt. Zo kan aan de klant een passender woning worden aangeboden of energieproduct worden geleverd en kan een kredietverstrekker beter invulling geven aan de wettelijk verplichte kredietwaardigheidstoets 2 waardoor een geschikter krediet of geen krediet kan worden aangeboden. Dit komt ten goede aan een verantwoorde kredietverlening, waardoor de kans op overkreditering kleiner wordt.
Gezien het belang van het voorkomen van problematische schulden heeft de minister van Financiën het marktinitiatief tot uitbreiding van schuldenregistratie vanaf het begin ondersteund. Ik sluit mij daar volledig bij aan. Het is ook verheugend dat het initiatief vanuit de markt zelf is ontstaan en dat de betreffende groep organisaties zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid wil nemen. Het is ook in de eerste plaats de markt zelf die de sleutel in handen heeft om een efficiënte uitbreiding van de schuldenregistratie tot een succes te maken, gezien de gegevens over consumenten en hun schulden of achterstanden waarover zij beschikt.
Na de start van het initiatief hebben de oorspronkelijke initiatiefnemers, DSBGroep, het Leger des Heils en de gemeente Tilburg, alle relevante partijen bij elkaar gebracht. Daarna hebben de Nederlandse Vereniging van Banken, de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland, De Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet, de Thuiswinkelorganisatie, Aedes vereniging voor woningcorporaties en EnergieNed Federatie van energiebedrijven in Nederland zich bij het initiatief aangesloten. Het marktinitiatief is allereerst begonnen met het verkennen van de (technische) mogelijkheden voor een uitbreiding van de schuldenregistratie. Daarbij zijn plannen gemaakt om tot een concrete uitwerking te komen. De behaalde resultaten waren tot voor kort nog niet voldoende concreet om een reële inschatting te kunnen maken van de slagingskans van het project. Dit hield vooral verband met een aantal technische knelpunten. De minister van Financiën heeft het initiatief de tijd willen geven om deze knelpunten te beslechten met het voornemen u te informeren over het project zodra de voortgang meer concreet zou worden. Dat is nu het geval. In de tussentijd heeft het ministerie van Financiën het marktinitiatief op de voet gevolgd om te bezien of de nodige vorderingen werden geboekt.
Voortgang marktinitiatief
Op 10 mei 2006 hebben alle deelnemers gezamenlijk een intentieverklaring ondertekend en aan de minister van Financiën overhandigd. Hierin staat dat het streven in eerste instantie is gericht op een uitbreiding van de registratie met
1 2
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 29 507, nr. 34. Artikel 4:34 van de Wet op het financieel toezicht.
2 / 10
schulden uit huur en energie en schulden aan sociale diensten, zoals achterstanden bij de terugbetaling van ten onrechte verstrekte uitkeringen en fraudeschulden. Later is daar de registratie van schuldhulpverleningstrajecten bij gemeentelijke kredietbanken en schulden (inzake eigen bijdragen) aan het Leger des Heils aan toegevoegd.
Na ondertekening van de intentieverklaring is de initiatiefgroep om de twee maanden bijeen gekomen. Daarbij is ook het Bureau Krediet Registratie (BKR) aanwezig geweest om haar kennis en expertise op het gebied van schuldenregistratie beschikbaar te stellen aan de initiatiefgroep. Ook het ministerie van Financiën was als waarnemer vertegenwoordigd bij de bijeenkomsten.
Technische blauwdruk De initiatiefgroep is gestart met het uitwerken van een blauwdruk voor het nieuwe informatiesysteem. Hierin zijn de uniforme uitgangspunten voor bestandsraadpleging en registratie van persoonsgegevens vastgelegd. Op hoofdlijnen is per soort te registreren schuld geschetst welke omvang een schuld moet hebben en hoe lang een schuld moet bestaan voordat tot registratie kan worden overgegaan en wanneer tot doorhaling kan worden overgegaan. Daarnaast is uitgewerkt welke gegevens geregistreerd en uitgewisseld worden en op welke wijze registratie en bevraging dient plaats te vinden. Ook is een model uitgewerkt voor de gegevensuitwisseling met de bestaande database van het BKR waarin betalingsachterstanden bij kredietverstrekkers en thuiswinkelorganisaties worden geregistreerd.
