STIEN SPIER PULLEN
STIEN SPIER PULLEN
Inhoud
Een socialistische jeugd
5
Oorlog en verzet
8
Tineke Langerhorst
9
Jan Glas veroordeeld
10
Verraden en opgepakt
12
Overleven in Ravensbrück
14
Bevrijd
16
De oorlog voorbij
19
Bij de Nederlandse Vrouwenbeweging
21
Nooit meer oorlog
23
Terug naar Ravensbrück
25
2010
35
Colofon
37
Vader, Moeder, Ali en Stien
Buurt Amsterdam Noord, Stien staat helemaal rechts
Een socialistische jeugd Stien werd als Gesine Christina Pullen op 28 november 1918 in Amsterdam-Noord geboren. Stien: “Mijn moeder kwam van heel katholieke huize maar wilde daar niets meer mee te maken hebben. Als kind was ze in een weeshuis gestopt en daar had ze zoveel ellende meegemaakt. Ze kreeg kennis aan een christelijke man en ze raakte in verwachting. Ze moesten trouwen, zijn ouders gaven er zelfs geen toestemming voor maar voor het gerecht moesten ze tenslotte toch. Toen kwam mijn zuster Ali en later ik dus”.
Vader overleed in de eerste wereldoorlog aan een ziekte, maar Stien weet niet aan welke. En zo bleef moeder met twee kleine kinderen achter. Er kwam al snel een nieuwe man in haar leven, Jan van de Wouden, die door Stien altijd als haar echte vader is beschouwd. Hij was een bouwvakker uit Friesland en lid van de Socialistische bond voor Bouwvakarbeiders. “Toen is mijn moeder helemaal links geworden” zegt Stien. Jan van de Wouden was geen lid van de communistische partij maar hij zat in de vakbeweging van Sneevliet. De kinderen werden in de socialistische traditie opgevoed en er kwam meteen een linkse krant, de Tribune in huis. De arbeidersbuurt in Amsterdam Noord waar Stien woonde was helemaal rood getint, bewoners waren betrokken bij de Partij van de Arbeid, of de socialistische of anarchistische arbeidersbeweging. “Als je moest stemmen stemde je communistisch” .
Ze is opgevoed met de idee; wij moeten een arbeidersregering krijgen. De strijd voor het socialisme hoorde bij het dagelijkse leven en daar rolde Stien vanzelf in. Ze weet nog dat ze als kind van een jaar of 7 bonnetjes ging verkopen voor de pioniers, de jeugdbeweging van de CPN waar moeder leidster was. “Dat kon ik heel goed” zegt ze. “Ik verkocht heel wat, zelfs bij de brandweer die toch niet zo links was”. Vechten tegen onrecht is haar met de paplepel ingegoten. Vader deed mee aan allerlei stakingen, dat hoorde er gewoon bij, je wist niet anders. Stien herinnert zich de geweldige werkloosheid in de jaren ‘32 – ‘33. Ze woonden in een straat met gemeentewoningen waarvan de huren met ½ gulden omhoog zouden gaan, en dat op een steunuitkering van een gulden of 12. “Ik loop op straat met mijn moeder, we hadden boodschappen gehaald, en we zien een 5
Jan Glas
Jan en Stien
demonstratie van mensen die tegen de huurverhoging protesteerden. Ik zeg tegen mijn moeder: ga jij maar naar huis, ík ga daar bij”. Stien is meegelopen met de demonstratie die later door de politie uit elkaar werd geslagen. Ze moesten maken dat ze weg kwamen en zochten een toevlucht in tuinen langs de straat. Ze werd woedend toen ze zag hoe een jongen door de politie tegen de grond werd geknuppeld en wilde erop af gaan. Twee oudere mannen hielden haar tegen met de woorden “Híer kun je niets tegen doen”. Maar deze ervaring maakte dat Stien zich aansloot bij het socialisme, bij de communistische jeugdbond die het blad De Jonge Communist uitgaf. Haar moeder en vader lieten haar helemaal vrij in haar keuze.
Toen Duitsland fascistisch werd raakte het gezin betrokken bij de opvang van politieke vluchtelingen. Het was vanzelfsprekend om mensen die vanwege hun politieke overtuiging vervolgd werden te helpen en in de kleine arbeiderswoning werd plaats geruimd. In 1936 brak in Spanje de burgeroorlog uit tussen het linkse Volksfront en de fascistische beweging van generaal Franco. Stien wilde er heen om zich aan te sluiten bij de Internationale Brigade en op de Eerste Hulp te werken, ze was wel geen verpleegster maar dacht daar zeker goed werk te kunnen doen. Haar vader raadde het haar af. Hij zei: “Wat kan jij nou? Híer moet je de strijd voeren. Híer in Nederland zou het veranderd moeten worden, zorg hier ervoor dat de mensen geholpen worden”. Dat nam ze ter harte en ze zette zich er helemaal voor in bij de communistische jeugdbond. Bij de bond nam ze deel aan vergaderingen, ze bespraken onrecht en hoe ze konden strijden voor verbeteringen voor mensen en op haar 17e was Stien secretaresse.
