‘Herlevend Nederland’ Een propagandatentoonstelling van de Nationaal Socialistische Beweging, 1942-1943
Masterscriptie Publieksgeschiedenis Door Anna Lamberts
De eerste afbeelding op de voorkant: Hendrik Laurens Schuilenburg aan het werk. NIOD, Beeldbank, 77896, 27 november 1942. De tweede afbeelding: Bord dat de weg richting de tentoonstelling ‘Herlevend Nederland’ aanduidt. NIOD, Beeldbank, 1942/1943
Auteur: Contactgevens:
Anna Lamberts Derde Schinkelstraat 33A-4 1075TK Amsterdam
[email protected]
Studentnummer: Scriptiebegeleider: Tweede lezer: Datum:
10252223 dr. Jouke Turpijn drs. Josje Damsma 6 maart 2013
Inhoudsopgave
Inleiding
Hoofdstuk
Hoofdstuk
Hoofdstuk
1
1
“Een zeldzame verzameling”
13
1.1
Dromen van een nationaalsocialistisch museum
14
1.2
Conservator
16
1.3
Een andere vorm voor dezelfde inhoud
19
1.4
Moeizame samenwerking
21
1.5
Drie groepen
22
2
Een tour door ‘Herlevend Nederland’
26
2.1
Naar buitenlands voorbeeld?
27
2.2
Opbouw ‘Herlevend Nederland’
28
2.3
Routing
30
2.4
Geschiedenis van de beweging
31
2.5
Strijd en slachtofferschap
35
2.6
Martelaars en helden
36
2.7
Fascistisch vermaak
39
2.8
Voor alle leden een plek
42
2.9
Nationaalsocialistisch Nederland?
44
2.10
NSB-curiosa
46
3
Tour de fascisme
48
3.1
Utrecht
49
3.2
Amsterdam
51
3.3
Maastricht
56
3.4
Rotterdam
57
3.5
Eindhoven
58
3.6
Hengelo
59
3.7
Groningen
61
3.8
Leeuwarden
63
Hoofdstuk
3.9
Meppel
63
3.10
Arnhem
64
4
Na ‘Herlevend Nederland’
67
4.1
“Wel aardig voor de partijmenschen”
67
4.2
Meer dan Michiel de Ruyter
69
4.2
De droom bleef een droom
70
4.3
Schuilenburg nam de wapens op
71
Conclusie
75
Dankwoord
80
Bibliografie
81
Inleiding Deze scriptie begint met een vervalsing. Op een ansichtkaart uit 1942 staat het bijschrift: “Dit schilderij werd in 1933 voor den Leider der NSB vervaardigd.” De ansichtkaart was een reproductie van het schilderij De Nieuwe Mensch, geschilderd door de NSB’er Henri van de Velde. Het schilderij was geen uitzonderlijk werk in haar genre en was waarschijnlijk in de vergetelheid verdwenen, ware het niet dat de Nationaal Socialistische Beweging reproducties van het werk maakte om als propaganda te verspreiden. Bij de propaganda hoorde een aantal onwaarheden. De schilder Van de Velde kreeg namelijk niet in 1933 de opdracht om een werk te maken dat ‘uitdrukking gaf aan het nationaalsocialistisch gedachtegoed’, maar pas in 1937. 1 De opdracht kwam ook niet van Anton Mussert, maar van Louis van Leeuwen Boomkamp. De leider van de NSB kreeg het werk in 1940 cadeau en hing het vervolgens in zijn werkkamer. Door de ansichtkaarten en affiches met de begeleidende teksten te maken creëerde de NSB een ontstaansmythe rond de Nieuwe Mensch en een symbool voor de beweging.
Afbeelding van De Nieuwe Mensch. www.rijksmuseum.nl/nl/ontdek-de-collectie/tijdlijn-nederlandsegeschiedenis/nsb (3 februari 2013). 1
Kees Zandvliet, ‘De nieuwe mensch. Historische topstukken van het Rijksmuseum´, Historisch Nieuwsblad 16 (2007), no.5, 48.
1
Bij het onderzoek naar de afbeelding van De Nieuwe Mensch stuitte ik op een interessant gegeven. 2 De ansichtkaarten en affiches van De Nieuwe Mensch werden onder andere verkocht op een tentoonstelling van de NSB die eind 1942 in het Rijksmuseum stond. Deze tentoonstelling reisde in 1942 en 1943 door Nederland en droeg een naam die in de huidige tijd alarmbellen zouden doen rinkelen: ‘Herlevend Nederland’. Ideeën over een nieuwe mens en het scheppen van een nieuwe wereld waren een essentieel onderdeel van het fascistische gedachtegoed van de NSB. 3 In nazi-Duitsland werden grote tentoonstellingen gewijd aan de successen van het nationaalsocialisme en de ontwikkeling van een nieuwe mens. Grote machines representeerden de bloeiende industrie en kunstwerken en architectuur toonden de cultuur van het nationaalsocialisme.4 Maar de NSB-tentoonstelling was van een ander kaliber. Ze probeerde de bezoeker niet te overtuigen met kunst, of met grote ideeën over de toekomst van Nederland. ‘Herlevend Nederland’ draaide om een enorme verzameling van NSB-spullen: van foto’s, krantenartikelen en posters tot dodenmaskers, speldjes en kussenslopen. Met deze voorwerpen wilde de NSB haar geschiedenis verbeelden en daarmee de bezoeker overtuigen van de idealen van de beweging. De verzameling objecten was het resultaat van een jarenlange obsessie van de NSB’er Hendrik Laurens Schuilenburg. Deze man was relatief onbekend in NSB-kringen, maar kreeg de verantwoordelijkheid over een langdurig en kostbaar propagandaproject. De NSB wilde in eerste instantie een nationaalsocialistisch museum oprichten en daar een groot deel van de verzameling van Schuilenburg tentoonstellen. Eerst werd het materiaal echter samengebracht in de tijdelijke tentoonstelling ‘Herlevend Nederland’. De NSB en het Departement voor Volksvoorlichting en Kunsten (DVK), een ministerie dat in 1940 door de bezetter in het leven werd geroepen, namen de organisatie voor deze expositie gezamenlijk op zich. Het verbaasde me dat deze interessante tentoonstelling nog niet uitgebreid onderzocht was. In de historiografie van de NSB werden slechts een paar alinea’s aan ‘Herlevend
2
In 2003 kocht het Rijksmuseum het schilderij De Nieuwe Mensch aan, met de bedoeling het te exposeren in de nieuwe vaste opstelling. De aankoop zorgde voor een storm van reacties. Discussies over de interpretatie en de context van het werk en de twijfelachtige kunstwaarde leidden uiteindelijk tot het besluit het schilderij niet in de vaste opstelling over de Tweede Wereldoorlog op te nemen. Meer over deze discussie in: Claartje Wesselink, ‘On the new man. The interpretation and function of a national socialist painting in the past and present,’ Rijksmuseum Bulletin 60, no.2 (2012), 145-165. 3 Bart van der Boom, ‘Fascisten in de polder’ in: Dennis Bos, Maurits Ebben ed., Harmonie in Holland. Het poldermodel van 1500 tot nu (Amsterdam 2007) 195. 4 Ilana Cukier, ‘Voor volk en vaderland. Tentoonstellingen in nationaal-socialistisch Duitsland in 1937’ (ongepubliceerde scriptie Universiteit van Amsterdam), 37.
2
Nederland’ gewijd.5 We weten erg weinig over deze tentoonstelling en over propaganda van de NSB in het algemeen. Deze propagandatentoonstelling, die plaatsvond tijdens de oorlog, is een interessant onderwerp van onderzoek omdat de NSB in bezettingstijd een bijzondere politieke positie had. De beweging had vrijwel geen macht, maar hoopte een sterkere positie te krijgen. Het verloop van de tentoonstelling geeft een uniek inzicht in de manier waarop de NSB mensen probeerde te overtuigen dat zij de macht moest krijgen. In deze scriptie wordt onderzocht hoe de persoonlijke verzameling van een NSB’er zich ontwikkelde tot een propagandatentoonstelling van formaat en wat de betekenis van deze tentoonstelling was voor de NSB en het DVK. De tentoonstelling roept veel vragen op. Hoe gebruikte de NSB het middel van een tentoonstelling om mensen te overtuigen van haar standpunten? Waarom gebruikte ze het materiaal van Schuilenburg voor haar propaganda? En waarom maakte een rijksdienst, het DVK, een tentoonstelling over een politieke beweging? Deze reconstructie van ‘Herlevend Nederland’ geeft inzicht in de praktische zaken rondom de propaganda, maar ook het idealisme waarmee de propaganda ingegeven werd. Tegelijkertijd wordt het persoonlijke verhaal van de verzamelaar verteld tegen de achtergrond van de tentoonstelling. Juist door één project te belichten en de betrokken personen centraal te stellen, komt de geschiedenis van de NSB dichtbij. Maar een onderwerp over het Nederlandse oorlogsverleden, waarin de NSB centraal staat, raakt ook aan (publieks-)historische kwesties en aan de vraag: hoe gaan we met ons oorlogsverleden om? Nog steeds fascineert de Tweede Wereldoorlog wetenschappers en het publiek in hoge mate. Er zijn boekenkasten volgeschreven over deze periode in de Nederlandse geschiedenis, maar het onderwerp lijkt niet uitgeput te raken. Dit heeft te maken met de centrale plaats die de bezettingstijd inneemt in het historisch besef van de Nederlanders, zo stelde historicus Hans Blom bij zijn afscheid als directeur van het NIOD en hoogleraar van de Universiteit van Amsterdam in 2003.6 Er bestaat in het geschiedbesef van de Nederlanders een tijd vóór en een tijd na de oorlog. Bij het denken over dit oorlogsverleden horen vaak politiek-moreel ingegeven gedachten over goed en fout, slachtoffers en daders en helden en schurken.
5
Annemarie Vermeer, NSB-films. Propaganda of vermaak? (Beetsterzwaag 1987) 91, Gerard Groeneveld, Zwaard van de geest. De geschiedenis van het bruine boek in Nederland 1921-1945. (2e druk, Haarlem 2009) 318 en 344, Anne Benien van Berkel, Dr. Tobie Goedewaagen (1895-1980): een leven lang nationaal-socialist (Amsterdam 2012) 196. 6 J.C.H. Blom, In de ban van goed en fout. Geschiedschrijving over de bezettingstijd in Nederland (Amsterdam 2007) 157.
3
In de geschiedschrijving over de bezettingstijd is een belangrijke ontwikkeling waar te nemen. Tot de jaren tachtig van de vorige eeuw leverde de oorlog veelal moraliserende geschiedschrijving op. Het bekendste voorbeeld hiervan is het epos van Loe de Jong.7 Hans Blom prees in zijn inaugurele rede in 1983 het werk van de Jong, maar pleitte tegelijkertijd voor een meer wetenschappelijke benadering van de geschiedenis, zonder de wurggreep van politiek-morele kwesties van goed en fout.8 De geschiedschrijving over de oorlog veranderde in de jaren daarna. Het onderzoek werd gevarieerder en tevens genuanceerder. De termen van goed en fout raakten meer op de achtergrond en er kwam erkenning voor de grootste groep Nederlanders die zich tijdens de bezetting vooral aanpaste aan de situatie. Op deze benadering kwam echter ook kritiek en nog altijd zorgen de verschillende benaderingen voor onenigheid tussen historici. Zo was er onlangs een discussie tussen historici in de Groene Amsterdammer. 9 Historici Evelien Gans en Remco Ensel bekritiseerden de door hen genoemde ‘nivelleringstrend’ in de geschiedschrijving van de bezetting: het gelijkstellen van daders, slachtoffers en omstanders. Gans en Ensel reageerden hiermee op het nieuwste boek van historicus Bart van der Boom.10 Van der Boom stelde hier tegenover dat historici het verleden moeten begrijpen en dat moreel-politieke argumenten, zoals Gans en Ensel die gebruikten, niet bevorderlijk zijn voor de wetenschap.11 Deze discussie toont aan dat het oorlogsverleden in wetenschappelijke kringen nog steeds voor commotie zorgt. Interessanter is echter dat Blom in 2007, vijfentwintig jaar na zijn inaugurele rede, opmerkte dat in de geschiedschrijving over de bezetting veel veranderd was, maar dat deze wetenschappelijke inzichten niet naar het publieke debat waren vertaald.12 Het denken in morele termen van goed en fout domineren het publieke debat nog steeds. Dat betekent dus dat de vertaalslag naar het publiek nog niet is geslaagd. Toch moet de historicus nadenken over zijn rol in het publieke debat, vooral omdat het oorlogsverleden een ijkpunt is in het historische besef van veel Nederlanders. Dit onderzoek draait om een beladen onderwerp: het NSB-verleden van Nederland. Dit is bij uitstek een onderwerp dat gevoelig is voor moralistische kwalificaties. Historici streven ernaar om dit soort onderwerpen op een zo objectief en waardenvrij mogelijke manier te onderzoeken. Maar kan dit soort historisch onderzoek ook een rol spelen in het beeld dat 7
L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel I t/m IV (Den Haag, 1969-1988). Blom, In de ban van goed en fout, 25. 9 De hele discussie is te vinden op de website van de Groene Amsterdammer: www.groene.nl/commentaar/2013-01-30/nederlanders-en-de-jodenvervolging (1 maart 2013). 10 www.groene.nl/2012/50/wij-weten-iets-van-hun-lot (1 maart 2013). 11 www.groene.nl/2013/1_2/ook-die-joodse-verraders-zijn-interessant (1 maart 2013). 12 Blom, In de ban van goed en fout, 173. 8
4
‘het grote publiek’ van de NSB en de oorlog heeft? Hoe kunnen (publieks-)historici ‘foute geschiedenis’ vertalen naar een breed publiek? En heeft dat publiek daar eigenlijk wel behoefte aan? Dat zijn vragen die meespelen bij dit onderzoek. Om het onderzoek goed te beginnen zal in deze inleiding eerst worden ingegaan op de NSB in oorlogstijd en in het bijzonder de propaganda die de beweging voerde. Dan zal de verhouding tussen de NSB en het DVK uiteengezet worden. Het is van belang deze verhouding hier te beschrijven om de organisatie van ‘Herlevend Nederland’ te kunnen plaatsen. Vervolgens komen de methodologie en de structuur van de scriptie aan bod.
Propaganda en de NSB Het woord propaganda stamt uit het Latijn en betekent verspreiden of zaaien.13 De term werd in 1622 voor het eerst in de huidige betekenis gebruikt. Er bestaan veel verschillende definities van het woord propaganda, opgesteld door wetenschappers van uiteenlopende disciplines. Voor dit onderzoek is het niet noodzakelijk de term uitgebreid te onderzoeken. Met behulp van de definitie van Jowett en O’Donnell14 kom ik tot de volgende definitie, die in deze scriptie gehanteerd wordt: propaganda is het systematisch beïnvloeden van de publieke opinie en gedrag om aanhangers te winnen voor een bepaalde ideologie of overtuiging. De term propaganda heeft in de twintigste eeuw een negatieve lading gekregen. Propaganda wordt tegenwoordig vaak direct verbonden aan de propagandavoering van de nazi’s en communisten en indirect aan de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog. De NSDAP ontwikkelde een geslepen propagandasysteem dat massa’s Duitsers wist te overtuigen van de nazi-ideologie. Onder leiding van Joseph Goebbels zetten de nazi’s een speciaal propagandaministerie op. Film, radio en pers werden de propagandamiddelen bij uitstek om de bevolking te mobiliseren. De Nederlandse nationaalsocialisten keken met bewondering naar de propagandavoering van hun Duitse buren. De NSB begon vanaf de oprichting in 1931 direct met propaganda. Door middel van openbare vergaderingen, landdagen, radioprogramma’s en eigen kranten probeerde de beweging het Nederlandse volk voor zich te winnen. Hierdoor was de nieuwe politieke
13
Garth S. Jowett en Victoria O’Donnell, Propaganda & persuasion (vijfde druk, Los Angeles 2012), 2. “Propaganda is the deliberate, systematic attempt to shape perceptions, manipulate cognitions, and direct behavior to achieve a response that furthers the desired intent of the propagandist.” In: Jowett en O’Donnell, Propaganda & persuasion, 7. 14
5
beweging tot in de verste uithoeken van Nederland bekend. 15 In de eerste jaren werd de beweging relatief groot: ze kreeg in 1935 bijna acht procent
van de stemmen in de
Provinciale Statenverkiezingen. In het verzuilde Nederland was de succesvolle opkomst van een nieuwe partij bijzonder. In 1935 had de partij ongeveer 50.000 leden. Toch zette het succes niet door. In het begin van 1940 was het ledenaantal teruggelopen naar 30.000. Maar de inval van de Duitsers in mei 1940 luidde een nieuw tijdperk voor de NSB in. Veel leden zagen de bezetting als een bevrijding en hoopten op een machtsovername van Mussert.16 Op het hoogtepunt telde de NSB 100.000 leden.17 Hoewel de bezetting voor een opleving zorgde, bleef de NSB bij het grootste deel van de Nederlandse bevolking gehaat. NSB’ers werden gezien als landverraders: veel mensen geloofden dat de NSB de Duitsers had geholpen bij de inval in Nederland.18 Daarnaast werkte Mussert samen met de bezetter om een nazificatie van Nederland tot stand te brengen. De afkeer van de NSB groeide en was volgens verschillende historici in het begin van de oorlog groter dan de afkeer van de Duitsers. Bart van der Boom stelde in We leven nog: “de geur van landverraad omringde de NSB vanaf het begin en ondermijnde alle propaganda.”19 Er is weinig historisch onderzoek gedaan naar de propaganda die de NSB in bezettingstijd voerde. Waarschijnlijk heeft dit te maken met het feit dat een groot deel van de bevolking de NSB meed en de beweging vrijwel geen macht kreeg in die jaren. Door het benadrukken van de isolatie van de NSB wordt het beeld geschetst dat de partij in de oorlog door niemand serieus genomen werd. Zoals Van der Boom het stelde: “Het feit dat de NSB, voor de oorlog goed voor vier procent van de stemmen, onder bescherming van de Duitse bajonetten optrad alsof ze het ware Nederland vertegenwoordigde, was ergerlijk maar ook lachwekkend.”20 De propagandavoering was voor de NSB een ernstige zaak. Ze geloofde er heilig in dat door propaganda de kansen gekeerd konden worden. Dit is niet het eerste onderzoek over culturele propaganda van de NSB. Over de filmpropaganda van de beweging verscheen in 1987 NSB-films: propaganda of vermaak? van Annemarie Vermeer. Zij stelde dat de propaganda van de NSB geen zelfstandig rol speelde, maar voortdurend gericht was op het corrigeren van het negatieve beeld dat de Nederlandse 15
Robin te Slaa en Erwin Klijn, De NSB. Ontstaan en opkomst van de Nationaal-Socialistische Beweging (Amsterdam 2009), 790. 16 Josje Damsma en Erik Schumacher, Hier woont een NSB’er. Nationaalsocialisten in bezet Amsterdam (Amsterdam 2010) 26. 17 Ibidem, 9. 18 A.A. de Jonge, Het nationaal-socialisme in Nederland. Voorgeschiedenis, ontstaan en ontwikkeling (Den Haag 1968) 164. 19 Bart van der Boom, We leven nog: de stemming in bezet Nederland (Amsterdam 2003), 40. 20 Ibidem.
6
bevolking van de beweging had.21 Vermeer zag vooral de onbedoelde informatie die de films meegaven als waardevol. Ze noemde de productie van NSB-films kwalitatief en kwantitatief armoedig.22 Gerard Groeneveld onderzocht in zijn recente boek Zwaard van de geest. Het bruine boek in Nederland 1921-1945 de geschiedenis van de nationaalsocialistische literatuur in Nederland. Deze literatuur kreeg pas vanaf 1940 daadwerkelijk voet aan de grond, door inspanningen van de Duitse bezetter. De nationaalsocialistische uitgeverijen werkten over het algemeen niet samen en kenden soms zelfs sterke concurrentie. Vooral de jeugd was ontvankelijk voor de ideeën die in de nationaalsocialistische literatuur naar voren kwamen.23 Groeneveld stelde dat boeken bij de indirecte vorm van propaganda hoorden en daarom meer “moeite en bezinning” eisten voordat ze effect hadden. Toch achtten sommige nationaalsocialisten propaganda die “voorbij ging aan de dagelijkse politiek” overtuigender dan directe propaganda.24 Naast deze literatuur verschenen er ook verschillende biografieën over nationaalsocialisten die zich met propaganda bezighielden. Voor deze scriptie waren vooral de biografie van Max Blokzijl van René Kok en de recente biografie van Tobie Goedewaagen van Anne Benien van Berkel bruikbaar. In de laatste biografie komt het beeld naar voren dat het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten een chaotisch en onbestuurbare organisatie was die constant moest strijden voor haar bevoegdheden.25 Vanaf de bezetting voerden niet alleen de NSB’ers maar ook de Duitsers propaganda voor de nationaalsocialistische ideologie. De Duitsers wilden Nederland geleidelijk omvormen tot nationaalsocialistische staat. Hitler dacht dat Nederland het beste onder civiel bestuur geplaatst kon worden om deze nazificatie tot stand te brengen. Rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart werd verantwoordelijk voor de omvorming van Nederland tot een onderdeel van het Groot-Duitse Rijk. De Duitsers twijfelden om de NSB bij de nazificatie te betrekken. De aanhang van de NSB was te marginaal en de invloed van de beweging te klein om de NSB als een sterke politieke macht te beschouwen. 26 Hitler wilde de touwtjes zelf in handen houden, maar maakte wel handig gebruik van de NSB. Hij vertelde Mussert dat als hij in staat zou zijn de grote massa te mobiliseren voor het nationaalsocialisme, hij daarvoor beloond zou worden.27 In december 1941 maakte Hitler de NSB de enige toegestane partij in het land en een jaar later kreeg Mussert de benoeming 21
Vermeer, NSB-films, 91. Ibidem, 92. 23 Groeneveld, Zwaard van de geest, 381-382 24 Ibidem, 384. 25 Benien van Berkel, Dr. Tobie Goedewaagen. 26 Ibidem, 166. 27 Ibidem, 167. 22
7
van “leider van het Nederlandse volk”. Deze benoemingen gaven de NSB in werkelijkheid amper meer macht. De beweging probeerde met propaganda haar aanhang te vergroten, zodat Hitler niet meer om haar heen zou kunnen en de partij zou moeten betrekken bij zijn plannen voor Nederland. 28 De beweging bleef in de propaganda benadrukken dat zij voor een Germaanse statenbond was, waarin Nederland een volwaardige staat zou blijven. Volgens Gerard Groeneveld veranderde de propaganda van de NSB vanaf 1941. Toen richtte zij zich meer op het verbeteren van de eigen reputatie onder de bevolking, in plaats van een directe focus op het werven van nieuwe leden.29
Het propagandadepartement en de NSB
De propaganda van de NSB en van de bezetter raakten al snel met elkaar verwikkeld. Het Rijkscommissariaat zette in november 1940 een nieuw ministerie op dat moest helpen bij de nazificatie van Nederland. Voor de oorlog was kunst en cultuur ondergebracht bij het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. De bezetter vormde dit Departement om tot het Departement van Onderwijs, Wetenschap en Kultuurbescherming. Het DOWK moest de “oude cultuur” beschermen.30 De kunsten en de “volksvoorlichting” werden ondergebracht bij het nieuwe Departement van Volksvoorlichting en Kunsten (DVK). Het DVK werd gemodelleerd naar het propagandaministerie van Joseph Goebbels in Duitsland, maar was veel kleinschaliger en kreeg nooit een machtige positie. Het departement moest de voorlichting en propaganda van het Nederlandse volk reguleren en kreeg daarnaast de verantwoordelijkheid over de kunstsector. Tobie Goedewaagen werd benoemd als de Secretaris-generaal van het DVK. Het DVK wierf als nieuw departement een grote groep ambtenaren. Vrijwel het hele personeelsbestand bestond uit NSB-leden, maar het beleid werd bepaald door het Rijkscommissariaat. Het DVK was een chaotische organisatie en veranderde de eerste twee jaar voortdurend van opbouw en samenstelling. 31 In 1941 was het DVK opgedeeld in acht afdelingen, waarbij pers, radio, film en actieve propaganda onder de noemer Volksvoorlichting vielen en theater, dans, muziek, boekwezen, bouwkunst, beeldende kunst en cultuur en ontspanning (later culturele propaganda) onder Kunsten.
