19 7(1) 2005
1
Inhaalslag verspreidingsonderzoek
De inhaalslag verspreidingsonderzoek is een door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) gefinancierd onderzoek, waarmee het organisaties als RAVON mogelijk wordt gemaakt om op een meer structurele wijze gegevens te verzamelen. In het inleidende verhaal worden door Ronald Zollinger en Jeroen van Delft de achtergronden van de inhaalslag uiteengezet. Daarna beschrijft Frank Spikmans een voorbeeld van de invulling van de inhaalslag amfibieën, zoals dat in 2004 al is opgestart. Dit onderzoek zal in 2005 flink uitgebreid worden, zowel wat betreft het aantal actief deelnemende vrijwilligers als het aantal soorten dat meedoet. In het derde artikel staat een oproep van Annemarie van Diepenbeek om mee te helpen aan de beekvissen centraal, gevolgd door een verslag van de resultaten uit reeds lopend onderzoek aan reptielen door Bjorn Prudon en Jeroen van Delft. Daarbij werd in 2004 nadrukkelijk de aandacht gericht op de zandhagedis. Voor deze reptielen is
het echter de bedoeling om het soortenspectrum in 2005 verder uit te bouwen. Het door Arnold van Rijsewijk beschreven rugstreeppadden-onderzoek valt strikt genomen niet onder de inhaalslag, maar leunt wel zeer dicht aan tegen het type onderzoek dat RAVON ook in de toekomst verder wil uitbouwen. In een eendrachtige samenwerking tussen vrijwilligers en professionals is de gehele Noordoostpolder geïnventariseerd op het voorkomen van Rugstreeppadden. Hiermee werd de NOP (Noordoostpolder) in een klap op de kaart gezet als een belangrijk leefgebied voor deze soort. Met dit onderzoek heeft ook een van de kleinste RAVON afdelingen bewezen een belangrijke bijdrage te kunnen leveren aan een vlakdekkende inventarisatie van een soort. Het verspreidingsonderzoek zal de komende jaren meer gaan omvatten dan alleen veldonderzoeken. Ook aan scholing van vrijwilligers, via cursussen en publicaties, hopen we de komende jaren de nodige aandacht te geven. Via internet zullen de gebruiksmogelijkheden van gegevens voor zowel professionele gebruikers als voor vrijwilligers fors uitgebreid gaan worden. In praktische zin zullen vrijwilligers ondersteund worden via aanbiedingen van vanggereedschap als fuiken en schepnetten. De gegevensbeherende organisaties zullen op deze wijze hun vrijwilligerskorps kunnen uitbreiden en het gebruik van de verzamelde gegevens stimuleren. Dit alles zal een steun in de rug betekenen voor het verspreidingsonderzoek en daarmee voor de effectieve bescherming van bedreigde soorten amfibieën, reptielen en vissen. De redactie
Cartoon: WALT
Voor de tweede achtereenvolgende keer verschijnt RAVON in de vorm van een themanummer, waarbij een bepaald onderwerp volop in de schijnwerpers wordt gezet. Bij de start van het seizoen 2005 besteden we volop aandacht aan de inhaalslag verspreidingsonderzoek, een thema dat ook al een prominente plaats innam op de in november 2005 georganiseerde RAVON dag.
2
19 7(1) 2005
Inhaalslag Verspreidingsonderzoek reptielen, amfibieën en vissen:
Aan de slag met de Inhaalslag!
Foto: Arnold van Rijsewijk
Ronald Zollinger & Jeroen van Delft
Vrijwilligers aan het werk
De inhaalslag verspreidingsonderzoek heeft als doel een actueel beeld te krijgen van de verspreiding van een groot aantal soortgroepen, waaronder reptielen, amfibieën en vissen. Daartoe worden in eerste instantie de oude vindplaatsen van 24 inhaalslagsoorten opnieuw bezocht. Bij het verzamelen van de gegevens spelen vrijwilligers een belangrijke rol. Een actueel verspreidingsbeeld vormt de basis voor de bescherming van de veelal bedreigde soorten. Zowel vanuit de soortbeschermende organisaties als vanuit de overheid bestaat een steeds grotere behoefte om te komen tot een actuele, betrouwbare en toegankelijke
database van beschermde plant- en diersoorten. De database kan bijdragen aan goed onderbouwd soortenbeleid, ruimtelijke ontwikkelingsplannen en een gedegen invulling van de landschappenkaart in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur. In de Tweede Kamer is door Boris van der Ham (D66) in oktober 2003 een zogenaamd amendement ingediend en vervolgens aangenomen. In dit ‘Amendement van der Ham’ wordt gevraagd om 3 miljoen euro voor dit verspreidingsonderzoek. Het gaat om een extra investering in verspreidingsonderzoek van 2,5 miljoen euro per jaar gedurende 10 jaar als inhaalslag en 0,5 miljoen euro extra voor het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM), waaronder ook de Meetnetten amfibieën en reptielen van de RAVON Werkgroep Monitoring vallen. De bedragen zijn voor één jaar toegezegd en inmiddels ook voor het tweede jaar (2005). Het bedrag van 3 miljoen euro wordt uitbesteed aan onderzoeksinstituten (o.a. Alterra) en de Vereniging Onderzoek Flora en Fauna (VOFF, bestaande uit meerdere PGO’s waaronder RAVON). Begin 2004 heeft de VOFF, inclusief RAVON, van het Ministerie van LNV opdracht gekregen om enkele voorstudies uit te voeren (van Delft et al., 2004; Spikmans & van Delft, 2004). In deze voorstudies is voor alle beleidsrelevante soorten uitgezocht welke kilometerhokken recent zijn onderzocht. Een overzicht van alle inhaalslagsoorten staat in tabel 1 (pag. 4). Het gaat om tien soorten amfibieën, zes soorten reptielen en acht soorten vissen. Daarbij zijn als criteria vooral de Flora- en Faunawet en de Europese Habitatrichtlijn genomen. De soorten zijn onderverdeeld in drie categorieën van actualiteit van de gegevens. De haalbaarheid om dit verspreidingsonderzoek uit te voeren heeft daarbij een rol gespeeld, evenals de zeldzaamheid van de soorten en de kwetsbaarheid van de gebieden waarin ze voorkomen.Van soorten met een beperkt en afgebakend verspreidingsgebied is als richtlijn genomen dat waarnemingen vanaf 1 januari 2000 actueel zijn. Het betreft de vuursalamander, vroedmeesterpad, geelbuikvuurpad, knoflookpad, boomkikker, muurhagedis, gestippelde alver en elrits. Voor de iets minder zeldzaam voorkomende soorten (kamsalamander, rugstreeppad, rivierdonderpad, rivierprik, beekprik, grote modderkruiper) is een iets langere periode gekozen. De langste periode geldt voor: vinpootsalamander, heikikker, poelkikker, hazelworm, zandhagedis, gladde slang, ringslang, adder, kleine modderkruiper en bittervoorn. In de voorstudie zijn ook de ruime begrenzingen van het potentieel leefgebied van soorten in kaart gebracht. Poten-
19 7(1) 2005
Verspreidingsonderzoek naar reptielen en amfibieën heeft een lange geschiedenis in Nederland (Creemers & van Delft, 2001). Al in 1862 publiceerde Schlegel de eerste gegevens over de verspreiding van deze diergroepen in ons land (Schlegel, 1862). Deze werd, na de oprichting van het tijdschrift De Levende Natuur in 1896, gevolgd door een lange reeks publicaties in en buiten dit tijdschrift (onder andere Heimans, 1903; Willemse, 1915 & 1916; van Kampen & Heimans, 1927; Heimans, 1928; van Wijk, 1946, 1947 & 1951; van de Bund, 1964). Wim Bergmans en Annie Zuiderwijk brengen in 1986 het vijfde herpetogeografische verslag uit, op basis van circa 30.000 verspreidingsgegevens (Bergmans & Zuiderwijk, 1986). In 1999 is door RAVON een nieuw atlasproject opgestart. Momenteel zijn er voor dit doel ruim 300.000 verspreidingsgegevens beschikbaar.
3
1992 opgerichte Stichting Atlas Verspreiding Nederlandse Zoetwatervissen. Het detailniveau waarop gegevens worden verzameld en worden weergegeven is in de tijd drastisch veranderd. Van de Bund (1964) hanteerde de toenmalige gemeenten als karteringseenheden. In 1972 stapt H.D. Roon over op het zogenaamde uurhokkensysteem van 5 bij 5 kilometer. Tegenwoordig worden waarnemingen op kilometerhok, maar voor het grootste gedeelte op hectareniveau (100 bij 100 meter) verzameld. Diverse waarnemers leveren, dankzij het gebruik van GPS, gegevens zelfs op areniveau (10 bij 10 meter) aan!
Het verspreidingsonderzoek naar vissen kent een minder lange geschiedenis en vrijwillige onderzoekers spelen ook pas zo’n vijftien jaar een belangrijke rol in de gegevensverzameling. Door samenwerking tussen diverse organisaties (o.a. RIVO, OVB, NVVS, adviesbureaus (o.a. Waardenburg, Natuurbalans) NIOO, KUN, RAVON) en personen die over verspreidingsgegevens van vissen beschikken, is in 1996 de Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen verschenen. De auteur dr. Henrik de Nie was tevens de projectcoördinator van de in oktober
tiële leefgebieden zijn gebieden die gelegen zijn binnen het verspreidingsareaal van de soort, met geschikt lijkende biotopen, waar tot nu toe de soort nog nooit is vastgesteld. Voor veel soorten is het potentieel leefgebied vrijwel gelijk aan het vastgestelde leefgebied. Voor deze soorten verwachten we weinig nieuwe kilometerhokken te kunnen ontdekken. Voor enkele soorten verwachten we echter wel veel nieuwe kilometerhokken te kunnen ontdekken. Goede voorbeelden daarvan zijn de rugstreeppaddeninventarisaties in de Noordoostpolder (van Rijsewijk, 2005) en in Waterland (Groenveld, 2001). Nadat de actualisatie is voltooid, is het de bedoeling ook de potentiële leefgebieden te inventariseren. Veel en nauwkeurige informatie gevraagd RAVON beschikt over ruim 300.000 verspreidingsgegevens. Dat is veel, maar toch hebben we nog steeds geen compleet actueel beeld van de verspreiding van amfibieën en reptielen in Nederland. Enerzijds willen we steeds nauwkeuriger weten waar welke soorten zitten. Voor de inhaalslag wordt tenminste het kilometerhok als standaard gebruikt. Ten opzichte van het uurhok betekent dat wel, dat je 25 keer nauwkeuriger de verspreiding wilt weten! Anderzijds is het begrip ´actueel´ aan verandering onderhevig. Dit betekent dat er een gigantische inspanning nodig is om van alle soorten in Nederland een compleet actueel verspreidingsbeeld te krijgen. Uitgangspunt is om dit zoveel mogelijk met vrijwilligers uit te voeren, die vooral kiezen voor de kilometerhokken in soortenrijke natuurgebieden. Gezien het grote aantal te actualiseren kilometerhokken wordt additioneel ook betaald veldwerk ingezet. Werk in uitvoering Na de voorstudies is RAVON in 2004 met drie vervolgopdrachten inhaalslag verspreidingsonderzoek (Van der Ham) gestart. Het gaat om: 1. de inhaalslag van enkele soorten amfibieën (kamsalamander, vuursalamander en boomkikker)
2. de inhaalslag reptielen (muurhagedis, gladde slang, zandhagedis, adder, ringslang en hazelworm) 3. voorbereiding voor de inhaalslag beekvissen (rivierdonderpad in beeksystemen, beekprik, gestippelde alver en elrits) wordt middels deze opdrachten in de gelegenheid gesteld om het vrijwilligersnetwerk verder te coördineren, te enthousiasmeren en uit te breiden. Daartoe ondernemen de (project)medewerkers van het RAVON-kantoor vele initiatieven: werving van vrijwilligers voor de inhaalslag onder andere door persoonlijke benadering, ondersteuning van vrijwilligers door het aanleveren van kaartmateriaal en veldformulieren, regelen van vergunningen, begeleiding geven met het veldwerk, het geven van lezingen bij alle RAVON-afdelingen en voor aanverwante organisaties, verzamelen en invoeren van alle data, schrijven van rapportages en artikelen in het RAVON-tijdschrift en nieuwsbrieven. De vrijwilligers ontvangen op deze wijze optimale ondersteuning. In beperkte mate kunnen onkostenvergoedingen (reiskosten) worden voldaan aan de vrijwilligers.