Stien leerde Jan Glas kennen toen de communistische jeugdbond in 1938 opging in de Nederlandse Jeugdfederatie. Jan maakte erg veel indruk op haar. Hij was politiek geschoold en een belangrijke figuur in de federatie. Hij werkte als monteur op zeeschepen die voor onderhoud in de haven lagen. Jan en Stien raakten erg op elkaar gesteld, ze werden verliefd en op haar 20e trouwden ze, Jan was toen 23. Het eerste jaar van haar huwelijk woonden ze in Utrecht waar Jan zijn werk had maar daar kon Stien niet wennen en na een jaar verhuisden ze naar Amsterdam Oost.
7
Oorlog en verzet
Voor de oorlog uitbrak was Stien in verwachting. Het was meteen duidelijk dat de actieve leden van de communistische partij gevaar liepen door de Duitsers te worden opgepakt, de vervolgingen in Duitsland deed het ergste vrezen Als voorzitter van de jongerenbeweging was Jan op zijn hoede en hij regelde op het platteland een onderduikadres voor het geval dat. De communistische beweging bleef actief, volgde met argusogen wat de Duitse bezetter aan maatregelen nam en organiseerde zich hiertegen. Ook Stien raakte in het eerste oorlogsjaar steeds meer bij het verzet betrokken. Op een oude typemachine tikte ze de artikelen voor een illegale krant en deed koerierswerk. Eind 1940 werd hun zoontje Johnny geboren. Jan zat toen al in het ondergrondse werk. “Stien” zei hij, “Het verzet heeft me nodig. Maar als ze me pakken, kost het me m’n kop”. De Duitsers waren met de deportaties van Joden begonnen. Vanuit de communistische beweging werd het initiatief genomen voor een grootschalig protest hiertegen, Jan was hierbij actief. Op 25 februari 1941 legden arbeiders in Amsterdam massaal het werk neer uit protest tegen de deportaties van hun joodse collega’s, buren en landgenoten. De staking hield 2 dagen stand en de bezetters openden de jacht op de organisatoren. Jan Glas dook onder. Eind september 1941 werd hij gearresteerd.
Jan Glas was een realist die er altijd rekening mee had gehouden dat hij niet meer thuis zou komen. Al voor zijn onderduik had hij Stien ingeprent dat ze, als het fout zou lopen binnen 24 uur alle documenten, brieven en persoonsgegevens moest zien te verbranden. “Eén dag hou ik het wel vol om te zwijgen”, had hij gezegd. Na het bericht van Jan’s arrestatie hebben Stien en huisgenoot Tineke de hele dag de kachel aan gehad en alles verbrand wat ze aan mogelijk belastend materiaal in huis hadden. De dag daarna kwamen ze, niet de Duitsers maar de Hollandse politie.
8
Tineke Langerhorst
Stien: “Wij woonden in het begin in een zijstraat van de Molukkenstraat vlak bij de eindhalte van lijn 10. Aan het begin van de Februaristaking zat Jan in het bestuur van de jongerenbeweging. Hij was meteen toen de staking uitbrak druk bezig om mensen uit de bedrijven te krijgen, en het enige wat ik kon doen was verspreidwerk van lectuur als mijn zoon lag te slapen. Het werd voor Jan daar te gevaarlijk en we gingen verhuizen. Tineke Langerhorst huurde een huis op haar naam en daar gingen Jan en ik bij wonen. Tineke en ik deden thuis partijwerk. Jan woonde gewoon bij ons en was veel weg voor de partij. We hadden afgesproken dat als hij ’s avonds niet thuis kwam hij wel gepakt zou zijn. En hij gaf ons de opdracht dan alles zoveel mogelijk weg te doen. Maar ja, een schrijfmachine kun je niet zo gauw weg krijgen. Toen de Sicherheitsdienst bij ons kwamen vonden ze nergens meer wat, alleen de schrijfmachine. Toen ze vroegen van wie is die, wilde ik zeggen van mij, maar Tineke zei ‘Die is van mij. Want jij bent moeder’ zei ze zacht. De Hollandse politie nam de schrijfmachine mee. Toen ze weg waren zei ik tegen Tineke, kom op, we maken dat we weg komen voor ze weer terug komen. Ik pakte mijn zoontje snel in. Ik zei tegen Tineke kom op. Ze zei ja ik kom. Met mijn zoontje ging ik alvast de trap af en riep nog schiet op. Ik ging naar de hoek de kinderwagen halen. Ik had mijn zoontje al in de wagen toen ik ze aan zag komen. En Tineke was nog steeds in huis. Ze stopten voor de deur en ik verstopte me in de fietsenwinkel. Tineke werd meegenomen en ik heb haar nooit meer gezien. Toen heb ik wel moeten slikken. Toen dacht ik, daar gaat ze”.
Tineke werd gearresteerd; op de rubberen rol van de machine waren sporen ontdekt van teksten van de ondergrondse pers. Stien dook onder bij familie in Friesland en keerde pas terug toen in Amsterdam de kust weer wat veiliger was.