Identificatieproblematiek Sleutel tot het succes van een nieuw informatiesysteem is een hoge kwaliteit en objectiviteit van de geregistreerde gegevens. Kwaliteit van het registratie- en toetsproces begint bij een voldoende unieke identificatie van de persoon achter een te registreren schuld. De Nederlandse privacywetgeving vereist een hoge mate van privacybescherming waarbij de aanwezigheid van waarborgen voor een zorgvuldige identificatie absoluut noodzakelijk is. De registratie moet bij de juiste persoonsgegevens plaatsvinden en bij de bestandsraadpleging moeten de juiste gegegevens worden verstrekt. Met name op het gebied van de privacywetgeving en de daarmee samenhangende identificatieproblematiek is de initiatiefgroep in deze fase van het proces tegen een belangrijk knelpunt aangelopen, dat tot de nodige vertraging heeft geleid.
Al snel werd duidelijk dat het burgerservicenummer (BSN), het nieuwe uniek identificerende persoonsnummer, het beste persoonsidentificatiemiddel zou zijn. Maar bij nadere bestudering van de (wettelijke) gebruiksmogelijkheden bleken
3 / 10
hieraan toch de nodige haken en ogen te zitten.
De definitieve inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen BSN, waarmee het BSN wordt ingevoerd, is verschillende malen uitgesteld. Momenteel ligt het wetsontwerp ter behandeling voor in de Eerste Kamer. De definitieve invoeringsdatum is nog niet vastgesteld. De Wet algemene bepalingen BSN regelt het gebruik van het BSN door overheidsinstanties en opent de mogelijkheid tot het gebruik door andere partijen. Voor het gebruik door andere partijen, zoals de meeste initiatiefnemers, is nog een aparte wettelijke regeling vereist. Pas bij de definitieve inwerkingtreding van deze wettelijke regeling zouden partijen daadwerkelijk gebruik mogen maken van het BSN. Dit betekent op zich al de nodige vertraging en onzekerheid voor het project. Daarnaast kan het aspect van de privacybescherming tot extra vertraging leiden. De Wet algemene bepalingen BSN stelt zware eisen aan gebruikers van het BSN, bijvoorbeeld waar het de identificatie betreft van personen waarvan het BSN wordt gebruikt. Het is de vraag of alle initiatiefnemers aan die eisen kunnen voldoen gezien het feit dat hun huidige werkprocessen en administratiesystemen daar niet op zijn ingericht.
Deze onzekerheden hebben er toe geleid dat de initiatiefgroep op zoek is gegaan naar een alternatieve identificatiemethode. Dit heeft eind 2006 geresulteerd in de keuze voor een andere gemeenschappelijke identificatiesleutel. Onderzoek heeft uitgewezen dat de toepassing van dit identificatiemiddel in bepaalde situaties toetsing aan de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) vereist om de integriteit van de ingebrachte gegevens te waarborgen. Het merendeel van de initiatiefnemers heeft op dit moment geen toegang tot het GBA. Bezien wordt wat de mogelijkheden zijn om die toegang alsnog te realiseren. Aangezien de toegang tot het GBA een belangrijke voorwaarde is voor het slagen van het initiatief heb ik de initiatiefnemers toegezegd om daar waar dat nodig is op dit terrein hulp te zullen bieden.
Concretisering plannen Op 15 februari jl. zijn de initiatiefnemers overeengekomen dat zij eind maart 2007 een definitieve beslissing nemen over de technische en juridische uitwerking van het informatiesysteem zoals neergelegd in de blauwdruk. Er vanuit gaande dat partijen tot een gemeenschappelijk standpunt komen, betekent dit dat in april 2007 kan worden gestart met het ontwikkelen van het functionele ontwerp van het systeem. De afronding daarvan is gepland rond de zomer 2007. Vervolgens wordt gestart met het bouwen van het systeem. Globale inschatting is dat het systeem per eind 2008 gereed is. Daarna kunnen partijen daadwerkelijk tot registratie van schulden overgaan.
4 / 10
Inmiddels worden voorbereidingen getroffen tot de oprichting van een stichting om de inzet en betrokkenheid van de initiatiefnemers en de voortgang en verdere ontwikkeling van het project in de toekomst te waarborgen. De acht initiatiefnemers zullen op basis van gelijkwaardigheid gezamenlijk het bestuur van de stichting vormen.