28
Chris Vos en Andre van Hout, ‘Een nieuwe tijd breekt baan (documentaire 2006). Gerard Groeneveld, Zo zong de NSB. Liedcultuur van de NSB 1931-1945 (Nijmegen 2007), 120. 30 Jet Baruch en Liesbeth van der Horst, Rijksmuseum in oorlogstijd (Amsterdam 1985), 27. 31 Benien van Berkel, Tobie Goedewaagen, 190. 29
8
De propaganda die het DVK voerde moest vooral gericht zijn op het winnen van de Nederlandse harten en geesten voor de nationaalsocialistische ideologie.32 Deze propaganda was meestal indirect.33 Het DVK stond onder bevel van de bezetter en mocht dus zeker geen anti-Duits sentiment oproepen. De propaganda van de NSB was partijpolitiek en moest de sympathie van het volk opwekken voor de eigen beweging. De propaganda richtte zich met name op het deel van de bevolking dat al sympathie had voor het nationaalsocialisme.34 De propagandadoelen van het DVK en de NSB overlapten elkaar dus voor een deel, maar voor een misschien nog belangrijker deel verschilden zij van elkaar. In eerste instantie wilde Goedewaagen de band tussen het DVK en de NSB versterken. Hij benadrukte het belang van een goede samenwerking, vooral op het gebied van propaganda. Al snel kwam Goedewaagen terug van zijn sympathie voor de NSB. Zijn proDuitse ideeën botsten met de ideeën van Mussert en zijn verwanten, die een flinke vinger in de pap hadden bij het DVK. Goedewaagen stond een propagandabeleid voor dat de Germaanse wortels van Nederland benadrukte en wilde geen partijpolitieke propaganda voeren.35 Aan de andere kant probeerde Mussert zijn greep op het Departement te vergroten door NSB’ers op prominente posten van het DVK te zetten.36 De verhoudingen tussen Goedewaagen en Mussert verslechterden in een rap tempo. Of hij wilde of niet, Goedewaagen moest accepteren dat het DVK en de NSB onlosmakelijk met elkaar verbonden waren. Hij kon in veel gevallen niet anders dan zich schikken naar de wensen van zijn NSB-ambtenaren. Mussert schorste Goedewaagen als lid van de NSB en had uiteindelijk aan het eind van 1942 genoeg invloed om hem te laten ontslaan als secretarisgeneraal van het DVK. 37 Voortdurend waren er conflicten over welke organisatie welke propaganda op zich moest nemen en wie de kosten voor de propaganda zou moeten dragen. 38 Het propaganda-apparaat van beide organisaties werd nooit een geoliede machine.
Tentoonstellingen als propagandamiddel Het DVK maakte onderscheid tussen “blijvende middelen” van propaganda zoals pers, film en radio enerzijds en anderzijds “de incidentele middelen” zoals mondelinge propaganda, 32
Ibidem, 198. René Kok, Max Blokzijl. Stem van het nationaal-socialisme (Amsterdam 1988), 67. 34 Ibidem. 35 Benien van Berkel, Tobie Goedewaagen, 198. 36 Kok, Max Blokzijl, 61. 37 Ibidem, 67. 38 Vermeer, NSB-films, 9. 33
9
pamfletten, affiches en tentoonstellingen. 39 De tentoonstelling werd gebombardeerd als politiek propagandamiddel. Goedewaagen trok het tentoonstellingsbeleid naar zich toe en bepaalde dat het DVK alle toekomstige tentoonstellingen in het land moest beoordelen en goedkeuren. Dit gebeurde door het Bureau Tentoonstellingen. Het DVK controleerde echter niet alleen alle tentoonstellingen, ze ging ook zelf tentoonstellingen organiseren met die het volk op positieve wijze moesten opvoeden en voorlichten.
40
In de nota over het
tentoonstellingswezen uit april 1941 stond: “Het Bureau Tentoonstellingen bij het DVK heeft derhalve een politieke taak: het zal in belangrijke mate kunnen medewerken aan de opvoeding van het publiek tot een nationaalsocialistische levensbeschouwing.”
41
Het
Departement wilde het voorbeeld van Duitse tentoonstellingen volgen, die gericht waren op de successen van het regeringsbeleid. Het idee was dat als de tentoonstellingen positief waren en indirect inspeelden op de emoties, het publiek ‘gedwongen werd een bepaalde idee in zich op te nemen’.42 Het DVK organiseerde twee soorten tentoonstellingen: verkooptentoonstellingen van Nederlandse kunst en propagandatentoonstellingen. De Nederlandse kunst kwam uiteraard alleen van kunstenaars die bij de Kultuurkamer waren aangesloten en de meeste propagandatentoonstellingen draaiden om de Nederlandse geschiedenis.43 Ook de NSB organiseerde propagandatentoonstellingen. Deze hadden bijvoorbeeld betrekking op het verwantschap met de Germaanse cultuur, zoals de tentoonstelling ‘Eeuwige levende tekens’ in 1941 over Germaanse symboliek.
44
Daarnaast waren er ook
tentoonstellingen over de eigen geschiedenis, zoals de tentoonstelling in 1941 ‘Tien jaar nationaalsocialistische strijd’, die het tienjarig bestaan van de beweging vierde. Hét voorbeeld van een propagandatentoonstelling over de eigen geschiedenis was ‘Herlevend Nederland’ . Deze tentoonstelling werd georganiseerd in samenwerking met het DVK en ging in de periode van jaar naar tien steden in Nederland. Deze tentoonstelling staat hier centraal. Om ‘Herlevend Nederland’ goed te kunnen reconstrueren, heb ik uitvoerig bronnenonderzoek gedaan in het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD). Hier liggen de archieven van de NSB en het DVK. De brieven en rapporten van Hendrik Laurens Schuilenburg vormden de voornaamste bronnen van mijn 39
Benien van Berkel, Tobie Goedewaagen, 199. Ibidem, 200. 41 NIOD, Archief DVK, 3516 (tijdelijk inv.nr., voorheen 819a), nota betreffende het tentoonstellingswezen, 28 april 1941. 42 Ibidem. 43 Baruch en Van der Horst, Rijksmuseum in oorlogstijd, 40. 44 Vermeer, NSB-films, 25. 40
10
onderzoek. Schuilenburg was in sommige periodes dagelijks met de tentoonstelling bezig. Uit deze geschreven bronnen heb ik veel informatie kunnen vergaren over het verloop van de tentoonstelling, maar ook over de persoonlijke drijfveren van deze man. Naast de bronnen die door Schuilenburg tot stand zijn gekomen, heb ik mij verdiept in verslagen van vergaderingen, begrotingen en brochures van de propaganda-afdeling van de NSB. Ook het niet-geschreven bronnenmateriaal over de tentoonstellingen als foto’s en plattegronden heb ik meegenomen in het onderzoek. Om de kant van het DVK te kunnen onderzoeken, wilde ik het archief van het DVK induiken. Dit was echter een lastige opgave, aangezien het archief tijdelijk was verplaatst naar de Centrale Archiefdienst in Winschoten waar het opnieuw wordt ingedeeld en genummerd. Ik heb in mijn scriptie de tijdelijke inventarisnummers en de oude inventarisnummers dan ook genoteerd. Om dit bronnenmateriaal aan te vullen, heb ik gebruik gemaakt van verschillende kranten en weekbladen. Er is helaas nauwelijks bronnenmateriaal dat de ‘ontvangende’ kant belicht: de bezoekers van de tentoonstelling. Het is lastig te achterhalen wie de bezoekers waren en wat zij dachten. Uit het bronnenmateriaal dat voorhanden is, kon een enkele keer informatie over de reacties op de tentoonstelling gehaald worden. Met dit soort bronnenmateriaal moet zorgvuldig worden omgesprongen. De bronnen gaan over propaganda maar bevatten ook propaganda, zoals de brochures. Daarom zullen de bronnen zoveel mogelijk als propaganda geanalyseerd worden. De correspondentie en de rapporten in NSB-kringen was voor een deel ook gekleurd, aangezien de NSB-leden elkaar regelmatig moesten overtuigen van de nut en de noodzaak van het te voeren beleid. In deze scriptie zal ik zoveel mogelijk een chronologische volgorde aanhouden, zodat het historische verhaal van de tentoonstelling zo goed mogelijk tot zijn recht komt. Dit onderwerp leent zich goed voor een verhalende scriptie. Op deze manier wordt dit historische onderzoek toegankelijker gemaakt. Het eerste hoofdstuk begint met de introductie van de hoofdpersonen en belangrijkste instellingen die met de organisatie gemoeid waren. Wie was Schuilenburg en wat waren zijn ambities? Hoe ontstond het idee voor een tentoonstelling en wat wilden de twee organisaties bereiken? Vervolgens wordt ook ingegaan op de doelgroepen van de propaganda. In het tweede hoofdstuk geef ik de lezer aan de hand van de opzet van een tentoonstellingsbrochure een rondleiding door de tentoonstelling. De verschillende thema’s komen aan bod en daarbij een analyse van het tentoongestelde materiaal. Waarom was dit materiaal zo geschikt als propaganda? Hoe probeerde de NSB enerzijds en het DVK
11
anderzijds de bezoeker voor zich te winnen? De inhoudelijke uitwerking van ‘Herlevend Nederland’ komt hier aan bod. In het derde hoofdstuk zal de lezer meegenomen worden op de rondreis van de tentoonstelling langs de tien steden. Door deze “tour de fascisme” per stad te behandelen, komt de praktijk van de tentoonstelling goed naar voren. Hierbij zal steeds aandacht gegeven worden aan de gastlocaties, de activiteiten tijdens de tentoonstelling, de bezoekersaantallen en de bezigheden van Schuilenburg. Daarnaast wordt de tentoonstelling tegen de achtergrond van de verslechterende oorlogssituatie geplaatst. Het vierde en laatste hoofdstuk draait om de afwikkeling van de tentoonstelling. Hoe reflecteerden het DVK en de NSB op de tentoonstelling? Was de tentoonstelling succesvol? Waar bleef het nationaalsocialistisch museum? En wat gebeurde er met de conservator nadat de tentoonstellingen waren afgelopen? In de conclusie wordt de balans opgemaakt en wordt een aanzet gegeven voor verder onderzoek. De scriptie eindigt met aanbevelingen voor de publieksgeschiedenis van het oorlogsverleden.
12
1. “Een zeldzame verzameling”45 Het verhaal over de tentoonstelling ‘Herlevend Nederland’ begint bij de man die de kar trok. Het grootste deel van de tentoongestelde collectie behoorde toe aan de verzamelaar Hendrik Laurens Schuilenburg. Deze NSB’er was volgens propagandaleider Ernst Voorhoeve een “geboren verzamelaar”. 46 Schuilenburg was een NSB’er van het eerste uur, zoals hij zelf graag benadrukte. Hij werd in 1933 lid omdat hij overtuigd was dat deze partij de economische crisis kon oplossen.47 In dat jaar werkte hij nog bij een snack-automatiek in zijn woonplaats Rotterdam. Schuilenburg geloofde zelf dat zijn lidmaatschap van de NSB ervoor zorgde dat hij in 1935 ontslagen werd. Daarna was hij lange tijd werkloos. Wel probeerde Schuilenburg nog een chocolaterie te openen en was hij een korte tijd werkzaam in een lampenkappenfabriek, maar dit leidde allemaal niet tot een vaste baan. Binnen zijn partij was Schuilenburg succesvoller: hij werd kringleider van de NSB in Rotterdam. De man, die het verzamelen naar eigen zeggen in zijn bloed had zitten48, had in zijn werkloze periode alle tijd om bezig te zijn met zijn hobby. Vanaf het begin van zijn lidmaatschap verzamelde Schuilenburg allerlei documentatie en curiosa over politieke partijen. Hij knipte krantenartikelen uit, bewaarde speldjes en pamfletten van Landdagen van de NSB, verzamelde foto’s en verkiezingsposters. Het belangrijkste deel van zijn verzameling vormde informatie over nationaalsocialistische partijen in binnen- en buitenland. Schuilenburg bewaarde zijn verzameling in huis, waar hij woonde met zijn Duitse vrouw en haar zoon uit een eerder huwelijk. Hij richtte op de gegeven moment zelfs een aparte “kamermuseum” in voor het materiaal. Schuilenburg werd later door de buurtbewoners omschreven als een principiële en strenge man met een sterk partijgevoel. “Na het uniformverbod
droeg
hij
zijn
NSB-uniform
zelfs
binnenshuis,”
vertelde
een
onderbuurvrouw.49 Toen het Duitse bezettingsleger in mei 1940 Nederland binnenviel werd Schuilenburg net als veel andere NSB’ers als landverrader beschouwd.
50
Een groot aantal van hen,
waaronder Schuilenburg, werd geïnterneerd. Na deze zogenaamde Meidagen trad hij als wachtmeester toe tot de Weerbaarheidsafdeling (WA), een soort burgerwacht van de NSB. 45
De Zwarte Soldaat, 8 augustus 1941. Nationaal Archief, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (verder NA, CABR), inv.nr. 64233, verhoor Ernst Voorhoeve in proces-verbaal H.L. Schuilenburg, 1946. 47 Ibidem, verhoor Schuilenburg in proces-verbaal Schuilenburg, 1946. 48 De Zwarte Soldaat, 8 augustus 1941. 49 NA, CABR, inv.nr. 64233, verhoor Maria Martha Hol in proces-verbaal Schuilenburg, 1946. 50 Damsma en Schumacher, Hier woont een NSB’er, 25. 46
13
Hij verhuisde in 1941 met zijn vrouw en haar zoon naar Zuilen. Daar kenden mensen hem als een “fel nationaalsocialist, die zijn ideeën niet onder stoelen of banken stak,” zo stelde een politieagent van de gemeente Utrecht.51 Schuilenburg kreeg begin 1941 een baan aangeboden bij het Hoofdkwartier van de NSB. Het was bekend geworden dat hij oog had voor ordenen en verzamelen. Hij kon als administratief medewerker aan het werk bij de afdeling Fotodienst. 52 De verzamelaar werd ingehuurd om een fotoarchief aan te leggen en bij te houden. Ondertussen kwamen verslaggevers van het WA-blad De Zwarte Soldaat bij Schuilenburg langs om de verzameling te bekijken. Een groot deel van het huis was ingericht als museum. Over het belang van de verzameling zei Schuilenburg tegen het blad: “… en zoo ziet u, dat ik, vaak na veel moeite, toch de meest belangrijke dingen heb kunnen bemachtigen en voor het nageslacht kan bewaren.”53 Voor Schuilenburg was het verzamelen een persoonlijke obsessie, maar de propaganda-afdeling van de NSB zag meer toepassingen van de verzameling dan alleen het maken van een mooie herinnering voor het nageslacht. De verzameling kon namelijk worden ingezet als propagandamiddel. Propagandaleider Ernst Voorhoeve besloot na een bezoekje aan Schuilenburg dat het materiaal gebruikt kon worden voor een zogenaamd nationaalsocialistisch documentatiebureau. Hier zouden NSB’ers en geïnteresseerden allerlei informatie kunnen opzoeken over het nationaalsocialisme.54 De positie van de voormalige automatiekmedewerker nam na de ontdekking van zijn verzameling door Voorhoeve een enorme vlucht. Hij werd door de Secretaris-Generaal van de NSB Carolus Huygen benoemd tot beheerder van het documentatiebureau en daarmee tot officieel verzamelaar van de NSB.55 Het was een slimme zet van de NSB om gebruik te maken van Schuilenburg: hij was een fanatieke NSB’er en wilde waarschijnlijk niets liever dan zich “professioneel” bezighouden met zijn partij.
Dromen van een nationaalsocialistisch museum
De plannen voor een documentatiebureau breidden zich spoedig verder uit. Er gingen stemmen op om een zogenaamd nationaalsocialistisch museum op te richten. Wanneer en bij 51
NA, CABR, inv.nr. 64233, verhoor J. Rozendal in proces-verbaal Schuilenburg, 1946. Het is niet duidelijk in welke maand Schuilenburg werd aangenomen bij de Fotodienst. In het proces-verbaal noemde hij slechts het jaartal 1941: NA, CABR, inv.nr. 64233, verhoor Schuilenburg in proces-verbaal Schuilenburg, 1946. 53 De Zwarte Soldaat, 8 augustus 1941. 54 NA, CABR, inv.nr. 64233, verhoor Ernst Voorhoeve in proces-verbaal Schuilenburg, 1946. 55 Ibidem. 52
14
welke persoon dit idee precies is ontstaan, is niet duidelijk uit de bronnen. Het is mogelijk dat er al ideeën bestonden over een dergelijk museum en dat de ontdekking van de grote collectie van Schuilenburg het proces vooral bespoedigde.56 De plannen waren wel dermate serieus dat verschillende kranten vanaf september 1941 over de komst van een
nationaal
socialistisch museum berichtten.57 Het museum moest in Utrecht komen, waar de NSB haar Hoofdkwartier had. De verzameling van Schuilenburg zou de basis vormen van de collectie van het museum. Deze collectie kon aangevuld worden met materiaal dat al in het Hoofdkwartier aanwezig was en materiaal dat aangeboden werd door derden. Welke thema’s precies in het museum vertegenwoordigd zouden worden kwam niet duidelijk naar voren in het bronnenmateriaal. Wel stond vast dat de inhoud breder moest zijn dan alleen de geschiedenis van het nationaalsocialisme in Nederland. Ook buitenlandse nationaalsocialistische groeperingen moesten aan bod komen. Schuilenburg stuurde brieven naar Duitsland, Italië en Spanje om portretten van Hitler, Mussolini en Franco te krijgen.58 Voorts moest ook de recente overzeese geschiedenis deel uitmaken van de collectie. Schuilenburg was in het bezit van enkele onderscheidingstekenen uit Indië, zoals een expeditiekruis met Atjehgesp uit de Atjeh-oorlog uit de negentiende eeuw. De NSB eigende de oorlogservaringen van Nederland in overzeese gebieden blijkbaar ook toe als nationaalsocialistisch erfgoed. “Deze onderscheidingen verhalen ons van een roemrijke bladzijde uit onze koloniale geschiedenis en de offers die daar gebracht zijn” stelde Schuilenburg in een speech.59 De NSB werkte samen met het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten. Het DVK was verantwoordelijk voor alle initiatieven op cultuurgebied en voegde zich bij de gesprekken over het museum. De partijen waren het erover eens dat het nationaalsocialistisch museum een stichting zou worden van het Departement. De stichting zou dan de kosten van de verbouwing en inrichting van een pand op zich nemen en kreeg de collectie van Schuilenburg in bruikleen. Zowel NSB-functionarissen als ambtenaren van het DVK zouden vertegenwoordigd zijn in de Stichting.60
56
Er waren eerder in 1941 al plannen voor tentoonstellingen van de NSB en het DVK. Deze gingen steeds niet door, maar dit geeft wel aan dat er belangstelling was bij beide partijen. De vondst van de collectie Schuilenburg maakte het waarschijnlijk gemakkelijker. NIOD, Archief NSB, 636. 57 De Zwarte Soldaat, 26 september 1941. 58 NIOD, Archief NSB, 490, brieven van Schuilenburg, 17 en 20 oktober 1941. 59 Ibidem, 637, Openingsrede Schuilenburg bij opening ‘Herlevend Nederland’ in Utrecht, 28 augustus 1942. 60 NIOD, Archief Departement Volksvoorlichting en Kunsten (verder DVK), 120m (oud inventarisnummer, nieuwe nummer helaas onbekend), rapport van secretaris-generaal Goedewaagen.
15
Conservator
Schuilenburg kon zijn obsessie eindelijk letterlijk de ruimte geven, nu hij wist dat er een heel museum aan zijn vondsten gewijd zou worden. Hij ging op zoek naar nieuwe objecten en deed talloze verzoeken bij nationaalsocialistische groeperingen in binnen- en buitenland om materiaal. De NSB plaatste advertenties in allerlei kranten met het verzoek aan NSB-leden om materiaal op te sturen. Dit kon van alles zijn, als het maar te maken had met de geschiedenis van de partij. Erg selectief ging Schuilenburg overigens niet te werk. In een brief aan een kameraad schreef hij: “Voor mij heeft alles waarde, zelfs het kleinste stukje papier.”61 Voorhoeve schoof Schuilenburg naar voren als conservator van het toekomstige museum en hoofd van de Dienst Nationaalsocialistisch Museum. Deze dienst viel onder de afdeling Propaganda.62 Maar de ambities van Schuilenburg reikten nog verder. Hij schreef in een brief aan een kennis: “Zoals u uit de nationaalsocialistische pers bekend zal zijn ben ik reeds gedurende negen jaren bezig al het materiaal bijeen te brengen, hetwelk nu eerlang ondergebracht zal worden in het te stichten nationaal socialistisch museum, waarvan ondergetekende directeur zal worden.”63 De NSB leek Schuilenburg niet erg serieus te nemen. Zijn herhaaldelijke en drammerige verzoeken om een opslagplaats voor het materiaal te vinden, omdat zijn huis uitpuilde met materiaal, leidden tot niets. Soms werden zijn brieven simpelweg genegeerd.64 Schuilenburg nam de taak op zich een kostenplaatje te maken van de inrichting van het museum. Hij liet zijn fantasieën de vrije loop. In een uitgebreid document berekende de conservator de kosten van allerlei zaken, uiteenlopend van de levering van bureau’s tot de aankoop van het briefpapier en de paperclips van de directeur. Hij omschreef zelfs de aanschaf van een aantal wassenbeelden figuren, die aangekleed konden worden met verschillende NSB-uniformen.65 Schuilenburg vond de tienjarige geschiedenis van de NSB dermate indrukwekkend dat het museum volgens hem kon fungeren als een monument. Het zou volgens hem vooral een plek van herinnering moeten zijn. Hier konden NSB’ers hun eigen geschiedenis beleven door middel van de tentoongestelde objecten. “Komend museum zal geen grauw gepleisterd graf zijn, maar een levend monument (…)”, stelde Schuilenburg
61
NIOD, Archief NSB, 490, brief Schuilenburg aan onbekende kennis, 6 oktober 1942. Jan de Haas, Nationaalsocialistisch Jaarboek 1943 (Utrecht 1942). 63 NIOD, Archief NSB, 489,brief Schuilenburg aan leider van het bureau Strijd en Offer: de Jager Meezenbroek, 7 oktober 1941. 64 Ibidem, 23c, brief Schuilenburg aan Voorhoeve, 19 november 1941. 65 Ibidem, 637, Kostenoverzicht van het toekomstige museum door Schuilenburg, datum onbekend. 62
16
tijdens een openingsrede van de tentoonstelling ‘Herlevend Nederland’ in augustus 1942.66 Oudere NSB’ers konden hier herinneringen ophalen aan de begindagen van beweging en de jongere generatie zou moeten leren van dit museum. Zij kon in aanraking komen met haar eigen geschiedenis en beseffen hoe de oudere generatie de toekomst beter had proberen te maken.67 Schuilenburg benadrukte het belang van het kennen van de eigen geschiedenis. Hij leek zich niet erg bezig te houden met wat niet-nationaalsocialisten in het museum moesten doen. Een museum van een politieke beweging met als doelen herinnering en educatie, dat leek niet bij uitstek een puur nationaalsocialistisch idee. Andere politieke stromingen zoals het socialisme of de antirevolutionairen kenden ook een partijcultuur waarin aandacht werd besteed aan de eigen geschiedenis. In 1934 werd bijvoorbeeld het veertigjarig bestaan van de SDAP gevierd met een tentoonstelling over die geschiedenis. 68 Hier konden socialisten allerlei informatie over hun partij en de oprichters bekijken.
Schuilenburg achter zijn bureau. ( NIOD, Beeldbank, 36687, datum onbekend).
66
Ibidem, openingsrede Schuilenburg, 28 augustus 1942. NIOD, Archief NSB, 637, openingsrede Schuilenburg, 28 augustus 1942. 68 Foto’s van deze tentoonstelling op de website van het Internationale Instituut van Sociale Geschiedenis: www.socialhistory.org, (26 februari 2013). 67
17
Terwijl Schuilenburg met zijn hoofd al lang en breed in de directeursstoel zat, was het DVK nog niet overtuigd van zijn kunnen. Het Bureau Tentoonstellingen meldde: “De inrichting van het museum mag in geen geval worden opgedragen aan de eigenaar van de ten toon te stellen verzameling, zoals door kameraad Ernst Voorhoeve schijnt te zijn voorgesteld.”69 Het collectiemateriaal, de verzameling van Schuilenburg, was daarnaast niet geschikt bevonden voor het museum. Het bevatte volgens Goedewaagen een “een belangrijk kitsch element”. Hij verwees bijvoorbeeld naar de wassenbeelden in NSB-uniform die Schuilenburg in het museum wilde zetten.70 Het DVK kon de plannen, zoals ze waren voorgesteld door Voorhoeve en Schuilenburg, daarom niet goedkeuren. Het DVK wilde de vingers eigenlijk niet branden aan “dit stijllooze penopticum”.71 Het Departement wilde een heel andere weg inslaan. Zij wilde allereerst het museum in een gebouw hebben dat representatief was voor het nationaalsocialistische gedachtegoed. “In- en uitwendig moet het gebouw een uiting van nationaalsocialistische vormgeving zijn.”
72
Omdat er geen geld was voor een
nieuwbouwproject, keek het DVK uit naar een bestaand pand. Het oog van de NSB viel op een pand aan de Lange Jufferstraat in Utrecht.73 Dit was een voormalig logegebouw van de Vrijmetselaars, maar was gekocht door de NSB. Het pand had echter allerlei mankementen en moest grondig worden verbouwd voordat het de functie van een museum kon vervullen. Door de verschillende visies van het DVK en de NSB en financiële tekorten werd het plan voorlopig op de lange baan geschoven. De NSB broedde intussen al op een ander plan. Het was niet mogelijk op korte termijn een nationaalsocialistisch museum uit de grond te stampen, maar de collectie van Schuilenburg was wel klaar om aan het publiek getoond te worden. Kon het grote ideaal van nationaalsocialistisch museum niet doorgaan, dan moest het idee maar een beetje bijgeschaafd worden. De propaganda-afdeling van de beweging maakte daarom plannen voor een tijdelijke tentoonstelling van het materiaal van Schuilenburg.
69
NIOD, Archief DVK, 120m (oud inventarisnummer, nieuwe nummer helaas onbekend), plan Bureau Tentoonstellingen, datum onbekend. 70 NIOD, Archief DVK, 120m (oud inventarisnummer, nieuwe nummer helaas onbekend), rapport van secretaris-generaal DVK Goedewaagen, datum onbekend. 71 Ibidem. 72 Ibidem. 73 NIOD, Archief NSB, 637, Kostenoverzicht van het toekomstige museum door Schuilenburg, datum onbekend.
