Industriebeleid op het juiste niveau
Amsterdam, juni 2006 In opdracht van Stichting voor Industriebeleid en Communicatie (SIC)
Industriebeleid op het juiste niveau Welke agenda moet waar liggen?
J. Poort M. Biermans
“De wetenschap dat het goed is” SEO Economisch Onderzoek doet onafhankelijk toegepast onderzoek in opdracht van overheid en bedrijfsleven. Ons onderzoek helpt onze opdrachtgevers bij het nemen van beslissingen. SEO Economisch Onderzoek is gelieerd aan de Universiteit van Amsterdam. Dat geeft ons zicht op de nieuwste wetenschappelijke methoden. We hebben geen winstoogmerk en investeren continu in het intellectueel kapitaal van de medewerkers via promotietrajecten, het uitbrengen van wetenschappelijke publicaties, kennisnetwerken en congresbezoek.
SEO-rapport nr. 912 ISBN 10 90–6733–346-8 ISBN 13 XX Copyright © 2006 SEO Amsterdam. Alle rechten voorbehouden. Het is geoorloofd gegevens uit dit rapport te gebruiken in artikelen en dergelijke, mits daarbij de bron duidelijk en nauwkeurig wordt vermeld.
Inhoudsopgave Woord vooraf ............................................................................................................................................... i Samenvatting en conclusies .........................................................................................................................iii 1
Inleiding...............................................................................................................................1
2
Decentralisatie versus Centralisatie.................................................................................3 2.1
Vormen van decentralisatie .............................................................................................3
2.2
Voor- en nadelen van decentralisatie .............................................................................5
2.3
Decentralisatie, investeringen en efficiëntie..................................................................7
2.4
Succesfactoren bij decentralisatie ...................................................................................9
2.5
Samenvatting ....................................................................................................................10
3
Industriebeleid op de weegschaal..................................................................................13 3.1
Nederlandse industrie regionaal bekeken....................................................................13
3.2
Het Nederlandse Industriebeleid..................................................................................17 3.2.1
Het Europese Industriebeleid........................................................................................19
3.2.2
Het Rijk - De industriebrief ...........................................................................................19
3.2.3
Provincies..........................................................................................................................21
3.2.4
Gemeenten........................................................................................................................23
3.3
Het industriebeleid ontleed............................................................................................26 3.3.1
Randvoorwaarden............................................................................................................29
3.3.2
Verbetering van het vernieuwingsvermogen van het bedrijfsleven ........................37
3.3.3
Specifieke knelpunten per sector of doelgroep ..........................................................39
3.4 Literatuurlijst
Samenvatting en conclusies ...........................................................................................40 ............................................................................................................................................43
DECENTRALISATIE VAN INDUSTRIEBELEID OP HET JUISTE NIVEAU
i
Woord vooraf In de afgelopen jaren van laagconjunctuur ontstond er op alle bestuurlijke niveaus hernieuwde aandacht voor de industrie en voor het voeren van industriebeleid. De rijksoverheid heeft met de Industriebrief en de Innovatiebrief een tweetal documenten uitgebracht die de kaders schetsen van het centrale industriebeleid. Ook de provincies hebben hun visie gegeven op hun rol en gemeenten vullen, al dan niet onderbouwd met rapporten en notities, hun rol in. Dat laatste gebeurt vaak in samenwerkingsverbanden met andere gemeenten, de provincie, Kamers van Koophandel of industriebonden. Omdat industriebeleid op alle bestuurlijke niveaus wordt gevoerd, is de vraag relevant welke thema’s thuishoren op welke niveau: welke thema’s binnen het industriebeleid kunnen het beste door de rijksoverheid worden opgepakt en welke thema’s passen het beste bij een gemeentelijke, regionale of provinciale schaal? In dit essay beoogt SEO Economisch Onderzoek op hoofdlijnen een antwoord te geven op die vragen. Vanuit een institutioneel-economisch kader worden de mogelijke kansen en bedreigingen geschetst van decentralisatie. Vervolgens wordt aan de hand daarvan nagegaan, waar welke agenda moet liggen. SEO Economisch Onderzoek heeft dit essay geschreven in opdracht van de Stichting voor Industriebeleid en Communicatie (SIC). SIC wil activiteiten ontwikkelen om de industrie te stimuleren. Zij wil actuele kennis van en inzicht in de industriële ontwikkelingen verwerven, aandacht vragen voor deze ontwikkelingen en daarmee voor de plaats en de betekenis van de Nederlandse industrie. SIC wil het industriebeleid van de overheid, de sociale partners en bedrijven stimuleren, en meedenken over de richting die dit beleid uit moet gaan. Ze vraagt aandacht voor de ontwikkeling van de maakindustrie in Nederland en benadrukt de belangrijke bijdrage van de maakindustrie aan de welvaartscreatie, de werkgelegenheid, de export en de productiviteitsgroei van de Nederlandse economie. Namens het bestuur van de Stichting voor Industriebeleid en Communicatie, Willem van der Stokker
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
DECENTRALISATIE VAN INDUSTRIEBELEID OP HET JUISTE NIVEAU
iii
Samenvatting en conclusies Dit essay gaat over de economische motieven voor het centraal of juist decentraal voeren van industriebeleid. Industriebeleid is evenwel een zeer breed en veelzijdig onderwerp, waardoor geen eenvoudig algemeen antwoord bestaat op de vraag welk bestuurlijk niveau probleemeigenaar zou moeten zijn. Op alle niveaus kan en moet een bijdrage geleverd worden aan het industriebeleid en in de praktijk gebeurt dat ook. Wanneer het industriebeleid wordt ontleed in een aantal deelgebieden of beleidthema’s, is het wel mogelijk om per thema iets te zeggen over het relevante schaalniveau van de problematiek, en het bestuurlijke niveau dat daar het beste bij aansluit. In dit essay gebeurt dat aan de hand van een theoretisch kader over de kansen en bedreigingen van decentralisatie en centralisatie. Dit kader wordt gebruikt om per hoofdthema binnen het industriebeleid de problemen te identificeren die kunnen optreden bij een centrale dan wel decentrale aanpak. Aan de hand daarvan is gekeken welke thema’s baat zouden hebben bij meer centralisatie of decentralisatie. Dit essay is dus geen inventarisatie of benchmarking van decentraal industriebeleid. Evenmin is het een beoordeling van de effectiviteit waarmee centrale en decentrale beleidsvoornemens in de praktijk worden gebracht. Ook gaat het hier niet om de vraag hoe bepaalde verantwoordelijkheden moeten worden verdeeld tussen overheden enerzijds en marktpartijen of andere maatschappelijke organisaties anderzijds. In plaats van dat alles wordt geïdentificeerd welke thema’s terug te vinden zijn op de diverse beleidsagenda’s bij het rijk, de provincies en de diverse gemeenten, en welk bestuurlijk schaalniveau het beste past bij deze thema’s, gegeven de kansen en bedreigingen van decentralisatie.