Ondertussen blijft de initiatiefgroep in gesprek met het CBP over de privacyaspecten. Voor de initiatiefnemers is het een uiterst belangrijk aandachtspunt dat het informatiesysteem voldoet aan de toepasselijke privacy wetgeving. Ook is gesproken met de Consumentenbond over de positie van consumenten bij de schuldenregistratie. Met de eisen en opmerkingen van zowel het CBP als de Consumentenbond wordt in de ontwikkeling van het registratiesysteem rekening gehouden.
Overige relevante punten marktinitiatief
Financiële bijdrage gemeenten Vorig jaar heeft het kabinet besloten € 25 miljoen extra beschikbaar ter stellen voor het voorkomen en beperken van de schuldenproblematiek. Omdat een uitbreiding van de schuldenregistratie een belangrijke bijdrage kan leveren aan het beperken van de schuldenproblematiek is daarbij toegezegd een bedrag van € 150.000,- beschikbaar te stellen ten behoeve van gemeenten. Dit dient ter ondersteuning van gemeenten bij het aansluiten van hun systemen op het landelijke systeem van centrale schuldenregistratie in verband met de registratie van schulden aan sociale diensten. Eind vorig jaar is genoemd bedrag uitgekeerd aan de gemeente Tilburg, die de overige Nederlandse gemeenten in de initiatiefgroep vertegenwoordigt. In afstemming met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zal de gemeente Tilburg de rol van pilotgemeente op zich nemen. In die rol wil de gemeente Tilburg in 2007 in kaart brengen op welke wijze registratie van schulden aan sociale diensten kan gaan plaatsvinden, welke systeemaanpassingen nodig zijn en wat de daarbij behorende kosten zijn. Dit moet leiden tot een functioneel ontwerp waarvan de overige gemeenten vervolgens gebruik kunnen maken. De VNG zal zich er voor inzetten dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.
Registratie roodstanden en hypothecaire leningen Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet financiële dienstverlening heeft de minister van Financiën ook aan u toegezegd met de banken te zullen spreken over de mogelijkheid om roodstanden te registreren, evenals de
5 / 10
positieve registratie van hypothecaire leningen 3 . Geoorloofde roodstanden die ouder zijn dan drie maanden vallen ook nu al onder het wettelijke begrip van krediet, waarvoor registratie al verplicht is. Met betrekking tot roodstanden korter dan drie maanden heeft de sector besloten niet tot registratie over te gaan. Reden hiervoor is dat de baten van een dergelijke registratie niet opwegen tegen de enorme lasten. Dit hangt vooral samen met de hoge snelheid waarmee posities binnen rekening-courant verhoudingen muteren. Overigens brengt de sector op vrijwillige basis geen hogere rentevergoeding in rekening bij geoorloofde roodstanden in rekening courant dan de maximale kredietvergoeding voor consumptief krediet 4 . De sector heeft besloten niet tot een positieve registratie van hypothecaire leningen over te gaan. In de eerste plaats worden achterstanden bij de afbetaling van hypothecaire leningen reeds geregistreerd. Bovendien worden alle hypothecaire leningen al in het Kadaster geregistreerd, zodat ook om die reden de toegevoegde waarde van een centrale positieve registratie beperkt is. Daarnaast zegt de enkele positieve registratie van een hypothecaire lening niet veel. Dit wordt pas anders indien alle kenmerken van de lening worden vermeld (zoals een aflossingsvrije component, de rente, het gegeven of er een vermogensopbouwend product tegenover staat) en alle mutaties in deze gegevens. Bovendien is in de Gedragscode VFN vastgelegd dat kredietverstrekkers, voordat zij een consumptief krediet verlenen, inlichtingen inwinnen bij de potentiële kredietnemer over diens woonlasten 5 . De kredietverstrekker houdt op basis van die inlichtingen bij de kredietwaardigheidstoets rekening met een woonquote. Op grond van deze overweging zijn de banken tot de conclusie gekomen dat de positieve registratie van hypothecaire leningen geen effectieve en proportionele maatregel is.
Conclusies voortgang marktinitiatief
De initiatiefnemers hebben veel tijd en energie gestoken in het waarmaken van de intenties die zij in mei 2006 hebben uitgesproken. In het afgelopen jaar is veel werk verzet en de voorlopige resultaten liggen er. Ik ben verheugd dat de initiatiefnemers hun maatschappelijke verantwoordelijkheid tot nog toe zo serieus ter hand hebben genomen. Ik ga er vanuit dat ze dat gedurende het verdere verloop van het proces ook blijven doen. Belangrijk aandachtspunt in dat kader is dat de initiatiefnemers de nodige inspanning moeten gaan leveren om hun achterban ertoe te bewegen zich in groten getale bij het project aan te sluiten. Ik ga er vanuit dat betrokken organisaties hun verantwoordelijkheid daarin blijven nemen. Dat geldt vooral voor de initiatiefnemers waarvan de 3 4
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 29 507, nr. 33. Artikel 4:35 van de Wet op het financieel toezicht, uitgewerkt in het Besluit kredietvergoeding.