RAVON
De inhaalslag, de moeite waard? Het werkt bijzonder motiverend om vaak in de mooiste natuurterreinen (waaronder veel Habitatrichtlijngebieden) het veldonderzoek te doen. Een keer een ander terrein bezoeken dan het terrein dat je al als je broekzak kent, zal
Een oude waarnemingskaart van de toenmalige Herpetogeografische Dienst (HGD)
4
Tabel 1. De inhaalslagsoorten en de categorieën waarin zij zijn ingedeeld
19 7(1) 2005
voor velen ook een uitdaging zijn. Je kunt het ook bijna als een ‘sport’ zien, om die ene soort na zoveel jaar weer aan te tonen in een gebied. Het ultieme doel van RAVON is de bescherming van deze soorten. Dat doel is gediend met de kennis van de actuele verspreiding van soorten. Pas als een bedreigde soort daadwerkelijk op een plek is aangetoond, kan men er in het beleid rekening mee houden. Sterker nog, dan moet men er rekening mee houden vanwege de nieuwe Flora en Faunawet! In dit themanummer zal uitvoerig worden ingegaan op de resultaten van de inhaalslag uit 2004 voor de amfibieën en reptielen en worden de opzet en vorderingen beschreven van de inhaalslag beekvissen. We hopen van harte dat je dit veldseizoen aan de inhaalslag wil meewerken! Literatuur Bergmans, W. & A. Zuiderwijk, 1986. Atlas van de Nederlandse amfibieën en reptielen en hun bedreiging. KNNV uitgeverij, Hoogwoud. Bund, C.F. van de, 1964. Vierde herpetogeografische verslag. De verspreiding van de reptielen en amfibieën in Nederland: 1-72. Nederlandse Vereniging voor Herpetologie en terrariumkunde "Lacerta". Creemers, R. & J. van Delft, 2001. Data-verzameling en inventarisatie-activiteit in Nederland. RAVON 12 4(3): 46-53. Delft, J. van, M. Verdijk, F. Spikmans & R. Zollinger, 2004. Voorbereidende studie Implementatie Amendement Van der Ham 2004. Deelproject 1, onderdeel amfibieën, reptielen en vissen. Uitgave Stichting RAVON in opdracht van Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit. Groenveld, A. 2001. Ratelende rugstrepen in Waterland. RAVON 14, 5(2): 28-29. Heimans, E., 1903. Slot van de adderstatistiek over 1903. De Levende Natuur 8: 231. Heimans, J., 1928. Kikkersenquête. De Levende Natuur 32: 291-294. Kampen, P.N. van & J. Heimans, 1927. Fauna van Nederland aflevering III. A.W. Sijthoff, Leiden. Rijsewijk, A. van, 2005. Rugstreeppadden in de Noordoostpolder. RAVON 19. Schlegel, 1862. Kruipende dieren. In: Natuurlijke Historie van Nederland. De dieren van Nederland. Gewervelde dieren. Kruseman, Haarlem. Spikmans, F. & J. van Delft, 2004. Voorbereidende studie Implementatie Amendement Van der Ham 2004. Deelproject 2, onderdeel amfibieën, reptielen en vissen. Uitgave Stichting RAVON in opdracht van Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit. Wijk, D.P. van, 1946. Herpeto-geografische dienst. Verslag over de ingekomen opgaven in 1944. Lacerta Nieuws 4: 3-5. Wijk, D.P. van, 1947. Herpeto-geografische dienst. Verslag over de ingekomen opgaven in de jaren 1945 en 1946: 1-4. Bijlage Lacerta april 1947. Wijk, D.P. van, 1951. De verspreiding van reptielen en amphibieën in Nederland Willemse, 1915. De salamanders van Nederland. De Levende Natuur 20: 268-274. Willemse, C., 1916a. De reptiliën van Nederland. De Levende Natuur 21: 126-132. Willemse, C., 1916b. De salamanders van Nederland. De Levende Natuur 21: 136. Willemse, C., 1916c. De reptiliën van Nederland. De Levende Natuur 21: 184-189.
Ronald Zollinger & Jeroen van Delft Stichting RAVON Postbus 1413 6501 BK Nijmegen
[email protected] 024-3653270
Soortnaam
Categorie
beekprik rivierprik rivierdonderpad (in beeksystemen) elrits gestippelde alver bittervoorn grote modderkruiper kleine modderkruiper
** ** ** * * *** ** ***
vuursalamander kamsalamander vinpootsalamander vroedmeesterpad geelbuikvuurpad knoflookpad rugstreeppad boomkikker heikikker poelkikker
* ** *** * * * ** * *** ***
hazelworm zandhagedis muurhagedis gladde slang ringslang adder
*** *** * *** *** ***
Legenda: * De verspreidingsgegevens van deze soort uit de periode 2000 t/m 2002 (3 jaar) worden als recent beschouwd en hoeven dus niet geactualiseerd te worden. ** De verspreidingsgegevens van deze soort uit de periode 1998 t/m 2002 (5 jaar) worden als recent beschouwd en hoeven dus niet geactualiseerd te worden. *** De verspreidingsgegevens van deze soort uit de periode 1993 t/m 2002 (10 jaar) worden als recent beschouwd en hoeven dus niet geactualiseerd te worden.
Inhaalslag amfibieën Dit themanummer is gevuld met voorbeelden van in 2004 verrichte onderzoeken aan inhaalslagsoorten. Afgelopen jaar lag de bij de amfibieën vooral de nadruk op kamsalamander en werden nog ontbrekende gegevens voor vuursalamander en boomkikker verzameld. De Noordoostpolder werd in 2005 als een nog vrijwel onbekend leefgebied van Rugstreeppadden door een onderzoek op de kaart gezet. Voor 2005 is het uitdrukkelijk de bedoeling om het verspreidingsonderzoek naar een omvangrijkere set van soorten. Vooral voor soorten met een relatief omvangrijk verspreidingsgebied (kamsalamander, vinpootsalamander, rugstreeppad, heikikker en poelkikker) is een grote extra inspanning vereist. Daarnaast zullen ook zeldzame soorten als vuursalamander, boomkikker, vroedmeesterpad, geelbuikvuurpad en knoflookpad de nodige aandacht krijgen. Deze soorten worden, vanwege hun zeldzaamheid, in het algemeen echter beter onderzocht dan de eerste set van soorten.
19 7(1) 2005
5
Inhaalslag amfibieën:
Kamsalamanders gezocht Frank Spikmans & Nils van Kessel
De kamsalamander is wat men noemt een ‘beleidsrelevante soort’ (Bogaerts & Lenders, 2002). Met name door zijn status in de Europese Habitatrichtlijn, waar deze is opgenomen in bijlage 2 én 4, geniet hij strenge bescherming. Om deze reden wordt met grote regelmaat de databank van RAVON geraadpleegd voor actuele verspreidingsgegevens. Deze worden bijvoorbeeld gebruikt bij de planvorming voor de aanleg van woonwijken, industrieterreinen, wegen en spoorlijnen. De kamsalamander heeft op de Rode Lijst de status ‘kwetsbaar’ en is gevoelig voor veranderingen, zodat het wenselijk wordt geacht recente ontwikkelingen in zijn verspreiding beter te volgen. Met de Inhaalslag wordt beoogd waarnemingen van de kamsalamander ouder dan vijf jaar weer te verversen. Oude vindplaatsen Om de omvang enigszins te beperken is er voor gekozen het verspreidingsonderzoek in eerste instantie te richten op oude vindplaatsen en niet op nieuwe vindplaatsen, of zogenaamd ‘potentieel leefgebied’. De Inhaalslag richt zich dus uitsluitend op oude vindplaatsen waar de kamsalamander recent niet meer is waargenomen. Kilometerhokken die de laatste tijd al goed onderzocht zijn, maar waar de kamsalamander niet meer is teruggevonden, worden ook buiten beschouwing gelaten. Van deze kilometerhokken kan al met redelijke zekerheid worden aangenomen dat de soort er niet meer voorkomt (van Delft et al., 2004). Wat resteert zijn 610 slecht onderzochte kilometerhokken waar de kamsalamander sinds 1998 niet meer is waargenomen (figuur 1; deze zijn omwille van de leesbaarheid geaggregeerd naar kwartblokken van 2,5 * 2,5 km). Deze 610 kilometerhokken vormen het uitgangspunt voor de Inhaalslag kamsalamander. Vervolgens is er een prioritering aangebracht, waarbij in de eerste plaats gezocht wordt
binnen Habitatrichtlijngebieden (n=151), vervolgens in de nabijheid van bebouwing (n=339) en tenslotte in de resterende kilometerhokken (n=120). Een gedegen nulwaarneming In principe voldoet elke positieve waarneming. Als de kamsalamander dus al bij een eerste bezoek wordt aangetoond is aan de doelstelling voldaan en kan de waarnemer (als hij dat wil) doorgaan naar een volgend kilometerhok. Voor het geval het niet lukt de aanwezigheid van de kamsalamander direct aan te tonen, is er een minimale inspanning voorgeschreven. Dit is vooral bedoeld om enige zekerheid te verkrijgen over de aan- of afwezigheid van de soort. Nulwaarnemingen zijn dus even belangrijk als positieve waarnemingen. Dit houdt in dat in elk kilometerhok drie monsterpunten bezocht dienen te worden en dat er, zolang de soort niet wordt aangetroffen, drie onderzoeksronden worden uitgevoerd. Aan de slag In 2004 is het onderzoek in samenwerking met 15 vrijwilligers uitgevoerd. Vanwege de omvang van het onderzoek is een deel van het werk ook door medewerkers van RAVON uitgevoerd. In totaal hebben zij 154 kilometerhokken bezocht, waarbij 632 bemonsteringen zijn uitgevoerd. De onderzochte gebieden liggen verspreid door heel
Kamsalamander, mannetje in paarkleed
Foto: Paul van Hoof
De kamsalamander (Triturus cristatus) is bekend van alle Nederlandse provincies, met uitzondering van Flevoland en Friesland. Uit de provincie Groningen is alleen een oude waarneming bekend (Haren, 1960). Vanaf 1980 hebben vrijwilligers de aanwezigheid van de kamsalamander in 1053 kilometerhokken vastgesteld. Bijna 60% van deze kilometerhokken betreft waarnemingen uit de periode 1980-1997 en worden beschouwd als onvoldoende actueel. Via de Inhaalslag wordt RAVON de kans geboden om het verspreidingsonderzoek meer gericht te sturen en op structurele wijze ondersteuning te bieden aan haar vrijwilligers.
Figuur 1
Figuur 2
Figuur 3
Oude vindplaats kamsalamander (1980-1997).
Kamsalamander aangetroffen (2004).
Nulwaarneming kamsalamander (2004).
6
Figuur 1 t/m 3 (weergaven in kwartblokken (2,5 x 2,5 km).
19 7(1) 2005
stellen. Wanneer bij het vervolg van het project het onderzoek al vanaf het voorjaar kan aanvangen en er daarbij ook gezocht wordt naar eitjes, wordt waarschijnlijk een beter beeld verkregen van het voortplantingssucces.
Figuur 4. Hoe snel vind je de kamsalamander? Aangegeven is de onderzoeksronde waarin de soort is aangetroffen.
Nederland. In het afgelopen jaar is vooral gezocht rond de Lingedijk/Diefdijk bij Leerdam, rond Tilburg, de Gelderse Poort, West-Drenthe, Limburg en rond Voorstonden/ Leusveld/Empensche en Tondensche Heide. De kamsalamander is in 2004 in 68 kilometerhokken teruggevonden (zie figuur 2), in 72 kilometerhokken werd een nulwaarneming vastgesteld (zie figuur 3). In 14 kilometerhokken is de soort niet aangetroffen, maar is het onderzoek niet volledig uitgevoerd. In dat laatste geval zal het onderzoek hier in 2005 worden voortgezet. De standaardmethodiek schrijft voor dat er drie onderzoeksronden worden uitgevoerd, zolang de soort niet wordt aangetroffen. De aanwezigheid van de kamsalamander werd in 37% van de gevallen al tijdens het eerste bezoek aangetoond (figuur 4). De tweede onderzoeksronde bleek in 7% van de gevallen een herontdekking van de soort op te leveren. Tijdens de derde en laatste onderzoeksronde was dit 5%. In 51% van de gevallen werd de kamsalamander niet meer teruggevonden in een kilometerhok. Voortplantingssucces Hoewel het onderzoek alleen gericht is op het vaststellen van de aan- of afwezigheid van de kamsalamander in een kilometerhok, werd in veel gevallen ook vastgesteld of de soort zich voortplant. In bijna de helft van de kilometerhokken waar de kamsalamander weer is teruggevonden, werden eitjes, larven of juvenielen aangetroffen (figuur 5). In slechts één kilometerhok werden eitjes gevonden. Belangrijk hierbij is om op te merken dat het onderzoek is uitgevoerd in de periode juni-augustus, terwijl de eiafzet plaatsvindt in het voorjaar. Ook hier geldt dat het onderzoek in een kilometerhok afgerond was zodra de eerste waarneming van een kamsalamander werd gedaan. In het geval dat er in eerste instantie een volwassen exemplaar werd aangetroffen, is er vaak geen aanvullende inspanning meer geleverd om ook de aanwezigheid van larven vast te
Oorzaak van een nul-waarneming Van 57 kilometerhokken is bepaald waarom de kamsalamander niet meer in het kilometerhok is teruggevonden. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen kilometerhokken in kleinschalig cultuurlandschap (n=29) en het rivierenlandschap (n=28). Tot het kleinschalige cultuurlandschap wordt gerekend de omgeving van Winterswijk, Twente, Veluwe, West-Drenthe en Leusveld. Tot het rivierenlandschap wordt de Gelderse Poort, de Zuiderlinge dijk, de Diefdijk en de Lek gerekend. De oorzaken van de afwezigheid van de kamsalamander zijn ingedeeld in categorieën. Het is mogelijk dat er meerdere oorzaken zijn aangewezen per kilometerhok. In zowel kleinschalige cultuurlandschappen als in het rivierenlandschap speelt de aanwezigheid van vis een grote (negatieve) rol bij de afwezigheid van de kamsalamander (figuur 6). In het kleinschalige cultuurlandschap wordt de afwezigheid van de soort in belangrijke mate ook verklaard door het verdwijnen en verlanden van wateren. Tevens zijn een aantal potentiële wateren te zuur. Binnen een aantal kilometerhokken zijn in het verleden zeer waarschijnlijk migrerende individuen waargenomen, aangezien hier geen wateren aanwezig bleken te zijn. De aanwezigheid van de soort kon in deze hokken niet worden herbevestigd. In het rivierengebied wordt de afwezigheid van de kamsalamander voornamelijk verklaard door een gebrek aan geschikte voortplantingswateren. De bemonsterde wateren in het rivierengebied zijn te dynamisch en bevatten vaak vis. Bij de Diefdijk, in het rivierengebied, wordt de afwezigheid van de kamsalamander ook verklaard door een gebrek aan geschikt landbiotoop. Langs de Diefdijk werd de soort in géén van de onderzochte kilometerhokken teruggevonden. Hier zijn in het begin van de jaren negentig voornamelijk migrerende exemplaren en verkeersslachtoffers op de dijk gezien. Hoewel in het najaar hier ook ’s avonds op de dijk gezocht is, zijn er in 2004 geen kamsalamanders teruggevonden. De kamsalamander komt tegenwoordig nog wel voor in dit gebied, maar slechts in lage dichtheden en uitsluitend in geïsoleerde wateren (van den Berg, 2002). Bijvangsten Bij het zoeken naar kamsalamanders werd een veelvoud aan waarnemingen verzameld van andere soorten. Het
19 7(1) 2005
Soort alpenwatersalamander bruine kikker gewone pad groene kikker complex heikikker kamsalamander kleine watersalamander meerkikker middelste groene kikker poelkikker rugstreeppad vinpootsalamander hazelworm ringslang
7
Aantal km-hokken 7 61 45 95 25 68 108 13 50 22 7 1 1
onderzoeken. Hiervan is ongeveer een kwart in 2004 onderzocht. Dit betekent dat we er naar streven de resterende 470 kilometerhokken in 2005 te bezoeken. Het grootste deel van deze kilometerhokken ligt in Limburg, Noord-Brabant, Utrecht, Gelderland en Oost-Overijssel (figuur 1). Voor dit onderzoek zijn we op zoek naar enthousiaste vrijwilligers. Het onderzoek biedt de mogelijkheid om een bijdrage te leveren aan de bescherming van deze soort. Voor de uitvoerende vrijwilligers is het ook een kans om de ecologie van een zeer bijzondere soort te leren kennen. De vrijwilliger leert voor de kamsalamander geschikte wateren en landhabitat te vinden en de soort vast te stellen. Ook minder ervaren waarnemers wordt de kans geboden op deelname. Deelnemers bieden we persoonlijke ondersteuning bij het opstarten van het onderzoek. U wordt voorzien van veldformulieren, kaarten, vergunningen en materialen. Geïnteresseerden kunnen zich aanmelden op onderstaand telefoonnummer of emailadres.