Decentralisatie versus centralisatie Decentralisatie is primair een bestuurlijk concept: het gaat om het overhevelen van verantwoordelijkheden, bevoegdheden of middelen naar een lager bestuursniveau. In Nederland gaat het dus om de verschuiving van rijk naar provincies of gemeenten, of van provincies naar gemeenten. Centralisatie is de omgekeerde beweging. Decentralisatie van beleid heeft globaal bekeken een aantal sterke en een aantal zwakke kanten. Deze zijn niet alleen economisch van aard, maar kunnen ook bestuurlijk, juridisch of politiek zijn. De onderstaande tabel vat deze pro’s en contra’s samen. Kansen en bedreigingen van decentralisatie Kansen • Betere afstemming op decentrale omstandigheden • Efficiëntere verdeling van kosten en baten • Minder rent-seeking • Efficiëntieprikkels bij uitvoering • Kleinere afstand tussen bestuurders en burgers (meer accountability bestuurders)
Bedreigingen • Weinig aandacht voor kosten en baten buiten regio • Destructieve competitie • Afstemmingsproblemen • Onvoldoende kennis op decentraal niveau • Verlies van schaaleffecten in besluitvorming en productie • Centrale overheid kan goedkoper geld lenen • Minder mogelijkheden regionaal stimuleringsbeleid
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
iv
Of deze punten in een specifiek geval optreden, hangt uiteraard af van de wijze waarop een beleidsonderdeel wordt gedecentraliseerd. Zo is het punt dat de centrale overheid goedkoper geld kan lenen niet van toepassing op decentralisatievormen, waarbij het Rijk de benodigde middelen overhevelt naar decentrale overheden. De kansen en bedreigingen kunnen echter als afwegingskader dienen bij het zoeken van het meest geschikte schaalniveau waarop een beleidsthema moet worden opgepakt. Om een balans te vinden tussen de kansen die geboden worden door decentralisatie en de potentiële risico’s die het aan de andere kans met zich meebrengt, is het voorts behulpzaam een aantal succesfactoren in ogenschouw te nemen. 1. 2. 3.
4. 5. 6. 7.
Zorg voor een duidelijke scheiding van verantwoordelijkheden tussen overheidsniveaus, met een hard budget constraint. Bied decentrale overheden zonodig de mogelijkheid training, advies of producten af te nemen bij de centrale overheid of bij private partijen. Stel decentrale overheden in staat hun onderdanen gebruikersheffingen of baatbelastingen op te leggen voor de geleverde diensten en zorg dat ze toegang hebben tot de kapitaalmarkt. Kosten en baten van decentrale beslissingen moeten transparant zijn en beslissingen op democratische wijze beïnvloedbaar. Vermijd verticale onbalans: een scheve verhouding tussen de decentralisatie van de inkomsten en de decentralisatie van de uitgaven. Zorg ervoor dat effecten buiten de decentrale regio meewegen in de beslissing. Voorkom free-riding door niet te kiezen voor een te laag bestuursniveau.
Het Nederlandse industriebeleid langs de decentrale meetlat
Industriebeleid wordt in Nederland gevoerd op landelijk, provinciaal en lokaal niveau. In dit essay zijn de belangrijkste initiatieven en beleidsdocumenten in dit kader geïnventariseerd. Vanuit de Rijksoverheid betreft het hier in de eerste plaats de Industriebrief, de nota Pieken in de Delta en de Voortgangsrapportage Industriebrief. Het Interprovinciaal Overleg formuleerde zijn beleidsvisie in het document De rol van provincies op het gebied van innovatie en kenniseconomie. Op gemeentelijk niveau bestaat een grote diversiteit aan initiatieven, die niet uitputtend konden worden geïnventariseerd. De thema’s binnen het industriebeleid die in deze documenten worden onderscheiden, vertonen een hoge mate van samenhang. Aan de hand van de thematische indeling zoals die is gehanteerd in de Industriebrief, is onderzocht op welk niveau volgens die nota de problematiek moet worden aangepakt. Het adagium ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ – het zogeheten subsidiariteitsbeginsel – wordt door alle partijen onderschreven. Daarbij moet echter worden opgemerkt dat dit beginsel nog enige ruimte voor interpretatie openlaat. Want niet alles wat decentraal kan worden uitgevoerd, is decentraal ook het meest efficiënt. In dit essay is dit efficiëntiecriterium nadrukkelijk een belangrijk element bij de afweging op welk niveau beleid het beste kan worden gevoerd.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
SAMENVATTING EN CONCLUSIES
v
Conclusies
Aan de hand van de beleidsthema’s die in de Industriebrief onderscheiden worden, is geïnventariseerd of deze baat zouden hebben van meer of minder decentralisatie. De belangrijkste conclusies waren de volgende: • De meeste thema’s worden aangepakt op het bestuurlijke niveau dat ook volgens het bovengeschetste analysekader het meest voor de hand ligt. Thema’s met centrale en decentrale aspecten worden vaak in onderling overleg en in samenwerkingsverbanden tussen bestuurslagen uitgevoerd. •
Behalve samenwerking tussen de verschillende bestuurslagen, zijn er ook veel vormen van samenwerking tussen gemeenten onderling, al dan niet in combinatie met maatschappelijke organisaties zoals Kamers van Koophandel, sociale partners en bedrijven. In deze samenwerkingsverbanden wordt bottom-up een schaalniveau gezocht dat aansluit bij het specifieke beleidsonderwerp dat wordt geattaqueerd.
•
De praktijk van ‘picking winners’ in de vorm van het aanwijzen van economische kerngebieden, sleutelgebieden, hotspots en wat dies meer zij is een volkssport die op centraal en decentraal niveau met verve beoefend wordt. Het resultaat is dat 70 % van de Nederlandse industrie (en bevolking) zich in een of ander kerngebied bevindt. Daarmee verliest zulk beleid zijn betekenis en wordt het zowel onbruikbaar als onschadelijk. Als dergelijke predikaten op het overgrote deel van het land van toepassing zijn, verdwijnt de beleidsrelevantie grotendeels en zijn ze niet veel meer dan een ruimtelijke lintjesregen.
•
In haar ambitie de administratieve lasten en regeldruk terug te dringen, dreigt de overheid in een aantal deelthema’s centraliserend op te treden. Dit kan de decentrale ruimte om beleid aan te laten sluiten bij lokale omstandigheden ondermijnen, wat in zulke gevallen terechte weerstand op zal roepen bij decentrale overheden.
Aanbevelingen
Op grond van dit essay worden de volgende aanbevelingen geformuleerd: • Wees selectiever in het aanwijzen van kerngebieden, sleutelgebieden etc. of stop met deze activiteit. Alleen een scherpere selectie kan leiden tot effectief en meetbaar beleid. •
Ook een scherpere selectie draagt echter het risico van selectie op selectie in zich. Wanneer vanuit een overheidslaag budgetten beschikbaar worden gesteld waarvoor alleen initiatieven in aanmerking komen in een specifiek deel van de jurisdictie, kunnen zeer kansrijke initiatieven buiten de boot vallen, terwijl minder kansrijke initiatieven juist groen licht krijgen. Voorkom zulke regionale discriminatie door eventuele regiogebonden budgetten alleen generiek in te zetten.