6 / 10
achterban nu nog geen schulden centraal registreert. Het bereiken van een behoorlijke marktdekking is immers een essentiële voorwaarde voor het slagen van het project. Ik zal het verdere verloop goed blijven monitoren om er zeker van te zijn dat het project daadwerkelijk binnen afzienbare termijn tot concrete resultaten leidt en de uitbreiding van schuldenregistratie ook echt een feit wordt. Vooralsnog heb ik voldoende vertrouwen in het vermogen van de initiatiefnemers om het project succesvol te laten worden. Op dit moment heb ik geen directe aanleiding om te concluderen dat de overheid zelf haar verantwoordelijkheid in deze moet nemen door het treffen van wettelijke maatregelen.
Registratie van overheidsschulden
Inzake de registratie van schulden bij de overheid heeft de minister van Financiën u toegezegd met de betrokken ministeries in overleg te zullen treden 6 . In dat kader hebben op ambtelijk niveau verschillende verkennende gesprekken plaatsgevonden met het ministerie van Justitie over betalingsachterstanden bij verkeersboetes en de inburgeringslening, met het ministerie van OCW over studieschulden en met de Belastingdienst over belastingschulden. Doel van deze gesprekken was duidelijkheid te verkrijgen over de toegevoegde waarde van de eventuele registratie van deze schulden en te verkennen of, en zo ja, op welke termijn, er mogelijkheden tot deelname aan de schuldenregistratie zijn.
Ministerie van OCW - studiefinancieringsschulden Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet financiële dienstverlening 7 heeft de minister van Financiën u toegezegd in overleg te zullen treden met het ministerie van OCW over de eventuele registratie van studieschulden. Dat is gebeurd. Het ministerie van OCW ziet, net als de Informatie Beheer Groep – de instantie die belast is met de inning van studiefinancieringsschulden -, de toegevoegde waarde van het registreren van debiteuren met een substantiële achterstand bij de afbetaling van hun studiefinancieringsschuld. Dit betreft overigens een zeer beperkte groep debiteuren. Op korte termijn kan deze registratie niet worden gerealiseerd. Een dergelijke registratie vraagt om ingrijpende aanpassingen in de geautomatiseerde systemen van de IBGroep. Op dit moment treft de IB-Groep voorbereidingen voor structurele vernieuwingen van de studiefinancieringssystemen vanaf 2010. Hierbij is ook in een nieuw systeem voor de inning van studiefinancieringsschulden voorzien. Bij de ontwikkeling van dit nieuwe systeem wordt bezien op welke wijze in de aansluiting op een centrale schuldenregistratie kan worden voorzien, opdat tot 5 6
Dit vloeit voort uit artikel 4 van de Gedragscode VFN. Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 29 507, nr. 34.
7 / 10
registratie van debiteuren met een substantiële achterstand bij de afbetaling van hun studiefinancieringschuld kan worden overgegaan. Het ministerie van OCW houdt mij op de hoogte van de verdere voortgang.
Ministerie van Justitie Met het ministerie van Justitie zijn verkennende gesprekken gevoerd over de eventuele registratie van betalingsachterstanden bij de inning van verkeersboetes en schulden in verband met de inburgeringslening. Gekozen is voor deze schulden omdat uit onderzoek naar problematische schuldposities 8 is gebleken dat uitstaande verkeersboetes frequent voorkomen in het schuldenpakket van mensen met een problematische schuld. Schulden in verband met de inburgeringslening zijn als mogelijk te registreren schuld door u genoemd tijdens de parlementaire behandeling van de Wet schuldsanering natuurlijke personen 9 .