Figuur 5. Aangetroffen levensstadia van de kamsalamander
Tabel 1. Bijvangsten amfibieën en reptielen (n=154)
onderzoek in het afgelopen jaar leverde bijna 2000 waarnemingen op van 34 soorten (amfibieën, reptielen én vissen), waarbij in totaal maar liefst 27.817 individuen werden geteld (exclusief eieren/eiklompen). Van deze waargenomen soorten staan er 10 op de Rode Lijst, zijn er 4 opgenomen in bijlage 4 van de EG-Habitatrichtlijn en 3 in bijlage 2 van de EG-Habitatrichtlijn. In tabel 1 en 2 staan deze soorten en het aantal kilometerhokken waarin ze werden aangetroffen aangegeven. Vrijwilligers gezocht De Inhaalslag voor de kamsalamander heeft als doel oude vindplaatsen in 610 kilometerhokken weer opnieuw te
Soort alver baars bermpje bittervoorn blankvoorn brasem driedoornige stekelbaars giebel grote modderkruiper karper kleine modderkruiper kolblei kroeskarper paling riviergrondel ruisvoorn snoek tiendoornige stekelbaars vetje zeelt
Aantal km-hokken 2 19 6 5 16 1 40 3 4 3 17 4 6 1 5 15 21 49 7 30
Literatuur Berg, A. van den, 2002. Amfibieën, reptielen en vissen in de Vijfheerenlanden en de Veerstalboezem. Stichting Het Zuid-Hollands Landschap en Stichting RAVON. Bogaerts, S. & R. Lenders, 2002. Help, er zitten kamsalamanders. De EU Habitatrichtlijn, achtergronden en betekenis voor reptielen, amfibieën en vissen in Nederland. RAVON 14 5(2): 22-27. Delft, J. van, M. Verdijk, F. Spikmans & R. Zollinger, 2004. Voorbereidende studie implementatie Amendement Van Der Ham 2004. Deelproduct 1. Onderdeel amfibieën, reptielen en vissen. Stichting RAVON, Nijmegen.
Figuur 6. Oorzaken van de afwezigheid van de kamsalamander op oude vindplaatsen.
Dankwoord De volgende personen werkten mee aan het onderzoek: Ronald de Boer, Harry van Buggenum, Domin Dalessi, Jeroen van Delft, John Habraken, Henk Heijligers, Leon Michielsen, Peter Pfaff, Jan Stronks, Bart Siebelink, Henk Spijker, Bert Tolboom, Jo de Valk en de Kring Venray. Allen hartelijk dank! Frank Spikmans & Nils van Kessel Stichting RAVON Postbus 1413 6501 BK Nijmegen 024-3653270
[email protected]
Tabel 2. Bijvangsten vissen (n=154)
8
19 7(1) 2005
Inhaalslag beekvissen:
Extra vrijwilligers voor veldwerk gevraagd Annemarie van Diepenbeek
Van de fijne dooradering met meanderende beken en andere kleine waterlopen die Nederland eeuwenlang kende, is niet veel meer over. Het rechttrekken ("normaliseren") en uitdiepen van beeklopen, watervervuiling, de aanleg van stuwen, gemalen en dijken, gemechaniseerd oeverbeheer en grootschalige landbouw in de beekdalen hebben van de bij dit landschapstype horende flora en fauna een zware tol geëist. Naar schatting verkeren nog maar 5% van de beken in een min of meer natuurlijke staat (Crombaghs et al., 2000). Beekmeanders zorgen voor verschillen in stroomsnelheid, afkalvende en aanslibbende oeverdelen en het neerslaan van fijnkorrelig substraat of kiezelstenen. Zuurstofrijk water en luwtes in de stroming bieden planten een groeiplaats die op hun beurt structuren vormen die schuilgelegenheid bieden. Planten, dood hout en een verscheidenheid aan substraten zorgen voor ei-afzetplaatsen voor de verschillende vissoorten. Tengevolge van bovengenoemde ingrepen is de verspreiding van een aantal vissoorten de laatste decennia sterk teruggelopen. Vooral de karakteristieke stromingsminnende vissoorten die hoge eisen stellen aan het habitat (beekprik, gestippelde alver, elrits, rivierdonderpad, serpeling) zijn zeldzaam geworden en hun plaatsen zijn vaak ingenomen door soorten die weinig specifieke eisen stellen. Vanwege de bedreigde of kwetsbare status van een aantal beekvissoorten zijn de Habitatrichtlijn en de Flora en Faunawet op hen van toepassing of zijn ze geplaatst op de Nederlandse Rode Lijst van Beschermde diersoorten. De wens tot behoud van ecologische diversiteit in soorten en hun leefgebieden vormt hierbij de (inter)nationale leidraad. De eisen die de EU in dit kader stelt aan haar lidstaten spelen hierbij een belangrijke rol. Om haar te voeren beleid zo optimaal mogelijk aan de behoefte van deze soorten te kunnen afstemmen wil de Nederlandse overheid een beter beeld krijgen van de verspreiding van stromingsminnende soorten in beken. Inhaalslag Door de Stichting RAVON wordt in opdracht van het Ministerie van LNV momenteel gewerkt aan de voorbereiding van een Inhaalslag beekvissen. Na de afronding van een voorbereidende studie (voorjaar 2005) is het de bedoeling om via een vervolgopdracht in 2005 met de
Beekprik (Lampetra planeri) De beekprik behoort tot de rondbekken De beekprik is nog te vinden in laagland- en heuvellandbeken in het zuiden en oosten van ons land. Voor zijn voortplanting zijn ondiepe en zonnige plekken in de stroming onontbeerlijk. De larven leven in slibrijke, beschutte en stromingsarme delen. Regio: Twente, Veluwe, Achterhoek, Brabantse Kempen, Meinweg, Midden- en Zuid-Limburg. De prikken behoren tot de klasse Rondbekken, Cyclostomata en de onderklasse Petromyzones. Wetenschappelijk worden ze niet (meer) tot de Vissen gerekend, maar gezien hun afwijkende skeletbouw tot de Kaaklozen. Het zijn visachtige, schubloze en aalvormige dieren met een bek in de vorm van een ronde, getande mondschijf, waarmee ze zich aan vissen vastzuigen. Achter het oog zit een rij met ronde kieuwopeningen. Met de knotsvormig verdikte tong die is voorzien van hoorntandjes raspen ze huid- en spierweefsel van hun gastheren af. Prikken kennen een langjarig larvestadium waarbij de dieren geen ogen hebben, en -na de metamorfose- een kortstondige periode als volwassen, vrij zwemmend dier. Anders dan de twee nauw verwante soorten rivierprik (Lampetra fluviatilis) -waarvan deze soort soms moeilijk te onderscheiden is- en zeeprik (Petromyzon marinus) ontwikkelt de Beekprik zich niet tot parasiet. Als volwassen dier leeft hij slechts een half jaar - zonder te eten. De tandjes op zijn mondschijf zijn stomp en klein. Tijdens de metamorfose, die eind juni begint en rond augustus-september voltooid is, vindt degeneratie van de darm plaats en de ontwikkeling van de ogen, zuigbek met tanden en geslachtsorganen. De winterrust brengen de dieren weggekropen in de modderbodem of onder stenen door. Van maart tot juni paaien de potlooddunne dieren op plekken met zand en fijn grind, zo mogelijk in de directe omgeving waar ze als larve opgroeiden. In genormaliseerde beken moeten de dieren daarvoor echter afstanden tot enkele kilometers afleggen. Het paai- en eiafzetgedrag is opmerkelijk. Op de paaiplaatsen wordt gemeenschappelijk in groepen van twee tot twintig dieren gepaard. Door met hun zuigmond steentjes weg te slepen maken de mannetjes circa 20 cm lange en 5-10 cm diepe, ovaalvormige kuiltjes in het grind, waarin de vrouwtjes portiegewijs (10-15 eieren per portie) hun eieren afzetten. Het mannetje, dat zich om het vrouwtje heen gestrengeld heeft, bevrucht deze. In totaal zetten vrouwtjes binnen 1-2 weken 500 tot 2000 eitjes af. Binnen enkele weken na het paaien sterven de volwassen dieren. Na 15 dagen komen de 6 mm grote larven uit en laten zich, nadat in 10 dagen tijd hun dooierzak geresorbeerd is, met de waterstroom meedrijven, op zoek naar een geschikt opgroeigebied. In het daarop volgend, maar liefst 6,5 jaar durend stadium houden de dieren zich op in de onderwaterbodem, waarbij alleen hun kop boven het zand uitsteekt. Voor hun voedsel filtreren ze micro-organismen als raderdiertjes en kiezelalgen uit het stromend water. De larven kunnen zich geleidelijk stroomafwaarts laten zakken naar gebieden met voedselrijk slib. Bij een lengte van 11-17 cm vindt de gedaanteverwisseling plaats. De gehele levenscyclus neemt zeven jaar in beslag.
Gestippelde alver (Alburnoides bipunctatus) De gestippelde alver leeft in koele, matig tot snel stromende, zuurstofrijke laagland- en heuvellandbeken. Voortplanting vindt plaats op schone, grofkiezelige en zandige bodem; de jonge dieren leven in ondiep en zwak stromend water. De eieren worden gelegd in snelstromende delen, in spleten tussen stenen en grind.