18
Een andere vorm voor dezelfde inhoud
Op
1
juli
1942
kwam
een
brief
van
Schuilenburg binnen
bij
de
afdeling
Tentoonstellingswezen van het DVK. “Ik heb de eer u mede te delen, dat het plan bestaat te Utrecht een grote tentoonstelling te houden die een overzicht zal geven van de strijd van de NSB in woord en beeld.” 74 De inhoud van de tentoonstelling was op dat moment dus al vastgelegd door de NSB. Toch moest de NSB formeel toestemming vragen aan het DVK voor het organiseren van een tentoonstelling. P. Melis van het Bureau Tentoonstellingen antwoordde daarop dat de tentoonstelling slechts toestemming van de burgemeester van Utrecht vereiste.75 Er moet een omslag hebben plaatsgevonden tussen dit koele antwoord en de situatie een maand later. Eind juli kwam het DVK namelijk met een uitgebreid plan en begroting voor de tentoonstelling. Aan het einde van het document stelde Melis dat hij de volledige verantwoordelijkheid voor het succes van de tentoonstelling op zich nam.76 Ook stuurde hij in dit document al aan op de mogelijkheid van een reizende tentoonstelling. Het is opmerkelijk dat het DVK eerder zo afkeurend was over Schuilenburg en zijn collectie en zich toch amper een jaar later wel aan deze tentoonstelling bond. Een mogelijke reden van deze omslag zou kunnen zijn dat het DVK de regie wilde houden bij grote tentoonstellingsinitiatieven. Als zij zich aan dit project zou verbinden kon ze toezicht houden en daarbij invloed uitoefenen op het uiteindelijke resultaat. Deze gedachtegang bleek ook uit het plan: “Nu eenmaal het besluit genomen is het Nederlandsche publiek door middel van een tentoonstelling voor te lichten (…) dan dient daarvoor een overzichtelijk program samengesteld te worden.” 77 Het was duidelijk dat het DVK de controle probeerde te houden op haar eigen werkterrein. De NSB en het DVK werkten samen om de tentoonstelling mogelijk te maken, maar hadden verschillende belangen die regelmatig botsten. Zoals Schuilenburg reeds in zijn brief schreef, wilde de NSB de tentoonstelling ‘Strijd van de NSB in woord en beeld’ noemen. De focus lag voor de NSB dus vanaf het begin op het maken van een tentoonstelling over de eigen beweging. Ze wilde in de tentoonstelling de opkomst en de ontwikkeling van het nationaalsocialisme in Nederland laten zien. 78 De herinneringen aan deze strijd die het
74
NIOD, Archief DVK, 3554 (tijdelijk inv.nr., voorheen 191c), Brief Schuilenburg aan afdeling Tentoonstellingswezen DVK, 1 juli 1942. 75 Ibidem, brief Melis aan Propaganda-afdeling NSB, 3 juli 1942. 76 Ibidem, begroting en plan ‘Herlevend Nederland’ , 27 juli 1942. 77 Ibidem. 78 NIOD, Archief NSB, 637, Brochure Jan de Haas, 5.
19
nationaalsocialisme gevoerd had zouden “tot het publiek spreken” en hen dan laten inzien dat de NSB had gestreden voor een beter Nederland.79 Het DVK had een andere insteek dan de NSB. Dit werd gelijk duidelijk toen de titel van de tentoonstelling veranderde naar ‘Herlevend Nederland’ . Het DVK wilde geen propaganda maken voor de beweging, maar voor het nationaalsocialisme in het algemeen. De taak van de rijksdienst was nu eenmaal niet om partijpolitieke propaganda te voeren. 80 Met de titel ‘Herlevend Nederland’ verwachtte het DVK waarschijnlijk meer bezoekers te trekken dan met een titel die direct refereerde aan de NSB. De titel was dan wel aangepast op de wensen van het DVK, maar de aankondigingsposter liet geen twijfel bestaan over de werkelijke essentie van de tentoonstelling.
Poster tentoonstelling (www.geheugenvannederland.nl/?/nl/items/NIOD01:49481, 3 februari 2013).
De rode wolfsangel met gekruiste spade en zwaard, te zien op de poster, was één van de herkenningstekens van de NSB. Het DVK uitte haar zorgen met betrekking tot de inhoud van de tentoonstelling: “De vraag doet zich echter voor of een tentoonstelling, uitsluitend samengesteld uit de verzameling Schuilenburg, voldoende attractief kan zijn om het grote publiek te trekken en of een dergelijke tentoonstelling niet teveel een afspiegeling zou geven 79
NIOD, Archief DVK, 3554 (tijdelijk inv.nr., voorheen 191c), begroting en plan Bureau Tentoonstellingen, 27 juli 1942. 80 Benien van Berkel, Tobie Goedewaagen, 198.
20
van strijd en terreur, en waardoor het opbouwend werk van de partij niet voldoende spreekt.” 81 Het Departement was in de voorbereidende fase dus al bevreesd dat het propagandistische doel van het DVK niet gehaald kon worden, omdat de inhoud zo sterk op de NSB gericht was. Dit waren logische bedenkingen, aangezien een groot deel van de Nederlandse bevolking negatief stond ten opzichte van de NSB.82 Met een sterke focus op de NSB zou het lastig worden een breed publiek te bereiken. Het DVK probeerde de plannen van de NSB dan ook bij te sturen. Dit deed ze voornamelijk door meer algemene onderdelen toe te voegen aan de tentoonstelling. Zo pleitte het DVK voor een ruimte waar aandacht werd besteed aan het werk van het Departement en de Kultuurkamer. Deze toevoegingen deden echter niets af aan het feit dat de tentoonstelling grotendeels om de NSB draaide.
Moeizame samenwerking
Het DVK en de NSB werkten intensief samen op het gebied van propaganda, maar de verhoudingen waren vaak slecht.83 Ook bij de organisatie van ‘Herlevend Nederland’ bleef het vaag hoe de rollen precies verdeeld waren. Het feit dat het DVK niet was uitgenodigd voor de opening van de eerste tentoonstelling in Utrecht zette veel kwaad bloed. 84 Toen een aantal ambtenaren van het DVK wel was uitgenodigd voor de opening in Amsterdam, liet een groot deel van de NSB’ers het afweten. Zakelijk leider van de propaganda-afdeling, M. Dijkstra beschreef die opening vervolgens als “stijlloos en zonder sfeer”.85 De financiering van de tentoonstellingen was een constante factor van onrust tussen de twee partijen. De NSB was de initiatiefnemer en organisator van de tentoonstellingen en daarom verantwoordelijk voor alle kosten. De kosten voor elke tentoonstelling kwamen ongeveer uit op 16.000 gulden. 86 Zodra het DVK en de Kultuurkamer een aparte ruimte kregen voor hun eigen propaganda, moesten zij echter voor elke tentoonstelling een flinke subsidie betalen.87 In mei 1943 besloten de twee kemphanen een tentoonstellingscommissie op te richten, waarschijnlijk om gesteggel over taakverdeling de kop in te drukken. 88 De commissie bestond uit een voorzitter, een zakelijk leider, een representatief leider en een technisch leider. 81
NIOD, Archief DVK, 3554 (tijdelijk inv.nr., voorheen 191c), begroting en plan Bureau Tentoonstellingen, 27 juli 1942. 82 Van der Boom, We leven nog, 40. 83 Van Berkel, Tobie Goedewaagen, 196. 84 Ibidem. 85 NIOD, Archief NSB, 490, Brief van Dijkstra aan Huygen, 20 november 1942. 86 Ibidem, 540, Begroting ‘Herlevend Nederland’ in Eindhoven. 87 Ibidem, verslag bijeenkomst Tentoonstellingscommissie, 24 mei 1943. 88 Ibidem, 637, Huishoudelijk regelement tentoonstelling.
21
De voorzitter van de commissie was Max Blokzijl. De propagandaspreker verzorgde een belangrijk deel van de propaganda voor ‘Herlevend Nederland’ . Hij berichtte erover in zijn radiopraatjes en was bijna zonder uitzondering de persoon die de openingsspeech tijdens de openingen deed. De zakelijke leiding berustte bij Dijkstra. Schuilenburg vervulde als conservator de rol van representatief leider. Volgens het regelement hield dit in dat hij de collectie beheerde, het groepenbezoek organiseerde, rondleidingen gaf, gastheer was bij afwezigheid van de voorzitter en overleg pleegde met plaatselijke autoriteiten over bijvoorbeeld openings- en sluitingsuren. 89 De technische leiding behoorde officieel tot Schallies, een vertegenwoordiger van het DVK. Toch bleek in praktijk dat Jan Leendertz, de rechterhand van Schuilenburg, vaak de technische leiding op zich nam. Ondanks strubbelingen tussen het Departement en de NSB over de inhoud en de organisatie, waren ze het erover eens dat de tentoonstelling zoveel mogelijk bezoekers moest trekken. Maar op welke bezoekersgroepen richtten zij zich vooral?
Drie groepen ‘Herlevend Nederland’ is een tentoonstelling die ieder gezien moet hebben”, zo stond op het toegangsbewijs van ‘Herlevend Nederland’ . 90 De makers van de tentoonstelling wilden logischerwijs zoveel mogelijk bezoekers binnenhalen. Om een zo groot mogelijke toegankelijkheid te garanderen was de toegangsprijs laag. Bij sommige tentoonstellingen was de entree zelfs gratis en bij andere een dubbeltje, bedoeld voor de ontvangende tentoonstellingsruimte. De tentoonstelling werd groots aangekondigd in landelijke en regionale kranten, op de radio en in bioscoopjournaals. 91 Het leek of de NSB het hele Nederlandse volk probeerde te bereiken. Hoewel de NSB eenheid onder de Nederlanders predikte en een hekel had aan de politieke verdeeldheid, richtte zij zich met ‘Herlevend Nederland’ toch niet tot het gehele volk. Max Blokzijl, de belangrijkste propagandist van de NSB, verdeelde voor zijn radiopropaganda het volk in drie groepen. Met deze verdeling kanaliseerde hij de NSBpropaganda.
92
De eerste groep bestond uit georganiseerde nationaalsocialisten, de
zogenaamde activisten. Deze groep was grotendeels al aangesloten bij de NSB, maar moest 89
Ibidem. Ibidem, toegangskaartje ‘Herlevend Nederland’ . 91 Propagandafilms van de NSB, uitgebracht op: NIOD, dvd-box Ons koninkrijk en de Tweede Wereldoorlog. De Nationaal-Socialistische Beweging 1931-1945, dvd 3, fragment Tentoonstelling ‘Herlevend Nederland’ 1942. 92 René Kok, Max Blokzijl. Stem van het nationaal-socialisme (Amsterdam 1988) 77. 90
22
wel scherp en geïnspireerd blijven. De tweede groep waren de “anti’s”, de mensen die fel gekant waren tegen het nationaalsocialisme. Dit was weliswaar de grootste groep, maar Blokzijl zag deze als verloren. Van deze groep viel niets meer te verwachten. Bij de derde groep was het meeste winst te behalen voor de NSB: dit waren volgens Blokzijl de “positivisten”.
Deze
mensen
stonden
niet
geheel
afwijzend
tegenover
het
nationaalsocialistische gedachtegoed en zagen samenwerking met Duitsland als noodzakelijk. Deze mensen hadden echter wel enige bezwaren tegen de NSB of durfden nog geen lid te worden. 93 Blokzijl spitste zijn radiopraatjes precies toe op de eerste en de derde groep. Zoals eerder gesteld werd de geschiedenis van de bezetting kort na de oorlog vooral in termen van goed en fout werd beschreven, twee groepen dus, erkennen tegenwoordig de meeste historici dat dit achterhaald is. Een recent voorbeeld van een historicus die zich bij uitstek op de groep ‘in het midden’ richt, is Chris van der Heijden. In Grijs verleden maakte hij korte metten met het idee dat de meeste Nederlanders in de oorlog voor of tegen de bezetter (en de NSB) waren en dat er niets tussenin zat.94 Deze groep mensen die “ertussenin” zat zou je de derde groep kunnen noemen. Josje Damsma en Erik Schumacher benoemen in Hier woont een NSB’er ook drie groepen Amsterdammers. De derde groep was volgens Damsma en Schumacher een groep die niet voor en niet tegen de NSB was, wel eens Volk en Vaderland las en naar Max Blokzijl luisterde. De grootte van deze groep is volgens de auteurs moeilijk in te schatten.95 De driedeling van Blokzijl is ook toepasbaar op ‘Herlevend Nederland’ . De tentoonstelling richtte zich voornamelijk zich op de eerste en derde groep. Het belang dat de NSB toedichtte aan de tentoonstelling voor de beïnvloeding van de groep bestaande nationaalsocialisten was groot. Dit bleek onder andere uit de brochures die bij de tentoonstellingen gemaakt werden. Egbert Smith, het hoofd van de Dienst Schriftelijke Propaganda schreef de brochure Een praatje over en een wandeling door de tentoonstelling ‘Herlevend Nederland´. De toon van de brochure was luchtig en bijna vriendschappelijk. De strijd van de NSB voor een Nieuwe Orde werd vergeleken met het opruimen en schoonmaken van een keuken. Daarnaast refereerde de brochure aan de noodzaak van het ophelderen van herinneringen. “We gaan er U met uw neus bovenop zetten. Het u nog eens precies laten zien
93
Ibidem, 75-77. Chris van der Heijden, Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2001). 95 Damsma en Schumacher, Hier woont een NSB’er, 50. 94
23
zoals het was in dien tijd. Of we u het al met woorden helpen herinneren baat zo weinig. Ge moet het weer zien zoals het was.” 96 In een andere brochure, ‘Herlevend Nederland’ : tentoonstelling over de NationaalSocialistische revolutie in het Nederlandsche volk van Jan de Haas, kwam dit doel ook duidelijk naar voren. “Voor oude strijders betekent zij een kostelijke herinnering aan moeilijke, maar juist daarom zo mooie dagen. Voor volksgenoten die onze rijen (…) zijn komen versterken kan zij een welkom middel zijn om hun kennis van de beweging te verhogen en daardoor hun strijdgeest te versterken.”97 De NSB hoopte dus dat de tentoonstelling de huidige leden zou activeren en de verbondenheid versterkte. Veel NSB’ers waren bang om hun lidmaatschap bekend te maken. Daarnaast waren er na de bezetting veel leden bij gekomen uit opportunistische overwegingen, zo dacht een groot deel van de oude garde. 98 De makers van ‘Herlevend Nederland’ maakten in elk geval duidelijk dat de oude “strijders” het nog veel zwaarder hadden dan de NSB’ers in deze oorlogstijd: “(…) kracht putten om te volharden in de moeilijkheden van het ogenblik, die in vele opzichten zo geringer zijn dan die, waarmede de pioniers te kampen hebben gehad.”99 De oude leden moesten dus geïnspireerd raken door hun voorgangers. De NSB probeerde met brieven, advertenties in het NSB-weekblad Volk en Vaderland en allerlei artikelen in de landelijke kranten leden te bewegen om de tentoonstelling te bezoeken.100 Naast de eigen achterban inspireren wilde de NSB ook nieuwe zieltjes voor de beweging werven. De brochure van Jan de Haas verwees ook naar deze doelgroep: “Het doel van ‘Herlevend Nederland’ is en blijft: het Nederlandse volk.” Volgens de brochure was het overgrote deel van de bevolking “gruwelijk misbruikt” door de “vijandelijke propaganda” van oude politieke partijen, die de NSB voortdurend in een kwaad daglicht stelden. 101 ‘Herlevend Nederland’ wilde “misstanden opheffen en onbegrip wegnemen.” Eigenlijk kwam het er volgens de NSB op neer dat het de niet-leden vooral ontbrak aan kennis. ‘Herlevend Nederland’
zette dus de “feiten” op een rijtje en: “iedere weldenkende
volksgenoot kan daaruit zelf zijn gevolgtrekkingen maken.”102
96
NIOD, Archief NSB, 540, Brochure Egbert Smith. Ibidem, 637, Brochure Jan de Haas, 9. 98 De Jonge, Het nationaal-socialisme in Nederland, 167. 99 NIOD, Archief NSB, 637, brochure Jan de Haas, 10. 100 Volk en Vaderland, 28 augustus 1942. 101 NIOD, Archief NSB, 637, Brochure Jan de Haas, 11. 102 Ibidem, 13. 97
24
De NSB en het DVK sloegen de handen ineen om een tentoonstelling te organiseren die voor beide partijen een gunstige uitwerking moest hebben. Het publiek moest overtuigd worden van de goede bedoelingen van de NSB en ze moest gaan geloven dat het nationaalsocialisme Nederland zou verbeteren en weer een eenheid zou maken. ‘Herlevend Nederland’ stoomde de Nederlanders klaar voor de nieuwe orde. Een belangrijke kwestie bleef echter dat een rijksdienst met een politieke partij in zee ging en dat hun opvattingen en werkwijzen regelmatig botsten. Het DVK had geen hoge pet op van Schuilenburg, zo was gebleken bij de voorbereidingen op het museum en nu kreeg hij in dit project toch een relatief grote rol. De verwachtingen en doelstellingen stonden nu op papier. Maar hoe was de uitwerking?
25
2. Een tour door ‘Herlevend Nederland’ De propaganda van de NSB moest het volk indoctrineren met het idee dat de NSB het beste met Nederland en het Nederlandse volk voor had. Daarnaast wilde de NSB de bezetter ervan overtuigen dat de partij klaar was voor regeringsmacht en dat zij het volk achter zich kon krijgen. Met ‘Herlevend Nederland’ gebruikte de NSB het middel van de reizende tentoonstelling om haar propaganda te verspreiden. Hoe dacht de beweging het publiek te overtuigen met voornamelijk documentatiemateriaal over de partijgeschiedenis? Ten eerste vormde het verhaal van Schuilenburg en het ontstaan van zijn collectie een dankbaar propaganda-onderwerp. Schuilenburg was NSB’er vanaf 1933, toen de beweging nog sterk in ontwikkeling was. Hij hoorde dus niet bij de mensen die zich pas na de bezetting aansloten bij de NSB, spottend “Meikevers” genoemd. 103 Schuilenburg was actief in de beweging; hij was wachtmeester bij de WA geweest en had zich daarnaast jarenlang ingezet om een collectie met nationaalsocialistische voorwerpen te vormen. Volgens de brochure van ‘Herlevend Nederland’ was het werk van Schuilenburg een “epos van offerbereidheid en volharding”. 104 Dit werk was daarmee een illustratie van een NSB’er die zich met hart en ziel inzette voor de beweging en de beweging hoopte waarschijnlijk dat bezoekers hierdoor geïnspireerd werden en een voorbeeld aan hem zouden nemen. Ten tweede scheen Schuilenburg te geloven dat de voorwerpen die hij verzameld had, begrijpelijk waren voor de gemiddelde burger. De dure kunst die vaak op tentoonstellingen te zien was, had minder waarde voor een bezoeker dan de verzameling die hij te bieden had, stelde de conservator. “De tentoonstelling verschilt met vroeger, ook omdat er levende in plaats van dode voorwerpen zijn uitgestald. Ieder stukje is een stukje geschiedenis. Ieder stukje leeft voor ons en symboliseert de beweging, die immers een levende beweging is,” filosofeerde Schuilenburg op de opening in Utrecht.
105
Deze bijna religieus klinkende
uiteenzetting van de conservator paste bij de intense ideologische beleving van de nationaalsocialisten en fascisten. 106 De nationaalsocialistische ideologie kon getypeerd worden als een politieke religie, waarin de politieke beweging zich niet beperkte tot het politieke leven maar zich uitstrekte tot alle maatschappelijke en levensbeschouwelijke
103
De Jonge, Het nationaal-socialisme in Nederland, 167. NIOD, Archief NSB, 637, Brochure Jan de Haas, 6. 105 Ibidem, openingsrede Schuilenburg, 28 augustus 1942. 106 Ivo Schöffer, Het nationaal-socialistische beeld van de geschiedenis der Nederlanden (Amsterdam 1956), 18. 104
26
terreinen.107 De NSB zag zichzelf dan ook als een geestelijke beweging, die een geestelijke omwenteling van de Nederlandse maatschappij voor ogen had.
108
De obsessie van
Schuilenburg met de “levende” voorwerpen van de beweging is een voorbeeld van het politiek-religieuze karakter van het nationaalsocialisme. De objecten in de tentoonstelling liepen uiteen van gebruiksvoorwerpen (een “boevenjasje” uit het interneringskamp) tot foto’s, krantenartikelen, pamfletten, spotprenten, insignes, speldjes, brieven, posters en dodenmaskers van overleden NSB’ers. De losse objecten vormden een ratjetoe. De objecten hadden volgens de NSB echter een historische betekenis omdat ze stuk voor stuk stonden voor “een tijd van revolutie”. De nationaalsocialisten hadden voor een omwenteling in de maatschappij gezorgd en al deze objecten, van herinneringsspeldjes van een Landdag tot een foto van een interneringskamp, waren daar volgens hen het bewijs van.109 Schuilenburg beschouwde het gebruik van deze objecten dus als de ideale manier om het verhaal van de NSB te vertellen. De objecten stonden niet op zichzelf, maar het ging er juist om dat alle objecten tezamen een propagandistische uitwerking op de bezoeker zouden hebben. De rangschikking en de thematisering zouden het materiaal vervolgens vormen tot een propagandistisch geheel. De NSB en het DVK verwachtten veel van deze propagandavorm. “Uit het oogpunt van doelmatige propaganda acht ik de uitgave van 10.000 gulden voor een dergelijke tentoonstelling beter verantwoord dan de uitgave van 3.000 gulden aan een tentoonstelling met museummateriaal, die dan overigens van geringe omvang moet zijn,” stelde Du Croo van het Bureau Tentoonstellingen van het DVK in de zomer van 1942.110
Naar buitenlands voorbeeld?
Het was niets nieuws om de tentoonstelling als propagandamiddel te gebruiken. De Nederlandse nationaalsocialisten keken ook op dit gebied naar Duitsland en Italië. Naast de belangrijkste propagandamiddelen van radio, film en pers was de tentoonstelling ook een propagandamiddel in nazi-Duitsland. Een groot deel van de Duitse tentoonstellingen was op kunst en cultuur gericht.111 Hitler organiseerde acht Groot-Germaanse Kunsttentoonstellingen 107
Theo Salemink, ‘Nationaal-socialisme als politieke religie – confrontatie met christendom en jodendom’ Groniek 160 (2003), 299. 108 Te Slaa en Klijn, De NSB, 781. 109 Ibidem, 540, Brochure Jan de Haas, 12. 110 NIOD, Archief DVK, 3554 (tijdelijk inv.nr, voorheen 191c), begroting en plan Bureau Tentoonstellingen, 27 juli 1942. 111 Michel Peeters, Beelden voor de massa. Kunst als wapen in het Derde Rijk (Amsterdam 2007), 113.
27
in het speciaal opgezette ‘Haus der Kunst’ in München. Deze tentoonstellingen boden een platform voor Duitse kunstenaars, waarmee “goede kunst en cultuur” toegankelijk werd voor het volk. Een belangrijk doel van deze tentoonstellingen was om het volk op te voeden en te vormen tot goede nationaalsocialisten.112 Op de reizende tentoonstelling van Entartete Kunst toonden de nazi’s wat verwerpelijke kunst was. Daarnaast wilden ze laten zien dat dit “cultuurverval” bij het verleden hoorde.113 Naast deze kunsttentoonstellingen organiseerden de nazi’s ook tentoonstellingen gericht op de successen van het regime. Ze toonden wat het nationaalsocialisme op politiek, sociaal, economisch en cultureel gebied had bewerkstelligd. In 1937 liet de tentoonstelling ‘Gebt mir vier Jahre Zeit’ in Berlijn zien hoe succesvol het Vierjarenplan was geweest. De tentoonstelling was opgezet in dertien enorme hallen, waar onder andere industriële machines, tanks en schepen stonden.