•
Beknot de autonomie van gemeenten niet door het aftoppen van de bedrijfs-OZB, maar betrek bedrijven bij de besteding ervan.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
vi
•
Respecteer de autonomie van gemeenten bij het aanpakken van administratieve lasten en tegenstrijdige regels en heb oog voor specifieke factoren die lokale verschillen in regelgeving kunnen legitimeren.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
DECENTRALISATIE VAN INDUSTRIEBELEID OP HET JUISTE NIVEAU
1
1
Inleiding
Het meest opmerkelijke voorbeeld van decentraal industriebeleid was recentelijk in Frankrijk te bewonderen alwaar het parlementslid Jean Lassalle in hongerstaking was gegaan om zo het Japanse bedrijf Toyal te bewegen af te zien van de voorgenomen sluiting van een fabriek gelegen in zijn kiesdistrict. Na interventie van de centrale overheid zwichtte het bedrijf.1 Frankrijk staat bekend om zijn centralistische politieke klimaat, maar schijn kan bedriegen. Want terwijl de Nederlandse Minister van Financiën de toch al smalle belastingbasis van de gemeenten onlangs publiekelijk verder ondermijnde, hebben lagere overheden in Frankrijk veel meer vrijheid zelf inkomstenbelasting te heffen om hun beleidsplannen te verwezenlijken (Marlet, Poort & Tames, 2002). In Nederland is de afgelopen jaren echter op een aantal beleidsterreinen een tendens naar decentralisatie waar te nemen. Gemeenten en provincies worden door het rijk gestimuleerd om niet langer hun ene hand op te houden in Den Haag, terwijl ze in de andere hand een rapport houden dat gouden bergen belooft. In plaats daarvan worden ze, bijvoorbeeld bij de aanleg van infrastructuur en bij de uitvoering van de bijstand, geacht om vanuit een vastgesteld budget hun eigen afwegingen te maken en prioriteiten te stellen. Ook industriebeleid kan gevoerd worden op alle verdiepingen in het huis van Thorbecke: rijk, provincie en gemeente. In de praktijk gebeurt dat ook. De rijksoverheid (Ministerie van Economische Zaken) heeft met de Industriebrief en de Innovatiebrief een tweetal documenten uitgebracht die de kaders schetsen van het centrale industriebeleid. Het Interprovinciaal Overleg heeft met het rapport De rol van de provincies op het gebied van innovatie en kenniseconomie (IPO, 2004) zijn visie gegeven op zijn rol, en ook gemeenten vullen, al dan niet onderbouwd met rapporten en notities, hun rol in. In dit essay worden vanuit een institutioneel-economisch kader de kansen en bedreigingen geschetst van decentralisatie. Vervolgens wordt gekeken welke thema’s het rijk, de provincies en een aantal gemeenten identificeren binnen het industriebeleid. Van deze thema’s wordt aan de hand van een aantal beleidsstukken geïnventariseerd op welk bestuurlijk niveau ze worden aangepakt, waarna wordt gekeken of de (voorgenomen) praktijk aansluit bij wat op grond van de specifieke kansen en bedreigingen van decentralisatie optimaal lijkt. Zo wordt gekeken welke thema’s baat zouden hebben bij meer centralisatie of decentralisatie. Dit essay is dus geen inventarisatie of benchmarking van decentraal industriebeleid. Evenmin is het een beoordeling van de effectiviteit waarmee centrale en decentrale beleidsvoornemens in de praktijk worden gebracht. Ook gaat het hier niet om de vraag hoe bepaalde verantwoordelijkheden moeten worden verdeeld tussen overheden enerzijds en marktpartijen of andere maatschappelijke organisaties anderzijds. In plaats van dat alles wordt geïdentificeerd welke thema’s terug te vinden zijn op de diverse beleidsagenda’s bij het rijk, de provincies en de 1
Zie http://news.bbc.co.uk/2/hi/europe/4909796.stm. SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
2
HOOFDSTUK 1
diverse gemeenten, en welke bestuurlijk schaalniveau het beste past bij deze thema’s, gegeven de kansen en bedreigingen van decentralisatie.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
DECENTRALISATIE VAN INDUSTRIEBELEID OP HET JUISTE NIVEAU
2
3
Decentralisatie versus Centralisatie
Decentralisatie kent vele verschijningsvormingen. Zo kan het variëren van volledige vrijheid van gemeenten om (lokale) belastingen te heffen en daarmee haar eigen beleid financieren, tot de opdracht aan gemeenten om centraal beleid binnen vast omlijnde kaders lokaal ten uitvoer te brengen. In dit hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op verschillende vormen van dencentralisatie, waarna de kansen en bedreigingen van decentralisatie aan de orde komen. Hieronder vallen niet alleen economische kansen en bedreigingen maar ook aspecten die bestuurlijk, juridisch of politiek van aard zijn. Zowel centralisatie als decentralisatie heeft mogelijke tekortkomingen en nadelen. Het gaat erom een goede balans te vinden tussen de voordelen die centralisatie kan bieden en die van decentralisatie. Het succes van decentralisatie hangt in grote mate af van de reden waarom er wordt gedecentraliseerd en op welke wijze dit wordt gedaan. Vervolgens worden er enkele algemene empirische observaties met betrekking tot de gevolgen van decentralisatie weergegeven. Aan het einde van het hoofdstuk wordt een afwegingskader gepresenteerd bestaande uit een aantal succes- en faalfactoren voor decentralisatie.
2.1 Vormen van decentralisatie Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen regionaal beleid en decentraal beleid. De eerste vorm behelst doorgaans beleid dat gericht is om veranderingen teweeg te brengen in specifieke regio’s. Dergelijk beleid kan zowel op centraal als op een decentraal niveau uitgevoerd worden waarbij een combinatie doorgaans voor de hand ligt. 2 Decentralisatie zoals de term hier wordt gebruikt, refereert aan de overdracht van bevoegdheden, verantwoordelijkheden of middelen voor publieke taken van de centrale overheid naar een lager overheidsniveau. Onder de verschillende vormen van decentralisatie geldt dat de karakteristieken, beleidsimplicaties en voorwaarden voor succes eveneens verschillen. Bij de vraag of een bepaald onderdeel beter af is wanneer het op een decentraal niveau uitgevoerd wordt, is het van groot belang deze verschillende factoren te analyseren (Litvack & Seddon, 1999). Hieronder volgt daarom een beknopt overzicht van de verschillende vormen van decentralisatie. Dit zijn achtereenvolgens administratieve, fiscale en politieke decentralisatie. Bij elk onderdeel wordt in het kort uiteengezet wat eronder moet worden verstaan met alvast een verwijzing naar mogelijke gevolgen die de introductie van een dergelijke vorm van decentralisatie kan hebben. Administratieve Decentralisatie Wanneer in het Nederlandse debat wordt gesproken over decentralisatie, wordt doorgaans gedoeld op administratieve decentralisatie. Ook in dit essay is dat hoofdzakelijk het geval. Bij 2
In Bijvoet en Koopmans (2004) wordt een overzicht gegeven van de uitkomsten van verschillende wetenschappelijke studies naar de effectiviteit van regionaal beleid. Daaruit kwam onder meer naar voren dat de effectiviteit van regionale subsidies sterk fluctueert en afhangt van de vormgeving van het beleid, de tijd waarin het gevoerd wordt en de mate waarin het aansluit bij regionale specialisaties en competenties. SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
4