Pagina 8. Beekvissenwerkgroep Limburg in actie
Regio: Zuid-Limburg
typische beekvissoorten: gestippelde alver (Alburnoides bipunctatus), elrits (Phoxinus phoxinus) (beide Rode Lijstsoorten), beekprik (Lampetra planeri) en rivierdonderpad (Cottus gobio), voorzover deze voorkomt in beeksystemen (beide Habitatrichtlijnsoorten). Kennis verspreiding Met vissen en hun verspreiding houden zich uit oogpunt van belangenbehartiging (voedsel) of op recreatieve gronden (hengelsport) reeds lang een groot aantal organisaties bezig. Zij hebben in de loop der jaren veel kennis opgebouwd, maar elk met hun typische eigen insteek, zoals de bevisbaarheid van soorten, waterkwaliteit enz. Door deze situatie is de aanwezige kennis sterk versnipperd en vertoont de nodige hiaten, vooral wat de ecologie en verspreiding van de soorten betreft. De voorbereiding op de inhaalslag beekvissen is er
Beekprik Gestippelde alver
Foto’s: Ben Crombaghs
uitvoering in het veld te starten. Doel van de inhaalslag is om verouderde verspreidingsgegevens te actualiseren. De inhaalslag voor beekvissen heeft betrekking op vier
9
Foto: Ben Crombaghs
19 7(1) 2005
Foto’s: Ben Crombaghs
10
Elrits
Rivierdonderpad
19 7(1) 2005
op gericht om in samenwerking met de verschillende Waterschappen, STOWA (Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer), de OVB (Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij) en enkele andere terreinbeherende en adviserende organisaties de huidige kennis over de verspreiding van de betrokken vissoorten te bundelen en zo tot een actuele en toegankelijke database te komen. Vrijwilligers voor veldwerk Voor het veldwerk ten behoeve van de inhaalslag zal extra menskracht nodig zijn. RAVON is druk bezig daarvoor extra vrijwilligers te werven. Hierbij wordt, buiten onze eigen actieve leden in de provinciale afdelingen en de RAVON Poldervissenwerkgroep, met name ook gedacht aan leden
van verenigingen voor natuurstudie en –educatie, maar ook aan leden van hengelsportverenigingen. Op deze wijze hoopt RAVON een versterkt netwerk van vrijwilligers op te bouwen. De inhaalslag beekvissen zal plaatsvinden in beekstelsels in de volgende regio’s: Twente (Dinkelland), de oost- en westzijde van de Veluwe, de Achterhoek, het zuidoosten van Noord-Brabant (de Kempen), Midden-Limburg (stroomgebieden Niers, Swalm en Roer) en Zuid-Limburg. Veldbezoeken en vangmethodiek Voor dit onderzoek moet een aantal door RAVON aan te geven beektrajecten in bepaalde kilometerhokken worden bemonsterd. Hierbij wordt een standaardmethodiek gehanteerd. Het onderzoek naar een soort kan, als de soort al bij het eerste veldbezoek wordt aangetroffen, al met één bezoek afgerond zijn. Het voorkomen van de soort op die plek is dan herbevestigd. Om eveneens tot betrouwbare nulwaarnemingen te komen is er per soort behalve een minimum (1) ook een maximum (3) aantal veldbezoeken per plaats vastgesteld. Hierbij wordt er van uitgegaan dat als een bepaalde kilometerhok, verspreid over drie bezoeken bemonsterd is en de soort geen enkele keer is aangetroffen, de soort hier niet meer voorkomt. De bemonstering gebeurt in de regel met schepnetten. Om de bemonsteringen te standaardiseren heeft RAVON een standaardschepnet ontworpen. Het betreft een groot net, met een grote maaswijdte waardoor met grote snelheid door het water geschept kan worden. Inmiddels zijn er al 130 van deze schepnetten verspreid onder actieve vrijwilligers. De netten zijn voor enkele tientallen euro’s te bestellen bij RAVON (
[email protected]). In veel gevallen zullen hierbij lieslaarzen of een waadbroek nodig zijn. De vangsten en nulvangsten worden per veldbezoek op door RAVON verstrekte formulieren ingevuld.
Rivierdonderpad (Cottus gobio) in beken In grotere wateren zoals het IJsselmeer is de rivierdonderpad een algemeen voorkomende soort, maar in beken is deze soort zeldzaam geworden. Hier en daar in (koele) bovenlopen van snel- (en in mindere mate in langzaam)stromende laagland- en heuvellandbeken wordt ze nog aangetroffen. Het water moet met zuurstof verzadigd zijn en de bodem van beekbedding moet uit zand, grind of steen bestaan. De aanwezigheid van grotere stenen is cruciaal; aan de onderzijde daarvan plakt het vrouwtje haar eieren vast. Tenslotte moet er voldoende schuilgelegenheid zijn in de vorm van stenen, takken of boomwortels. Regio: Twente, Veluwe, Achterhoek, Brabantse Kempen, Midden- en Zuid-Limburg.
11
Meedoen? Voor mensen die geïnteresseerd zijn en graag een steentje willen bijdragen aan de bescherming van beekvissen is dit onderzoek een mooie kans om aan veldonderzoek deel te nemen en zo hun kennis van deze soorten of van beekvissen in het algemeen te vergroten. Met deelname combineert u een gezonde, maar bovenal leuke en gezellige buitenactiviteit met een zinvol doel. Vanzelfsprekend verleent RAVON alle steun bij de uitvoering. Men kan als individu of als groepje deelnemen. Voor meer informatie over de inhaalslag Beekvissen kunt u contact opnemen met RAVON (tel. 024 - 3653250 of
[email protected]. Op de RAVON-website worden alle lezingen, excursies en workshops aangekondigd (www.ravon.nl). Literatuur
De door de veldbezoeken verkregen vangstgegevens worden door RAVON in een databank ingevoerd en verwerkt. Zij zullen als basis dienen voor beekherstel en –beheer en zullen daarmee tot een betere bescherming en herstel van de kwetsbare en bedreigde beekvissoorten moeten leiden. Elrits (Phoxinus phoxinus) Snelstromende, zuurstofrijke beken in heuvel- en laagland met een schone grindbodem en luwtes vormen het leefgebied van de elrits. Er moet voldoende structuur (=schuilplaats) in de vorm van water- of oevervegetatie aanwezig zijn. Voor de voortplanting is de aanwezigheid van grindbedden nodig waar de eieren tussen de kiezelstenen worden afgezet. Regio: Zuid-Limburg, Veluwe
Crombaghs et al. 2000. Vissen in de Limburgse Beken. Stichting Natuurpublicaties Limburg. ISBN 90-74508-09-X. Gerstmeier, R. & T. Romig, 1998. Zoetwatervissen van Europa. Tirion Uitgevers BV. ISBN 90 5210 369 0. Nie, H.W. de, 1996. Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen. Stichting Atlas Verspreiding Nederlandse Zoetwatervissen. ISBN 90-801413-5-6.
Annemarie van Diepenbeek Stichting RAVON Postbus 1413 6501 BK Nijmegen
[email protected] 024 - 3653250
Beekprik aan het werk
Foto: Ben Crombaghs
19 7(1) 2005
12
19 7(1) 2005
Inhaalslag verspreidingsonderzoek reptielen
Foto: Frank Spikmans
Jeroen van Delft & Bjorn Prudon
Meedoen aan de inhaalslag is leuk!
Voor reptielen zijn, evenals voor vissen en amfibieën, de nodige verspreidingsgegevens aan actualisatie toe. Ook in potentieel leefgebied voor deze diersoorten is meer inventariserend onderzoek gewenst. In 2004 is succesvol gestart met de actualisatie in het kader van de inhaalslag reptielen. In 2005 wordt een beroep gedaan op vrijwilligers om nog meer kilometerhokken te onderzoeken. In dit artikel worden de eerste resultaten uit 2004 gepresenteerd en worden de plannen voor 2005 uiteengezet. De methode Voor de inhaalslag reptielen zijn richtlijnen voor de onderzoeksmethodiek ontwikkeld. Deze richtlijnen bevatten elementen uit de handleiding reptielenmonitoring (Smit &
Zuiderwijk, 2003). Verspreidingsonderzoek is gericht op veranderingen in de ruimte, bij monitoring wordt de nadruk gelegd op veranderingen in de tijd. In het algemeen is de inspanning die voor verspreidingsonderzoek geleverd dient te worden per ruimte-eenheid kleiner dan bij monitoring. Uitgangspunt bij de inhaalslag is het vaststellen van de aan- of afwezigheid van een soort in een kilometerhok. De methode is er dus niet op gericht om aantallen of de verspreiding binnen een kilometerhok vast te stellen. Indien de waarnemer bij zijn eerste stap de te inventariseren soort vaststelt, is hij met dat kilometerhok klaar. Het staat je als vrijwilliger natuurlijk wel vrij om wat langer in een kilometerhok rond te kijken. Eén bezoek aan een kilometerhok duurt maximaal 2,5 uur. Een waarnemer bezoekt een kilometerhok maximaal drie keer. In totaal ben je dus maximaal 7,5 uur bezig met de inventarisatie van een kilometerhok. In veel gevallen kost het echter aanzienlijk minder tijd. Juist bij het niet aantreffen van de soort, is het van groot belang dat de drie bezoeken van 2,5 uur helemaal worden uitgevoerd. Daarmee wordt het namelijk mogelijk om een "nulwaarneming" aan een kilometerhok toe te kennen. Een nulwaarneming is dus het ontbreken van waarnemingen uit een bepaald kilometerhok en duidt op de afwezigheid of het verdwijnen van een soort. Dat betekent dat het hok goed is onderzocht, maar dat de soort niet meer is aangetroffen. Er bestaat daarmee geen absolute zekerheid over het niet voorkomen van de soort, maar dat wordt wel zeer waarschijnlijk. Vanwege hun verborgen levenswijze, gelden voor de hazelworm en gladde slang aangepaste inventarisatieaanwijzingen. Vrijwilligers krijgen de gedetailleerde inventarisatieaanwijzingen thuisgestuurd. Alle Nederlandse reptielensoorten zijn in de inhaalslag opgenomen. Slechts de levendbarende hagedis is geen ‘verplichte’ soort. Waarnemingen van levendbarende hagedissen kunnen echter uiteraard wel op het formulier worden genoteerd. De inhaalslag verspreidingsonderzoek reptielen in 2004 In 2004 zijn 189 kilometerhokken door vrijwilligers en veldwerkers van het RAVON-kantoor op reptielen geïnventariseerd. In 2005 is het streven om de vrijwillige inzet te vergroten en de betaalde inzet af te bouwen. Vanwege de late toekenning van dit onderzoek aan RAVON, zijn de zeer geschikte voorjaarsmaanden in 2004 helaas niet in het onderzoek betrokken. In 2005 zal echter al direct in het voorjaar met inventarisatiewerk worden gestart. In 2004 is de meeste aandacht uitgegaan naar de zandhagedis, vandaar dat vooral resultaten met betrekking tot deze soort worden besproken. De zandhagedis is een
Naam:19 7(1) 2005 Peter Frigge Gebied: Nijmegen, Berg en Dal Regio: Rijk van Nijmegen Actualisatie van: zandhagedis
13
Legenda ■ zandhagedis in 2004 aangetroffen (104 km-hokken)
Hoe heb je de inhaalslag ervaren? De laatste tijd ben ik niet vaak meer in het veld geweest en door deel te nemen aan de inhaalslag had ik een goede reden om weer actief naar buiten te gaan. Ook kom je met de voorgeselecteerde kilometerhokken op plekken waar je normaal niet komt en is de motivatie groot om juist in die verouderde hokken een soort na zoveel jaren weer waar te nemen.
■ nog te onderzoeken gebieden (170 km-hokken) X zandhagedis niet aangetroffen in 2004 (41 km-hokken)
Wat vond je van de veldformulieren? De formulieren en kaarten waren duidelijk genoeg. Misschien is het handig om ook de oude waarnemers erbij te zetten, zodat je die kan bellen met specifieke vragen over de oude waarneming. Dit moet natuurlijk wel in overeenstemming met deze waarnemers gaan, maar juist die kennis lijkt me reuze interessant!
Figuur 1: onderzochte en nog te onderzoeken gebieden voor de zandhagedis. De waarnemingen zijn op kwartblokniveau (2,5 x 2,5 km) weergegeven. In de legenda is het aantal kilometerhokken weergegeven, niet de kwartblokken die in de kaart zijn opgenomen!
Hoe lang ben je gemiddeld bezig geweest in een hok? In één kilometerhok was ik binnen een half uur klaar. Bij twee kilometerhokken waren de volledige drie bezoeken nodig. Het is echter goed en handig om je aan de 2,5 uur, die per hok besteed mag worden, te houden. In sommige bosrijke hokken kun je soms heel wat meer tijd besteden, maar in hokken waar het leefgebied marginaal is, is 2,5 uur best lang om rond te lopen. Waarom denk je een soort wel of niet aangetroffen te hebben? Eén hok was geheel verstedelijkt. Waarschijnlijk betreft de oude waarneming een zwervend exemplaar van de zandhagedis. Helaas heb ik die niet meer terug kunnen vinden. Ook was één hok geheel verbost. De heideterreintjes die daar ooit hebben gelegen zijn niet meer beheerd en volledig dichtgegroeid. De kans dat hier nog zandhagedissen voorkomen lijkt mij dan ook erg klein. Doe je in 2005 wel/niet mee met de inhaalslag en waarom? Ja, het is een leuke en stimulerende bezigheid waar ik in 2005 zeker mee verder wil gaan. Bij mij in de buurt ligt bijvoorbeeld een landgoed waar ik al jaren aan voorbij loop zonder er ooit gekeken te hebben. Met de inhaalslag had ik eindelijk een goede reden om daar eens aan te kloppen. Nu heb ik het landgoed eindelijk eens op m’n gemak kunnen bekijken!
soort met een hoge (inter)nationale status, onder andere in de Europese Habitatrichtlijn, die ook nog eens regelmatig in de knel komt door bouwprojecten. Bovendien is het een vrij eenvoudig te inventariseren reptiel, waardoor
hij zeer geschikt is om ervaring mee op te doen. Er zijn 315 kilometerhokken met verouderde informatie over de zandhagedis (zie figuur 1). Uit deze hokken stamt de laatste waarneming van de zandhagedis uit de periode 1980 tot en met 1992. Voor de leesbaarheid van de figuur zijn de kilometerhokken als kwartblokken (2,5 x 2,5 kilometer) weergegeven. De duinen blijken bijzonder goed geïnventariseerd te zijn. Met name op de centrale en noordelijke Veluwe dienen echter veel hokken geactualiseerd te worden. Van de 315 te actualiseren kilometerhokken liggen er 263 in Habitatrichtlijngebieden, waardoor ze de hoogste onderzoeksprioriteit hebben. Er liggen 37 kilometerhokken dusdanig dicht bij bebouwing dat ook deze hokken extra prioriteit hebben. Het is op dat soort locaties namelijk het meest voor de hand liggend, dat door bouwplannen populaties in het gedrang komen en vice versa. Er blijven dan nog 15 kilometerhokken over die vanwege hun ligging geen bijzondere prioriteit hebben gekregen. Uiteraard is het streven ook deze hokken uiteindelijk allemaal te onderzoeken. De resultaten uit 2004 In tabel 1 zijn de resultaten van de inhaalslag verspreidingsonderzoek reptielen 2004 weergegeven. De grote aandacht voor de zandhagedis komt duidelijk uit de tabel naar voren. Maar liefst 145 kilometerhokken
Tabel 1: Resultaten inhaalslag reptielen 2004. (Een aantal kilometerhokken is op meerdere reptielensoorten onderzocht.)