Betalingsachterstanden verkeersboetes De inning van verkeersboetes behoort tot het takenpakket van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) dat een uitvoeringsorganisatie is van het ministerie van Justitie. Dit ministerie staat in beginsel positief tegenover de gedachte om betalingsachterstanden van een zekere omvang bij de inning van verkeersboetes toe te voegen aan het landelijke registratiesysteem. Op dit moment maakt het CJIB gebruik van een inningsysteem dat zaakgericht is (niveau van uitstaande boetes). Dit maakt een schuldenregistratie waarbij geaggregeerde gegevens op persoonsniveau moeten worden aangeleverd moeilijk uitvoerbaar. Veel personen hebben betalingsachterstanden opgelopen ten aanzien van meerdere verkeersboetes. Binnen enkele jaren vindt binnen het CJIB een grootschalige ICT-omslag plaats naar een administratie- en inningssysteem dat persoonsgericht is. Het nieuwe systeem biedt meer faciliteiten om uitstaande boetes centraal te registreren. Het CJIB heeft aangegeven de mogelijkheden daartoe te verkennen en mij via de minister van Justitie op de hoogte te houden van de voortgang. De afronding van de systeemwisseling is voorzien per 2011. Dit betekent dat registratie van uitstaande verkeersboetes bij het CJIB op z’n vroegst per 2011 kan plaatsvinden.
Inburgeringslening Op 1 januari 2007 is de Wet inburgering in werking getreden op grond waarvan de IB-Groep een lening kan verstrekken aan inburgeringsplichtigen die een
7
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 29 507, nr. 33. “Van schuld naar schone lei” van het Ministerie van Justitie (2001), Doelgroepenonderzoek Bureau Schuldhulpverlening Dordrecht deel III (2004) en een onderzoek in 2005 uitgevoerd door de Erasmusuniversiteit op verzoek van de NVVK (gemeentelijke kredietbanken). 9 Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 29 942, nr.7. 8
8 / 10
inburgeringscursus volgen. Een lening die op grond van deze wet wordt verstrekt hoeft in beginsel pas na 3 1/2 jaar te worden terugbetaald, tenzij het inburgeringsexamen eerder is behaald of de debiteur eerder een verzoek tot terugbetaling doet.
De komende periode wil de directie Inburgering en integratie van het ministerie van VROM 10 benutten om ervaring op te doen met het functioneren van de nieuwe wetgeving en de daarin opgenomen leenfaciliteit. Tegelijkertijd zullen de mogelijkheden voor de eventuele registratie van betalingsachterstanden bij de terugbetaling van de inburgerslening worden verkend.
Ministerie van Financiën - belastingschulden Verkennende gesprekken hebben in de afgelopen periode ook plaatsgevonden met de Belastingdienst. Uit die gesprekken is gebleken dat een registratie van betalingsachterstanden bij de Belastingdienst op dit moment niet haalbaar is. Per 1 januari 2008 is de start voorzien van ETM, een nieuw invorderingssysteem, dat is te kenschetsen als een centrale debiteurenadministratie. De invoering van ETM is complex, maar verwacht mag worden dat het totale invorderingsproces, dus zowel het massale als het individueel-intensieve deel, na een ruime invoeringsperiode in kwantitatief en kwalitatief opzicht beter beheerst wordt. Invordering bevindt zich aan het einde van de keten en wanneer de eerdere schakels in de keten zwakten vertonen, blijft de kwaliteit van het invorderingsproces onvoldoende. De Belastingdienst zal de komende jaren grote (ICT-)inspanningen leveren om te komen tot complexiteitsreductie. Het automatiseringssysteem voor de inkomstenbelasting, ABS, en het proces voor de toekenning van Toeslagen zullen in dat kader grondig worden aangepakt. Zodra ABS, Toeslagen en ETM ieder voor zich en in onderlinge relatie zijn geoptimaliseerd, is een zinvolle informatieverstrekking aan het landelijke registratiesysteem reëel te achten. Naar verwachting zal dat 4 à 5 jaar duren. In de komende periode wordt nader bekeken welke betalingsachterstanden van particulieren bij de Belastingdienst te zijner tijd voor registratie in aanmerking kunnen komen. Daarbij zijn de effectiviteit en proportionaliteit van de te nemen maatregelen belangrijke aspecten, alsmede de beschikbare capaciteit in het landelijke registratiesysteem.
10
Recent is de directie Inburgering en Integratie overgeheveld van het ministerie van Justitie naar het ministerie van VROM.