Deze grote Duitse
tentoonstellingen trokken miljoenen bezoekers.114 Ook in het Italië van Mussolini was de tentoonstelling een belangrijk middel voor propaganda en de mobilisatie van de massa. De tentoonstellingen waren voor een belangrijk deel gericht op de propaganda voor het buitenland. Mussolini wilde met grootse tentoonstellingen en evenementen indruk maken op de rest van de wereld en aantonen dat het afgelopen was met de “culturele achterlijkheid” van Italië. 115 De Duitse en Italiaanse tentoonstellingen waren besloegen enorme oppervlaktes. Ze waren volledig in de stijl van het nationaalsocialisme en fascisme opgesteld. Of de NSB en het DVK met ‘Herlevend Nederland’ daadwerkelijk Duitse of Italiaanse tentoonstellingen probeerden na te bootsen, is niet bekend. Schuilenburg was in elk geval overtuigd dat de tentoonstelling de beste manier van propagandavoering was om twijfelaars te overtuigen: “Het gesproken woord vervliegt, maar wat zij hier zullen zien, vergeten zij nooit meer. Dat zal zich in hun geheugen vast zetten en hen uiteindelijk tot bezinning moeten doen komen,” zo sprak hij tijdens zijn openingsspeech in Utrecht.116 Opbouw ‘Herlevend Nederland’ ‘Herlevend Nederland’ werd op elke locatie opgebouwd in één grote ruimte. Deze ruimte was verdeeld in een aantal vakken, waarin verschillende thema’s aan bod kwamen. De makers 112
Ilana Cukier, ‘Voor volk en vaderland’, 38. Peeters, Beelden voor de massa, 132. 114 Cukier, ‘Voor volk en vaderland’, 11. 115 Ruth Ben-Ghiat, Fascist modernities. Italy 1932-1945 (Berkeley 2001) 35. 116 NIOD, Archief NSB, 637, openingsrede Schuilenburg, 28 augustus 1942. 113
28
kozen voor een min of meer chronologische volgorde van de thema’s. De tentoonstelling werd niet in elke stad precies hetzelfde opgebouwd. In de loop van de tijd werden onderdelen uitgebreid, geschrapt of toegevoegd, meestal onder druk van het DVK. In elke stad moest de tentoonstelling aangepast worden op de beschikbare ruimte. In sommige plaatsen, zoals Meppel, was de ruimte erg klein en dan kon minder materiaal getoond worden. De grootste tentoonstelling was in Groningen en was ongeveer duizend vierkante meter groot.117 De basis van de tentoonstelling was wel vanaf de eerste tentoonstelling in Utrecht tot de laatste in Arnhem gelijk. Deze basis bestond uit een aantal thema’s, ingevuld met materiaal uit de verzameling van Schuilenburg. In Utrecht werd de tentoonstelling dan ook aangekondigd op posters met de ondertitel: een keuze uit de verzameling Schuilenburg. 118 Het is niet met zekerheid te zeggen of Schuilenburg zelf de thematisering en inrichting van de expositie voor zijn rekening mocht nemen, maar in elk geval had hij het materiaal al eerder gecategoriseerd toen de verzameling in zijn eigen huis lag. Het ligt daarom voor de hand dat hij, die het materiaal goed kende, ook de tentoonstelling grotendeels zou samenstellen. Schuilenburg had dan wel de titel conservator gekregen, maar hij bleef een amateurhistoricus zonder kennis op het gebied van presentatie van historische voorwerpen in een tentoonstelling.
Impressie van de tentoonstelling in Meppel.(NIOD, Beeldbank, 77858, augustus 1943).
117 118
Nieuwsblad van het Noorden, 7 juni 1943. Zie afbeelding poster in hoofdstuk 1 van deze scriptie.
29
Routing Iedere bezoeker van ‘Herlevend Nederland’ diende een vastgestelde route te lopen. Als de bezoeker lukraak ergens zou beginnen, zou hij “de grote lijn van het geheel missen”.119 De route was opgetekend in de tentoonstellingsbrochure die elke bezoeker in de handen gedrukt kreeg. “Door na het binnenkomen steeds den rechterwand te blijven volgen kan men alles in het juiste verband aanschouwen.” 120 Een bezoeker kon individueel door de tentoonstelling lopen, maar Schuilenburg gaf ook regelmatig rondleidingen. Gezien zijn onverdroten idealisme en het feit dat vrijwel al het materiaal door hem verzameld en geordend was, kregen bezoekers bij deze rondleidingen waarschijnlijk veel gedetailleerde informatie over alle objecten en de herkomst ervan. Schuilenburg was niet alleen een overtuigd nationaalsocialist, boven alles was hij een geobsedeerde verzamelaar die onmogelijk “boven” het tentoongestelde materiaal kon staan, zoals een conservator dat behoort te doen. Het materiaal was immers zijn leven. Rondleidingen vormen een extra dimensie bij een tentoonstelling en kunnen invloed uitoefenen op de manier waarop de bezoeker naar het tentoongestelde kijkt. Een rondleiding door ‘Herlevend Nederland’ had een extra propagandistische invloed kunnen uitoefenen, maar of de rondleidingen van Schuilenburg het gewenste effect hadden op de bezoekers is de vraag. In elk geval twijfelden sommige NSB’ers hieraan. Tijdens de tentoonstelling in Groningen
klaagde
de
districtsleider
propagandaspeeches” van Schuilenburg.
121
H.
Huizenga
over
de
“taaie,
politieke
Volgens Huizenga zou een groot deel van de
bezoekers die geen lid waren van de beweging al zijn af geschrokken voordat zij de tentoonstelling had gezien. “Van propagandistische uitbuiting der tentoonstelling en het winnen van volksgenoten door een tactisch optreden heeft hij geen kaas gegeten,” oordeelde de districtsleider.122 Blokzijl, zelf een van de meest charismatische sprekers van de NSB, tikte de conservator na deze klacht op de vingers. Hij liet zich nog ontvallen dat Schuilenburg “nu hij eindelijk de gelegenheid heeft, zich gemakkelijk laat gaan.”123
119
NIOD, Archief NSB, 637, Brochure Jan de Haas, 16. Ibidem, 18. 121 Ibidem, 495, brief districtsleider Groningen H. Huizenga aan propaganda-afdeling NSB, 2 augustus 1943. 122 Ibidem. 123 Ibidem, 495, brief F. Hoeberechts van propaganda-afdeling aan Huizenga, datum onbekend. 120
30
Schuilenburg (rechts) tijdens een rondleiding. (NIOD, Beeldbank, 77865, datum onbekend).
Geschiedenis van de beweging
Nadat de bezoeker een brochure had gepakt, begon hij zijn bezoek bij een wand met portretten van een paar prominente NSB’ers, “voor zover van hen op dit ogenblik foto’s in dit formaat in de verzameling-Schuilenburg aanwezig zijn.” 124 Hierbij hoorden bijvoorbeeld NSB’ers als Cees van Geelkerken, Meinoud Rost van Tonningen en Carolus Huygen. Opmerkelijk was dat de foto’s niet in hiërarchische volgorde waren opgehangen. Gezien de fascistische obsessie met hiërarchie en leiderschap was dit een vreemde keuze. Naast de foto’s hing een aantal NSB-vlaggen. Vervolgens liep de bezoeker door naar de zaal ‘Pers der beweging’. Hier toonde de NSB alle kranten, tijdschriften en brochures van de NSB of nevenorganisaties die wekelijks of maandelijks van de pers rolden. Dit sprak allemaal voor zichzelf volgens de handleiding: “Commentaar is hier zeker overbodig!”.125 Waarschijnlijk lagen hier exemplaren van het NSB-weekblad Volk en Vaderland, het blad van de WA De Zwarte Soldaat en Spiegel der Beweging, een geïllustreerd blad van de Fotodienst van de NSB. Dan was het tijd voor de echte start van de tentoonstelling. Het eerste thema was ‘Verdeeldheid en politieke partijen’. De NSB begon de propagandatentoonstelling niet met de eigen ideologie, maar met die van haar vijanden. De
124 125
NIOD, Archief NSB, 637, Brochure Jan de Haas, 18. Ibidem, 19.
31
NSB had een grondige afkeer van de verzuiling in Nederland. 126 De verdeling in zuilen betekende volgens de NSB dat het land verscheurd was en geen eenheid meer vormde. De bevolking kende een gespleten loyaliteit: enerzijds aan de eigen zuil en anderzijds aan de natie. 127 Volgens de brochure wilde de NSB met dit thema het “oude, ondergaande” Nederland schetsen. Het materiaal van dit onderdeel bestond uit krantenartikelen, pamfletten en verkiezingsposters van verschillende politieke partijen, veelal uit de jaren 1933 tot 1939. De liberalen, confessionelen en socialisten waren de schuldigen van die verdeeldheid. Ook antisemitisch sentiment en de afkeer van vrijmetselaars kwam hierbij naar voren. De joden en vrijmetselaars werden in de nationaalsocialistische ideologie vaak over dezelfde kam geschoren.128 Zij werden gepresenteerd als medeverantwoordelijk voor de verdeeldheid. Het opvallende bij dit thema was dat de NSB haar vijanden neerzette als onderdeel van een verleden tijd. De politieke partijen waren al geschiedenis, omdat op het moment van de tentoonstelling de NSB de enige toegestane politieke partij was. 129 De invloed van de joden en vrijmetselaars was volgens de NSB met de komst van het nationaalsocialisme ook voorbij. Deze afdeling toonde dan ook een aantal objecten die de verleden tijd representeerden. Uit rapporten van Schuilenburg bleek dat er een vrijmetselaarsdolk was tentoongesteld en zogenaamd “jodenmateriaal”.130 Wat dit materiaal precies was, is niet op te maken uit de bronnen. Naast deze afdeling, waar joden onder de vijanden werden geschaard, was op de tentoonstelling antisemitisme niet zichtbaar aanwezig. In de eerste jaren van de beweging onderschreef de NSB de rassenleer en het antisemitisme niet. Vanaf 1935 radicaliseerde de NSB echter en dat betekende dat de partij naar Duits voorbeeld antisemitische standpunten in haar programma opnam.131 Volgens Gerard Groeneveld werd vanaf 1942 echter minder antisemitische propaganda gevoerd door het DVK en de NSB dan in de eerste oorlogsjaren. Het DVK stelde dat door alle maatregelen tegen de joden de stemming in het land zodanig was beïnvloed dat de bevolking “niet ontvankelijk was voor krachtige propaganda”.
132
De propagandastrategie van deze afdeling draaide om het
zwartmaken van de tegenstander. De NSB probeerde zich in de rest van de tentoonstelling af te zetten tegen de politiek die in het eerste onderdeel werd geschetst.
126
Bart van der Boom, ‘Fascisten in de polder’, 197. Ibidem, 198. 128 Groeneveld, Zwaard van de geest, 191. 129 Hitler gaf in 1941 de NSB als enige politieke partij in Nederland toestemming te blijven bestaan. 130 NIOD, Archief NSB, 490, rapport Schuilenburg, 16 november 1942, en: Archief NSB, 493, rapport Schuilenburg, 13 juli 1943. 131 Piet de Rooy, Republiek van rivaliteiten. Nederland sinds 1813 (4e druk, Amsterdam 2010 ) 185. 132 Groeneveld, Zwaard van de geest, 190. 127
32
Na ‘Verdeeldheid’ kon de bezoeker doorlopen naar de ‘Voorlopers van het nationaalsocialisme’. In deze afdeling kwamen allerlei vooroorlogse Vlaamse en Nederlandse fascistische groeperingen aan bod. De NSB beschouwde vooral de Vlaamse partij Verdinaso als een waardige voorganger. Door deze voorgangers een plek te geven in de tentoonstelling, probeerde de NSB waarschijnlijk aan te tonen dat zij uit alle voorgaande fascistische groepjes als beste en sterkste uit de bus was gekomen. Na de voorlopers was de bezoeker aanbeland bij de ‘Stichting van de NSB’. Met lidmaatschapskaarten, vlaggetjes en sluitzegels trachtten de makers te laten zien hoe de NSB een plek in het politieke landschap had ingenomen. Ook de kwitanties die “inzicht geven in de wijze waarop met weinig geld programma’s moesten worden gedrukt” maakten deel uit van dit thema.133 Een gefiguurzaagde boom toonde hoe de beweging was opgebouwd uit verschillende afdelingen. Het is de vraag of er een propagandistische werking kon uitgaan van een kwitantie van de huur van een zaaltje voor de eerste vergadering van de NSB in 1932, waarop zeven koppen thee op hadden gestaan. De enige vorm van geschiedenis op de tentoonstelling was de geschiedenis van het nationaalsocialisme in Nederland en de recente geschiedenis van de Nederlandse politiek. Het is opvallend te noemen dat er verder geen aandacht was voor de algemene vaderlandse geschiedenis. In andere propagandamiddelen als film en openbare manifestaties refereerde de NSB juist regelmatig aan de roemrijke Nederlandse geschiedenis en historische volkshelden als Michiel de Ruyter en Willem van Oranje.134 ‘Herlevend Nederland’ ging niet verder terug dan 1919. De bezoeker die geen lid van de beweging was, voelde zich niet per definitie betrokken bij de vertelde geschiedenis, omdat hij daar geen deel van uitmaakte. Na de oprichting van de NSB kwam het onderdeel ‘Actie in volle gang’. Het draaide in deze afdeling vooral om het gesproken woord als propagandamiddel. De Landdagen, marsen en openbare vergaderingen vormden een belangrijk onderdeel van het karakter van de beweging. Met dit onderdeel, geïllustreerd met foto’s, gedenkboeken en krantenverslagen, wilde de NSB het beeld van een actieve en massale volksbeweging neerzetten. De volgende afdeling was ‘Het geschreven woord’ van de NSB, met kranten, brochures en pamfletten. De tentoonstelling presenteerde hier voorbeelden van de geschreven propaganda. “Een scherpe en vaardige, maar ook vruchtbare pen heeft de gedachten van het nationaalsocialisme op papier gezet!” schreef Jan de Haas.135 Deze afdeling moest een flinke overlapping hebben gehad met het eerste onderdeel van de tentoonstelling, de ‘pers der beweging’. 133
NIOD, Archief NSB, 637, Brochure Jan de Haas, 21. Vermeer, NSB-films, 78 en Vos en Van Hout, Een nieuwe tijd breekt baan. 135 NIOD, Archief NSB, 637, Brochure Jan de Haas, 22. 134
33
Het eerste gedeelte van ‘Herlevend Nederland’, met bovenstaande thema’s, was niet bijzonder of heel specifiek te noemen voor een nationaalsocialistische tentoonstelling. Het tonen van de ontwikkeling van de partij en de politieke middelen die ze gebruikte zou waarschijnlijk niet anders geweest zijn bij een tentoonstelling van de sociaaldemocraten of de confessionele partijen. Wat wel bijzonder was, is dat de NSB nadruk bleef leggen op noodzaak van eenheid in Nederland, maar tegelijkertijd wel tot in detail de nadruk legde op curiosa van de eigen partij.
34
Strijd en slachtofferschap Na het ‘Geschreven woord’ was het tijd voor de ‘Ontwikkeling van de WA’. De nadruk op (gewelddadige) strijd vormde een belangrijk kenmerk van de ideologie van het nationaalsocialisme en dit element speelde ook bij ‘Herlevend Nederland’ een grote rol. 136 De Weerbaarheidsafdeling (WA) was de paramilitaire poot van de NSB. In 1932 werd ze opgericht om politieke tegenstanders te intimideren en NSB-leden te beschermen tegen aanvallen. Daarnaast moest er een wervende kracht uitgaan van de WA. 137 De veredelde knokploeg kreeg vooral in de grote steden een berucht imago, omdat leden vaak betrokken waren bij opstootjes en vechtpartijen. In 1935 ontbond Mussert de WA, om een verbod van de regering voor te zijn.138 Onofficieel bleef de WA echter bestaan.139 Tijdens de bezetting kon de WA de straat weer op en bleef gewelddadig optreden. Binnen de NSB klonken regelmatig kritische geluiden over de eigengereidheid en agressiviteit van de WA. De propaganda-afdeling wilde het imago van de WA verbeteren en benadrukte op ‘Herlevend Nederland’ slechts in positieve termen de strijdlust van het weerkorps: “De hernieuwde WA toont haar strijd om de vrijheid van actie op straat (…) en haar deelneming aan het veroveren van onze toekomst.” 140 Grote foto’s van WA-mannen met helmen riepen het gevoel van mannelijkheid en kracht op. Verder kon de bezoeker uniformstukken en oude orders bekijken.
Afdeling van de WA in Groningen. (NIOD, Beeldbank, 77886, 6 juni 1943).
136
Damsma en Schumacher, Hier woont een NSB’er, 19 Peter Romijn, ‘Politiek geweld op straat. Succes en falen van de Weerafdeling van de NSB’ in: Evelien Gans, Johannes Houwink ten Cate eds., Met alle geweld. Botsingen en tegenstellingen in burgerlijk Nederland (Amsterdam 2003), 97. 138 Damsma en Schumacher, Hier woont een NSB’er, 21. 139 Romijn, ‘Politiek geweld’, 99. 140 NIOD, Archief NSB, 637, Brochure Jan de Haas, 23. 137
35
Hierna borduurde de tentoonstelling verder op de tegenstand die de beweging had gekend met de afdeling ‘Bestrijding en terreur’. De NSB wist de feiten zo te draaien dat de beweging tijdens haar bestaan van tien jaar voortdurend het slachtoffer was van politieke aanvallen en bedreigingen. Bij deze propaganda draaide het om het uitbuiten van de slachtofferrol. Deze tactiek gebruikte de NSB al vanaf de beginjaren. 141 De NSB dikte het verhaal zodanig aan dat ze tegenstand aanduidden als “vervolging waaraan de nationaalsocialistische beweging blootstond”.142 Wat er precies in deze afdeling te zien was, kwam niet duidelijk naar voren in de brochure.
Martelaars en helden Artikelen over ‘Herlevend Nederland’ in Volk en Vaderland en De Zwarte Soldaat uitten vooral veel lof voor de zogenaamde “dodennis”.143 Er was een speciale afdeling gemaakt voor vier overleden WA-mannen: Peter Ton, Hendrik Koot, Hans Pelzer en Jacob Janse. Deze mannen waren allemaal gedood in verschillende confrontaties op straat. Peter Ton overleed in september 1940 tijdens een optocht van de Nationale Jeugdstorm die op rellen uitliep. Op de dood van Hendrik Koot in februari 1941 na gevechten met Joodse Amsterdammers volgden grootschalige rellen. Na deze rellen hielden de Duitsers razzia’s onder de Joodse bevolking in Amsterdam, die voor grote onrust zorgden. Dit leidde tot de bekende Februaristaking. 144 De begrafenissen van deze mannen waren groots opgezette vertoningen waar een groot deel van de NSB-top en -aanhang bij aanwezig was.145 De NSB zag de doden als offers voor het nationaalsocialisme. Op ‘Herlevend Nederland’ stonden deze martelaars van de NSB opnieuw in de schijnwerpers. Jan de Haas schreef dat deze mannen waren vermoord door de “joods-democratische waanzin”.146 Dit waren de eerste “bloedoffers” van de beweging.
141
Damsma en Schumacher, Hier woont een NSB’er, 19-21. Volk en Vaderland, 4 september 1942. 143 Volk en Vaderland, 4 september 1942 en De Zwarte Soldaat, 26 november 1942. 144 www.geschiedenis24.nl/nieuws/2011/februari/Herdenking-van-de-Februaristaking.html (3 februari 2013). 145 Rene Kok, ‘NSB. De Nationaal-Socialistische Beweging 1931-1945’, brochure bij dvd-box Ons koninkrijk en de Tweede Wereldoorlog deel 3, 20. 146 NIOD, Archief NSB, 637, Brochure Jan de Haas, 24. 142
36
Vitrine van de dodenmaskers. (NIOD, Beeldbank, 77935, datum onbekend).
Het thema ademde een fanatiek-religieuze sfeer. Het eren van martelaars, de verheerlijking van strijd en het brengen van offers waren kenmerkend voor het politiekreligieuze karakter van het nationaalsocialisme. De heilsleer, de strijd tussen goed en kwaad en de verlossende kracht van een leider waren religieuze elementen die op een politieke wijze gebruikt werden door de fascisten en nationaalsocialisten.147 Daarnaast maakten ze specifiek gebruik
van
christelijke
tradities
nationaalsocialistisch tintje aan.
148
in
hun
ideologie,
en
gaven
daar
dan
een
De NSB probeerde dit ook in de tentoonstelling, door een
glas-in-loodraam met een bijbelse voorstelling van Sint Joris en de draak neer te zetten. Dit moest de strijd van hun nationaalsocialistische martelaars symboliseren. Zo probeerde de beweging de WA-mannen een bijna heilige status aan te meten. In een vitrine onder het raam lagen vier dodenmaskers van de gedode mannen. Deze maskers waren door secretaris-generaal Huygen geschonken aan Schuilenburg.149 De traditie van dodenmaskers, afgietsels van het gezicht van overledenen, gaat duizenden jaren terug.150 Waarschijnlijk maakte Chris Agterberg, een kunstenaar en NSB’er, de maskers van de WAmannen. Hij ontwierp zaalversieringen voor propagandabijeenkomsten en vervaardigde een 147
Salemink, ‘Nationaal-socialisme als politieke religie’, 299. Ibidem, 294. 149 Ibidem, 23c, brief Schuilenburg aan Voorhoeve, 19 november 1941. 150 www.cultuurwijzer.nl/cultuurwijzer.nl/cultuurwijzer.nl/i000527.html, bezocht op 3 februari 2013. 148
37
tweetal plaquettes van de beweging. Verzetskrant De vrije kunstenaar berichtte in 1944 schertsend over de activiteiten van Chris Agterberg. Hij maakte, volgens dit bericht, voor elke vermoorde NSB’er een dodenmasker uit gips.151 Het is de vraag of een bezoeker die geen NSB-lid was en de slechte reputatie van de WA’ers kende, zich met deze mannen kon identificeren. Na de dodenmaskers kwam de afdeling ‘Terreur in oorlogsdagen’, waar objecten lagen die een verband hadden met de internering van NSB’ers tijdens de eerste dagen van de bezetting. Nadat Duitsland op tien mei 1940 Nederland binnenviel verdachten veel mensen de NSB’ers van landverraad. Er kwam een grootschalige arrestatie van de Nederlandse nationaalsocialisten op gang. De arrestaties werden niet alleen gedaan door de politie, maar ook door burgers.152 De tentoonstelling liet aan de hand van foto’s en kampkleding zien hoe de “beestachtige behandeling van NSB’ers in de concentratiekampen” 153 eruit had gezien. Het geheel werd beeldend gemaakt met prikkeldraad en de sleutel van een gevangenisdeur. Deze voorwerpen moesten de herinnering prikkelen, zo stelde Volk en Vaderland. 154 De tentoonstellingsmakers ontbrak het niet aan gevoel voor dramatiek en overdrijving. Deze objecten riepen bij de fanatieke leden van de NSB waarschijnlijk een gevoel van sensatie op. Bij het kussensloop van de vrouw van Mussert uit het interneringskamp in Hoorn zullen alleen echte bewonderaars van het nationaalsocialisme hebben stilgestaan.155 Waarschijnlijk hoopten de makers dat de herinnering aan de internering bezoekers die lid waren van de NSB een gevoel van verbondenheid zou geven. Zo’n kussensloop was naast een symbool van de interneringsdagen ook symbool van huiselijkheid en geborgenheid. Die gevoelens wilde de partij vanaf het begin cultiveren. Dat het kussensloop van de vrouw van Mussert was, paste hierbij. De vrouw had in de NSB-ideologie altijd een ondersteunde rol, vooral binnen de sfeer van het gezin.156
151
De Vrije Kunstenaar. Religieus en politiek onafhankelijk orgaan voor de Nederlandse kunstenaar, 15 juni 1944. 152 Schöffer, Het nationaal-socialistische beeld, 71. 153 NIOD, Archief NSB, 637, Brochure Jan de Haas, 24. 154 Volk en Vaderland, 4 september 1942. 155 Dit kussensloop had Schuilenburg van de vrouw van Anton Mussert, Maria Witlam, gekregen. De Zwarte Soldaat, 8 augustus 1941 en Drentsch Dagblad, 19 september 1942. 156 Damsma en Schumacher, Hier woont een NSB’er, 72.
38
Fascistisch vermaak
Het volgende thema besteedde aandacht aan het belang van muziek en dans bij de NSB. Bij dit onderdeel hoorde ook een collectie van spotprenten over Mussert en de NSB. Deze spotprenten waren volgens de brochure bedoeld om “de kleinheid” van de tegenstander aan te tonen.157 Hoe een collectie spotprenten van Mussert en Hitler de twijfelende bezoeker over de streep zou kunnen trekken is een raadsel. Een foto van een geamuseerde Mussert en Schuilenburg bij de spotprenten verscheen in de Spiegel der Beweging, het blad van de Fotodienst van de NSB.158 De NSB wilde kennelijk laten zien dat de NSB veel te verduren had gehad, maar daar alleen maar sterker uit was gekomen.
Blokzijl (l) en Mussert (m) bij de spotprenten. (NIOD, Beeldbank, 77857, 4 september 1942).
De NSB presenteerde zich in dit thema als een beweging waarin gemeenschapsgevoel een grote
rol
speelde.
Het
groepsgevoel
werd
versterkt
door
vergaderingen,
“kameraadsschapsavonden”, marsen en optochten te organiseren.159 Een bijeenkomst begon steevast met het zingen van het Wilhelmus en vaak een aantal NSB-liederen. Op ‘Herlevend Nederland’ waren een aantal liederen op bladmuziek opgehangen, met foto’s erbij. Na de muziek en de spotprenten kon de bezoeker doorlopen naar het onderdeel ‘Verkiezingen’, met
157
NIOD, Archief NSB, 637, Brochure Jan de Haas, 24. Spiegel der Beweging, september 1942. 159 Damsma en Schumacher, Hier woont een NSB’er, 84. 158
39
verkiezingsplaten van de NSB uit verschillende jaren. De brochure meldde: “De platen aan de wanden (…) brengen ook in herinnering dat de NSB met positieve programma’s den strijd in ging (…)” De bezoeker moest hier beseffen dat de beweging “langs de legale weg haar doel wilde bereiken.”160
Bladmuziek met foto’s bij het thema muziek en dans. (NIOD, Beeldbank, 77933, datum onbekend).
Het vak ‘10-jarig bestaan der NSB’ gaf een beeld van de viering van haar tienjarig bestaan en besteedde daarbij tevens aandacht aan Hitler, die Mussert in december 1941 erkende als leider van de enige toegestane politieke beweging in Nederland. Deze gebeurtenis betekende voor de NSB een stap in de richting van een NSB-regering in een Germaanse statenbond, maar had weinig verandering tot gevolg. Deze afdeling was de enige plek op de tentoonstelling waar Hitler genoemd werd. Een onderdeel dat niet in de brochure van Jan de Haas stond maar vanaf Amsterdam wel deel uitmaakte van de tentoonstelling was een vitrine met dreigbrieven aan Max Blokzijl.
160
NIOD, Archief NSB, 637, Brochure Jan de Haas, 25.