Soort
Aantal onderzochte km-hokken
Soort aangetroffen (aantal km-hokken)
Soort niet aangetroffen (aantal km-hokken)
hazelworm
16
14
2
zandhagedis
145
104
41
muurhagedis
3
3
0
gladde slang
3
2
1
ringslang
9
6
3
adder
13
10
3
14
zijn volgens de beschreven methodiek op deze soort onderzocht. Daarnaast zijn nog eens 36 andere kilometerhokken onvolledig onderzocht op het voorkomen van de zandhagedis (niet opgenomen in tabel 1), het onderzoek in deze 36 hokken wordt in 2005 afgerond. In 72% van de onderzochte kilometerhokken bleek de zandhagedis nog aanwezig te zijn. In ca. 28% van de kilometerhokken werd de soort gedurende drie bezoeken niet teruggevonden. Dit kan niet zondermeer als een achteruitgang van 28% worden uitgelegd. Het is altijd mogelijk dat in enkele kilometerhokken de soort, ondanks drie keer goed zoeken, toch over het hoofd is gezien. Ook is het mogelijk dat in kilometerhokken die niet onderzocht hoeven te worden, omdat de soort er nooit is aangetroffen, de soort zich onder invloed van getroffen beheersmaatregelen recent heeft weten te vestigen. Dergelijke uitbreidingen worden met het actualiseren van "bekende kilometerhokken" natuurlijk niet vastgesteld. Wanneer later ook in potentieel leefgebied gezocht gaat worden, zullen deze kilometerhokken wél aan het licht komen. In figuur 2 is de trefkans van de zandhagedis uitgezet. Tijdens het onderzoek is deze hagedis in 60% van de gevallen al tijdens het eerste bezoek in een kilometerhok waargenomen. Het tweede bezoek leverde nog in 8 % van de gevallen een waarneming op en in 4% van de gevallen was een derde bezoek nodig. Van een eventueel vierde, vijfde en zesde bezoek vallen niet veel nieuwe vondsten te verwachten. Met drie bezoeken kan de zandhagedis dan ook prima geïnventariseerd worden, indien het alleen gaat om het vaststellen van de aan- of afwezigheid van de soort. Ook de Werkgroep Monitoring (2002), komt tot vergelijkbaar hoge percentages. Bij monitoring zijn echter meer rondes vereist, omdat daar met name de aantallen aangetroffen dieren van belang zijn.
Figuur 2: Trefkans zandhagedis
Ook de andere reptielensoorten waarnaar in 2004 onderzoek werd gedaan, bleken in veel gevallen nog altijd aanwezig te zijn op de oude vindplaats. Zo werden in 14 van de 16 op hazelworm geïnventariseerde kilometerhokken ook daadwerkelijk hazelwormen vastgesteld. Alle kilometerhokken voor de muurhagedis die aan actualisatie toe waren, zijn al in 2004 onderzocht. In alledrie de kilometerhokken is de soort nog altijd aanwezig. De gladde slang en ringslang scoren het minst goed. In 33% van de onderzochte kilometerhokken werden deze soorten niet teruggevonden. De gladde slang is een bijzonder lastig te inventariseren soort. Mogelijk hangt de lage score voor de ringslang samen met de grote zwerflust van deze soort, waardoor hij vaak lastig te vinden is, zeker buiten de tijd
Naam: Gebied: Regio: Actualisatie van:
19 7(1) 2005 Wim de Wild Groot Heidestein e.o. Utrechtse Heuvelrug zandhagedis en hazelworm
Hoe heb je de inhaalslag ervaren? Wat kan een mens nog meer willen dan op een mooie zomeravond, net voor zonsondergang, het veld in te gaan en met het laatste restje zonlicht nog enkele hazelwormen en zandhagedissen waarnemen? Zelfs op dagen wanneer de weersomstandigheden nog niet ideaal zijn, loont het plezier van het waarnemen van reptielen zo’n speurtocht in een kilometerhok. Vooral het zoeken naar de hazelworm in kilometerhokken waar de soort soms al jaren niet meer waargenomen is, is op dat soort unieke momenten zelfs spannend te noemen. Wat vond je van de veldformulieren? Het overzicht met historische waarnemingen wat aan het formulierensetje was toegevoegd, motiveert natuurlijk om het veld in te gaan. Het is interessant om te zien hoe de plekken waar een soort ooit is waargenomen er nu uit zien en of het aannemelijk is dat de soort daar nog voorkomt. In enkele delen van mijn gebied waar nu alleen nog stuifzand te vinden is, is het haast niet meer voor te stellen dat daar ooit een hazelworm gezeten heeft. Hoewel de hazelworm hier niet meer te vinden is, zie je daar onder elk struikje dat heeft kunnen wortelen wel weer zandhagedissen zitten. Gelukkig maar, want dit hok moest ook voor de zandhagedis geactualiseerd worden en met die waarneming was het onderzoek in dat hok afgerond. Hoe lang ben je gemiddeld bezig geweest in een hok? Zeer wisselend. Eenmaal in het veld en na de topografische atlas aandachtig bestudeerd te hebben, begin je met het aflopen van de mooiste en meest geschikte delen van het kilometerhok. Al speurend naar geschikte bosranden en plekjes om wat hout of zo om te draaien, loop je binnen de 2,5 uur (die voor één bezoek staat) met gemak het kilometerhok af. Hoewel het soms tegen zit, had ik in één hok zelfs binnen tien minuten mijn eerste waarneming van een hazelworm binnen. Met het noteren van de waarneming was het kilometerhok klaar en daarmee geactualiseerd…. op naar het volgende hok! Waarom denk je een soort wel of niet aangetroffen te hebben? Dat ik de hazelworm niet overal heb aangetroffen, is niet echt te wijten aan de afwezigheid van geschikt leefgebied. Mogelijk zit de hazelworm nog op plekken waar ik niets heb gevonden, maar kon ik dit tijdens mijn veldbezoeken niet bevestigen. Doe je in 2005 wel/niet mee met de inhaalslag en waarom? Jazeker doe ik mee. Ik ben zelf al op de Veluwe actief waar ik 3 monitoringsroutes loop. De kilometerhokken voor de inhaalslag kan ik daarmee makkelijk combineren.
dat ze vrij geconcentreerd rondom overwinterings- en voortplantingsplekken aanwezig zijn. Ook de te actualiseren oude waarneming in een bepaald kilometerhok kan een zwervend exemplaar zijn geweest, wat het opnieuw vaststellen van de soort ter plaatse niet eenvoudig maakt. Zo zijn er bijvoorbeeld op de Veluwe van menig droog heideveld zeer incidentele waarnemingen van ringslangen bekend. In dit soort terreinen, waar geen sprake is van een lokale populatie, is het haast ondoenlijk de soort terug te vinden.
19 7(1) 2005
15
Werk aan de winkel in 2005 In 2004 is er, dankzij de inzet van een groep enthousiaste vrijwilligers, een voortvarende start met de inhaalslag verspreidingsonderzoek reptielen gemaakt. We zijn er echter nog niet! In 2005 zijn er bijvoorbeeld voor het werk aan de zandhagedis zo’n 40 vrijwilligers nodig. Hierbij roepen we je dan ook op om je aan te melden voor de inhaalslag reptielen. In overleg worden (wanneer mogelijk bij jou in de buurt) kilometerhokken geselecteerd waar je gedurende enkele dagen reptielen gaat inventariseren. Vaak gaat het daarbij om mooie natuurgebieden. RAVON zorgt voor ontheffingen en vergunningen en voor mensen die wat verder van huis willen gaan zoeken, is een kilometervergoeding beschikbaar. Je ontvangt standaard veldformulieren, kaartmateriaal en een handleiding, zodat je gestandaardiseerd kilometerhokken kunt gaan actualiseren. We kunnen je uit eigen ervaring verzekeren dat het een geweldig gevoel geeft om een soort terug te vinden nadat deze al 18 jaar niet meer uit een kilometerhok gemeld is! Doe dus mee en meld je aan! Voor het adres zie onder aan dit artikel. Geïnteresseerden kunnen op dit adres ook een gratis folder over de inhaalslag reptielen, amfibieën en beekvissen opvragen. Deze folder is ook bij dit nummer ingesloten. Jaarlijks zul je van alle resultaten op de hoogte worden gehouden middels het tijdschrift, lezingen en de website. Literatuur
Dankwoord Het Inhaalslagwerk is slechts uitvoerbaar dankzij een stevige inbreng van vrijwilligers. Wij willen daarom iedereen bedanken die het afgelopen jaar een bijdrage heeft geleverd aan de Inhaalslag verspreidingsonderzoek reptielen. Dit zijn: Wim Andela, Domin Dalessi, Dick van Dorp, Rob Felix, Peter Frigge, Harry Hees, Jelle Hofstra, Paul van Hoof, Menno Hornman, Jöran Janse, Ingo Janssen, Pedro Janssen, Nils van Kessel, Ton Lenders, Cridi Moors, Koen Pluis, Jan en Annie Roks, Piet Spaans, Menno Soes, Frank Spikmans, Henk Strijbosch, Ton Stumpel, Teun Veldman, Wim de Wild en Annie Zuiderwijk. Het Ministerie van LNV maakte het RAVON mogelijk om de coördinatie van het project te verzorgen.
Foto boven: Juveniele zandhagedis, zware kop en lichtgekleurde staart Foto onder: Juveniele levendbarende hagedis, fijnere kop en donkere staart
Jeroen van Delft & Bjorn Prudon Stichting RAVON Postbus 1413 6501 BK Nijmegen 024-3653258
[email protected]
Foto’s: Paul van Hoof
Werkgroep Monitoring, 2002. Zekerheid over al-of-niet voorkomen reptielsoorten. Nieuwsbrief Meetnet Reptielen 24: 4-5. Smit, G.F.J. & A. Zuiderwijk, 2003. Handleiding voor Monitoring van Reptielen in Nederland. Derde herziene druk. RAVON Werkgroep Monitoring, CBS.
16
19 7(1) 2005
Rugstreeppadden in de Noordoostpolder Arnold van Rijsewijk
Foto: Arnold van Rijsewijk
steld, waarmee de Noordoostpolder in één klap op de kaart is gezet als een belangrijk gebied voor de rugstreeppad. Het onderzoek leverde niet alleen opmerkelijke resultaten op over het voorkomen van de rugstreeppad, maar ook over de bruikbaarheid van de methodiek.
Rugstreeppad op een landbouwweg in de Noordoostpolder
Tabel 1. Abundantieklassen en koorgroottes.
In 2004 is, in opdracht van de Provincie Flevoland, de gehele Noordoostpolder geïnventariseerd op het voorkomen van de rugstreeppad (Bufo calamita). Door de nauwe samenwerking tussen vrijwilligers en inventarisatiemedewerkers van RAVON is het een belangrijk referentieproject voor de haalbaarheid van de inhaalslag amfibieën. In totaal werden 89 bezette kilometerhokken vastge-
De Noordoostpolder omvat in totaal 495 kilometerhokken. Deze zijn allemaal door acht enthousiaste vrijwilligers en medewerkers van RAVON onderzocht. Alle kilometerhokken zijn drie maal onderzocht op de aanwezigheid van roepende rugstreeppadden. De inventarisatierondes vonden plaats op geschikte avonden in de periode medio april tot begin juni vanaf de schemering tot ongeveer middernacht. Geschikte avonden zijn avonden met geen of een zwakke wind, vochtige lucht en een temperatuur boven 10 graden Celsius. Minder gunstige omstandigheden zijn een matige wind en/of lichte regen. Omstandigheden die het horen van de koren bemoeilijkten bleek de aanwezigheid van bebouwing of dichte bosschages. Hierdoor wordt het geluid van roepende mannetjes geblokkeerd en worden ze niet gehoord of is het moeilijk te bepalen waar het geluid vandaan komt. Soms is het luisteren ook bemoeilijkt door autoverkeer of lawaai van machines (tractoren, beregeningsinstallaties, windmolens). Overigens bleek dat bij auto’s een ronkende motor minder herrie maakt dan de draaiende banden op het asfalt! Bij harde regen en wind of te lage temperaturen werden de geplande inventarisatierondes uitgesteld. De rugstreeppadden zijn dan niet te horen of roepen helemaal niet. In het open landschap van de polder is het soms zelfs mogelijk om met de auto op één avond maximaal 50 kilometerhokken te onderzoeken. Iedere kilometer werd gestopt en uitgestapt om te luisteren. Bij minder gunstige omstandigheden moest iedere 500 meter gestopt worden.
Klasse
Status
Toelichting
0
ontbreekt
Geen roepende dieren
1
zeldzaam
Een of enkele individuele roepende dieren
1 t/m 5
2
redelijk algemeen
De roep van individuele dieren is te onderscheiden, maar er is niet of nauwelijks sprake van geluidsoverlap.