9 / 10
Tot slot
In de voorgaande tekst heb ik u geïnformeerd over de voortgang van het initiatief uitbreiding schuldenregistratie en de uitkomsten van de verkennende gesprekken die zijn gevoerd met overheidsinstanties over de registratie van overheidsschulden. Gezien de fase waarin het project zich nu bevindt en het gegeven dat in de komende periode nog de nodige concretiseringsslagen moeten worden gemaakt, zal ik u medio 2008, dan wel eerder indien daartoe aanleiding is, nader informeren over de stand van zaken met betrekking tot het marktinitiatief en de voortgang met betrekking tot de registratie van overheidsschulden.
De minister van Financiën,
drs. W.J. Bos
10 / 10
Syllabus Consumptief Krediet
Permanente Educatie Wft
© 2008 Dukers & Baelemans
Bijlage 3
Syllabus Consumptief Krediet
Permanente Educatie Wft
Bijlage 4 Voortgang uitbreiding schuldenregistratie juli 2007
© 2008 Dukers & Baelemans
Bijlage 4
Directie Financiële Markten
Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA ‘S-GRAVENHAGE
Datum
Uw brief (Kenmerk)
2 juli 2007
Ons kenmerk
FM 2007-01461 M
Onderwerp
Voortgang uitbreiding schuldenregistratie
Tijdens het Algemeen Overleg d.d. 25 april 2007 over de uitbreiding van schuldenregistratie heb ik toegezegd u per brief nader te informeren over verschillende aspecten van het komen tot uitbreiding van schuldenregistratie. Deze brief is een vervolg op de brief die ik 2 maart 2007 (Kamerstuk 2006-2007, 29507, nr. 41) naar de Tweede Kamer stuurde. Mijn visie op dit marktinitiatief en de rol van de overheid, het tijdpad van dit marktinitiatief en de hindernissen die het marktinitiatief ondervindt zal ik uiteenzetten. Ook zal ik de redenen uiteenzetten waarom schulden aan telecombedrijven niet worden meegenomen door het marktinitiatief en ik zal u nader informeren over het tijdpad van de andere lopende initiatieven van het ministerie van Financiën ter voorkoming van overkreditering.
Visie Marktinitiatief en rol van de overheid
Kredietverstrekkers hebben de wettelijke plicht om de kredietwaardigheid van consumenten te toetsen (art. 4:34 van de Wet financieel toezicht). Mede daarom behoort het tot de verantwoordelijkheid van de markt zelf om de uitbreiding van schuldenregistratie tot een succes te maken. De markt beschikt immers over de benodigde consumentengegevens (schulden of achterstanden van schulden) om uitbreiding van schuldenregistratie mogelijk te maken. Daarnaast biedt privacy- wetgeving voldoende waarborgen om persoonsgegevens adequaat te beschermen. Op de uitvoering van die wetgeving ziet de toezichthouder College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) toe. Daaruit vloeit voort dat een privaatrechtelijke vormgeving voor dit initiatief het best passend is. Ik blijf echter
wel nauwgezet de voortgang die het marktinitiatief boekt nauwgezet volgen en ik probeer het initiatief te steunen waar ik kan door bijvoorbeeld juridische expertise in te zetten.
Tijdpad en hindernissen Bij het ontwikkelen van het Landelijk Informatiesysteem Schulden (LIS) zijn er verschillende factoren te onderscheiden waardoor uitbreiding van schuldenregistratie niet kan worden versneld ten opzichte van het eerder vermelde tijdpad. Er is echter al wel behoorlijke voortgang geboekt. Zo is op 23 april 2007 het businessplan voor het LIS vastgesteld door het marktinitiatief. Dit informatiesysteem zal juridisch onder de verantwoordelijkheid gebracht worden van een rechtspersoon zonder winstoogmerk (Stichting LIS) en gekoppeld worden aan de registratiesystemen van Bureau Krediet Registratie (BKR). De formalisering van de samenwerking zal met BKR worden vastgelegd in een overeenkomst. Hieronder zet ik puntsgewijs het daarmee gepaard gaande tijdpad, de verschillende hindernissen en hoe daarmee wordt omgegaan uiteen. •
Systeem LIS bouwen: Door het marktinitiatief wordt getracht een snelle en efficiënte bouw van het LIS te realiseren. Dit systeem moet voldoen aan de geldende privacywetgeving. Zo mogen niet alle marktpartijen toegang krijgen tot alle geregistreerde gegevens. Daarover vindt afstemming plaats met het CBP. Het CBP zal beoordelen of het uitgewerkte systeemontwerp, de daarbij behorende gebruikersprotocollen en de governancestructuur voldoet aan de geldende privacywetgeving. De verwachting is dat dit proces niet eerder dan eind 2007 is afgerond. Daarna zal er pas met de bouw van het systeem worden begonnen en de software voor de gebruikers worden ontwikkeld. Voor de realisatie van het systeem inclusief de daarbij behorende software en de implementatie daarvan bij de individuele gebruikers, wordt verwacht dat het systeem niet eerder dan 1 januari 2009 gereed zal zijn voor registratie.