40
De radiopropagandist ontving door zijn omstreden radio-optredens duizenden brieven die uiteenliepen
van
doodsbedreigingen
tot
complimenten.
In
Utrecht
richtten
de
tentoonstellingsmakers een paar glazen vitrines in met scheldbrieven aan Blokzijl. In het Rijksmuseum breidde dit onderdeel zich uit tot een grote vitrine met de hatemail aan Blokzijl. De NSB teerde bij dit onderdeel op de bekendheid die Blokzijl genoot bij het grote publiek. Blokzijl had veel luisteraars, ook onder niet-leden.
161
Ook dit onderdeel van de
tentoonstelling draaide weer om de tegenstand en het onbegrip dat de NSB te verduren kreeg. Het uitbuiten van de slachtofferrol was een bekende propagandatactiek van de NSB.162
161 162
Kok, ‘De Nationaal-Socialistische Beweging’, brochure bij dvd-box, 30. Vermeer, NSB-films, 91.
41
Voor alle leden een plek
Na het vermaak kwam de stand van de Nationale Jeugdstorm (NJS). Met deze afdeling probeerde
de
organisatie
jeugdige
bezoekers
enthousiast
te
maken
voor
de
nationaalsocialistische jeugdbeweging. De Jeugdstorm was in mei 1934 opgericht door Cees Geelkerken. Alle jongeren van tien tot achttien jaar konden lid worden, ook de jongeren zonder nationaalsocialistische achtergrond. De NJS organiseerde sport- en spelactiviteiten, wandelingen, optochten en kampeerweekenden. In dat opzicht verschilde de NJS niet veel van andere jeugdbewegingen in Nederland, zoals de padvinderij en de Algemene Jeugd Centrale (AJC).163 Bij de NJS-stand op ‘Herlevend Nederland’ konden jongeren zich direct aanmelden als Stormer of Stormster. De stand was uitgebreid ingericht met veel fotomateriaal, affiches, uniformstukken, vliegtuigmodellen en een kleine motorfiets.164 Op sommige dagen waren leden van de Jeugdstorm aanwezig om jonge bezoekers uitleg te geven.
De motorafdeling op de stand van de NJS. (NIOD, Beeldbank, 77878, 6 juni 1943).
De NJS was een van de grootste formaties van de NSB. Daarnaast richtte de beweging nog tientallen andere nationaalsocialistisch georiënteerde belangenorganisaties en verenigingen op. De Nederlandse nationaalsocialist kon zo zijn hele maatschappelijk leven op nationaalsocialistische wijze inrichten. Voor tal van beroepsgroepen bestonden bijvoorbeeld 163
P. de Rooy, ‘’Jeugd is een argloos, overmoedig spel’; de jeugdbewegingstraditie in de Nationale Jeugdstorm’ in: J. Eggink, B. Kruithof ed., De kunst van het mores leren (Amersfoort 1988) 107 . 164 De Jeugdstorm kende verschillende eenheden, zoals de luchtvaart-, de marine- en de motorafdeling.
42
belangenverenigingen: de fronten. Zo was er onder andere het Economisch Front, waar ondernemers lid van konden worden, het Studentenfront, de Arbeidsdienst, het Medisch Front en zo verder. 165 Het verschil met de andere zuilen was dat ook niet-NSB’ers lid konden worden van alle organisaties. Dit werd met nadruk uitgedragen door de beweging, maar in de praktijk waren toch voornamelijk NSB’ers lid van de organisaties. Het op een na laatste onderdeel van de tentoonstelling was gewijd aan deze uitgebreide organisatiestructuur van de NSB. Dit werd beeldend gemaakt met een enorme wandkaart van Nederland waarop stond aangegeven waar de organisaties actief waren. In de brochure stond: “Na de oorlogsdagen is het werkterrein van de beweging (…) belangrijk uitgebreid en is (…) zich intensief gaan voorbereiden op haar toekomstige taak leiding te geven aan het gehele Nederlandsche volk.”166 Kortom, dit onderdeel was een blauwdruk van de nieuwe samenleving zoals de NSB haar voor ogen zag. Toch zat er weinig ideologische diepgang in dit onderdeel van de tentoonstelling. Naast een paar borden met uitleg over de verschillende nevenorganisaties en wat foto’s was er weinig te zien van een toekomstvisie van de partij.
De kaart met “organisatie en nevenorganisaties” van de NSB (NIOD, Beeldbank, 77936, zonder datum).
165 166
Damsma en Schumacher, Hier woont een NSB’er, 73. NIOD, Archief NSB, 637, Brochure Jan de Haas, 26.
43
Nationaalsocialistisch Nederland?
Nadat de bezoeker het grootste gedeelte van de tentoonstelling had gezien, kon hij doorlopen naar de laatste zaal. Dit was een aparte ruimte die de brochure de “nevenzaal” noemde. “In deze zaal is het werk van verschillende volksche organisaties en hun opbouw aanschouwelijk gemaakt,” legde de brochure uit.167 Waarschijnlijk had het DVK na de eerste tentoonstelling in Utrecht aangedrongen op een aparte zaal waarin aandacht werd besteed aan bredere propaganda. “Het Bureau zal initiatief moeten nemen voor grootsch opgezette tentoonstellingen, betrekking hebbende op de resultaten der nationaalsocialistische regeringspolitiek sinds mei 1940,” zo stond in de nota van het tentoonstellingswezen van het DVK.168 Het Departement wilde dit laatste punt zo goed en kwaad als het kon doorvoeren bij ‘Herlevend Nederland’. In de laatste zaal werd dus aandacht besteed aan een groot aantal maatschappelijke organisaties, waarvan de meesten pas na 1940 opgericht waren. Zo kreeg de bezoeker een beeld van wat de bezetter met de nazificatiepolitiek tot dan toe had bereikt. Hieronder viel bijvoorbeeld het Nederlandsch Arbeidsfront: een vakbond opgericht door Seyss-Inquart in 1942. Deze vakbond verving alle andere vakcentrales en vakbonden. 169 Verder
stonden onder andere de Nederlandse Volksdienst, het Vrijwilligerslegioen
Nederland, de Landstand en de Winterhulp met een stand op de tentoonstelling. De organisaties presenteerden zichzelf allemaal met wervende teksten op grote borden en affiches. In dit opzicht was het meer een soort beurs dan een tentoonstelling. Het DVK kreeg ook ruimte propaganda te maken voor de eigen organisatie. De bedoeling was om de organisatiestructuur van het Departement beeldend te maken met een organisatieboom, waaruit moest blijken welke taken het ministerie uitvoerde. 170 Op de afbeelding is deze “boom” te zien. De verschillende afdelingen die onder het Departement vielen (boekwezen, theater, pers, muziek) kregen een plek. Ook de Kultuurkamer toonde de opbouw en werkzaamheden van haar organisatie.
167
NIOD, Archief NSB, 637, brochure Jan de Haas, 26. NIOD, Archief DVK, 3516 (tijdelijk inv.nr., voorheen 819a), Nota betreffende het tentoonstellingswezen, 28 april 1941. 169 www.vakbewegingindeoorlog.nl/oprichting-nederlands-arbeidsfront-naf (3 februari 2013). 170 Spiegel der Beweging, november 1942. 168
44
De ‘bladerenconstructie’ van het DVK met in de bladeren de verschillende afdelingen weergegeven. (NIOD, Beeldbank, 77885, zonder datum).
Het Nederlandsch Arbeidsfront. (NIOD, Beeldbank, 77932, zonder datum).
Het was een vreemde eend in de bijt van de tentoonstelling. De bezoeker liep van een ruimte met allerlei documenten en voorwerpen van de NSB naar een zaal die draaide om organisaties die in het leven waren geroepen door de bezettende macht. Deze organisaties hadden in feite weinig te maken met de NSB, behalve dat zij op het nationaalsocialisme 45
gegrondvest waren. De brochure schreef: “De offers die de nationaalsocialisten hadden gebracht waren het fundament waarop de vernieuwde samenleving was gegrondvest.171 Over de afdeling van het DVK en de Kultuurkamer schreef ze: “De bezoeker moge aan deze zaal zijn bijzondere aandacht wijden, want juist hier is veel te bestuderen, dat op het herlevende Nederland betrekking heeft.”172 De brochure deed het dus voorkomen alsof deze organisaties voortkwamen uit alle inspanningen van de NSB waar de bezoeker net alles van had gezien, en waarvan de beweging de stuwende kracht was geweest. Zo werd de geschiedenis van de NSB verweven met de nazificatie van Nederland.
NSB-curiosa Het DVK wilde graag tentoonstellingen organiseren met een “positief-opvoedend karakter”. Dat was ‘Herlevend Nederland’ niet. De tentoonstelling had grotendeels een negatieve toon en leerde de bezoeker niets over de Nederlandse of Germaanse cultuur. De NSB probeerde de bezoeker voor zich te winnen door zich in een slachtofferrol te positioneren. Een groot deel van de thema’s draaide om de tegenslagen die de partij had gekend en de manier waarop politieke partijen de NSB hadden verketterd. Het slachtofferschap en het vijanddenken, kenmerkend voor het nationaalsocialisme, vormden de belangrijkste bestanddelen van deze tentoonstelling. De uitwerking van het geheel was een beetje amateuristisch. De tentoonstelling was een samenraapsel van curiosa, allerhande voorwerpen die vaak voornamelijk een persoonlijke betekenis hadden voor de verzamelaar ervan. In dit geval waren het NSB-curiosa en hadden ze dus betekenis voor de leden van de NSB. Deze groep bezoekers kon veel herkennen in de tentoongestelde objecten. De politieke boodschap die de beweging met de opstelling van dit materiaal wilde overbrengen, leek met name betrekking te hebben op de partijcultuur: het belang van de partijgeschiedenis, de ontberingen, de martelaars, de gezelligheid en huiselijkheid binnen de beweging en de vele nevenorganisaties. De beweging probeerde dus heel direct de bezoekers te confronteren met de leefwereld van de NSB en haar leden. De tentoonstelling leek weinig verband te hebben met de werkelijke situatie in het land in de oorlogsdagen. In 1942 waren de grootschalige deportaties van de joden begonnen en de bezetter trad steeds gewelddadiger op tegen het verzet in Nederland. 173 Dat de NSB een 171
NIOD, Archief NSB, 637, Brochure Jan de Haas, 5. Ibidem, 27. 173 De Rooy, Republiek van rivaliteiten, 201. 172
46
thema wijdde aan de “concentratiekampen” voor NSB’ers in de dagen dat zij geïnterneerd zaten was schrijnend. Er was geen sprake van reflectie op de situatie in het land tijdens de bezetting. De tentoonstelling deed het voorkomen alsof de NSB niets in de weg stond om de macht over te nemen. Het was een echte propagandatentoonstelling, waarin de realiteit ver te zoeken was.
47
Hoofdstuk 3. Tour de fascisme Na de eerste expositie in Utrecht in het najaar van 1942 vertrok de karavaan met tentoonstellingsmateriaal naar andere steden in Nederland. Van augustus 1942 tot september 1943 deed ‘Herlevend Nederland’ tien grote steden aan. Schuilenburg reisde mee met de tentoonstelling en maakte van de gelegenheid gebruik om in de regio’s die de tentoonstelling aandeed nieuw materiaal op te halen. Wekenlang was hij in de betreffende stad om alles te regelen. Hij werkte samen met zijn rechterhand Leendertz, die het technische gedeelte van de opbouw en afbraak op zich nam. Schuilenburg en Leendertz waren tijdens openingsdagen op de vloer aanwezig om alles in de gaten te houden. Naast deze twee mannen was er nog meer personeel. Meestal werkten drie of vier toezichthouders op de vloer en ’s nachts een nachtwaker. Deze werkkrachten waren NSB’ers uit het betreffende district die op vrijwillige basis werkten. Toch lukte het niet altijd onbetaalde werkkrachten te vinden en in dat geval werd een schamel weekloon geboden van een paar gulden.174 Bij speciale gelegenheden zoals de dag van de WA of een viering van de Jeugdstorm werden oud-militairen gevraagd als bewakers van de tentoonstellingsruimte. 175 Schuilenburg klaagde vaak over zijn drukke schema en het feit dat er daardoor weinig toezicht was op de locatie zelf. Hij vroeg regelmatig om structureel meer personeel.176 Hier gaf de NSB geen gehoor aan. Toch was Schuilenburg meestal ontevreden over anderen die wel meehielpen: de toezichthouders en de mensen die voor de Jeugdstorm of de WA een stand bemanden. Als hij had gekund, had hij het waarschijnlijk het liefst allemaal zelf gedaan. Tijdens de hele tentoonstellingsperiode schreef Schuilenburg rapporten over de dagelijkse gang van zaken. Hierin beschreef hij de bezoekersaantallen van die dag, het aantal “niet-leden” dat een bezoek had gebracht, bijzondere gasten en alles wat hij verder kwijt wilde. Hij stuurde de rapporten naar de zakelijk leider van de propaganda-afdeling, M.J.K. Dijkstra. Deze rapporteerde op zijn beurt aan de secretaris-generaal Huygen. De rapporten vormen een goede bron voor gedetailleerde informatie over het verloop van de “tour de fascisme”.
174
NIOD, Archief NSB, 494, brief Schuilenburg aan Dijkstra, 14 juni 1943. Ibidem, 540, vergadering districtpropagandaleiders, 14 augustus 1943. 176 Ibidem, 490, brief Schuilenburg aan Dijkstra, 19 november 1942. 175
48
Utrecht
Utrecht was de eerste locatie waar de propagandatentoonstelling opgebouwd werd. De stad was de thuisbasis van de NSB en hier zou ook het toekomstige nationaalsocialistische museum moeten komen. De NSB schakelde de gemeente in om een geschikte tentoonstellingsruimte te vinden. De gemeente kwam met een oude gymnastiekzaal aan de Zuilenstraat. Hier vond op dertig augustus 1942 de officiële opening van ‘Herlevend Nederland’ plaats, waar allerlei Nederlandse en Duitse hoogwaardigheidsbekleders voor waren uitgenodigd. Blokzijl, op dat moment waarnemend hoofd van de propaganda-afdeling van het DVK en van de NSB, nam het eerste praatje voor zijn rekening. Hij verwachtte dat deze tentoonstelling ertoe zou bijdragen “kracht te verzamelen voor de komende strijd.”177 Vervolgens kreeg Schuilenburg de kans het publiek toe te spreken over de tentoonstelling die hij voor een groot deel had opgebouwd. In de voorgaande hoofdstukken is deze speech al grotendeels behandeld. Na Schuilenburg was het woord aan Mussert, die de tentoonstelling daadwerkelijk mocht openen. Hij stelde zich vrij nederig op ten aanzien van Hitler en Mussolini en sprak de hoop uit dat Nederland een kleine rol kon spelen in het Europa van de toekomst.178
Bezoekers Schuilenburg schreef in zijn rapporten opgewekt dat de tentoonstelling volgens hem het gewenste effect had. Zo zei hij over een groepje niet-leden uit Amersfoort die hij rondleidde op de tentoonstelling: “Na afloop van de rondleiding ben ik nog ongeveer een uur bezig geweest met een groepje van 10 à 15 tegenstanders, die met tal van vragen kwamen (…) en heb de indruk gekregen, hetgeen ook bleek uit de vele handen die mij ten afscheid werden gereikt, dat ook deze groep tegenstanders geheel anders de tentoonstelling verlieten dan zij gekomen waren.”179 Het hoofdkwartier vertrouwde echter niet blind op het oordeel van Schuilenburg, want de NSB schakelde propaganda-inspecteur Jacob Frentrop in om de reacties van de bezoekers te peilen. Frentrop stelde in zijn rapport dat veertig tot vijftig procent van de bezoekers geen lid van de NSB was. “Voor het merendeel zijn deze volksgenoten niet geheel antipathiek jegens de Beweging gestemd, maar hebben enige grote bezwaren, welke hun aansluiting bij 177
Het Volk: dagblad voor de arbeiderspartij, 31 augustus 1942. Ibidem. 179 NIOD, Archief NSB, 637, rapport Schuilenburg, 18 september 1942. 178
49
onze Beweging verhinderen,” schreef Frentrop. 180 Volgens hem lagen die bezwaren bij de “Jodenkwestie” en de activiteiten van de beweging op zondagen en christelijke feestdagen. 181 Zoals in het vorige hoofdstuk werd aangegeven was er weinig openlijk antisemitisme te zien op de tentoonstelling. Er werd in elk geval geen aandacht besteed aan het bestaan van een “Jodenkwestie.” Met dit rapport, dat waarschijnlijk naar het hoofdkwartier werd verzonden, wilde Frentrop zijn meerderen overtuigen van de propaganda-invloed van deze tentoonstelling. Daarom kan dit soort rapporten niet klakkeloos worden overgenomen. Het kon geen toeval zijn dat Frentrop beschreef dat de terreur-afdeling en de afdeling over de internering het meeste indruk op de bezoekers maakten. Uit rapporten van Frentrop en Schuilenburg bleek dat veel jonge bezoekers naar de tentoonstelling gingen. Volgens Frentrop waren veel van deze jongeren enthousiast geworden door de radiopraatjes van Blokzijl. De jeugd was inderdaad een belangrijke doelgroep van Blokzijl.182 Een goede opvoeding en vorming van de jeugd stond in de nationaalsocialistische en fascistische ideologie hoog in het vaandel.183 Verschillende bronnen wezen erop dat de scholen uit de buurt vanuit de gemeente werden bewogen om ‘Herlevend Nederland’ te bezoeken.184 Frentrop schreef bijvoorbeeld dat hij kinderen vertelde om de klas te verlaten als de leraar “leugens” verkondigde over de NSB. “Of hiervan in de praktijk veel terecht komt, betwijfel ik, maar de onderwijzer staat er dan op de tentoonstelling bij en weet in ieder geval welk risico hij loopt.” Of scholen verplicht werden gesteld tot een bezoek is niet duidelijk. Waarschijnlijk zorgde de nieuwsgierigheid van jongeren ervoor dat ze soms uit zichzelf een kijkje namen op de tentoonstelling.185 Op de tentoonstelling was echter alleen de stand van de Jeugdstorm direct op kinderen en jongeren gericht. Frentrop vond het een gemiste kans dat er geen speciaal programma van de Jeugdstorm was op de tentoonstelling, speciaal voor de schoolkinderen die ’s ochtends en ’s middags langskwamen.186 De tentoonstelling werd met twee weken verlengd. Toch leverde dit niet het gewenste effect op: de bezoekersaantallen liepen de laatste weken juist terug. 187 Pas in die laatste weken hakte de propaganda-afdeling knopen door over de verplaatsing van de tentoonstelling. Het verplaatsen naar een andere stad zou de NSB 10.000 gulden kosten, maar: “gezien de
180
Ibidem, 23a, rapport Jacques Frentrop gericht aan Schuilenburg, 15 september 1942. NIOD, Archief NSB, 23a, rapport Frentrop, 15 september 1942. 182 Kok, Max Blokzijl, 85-89. 183 Groeneveld, Zwaard van de geest, 259. 184 NIOD, Archief NSB, 23a, rapport Fentrop, 15 september 1942. 185 Ibidem, 637, rapport Schuilenburg, 14 september 1942. 186 Ibidem, 23a, rapport Frentrop, 15 september 1942. 187 Ibidem, 489, brief Dijkstra aan secretaris-generaal Huygen, 6 oktober 1942. 181
50
grote propagandistische waarde der tentoonstelling is zelfs een bedrag van tienduizend gulden volkomen gerechtvaardigd,” schreef Dijkstra aan secretaris-generaal Huygen. 188 Op elf oktober sloot ‘Herlevend Nederland’ in Utrecht. Gedurende zes weken waren er 11.635 bezoekers geweest.
Kinderen van de Jeugdstorm krijgen uitleg bij het materiaal. (NIOD, Beeldbank, 79043, september 1942).
Amsterdam
Tijdens de openstelling in Utrecht dachten de organisatoren na over een nieuwe locatie voor ‘Herlevend Nederland’. De keuze viel op het prestigieuze Rijksmuseum in Amsterdam. Het gebouw straalde grandeur uit en werd bovendien al eerder gebruikt voor “foute” tentoonstellingen. Zo organiseerde het DVK onder andere een Michiel de Ruytertentoonstelling en een aantal exposities van moderne kunst.
Daarnaast namen Duitse
instanties het initiatief tot verschillende tentoonstellingen, die vooral gericht waren op Germaanse kunst en cultuur.189 De NSB diende, met toestemming van het DVK, zelf een verzoek in bij waarnemend hoofddirecteur Lindeman om een aantal zalen vrij te maken voor de tentoonstelling. Het Rijksmuseum stond niet te springen om onderdak te bieden aan een dergelijke 188 189
Ibidem, 490, rapport Schuilenburg, 6 oktober 1942. Baruch en Van der Horst, Rijksmuseum in oorlogstijd, 81.
51
propagandatentoonstelling. De waarnemend directeur deed een voorzichtige poging de tentoonstelling te weren: “De vraag is echter of het voor de doelstelling van het Rijksmuseum gewenst is dat de tentoonstellingen, die met de beeldende kunsten niets uitstaande hebben, hierin worden gehouden meen ik aan uw prudentie te moeten overlaten. Ware wellicht de zeer ruime Apollo-hal niet meer aangewezen voor demonstratieve tentoonstellingen als deze?”190 De suggestie werd niet aangenomen. Het Rijksmuseum kon de tentoonstelling niet weigeren, maar stelde wel een aantal eisen. Elke bezoeker moest tien cent entreekosten betalen, waarvan de opbrengst aan het museum toekwam. Daarnaast zou deze tentoonstelling alleen binnen de normale openingsuren te bezoeken zijn. De NSB eiste echter dat de tentoonstelling ook ’s avonds van half acht tot tien uur toegankelijk zou zijn. De directeur stuurde hierop een verontwaardigde brief naar het DOWK met de vraag of het Departement hier toestemming voor verleende.191 Er waren hoge kosten aan verbonden met het oog op meer stroomverbruik, de verduistering van de ramen en de extra personeelskosten. Toch zette de NSB door. De NSB maakte hoge kosten met het verplaatsen van de tentoonstelling en de propaganda-afdeling voelde daarom de druk om ervoor te zorgen dat het een groot succes zou worden. Ze drong er bij alle NSB’ers op aan om de tentoonstelling te bezoeken. In een brief naar alle kringleiders van Noord-Holland stond dreigend: “Den leider wenscht dat ieder de tentoonstelling bezoekt.” Bij de brieven werd een formulier gevoegd waarmee groepen zich konden aanmelden voor een gezamenlijk bezoek.192
Kunst tussen alle kitsch De NSB probeerde met een aantal activiteiten extra bezoekers te trekken. Zo waren in een aparte zaal filmvoorstellingen en konden postzegelverzamelaars hun hart ophalen bij een speciaal postkantoortje in het Rijksmuseum. Hier werd een speciale poststempel van ‘Herlevend Nederland’ verkocht.193 De driedaagse postzegelactie was volgens de NSB een groot succes. Er werd voor 815 gulden aan postzegels verkocht. 194 De bezoeker kon ook brochures, boeken, ansichtkaarten en affiches aanschaffen. Op de ansichtkaarten en affiches was een afbeelding gedrukt van het schilderij De Nieuwe Mensch van Henri van de Velde. De
190
Noord-Hollands Archief, Rijksmuseum en rechtsvoorgangers in Amsterdam (verder NHA, Rijksmuseum) 2358, brief waarnemend directeur Lindeman aan Van Dam van het DOWK, 14 oktober 1942. 191 Ibidem, brief Lindeman aan Van Dam DOWK, datum onbekend. 192 NIOD, Archief NSB, 1497, brief van Kring Noord-Holland aan kringleiders, datum onbekend. 193 Volk en Vaderland, 18 december 1942. 194 NIOD, Archief NSB, 491, brief Schuilenburg aan Dijkstra, 22 december 1942.
52
verkoop van deze affiches op de tentoonstelling was onderdeel van een grotere propagandaactie waarbij de NSB en de WA via allerlei kanalen reproducties van het schilderij probeerden te verspreiden.195 ‘Herlevend Nederland’ draaide in de verste verte niet om kunst, maar wel om het overbrengen van een geconstrueerde geschiedenis van de NSB en daar paste het gebruik van De Nieuwe Mensch precies bij.