HOOFDSTUK 2
administratieve decentralisatie draait het om het overhevelen van de verantwoordelijkheid, autoriteit en/of financiële middelen voor het leveren van publieke diensten van de centrale naar decentrale overheidslagen. Binnen dit type decentralisatie wordt doorgaans een onderscheid gemaakt tussen drie verschillende vormen: deconcentratie, delegeren en devolutie. Deconcentratie is de het herverdelen van besluitvormende autoriteit alsmede de financiële en bestuurlijke verantwoordelijkheden over de verschillende lagen van de centrale overheid. Bij het delegeren gaat het om het overhevelen van overheidstaken naar semi-autonome organisaties die niet volledig door de centrale overheid worden gecontroleerd maar uiteindelijk wel verantwoording aan de centrale overheid moeten afleggen. Voorbeelden hiervan zijn de verschillende zelfstandige bestuursorganen die Nederland rijk is. Dergelijke organisaties hebben doorgaans een vrij grote autonomie bij de besluitvorming. Devolutie is het overhevelen van de autoriteit op het gebied van besluitvorming, financiën en bestuur naar quasi-autonome eenheden van de lokale overheid. In een systeem gekenmerkt door devolutie hebben lokale overheden (gemeenten) duidelijke geografische grenzen waarbinnen zij hun autoriteit uitoefenen en waarbinnen zij een publieke functie vervullen. Wanneer er wordt gesproken over administratieve decentralisatie is deze variant doorgaans degene die wordt beoogd. Fiscale Decentralisatie Een kerncomponent van decentralisatie is de financiële verantwoordelijkheid. Wanneer lokale overheden en semi-private organisaties geacht worden om gedecentraliseerde taken effectief uit te voeren zullen zij de hiervoor benodigde fondsen moeten hebben. Dergelijke fondsen kunnen zowel door de centrale overheid worden opgehaald om vervolgens te worden overgeheveld, als direct door lokale overheden worden opgehaald. Ook hier geldt dat er verschillende varianten van decentralisatie bestaan, waaronder: - zelffinanciering of het in rekening brengen van een kostendekkende eigen bijdrage; - cofinanciering (of coproductie) waarbij de gebruikers participeren in het voorzien van diensten en infrastructuur middels monetaire bijdrage; - uitbreiding van de lokale opbrengsten middels lokale belastingen (OZB, indirecte belastingen); - intergovernmentale transfers van de algemene fiscale opbrengsten; - het verstrekken van de autoriteit om op gemeentelijk (of provinciaal) niveau leningen aan te gaan en door overheid verstrekte leengaranties. Politieke decentralisatie Het doel van politieke decentralisatie is om de burgers en de door hen gekozen vertegenwoordiging (bijvoorbeeld in de gemeenteraad, in het waterschap of gedeputeerden) meer macht te geven in de publieke besluitvorming. Het centrale idee hierachter is dat de burgers beter op de hoogte zijn van hun vertegenwoordiging en de selectie ervan en dat deze vertegenwoordigers beter op de hoogte zijn van de wensen en behoeftes van het electoraat.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
DECENTRALISATIE VERSUS CENTRALISATIE
5
2.2 Voor- en nadelen van decentralisatie Bij het optekenen van de kansen en bedreigingen van een meer centrale dan wel decentrale aanpak zal er eerst een criterium moeten worden bepaald aan de hand waarvan die kansen en bedreigingen zullen worden afgewogen. Omdat industriebeleid primair economisch beleid is, zal efficiency het belangrijkste criterium zijn. Om efficiëntie te bereiken, spelen echter ook doelmatigheid en effectiviteit een belangrijke rol. Of de kansen en bedreigingen die in deze paragraaf worden benoemd zich daadwerkelijk voordoen in een specifiek praktijkgeval, hangt uiteraard af van het thema en de wijze waarop wordt gedecentraliseerd. De genoemde punten kunnen echter dienen als een afwegingskader aan de hand waarvan gekeken kan worden op welke bestuurlijk niveau een beleidsonderwerp en beste kan worden opgepakt. Het meest algemene argument voor decentralisatie is dat op decentraal niveau meer rekening kan worden gehouden met lokale argumenten en omstandigheden, en sneller en beter kan worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen. Het geeft immers ruimte aan verschillende voorkeuren. De rijksoverheid heeft een informatieachterstand op decentrale overheden en private partijen in de regio als het gaat om kennis van de specifieke lokale omstandigheden en voorkeuren. Wanneer van de decentraal aanwezige kennis geen gebruik wordt gemaakt, ontstaan al gauw afstemmingsproblemen die doen terugdenken aan het voormalige Oostblok. Decentralisatie biedt de mogelijkheid besluitvorming beter toe te snijden op lokale omstandigheden en zo een efficiëntere afstemming van vraag en aanbod te bereiken. Bovendien kan decentralisatie de afstand tussen bestuurders en de burgers verkleinen. Wanneer een beslissing wordt genomen op het niveau waar de effecten het meeste voelbaar zijn, krijgen burgers minder het gevoel dat er over hun hoofden heen geregeerd wordt. Ook zullen bestuurders zich realiseren dat hun beleid direct wordt gevoeld in hun omgeving én achterban. Het ontstaan van een dergelijke directere relatie kan de aansprakelijkheid en de verantwoordelijkheid (de zogeheten accountability) van bestuurders verbeteren. Zij worden via lokale verkiezingen directer op de successen en het falen van hun beleid afgerekend. Ook zal het draagvlak van beslissingen groter zijn, omdat een beslissing meer ‘maatwerk’ is en uit de eigen koker komt. Dit komt niet alleen de kwaliteit, maar ook de snelheid en de kosten van besluitvorming ten goede. Bovendien kan decentralisatie langs deze weg het democratische gehalte van een samenleving verhogen. Verhoogde aansprakelijkheid en zichtbaarheid kan bovendien, evenals de kleinere individuele macht op lokaal niveau, corruptie verminderen. Het omgekeerde is echter eveneens mogelijk: vriendjespolitiek kan op lokaal niveau een grotere rol spelen. Decentralisatie kan ertoe bijdragen dat kosten en baten dichter bij elkaar komen te liggen, bijvoorbeeld doordat lokaal wordt besloten én betaald voor projecten die lokale baten genereren. Op deze wijze maakt decentralisatie een evenwichtigere verdeling van kosten en baten mogelijk. Hierdoor worden niet alleen ongewenste verdelingsaspecten voorkomen, maar zal ook de kwaliteit van de besluitvorming verbeteren door verminderde rent-seeking. Zo zal bijvoorbeeld de gecentraliseerde financiering van lokale projecten ondermeer als gevolg kunnen hebben dat private partijen en lagere overheden met een veelheid aan projecten bij de centrale overheid aankloppen. Een succesvolle aanvraag kan dan immers leiden tot een aanzienlijke gift. Lobbygedrag (rent-seeking) is het resultaat en staat een efficiënte selectie van projecten in de weg. SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
6
HOOFDSTUK 2