9
Jan Glas veroordeeld Terug in Amsterdam probeerde Stien op verzoek van de illegalen contact met Jan te krijgen. En daar gebruikte ze haar zwangerschap voor. Jan zat vast op de Weteringsschans. Hij wist niet dat Stien hun tweede kind verwachtte en Stien ging vragen om een bezoekregeling. Ze kwam terecht bij Willy Lages, SS-Stürmbahnführer en hoofd van de SD in Amsterdam. Ze hing het verhaal op dat haar man ervan door was met een andere vrouw maar dat ze een kind van hem verwachtte en dat hij dat moest weten. “Ik heb me altijd dom gehouden”, zegt Stien. “Dat kon ik goed en daardoor hadden ze geen argwaan”. Het lukte Stien om met een bezoekerspas Jan te spreken te krijgen. Ze heeft met hem kunnen praten over wat er gebeurd was en hoe het er met de arrestanten voor stond. Jan wist dat hij niet meer los zou komen. Stien heeft hem beloofd door te gaan met haar werk voor de illegaliteit en hij was daar blij en trots op. “En als het een meisje wordt moet ze naar jou heten” zei hij.
Op 9 juni werd Tineke geboren en eind juli ging Stien met haar op bezoek bij Jan, die zijn dochter nog in zijn armen kon houden. De 3e en laatste keer dat Stien haar man heeft gezien was begin november nadat Jan Glas ter dood was veroordeeld. “We hebben niet gehuild”, zegt ze. “Dat wilden we ook niet, maar toen ik weer buiten stond raakte ik van de kook”. Wat andere vrouwen van gevangenen niet lukte, drie keer op bezoek bij hun man, kreeg zij wel voor elkaar. “Als ze mij zagen dachten ze altijd wat een stommerdje” zegt Stien. “Ik deed altijd of ik niets snapte”. Op de ochtend van de executie, 19 november 1942 schrijft Jan Glas een afscheidsbrief aan zijn lieve meisje. Hij zegt hoe trots hij op haar is, en hoeveel hij altijd van haar heeft gehouden. “Voed onze kinderen op in hetzelfde ideaal als waarvoor ik gevallen ben”. Zijn ruimhartigheid en liefde voor Stien blijkt uit de wens die hij uit dat ze een kameraad op haar weg zal vinden met wie ze gelukkig zal worden. Stien ontvangt deze brief op 28 november, haar verjaardag. Jan Glas is een van de 33 van Soesterberg die op 19 november 1942 door de Duitsers zijn gefusilleerd. Bij deze groep zaten 18 Amsterdammers van de Verzetsgroep Amsterdam, die aan de organisatie van de Februaristaking hadden meegewerkt. De “stille fusillade van Soesterberg” kwam in augustus/september 1945 aan het licht toen het massagraf van deze 33 verzetsmensen werd gevonden.
Stien bleef als weduwe achter. De illegaliteit steunde haar met 5 gulden per week. Waar 10
mogelijk werd ze ook moreel bijgestaan, maar “Je kwam niet vaak bij elkaar dat was veel te gevaarlijk”, zegt ze; “Ik heb het meeste zelf moeten regelen. Ik had altijd mijn mondje klaar, altijd een antwoord en redde me overal uit.”
Ze bleef onderdak bieden aan partijgenoten die moesten onderduiken. Dat was niet altijd even gemakkelijk. Stien had maar een klein huis en je zat gauw te dicht op elkaar, dat zorgde wel eens voor irritaties. Soms waren haar kostgangers wel wat gemakkelijken onverschillig, zo van we zitten hier wel lekker. Ze heeft een man in huis gehad van wie de vrouw bij haar zus was ondergedoken en ook dat bracht spanningen met zich mee. Maar het kwam soms ook wel goed uit want de onderduikers konden op haar kinderen passen als het nodig was. Je moest voortdurend waakzaam blijven en de onderduikers moesten zich vanzelfsprekend koest houden maar die discipline verslapte wel eens en dan wilden ze er op uit. Het dagelijkse leven ging ook gewoon door, je had je contacten en je kreeg bezoek hoewel ze dat probeerde te beperken tot de familie. Haar ouders hadden ook een onderduiker, Jo Steenwijk die later werd opgepakt. Hij hield de ouders van Stien buiten schot door vol te houden dat zij niets van zijn werk in de illegaliteit wisten, maar hem alleen als kostganger hadden.
Het werd haar wel eens teveel maar ze kwam er altijd wel uit. Dan stelde ze de huisregels weer vast en maakte er het beste van. “Ik kon ze toch niet wegsturen, ze konden nergens heen”. Tot ze verraden werd heeft ze onderduikers gehad.
11
Verraden en opgepakt
Stien was ook actief als koerierster voor het verzet. Ze reisde als keurige blonde dame met mantelpakje en hoedje per trein naar Drenthe en Friesland met een koffertje vol illegale lectuur of bonnen. Ze speelde haar rol goed en maakte nooit een verdachte indruk. Een SS’er heeft zelfs eens aangeboden haar koffertje voor haar te dragen. In Amsterdam bracht ze illegaal verkregen voedselbonnen, verstopt in de kinderwagen naar een tiental onderduikadressen.