Publiek De tentoonstelling was tijdens openingsdagen het toneel van allerlei NSB-gerelateerde vieringen en bijeenkomsten. Dit betekende direct meer bezoekers voor de tentoonstelling, want waarschijnlijk werden deze mensen na de bijeenkomsten langs alle objecten geloodst door Schuilenburg, en door hem meegeteld in de statistieken. Het grote aantal NSB’ers dat door dit soort activiteiten bij elkaar kwam, krikte de bezoekerscijfers aanzienlijk op. Op de dag van de Jeugdstorm zouden ongeveer 2.000 jongeren richting het Rijksmuseum komen, schatte Schuilenburg, en daarbij waren de ouders ook uitgenodigd.196 Dit maakte een niet te onderschatten deel van het uiteindelijke bezoekersaantal van 15.000 in het Rijksmuseum uit. Verschillende Nederlandse politiekorpsen bezochten ‘Herlevend Nederland’. Tijdens de bezetting stond de politie onder de leiding van SS’er Hanns Rauter, die het hele Nederlandse politieapparaat reorganiseerde. Na twee jaar bezetting was er een soort staatspolitie opgericht die officieel onder leiding stond van het departement van Justitie.197 Er vonden veel verschuivingen plaats in de politietop, wat in vele gevallen betekende dat nationaalsocialistisch-gezinde politieagenten leidinggevende functies kregen. Uit de rapporten van Schuilenburg en verschillende brieven bleek dat politiekorpsen verplicht werden gesteld om tijdens diensttijd ‘Herlevend Nederland’ te bezoeken. In Amsterdam bezocht de politie dagelijks in groepen de tentoonstelling en volgens Schuilenburg waren onder deze mannen veel “tegenstanders”.198 Schuilenburg meldde dat “de algemene indruk van het politiebataljon is, dat zeker 80 procent zoo niet anti, dan toch ook niet voor de NSB is. De belangstelling voor het tentoongestelde is minder dan matig en wij hebben de indruk, dat zij alleen komen omdat het voor hen dienst is.”199 Het Politie Bataljon Amsterdam, dat direct onder bevel van de bezetter stond, werd verplicht om de tentoonstelling te bezoeken als
195
Groeneveld, Zwaard van de geest, 291. NIOD, Archief NSB, 490, rapport Schuilenburg, 25 november 1942. 197 Peter Romijn, Burgemeesters in oorlogstijd. Besturen onder Duitse bezetting (Amsterdam 2006), 171. 198 NIOD, Archief NSB, 490, rapport Schuilenburg, 20 november 1942. 199 Ibidem, 637, brief Schuilenburg, november 1942. 196
53
onderdeel van de “vormingslessen”.200 Dit Bataljon werd speciaal getraind om razzia’s en deportaties van Amsterdamse joden te leiden. Met name vanaf november 1942, toen de tentoonstelling dus in het Rijksmuseum stond, was het bataljon vijf avonden per week bezig met het ophalen van joden.201
Tegenwerking De rapporten van Schuilenburg waren over het algemeen positief over het verloop van de tentoonstelling. Toch maakte hij regelmatig opmerkingen die kunnen wijzen op tegenwerking vanuit het Rijksmuseum, de gemeente en individuele bezoekers. Zojuist kwam reeds de suggestie aan bod van waarnemend directeur Lindeman om de tentoonstelling ergens anders onder te brengen. Het overige personeel stond ook niet te springen om een dergelijke tentoonstelling en zou tegen hebben gewerkt. In een rapport stond dat volgens Schuilenburg “in de aanwezige materialen gerommeld was. Wanneer er nu iemand op betrapt wordt, die aan de aanwezige materialen komt, of iets wordt beschadigd, zullen zij, die op die post dienst doen, naar een concentratiekamp worden gestuurd. Tevens werd medegedeeld, dat wanneer de intendant zijn personeel niet beter kan instrueren, hij ook naar een concentratiekamp zou worden gestuurd.” 202 De NSB kon dit soort spierballentaal niet inzetten tegen wethouder Smit
van
Amsterdam.
Deze
wethouder
verleende
geen
toestemming
om
tentoonstellingsaffiches op te hangen in scholen en vertikte het daarna ook om medewerking te verlenen aan het regelen van schoolbezoeken naar de tentoonstelling. 203 De NSB kon blijkbaar niets doen om de wethouder op andere gedachten te brengen. Naast dit soort subtiele tegenwerkingen waren er ook kleine incidenten. Op de opening in Amsterdam toonden de bezoekers volgens Schuilenburg veel belangstelling. Deze bovengemiddelde belangstelling ging wel heel ver: “…van de vitrine, waar de brieven van kameraad Blokzijl liggen, werden reeds twee ruiten gebroken, zoo verdringt zich men daar.”204 Het breken van twee glazen ruiten klinkt niet echt als enthousiaste belangstelling, meer als opzettelijk kapot maken. Of toch gewoon een ongelukje? Dit soort akkefietjes kwam vaker voor in Amsterdam. Op 16 november meldde Schuilenburg dat op de Dag van de WA een incident had plaatsgevonden. “Zaterdagmiddag tussen 1 en 2 uur is er op de
200
Bert Huizing en Koen Aartsma, Zwarte politie 1940-1945 (Weesp 1986), 120. Damsma en Schumacher, Hier woont een NSB’er, 95-96. 202 Baruch en Van der Horst, Rijksmuseum in oorlogstijd, 42. 203 NIOD, Archief NSB, 490, brief Schuilenburg aan Dijkstra, 21 november 1942. 204 Ibidem, brief Schuilenburg aan Dijkstra, 9 november 1942. 201
54
tentoonstelling uit de afdeling vrijmetselarij een dolk met schede gestolen, ter waarde van 75 gulden. Hieromtrent heb ik mij hedenmorgen tot de verzekering gewend.”205
Tegenvallende bezoekerscijfers Schuilenburg hield de bezoekerscijfers nauwkeurig bij. Alhoewel hij soms vreemde kronkels maakte in zijn berekeningen206, klopte zijn teller in het Rijksmuseum wel redelijk. Volgens hem hadden de zes weken in het Rijksmuseum 15.387 bezoekers opgeleverd. Het Rijksmuseum hield de bezoekersaantallen ook bij. Het aantal voor ‘Herlevend Nederland’ kwam op een paar honderd na overeen met het getal dat Schuilenburg meldde. In het Jaarverslag 1942 van het museum:
“De laatste, een propaganda-tentoonstelling van de
nationaal socialistische beweging, die den titel droeg “‘Herlevend Nederland’ ’”(…) sloot met een bezoekersaantal van 15.083, waarin echter 9.285 vrije entrees begrepen zijn.”207 De laatste opmerking is interessant. Welke bezoekersgroepen kregen vrije entree? In het jaarverslag stond vermeld dat “Vrije toegang werd verleend aan leden van de Vereniging Rembrandt,
het
Koninklijk
Oudheidkundig
Genootschap
en
leden
van
kunstenaarsorganisaties, terwijl zowel het museum als de tentoonstellingen kosteloos toegankelijk waren voor militairen.” 208 Het is niet zo waarschijnlijk dat de helft van de bezoekers van ‘Herlevend Nederland’ bij deze genoemde groepen hoorde. Het is meer plausibel dat er soms vrije toegang werd gegeven aan bepaalde personen, tijdens dagactiviteiten of simpelweg omdat het NSB-leden waren. De NSB beschouwde de tentoonstelling in Amsterdam niet als een doorslaand succes. Er waren weliswaar vrij veel bezoekers op af gekomen, maar dit was minder dan verwacht. Blokzijl weet de relatief lage opkomst aan “de gebeurtenissen in Afrika”, zo stelde hij in een vergadering van de Propagandaraad van het DVK in december 1942. 209 De Duitse veldmaarschalk Rommel werd eind 1942, begin 1943 verdreven uit Noord-Afrika door de Engelsen en Amerikanen.210 Het is bijna ongelooflijk dat de NSB de oorlogssituatie in Afrika aangreep om tegenvallende resultaten
van een propagandatentoonstelling te verklaren.
205
Ibidem, rapport Schuilenburg, 16 november 1942. Zie de paragraaf over Maastricht. Schuilenburg gaf niet altijd de juiste cijfers door. 207 NHA, Rijksmuseum, 1448, Jaarverslag Rijksmuseum 1942. 208 Ibidem. 209 NIOD, Archief DVK, 2115 (tijdelijk inv.nr., voorheen 119c) notulen vergadering Propagandaraad, 18 december 1942. 210 Baruch en Van der Horst, Rijksmuseum in oorlogstijd, 43. 206
55
Daarnaast vond Blokzijl “de activiteit van het gewest Noord-Holland een beetje tegenvallen”.211
Maastricht
De stemming bij de NSB na de tentoonstelling in Amsterdam was niet optimaal. Er kon geen geschikte zaal in Den Haag gevonden worden en door het bombardement in Eindhoven leek het uitgesloten dat daar nog een tentoonstelling plaats kon vinden. De organisatoren richtten hun pijlen daarom op Maastricht. Er werd nog wel getwijfeld of de bezoekersaantallen in de provincie van die aard zouden zijn dat het alle kosten zou rechtvaardigen, aldus Dijkstra in een brief aan Huygen. 212 Toch gaf het propagandistische doel van de tentoonstelling de doorslag om naar Maastricht te reizen: het katholieke zuiden zou deze propaganda niet mogen missen.213 De tentoonstelling zou daar slechts twee weken blijven staan, omdat het toch een soort uithoek van het land was. Het leek er niet op dat er op dat moment nog plannen waren voor een verdere reis door het land: “Blokzijl meent na tentoonstelling in Maastricht een behoorlijke plaats te hebben gevonden om het materiaal op te bergen totdat het officiële museum in Utrecht zal worden ingericht,” zo werd in de notulen van de Propagandaraad opgetekend.214 In Maastricht vond een aantal incidenten plaats die de sfeer er niet beter op maakten. De Limburgse politie kwam tijdens diensttijd naar de tentoonstelling. Volgens Schuilenburg waren vijfhonderdtachtig van de zeshonderd politiemannen tegenstander van de NSB. “Als blikken konden doden, zouden wij er niet meer geweest zijn,” noteerde Schuilenburg in zijn rapport. De politiemannen lieten het bezoek echter niet voorbij gaan zonder hun ongenoegen met de situatie kenbaar te maken. “Toen deze grote bijeenkomst was afgelopen, geleek de hele zaal een zwijnenstal. De door ons op de stoelen uitgelegde brochures lagen aan honderden snippers verscheurd op de grond evenals de nodige boterhampapieren zodat de zaal geheel gereinigd moest worden.”215 Koek en ei was het evenmin onder het NSB-personeel in Maastricht. Schuilenburg klaagde dat hij te weinig hulp had, want op sommige dagen was er niemand beschikbaar uit de Kring Maastricht om de materiaalstand te bemannen. Dit lag vooral aan Kringleider Vos, 211
NIOD, Archief DVK, 2115 (tijdelijk inv.nr., voorheen 119c) notulen vergadering Propagandaraad, 18 december 1942. 212 NIOD, Archief NSB, 491, Brief Dijkstra aan Huygen, 1 december 1942. 213 Ibidem, brief Dijkstra aan Huygen, 23 december 1942. 214 NIOD, Archief DVK, 2115 (tijdelijk inv.nr., voorheen 119c) notulen Propagandaraad, 18 december 1942. 215 NIOD, Archief NSB, 492, rapport Schuilenburg, 7 februari 1943.
56
stelde Schuilenburg, die te Duitsgezind was en geen verantwoordelijkheden aan functionarissen durfde te geven. 216 Schuilenburg diende zelfs een officiële klacht in tegen deze kringleider. De bezoekersaantallen in Maastricht waren echter wel hoog, zeker “voor een kleine stad en met de grote druk van de geestelijkheid”, vond Schuilenburg.217 Na drie weken waren er 6.023 bezoekers geweest.218 Toen er in de laatste week slechts tweehonderd bezoekers kwamen, vond de conservator het geen probleem om de cijfers een beetje aan te passen. Tegenover de buitenwereld deed Schuilenburg net of het bezoek nog een gunstig verloop had, “daar de eerste weken het bezoek zeer groot was.”219 Hij telde voor het gemak tweehonderd mensen bij het bezoekerscijfer op. Deze mededeling over de “buitenwereld” doet vermoeden dat er vaker met cijfers gesjoemeld werd.
Rotterdam
Het platgebombardeerde Rotterdam was van 20 februari tot en met 14 maart 1943 de thuishaven van de propagandatentoonstelling. De NSB-burgemeester Frederik Müller stelde de burgerzaal van het Raadhuis was ter beschikking gesteld. Over de openstelling in Rotterdam kwam helaas weinig naar voren in het bronnenmateriaal van het NSB-archief. Het Rotterdamsch Nieuwsblad wijdde een aantal artikelen aan de openingsdag en de speech van de burgemeester. De speeches hadden meestal niet direct betrekking op de tentoonstelling. De sprekers maakten van de gelegenheid gebruik om propagandaspeeches te houden die betrekking hadden op de oorlogssituatie, de vijanden van onze staat en de noodzaak mee te werken met de bezetter. NSB-burgemeester Muller probeerde de toehoorders te overtuigen van de noodzaak samen te werken met Hitler en Mussolini om Europa te redden van een ondergang.220 Meewerken was de enige mogelijkheid, zo klonk het uit de speech. “Echter kan ik niet anders dan (…) vaststellen dat het ambtenarenkorps zich door deze stokerijen (…) niet in het minst heeft laten beïnvloeden. Zulks was te verwachten, gezien de correcte houding die dit korps tot voordien heeft gekenmerkt.” 221 De NSB was tevreden over het verloop in Rotterdam, want in twee weken waren 20.683 mensen op de tentoonstelling afgekomen.222
216
Ibidem, brief Schuilenburg aan Blokzijl, 11 februari 1943. Ibidem, brief Schuilenburg aan Blokzijl, 4 februari 1943. 218 NIOD, Archief NSB, 637, overzicht bezoekersaantallen ‘Herlevend Nederland’ . 219 NIOD, Ibidem, 492, brief Schuilenburg aan Dijkstra, 14 februari 1943. 220 Rotterdamsch Nieuwsblad, 1 maart 1943. 221 Ibidem. 222 NIOD, Archief NSB, 637, overzicht bezoekersaantallen ‘Herlevend Nederland’ . 217
57
Eindhoven
Van het westen reden de vrachtwagens met tentoonstellingsmateriaal weer in zuidoostelijke richting. Het Van Abbemuseum in Eindhoven was de volgende bestemming. Dit museum was vaker het toneel van NSB-bijeenkomsten en vergaderingen.223 Van 27 maart tot 11 april konden
de
Brabantse
geïnteresseerden
‘Herlevend
Nederland’
bezoeken.
De
bezoekersaantallen vielen, vooral na het succes in Rotterdam, flink tegen. Het Britse bombardement op Eindhoven op 30 maart voerde de spanning bij de NSB op. 224 Desalniettemin waren de rapporten die Schuilenburg dagelijks schreef toch overwegend positief. Hij bleef “zijn” tentoonstelling als het ware verkopen aan zijn meerderen. De onvrede over de bezoekersaantallen legde strubbelingen binnen en het matige functioneren van de beweging bloot. In een vergadering van de Propagandaraad op 12 april 1943 sprak Blokzijl zijn zorgen uit over de “dreigende mislukking” in Eindhoven. 225 Er waren tot dan toe weinig bezoekers geweest in vergelijking met de andere steden. Volgens Blokzijl was dit te wijten aan de verhoudingen tussen NSB-functionarissen in Brabant. Hij verwees naar een onvermogen van NSB’ers in Eindhoven en Tilburg om prioriteiten te stellen. De regionale afdeling had verwacht dat het hoofdkwartier van de NSB alle propaganda voor de tentoonstelling zou regelen. Blokzijl stelde dat het hoofdkwartier alleen zorgde voor berichten in de pers. 226
Het district had dus ook de aandacht op de
tentoonstelling moeten vestigen. Uit dit relaas wordt duidelijk dat de regionale en lokale afdelingen van de NSB voor een groot deel verantwoordelijk werden gehouden voor het succes van de tentoonstelling daar. Blokzijl riep districten dan ook op om, als de tentoonstelling in de buurt kwam, intensieve propaganda te voeren.
227
Schuilenburg
oordeelde dat het mislukken te wijten was aan een frictie tussen de burgemeester en de kringleider en sprak zijn zorgen uit over de staat van de NSB in Brabant.228 Naarmate de dagen verstreken werden de zenuwen van de organisatie meer en meer op de proef gesteld. Na twee weken stond de teller op 3.717 bezoekers. Schuilenburg bestelde extra affiches en gidsen om op de tentoonstelling uit te delen. De wanhoop klonk soms door
223
Op 21 februari 1941 vond de inhuldiging van burgemeester dr. H.A. Pulles plaats in het van Abbemuseum. In mei 1942 bezocht Mussert Eindhoven en werd ontvangen in het van Abbemuseum. In: Frans Dekkers, B&W rond de Tweede Wereldoorlog in Groot-Eindhoven (Amsterdam 1992). 224 NIOD, Archief NSB, 493, brief Schuilenburg, 31 maart 1943. 225 Ibidem, 540, vergadering Propagandaraad, 12 april 1943. 226 Ibidem, vergadering Propagandaraad, 12 april 1943. 227 Ibidem. 228 Ibidem, 493, brief Schuilenburg aan Blokzijl, 3 april 1943.
58
in het correspondentieverkeer, bijvoorbeeld wanneer Dijkstra schreef dat de opdruk “Toegang vrij” op de affiches groter gedrukt moest worden.229 In Eindhoven bestond tevens tegenwerking vanuit de gemeente zelf. Borden over de tentoonstelling waren weggehaald. Op de klacht van Schuilenburg reageerde de gemeente dat het een “misverstand” betrof.
Hengelo
Rond het einde van 1942 keerde het succes van Duitsland in de oorlog. In het oostfront leed het Duitse leger in de eerste maanden van 1943 een grote nederlaag bij Stalingrad. In NoordAfrika dreven de Engelsen en Amerikanen de Duitse troepen verder terug en ook werden de luchtaanvallen op Duitsland heviger. Deze verslechterde oorlogssituatie was merkbaar in de bezette gebieden. De strategie om de Nederlanders te winnen voor het fascisme maakte langzaam plaats voor een hardere opstelling tegen de bevolking. 230 In Duitsland was een enorm tekort aan arbeidskrachten en dit tekort moest worden aangevuld. De bevelhebber van de Weermacht in Nederland liet op 29 april weten dat alle Nederlandse militairen opnieuw in krijgsgevangenschap werden genomen. Deze 300.000 militairen zouden ingezet worden als arbeidskrachten in Duitsland. Het bevel zorgde voor een golf van beroering onder de bevolking. 231 Een massale stakingsactie breidde zich direct na de bekendmaking uit over het hele land. De eerste stakingen vonden plaats in de machinefabriek Stork in Hengelo. 232 Op 30 april kondigde Rauter, de politiechef van de S.S. een politiestandrecht af voor de vier meest opstandige provincies Overijsel, Limburg, Noord-Holland en Gelderland, om het verzet te breken. Ieder die de openbare orde verstoorde kon zonder proces worden doodgeschoten. In deze onrustige periode was nota bene het broeinest van de stakingsacties de volgende stop van de tentoonstelling. De Duitsers gaven toestemming voor de tentoonstelling maar verboden het wel om de tentoonstelling met meer dan vijf man tegelijk te verlaten, zo schreef Schuilenburg in een rapport.233 Daarnaast mocht de tentoonstelling ook niet in de avonduren geopend zijn, omdat iedereen volgens het bevel van Rauter vanaf acht uur ’s avonds binnen moest blijven. Schuilenburg mopperde vooral dat er zo weinig bezoekers naar de tentoonstelling kwamen door het politiestandrecht. Het geringe bezoekersaantal was eigenlijk het enige waar 229
Ibidem, brief Dijkstra aan Dienst Materiaal van propaganda-afdeling, datum onbekend. Romijn, Burgemeesters in oorlogstijd, 465. 231 De Rooy, Republiek van rivaliteiten, 202. 232 P.J. Bouman, De April-Mei-stakingen van 1943 (Amsterdam 1950) , 47. 233 NIOD, Archief NSB, 494, rapport Schuilenburg, 3 mei 1943. 230
59
zijn aandacht naar uitging. “… dat dit getal niet groter is geweest, vindt haar oorzaak in het feit dat in den nacht van zaterdag op zondag, honderden arbeiders uit hun huis zijn gehaald, die niet aan het werk waren gegaan. De stemming onder het publiek is dus beneden peil en er was dan ook geen sterveling op straat te bekennen.” Hij toonde geen enkele empathie met de Hengelose bevolking. Op zakelijke toon beschreef hij dat chefs van de plaatselijke fabrieken waren gefusilleerd. Schuilenburg baalde ervan dat de gemeente zo veel mogelijk dwars probeerde te liggen bij zijn pogingen om meer bewegwijzeringsborden te plaatsen. 234 Hij hoopte wel dat het politiestandrecht snel herroepen werd, want nu kwamen de mensen van de Arbeidsdienst die hij had verwacht ook niet.235 Het mocht duidelijk zijn dat hij slechts oog had voor het succes van de tentoonstelling.
Schuilenburg: poppenspeler of pop? In de periode tussen twee tentoonstellingen stond het materiaal opgeslagen. Deze opslag was niet altijd even geschikt voor de objecten. Na de twee weken in Hengelo bracht een transportbedrijf het materiaal naar Groningen. De spullen werden opgeslagen in een open ruimte, maar waren volgens Schuilenburg onvoldoende beschermd tegen regen en wind. Hij klaagde hierover in een vergadering met de tentoonstellingscommissie. Toch werd hij zelf verantwoordelijk gehouden voor deze ongelukkige opslagplaats. Dijkstra vroeg zich af waarom Schuilenburg geen “drastische maatregelen” had genomen bij aankomst in Groningen.236 Bovendien had Schuilenburg wonderbaarlijk genoeg zijn eigen collectie wel veilig kunnen opslaan in een pakhuis. Blokzijl stelde dat Schuilenburg zijn eigen belangen niet boven de belangen van de beweging mocht stellen. “Dit lijkt op dilettantisme. Op elke kleinigheid moet gelet worden, anders deugen wij niet als tentoonstellingscommissie.”237 Vervolgens probeerde de conservator nog te achterhalen of hij nog hulp kreeg met de opbouw en of er mogelijk nog een vrije dag in zat. De reactie van de commissieleden was onverbiddelijk. “Besloten wordt, dat op Hemelsvaartdag zal worden doorgewerkt.” Schuilenburg durfde het desondanks aan om de vergadering te besluiten met een klaagzang dat hij en Leendertz slecht te eten hadden, te veel uren werkten en nooit geld of bonnen extra kregen.238
234
Ibidem, rapport Schuilenburg, 5 mei 1943. Ibidem, rapport Schuilenburg, 3 mei 1943. 236 NIOD, Archief NSB, 540, verslag vergadering Tentoonstellingscommissie, 24 mei 1943. 237 Ibidem. 238 Ibidem. 235
60
Groningen
Na de voor de NSB teleurstellende opkomst in Hengelo richtte de tentoonstellingscommissie zich op het hoge noorden. ‘Herlevend Nederland’ moest hier alle aandacht krijgen en daarom mochten er geen andere tijdelijke tentoonstellingen georganiseerd worden.
239
Deze
tentoonstelling zou de meest uitgebreide in de reeks worden, met grotere stands van het DVK en de Kultuurkamer. Het is mogelijk dat het DVK aandrong op een groter aandeel in de tentoonstelling. Daarnaast kwam een nieuwe WA-afdeling en een extra uitgebreide Jeugdstormafdeling. 240 In Groningen bouwde de NSB de tentoonstelling op in de Harmonie, het gebouw van de culturele sociëteit en vereniging De Harmonie. Bij de openingsceremonie op vijf juni kwam eerst de propagandaleider van het district Groningen, J.G. Jans, aan het woord. Het grote ideaal van de tentoonstelling, het bereiken van het hele volk, kwam in zijn praatje weer aan bod: ‘Herlevend Nederland’ moest de Nederlander weer “levensmoed” geven. “Ze wil tonen hoe er voortdurend door Nederlanders is gewerkt voor een eigen toekomst van ons volk in het nieuwe Europa (…)” 241 De propagandaspeeches tijdens de openingen wekten verwachtingen van een grootse tentoonstelling met ideeën over hoe gewerkt moest worden voor een nieuw Nederland en een nieuw denken. De bezoeker zou van een koude kermis thuiskomen, want het bleef een tentoonstelling met slechts aandacht voor de strijd van een politieke groep en alle vijanden die deze groep had proberen te ondermijnen. In de speech van de burgemeester P.J. Tammens kwam voor het eerst tijdens de reis van de tentoonstelling heel openlijk antisemitisme naar voren: “(…) waarbij het niet twijfelachtig is, dat de invloed, welken de joodsche geest nog steeds op ons volk heeft, zich doet gelden.” Tammens stelde dat hoewel de meeste joden uit het openbare leven waren verdwenen, de “joodse geest” nog steeds aanwezig was. “Spreker acht het mede een taak der overheid om hier zuiverend te werken, en in verband daarmede ook wat uiterlijk aan de joden doet denken, te doen verdwijnen. Zo heeft hij besloten, de openbare joodsche namen, in het bijzonder van straten, te doen verwijderen en door andere passende namen te doen vervangen,” 242 schreef de verslaggever van het Nieuwsblad van het Noorden. Dit besluit was een van de laatste maatregelen tegen joden in Groningen. De deportatie van de joodse gemeenschap was in 1942 begonnen en aan het begin van 1943 was het grootste 239
Ibidem, 490, brief Dijkstra aan de districtpropagandaleider Jans van Groningen, 20 mei 1943. NIOD, Archief NSB, 494, brief Dijkstra aan Huygen, 20 mei 1943. 241 Drentsch Dagblad, 8 juni 1943. 242 Nieuwsblad van het Noorden, 7 juni 1943. 240
61
gedeelte van de Groningse joden gedeporteerd. 243 Op het moment van de speech van Tammens leefden er nog nauwelijks joden in Groningen.
Bezoekers Het Drentsch Dagblad schreef dat allerlei “officiële instanties en organisaties” hun medewerking verleenden aan de tentoonstelling en dat meer dan zestig excursies waren geboekt. 244 Hierbij hoorden onder andere groepen van de brandweer, de politie en ambtenaren van de gemeente Groningen. Zoals eerder aangegeven werden Amsterdamse politieagenten onder diensttijd geacht de tentoonstelling te bezoeken. Het bericht in het Drentsch Dagblad over de “excursies” naar de tentoonstelling kon erop wijzen dat ook andere ambtenaren een bezoek moesten brengen. Schuilenburg greep de gelegenheid aan om deze groepen uitgebreide rondleidingen te geven.