In dit licht bekeken remt centralisatie het efficiencystreven bij de private partij of binnen de decentrale overheden zelf. Zolang het Rijk de financiering op zich neemt (of in ieder geval een groot deel daarvan), wordt de decentrale overheid er immers financieel niet beter van wanneer zij naar het beste project, de meest efficiënte oplossing, mogelijkheden voor kostenbeheersing of naar alternatieve financiering van projecten gaat zoeken. De kosten en risico’s worden immers ergens anders gedragen. Zo zal er bij de lokale partij ook weinig animo zijn om de mogelijkheden voor publiekprivate samenwerking serieus te onderzoeken. Decentralisatie kent echter ook bedreigingen ten opzichte van een centrale aanpak. Allereerst zullen decentrale overheden hun eigen lokale of regionale belangen boven de nationale belangen stellen. Op zichzelf is hier niets mis mee en is een gezonde competitie tussen regio’s productief. Dergelijke concurrentie kan echter contraproductief worden, wanneer er externe effecten optreden: kosten die buiten het decentrale blikveld terechtkomen en die geen rol meer spelen in de besluitvorming.3 Hierbij valt te denken aan geluidshinder, maar ook bijvoorbeeld aan wegtrekkende bedrijvigheid wanneer de investerende regio aantrekkelijker wordt. Daarop voortbordurend kunnen baten buiten de regio juist te weinig waardering krijgen. In bijvoorbeeld omvangrijke infrastructurele projecten geldt dat investeringen vaak baten hebben die zich via het netwerk verspreiden tot buiten het besluitvormingsgebied. In het verlengde daarvan ligt het risico van destructieve competitie tussen gebieden. Wanneer een nieuwe containerterminal in Amsterdam vooral een concurrent is voor andere nationale havens, zonder het internationale marktaandeel of de efficiëntie te vergroten, gaat zo’n investering per saldo ten koste van het nationaal belang. Zeker wanneer lagere overheden in een concurrentiestrijd zijn verwikkeld door het verstrekken van subsidies en premies, verstoort dit de markt en leidt het tot welvaartsverliezen. Ook kunnen er bij decentralisatie zogenaamde afstemmingsproblemen optreden. Dergelijke problemen steken de kop op omdat op decentraal niveau slechts gedeeltelijke informatie voorhanden is, waardoor de afstemming tussen verschillende regio’s suboptimaal kan uitpakken. Afstemming van de ruimtelijke en temporele planning en de technische uitvoering van projecten vergt betrokkenheid van de centrale overheid. Het verlies van schaalvoordelen is een ander risico dat aan decentralisatie kleeft. Dit geldt zowel voor de besluitvorming als voor de productie. Het ligt voor de hand dat het bestuurlijk efficiënter is om een beslissing slechts eenmaal (centraal) te nemen en niet in elke gemeente afzonderlijk. Bovendien gelden bij de uitvoering van beleid vaak schaaleconomieën door de behoefte aan specifieke expertise. Het is mogelijk dat die op decentraal niveau ontbreekt of alleen tegen zeer hoge kosten is aan te houden. Dat de gemeente Rotterdam de Maasvlakte had kunnen aanleggen zonder de expertise van ingenieurs op de Haagse ministeries is bijvoorbeeld maar moeilijk voor te stellen. Een mogelijke oplossing van bepaalde varianten van dit probleem is door lokale overheden in staat te stellen kennis en kunde af te nemen van een centrale instantie, zoals 3
Ook Morash (2003) geeft aan dat bij het analyseren van de effectiviteit van economische maatregelen het doorgaans een groot verschil uitmaakt of het beleid is uitgevoerd door de regionale dan wel door de centrale overheid. Een optimale verdeling van beslissingsbevoegdheid is in de praktijk geen automatische uitkomst. Het kan een centrale overheid ontbreken aan informatie terwijl een regionale overheid ingegeven door zelfzuchtige motieven bij het onderhandelen de meest efficiënte uitkomsten links laat liggen.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
DECENTRALISATIE VERSUS CENTRALISATIE
7
Rijkswaterstaat. Op die wijze worden de informatievoordelen van de lokale overheid benut, terwijl schaalvoordelen bij de productie behouden blijven. Ten aanzien van schaalvoordelen is ook het punt dat het voor de centrale overheid vaak gemakkelijker of goedkoper is om geld te verzamelen van belang. Overheden kunnen goedkoper lenen dan private partijen, omdat er geen faillissementsrisico is wat terugkomt in een hogere creditrating, en decentrale overheden lenen (al dan niet door de omvang) duurder dan het Rijk. Ook ten aanzien van het innen van geld spelen schaalvoordelen een rol. Doordat de centrale belastingbasis groter is doen zich bij de inning van belastingen schaalvoordelen voor. Ook heeft de rijksoverheid meer keuze wanneer het gaat om belastinggrondslagen, zoals: arbeid, vermogen, toegevoegde waarde, onroerend goed, brandstofaccijns. Het marktverstorend effect van belasting dat de welvaart en de belastingopbrengsten verlaagt (de zogeheten dead weight losses), verschilt per heffingsgrondslag. Tot slot verliest de rijksoverheid bij decentralisatie mogelijkheden om regionaal stimuleringsbeleid te voeren. Decentralisatie van budgetten maakt de verdeling ervan zeer expliciet. Wanneer alle regio’s hun eigen koers varen, zal dit de onderlinge solidariteit niet bevorderen.
2.3 Decentralisatie, investeringen en efficiëntie Nu de kansen en bedreigingen van decentralisatie zijn uiteengezet, rijst de vraag hoe zij zich ten opzichte van elkaar verhouden. Het antwoord op deze vraag hangt in eerste aanleg af van de wijze waarop decentralisatie is vormgegeven. Wanneer decentralisatie succesvol is, leidt het tot een betere afweging bij investeringen. Op deze wijze levert decentralisatie een bijdrage aan de maatschappelijke welvaart. Deze paragraaf bespreekt enkele studies naar de gevolgen van decentralisatie. Door de bank genomen blijken decentralisatie en welvaart hand in hand te gaan.4 Figuur 2-1 geeft een eenvoudig overzicht van het gemiddelde percentage van alle overheidsuitgaven die op decentraal niveau worden uitgegeven voor verschillende regio’s van de wereld. Op dit geaggregeerde niveau komt de relatie duidelijk naar voren.
4
Zie o.a. Estache et al (1995) en World Bank (2005). SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
8
HOOFDSTUK 2
Figuur 2-1
Decentrale overheidsuitgaven als percentage van totale overheidsuitgaven (Gemiddelde per regio)
40%
30%
20%
10%
0 Sub-Saharan Africa
Bron:
East Asia and Latin America the Pacific and the Caribbean
Europe and Central Asia
High Income, OECD
Kaiser (2006)
Ook onderzoek van Dillinger wijst op het positieve verband dat vaak is aangetoond tussen decentralisatie en economische ontwikkeling: hoe groter het deel van de overheidsuitgaven dat lokaal geschiedt, des te hoger het nationaal inkomen per hoofd. (Dillinger, 1995) Voorzichtigheid is wel geboden, omdat de causaliteit niet altijd eenduidig is. Immers een goed functionerende lokale overheid kan juist ook een kenmerk zijn van het ontwikkelingsniveau. Overigens geldt het verband het sterkst in ontwikkelingslanden en overgangseconomieën. Wanneer er alleen naar rijkere landen (de OECD-landen) wordt gekeken, dan is het positieve verband minder sterk. Zie Figuur 2-2 voor een monocausale impressie van dit verband voor de Europese Unie. De mate van decentralisatie is in de figuur uitgedrukt in het percentage van het totale overheidsbudget dat lokaal wordt uitgegeven.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
DECENTRALISATIE VERSUS CENTRALISATIE
Figuur 2-2
9
Relatie tussen decentralisatie en inkomen per capita in Europa (2004)
GDP per capita in Purchasing Power Standards (PPS), (EU-25 = 100)
180
160 Norway 140