Maart 1944 is ze verraden, ze weet niet door wie maar dat had ze graag willen weten. Het aangeven van onderduikers leverde de verrader f 7,50 per persoon op. Toen Stien gepakt werd had ze twee joodse onderduikers in huis. Bij de inval vond de Hollandse politie de voedselbonnen, geen complete kaarten maar losgemaakt en in stapeltjes geordend. “Ik zit in de zwarte handel” zei ze brutaal. “Ik moet toch ergens van leven”. Stien werd niet door Duitsers, maar door de Nederlandse SD gearresteerd omdat ze Joden had verborgen. Voordat ze werd meegenomen kwam haar moeder haar twee kinderen ophalen. Ze bracht een paar maanden door in de cel in Amsterdam. Opnieuw kwam ze Willy Lages tegen: “Nou hebben we je toch”, zei die, waarop Stien brutaalweg reageerde met: “ En nou heb ik pech gehad”. Ze bleef volhouden dat ze in de zwarte handel zat. Nadat haar man was gefusilleerd moest ze het tenslotte alleen zien te rooien. Ze gooide het er op dat ze Joden in huis had om er aan te verdienen en dat werd haar minder zwaar aangerekend. Hierdoor is ze niet onder druk gezet en kon ze de adressen van de mensen voor wie de bonnen die ze in huis had bestemd waren, voor zich houden.
Op 6 juni, D-day, werd ze getransporteerd naar Kamp Vught waar ze werd ingedeeld bij het Philipscommando. Radio’s, scheerapparaten, zelfs zendapparatuur voor de Duitsers maakten ze. “We hebben er nooit een cent voor gekregen” zegt Stien, maar ze leerde hier een montagevak en dat heeft ze als geluk ervaren.
12
In september 1944 rukten de geallieerden op naar Noord-Brabant en op 6 september 1944 werd kamp Vught ontruimd. Vught werd in oktober 1944 bevrijd, maar de gevangenen zouden dat geen van allen meer meemaken. De SS wilde voorkomen dat zij bevrijd zouden worden en maakten hun werk met precisie af. Vanaf eind juli tot begin september werden de gevangen verzetsmensen zonder enige vorm van proces in alle haast doodgeschoten, de overige gevangenen werden op transport gesteld. Stien hoorde bij een groep van 800 vrouwen die in vrachtwagens werden gepakt en richting Duitsland gingen. Ze heeft nog een briefje voor haar moeder uit de wagen kunnen gooien met de woorden “Mamma, ik ga op transport naar Duitsland”. Haar moeder heeft dit nog ontvangen. Ze had geen idee van wat haar te wachten stond maar wist wel dat er in Duitsland vernietigingskampen waren.
Het konvooi met 800 vrouwen deed er drie dagen over om op haar bestemming te komen, 50 vrouwen per vrachtwagen met één ton voor de behoefte. Toen ze werden uitgeladen hadden ze er geen idee van waar ze ergens waren. Ze moesten een eind lopen totdat ze in Ravensbrück, 80 km ten noorden van Berlijn aankwamen. Het kamp was al overbevolkt toen de 800 uit Vught er bij kwamen.
13
Overleven in Ravensbrück Na aankomst moesten de vrouwen zich uitkleden en een dag en een nacht spiernaakt buiten blijven zitten. “Je kunt je het niet voorstellen”, zegt ze “Het was daar een grote hoop vuil, modder en kolengruis”. Alles werd van ze afgenomen en ze moesten douchen in een groepsdouche, zo een als waar in vernietigingskampen mensen met Zyklon B werden vermoord. Ze werden als vee naakt over het terrein gejaagd voor de ogen van de mannelijke bewakers. “Ach, ik deed alsof het me niet uit maakte” zegt Stien “Ik trok me er niks van aan”. Ze kwam mensen tegen die ze kende van de illegaliteit en zelfs van daarvóór van de jeugdbeweging. Stien hoorde dat Tineke Langerhorst in dit kamp al was gestorven. “Daar heb ik toen gehuild” zegt ze. “Want toen dacht ik bij mijzelf, aan jou heb ik mijn leven te danken, want zij nam de schuld van de schrijfmachine op zich. Ik denk nog altijd met dankbaarheid aan haar”.
Het kampleven was verschrikkelijk. Je werd als een beest behandeld. Vrouwen en kinderen lagen met twee, drie mensen in één bed en alles en iedereen zat onder de luizen. ’s Nachts stond Stien op om ze op haar lijf dood te slaan. Nog steeds kan ze niet tegen klein ongedierte, ze krijgt er meteen de kriebels van. De grootste zorg was om op de been te blijven en niet ziek te worden. Als je ziek werd ging je dood. De lijken werden verbrand en de as werd in de Sweldtsee, een meer tussen het kamp en Fürstenberg uitgestrooid. Hoe minder je opviel, hoe minder kans op klappen. De Aufseherinnen, Duitse SS-vrouwen die vaak met honden paradeerden kon je maar beter niet voor de voeten lopen. Van de 132.000 vrouwen die in Ravensbrück gevangen zaten hebben er maar 32.000 het kampregime overleefd.