•
Identificatieproblematiek: Goede kredietregistratie begint bij identificatie van de persoon achter een te registreren schuld. Identificatie van 80 à 85% van de personen kan gerealiseerd worden via reeds bestaande databases. Op basis hiervan kan de bouw en het vullen van het Systeem LIS van start gaan, want schulden van deze personen kunnen geregistreerd worden. De schulden van de overige 15 à 20% van de personen kunnen pas geregistreerd worden als zij geïdentificeerd kunnen worden. Om deze personen te kunnen identificeren, heeft het marktinitiatief geprobeerd gebruik te maken van het Burgerservicenummer (BSN) op grond van de Wet algemene bepalingen BSN. Hier bleken echter haken en ogen aan te zitten (zie hiervoor mijn brief van 2 maart 2007). Daarom zoekt de initiatiefgroep op dit moment naar een alternatieve identificatiemethode. Inmiddels is
2/5
gebleken dat ook de weg via de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) onzekerheden kent. In nader overleg met het ministerie van BZK wordt bezien of er mogelijkheden binnen wettelijke kaders kunnen worden gevonden, en zo ja welke. In september zal ik u nader informeren over deze mogelijkheden. •
Voorbereiden achterban deelnemende organisaties. De deelnemers aan het marktinitiatief moeten de nodige inspanning leveren om hun achterban ertoe te bewegen schulden centraal te laten registreren. Alle betrokken instellingen en organisaties dienen hun systemen hierop aan te passen, nieuwe software te implementeren en te leren werken met de nieuwe systemen. Voor de meeste partijen zal dit een behoorlijk tijdrovende, technische en financiële opgave zijn.
•
Aanpassing systeem gemeenten. Ook gemeenten dienen hun systemen op het nieuwe landelijke systeem van centrale schuldenregistratie aan te sluiten in verband met schulden aan sociale diensten. De gemeente Tilburg zal hiervoor fungeren als pilotgemeente in 2007. Tilburg zal in kaart brengen op welke wijze registratie van schulden aan sociale diensten kan plaatsvinden, welke systeemaanpassingen en softwareaanpassingen nodig zijn en wat de daarbij behorende kosten zijn. De afronding van dit onderzoek en het daaruit voortvloeiende functionele ontwerp voor een systeem wordt verwacht eind 2007. Dit functionele ontwerp zullen alle gemeenten moeten gaan implementeren en hanteren. De VNG zal zich ervoor inzetten dat dit gaat plaatsvinden.
•
Registratie overheidsschulden. Overheidsschulden, zoals belastingschulden, studieschulden, verkeersboetes en inburgeringsschulden zullen mogelijkerwijs op termijn geregistreerd gaan worden. Dit kan echter nog niet meteen. De belangrijkste reden hiervoor is dat de Belastingdienst, het CJIB en de IB-Groep aan de vooravond staan van ingrijpende systeemwisselingen. Daarnaast moeten zij ook hun systemen aanpassen om te kunnen gaan registreren bij het LIS (zie voor meer informatie mijn brief van 2 maart 2007). Zo is het innings- en administratiesysteem van het CJIB op dit moment zaakgericht, wat de registratie van schulden op persoonsniveau zeer lastig maakt. Ook de systemen van de IB- groep, de Belastingdienst en VROM zijn niet ingesteld op registratie van schulden. Voor deze overheidsinstanties geldt in algemene zin hetzelfde als voor alle partijen die willen registreren bij het LIS: koppeling van bestanden vergt zicht op wat er precies moeten worden geregistreerd, wat de gevolgen zijn voor betrokkenen en hoe bescherming van privacy kan worden vormgegeven. De Belastingdienst, het ministerie van Justitie, het ministerie van OCW en het ministerie van VROM hebben toegezegd de komende periode te bezien
3/5
welke mogelijkheden hun (nieuwe) systemen bieden om tot een landelijke schuldenregistratie over te gaan. Dit zal niet eerder dan 2010/2011 te realiseren zijn. Ik zal de partijen waar nodig bij elkaar brengen en toezien op de voortgang.