Ireland Austria
120
Belgium France
Germany 100
80
Netherlands Iceland United Kingdom Finland
Denmark Sweden
Italy
Spain Cyprus
Greece
Slovenia Portugal
Czech Republic
Malta
Hungary
60
Slovakia Estonia Poland Lithuania Latvia
40
Romania 20
0 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
Decentralisatie van overheidsuitgaven (lokale uitgaven als % van het totaal)
Bron:
Eurostat (2006b)/ bewerking SEO Economisch Onderzoek (2006)
2.4 Succesfactoren bij decentralisatie Uit de voorgaande paragrafen kwamen de maatschappelijke potenties van decentralisatie naar voren. Decentralisatie kan de kwaliteit en de efficiëntie van de besluitvorming vergroten door een betere afstemming op lokale omstandigheden en voorkeuren. Ook kan decentralisatie de democratie versterken en ontmoedigt het rent-seeking en claimgedrag. Maar decentralisatie kan ook negatief uitpakken. Te weinig aandacht voor effecten buiten de regio, afstemmingsproblemen en verlies van schaalvoordelen kunnen de genoemde voordelen meer dan teniet doen. Uit de literatuur zijn diverse lessen te destilleren om decentralisatie tot een succes te maken. In Dillinger (1995) wordt er en onderscheid gemaakt tussen drie belangrijke voorwaarden voor succesvolle decentralisatie. Allereerst moet er sprake zijn van een duidelijke scheiding van verantwoordelijkheden tussen de verschillende overheidsniveaus. Pas wanneer hier aan is voldaan is een hard budget constraint mogelijk, zodat decentrale overheden beseffen dat ze hun eigen boontjes moeten doppen. Wanneer decentrale overheden in het geval van financiële verliezen bij de centrale overheid kunnen aankloppen, ontbreekt er een belangrijke prikkel voor kostenefficiëntie en een zuivere afweging van kosten en baten. Ook kan het zo zijn dat het decentraliseren van bevoegdheden gepaard gaat met verlies van schaalvoordelen of oplopende administratieve lasten, of ontbreekt bepaalde expertise op decentraal niveau. In zulke gevallen kan het behulpzaam zijn om decentrale overheden de SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
10
HOOFDSTUK 2
gelegenheid te bieden om training, advies of producten af te nemen bij de centrale overheid of bij private partijen. Als tweede voorwaarde stelt Dillinger (1995) dat decentrale overheden in staat moeten zijn hun burgers te belasten voor de geleverde diensten met gebruikersheffingen of baatbelastingen, en dat zij toegang moeten hebben tot de kapitaalmarkt. Ook moet het zo zijn dat ten aanzien van de overdrachten van de centrale overheid naar decentrale overheden er een zekere mate van zekerheid en transparantie bestaat.5 Als laatste voorwaarde formuleert Dillinger dat er een goede balans moet zijn tussen centrale regulering en lokale ‘accountability’. Het democratische proces dient op het lokale (decentrale) niveau goed te functioneren. Er moet een zekere mate van transparantie zijn over de kosten en de baten van decentrale beslissingen en zij moeten op democratische wijze beïnvloedbaar zijn. Naast deze drie voorwaarden is er nog een aantal andere aspecten te noemen die eveneens van belang zijn voor het welslagen van decentralisatie. Zo moet men ervan bewust zijn de zogeheten verticale onbalans te vermijden. Dit is de benaming voor het ontstaan van een scheve verhouding tussen de decentralisatie van de overheidsinkomsten en de decentralisatie van de uitgaven. Wanneer de kosten van een project decentraal gemaakt worden, terwijl de baten ervan in de centrale overheidskas vloeien, zal dit een negatief effect hebben op de kwaliteit van projecten en het niveau van dienstverlening. In zo’n situatie zou dat immers betekenen dat de baten voor een groot deel uit de regio wegvloeien, terwijl op de uitgaven zal worden beknibbeld omdat ze uit het lokale budget moeten komen. Omgekeerd maakt het decentrale overheden te scheutig, wanneer zij geld uitgeven dat door de centrale overheid wordt geïnd. Ook zal de centrale overheid ervoor moeten zorgen dat alle kosten en baten in decentrale beslissingen worden meegenomen. Externe effecten buiten de regio (de positieve maar ook de negatieve) moeten meewegen in de besluitvorming. Het risico bestaat dat strategisch gedrag en free-riding de kop opsteken wanneer de overheid bevoegdheden en middelen decentraliseert naar een te laag bestuursniveau. Wanneer een gemeente weet dat een project hoe dan ook door gaat is het zeer goed mogelijk dat zij geen bijdrage wil leveren ook al zal de gemeente er profijt van hebben.
2.5 Samenvatting Decentralisatie biedt globaal bekeken een aantal kansen, maar brengt ook bedreigingen met zich mee. Deze zijn niet alleen economisch van aard, maar kunnen net zo goed bestuurlijk, juridisch of politiek zijn. Tabel 2-1 vat deze pro’s en contra’s samen.
5
Aangaande dit punt maakt Allers (2001) de observatie dat de afweging centraal - decentraal optimaal zal zijn indien het decentrale belastinggebied de uitgaven aan decentrale voorzieningen die de eigen ingezetenen ten goede komen, volledig dekt.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
DECENTRALISATIE VERSUS CENTRALISATIE
Tabel 2-1
11
Kansen en bedreigingen van decentralisatie
Kansen • Betere afstemming op decentrale omstandigheden • Efficiëntere verdeling van kosten en baten • Minder rent-seeking • Efficiëntieprikkels bij uitvoering • Kleinere afstand tussen bestuurders en burgers (meer accountability bestuurders)
Bedreigingen • Weinig aandacht voor kosten en baten buiten regio • Destructieve competitie • Afstemmingsproblemen • Onvoldoende kennis op decentraal niveau • Verlies van schaaleffecten in besluitvorming en productie • Centrale overheid kan goedkoper geld lenen • Minder mogelijkheden regionaal stimuleringsbeleid
Om een balans te vinden tussen de kansen en bedreigingen van decentralisatie is het behulpzaam een aantal succesfactoren in ogenschouw te nemen: 1. 2. 3.
4. 5. 6. 7.
Zorg voor een duidelijke scheiding van verantwoordelijkheden tussen overheidsniveaus, met een hard budget constraint. Bied decentrale overheden zonodig de mogelijkheid training, advies of producten af te nemen bij de centrale overheid of bij private partijen. Stel decentrale overheden in staat hun onderdanen gebruikersheffingen of baatbelastingen op te leggen voor de geleverde diensten en zorg dat ze toegang hebben tot de kapitaalmarkt. Kosten en baten van decentrale beslissingen moeten transparant zijn en beslissingen op democratische wijze beïnvloedbaar. Vermijd verticale onbalans: een scheve verhouding tussen de decentralisatie van de inkomsten en de decentralisatie van de uitgaven. Zorg ervoor dat effecten buiten de decentrale regio meewegen in de beslissing. Voorkom free-riding door niet te kiezen voor een te laag bestuursniveau.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
DECENTRALISATIE VAN INDUSTRIEBELEID OP HET JUISTE NIVEAU
3
13
Industriebeleid op de weegschaal
In dit hoofdstuk wordt aan de hand van de in hoofdstuk 2 opgestelde kansen en bedreigingen nagegaan in hoeverre een bepaald onderdeel van het Nederlandse Industriebeleid beter op een centraal dan wel decentraal niveau kan worden gevoerd. Alvorens over te gaan op deze analyse zal eerst kort worden stilgestaan bij enkele regionale aspecten van de Nederlandse industrie.