Toen Stien een aantal weken in Ravensbrück zat, werden 50 gevangenen gerekruteerd voor dwangarbeid bij Telefunken. Stien hoorde bij deze groep en was daar blij om want het kon in haar ogen niet slechter worden. In open kolenwagens werden de vrouwen getransporteerd naar Reichenbach in de buurt van Birkenau. De dwangarbeid bij Telefunken noemt Stien nu een geluk, maar het was een zwaar leven. Elke dag om 5 uur op appèl en daarna een uur lopen naar Telefunken en ’s avond weer terug, werkdagen van 6 tot 6. Je had op de fabriek beter te eten dan in het kamp. Ze weet niet meer wat er gemaakt werd, maar het was werk aan de machine, wat door de vrouwen vaak gesaboteerd werd. Aan hun dagploeg ging een nachtploeg vooraf van Joodse vrouwen uit een kamp vlakbij de fabriek. 14
“Ik wist dat ik eruit zou komen, dat vertrouwen heb ik altijd gehad, ik moest voor mijn kinderen overleven.” zegt Stien. “Ik dacht: Laten we rustig zijn, er komt wel een einde aan en misschien redden we het wel”. Ze dacht niet veel aan thuis, alleen aan overleven. Er was altijd honger, maar het was vol te houden. De 50 slavenarbeidsters van Telefunken waren een hechte groep, ze zaten ’s avonds bij elkaar en er was veel onderlinge steun. Als er nieuwe gevangenen binnenkwamenwas iedereen nieuwsgierig naar wie daar bij waren en wat voor nieuws ze uit de buitenwereld meebrachten. Ze begrepen dat de oorlog naar zijn einde liep en iedereen hoopte vurig dat ze het tot dat moment zou volhouden. Wat je aan nieuws had gehoord vertelde je door, dat gaf moed. Er was een bed voor iedereen, een luxe vergeleken met Ravensbrück en iedereen had één deken hoewel dat in de winter te weinig was. Stien en haar vriendin Tonnie Klomp sliepen achter in de barak. Ze kropen samen in één bed om warmte aan elkaar te hebben en als de Aufseherin binnenkwamliet Stien zich snel aan één kant van het bed afglijden zodat ze weer bij haar eigen slaapplaats stond.
In januari 1945 hoorden ze in de verte het Russische geschut bulderen. De Duitsers werden steeds zenuwachtiger en begonnen met de ontruiming van het kamp. De gevangenen werden op looptransport gesteld, zes dagen door de sneeuw en de bergen, met weinig kleding en nauwelijks drinken en brood. Twee van hen konden op een gegeven moment niet meer lopen. De vrouwen maakten een draagbaar om ze mee te nemen, maar werden toch gedwongen ze aan de kant van de weg achter te laten. Een van de twee was Lientje, van wie Stien de mooie bruine ogen met daarin de blik van een stervende nooit is vergeten. Toen ze verder liepen hoorden ze hoe de twee vrouwen in koelen bloede werden neergeschoten. “Dan vloog je naar elkaar toe en sloeg je je armen om elkaar heen” zegt Stien, “In al die ellende kon je elkaar alleen maar vasthouden”. Op het laatst werden ze in open wagons bij 15 graden vorst van kamp naar kamp gejaagd, voor de Russische bevrijders uit. In februari werden ze voor de laatste keer op transport gesteld. Ze werden in dichte bierbrouwwagens gestopt, en Stien zei dat iedereen haar kleren aan moest houden en niet praten moest om zuurstof te sparen. In haar wagon overleefde alle vrouwen de reis maar in andere wagons hebben veel vrouwen het leven gelaten.
Uiteindelijk stopte de tocht bij Salzwedel in Midden Duitsland.
15
Bevrijd
Op 7 april 1945 rolde een Canadese tank het kamp binnen. De Duitsers hadden de benen al genomen. Stien had net wat eten kunnen bemachtigen toen ze hoorde dat de Canadezen er aan kwamen. “Dat heb ik eerst nog even gedeeld,” zegt ze. “Ik geloofde eigenlijk niet dat de bevrijding eraan kwam. Pas als de poort opengaat, dacht ik. Nou en dat gebeurde en het eerste wat ik hoorde was Nederlands en ik vroeg, hé heb je een sigaretje voor me, dat kreeg ik, nog wel een heel pakje, en Tonnie ook, die nam een haal en ze viel meteen flauw. We liepen weg uit het kamp, dit was dus de vrijheid. Er was eten, maar als je vel over been bent is je maag niks meer gewend, het is gauw teveel en dan word je ziek”. Stien nam zelf voorzichtig kleine beetjes en liet haar lichaam langzaamaan wennen aan normaal voedsel. Ze kregen van de Canadezen 24 uur de tijd om het plaatsje te plunderen, “Ik heb nog nooit zoveel graaiende handen gezien” zegt ze. Ze vond een jurkje voor haar dochtertje en schoentjes voor haar zoontje. Maar bij thuiskomst bleken het verdikke twee linkerschoenen te zijn. Ondanks alle ellende hebben ze die eerste dagen ook gelachen. “We liepen er natuurlijk vreselijk bij. Kwam een van die Canadezen met zijn armen vol kleren want hij had het plaatselijke theater leeggehaald, en daar liep ik rond met zo’n grote Maria Stuartkraag”.