6 t/m 14
3
algemeen
Volledige koorvorming, de geluiden zijn niet meer apart te onderscheiden, maar overlappen en vormen een continu geluid.
Koorgrootte 0
15 of meer
1 t/m 5 roepende mannetjes ● 6 t/m 14 roepende mannetjes ● 15 of meer roepende mannetjes ■ waarneming 1971 t/m 2003 ★ meerdere abundantie klasses ●
19 7(1) 2005
Figuur 1. Het voorkomen van de rugstreeppad in de Noordoostpolder in de periode 1971 t/m 2003 en in 2004 (ingedeeld naar abundantieklasse, 89 kilometer-hokken)).
De koren van roepende rugstreeppadden zijn genoteerd op kilometerhokniveau. Een meer nauwkeurige aanduiding bleek door de soms grote afstanden (tot circa een kilometer) waarop koren werden gehoord en de duisternis niet goed mogelijk. Bij het aangeven van de omvang van het koor is gebruik gemaakt van een indeling die door RAVON ontwikkeld werd (RAVON Werkgroep Monitoring, 2003). De waarnemers is ook gevraagd het aantal roepende mannetjes in te schatten. Achteraf is aan de indeling in abundantieklassen een koorgrootte gekoppeld (zie tabel 1). Verspreiding in de Noordoostpolder Door de waarnemers zijn in 89 kilometerhokken 123 koren geteld (figuur 1). In 23 kilometerhokken is een abundantieklasse 3 (15 of meer roepende dieren) aangetroffen. In 13 abundantieklasse 2 (6 t/m 14 roepende dieren) en in 53 abundantieklasse 1 (1 t/m 5 roepende dieren) (figuur 2). In vijf kilometerhokken zijn meerdere abundantieklassen aangetroffen. In de databank bleken uit de periode 1971 t/m 2003 uit slechts 21 kilometerhokken waarnemingen van de rugstreeppad bekend te zijn. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de Noordoostpolder nooit eerder integraal is onderzocht op het voorkomen van de soort. Het bleek dat maar vier van deze kilometerhokken overeenkwamen met de waarnemingen in 2004! Leefgebied in de Noordoostpolder Het onderzoek was met name gericht op de verspreiding. De waarnemers werd daarnaast ook gevraagd om zo mogelijk te noteren in welk type water de koren werden aangetroffen. Voor 79 waarnemingen kon dit nagegaan worden (zie tabel 2). De overige keren was dit door de duisternis en/of de afstand niet mogelijk. De koren bleken vooral voor te komen in kleine slootjes bij boerderijen, tussen akkers en langs wegen. Dit type water is volop aanwezig. De andere watertypen werden in veel mindere mate gebruikt. Plas/dras situaties zijn onder andere aanwezig in zanddepots bij bouwprojecten en bij bedrijven waar bol- en knolgewassen worden gespoeld.
Voor zover bekend komen plas/drassituaties maar in beperkte mate voor en zijn in de regel tijdelijk van aard. Vijvers zijn vooral aanwezig in particuliere tuinen, maar in welke mate is niet bekend. In de polder liggen veel vaarten en zogenaamde tochten, maar deze zijn door het ontbreken van ondiepe oeverzones en de aanwezigheid van vissen niet geschikt als voortplantingswater voor de rugstreeppad. Waterbassins zijn te vinden in de delen van de polder waar kassenteelt plaatsvindt. Behoudens een gegraven plas (Casteleyns plas) in het midden van de polder en een in het Kuinderbos, zijn er geen grote permanente binnenwateren aanwezig. Tijdens het onderzoek zijn in deze plassen geen rugstreeppadden aangetroffen. De eerst genoemde plas is relatief diep met steile oevers en bevat vis. De tweede plas ligt in een bosgebied en bevat ook vis. Deze situaties maken deze wateren ongeschikt als voortplantingswater voor de soort.
Figuur 2. Aantallen kilometerhokken met de verschillende abundantieklassen
Momenteel loopt nog een onderzoek waarbij de relatie tussen het grondgebruik en het voorkomen van de rugstreeppadden met behulp van GIS wordt geanalyseerd. Wel is al duidelijk dat de soort in de Noordoostpolder
Watertype
Aantal
Sloot (Ca. 50 tot 80 cm breed) erfsloot
20
bermsloot
19
kavelsloot
22
totaal sloten:
61
Plas/drassituatie
7
Vijver
7
Vaart of tocht
2
Waterbassin bij kassen
2
Totaal
79
Tabel 2. Gebruikte watertypen (alleen vastgesteld bij nauwkeurige plaatsbepaling)
18
19 7(1) 2005
vallen. Door het ontbreken van grotere, meer stabiele wateren, die voor de soort geschikt zijn als voortplantingswater, groeien de aanwezige koren waarschijnlijk niet snel uit tot een koor met een omvang van 100 of meer dieren, zoals we die wel kennen van vennen en plassen in uiterwaarden en duinen. De grote aantallen kleine sloten, in combinatie met de flexibiliteit van de rugstreeppad maakt dat het voor de soort mogelijk is goed te anticiperen op de dynamiek in het leefgebied. Maar de dynamiek heeft, in combinatie met de geringe grootte van de voortplantingswateren, ook tot gevolg dat de populaties zich in het akkerbouwgebied in de Noordoostpolder regelmatig verplaatsen, om zo steeds weer de geschikte leefomstandigheden in land- en waterbiotoop op te zoeken. Ook uit de historische verspreiding komt een weinig stabiel beeld naar voren. In slechts vier van de 21 bekende kilometerhokken (19%), werd de soort herbevestigd en dit wijkt niet af van de normale kans op voorkomen in een kilometerhok (18%). In het overgrote deel van de kilometerhokken waar de soort in eerdere jaren werd aangetroffen, werd hij in 2004 niet gevonden. De inventarisatiemethode zoals ontwikkeld door de RAVON Werkgroep Monitoring is uitstekend bruikbaar voor een onderzoek naar de aan- of afwezigheid van de rugstreeppad. In de Noordoostpolder konden onder gunstige weersomstandigheden op één avond, door twee waarnemers, maximaal 50 kilometerhokken onderzocht worden. Bij een minder overzichtelijk ingericht landschap als deze polder, zal het aantal kilometerhokken dat per avond onderzocht kan worden veel lager zijn. Hier kan worden uitgegaan van hooguit 20 te onderzoeken kilometerhokken per avond. Hetzelfde geldt als de weersomstandigheden minder gunstig zijn, waardoor er frequenter moet worden gestopt om te luisteren.
Foto’s: Arnold van Rijsewijk
Wilt u meedoen aan het verdere onderzoek? In 2005 wordt het onderzoek naar het voorkomen van de
Bermsloot waarin rugstreeppadden werden aangetroffen In deze vijver riepen behalve rugstreeppadden ook de middelste groene kikker en de meerkikker.
Pagina 19. Zandbergen bij een wortelspoelbedrijf. Een waterbassin bij een kassencomplex. Bloembollenveld in de Noordoostpolder
vooral voorkomt in de akkerbouwgebieden. Akkerbouw vindt in een groot deel van de polder plaats en varieert van aardappelen- tot bloembollenteelt. Discussie en conclusie In 18% (N=495) van de kilometerhokken in de Noordoostpolder zijn rugstreeppadden waargenomen. Voor zover bekend is dat meer dan in enige andere grootschalige inventarisatie. Het grootste deel van de kilometerhokken (53) kreeg de abundantieklasse 1 (1 t/m 5 roepende dieren) toegekend. Abundantieklasse 2 (6 t/m 14 roepende dieren) werd toegekend aan 13 kilometerhokken en in slechts 23 kilometerhokken werd een groter koor, abundantieklasse 3 (15 of meer roepende dieren), aangetroffen. Er vanuit gaande dat het aantal roepende mannetjes een weerspiegeling is van de omvang van de populatie, kan worden gesteld dat de meeste populaties in de polder klein zijn, maar dat de soort hier wel veel en verspreid voorkomt. Het grootste deel van de voortplantingswateren bestaat uit kleine slootjes in het akkerbouwgebied. Dergelijke slootjes zijn overal te vinden en zijn voor de rugstreeppad geschikt als voortplantingswater. Het grondgebruik is dynamisch en ook in de slootjes is sprake van een grote dynamiek. Ze zijn klein en ondiep en kunnen snel droog
Kenmerken van een pionier. De rugstreeppad wordt wel een pionier genoemd. De dieren lopen snel en kunnen afstanden tot enkele kilometers gemakkelijk overbruggen (van der Coelen, 1992). De voortplantingsperiode is lang. De piek ligt tussen medio april en juni. Maar ook een latere voortplantingsperiode eind juli en begin augustus, komt voor (Nöllert, 2001) Daarbij heeft de soort de mogelijkheid om, als de omstandigheden tijdelijk ongeschikt zijn, de voortplanting te stoppen en –eventueel op een andere locatie- weer te hervatten. Voorbeelden van ongeschikte omstandigheden zijn koude periodes of het droogvallen van het voortplantingswater. Ook tijdens een actieve voortplantingsperiode kunnen koortjes zich verplaatsen. Soms ook zonder dat hier aanwijsbare redenen voor zijn. De ontwikkeling van eitje tot juveniel is relatief kort. In heel gunstige omstandigheden kán dit plaatsvinden in een tijdsbestek van circa vijf weken. Bij andere soorten duurt deze periode ongeveer twaalf weken. De flexibiliteit in de voortplanting en het vermogen om zich snel en massaal voort te planten zijn typische kenmerken voor een pionier. De leefgebieden van de soort worden vaak gekenmerkt door een hoge natuurlijke dynamiek (uiterwaarden en duinen) of een door de mens ingebrachte dynamiek (ontgrondingen, bouwterreinen, geschoonde sloten, groeves). Door deze dynamiek verkeren zowel land- als waterbiotoop vaak in een pioniersstadium.
19 7(1) 2005
rugstreeppad voortgezet in delen van zuidelijk en oostelijk Flevoland. We zoeken vrijwilligers die mee willen werken aan dit onderzoek. Om mee te kunnen doen is voorkennis over de soort niet persé noodzakelijk. De eerste inventarisatieronde wordt samen met een van de veldwerkers van RAVON uitgevoerd. Die kan u informeren over de soort, de roep en de onderzoeksmethode. Alle deelnemers krijgen na afloop een gedrukt exemplaar van het eindrapport en als u de inventarisatie verder zelfstandig uitvoert, is een bescheiden kilometervergoeding mogelijk. Mocht u belangstelling hebben, meld dit dan bij ondergetekende. Graag voor eind maart 2005 aanmelden. Enkele mensen hebben al toegezegd mee te willen doen. Vóórdat het onderzoek medio april van start gaat, worden alle deelnemers gebeld om een afspraak te maken voor een eerste onderzoeksronde. Voor meer informatie over het onderzoek kunt u gerust contact opnemen. Informatie over de rugstreeppad en het geluid dat de mannetjes tijdens de voortplantingsperiode maken, is te vinden op de website van RAVON (www.ravon.nl) onder het kopje "soorten". Dankwoord De inventarisatie in de Noordoostpolder is onder aansturing van RAVON uitgevoerd met medewerking van acht enthousiaste vrijwilligers. Zonder hen was het, in het beperkt aantal uren waarin de rugstreeppad dagelijks actief is, niet gelukt om de Noordoostpolder integraal te inventariseren. Met dank aan Berry van Elst, Nico Groen, Rob Koole, Jan Nagel, Jeroen Reinhold, Klaas Stapensea, Tiem van Veen en Gré ter Woord, die hebben meegewerkt aan de inventarisatie. Ook bedanken we de Provincie Flevoland voor de geboden mogelijkheid om dit onderzoek uit te voeren, voor de prettige samenwerking en voor de bereidheid om met de aanwezigheid van deze soort in de provincie rekening te houden. Literatuur Coelen, J. van der (red), 1992. Verspreiding en ecologie van amfibieën en reptielen in Limburg. Stichting RAVON, Nijmegen en Natuurhistorisch Genootschap in Limburg, Maastricht. RAVON Werkgroep Monitoring. 2003. Een nieuwe aanpak voor telgebieden met rugstreeppadden. Rapportage veldonderzoek. Stichting RAVON. Amsterdam. Rijsewijk, A.C. van & W. Bosman, 2004. Tussenrapportage van een verspreidingsonderzoek naar de rugstreeppad in Flevoland Noordoostpolder. Stichting RAVON, in opdracht Provincie Flevoland. Nöllert, A. & C. Nöllert, 2001. Amfibieëngids van Europa. Tirion Uitgevers BV, Baarn
Arnold van Rijsewijk Onderzoeksmedewerker Stichting RAVON Postbus 1413 6501 BK Nijmegen 024-3653258
[email protected]
19
20
19 7(1) 2005
UIT HET VELD Al jaren ben ik vanwege mijn werkzaamheden bij een boomkwekerij aan de Nieuwe Houtenseweg te Utrecht in de gelegenheid om de seizoensbewegingen van de kleine watersalamander in zijn landfase te volgen (Bauwens, 2003). Normaal komt de trek van de volwassen dieren naar het voortplantingswater jaarlijks begin maart op gang wanneer zich in deze periode een omslag naar lenteweer voordoet. In 2004 constateerde ik het begin van deze voorjaarstrek al op 3 februari met de vondst van drie doodgereden mannetjes op de genoemde omringende verkeersweg. Op deze dag werd een meteorologisch record gevestigd met 15,9 graden Celsius gemeten in De Bilt. Sinds een dag was er sprake van (toenemend) extreem zacht weer en het volgde op een etmaal met veel regen. Het extreem zachte weer met wat neerslag hield ook de volgende dagen aan en de voorjaarstrek zette door: op de omringende verkeersweg vond ik nog vijf doodgereden mannetjes en twee vrouwtjes. Blijkbaar zetten weersomstandigheden zoals die in 2004 de voorjaarstrek in gang op een tijdstip dat eigenlijk verder zuidelijk in Midden-Europa normaal is (Nöllert & Nöllert, 2001). De voorjaarstrek loopt door tot in de eerste decade van mei, zoals ik in meerdere jaren kon vaststellen. Gevoeligheid voor afwijkende extreme weersomstandigheden was in 2003 op een andere manier ook al merkbaar toen tijdens verschillende langdurige perioden van droogte en hitte vondsten uitbleven op momenten en plaatsen waar deze onder normale omstandigheden wel te verwachten zouden zijn geweest. Buiten het bestek van dit stukje maar wel nog vermeldenswaardig is de vondst op 5 mei 2003 van een pas gemetamorfoseerd dier met een lengte van 4 cm en een geel ‘streepje in de nek’ op de rijbaan van de boomkwekerij. Gezien de datum moet dit dier als larve hebben overwinterd. Pim Bauwens Kapelstraat 43, 3572 CJ Utrecht, 030-2733628 Literatuur Bauwens, P., 2003. Massale vindplaats van de kleine watersalamander als verkeersslachtoffer. Infobulletin RAVON Utrecht 2003(1): 4-6. Nöllert, A. & C. Nöllert, 2001. Amfibieëngids van Europa. Tirion, Baarn.