3.1 Nederlandse industrie regionaal bekeken In deze paragraaf wordt kort stilgestaan bij de regionale economische verschillen binnen Nederland. Hierbij ligt de focus bij de spreiding van de industrie. Deze beknopte analyse heeft als doel het regionale industriebeleid zoals dit verderop in de tekst wordt behandeld beter te kunnen plaatsen en beoordelen. In Tabel 3-1 staat een overzicht van de het Bruto Nationaal Product (BNP) van Nederland in 2003. Hieruit blijkt dat in dat jaar het totale BNP ruim 475 miljard euro bedroeg. Ook blijkt uit de tabel dat de provincie Zuid-Holland de grootste bijdrage levert aan het BNP (bijna 22 procent) gevolgd door Noord-Holland met bijna 19 procent. Aan de andere kant van het spectrum bevinden zich de provincies Flevoland en Zeeland die respectievelijk de laatste en één na laatste plek innemen wanneer het gaat om de bijdrage aan het BNP. Tabel 3-1
Bruto Nationaal Product van Nederland naar regio en provincie - 2003
Noord-Nederland Groningen Friesland Drenthe Oost-Nederland Overijssel Gelderland Flevoland West-Nederland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Zuid-Nederland Noord-Brabant Limburg (NL) Nederland Bron:
BNP 2003 Mill. EUR 46 327 20 016 15 139 11 171 84 209 27 979 48 746 7 484 244 809 41 508 89 429 103 749 10 123 101 004 70 662 30 342
BNP 2003 (% verdeling) 9,7% 4,2% 3,2% 2,3% 17,7% 5,9% 10,2% 1,6% 51,4% 8,7% 18,8% 21,8% 2,1% 21,2% 14,8% 6,4%
BNP per inwoner 2003 EUR 27 312 34 895 23 624 23 188 24 608 25 368 24 827 21 037 32 378 35 873 34 665 30 112 26 737 28 502 29 403 26 605
476 349
100%
29 363
BNP 2003 Mill. PPS 42 808 18 496 13 989 10 323 77 812 25 854 45 043 6 915 226 214 38 355 82 636 95 868 9 354 93 332 65 295 28 037
BNP per inwoner 2003 PPS 25 237 32 244 21 830 21 427 22 738 23 441 22 942 19 439 29 918 33 148 32 032 27 824 24 706 26 337 27 169 24 585
BNP per inwoner 2003 PPS EU25=100 116,1 148,3 100,4 98,6 104,6 107,8 105,5 89,4 137,6 152,5 147,3 128,0 113,6 121,1 125,0 113,1
440 166
27 132
124,8
Eurostat (2006b)/ bewerking SEO Economisch Onderzoek (2006)
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
14
HOOFDSTUK 3
Figuur 3-1 geeft de spreiding van de werkgelegenheid in de maakindustrie per provincie weer. Uit de figuur is duidelijk af te lezen dat de provincie Noord-Brabant de meeste werkgelegenheid in deze sector herbergt, gevolgd door de provincies Zuid-Holland en Gelderland. Net als in Tabel 3-1 zijn de provincies Flevoland en Zeeland ook hier de hekkensluiters. Figuur 3-1
Bron:
Spreiding van absolute werkgelegenheid in de maakindustrie in Nederland per provincie in duizenden (2003)
Eurostat (2006a)/ bewerking SEO Economisch Onderzoek (2006)
In Figuur 3-2 is de verdeling van de werkgelegenheid (gemeten naar het aantal banen) in de industrie over de verschillende COROP-gebieden weergegeven. Uit de kaart is af te lezen dat de werkgelegenheid in de industrie binnen Noord-Holland zich met name in het Zuidoosten van deze provincie bevindt. Wederom blijkt het grote belang van de industrie voor de provincie Brabant. Maar ook in Twente, Groot Rijnmond, Utrecht en Groot-Amsterdam zijn veel banen in de industrie terug te vinden.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
INDUSTRIEBELEID OP DE WEEGSCHAAL
Figuur 3-2
Bron:
15
Spreiding van de banen in de Industrie naar COROP (2004)
CBS Statline (2006)/ bewerking SEO Economisch Onderzoek (2006)
De verdeling van de werkgelegenheid is slechts één van de vele manieren waarop het belang van de industrie voor een regio kan worden bepaald. Een andere wijze is om de bedrijvigheid gemeten naar het aantal vestigingen van industriële ondernemingen te bekijken. Deze verdeling is in Figuur 3-3 weergegeven voor de verschillende COROP-gebieden.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
16
HOOFDSTUK 3
Figuur 3-3
Bron:
Aantal vestigingen van industriële ondernemingen per COROP (2005)
CBS Statline (2006)/ bewerking SEO Economisch Onderzoek (2006)
Wederom is te zien dat er in de provincies Noord-Brabant (in het oosten en in het westen) en Zuid-Holland veel industriële bedrijvigheid is. Ook is Zeeland (gedeeltelijk) weer onderaan de lijst te vinden, maar ditmaal in gezelschap van delen van de provincies Groningen, Drenthe en Overijssel. Ten slotte wordt in Figuur 3-4 per COROP-gebied weergegeven wat het aandeel is van de industrie in het totale aantal banen. Aan de hand van deze kaart kan het relatieve regionale belang van de industrie worden afgelezen.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
INDUSTRIEBELEID OP DE WEEGSCHAAL
Figuur 3-4
Bron:
17
Percentage banen in de Industrie van het totale aantal banen per COROP (2004)
CBS Statline (2006)/ bewerking SEO Economisch Onderzoek (2006)
In Figuur 3-1 (en Figuur 3-2) bleek het aantal banen in de maakindustrie in de provincie Groningen landelijk gezien niet groot. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat er in Groningen simpelweg minder mensen wonen dan bijvoorbeeld in Brabant. Wanneer de aandacht wordt verlegd naar het relatieve belang van de industriële werkgelegenheid binnen de regio, dan blijkt dat de industrie voor Oost-Groningen juist van groot belang is (zie Figuur 3-4). In totaal zijn er zeven COROP-gebieden waar dit het geval is en waar de industrie van groot regionaal belang is gemeten naar het aantal banen als percentage van het totale aantal banen.6
3.2 Het Nederlandse Industriebeleid Het uiteindelijke oogmerk van het Nederlandse industriebeleid zoals dit is vastgelegd in de Industriebrief “Hart voor Industrie” gaat verder dan alleen het bevorderen van de industriële bedrijvigheid: “Het doel van het industriebeleid is het vergroten van het aanpassings- en vernieuwingsvermogen van het Nederlandse (industriële) bedrijfsleven en daarmee van de economie als geheel.” (Ministerie van Economische Zaken, 2005, p. 10) Aan deze doelstelling ligt
6
Oost-Groningen, Zuidoost-Noord-Brabant, Midden-Limburg, IJmond, Achterhoek, Zuidoost-Drenthe en Delfzijl e.o. SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
18
HOOFDSTUK 3
de aanname ten grondslag dat de industrie middels allerlei dwarsverbanden met andere sectoren van wezenlijk belang is voor het duurzame groeivermogen van de Nederlandse economie. Sinds het verschijnen van de Industriebrief zijn verschillende andere documenten door het Ministerie van Economische Zaken naar buiten gebracht die direct dan wel indirect voortborduren op het raamwerk dat in “Hart voor de Industrie” is neergelegd. Zo werd eveneens in 2004 het rapport “Pieken in de Delta” uitgegeven en oktober 2005 zag het verschijnen van de publicatie “Voortgangsrapportage Industriebrief”. De voortgangsrapportage geeft een overzicht van de verschillende acties en handelen die sinds (en naar aanleiding van) het verschijnen van de Industriebrief door de overheid zijn ondernomen ter bevordering van de industrie in Nederland. Alvorens het industriebeleid inhoudelijk te behandelen moet worden gemeld dat het Ministerie van Economische Zaken bij het opstellen van het beleid is uitgegaan van een brede definitie van industrie. Dit betekent dat naast de industriële bedrijven ook de aanverwante dienstverlening zoals financiële, ICT-, logistieke en