Een nationaalsocialistisch uitstapje Ook Duitse organisaties zoals de Hitlerjugend bezochten ‘Herlevend Nederland’.245 Tijdens de tentoonstellingsperiodes organiseerde de NSB regelmatig grote evenementen op de betreffende locatie, zoals een WA-dag en een dag voor de vrouwen van frontsoldaten.246 Dit zorgde vervolgens weer voor een stroom NSB’ers. In Groningen organiseerde de NSB de Dag van de Jeugd. Op deze dag marcheerden de kinderen door de stad en bezochten verschillende
instellingen
scheepvaartmuseum
en
als de
de
brandweer,
tentoonstelling
het
museum
‘Herlevend
van
Nederland’.
oudheden, 247
In
het het
Harmoniegebouw vertoonde de NSB Jeugdstormfilms, er waren boksdemonstraties door leden van de Jeugdstorm en voor nog meer entertainment was er zang, dans en muziek.248 Massaoptochten en groepsbijeenkomsten in uniform waren, buiten de bezettingstijd, echter niet voorbehouden aan de NSB en in dat opzicht waren dit soort Jeugddagen niet bijzonder te noemen.249 De tentoonstelling in Groningen was volgens de organisatoren een groot succes. Vooral na het debacle in Hengelo was dit voor de NSB een opluchting. In twee weken waren
243
Stefan van der Poel, Joodse stadjers: de Joodse gemeenschap in de stad Groningen, 1796-1945 (Assen 2004), 144. 244 Drentsch Dagblad, 2 juni 1943. 245 NIOD, Archief NSB, 494, rapport Schuilenburg, 4 juni 1943. 246 Ibidem, 540, vergadering districtpropagandaleiders, 14 augustus 1943. 247 Ibidem, 637, programma Jeugdstormdag op 11 juni 1943. 248 Ibidem, 494, rapport Schuilenburg, 9 juni 1943. 249 Te Slaa en Klijn, De NSB, 790
62
14.865 bezoekers geweest. 250 De NSB leek dit succes zelf te verklaren door de fanatieke propagandavoering van districtspropagandaleider Jans.
Leeuwarden
Na Groningen was de Friese hoofdstad Leeuwarden aan de beurt. Tussen acht en achttien juli was de het sociëteitsgebouw van de Vereniging Harmonie de gastlocatie voor ‘Herlevend Nederland’. Sinds 1881 werd het gebouw als centrum voor podiumkunsten gebruikt maar er vonden ook veilingen, beurzen en tentoonstellingen plaats. 251 De grote zaal werd geschikt bevonden voor de activiteiten van ‘Herlevend Nederland’, maar er moest nog een aantal obstakels genomen worden. In de betreffende periode zou een Priesterfeest plaatsvinden en dat zou niet samengaan met de tentoonstelling. 252 Tijdens de vergadering besloten de commissieleden “de Harmonie te forceren en haar zalen af te staan en het priesterfeest naar elders te ditigeren.”253 Het was onrustig in Friesland, vond Schuilenburg. “Het schijnt hier te gisten en er vinden nog al eens daden van sabotage plaats.” Een onbekende persoon stichtte brand in een materiaalkist met “trompetten, zilveren bekers en jodenmateriaal”, ondanks de aanwezigheid van bewaking “in elke zaal”.254 Na Leeuwarden ging het materiaal op transport naar Meppel. Er was lang over gepraat of het zou lonen om alles naar Meppel te slepen, maar kennelijk kon dat toch niet overgeslagen worden. Opnieuw was er schade aan de tentoonstellingsmaterialen na de reis. Het ging om “de stamboom en de plaquette van Mussert,” en daarbij stonden allemaal kisten op zijn kop en deksels waren verdwenen. Het transport werd gedaan door externe bedrijven, die kennelijk niet altijd voorzichtig met het materiaal omgingen. Volgens Schuilenburg was er opzet in het spel.255 Het gebeurde, tot ergernis van Schuilenburg, dus regelmatig dat spullen verdwenen of kapot werden gemaakt.
Meppel
In Meppel was een kleine zaal beschikbaar gesteld in Schouwburg Ogterop. Dit was van oorsprong een koffiehuis, maar een kleine schouwburgzaal was aan het eind van de 250
NIOD, Archief NSB, 637, overzicht bezoekersaantallen ‘Herlevend Nederland’ . www.harmonie.nl (3 februari 2013). 252 NIOD, Archief NSB, 540, verslag vergadering Tentoonstellingscommissie, 24 mei 1943. 253 Ibidem. 254 Ibidem, 495, rapport Schuilenburg, 13 juli 1943. 255 Ibidem, Rapport Schuilenburg, 1 augustus 1943. 251
63
negentiende eeuw bijgebouwd.256 De tentoonstelling stond hier slechts een week, van 31 juli tot 8 augustus 1943. In de buurt van Meppel, op de Veluwe, organiseerde de Jeugdstorm regelmatig kampen voor kinderen uit het hele land. Op ‘Herlevend Nederland’ stond dan ook een maquette van de Jeugdstormterreinen in Vierhouten. Deze maquette was waarschijnlijk alleen te zien op de tentoonstelling in Meppel. In de bronnen kwam weinig naar voren over het verloop van de week in Meppel. Er kwamen 1715 bezoekers op de tentoonstelling af.257
Blokzijl en Schuilenburg met andere NSB-functionarissen in Meppel, bij de maquette. (NIOD, Beeldbank, 77859, datum onbekend).
Arnhem
Na de kleine tentoonstelling in Meppel was het tijd voor de uitsmijter in Arnhem. De NSB maakte hier uitgebreid reclame voor. Op 28 augustus opende ‘Herlevend Nederland’ in de concertzaal Music Sacrem. De afdeling waar het DVK zich presenteerde nam deze keer maar liefst een derde van de hele tentoonstelling in beslag. Schuilenburg constateerde dit bij het zien van de bouwtekeningen. “Heden ontving ik de tekening van de tentoonstelling te Arnhem en
moest ik tot mijn grote verbazing vaststellen, dat daar, waar ‘Herlevend
Nederland’ in 12 onderdelen is verdeeld, mij te Arnhem slechts 7 nissen zijn toegewezen. 256 257
www.schouwburgogterop.nl, (3 februari 2013). NIOD, Archief NSB, 637, overzicht bezoekersaantallen, 1943.
64
Hierdoor wordt niet alleen de verzameling Schuilenburg in een hoek gedrongen, maar zullen 5 afdelingen uitgeschakeld moeten worden, waardoor nu de gehele lijn verbroken wordt. Bij mij is de vraag gerezen of het te Arnhem nu een tentoonstelling is van het Departement of van de verzameling Schuilenburg?” 258 Schuilenburg had weinig te zeggen over dit soort beslissingen. Het DVK betaalde mee aan de tentoonstellingen en eiste meer ruimte bij de tentoonstelling. In Arnhem wilde de NSB duidelijk nog een goede propagandaslag slaan. Ze maakte er een heel spektakel van. Gedurende twee weken organiseerde de beweging elke dag een speciale activiteit op de tentoonstellingslocatie. Bezoekers konden bijvoorbeeld op maandag naar de dag van de Kultuurkamer, op dinsdag naar de dag van de Nederlandsche Volksdienst en op woensdag naar de dag van de Technische Noodhulp. Tot de laatste dag was er dagelijks een “dag van…” georganiseerd, dat verspreid werd via de Arnhemse Courant.
259
De
organisatie leek wanhopig om nog zoveel mogelijk groepen naar de tentoonstelling te krijgen. Dagelijks berichtte een van de plaatselijke kranten over ‘Herlevend Nederland’. “Voorlopig de laatste” Waarschijnlijk besteedde de beweging zoveel aandacht aan de tentoonstelling in Arnhem, omdat ze wist dat dit voorlopig de laatste zou zijn.260 Vanaf het eerste moment wilde de beweging de tentoonstelling naar Den Haag brengen, maar dat scheen steeds niet te lukken. Er kon geen geschikte ruimte gevonden worden. Uit een vergadering van de Propagandaraad bleek dat een aantal opties was onderzocht. De dierentuin was niet geschikt omdat de Wehrmacht er beslag op had gelegd en de kosten bovendien te hoog waren. Het Stedelijk Museum had een ongunstige ligging en bijna geen ruimte. Het Mauritshuis was een optie, omdat het zogenoemd prachtig gelegen was. Er werd in de vergadering echter aangegeven dat er “niet gespijkerd mocht worden” en dat de zalen te klein waren. De laatste optie was de Ridderzaal. Hierover zei Blokzijl dat de tentoonstelling met “bonte kleuren” niet thuishoorde in een historisch gebouw als de Ridderzaal.261 De NSB ondervond ook tegenwerking van het Departement van Onderwijs, Wetenschap en Kunsten bij de zoektocht naar een geschikte ruimte. De secretaris-generaal Van Dam had “ernstige bedenkingen” tegen het beschikbaar stellen van het Mauritshuis. De ruimte zou te klein zijn, het museum zou niet geschikt zijn voor wisselende tentoonstellingen en het aantal verwachte bezoekers was te groot voor het 258
NIOD, Archief NSB, 495, rapport Schuilenburg, 8 augustus 1943. Arnhemsche Courant, 26 augustus 1943. 260 Ibidem. 261 NIOD, Archief NSB, 540, verslag vergadering districtpropagandaleiders, 13 september 1943. 259
65
Mauritshuis. Van Dam wilde het imago van het Mauritshuis kennelijk niet verpesten met een dergelijke propagandatentoonstelling. “Het Mauritshuis is een met grote zorg gerestaureerd paleisje, dat niet geschikt is voor voortdurende veranderingen, doch als het ware alleen bestemd voor de wereldvermaarde collectie die het behoort te herbergen.” 262 Naast deze onfortuinlijke zoektocht naar een locatie speelde de nijpende financiële situatie van de NSB waarschijnlijk een doorslaggevende rol in het eindigen van de rondreis. Van Bilderbeek, het Hoofd Financiën, stelde in augustus 1943 dat er simpelweg geen geld meer was voor meer tentoonstellingen en dat er al teveel geld was uitgegeven. 263 De NSB haalde voor de laatste tentoonstelling daarom maar alles uit de kast en probeerde alle nationaalsocialistische organisaties nog een keer binnen te krijgen. Ze haalde die laatste twee weken in elk geval ongeveer 21.000 bezoekers binnen. “Met Arnhem eindigt de victorie, doch de voortzetting volgt nu in den strijd,” zo oreerde Blokzijl tijdens de sluitingsspeech.264
Blokzijl tijdens zijn sluitingsspeech in Arnhem. (NIOD, Beeldbank, 208957 , 13 september 1942) 262
Ibidem, 495, brief van Van Dam van het DOWK aan Blokzijl, 5 augustus 1943. Ibidem, brief Van Bilderbeek, hoofd Financiën NSB aan propaganda-afdeling. 264 Nieuwsblad van het Noorden, 14 september 1943. 263
66
Hoofdstuk 4. Na ‘Herlevend Nederland’ Op twaalf september 1943 sloot de laatste tentoonstelling. In een vergadering van gewestelijke propagandaleiders van de NSB werden de cijfers gepresenteerd. Het totaal aantal bezoekers tijdens de tour kwam op 102.800, wat ongeveer 10.000 bezoekers per stad betekende. Opnieuw werd het percentage van veertig tot vijfenveertig procent “buitenstaanders” aangehaald, al was volstrekt onduidelijk waar dit percentage op gebaseerd was. 265 Vanaf het begin van de rondreis door het land bracht Schuilenburg dit percentage naar voren en dat bleef, opmerkelijk genoeg, gedurende het hele jaar constant. “Van de 82.000 bezoekers, die tot dusver de tentoonstelling bezochten, was 45 procent buitenstaander. Spreker
[Blokzijl]
constateerde,
dat
‘Herlevend
Nederland’
dus
wel
aan
den
propagandistische opzet heeft voldaan,” zo meldde de Arnhemsche Courant in augustus 1943.266 De propaganda-afdeling gebruikte dit uit de lucht getoverde percentage dus om het succes van de tentoonstelling aan te tonen. “Wel aardig voor de partijmenschen” Het DVK en de NSB startten het project van ‘Herlevend Nederland’ met verschillende ideeën over propagandavoering. Het is daarom interessant om na te gaan hoe de beide partijen het verloop van de tentoonstellingen beleefden. Er zijn helaas weinig bronnen bekend die hier een betrouwbaar beeld van geven. Een rapport van de Afdeling Kulturele Propaganda met een soort tussentijdse beoordeling van ‘Herlevend Nederland’ maakt echter veel inzichtelijk over hoe het DVK de tentoonstelling beoordeelde. In het rapport werd een vergelijking gemaakt tussen ‘Herlevend Nederland’ en de ‘Michiel de Ruyter-tentoonstelling’. Deze laatste tentoonstelling was een initiatief van het DVK en werd georganiseerd in het kader van een herdenking van de tocht naar Chatham in 1667. De expositie over Michiel de Ruyter stond in juni 1942 in het Rijksmuseum. 267 Volgens het rapport was deze tentoonstelling vanuit propagandistisch perspectief een groot succes. Het oordeel over ‘Herlevend Nederland’ was daarentegen zeer negatief. In telegramstijl stond er: “Het is niet propagandistisch. Wel aardig voor de partijmenschen. Het is geen ‘Herlevend Nederland’
265
NIOD, Archief NSB, 540, vergadering districtpropagandaleiders, 13 september 1943. Arnhemsche Courant, 13 augustus 1943. 267 Baruch en Van der Horst, Rijksmuseum oorlogstijd, 40-42. 266
67
maar 10 jaren N.S. strijd.” 268 De tentoonstelling was volgens het rapport onder andere ongeschikt als propagandamiddel omdat het niet op de jeugd gericht was. Dat vond het DVK blijkbaar een voorwaarde voor goede propagandavoering. De ‘De Ruyter-tentoonstelling’ trok ook meer buitenstaanders, concludeerde deze afdeling. Ze twijfelde aan het genoemde percentage van vijftig procent buitenstaanders op ‘Herlevend Nederland’. “Hoe weet men dat? Gevraagd of men lid is? Speldje zegt niets.”269 Zelfs het DVK erkende dat dit percentage gebakken lucht was. Uit het rapport bleek dat het DVK ‘Herlevend Nederland’ vooral een partijtentoonstelling vond en daarom niet geschikt om een verandering in het denken van de Nederlandse bevolking teweeg te brengen. Het was geen indirecte propaganda, zoals het DVK eigenlijk voorstond.270 De expositie over De Ruyter draaide om het overbrengen van Nederlandse cultuur en het aanwakkeren van nationale trots bij het publiek. Daarnaast moest de bezoeker leren van de levensloop van de Ruyter dat opoffering noodzakelijk waren om tot een overwinning te komen.271 Dit was een duidelijk voorbeeld van het soort tentoonstellingen dat het DVK wilde maken. ‘Herlevend Nederland’ was van een heel ander kaliber. Ongeacht de kritiek die er was op de inhoud van de tentoonstelling, stopte het DVK de samenwerking niet.
Aanplakbiljet van de De Ruyter-tentoonstelling. (NIOD, Beeldbank, 105515, juni 1942). 268
NIOD, Archief DVK, 3554 (tijdelijk inv.nr., voorheen 191c), “opmerkingen tentoonstellingen” van afdeling Kultureele Propaganda, 1943, dag en maand onbekend. 269 Ibidem. 270 NIOD, Archief DVK, 3516 (tijdelijk inv.nr., voorheen 819a), nota betreffende het tentoonstellingswezen, 28 april 1941. 271 Baruch en Van der Horst, Rijksmuseum in oorlogstijd, 41.
68
Het DVK bleef ondanks haar kritiek op ‘Herlevend Nederland’ toch vertrouwen op de propagandawaarde van tentoonstellingen. Het Departement opperde na de laatste tentoonstelling in Arnhem het idee elk jaar een tentoonstelling organiseren.272 Er kwam zelfs een voorstel voor een zeer uitgebreide en ambitieuze nationaalsocialistische tentoonstelling. Dit zou een “levend geschiedenisboek” moeten worden voor de jeugd, “waar op een populaire en aantrekkelijke wijze getoond moest worden wat ons volk heeft voortgebracht op allerlei gebieden.”273 Allerlei figuren uit de verre geschiedenis maar ook het recente verleden passeerden de revue: van excentrieke zeehelden, ontdekkingsreizigers en geleerden tot stedenbouwers en architecten. Alle personages lieten zien hoe Nederland zich had ontwikkeld tot wat het nu was. In feite was de titel ‘Herlevend Nederland’ voor deze tentoonstelling passender geweest dan voor de reizende tentoonstelling die de naam had gedragen. De titel van de nieuwe tentoonstelling zou worden “waar een klein volk groot kan zijn.” Aan grootse ideeën had het Departement in elk geval geen gebrek.
Meer dan Michiel de Ruyter
De NSB oordeelde milder dan het DVK. De organisatoren presenteerden de tentoonstellingen in vergaderingen van de propaganda-afdeling voortdurend als successen. Daarbij benadrukten ze vooral de hoge bezoekerscijfers en het hoge aantal niet-leden dat de tentoonstelling bezocht. Op de sluitingsdag in Arnhem waren bij de openbare vergadering “veel buitenstaanders” aanwezig en daar werden direct conclusies aan verbonden: “ Het [de tentoonstelling] heeft in alle opzichten een goede propagandistisch uitwerking gehad.” 274 De negatieve geluiden gingen vooral over de financiële situatie, de slechte samenwerking met het DVK en de lage bezoekerscijfers in bepaalde steden. Toch bedacht de propagandaafdeling altijd een verklaring voor deze bezoekersaantallen en die had nooit betrekking op de inhoud van de tentoonstelling. De NSB was dermate gericht op het redden van de eigen partij dat ze geen oog had voor de realiteit. Uit de propagandamachine rolden uitspraken als: “de tentoonstelling heeft mensen wakker geschud.”275 Of de NSB dit nu werkelijk geloofde of niet, ze kon niet veel anders meer dan doorgaan en benadrukken wat een succes het was 272
NIOD, Archief DVK, 3554 (tijdelijk inv.nr., voorheen 191c), nota van Du Croo over toekomstige tentoonstelling, 23 september 1943. 273 Ibidem. 274 NIOD, Archief NSB, 540, verslag vergadering districtpropagandaleiders, 13 september 1943. 275 Nieuwsblad van het Noorden, 14 september 1943.
69
geweest. De propaganda-afdeling had veel geld gestoken in het project en wilde niet horen dat het niet het verwachte doel had bereikt. Dat sommige NSB’ers oogkleppen op hadden bleek wel uit het feit dat bij de rondvraag werd geopperd dat de tentoonstelling niet “na de oorlog” nog in Den Haag kon staan.276 Kan de tentoonstelling als een succes worden aangemerkt? Ter vergelijking: de tentoonstelling over Michiel de Ruyter trok in drie weken 5.000 bezoekers; volgens het boekje Rijksmuseum in oorlogstijd een gemiddelde voor “foute tentoonstellingen.” 277 ‘Herlevend Nederland’ trok in het Rijksmuseum in zes weken echter meer dan 15.000 bezoekers. Er kunnen geen verregaande conclusies getrokken worden op basis van deze cijfers, maar het bleef een feit dat er meer belangstelling was voor een NSB-tentoonstelling dan een expositie over Michiel de Ruyter. Het is vrijwel onmogelijk om na te gaan wie die bezoekers zijn geweest en of de tentoonstelling daadwerkelijk invloed op hen heeft gehad. Er zijn geen bronnen over wat bezoekers van de tentoonstelling dachten. Daarom is het ook moeilijk te bepalen in hoeverre de tentoonstelling het propagandistische doel heeft bereikt. In elk geval heeft de tentoonstelling geen grote omwenteling teweeg gebracht in het beeld dat de meeste Nederlanders van de NSB hadden. ‘Herlevend Nederland’ zorgde niet voor een opleving in het ledenaantal van de NSB.
De droom bleef een droom Tijdens de tour van ‘Herlevend Nederland’ refereerde de propaganda-afdeling regelmatig aan de komst van het nationaalsocialistisch museum. Ze deed voorkomen alsof ‘Herlevend Nederland’ slechts een voorproefje was van een veel groter plan. In werkelijkheid kwam het hele project nooit van de grond en bleef het bij een paar grove schetsen en vage ideeën. In hoofdstuk 1 werden de aanvaringen tussen de NSB en het DVK al geschetst. Het DVK zag een museum onder leiding van Schuilenburg niet zitten. Daarbij vonden ze de collectie van Schuilenburg te “kitsch” om tentoongesteld te worden in een museum. Nadat de twee partijen het besluit namen de tijdelijke tentoonstelling ‘Herlevend Nederland’ te organiseren, bleef het opvallend stil rond het museumproject. Er waren dan ook genoeg andere zaken die de aandacht opeisten. De stemming in het land veranderde vanaf 1943 en in de NSB-gelederen liepen de spanningen op. Alhoewel een fanatiek deel van de leden bleef geloven in een overwinning van het nationaalsocialisme, waren er veel NSB’ers die de hoop op een positieve 276 277
NIOD, Archief NSB, 540, verslag vergadering districtpropagandaleiders, 13 september 1943. Baruch en Van der Horst, Rijksmuseum in oorlogstijd, 42.
70
afloop verloren.278 In 1943 werd het Nederlandse verzet tegen de NSB actiever. Maandelijks werden aanslagen gepleegd op prominente NSB’ers.279 Deze acties zorgden voor onrust en angst onder NSB’ers. Daarnaast was de financiële situatie van de NSB er niet meer naar om grote investeringen te doen. De beweging had flink geïnvesteerd in ‘Herlevend Nederland’ en er was simpelweg geen geld om een heel museum uit de grond te stampen. Ook de ‘Spiegels der beweging’, de propagandajournaals van de NSB, konden midden 1943 niet meer geproduceerd worden.280 Toch bleef een klein clubje NSB’ers fanatiek vechten voor de nationaalsocialistische idealen. Zelfs in het voorjaar van 1944 organiseerde de NSB nog een grote propaganda-actie. Hoewel het slecht ging met de NSB, werd de toon van de propaganda positiever.281 “De strijd om Amsterdam” draaide om grote manifestaties en vergaderingen en op grote schaal verspreiden van pamfletten en kranten. De NSB greep dus naar directere middelen van propaganda. Het idee van het museum verdween naar de achtergrond. Dit gold echter niet voor Schuilenburg. Hij bleef tot het einde van de oorlog bezig met het verzamelen van materiaal voor “zijn” museum. In juli 1944 kwam er nog een declaratie bij de afdeling Propaganda binnen: tientallen boeken over de geschiedenis van Nederland, het socialisme onder Domela Nieuwenhuis, Trotski, Stalin en het communisme.282 De obsessie van Schuilenburg liet zich niet stoppen door de realiteit.