PADDEN HORROR Tijdens een excursie op 25 juni 2004 bij het Leikeven (Loon op Zand – Noord-Brabant) vonden we een groot volwassen vrouwtje van de gewone pad (Bufo bufo). Op zich niet zo vreemd aangezien deze soort hier, met nog zeven of acht andere amfibieënsoorten, veel voorkomt. Wel vreemd was dat het dier op klaarlichte dag over een kaal, open deel van het terrein liep. Daarmee stelde zij zich bloot aan allerlei mogelijk predatoren als reigers, meeuwen en kraaiachtigen. Op de oevers van dit uitgestrekte ven hadden we al enkele tientallen dode amfibieën gevonden. Voor zover nog te herkennen, waren de meeste slachtoffers gewone padden. Meestal met open gepikte of gebeten buiken en in diverse stadia van ontbinding. Bij nadere beschouwing bleek ook dit dier niet echt gezond. De neusgaten waren helemaal weggevreten (zie foto). Het dier was geïnfecteerd door een Lucilia bufonivora (Moniez 1876), een soort uit de vleesvliegenfamilie (Calliphoridae), waartoe bijvoorbeeld ook de groene vleesvlieg (Lucilia caesar) behoort. De Lucilia bufonivora legt in de zomer z’n eitjes in de neusholten van gewone padden. In 3 tot 4 dagen komen de eitjes uit. De larven vreten zich vervolgens een weg door de pad tot die dood is. Verondersteld wordt dat geïnfecteerde padden zich minder schuilhouden en grotere
Vakmanschap voor veiligheid van mens en dier
VROEGE VOORJAARSTREK VAN DE KLEINE WATERSALAMANDER
afstanden afleggen, dan ze normaal zouden doen. In het veld bleek echter dat geïnfecteerde padden veel minder actief zijn dan niet-geïnfecteerde soortgenoten (Strijbosch, 1980). In de Amfibieëngids van Europa (Nöllert & Nöllert, 2001) wordt de activiteit van Lucilia bufonivora wat uitgebreider beschreven. De vlieg zet z’n eieren af in de buurt van de neusgaten van de pad of op andere lichaamsdelen. De larven kruipen de neusgaten in en voeden zich hier eerst met het slijm dat in verhoogde mate wordt afgescheiden. Vervolgens verorberen ze de slijmvliezen. Ze boren zich een weg door het kraakbeen- en beenweefsel. Vlak voordat ze verpoppen, bereiken ze de oogholte en de hersenen. De pad sterft dan. De pad die wij vonden vertoonde inderdaad compleet weggevreten kraakbeen- en beenweefsel van de neus. Dit is op de foto ook duidelijk te zien. Kennelijk was de pad al een poos geleden geïnfecteerd en zouden de larven zich in de volgende fase verpoppen. Hoelang de ontwikkeling van eitjes tot verpopping duurt en hoelang het duurt voordat de padden aan de infectie bezwijken wordt niet vermeld. In de Amfibieëngids van Europa wordt verder aangegeven dat ook andere amfibieën geïnfecteerd kunnen worden. Genoemd worden: vuursalamanders, vroedmeesterpadden, boomkikkers, rugstreep- en groene padden evenals groene- en bruine kikkers.
Uw specialist in faunavoorzieningen, ook voor amfibieën en reptielen! Advies Ontwerp Realisatie Inspectie en onderhoud Enkele producten: Arfman Geleidegoot Geleidingswand
Arfman Hekwerk b.v. Ondernemersweg 15 7451 PK Holten Tel 0548 36 29 48 Fax 0548 36 50 42 Internet www.arfman.nl E-mail
[email protected]
Tevens leverancier van Aco Pro amfibieëntunnels en geleidingswanden
21
Foto’s: Arnold van Rijsewijk
19 7(1) 2005
In 1972 en 1973 is in de Overasseltse en Hatertse vennen een onderzoek gedaan naar de infectie van Lucilia bufonivora (Strijbosch, 1980). Hierbij werden alleen geïnfecteerde (sub)adulte gewone padden gevonden. Alle andere onderzochte soorten: groene kikker complex, heikikker, bruine kikker, knoflookpad, rugstreeppad, kleine watersalamander, alpenwatersalamander en kamsalamander, bleken niet geïnfecteerd. Van de populatie gewone padden bleek in 1972 15% en in 1973 5% geïnfecteerd. In een oudere studie werden ook voornamelijk gewone padden gevonden en slechts incidenteel één geïnfecteerde groene kikker en één vuursalamander aangetroffen (Brumpt, 1934). Hij vond nooit geïnfecteerde rugstreeppadden, bruine kikkers of watersalamanders. Het heeft er alle schijn van dat Lucilia bufonivora een voorkeur heeft voor de gewone pad en dat andere soorten kennelijk zelden geïnfecteerd raken. Op de terugweg langs het ven bleek, voor zover nog na te gaan, twee dode padden sporen vertoonden van infectie door Lucilia bufonivora in de vorm van een kapotte neus. Ook dit leken gewone padden te zijn. Het vinden van een ándere amfibieënsoort die geïnfecteerd is door Lucilia bufonivora zou een bijzondere waarneming zijn! Arnold van Rijsewijk Literatuur Brumpt, E., 1934. Recherches experimentales sur la biologie de la Lucilia bufonivora. Ann. Parasitol. 12, 81-97. Sparreboom, M. 1981. De amfibieën en reptielen van Nederland, België en Luxemburg. Uitgeverij Balkema, Rotterdam. Nöllert, A. & C. Nöllert, 2001. Amfibieëngids van Europa. Tirion, Baarn. Strijbosch, H., 1980. Mortality in a population of Bufo bufo resulting from the fly Lucilia bufonivora. Oecologia 45: 285-286.
WAT AT DE SLANGENAREND VAN DE HOGE VELUWE? De laatste jaren verblijven er in Nederland gedurende de zomer regelmatig enkele slangenarenden (Circaetus gallicus). Vooral op locaties met veel reptielen kunnen langdurig een of zelfs meerdere exemplaren aanwezig zijn. Nationaal Park de Hoge Veluwe is zo’n plek en dan vooral het Deelensche Veld en de directe omgeving in het zuidoostelijk deel van het park. Op 6 juli 2004 vond Wim Janssen uit Wageningen opnieuw een slangenarend op het Deelensche Veld. Omdat hij niet eerder gezien was terwijl er in de voorafgaande weken regelmatig op het Deelensche Veld naar vogels gezocht was, is het waarschijnlijk dat de vogel pas net aangekomen was. Op zaterdag 10 juli was de vogel nog steeds aanwezig en kon langdurig
bekeken worden. De arend jaagde intensief boven alle delen van het terrein. Het betrof een vogel in eerste zomerkleed, hij was dus nog geen jaar oud. De vogel was actief aan het ruien, waarbij bleek dat de buitenste staartpennen vers waren en nog in de groei; in de vleugel waren de binnenste twee handpennen vers geruid en volledig uitgegroeid. De overige staart- en handpennen waren allemaal oud en van dezelfde leeftijd. Op de bovenvleugel waren lichte toppen aan de grootste vleugeldekveren te zien. Mogelijk
Open gepikte dode pad, Kaaistoep Tilburg, maart 2001 Door Lucilia bufonivora aangevreten gewone pad, Leikeven 2004
zijn het ook bij slangenarenden, net als bijvoorbeeld bij de zeearend, de jonge vogels die het meeste uitzwerven en daarmee voor kolonisatie van nieuwe gebieden kunnen zorgen.
Foto’s: Ran Schols
22
19 7(1) 2005
Vliegbeeld slangenarend Slangenarend, augustus 2003, de Hamert
Vogelpoep Na ongeveer een uur ging de slangenarend op een dode tak in een dennenboom zitten. De vogel bleek precies boven het fietspad te zitten en zoals zo vaak bij roofvogels die een rustmoment nemen, kwam er op een gegeven moment een flinke straal vogelpoep tevoorschijn. Omdat er enkele fietsers aankwamen vloog de slangenarend op een gegeven moment weg. Nieuwsgierig geworden inspecteerden Wim Janssen en Dick Groenendijk het fietspad onder de rustboom. De vogelpoep was precies op het fietspad terecht gekomen en direct was duidelijk dat er allerlei schubjes van reptielen inzaten. Besloten werd om een gedeelte mee te nemen. De reptielenresten zijn vervolgens opgestuurd naar RAVON en bekeken door Henk Strijbosch en door Ton Stumpel en Hugh Jansman van Alterra. Schubben De in de poep van de slangenarend aanwezige schubben bleken ongekield te zijn. Dus ze hadden geen opstaand randje in de lengterichting. De adder (Vipera berus), ringslang (Natrix natrix), zandhagedis (Lacerta agilis) en levendbarende hagedis (L. vivipara) hebben dit wel. De hazelworm (Anguis fragilis) en gladde slang (Coronella austriaca) zijn de enige Veluwse reptielensoorten met ongekielde schubben. Deze twee soorten komen dus nog als prooi in aanmerking. Alle schubben waren echter zeer klein en dat sluit de gladde slang uit. Bovendien vertoonden ze sterke gelijkenis met schubjes zoals die van de hazelworm bekend zijn. In eerste instantie was de verwachting dat bij het consumeren van een gladde slang ook resten van de opvallend brede buikschubben, waarvan een gladde slang er ongeveer 150 tot 200 heeft, in de poep te vinden zouden zijn, maar die werden niet
aangetroffen. Deze verwachting bleek na contact met roofvogeldeskundige Rob Bijlsma en diersporendeskundige Annemarie van Diepenbeek echter niet helemaal op te gaan. Zij verwachtten deze grotere schubben vooral in de braakbal van een roofvogel. De conclusie is dat de slangenarend van het Deelensche Veld in ieder geval een hazelworm heeft gegeten. Bij een tweede onderzoek aan de ontlasting werden ook enkele waarschijnlijk gekielde schubjes gevonden, die niet lijken op die van adder en ringslang. Mogelijk heeft de slangenarend dus ook nog een levendbarende of zandhagedis geconsumeerd. Dit zal nog nader worden bekeken en daar zal dan ook over worden bericht. Voedsel Er is nu dus vastgesteld dat slangenarenden in Nederland hazelworm eten. De twee slangenarenden die in 1996 lange tijd in augustus op het Deelensche Veld verbleven, aten in ieder geval ook af en toe hagedissen
met poten (eigen observatie en van Aart Vink). Cramp et al. (Birds of the Western Palearctic, Volume II, 1980) noemen slangen het hoofdvoedsel en hagedissen, waaronder de hazelworm, als minder belangrijke voedselcomponent. In het Nationaal Park de Hoge Veluwe komen natuurlijk wel slangen voor, maar deze zijn vermoedelijk in veel lagere dichtheden aanwezig dan de drie soorten hagedissen (hazelworm, levendbarende hagedis en zandhagedis), waardoor het voor een verdwaalde slangenarend lonender is om op deze prooien te jagen. Met dank aan Henk Strijbosch, Ton Stumpel, Hugh Jansman en Jeroen van Delft voor hun hulp bij het determineren van de reptielenschubben. Dick Groenendijk Elzenstraat 14 4043 PB Opheusden
[email protected]
KORTOM 2000-SOORTENDAG: OP ZOEK NAAR PLANTEN EN DIEREN 21-22 MEI 2005
beeld te krijgen van de broedvogels in een terrein…. Op de knieën tussen het mos of juist rennend achter een snel wegfladderende vlinder…. In vochtig bos op zoek naar slakken….