Schulden aan Telecombedrijven Tijdens het Algemeen Overleg d.d. 25 april 2007 heb ik aangegeven dat schulden aan telecombedrijven volgens het marktinitiatief vooralsnog geen urgent probleem vormen. De argumentatie daarvoor was dat consumenten steeds minder schulden hebben aan telecombedrijven, onder andere vanwege de maatregel dat consumenten met schulden alleen nog maar prepaidkaarten mogen kopen. De schuldhulpverlenende instanties die betrokken zijn bij het marktinitiatief bevestigen dit beeld. Het marktinitiatief heeft daarom telecombedrijven nog niet betrokken bij het initiatief. Zij wil eerst de aandacht richten op de registratie van urgente schulden. Daarbij komt dat een aantal grote telecombedrijven al registreren bij BKR. Mede daarom lijkt uitbreiding van registratie van telecomschulden bij het LIS op dit moment niet urgent. In meer algemene zin kan gezegd worden dat uitbreiding van het aantal deelnemers aan het LIS in de toekomst wel beoogd is.
Tijdpad andere initiatieven ter voorkoming overkreditering Hieronder zet ik voor u het tijdpad uiteen van de andere initiatieven die mijn voorganger en ik hebben genomen om overkreditering te voorkomen. Er lopen op dit moment vijf inititatieven:
1. Verscherping regelgeving consumentenkredietreclame Naar aanleiding van de flitsevaluatie eind vorig jaar en het onderzoek naar kredietreclames dat de AFM heeft uitgevoerd, zijn enkele verbeterpunten gesignaleerd voor de regels aan kredietreclames. Deze verbeteringen worden naar verwachting eind 2007 in het Besluit Gedragstoezicht Financiële Ondernemingen (Bgfo) opgenomen.
2. Brede evaluatie kredietverstrekking In deze evaluatie wordt gekeken naar de werking van instrumenten die bestaan om kredietverlening op een verantwoorde wijze te laten verlopen. Gekeken wordt naar de uitwerking van deze regels op het gedrag van consumenten (focus op reclame en prospectus) en op het gedrag van aanbieders van krediet (focus op kredietwaardigheidstoets en verlaging van maximale kredietvergoeding). Er wordt gestreefd naar augustus 2007 voor oplevering van de resultaten van deze evaluatie.
3. Verhoging boetes De verhoging van de boete naar maximaal € 500.000 voor het niet naleven van
4/5
de regels voor kredietreclame vindt plaats met de inwerkingtreding van de Wet Wijziging boetestelsel financiële wetgeving en het daarbij behorende nieuwe boetebesluit. Beoogd wordt dit besluit medio 2008 in werking te laten treden. De toezichthouder AFM zal bij het bepalen van het bedrag van de boete rekening houden met de omstandigheden van het geval, zoals de mate van verwijtbaarheid, duur en ernst van de overtreding, recidive en de draagkracht van de overtreder. Het maximale boetebedrag kan € 500.000 te boven gaan indien het wederrechtelijk verkregen voordeel bepaald kan worden, in welk geval de boete tot tweemaal dat verkregen voordeel kan oplopen. Ook kan de hoogte van de boete de door derden geleden schade bedragen, ook in dit geval is een boete hoger dan € 500.000 mogelijk. Voor het niet naleven van de regels voor de uitvoering van de kredietwaardigheidstoets ben ik voornemens dezelfde maximale boete in te voeren.
4. Platform CentiQ Het platform is een samenwerkingsverband van partijen in de financiële sector, de overheid, voorlichting- en consumentenorganisaties en de wetenschap. Deze partijen onderzoeken welke leemten er bestaan in de financiële kennis en vaardigheden van de consument en proberen vervolgens deze leemten aan te pakken door gerichte activiteiten te ontwikkelen. In het najaar 2007 zijn de eerste activiteiten van samenwerkende partijen gepland in het kader van financiële bewustwording en de daarop volgende jaren worden meer activiteiten ontplooid.
5. Handhaving AFM bij TV reclames De handhaving van de AFM ten aanzien van misleidende en agressieve kredietreclames op TV is aangescherpt conform de toezegging van mijn voorganger tijdens het AO d.d. 14 februari 2007 over de motie Vietsch en de flitsevaluatie kredietreclames.
De minister van Financiën,
Wouter Bos
5/5