Schuilenburg nam de wapens op Na een aantal aanslagen op NSB-leden werd de roep om bewapening van NSB’ers sterker. De partij wilde zichzelf beter kunnen beschermen tegen aanvallen van het verzet. Daarnaast had de bezetter behoefte aan een betrouwbare politiemacht. Rauter richtte de Landwacht op. Mussert verwachtte dat deze eenheid vooral ingezet zou worden om de NSB te beschermen, maar Rauter gebruikte ze voor allerlei politionele taken.283 Sommige NSB’ers meldden zich vrijwillig maar er waren ook leden die voor de keuze gesteld werden om of bij de Landwacht te gaan, of naar Duitsland te vertrekken.284
278
Damsma en Schumacher, Hier woont een NSB´er, 125. Ibidem, 123. 280 Kok, ‘NSB. De Nationaal-Socialistische Beweging 1931-1945’ brochure, 29. 281 Damsma en Schumacher, Hier woont een NSB’er, 129. 282 NA, CABR, 64233, declaratie van Schuilenburg bij de Dienst Nationaal Socialistisch Museum , juli 1944. 283 Damsma en Schumacher, Hier woont een NSB’er, 138. 284 Ibidem. 279
71
Schuilenburg was een van de NSB’ers die zich meldde voor de Landwacht. Naar eigen zeggen was hij, als medewerker op het Hoofdkwartier, verplicht zich aan te sluiten.285 De conservator trad in april 1944 toe tot de Landwachtgroep Hoofdkwartier. Zijn maat Leendertz was ook onderdeel van deze groep. De landwachters waren verantwoordelijk voor het bewaken van NSB-gebouwen en spoorlijnen. Daarnaast waren ze betrokken bij huiszoekingen en het arresteren van burgers die verdacht werden van het zich onttrekken aan de Arbeidseinsatz, het verboden bezit van radiotoestellen of het begunstigen van joden.286 Het bleef door tegenstrijdige getuigenverklaringen onduidelijk of Schuilenburg zelf mensen had aangegeven als verdachte en welke rol hij precies speelde tijdens de arrestaties. Zelf verklaarde Schuilenburg later dat hij “het betreurde indien mensen nadeel hebben ondervonden van zijn handelingen, maar dat deze handelingen voortkwamen uit zijn idealisme.”287 Drie dagen na de bevrijding werd Schuilenburg in Utrecht opgepakt. Hij verbleef van 1946 tot 1948 in verschillende gevangenissen in Nederland. Tijdens zijn verblijf in Den Helder in 1947 deed hij een verzoek tot gratie, omdat hij zijn stiefzoon zou moeten verzorgen die was vrijgelaten uit het jeugdkamp.288 De vrouw van Schuilenburg was na Dolle Dinsdag naar haar familie in Duitsland gevlucht en had de zorg voor haar zoon aan haar man overgelaten.289 In 1948 sprak de rechter van het Bijzonder Gerechtshof in Amsterdam het vonnis over Schuilenburg uit. Het optreden als hulplandwachter in 1944 werd Schuilenburg zwaar aangerekend. De oud-conservator van ‘Herlevend Nederland’ was schuldig bevonden aan het opzettelijk verlenen van hulp aan de vijand in tijd van oorlog.290 In het vonnis werd met geen woord gerept over de uitgebreide activiteiten van Schuilenburg als propagandist in de functie van conservator en medeorganisator van ‘Herlevend Nederland’. Wel stond vermeld dat Schuilenburg een zeer actief NSB’er was en niet had geschroomd mee te werken aan de terreur van de landwacht in het laatste oorlogsjaar.291 Het voeren van propaganda voor een verwerpelijke, vijandelijke ideologie werd Schuilenburg klaarblijkelijk niet dermate streng aangerekend dat dit een extra veroordeling met zich meebracht. Toch werd het werk van NSB-propagandisten in sommige gevallen wel streng veroordeeld. Het opvallendste voorbeeld hiervan was de zware straf van Blokzijl. Naast een 285
NA, CABR, 64233, verhoor Schuilenburg in proces-verbaal, 1946. Ibidem, vonnis Schuilenburg, 1948. 287 Ibidem, verhoor Schuilenburg in proces-verbaal, 1946. 288 Ibidem, gratieverzoek van Schuilenburg, 3 augustus 1947. 289 Ibidem, verhoor Schuilenburg in proces-verbaal, 1946. 290 Ibidem, vonnis Schuilenburg, 1948. 291 Ibidem. 286
72
paar andere prominente NSB’ers kreeg de propagandist de doodstraf. Blokzijl was tijdens de oorlog een gehate man geworden bij een groot aantal Nederlanders en stond voor velen symbool voor het landverraad dat de NSB had gepleegd. 292 Zijn stem en zijn persona waren onlosmakelijk verbonden met het verkondigen van de nationaalsocialistische ideologie. Blokzijl was verbaasd over zijn lot: hij had niet verwacht dat het zo’n vaart zou lopen. 293 Hij was de allereerste NSB’er die voor het vuurpeloton stond, nog voor Mussert. Schuilenburg werd veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf, met aftrek van de jaren die hij in hechtenis had gezeten. Toch zat hij deze gevangenisstraf niet helemaal uit. Wanneer en om welke redenen Schuilenburg is vrijgelaten is onduidelijk. In elk geval woonde hij in 1951 weer in Utrecht. Uit het proces-verbaal en de achtergrond van Schuilenburg komt een man naar voren die gedreven werd door zijn geloof in de nationaalsocialistische ideologie. Hij was principieel, volhardend en schroomde niet zijn plek binnen de NSB op te eisen. Schuilenburg bleef tot het einde toe overtuigd van zijn idealen. Tijdens zijn verhoor minimaliseerde Schuilenburg zijn rol binnen de NSB. Hij benadrukte meerdere malen dat hij geen propagandist was en geen toespraken had gehouden. Voor hem zou slechts de rol zijn weggelegd om rond te leiden en de collectie te beheren. Hier klopte niets van, aangezien hij wel degelijk zijn rol als conservator had gebruikt om propagandatoespraken te houden. 294 Daarnaast zou zonder zijn verzameling en zijn inspanning geen propagandatentoonstelling van deze grootte hebben plaatsgevonden. Schuilenburg probeerde zijn hachje te redden, maar moest zich, als principieel en overtuigd nationaalsocialist, waarschijnlijk verbijten niet te vertellen welke rol hij werkelijk had gespeeld in de propagandavoering van de NSB. En de collectie van Schuilenburg? Die is spoorloos verdwenen. Het materiaal werd na de tentoonstellingen tijdelijk opgeslagen in een pand in Utrecht.295 Volgens een ondervraagde NSB’er, Pieter Hormann, nam Schuilenburg het materiaal een paar dagen voor Dolle Dinsdag mee naar (“naar ik meen”) Denekamp, een dorp in Overijssel.296 Leendertz vertelde echter dat de collectie naar Diepenheim was verhuisd. Schuilenburg zou zijn meegegaan en in Almelo zijn neergestreken. Daarna kwam hij terug om zich aan te sluiten bij de Landwachtgroep.297
292
Kok, Max Blokzijl, 140. Ibidem. 294 Schuilenburg kreeg een berisping van Blokzijl toen hij zijn rondleidingen gebruikte om politieke speeches te houden. NIOD, Archief NSB, 495, brief districtsleider Groningen H. Huizenga aan propaganda-afdeling NSB, 2 augustus 1943. 295 NIOD, Archief NSB, 540, verslag vergadering districtpropagandaleiders, 13 september 1943. 296 NA, CABR, 64233, verhoor Hormann in proces-verbaal Schuilenburg, 1946. 297 Ibidem, verhoor Leendertz in proces-verbaal Schuilenburg, 1946. 293
73
Schuilenburg zelf vertelde niets over de verblijfplaats van zijn geliefde verzameling. Waarom het materiaal mogelijk naar Overijssel werd verhuisd en of het daar ook is gebleven blijft onduidelijk. In elk geval is de collectie Schuilenburg nooit meer opgedoken.
74
Conclusie In deze scriptie is onderzocht hoe de persoonlijke verzameling van Hendrik Laurens Schuilenburg zich ontwikkelde tot een reizende propagandatentoonstelling van de NSB en wat de betekenis van deze tentoonstelling was. In de inleiding werd gesteld dat er weinig onderzoek is gedaan naar de propaganda van de NSB in oorlogstijd. Door in te zoomen op één specifiek voorbeeld van die propagandavoering kon een gedetailleerd beeld van de propagandavoering van de NSB geschetst worden. Hendrik Laurens Schuilenburg stond aan de wieg van de tentoonstelling ‘Herlevend Nederland.’ De NSB’er besteedde jaren aan het opbouwen van een immense verzameling documenten en curiosa die iets met het nationaalsocialisme te maken hadden. Hij wilde dit materiaal voor het nageslacht bewaren. Toen de propaganda-afdeling van de NSB in 1941 lucht kreeg van deze bezigheid, betekende dat voor Schuilenburg de start van een periode waarin hij van zijn hobby zijn beroep kon maken. De beweging maakte gebruik van de immense hoeveelheid aan propagandamateriaal dat Schuilenburg bij elkaar had gebracht. De beweging betrok het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten bij haar ideeën. De politieke partij en de rijksdienst wilden beide propaganda maken voor het nationaalsocialisme, alleen met een andere insteek. Het DVK, onder leiding van Tobie Goedewaagen, wilde geen partijpolitieke propaganda maken. Ze wilde de Nederlandse bevolking “opvoeden tot een nationaalsocialistische wereldbeschouwing”. De NSB wilde vooral propaganda voeren voor de eigen beweging. Toch gingen deze twee partijen met elkaar in zee. Het eerste idee om een nationaalsocialistisch museum op te zetten sneuvelde spoedig. Het alternatief was ‘Herlevend Nederland.’ Met de tentoonstelling probeerde de NSB met name het negatieve beeld dat van de NSB bestond te weerleggen. De filmpropaganda van de NSB kenmerkte zich ook door het gebruik van dit perspectief. Zoals Annemarie Vermeer stelde: “In tegenstelling tot het Derde Rijk, waar de propaganda een zelfstandige rol speelde en alomtegenwoordig was, beperkte de NSB zich vrijwel tot het corrigeren van het (…) negatief ontwikkelde beeld, dat de beweging bij de bevolking opriep.”298 De manier waarop de NSB haar negatieve imago van zich af probeerde te schudden was door zich in de slachtofferrol te positioneren. ‘Herlevend Nederland’ zette de NSB neer als beweging die was verketterd door andere partijen en daarom niet groot had kunnen worden. Ze toonde opvallend veel materiaal van de 298
Vermeer, NSB-films, 91.
75
tegenstander, zoals verkiezingsplaten van andere partijen, spotprenten van Mussert en dreigbrieven aan Max Blokzijl. Zo probeerde de NSB te laten zien dat het slechte beeld van de NSB door buitenstaanders was gecreëerd en niet door eigen toedoen. Het leek wel of de beweging het negatieve beeld probeerde te weerleggen door zich als een “gewone partij” te presenteren, die had gestreden voor een plek in het verzuilde partijenstelsel van Nederland. Er was aandacht voor de stichting van de beweging, de activiteiten en de gezelligheid binnen de beweging. Deze thema’s waren relatief neutraal en niet heel onderscheidend voor het nationaalsocialisme. De kenmerkende ideologische stokpaardjes van de NSB kwamen in ‘Herlevend Nederland’ met name terug in het wegzetten van bepaalde groepen zoals joden en vrijmetselaars en de politiek-religieuze aandacht voor martelaars en heldendaden. Hoe gebruikte de NSB het middel van de tentoonstelling om te overtuigen? Ze ging bij deze propagandatentoonstelling uit van de overtuigingskracht van objecten die de eigen partij representeerden. Annemarie Vermeer noemde ‘Herlevend Nederland’ een vorm van indirecte propaganda 299 , maar naar mijn mening was het juist de directheid en de geslotenheid die deze propagandatentoonstelling kenmerkte. Er werd niet gezocht naar politieke legitimatie in het verleden, noch verwezen naar de Nederlandse of Germaanse cultuur, zoals de indirecte propaganda dat deed. Door vrijwel uitsluitend curiosa van de NSB te tonen, was de tentoonstelling met name aansprekend voor de eigen achterban. Er zou voorzichtig gesteld kunnen worden dat de essentie van ‘Herlevend Nederland’ uiteindelijk was wat Schuilenburg in eerste instantie voor ogen had met zijn materiaal: een trip down memory lane voor NSB’ers. Spotprenten van de leider, speldjes van Landdagen, herinneringen aan de internering in mei 1940: dit waren allemaal objecten die vooral voor leden een betekenis hadden.
De leden waren ook een belangrijke doelgroep van de
tentoonstelling. Het gemeenschapsgevoel onder de leden kon met deze tentoonstelling versterkt worden. De andere doelgroep, de rest van de Nederlandse bevolking (maar wel het deel dat “redelijk denkend” was300) moest ook bereikt worden met ‘Herlevend Nederland’, maar in hoeverre dat lukte is de vraag. ‘Herlevend Nederland’ trok in totaal meer dan 100.000 bezoekers, wat in vergelijking met andere propagandatentoonstellingen in die tijd een relatief groot aantal was. Schuilenburg benadrukte regelmatig dat veertig procent van de bezoekers “buitenstaander” was, maar het is waarschijnlijk dat dit percentage uit de lucht gegrepen was.
299 300
Ibidem. NIOD, Archief NSB, 637, brochure Jan de Haas, 13
76
De tentoonstelling reisde in een jaar door het hele land en stond in tien steden. Het hoofdkwartier van de NSB verwachtte veel inzet van haar regionale afdelingen. Wanneer de tentoonstelling in een bepaalde regio kwam, moesten de regionale propagandaleiders daar in actie komen. Schuilenburg reisde mee, maar verder bemoeide de propaganda-afdeling zich niet met de organisatie ter plaatse. De districtleiders werden medeverantwoordelijk gehouden voor het slagen of falen van de tentoonstelling. Daarnaast leunde de beweging voor het welslagen van propaganda-acties grotendeels op het idealisme en activisme van haar leden, zoals Damsma en Schumacher in hun onderzoek ook constateerden. 301 Bij de selectie van medewerkers draaide het niet zozeer om professionaliteit of deskundigheid, als wel om bevlogenheid. Schuilenburg was bij uitstek een voorbeeld van dit beleid. De man was een zeer gemotiveerde verzamelaar, maar hij wist nauwelijks iets van propagandavoering. Er kwam dan ook kritiek op zijn werkwijze, zowel van het DVK als van functionarissen van de beweging. Toch liet de NSB hem als onervaren propagandamaker een tentoonstelling opzetten en runnen. Dit beleid van de NSB was waarschijnlijk grotendeels de oorzaak van het amateurisme waarmee deze tentoonstelling was opgezet. In Duitsland en Italië waren in de jaren dertig en veertig grootschalige propagandatentoonstellingen opgezet om bezoekers te imponeren, met kunst en politieke succesverhalen. Het DVK had zich tot doel gesteld dit soort tentoonstellingen te maken, met een positieve en voorlichtende insteek. ‘Herlevend Nederland’ was dit echter niet. Ook was ze allerminst een vorm van tactische of subtiele propaganda. De tentoonstelling draaide volledig om de partijcultuur van de NSB, zoals de gezelligheid binnen de beweging en de verering van martelaars. Een tussentijds rapport van het DVK oordeelde dan ook negatief over de propagandistische werking van de tentoonstelling. Het was “meer een tentoonstelling voor partijmenschen”. 302 Uit het verloop van de tentoonstelling rijst het beeld van een tandeloos DVK, dat meewerkte aan een tentoonstelling die niet paste bij haar eigen doelstellingen. Waarschijnlijk bleef het DVK betrokken bij de organisatie om de controle over de NSB bewaren en tegelijkertijd de algemene propaganda te voeren, maar dat lukte maar mondjesmaat. De hele uitwerking van de tentoonstelling neigde dan wel naar amateurisme, maar de NSB zelf nam het heel serieus. Dit onderzoek liet zien hoe fanatiek de NSB propaganda bleef voeren voor de eigen beweging en hoe zeer zij bleef geloven in de mogelijkheid dat er 301
Damsma en Schumacher, Hier woont een NSB’er, 86. NIOD, Archief DVK, 3554 (tijdelijk inv.nr., voorheen 191c), “opmerkingen tentoonstellingen” van afdeling Kultureele Propaganda, 1943, dag en maand onbekend. 302
77
een ommekeer zou plaatsvinden. De opmerking bij de laatste vergadering over ‘Herlevend Nederland’
in september 1943, dat de tentoonstelling “na de oorlog” mogelijk weer
opgebouwd kon worden, gaf wel aan dat de NSB van geen ophouden wist, met Schuilenburg voorop. Dit onderzoek over een relatief onbekend onderdeel van de oorlogsgeschiedenis kan een aanzet vormen voor verder onderzoek op het gebied van nationaalsocialistische propaganda. Om het beeld van ‘Herlevend Nederland’ nog vollediger te maken, zou op gemeentelijk
niveau
onderzoek
gedaan
kunnen
worden
naar
de
afzonderlijke
tentoonstellingen. Daarnaast zou een uitgebreid foto-onderzoek mogelijk meer informatie kunnen verschaffen over de identiteit van de bezoekers. Verder zou het interessant zijn om vergelijkend onderzoek te doen naar tentoonstellingen of andere vormen van propaganda van politieke partijen in de jaren dertig en veertig. De verzuilde stromingen voerden allemaal propaganda voor de eigen partij, maar hoe stond een dergelijke propagandatentoonstelling als ‘Herlevend Nederland’ nu bijvoorbeeld ten opzichte van de propaganda van de socialisten? Op deze manier zou er meer inzicht kunnen komen in de politieke cultuur van de Nederlandse nationaalsocialisten. Een historisch onderzoek naar een ‘foute’ politieke beweging die op grote schaal collaboreerde met de bezetter, ontkomt niet aan publiekshistorische vraagstukken omtrent het oorlogsverleden. Hans Blom stelde dat het publiek nog in de ban was van goed en fout en constateerde daarbij dat vooral de massamedia daar debet aan zijn. Toch gaat er ook iets mis aan de kant van de historici en (historische) publieksinstellingen. Het
NSB-verleden
van
Nederland
is
een
onderschoven
kindje
in
de
publieksgeschiedenis. In de wetenschappelijke kringen is het onderzoek naar de NSB niet meer omgeven met moralisme en daarom is er ruimte voor nieuwe inzichten. Maar in de publieksgeschiedenis, denk aan tentoonstellingen, lezingen of televisieseries, wordt het onderwerp van de NSB, afgezien van de grootste collaborateurs, vaak vermeden. Het gevaar van
‘humanisering’
van
foute
personen
dreigt
en
daardoor
zijn
historici
en
publieksinstellingen huiverig om deze onderwerpen aan te grijpen. De meeste tentoonstellingen over de Tweede Wereldoorlog gaan over de holocaust of over verzetshelden en er is geen ruimte voor de andere kant van het verhaal. De Tweede Wereldoorlog blijft het publiek interesseren en dat betekent dat publiekshistorici de verantwoordelijkheid hebben deze interesse te voeden. Om een succesvolle vertaalslag te maken naar het publiek, is het van belang te kijken naar wat het publiek wil en nodig heeft. Door steeds met dezelfde onderwerpen te behandelen, verarmt de 78
kennis van oorlog en verdampt waarschijnlijk ook de interesse van het publiek. Een recent voorbeeld dat hierop aansluit, is de keuze van het Rijksmuseum om het schilderij De Nieuwe Mensch niet te exposeren in de vaste opstelling over de twintigste eeuw. Volgens conservator Harm Stevens is het schilderij niet representatief genoeg voor de vooroorlogse kunststromingen en wordt het daarom niet tentoongesteld.303 Zo behandelt het museum het schilderij puur als kunstobject. Er zit echter veel meer achter het schilderij, zoals eerder in deze scriptie naar voren kwam. Het werk werd gebruikt als propaganda voor de NSB en draagt ook veel verwijzingen naar de ideologie van het nationaalsocialisme met zich mee.304 Het is een object dat verhalen kan vertellen over het nationaalsocialisme van de NSB en over de propagandavoering tijdens de oorlog. Deze kans laat het Rijksmuseum nu schieten, mogelijk omdat het te controversieel is om een object te tonen met een dergelijke ‘foute’ achtergrond. Het publiek staat echter wel degelijk open voor complexe verhalen over de oorlog. Kijk maar naar de goede ontvangst van de documentaire Zwarte Soldaten (2011) van Joost Seelen, over Nederlandse SS’ers, of het recente boek De vergelding (2012) van Jan Brokken, over de ingewikkelde verhoudingen tussen Duitsers en dorpsbewoners tijdens de bezetting in het dorp Rhoon. Om het publiek deelgenoot te maken van de oorlogsgeschiedenis, moet die geschiedenis bereikbaar en persoonlijk worden gemaakt. Daarbij hoeft complexiteit en controverse niet geschuwd te worden. Een jong, nieuw publiek dient zich aan, dat verhalen over de oorlog niet meer uit eerste hand kan horen. Dit nieuwe publiek moet een gedegen historisch besef kunnen opbouwen, waarin alle facetten van de oorlog een plek hebben. Goed, fout, en alles wat daar tussenin zat.
303 304
De Volkskrant (18 december 2010). Wesselink, ‘On the new man’, 160-161.
79
Dankwoord
Tijdens dit onderzoek heb ik met verschillende mensen inspirerende en motiverende gesprekken gevoerd over het onderwerp van mijn scriptie en het schrijfproces. Sommige gesprekken waren vooral inhoudelijk, terwijl andere meer peptalks waren. Deze momenten waren voor mij erg waardevol en hebben bijgedragen aan het resultaat dat nu op papier staat. Ik wil de volgende personen dan ook hartelijk bedanken.
Jouke Turpijn, Kees Zandvliet, Jet Baruch, Robin te Slaa, Annemieke Wilzing, Laura van Rutten en natuurlijk mijn immer belangstellende familie, vrienden en collega’s.
80
Bibliografie Baruch, Jetje en Liesbeth van der Horst, Rijksmuseum in oorlogstijd (Amsterdam 1985).
Ben-Ghiat, Ruth, Fascist modernities. Italy 1932-1945 (Berkeley 2001).
Berkel, Anne Benien van, Dr. Tobie Goedewaagen (1895-1980): een leven lang nationaalsocialist (Amsterdam 2012).
Blom, J.C.H., In de ban van goed en fout. Geschiedschrijving over de bezettingstijd in Nederland (Amsterdam 2007). Boom, Bart van der, ‘Fascisten in de polder’ in: Dennis Bos, Maurits Ebben ed., Harmonie in Holland. Het poldermodel van 1500 tot nu (Amsterdam 2007).
Boom, Bart van der, We leven nog: de stemming in bezet Nederland (Amsterdam 2003).
Bouman, P.J., De April-Mei-stakingen van 1943 (Amsterdam 1950). Cukier, Ilana, ‘Voor volk en vaderland. Tentoonstellingen in nationaal-socialistisch Duitsland in 1937’ (ongepubliceerde scriptie Universiteit van Amsterdam, 2010). Damsma, Josje en Erik Schumacher, Hier woont een NSB’er. Nationaalsocialisten in bezet Amsterdam (Amsterdam 2010).
Dekkers, Frans, B&W rond de Tweede Wereldoorlog in Groot-Eindhoven (Amsterdam 1992).
Groeneveld, Gerard, Zo zong de NSB. Liedcultuur van de NSB 1931-1945 (Nijmegen 2007).
Groeneveld, Gerard, Zwaard van de geest. Het bruine boek in Nederland 1921-1945 (Haarlem 2009).
Haas, Jan de, Nationaalsocialistisch Jaarboek 1942 (Utrecht 1941). 81
Heijden, Chris van der, Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2001).
Huizing, Bert en Koen Aartsma, Zwarte politie 1940-1945 (Weesp 1986).
Jong, Gerie de, René Kok en Erik Somers, Naar eer en geweten. Gewone Nederlanders in een ongewone tijd 1940-1945 (Zwolle 2001).
Jong, L. de, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel I t/m IV (Den Haag, 1969-1988). Jonge, A.A. de, Het nationaal-socialisme in Nederland. Voorgeschiedenis, ontstaan en ontwikkeling (Den Haag 1968). Jowett, Garth S. en Victoria O’Donnell, Propaganda &
persuasion (vijfde druk, Los
Angeles 2012).
Kok, René, Max Blokzijl. Stem van het nationaal-socialisme (Amsterdam 1988).
Poel, Stefan van der, Joodse stadjers: de Joodse gemeenschap in de stad Groningen, 17961945 (Assen 2004).
Peeters, Michel, Beelden voor de massa. Kunst als wapen in het Derde Rijk (Amsterdam 2007).
Romijn, Peter, Burgemeesters in oorlogstijd. Besturen onder Duitse bezetting (Amsterdam 2006). Romijn, Peter, ‘Politiek geweld op straat. Succes en falen van de Weerafdeling van de NSB’ in: Evelien Gans e.a., Met alle geweld. Botsingen en tegenstellingen in burgerlijk Nederland (Amsterdam 2003).
82
Rooy, Piet de, ‘’Jeugd is een argloos, overmoedig spel’; de jeugdbewegingstraditie in de Nationale Jeugdstorm’ in: J. Eggink e.a., De kunst van het mores leren. Opstellen opgedragen aan J.E.G.C. Dibbits bij zijn afscheid als hoogleraar in de sociale pedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam (Amersfoort 1988) 94-108.
Rooy, Piet de, Republiek van rivaliteiten. Nederland sinds 1813 (vierde druk, Amsterdam 2010). Salemink, Theo, ‘Nationaal-socialisme als politieke religie – confrontatie met christendom en jodendom’ Groniek 160 (2003), 291-313.
Slaa, Robin te en Edwin Klijn, De NSB. Ontstaan en opkomst van de Nationaal-Socialistische Beweging (Amsterdam 2009).
Schöffer, Ivo, Het nationaal-socialistische beeld van de geschiedenis der Nederlanden (Amsterdam 1956).
Vermeer, Annemarie, NSB-films. Propaganda of vermaak? (Beetsterzwaag 1987). Wesselink, Claartje, ‘On the new man. The interpretation and function of a national socialist painting in the past and present,’ Rijksmuseum Bulletin 60, (2012) no.2, 145-165. Zandvliet, Kees, ‘De nieuwe mensch. Historische topstukken van het Rijksmuseum´, Historisch Nieuwsblad 16 (2007), no.5, 48-49.
Archiefmateriaal
Nationaal Archief -
Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), inventarisnummer 64233 (BG Amsterdam 48/1112).
Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) -
Archief Nationaal Socialistische Beweging 123.
83
-
Archief Departement voor Volksvoorlichting en Kunsten (Opmerking: dit archief was onder constructie tijdens dit onderzoek.)
-
Online Beeldbank.
Noord-Hollands Archief -
Rijksmuseum en rechtsvoorgangers in Amsterdam, inventarisnummer 476.
Periodieken
Arnhemsche Courant, 1943. De Vrije Kunstenaar. Religieus en politiek onafhankelijk orgaan voor de Nederlandse kunstenaar,
1944. De Volkskrant, 2010. De Zwarte Soldaat, 1941 en 1942. Drentsch Dagblad, 1942 en 1943. Het volk: dagblad voor de Arbeiderspartij, 1942. Nieuwsblad van het Noorden, 1943. Rotterdamsch Nieuwsblad, 1943. Spiegel der Beweging, 1942. Volk en Vaderland, 1943.
Beeldmateriaal Propagandafilms van de NSB, uitgebracht op dvd: NIOD, dvd-box: ‘Ons koninkrijk en de Tweede Wereldoorlog. De Nationaal-Socialistische Beweging 1931-1945’.
Vos, Chris en André van Hout, Een nieuwe tijd breekt baan, documentaire, (2006).
Websites
www.cultuurwijzer.nl (3 februari 2013). www.geheugenvannederland.nl (3 februari 2013). www.geschiedenis24.nl (3 februari 2013). www.groene.nl (1 maart 2013). 84
www.harmonie.nl (3 februari 2013). www.rijksmuseum.nl (3 februari 2013). www.schouwburgogterop.nl (3 februari 2013). www.socialhistory.org (26 februari 2013). www.vakbewegingindeoorlog.nl (3 februari 2013).
85