Om vier uur ’s ochtends wachten tot de vleermuizen thuiskomen van hun nachtbraken…. Met een schepnet op zoek naar verborgen waterleven…. Vroeg op pad om door vogelzang een
Op 22 mei 2005 wordt door de Vereniging Onderzoek Flora en Fauna (VOFF) de 2000soortendag georganiseerd. Op één dag (het begint de avond ervoor al voor de avond- en nachtdieren) gaan we met zoveel mogelijk mensen zoveel mogelijk planten en
dieren te zien krijgen en op naam brengen. De VOFF is een overkoepeling van 12 organisaties die zich met onderzoek naar planten en dieren bezig houden. Van al die verenigingen zijn ervaren veldmensen aanwezig en de hele dag door wordt er in groepen op pad gegaan in het schitterende duingebied van Zuid-Kennemerland. Bij het bezoekerscentrum de Zandwaaier in Overveen zullen alle organisaties zich presenteren en informatie geven over hun soortgroep en hoe daar onderzoek aan gedaan wordt. Vanaf die locatie gaan er ieder
kwartier excursies het duingebied in. Bij deze excursies zijn specialisten aanwezig van een bepaalde soortgroep die hun uiterste best zullen doen om zoveel mogelijk soorten te zien te krijgen, maar ook om de overige deelnemers zoveel mogelijk te laten zien. De duinen rondom het bezoekerscentrum zijn buitengewoon gevarieerd en rijk aan planten en dieren. De bossen in de binnenduinrand zijn heel anders dan de duindoornstruwelen en deze wijken weer af van de open duingebieden en de waterpartijen. Mei is een uitstekende tijd om in de natuur actief te zijn. Veel planten en dieren zijn in het voorjaar op hun mooist en zijn goed te zien. De 2000-soortendag is dé gelegenheid voor vrijwillige veldmedewerkers om met anderen in contact te komen en om met zijn allen veel planten en dieren te ontdekken. Uiteraard worden alle waarnemingen nauwkeurig genoteerd en direct bij terugkomst in het bezoekerscentrum verwerkt, zodat we op het eind van de dag een prachtig overzicht hebben van de aangetroffen soorten. Voorlopig programma: Zaterdag 21 mei 2005 vanaf 18.00 uur gaat de Stichting Tinea al op zoek naar Kleine Vlinders. Vanaf 20.00 uur vinden excursies plaats van: - RAVON: amfibieën - VZZ: vleermuizen en muizen - De Vlinderstichting en Stichting Tinea: nachtvlinders Zondag 22 mei 2005 van 04.00 – 06.00 uur vinden excursies plaats van: - VZZ; terugkerende vleermuizen (zwermen) Zondag 22 mei, van 06.00 – 09.00 uur vinden excursies plaats van: - SOVON: broedvogels Zondag 22 mei, van 09.00 uur – 16.00 uur (laatste excursie: 15.00 uur) vinden excursies plaats van: - RAVON: amfibieën, reptielen en vissen - SOVON: vogels - VZZ: zoogdieren - FLORON: hogere planten - BLWG: mossen en korstmossen - NMV: paddestoelen - EIS-NL: insecten en andere ongewervelden - ANEMOON: slakken - TINEA: Kleine Vlinders - De Vlinderstichting: dagvlinders, overdag actieve nachtvlinders en libellen Meer informatie is vanaf maart 2005 te vinden op de website van de VOFF: www.voff.nl Voor concrete vragen:
[email protected]
23
Foto’s: VOFF
19 7(1) 2005
MAAK KENNIS MET HET INVENTARISEREN VAN PLANTEN EN DIEREN Kom naar de VOFF-velddagen! Alles wat in Nederland vliegt, loopt, kruipt en groeit wordt zo goed mogelijk geteld en gevolgd door de Vereniging Onderzoek Flora en Fauna (VOFF). Duizenden vrijwilligers gaan daarvoor jaarlijks het veld in. Wilt u ook groene onderzoeker worden? Kom naar een van de VOFF-velddagen die dit voorjaar en zomer worden georganiseerd. Deze velddagen vormen een uitgelezen mogelijkheid u te oriënteren in de wereld van het monitoren, het volgen van soorten, om de kennis uit te breiden en om met andere natuurvrijwilligers in contact te komen. Wat? Tijdens de velddag, in de vorm van excursies, zal aandacht worden besteed aan de benodigde soortenkennis, terminologie, wijze van monitoren, het verwerken van gegevens en veel gemaakte fouten. Er zal duidelijk worden gemaakt in welk deel van het jaar veldonderzoek plaatsvindt, op welk tijdstip van de dag en wat de gemiddelde duur van een onderzoek is. U kunt per soortgroep een excursie volgen. Zo kunt u bijvoorbeeld kiezen voor vlinders, vogels, hogere planten of amfibieën, maar ook minder bekende soortgroepen als krekels of mossen. Waar en wanneer? Er zijn voor 2005 een vijftiental VOFF-velddagen gepland, verspreid over het gehele land. Op de website van de VOFF: www.voff.nl kunt u het hele programma lezen. Exacte vertrekpunten en starttijden zijn nu nog niet bekend, maar zullen zo spoedig mogelijk op de website worden vermeld. Zowel ‘s ochtends als ‘s middags zijn er excursies. Beide excursies duren 2 tot 2,5 uur. Uiteraard kunt u ook deelnemen aan beide excursiemomenten. Welke soortgroepen zijn vertegenwoordigd? Hieronder vindt de soortgroepen die tijdens de velddagen zijn vertegenwoordigd. Erachter staan de organisaties die zich met deze soortgroepen bezighouden. Voor meer informatie kunt u ook hun website bezoeken. Reptielen-, Amfibieën- en Vissen, RAVON, www.ravon.nl Vaatplanten, FLORON, www.floron.nl Vogels, SOVON Vogelonderzoek Nederland, www.sovon.nl Zoogdieren, VZZ, www.vzz.nl Paddestoelen, NMV, wwwmlf.sci.kun.nl/nmv Mossen, BLWG, www.blwg.nl Insecten en andere ongewervelden, EIS-NL, I www.naturalis.nl/eis
Velddag Gelders Poort 2004 Velddag Meyendel 2004
Insecten, spinnen en duizendpoten, NEV, www.nev.nl Nachtvlinders, TINEA Stichting Faunistisch Onderzoek Nachtvlinders, Veldbiologie algemeen, KNNV, www.knnv.nl Molusken, ANEMOON, www.anemoon.org Dagvlinders, dagactieve nachtvlinders en libellen, de Vlinderstichting, www.vlinderstichting. Opgave voor de VOFF-velddag Deelname aan de velddag is gratis, wel graag van te voren aanmelden. Meer informatie en aanmelden kan via de website van de VOFF: www.voff.nl. Planning voff velddagen 2005 Westerschouwen (Ze) 17 april Appelbergen (Gr) 24 april Buurserzand (Ov) 29 mei Pietersberg (Li) 29 mei Vechtplassen (Kromme Rade bij Hilversum) (Ut) 5 juni Wieden (Ov) 25 juni Delleburen (Fr) 3 juli Loonse en Drunense Duinen /de Brand (NBr) 3 juli Brunsummerheide (Li) 10 juli Amsterdamse Waterleidingduinen (NH) 17 juli Dwingelderveld (Dr) 21 augustus Kampina (NBr) 28 augustus De Kraaienberg/Markiezaat (NBr) 11 september Meinerswijk (Ge) 25 september Noordhollandsduinreservaat (NH) 9 oktober
24
19 7(1) 2005
RAPPORT HEMELVAARTWEEKEND 2004 (WEST-BRABANT) VERSCHENEN Van woensdagavond 19 mei tot en met zondag 23 mei 2004 is in Noord-Brabant het jaarlijkse RAVON Hemelvaartweekend gehouden. Er namen 33 mensen aan deel. Het rapport van dit weekend is onlangs verschenen en is voor 15,- euro (incl. verzendkosten) te bestellen bij het Publicatiebureau van RAVON (
[email protected]). Het rapport bevat verspreidingskaarten van alle gevangen soorten en een bondige interpretatie van de resultaten. Er zijn 72 kilometerhokken (verdeeld over 20 uurhokken) onderzocht. Er zijn tijdens het weekend meer dan 13.500 amfibieën (waarvan 2171 juveniele of (sub)adulte dieren), verdeeld over 11 soorten, waargenomen. Ook werden 136 reptielen (allemaal levendbarende hagedissen) gezien. De aangetroffen soorten zijn: alpenwatersalamander, kamsalamander (Rode Lijst), vinpootsalamander (Rode Lijst), kleine watersalamander, gewone pad, rugstreeppad, heikikker (Rode Lijst), bruine kikker, poelkikker (Rode Lijst), middelste groene kikker, groene kikker complex en levendbarende hagedis. Naast amfibieën en reptielen zijn er ook nog enkele vissoorten gevangen: giebel, karper, riviergrondel, blankvoorn, rietvoorn, vetje, kleine modderkruiper, snoek, drie-
ACO PRO III Klaar voor een veilige oversteek!
Amfibieëntunnels en geleidingswanden
ACO DRAIN BV
Postbus 310 Tel.: 0342 40 51 20
3770 AH BARNEVELD Fax : 0342 40 51 40
doornige stekelbaars, tiendoornige stekelbaars, baars, zonnebaars en blauwband. Met de talrijke waarnemingen zijn veel zogenaamde "witte plekken" opgevuld en zijn veel verouderde waarnemingen herbevestigd. Jeroen van Delft Arnold van Rijsewijk
HET RAVON HEMELVAARTWEEKEND 2005 GELDERLAND Het traditionele Hemelvaartweekend 2005 zal gehouden worden op en rond de Noordelijke Veluwe in nauwe samenwerking met RAVON Gelderland. We verblijven in een ruime groepsaccommodatie De Peppelhoeve te Putten. Tijdens het weekend zal er, zoals gebruikelijk, in kleine groepen volop gezocht worden naar reptielen en amfibieën. Er is uiteraard ook voldoende gelegenheid voor ontspanning (neem je zwembroek mee!). De Noordelijke Veluwe is rijk aan reptielen. Desondanks worden er weinig waarnemingen gedaan. Daaraan zal dit studieweekend verandering brengen. Te verwachten reptielen zijn onder meer de adder, gladde slang en zandhagedis. Aan amfibieën zijn tijdens dit weekend onder meer de heikikker, poelkikker, rugstreeppad en de (Italiaanse!) kamsalamander te verwachten. Het weekend is toegankelijk voor alle RAVONners en ervaring op het gebied van inventariseren is niet nodig. Er zullen voldoende ervaren RAVONners meegaan, zodat er ook veel te leren valt op dit weekend. Een schepnet, goede zaklamp en (lies)laarzen zijn de enige, haast onmisbare, attributen die u mee dient te brengen. Het weekend begint op woensdagavond 4 mei en wordt zondagmiddag 8 mei afgesloten. Deelnemers zijn op woensdagavond welkom vanaf 19.30 uur. De kosten voor een verblijf van 4 nachten (volpension) bedragen € 65,-. Opgeven gaat als volgt. U maakt 65,- euro over op giro 5167681 t.n.v. RAVON te Nijmegen, o.v.v. "Hemelvaartweekend 2005". Per post of e-mail (
[email protected]) geeft u daarnaast uw adres, telefoonnummer en emailadres door en tevens wie te waarschuwen in geval van nood. Daarnaast geeft u door of u vegetarisch eet en of u bereid bent om tijdens het weekend met uw auto te rijden. Ook vernemen we graag op welke dagen u aanwezig zult zijn en blijft slapen, dit in verband met de planning. Uw opgave is pas geldig na overmaking van 65,- euro! Als u hebt aangegeven minder dagen te blijven, krijgt u achteraf het restant teruggestort. Enkele dagen voor het weekend ontvangt u nog aanvullende informatie.
AMFIBIEËN EN REPTIELEN IN BEELD Alweer enige tijd gelden (2003) verscheen de eerste druk van het handzame boekje ‘Amfibieën en reptielen in beeld’ bij de uitgeverij van de KNNV. Het boekje is uitgebracht in samenwerking met IVN en RAVON en maakt deel uit van een serie met onder andere weidevogels, libellen, lieveheersbeestjes, hommels en paddestoelen. Het ligt prettig in de hand, is vlot leesbaar en bevat soortbeschrijvingen en enkele algemene stukken met leuke en nuttige wetenswaardigheden. Het is met name bedoeld voor mensen die voor het eerst naar deze dieren kijken en die wat meer willen weten over deze diergroep. Ook voor de gevorderden bevat het boekje nog veel nuttige info. Wie weet bijvoorbeeld hoe groot en oud een kikker wordt, waarom kikkers kwaken en waarom reptielen een gespleten tong hebben. Enig minpuntje is, wat mij betreft, de wisselende kwaliteit van de tekeningen. De vuursalamander, bruine kikker en gewone pad zijn natuurgetrouw en goed getekend, maar veel andere kikkers, salamanders en vrijwel alle reptielen staan in rare poses of met verkeerde proporties afgebeeld. Voor soorten als muurhagedis en gladde slang lijkt elke gelijkenis met in het wild levende dieren op toeval te berusten. Dit bezwaar geldt echter duidelijk niet voor de doelgroep, mijn neefjes en nichtjes waren juist zeer enthousiast over de tekeningen. Voor zowel leken als voor gevorderde herpetologen is het dus een boekje dat in ieders boekenkast niet zal misstaan. Zeer geschikt ook om cadeau te doen in je familie- en kennissenkring, voor de prijs hoef je het zeker niet te laten. Verkrijgbaar bij de KNNV (wordt momenteel herdrukt) en voor onze eigen donateurs voor € 3,75 bij ons eigen publicatiebureau (zie www.ravon.nl of mail naar
[email protected]). Raymond Creemers