Met auto’s zijn ze naar Nederland gebracht en ze kwamen met zijn 43en aan in Limburg dat al bevrijd gebied was. Stien kon niet naar huis want Amsterdam was nog bezet. Er waren geruchten dat tijdens de hongerwinter in de hoofdstad alle kinderen onder de vier jaar zouden zijn omgekomen. “Toen heb ik gehuild. Mijn man weg en nu ook mijn kinderen”. Ze kon mee met een transport naar Friesland naar de familie van haar vader.
Op 6 juni 1945 bracht een neef haar naar Amsterdam. Hij belde aan bij het huis van haar moeder en riep, “Tante Jo, ik heb een cadeautje voor je” en hij schoof Stien naar voren. “En mijn zoontje stond daar boven aan de trap” zegt Stien. “Hij was al vijf jaar en hij riep mammie, ga je nu nooit meer weg, en hij vloog me om mijn nek. Nee, zei ik en ik ga er voor zorgen dat dit nooit meer gebeurt”. Stien’s moeder had de kinderen altijd foto’s van haar voorgehouden, dít is je mammie, maar ze verwachtte niet dat haar dochter haar deportatie zou overleven. Tineke was nog te klein om haar te herkennen, ze wees naar haar oma en zei “Dít is mijn mammie”. Haar moeder had haar huis aangehouden en Stien probeerde als alleenstaande moeder haar leven weer op te pakken. “Ik heb gewoon verder doorgeleefd” zegt ze. “Daar heb ik verder nooit bij stilgestaan”. Ze kreeg een uitkering van de steun en richtte zich de eerste 16
tijd vooral op haar gezin en het cafépension dat ze met een oud-gevangenebegonnen was. Met hem had ze een relatie en kreeg ze haar derde kind, een tweede dochter.
De eerste jaren was ze niet zo actief voor de partij, maar haar café was wel beschikbaar voor vergaderingen. Als het nodig was stond ze klaar en deed wat moest gebeuren. Automatisch raakte ze verder betrokken bij de politieke beweging. Ze had geleerd de kat uit de boom te kijken, op haar qui vive te zijn en zich nooit helemaal bloot geven, maar haar vertrouwen in mensen was gebleven. En bovenal stond haar voor ogen dat: “Mensenvernietiging nooit meer mag plaatsvinden, en hiervoor zal ik mij mijn leven lang inzetten”. Haar relatie met de oud-gevangenehield niet lang stand, ze verkocht haar zaak en verhuisde naar Ijmuiden.
17
Stien, Tineke, Christa en Gina bij de herdenking van de 33 van Soesterberg
De oorlog voorbij
Langzaam maakten de verschrikkingen van de oorlog plaats voor nieuwe doelen in het leven. De scherpe kanten kwamen opnieuw naar boven in de discussie rond Willy Lages. In september 1949 was hij ter dood veroordeeld, maar deze straf werd omgezet in levenslang. Met Kotälla, Aus der Fünten en Fischer maakte hij deel uit van de 4 van Breda. In de jaren zestig werd Lages door de toenmalige minister van Justitie Ivo Samkalden op humanitaire gronden in vrijheid gesteld, omdat de veroordeelde ongeneeslijk ziek was. Stien was geschokt en verontwaardigd. Ze heeft in Den Haag gedemonstreerd, er met een bord gestaan tegen de vrijlating van de kerel die zoveel mensen de dood in had gejaagd en die haar op deportatie had gezet. De minister zette echter door, Lages kwam vrij en heeft in Duitsland nog 5 jaar in vrijheid geleefd. In 1971 is hij overleden. De overgebleven Drie van Breda bleven de gemoederen in Nederland bezighouden. In 1972 diende minister van Justitie Dries van Agt een gratieverzoek in. Door het grote maatschappelijk verzet van onder andere verenigingen van oorlogsslachtoffers moest hij dit intrekken. Kotälla is in de gevangenis in 1979 overleden, Fischer en Aus der Fünten zijn in 1989 alsnog vrijgelaten.
Bij het kamerdebat over de Drie van Breda leerde Stien Jo Spier kennen, een voormalige verzetsman met wie ze in 1992 trouwde. Ze vulden elkaar heel mooi aan en ze vond in hem de kameraad die Jan Glas haar zo had gegund. Met hem werd ze opnieuw strijdbaar voor de vrede. Het verzet tegen het fascisme gaf Stien vanzelf door aan haar kinderen Johnny, Tineke en Joke. Ze kregen mee dat 4 en 5 mei belangrijke dagen zijn, dodenherdenking en bevrijding die nooit vergeten mogen worden. Bij de jaarlijkse herdenking van de 33 van Soesterberg gingen de kinderen van jongs af aan mee en legden bloemen. Het doet Stien goed dat het eerbetoon aan haar eerste man, verzetsman Jan Glas herdacht blijft. Toen Tineke zelf een dochter, Christa kreeg, ging zij ook mee naar Soesterberg en de laatste jaren zijn met achterkleinkind Gina 4 generaties vrouwen bij de herdenking aanwezig.
19
Stien en Jo Spier
Bij de Nederlandse Vrouwenbeweging
Na de oorlog werd Stien actief in de Nederlandse Vrouwenbeweging. De NVB werd in 1946 opgericht om te werken aan democratisering van de maatschappij, de herleving van het fascisme onmogelijk te maken en te bouwen aan een blijvende vrede. Bij de oprichting was een aantal overlevenden van het concentratiekamp Ravensbrück betrokken. Stien voelde niets voor een plaats in het bestuur maar wilde meewerken aan het organisatiewerk, acties, protesttochten, op markten staan. De NVB kwam vooral op voor arbeidersvrouwen en had ook de internationale solidariteit hoog in haar vaandel staan. Formeel was de NVB onafhankelijk van de CPN maar in de praktijk was ze met deze partij verweven. Maar zeker in de beginjaren waren ook veel niet-communistischevrouwen lid. Stien was het niet altijd eens met de politiek van de CPN, ze vond dat die vaak teveel de lijn van de Sovjet Unie volgde. Eind jaren zestig zegde ze haar lidmaatschap op . “Ik dacht, bekijk het maar”. Dit nam niet weg dat ze zich van harte bleef aansluiten bij acties waar ze helemaal achter stond. Haar lidmaatschap van de NVB was een ideale vorm om te strijden voor haar idealen en zich te distantiëren van de partijlijn van de CPN als die tegen haar overtuiging in ging. Zo liet ze de koude oorlog langs zich afglijden. Gewoon niet moeilijk doen, en doorgaan met waar je voor staat.
De NVB bracht haar nieuwe contacten met vrouwen en er ontstonden vriendschappen voor het leven. Ze gingen veel samen op stap, Stien kocht een Volkswagenbusje waarmee ze op kampeervakantie naar Frankrijk gingen. Ook haar zus Ali ging vaak mee. Ze spraken over alle persoonlijke en politieke zaken die hen bezig hielden maar voelden zich geen feministen. Toen begin jaren '80 van de 20e eeuw een nieuwe feministische golf opkwam, die zich richtte op onderwerpen als 'meer vrouwen in topposities' en 'vrouwen en seksualiteit' deed de NVB daar niet aan mee. Zij legde het zwaartepunt op de positie van vrouwen met lage inkomens en op de situatie van vrouwen in de Derde Wereld, vooral daar waar dictaturen heersen. Voor Stien bleef vechten voor vrede het belangrijkste thema.
21
Monument voor verzetsvrouwen Heerhugowaard
Nooit meer oorlog
In de jaren zeventig werd de wereld opgeschrikt door het bericht van een nieuw soort bom, een wapen gericht op de vernietiging van mensen, terwijl gebouwen zouden worden gespaard. In 1977 werd het Samenwerkingsverband Stop de Neutronenbom opgericht om een breed gedragen verzet te organiseren tegen de opname van neutronenbommen in het wapenarsenaal van de NAVO-landen.Vanaf het begin waren Stien en Jo hierbij actief betrokken. Ze werkten dagelijks op het kantoor en deden alle mogelijke werkzaamheden die voor de acties nodig waren. Het samenwerkingsverband organiseerde omvangrijke campagnes, waaronder een volkspetitie met 1,1 miljoen handtekeningen in 1977-1978en een internationale estafette tegen de neutronenbom. Er vonden reizen plaats waar Jo en Stien regelmatig aan deelnamen om contacten te leggen met vredesactivisten in andere landen .
“De vredesbeweging was voor ons erg belangrijk”, zegt ze. “Oorlogen zijn geen natuurverschijnsel, ze worden voorbereid en gemaakt. Mensen van verschillende nationaliteit of afkomst worden met valse argumenten tegen elkaar opgejaagd. Dat wil ik helpen voorkomen. Ik weet wat oorlog is en heb altijd willen vechten voor de vrede”.
In haar woonplaats Heerhugowaard werd Stien lid van het Comité 4 en 5 mei en nam ze het initiatief om straten in een nieuwe wijk te noemen naar Noord- Hollandse verzetsvrouwen. Het stoorde haar dat zo weinig straten naar vrouwen genoemd waren. In 1999 werd in Heerhugowaard een wijk met haar namen opgeleverd, tegelijkertijd met de onthulling van een monument. Elly Baltus maakte een beeldhouwwerk van een vrouw zonder gezicht.
“Een sterke vrouw, want dat waren al deze mensen” zegt Stien. “En zonder gezicht, want je was geen mens meer in het kamp.
23
"Tragende",monument in Ravensbrück gemaakt door Will Lammert (1959)
Terug naar Ravensbrück
Met oud-gevangenenwaaronder Tonnie Klomp kwam Stien na de oorlog af en toe nog bij elkaar. Ze wilden de lessen uit de oorlog en de concentratiekampen zoals Ravensbrück levend te houden. In 1980 werd ze gevraagd om lid te worden van het comité Vrouwen van Ravensbrück. Ze kwamen met een praktische vraag zegt Stien: “Kan je ons niet helpen? En dat heb ik toen gedaan”. Ze begon met het organiseren van bustochten naar Ravensbrück voor overlevenden, hun familie en andere betrokkenen. In 1981 was ze voor het eerst weer terug in het kamp dat ze ternauwernood had overleefd.
Jo kwam op het idee om bezoeken aan Ravensbrück voor scholieren te organiseren, om hen duidelijk te maken waar geweld en vreemdelingenhaat toe leiden. Ze zochten contact met scholen in hun woonplaats Heerhugowaard. Stien hield spreekbeurten en liet zich interviewen door scholieren. Terwijl zij putte uit haar ervaringen met de verschrikkingen van het fascisme, vulde Jo haar aan met achtergrondinformatie over de oorlog en de belangen van de oorlogsindustrie die daarmee gemoeid waren. Het hoogtepunt van het project was de reis naar Ravensbrück, waar een beperkt aantal scholieren mee kon. Het lukte hen om sponsorgelden hiervoor los te krijgen. Tijdens de reis werd Berlijn bezocht met het Holocaustmuseum en het uiteindelijke doel kamp Ravensbrück, waar Stien haar jonge reisgenoten rondleidde. Het bezoek maakte erg veel indruk op de scholieren. Ze gaven uiting aan hun emoties door gedichten voor te lezen. Indrukwekkendritueel was het gooien van rozen in de Sweldtsee, als eerbetoon aan al die vrouwen die hier het leven lieten.
Van 1997 tot 2009 hebben Stien en Jo groepen jongeren begeleid naar Ravensbrück. Er waren altijd veel meer aanmeldingen dan beschikbare plaatsen. Onvermoeibaar zijn Stien en Jo met jongeren in gesprek gegaan om te laten zien waar het kweken van racistische opvattingen en haat toe leidt. Ze is er mee doorgegaan zolang ze kon.
”Ik vind het ontzettend belangrijk dat de jeugd weet wat daar gebeurd is, vooral nu extreemrechts overal weer de kop opsteekt”.
25
Terug naar Ravensbrück, met overlevenden, hun families en andere betrokkenen. 1995
Spreekbeurt voor middelbare scholieren, als voorbereiding op de excursie naar Ravensbrück
Scholieren presenteren hun project
Eén van de reizen met scholieren
Rondleiding in het kamp
Rozen in de Sweldtsee, eerbetoon aan de vrouwen die hier het leven lieten
Stien in 2010
2010
33 jaar hebben Stien en Jo als een hecht paar lief en leed gedeeld en onvermoeibaar gestreden voor vrede en verdraagzaamheid. In september 2009 is Jo overleden en ze mist hem enorm. “Soms sta ik bij zijn foto en denk ik, had me maar meegenomen” zegt ze. “Dan vliegen de vier muren op me af en interesseert het me helemaal niet meer”. Haar geheugen laat haar soms in de steek en dat vindt ze verschrikkelijk. Ze wil geen flater staan en is daarom gestopt met haar spreekbeurten over oorlog en verzet op scholen. “Ik zie me echt niet meer met kinderen spreken en dan met mijn mond vol tanden staan. Alleen nog een gesprek of interview met een paar mensen, dat valt te overzien. Als het niet meer gaat stop ik” zegt ze. Ze heeft het naar haar zin in de nieuwe flat in Heerhugowaard die ze na het overlijden van Jo betrok maar ze voelt zich vaak alleen. Voor de gezelligheid heeft ze een poes uit het asiel gehaald die steeds meer aan haar gewend raakt. Haar herinneringen en acties liggen vast in talloze interviews die ze heeft gegeven, zowel in kranten als bij actualiteitenrubrieken. Hella van der Wijst maakte twee indrukwekkende afleveringen van “De Wandeling” waarin ze met haar naar Ravensbrück reisde en zich liet rondleiden. Voor haar werk voor de vrede werd Stien in 2005 onderscheiden met het Kruis van Verdienste Eerste Klasse in de Orde van Verdienste van de Bondsrepubliek Duitsland.
Stien heeft tientallen jaren haar verhaal verteld en de parallel getrokken met de huidige tijd. Ze wil de huidige en de komende generaties waarschuwen tegen de verschrikkingen van oorlog en vervolging, hen laten zien waar het kweken van haat toe leidt.
“Want elk mens is een mens, wat voor kleur, overtuiging of geloof hij ook heeft. Daar moeten we altijd voor opkomen”.
35
36
Colofon Tekst en samenstelling Conny Leijten Dr. Hermanslaan 14 5348 JK Oss 0412 626712
[email protected] www.op-verhaal.nl Foto's Uit eigen verzameling Foto omslag Conny Leijten Foto achterkant Eerbetoon aan de Vrouwen van Ravensbrück Druk Ineenboek.nl
Oktober 2010 © Conny Leijten
37
www.ineenboek.nl
STIEN SPIER PULLEN