zakelijke dienstverlening ook tot de industrie wordt gerekend.7 Dit essay is gericht op het industriebeleid in Nederland en de drie overheidslagen binnen het Nederlandse staatsbestel. Boven het nationale niveau is er echter ook nog de Europese Unie. Hoewel het industriebeleid in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel in eerste aanleg een nationale aangelegenheid is heeft de Europese Commissie wel degelijk haar licht laten schijnen op deze materie. Voor de volledigheid volgt hieronder een beknopte samenvatting van de positie van de Commissie ten aanzien van industriebeleid. Zoals verderop in de tekst zal blijken zijn er geen grote verschillen tussen de uitgangspunten van de Europese Commissie en die van de Nederlandse overheid. Dit essay inventariseert het industriebeleid aan de hand van de democratisch gelegitimeerde bestuursniveaus – Europa, Rijk, Provincie en Gemeente. Dat laat niet onverlet dat op tal van thema’s samenwerkingsverbanden bestaan van gemeenten onderling, met provincies, Kamers van Koophandel, bonden, onderwijsinstellingen en private partijen. Met een welwillende blik zijn deze samenwerkingsverbanden te beschouwen als een gerichte poging op beleidsdossiers het schaalniveau en de partijen te vinden, dat past bij de problematiek. Deze functionele samenwerkingsverbanden kunnen zo de optimale balans zoeken en vinden tussen de kansen en bedreigingen van decentralisatie. Gemeentegrenzen maar vooral provinciegrenzen blijken immers vaak meer een relict dat weinig relevantie meer heeft met de schaal en de regionalisering van economische processen. Functionele samenwerkingverbanden ontberen echter (directe) democratische legitimatie, waardoor de deelnemende gemeenten of provincies uiteindelijk de bestuurlijke actoren zijn waar het om gaat. Zij kunnen besluiten hun bevoegdheden te delegeren naar een samenwerkingsverband maar blijven eindverantwoordelijk en blijven ook het formele aanspreekpunt voor derden. Bovendien kunnen gemeenten pas besluiten een beleidsthema in samenwerking aan te pakken, wanneer dit thema naar gemeenten is gedecentraliseerd. Pogingen in het verleden om bestuurlijke regio’s te creëren met meer formele bevoegdheden, zoals de
7
Tezamen is dit goed voor de helft van de totale toegevoegde waarde in Nederland (Ministerie van Economische Zaken, 2005, p. 9).
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
INDUSTRIEBELEID OP DE WEEGSCHAAL
19
kaderwetgebieden en de stadsregio’s, zijn altijd verzand, weggestemd of een stille dood gestorven. Sinds jaar en dag is het enige functionele verband met democratische legitimatie dat van de Waterschappen.8
3.2.1 Het Europese Industriebeleid In 2002 heeft de Europese Commissie in een zogeheten mededeling aangegeven, dat het doel van het Europese industriebeleidbeleid is het creëren van de randvoorwaarden waarbinnen ondernemers optimaal tot hun recht kunnen komen. Het uitgangspunt hierbij is dat industriebeleid horizontaal van aard moet zijn, maar dat rekening moet worden gehouden met de specifieke behoeften en kenmerken van afzonderlijke sectoren. Hierbij wordt onder andere gedacht aan de sectoren staal, chemie, luchtvaart, biotechnologie, telecommunicatie, voedings- en verpakkingsindustrie en geneesmiddelen. Daarnaast geeft de Commissie aan dat het industriebeleid tevens moet zorgen voor een goede balans met beleid op andere terreinen, zoals mededinging, R&D, onderwijs, milieu en het concurrentievermogen. De Commissie laat overigens niet onvermeld dat directe steun aan bedrijven als onderdeel van industriebeleid wat hen betreft niet aan de orde is. Met deze mededeling heeft de Europese Commissie niet alleen voor zichzelf een uitgangspunt geformuleerd aan de hand waarvan kan worden bekeken of het Europese industriebeleid op een juiste en evenwichtige wijze wordt toegepast. Het bevat ook het verzoek aan de lidstaten om hetzelfde te doen met het eigen industriebeleid. (Europese Commissie, 2002)
3.2.2 Het Rijk - De industriebrief In de industriebrief “Hart voor Industrie” wordt een zevental knelpunten geïdentificeerd die de flexibiliteit en het aanpassingsvermogen van het Nederlandse bedrijfsleven bedreigen: 1. Toenemende druk van wet- en regelgeving 2. De kosten en inflexibiliteit van arbeid 3. Gebrek aan fysieke ruimte en afnemende kwaliteit van bestaande infrastructuur 4. Relatieve verslechtering fiscaal ondernemingsklimaat 5. Te weinig kwalitatief goede arbeid (onvoldoende aansluiting onderwijs op arbeidsmarkt) 6. Onvoldoende wisselwerking tussen de publieke kennisinfrastructuur en het bedrijfsleven 7. Sector- of doelgroepspecifieke knelpunten Het aanpakken en wegnemen van deze knelpunten vormt de directe aanleiding van het industriebeleid. Het eindelijk geformuleerde industriebeleid is gestoeld op een drietal pijlers: 1) het op orde brengen van de randvoorwaarden (regeldruk, ruimte, onderwijs, fiscaliteit), 2) het versterken van het vernieuwingsvermogen, en 3) aandacht voor specifieke sectoren en bedrijven. (Min EZ, 2004) Het eerste punt – het op orde brengen van de randvoorwaarden – behelst dat de overheid zorg zal dragen voor goede basiscondities, zoals mededinging, infrastructuur, kwaliteit wet- en regelgeving, onderwijs, een adequaat functionerende arbeidsmarkt en fiscaliteit. De tweede pijler 8
Zie ook: Marlet & Poort (2003), box 2.1. SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
20
HOOFDSTUK 3
van het Nederlandse industriebeleid draait om het versterken van het vernieuwingsvermogen van het bedrijfsleven. Dit onderdeel bestaat uit twee onderdelen: a) een algemeen innovatiebeleid (ter bevordering van het innovatievermogen van alle bedrijven) en b) ondersteuning van specifieke innovatiegebieden waarbij “excellente bedrijven en kennisinstellingen, ook op regionaal niveau, kansen op vernieuwing kunnen verzilveren.” (Min EZ, 2005, p. 11) De derde en laatste pijler richt zich op het wegnemen van de knelpunten die de door de overheid geselecteerde sectoren ondervinden. Door deze inmenging wil de overheid er zorg voor dragen dat voor deze bedrijven er een level playing field wordt geschapen zodat zij nationaal en internationaal ruimte hebben zich te ontplooien. Over de vraag op welk bestuurlijk niveau dit industriebeleid uitgevoerd dient te worden laat de nota geen missverstand bestaan: “In aansluiting op het Hoofdlijnenakkoord en de sturingsfilosofie van de Nota Ruimte geldt ook hier het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’. Dit betekent dat lokale en provinciale overheden waar mogelijk zelf verantwoordelijk zijn voor het ondernemingsklimaat in hun eigen gebied. Het Rijk draagt zorg voor de generieke aspecten van een internationaal concurrerend ondernemingsklimaat en focust zijn ruimtelijke investeringen op de onderdelen van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur.” (Ministerie van Economische Zaken, 2005b) In de volgende paragrafen zal eerst nog een kort beeld geschetst worden van de ambities en beleidsposities van de lagere overheden (provincies en gemeenten) waarna het Industriebeleid van het Rijk op de weegschaal wordt gelegd.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
INDUSTRIEBELEID OP DE WEEGSCHAAL
21
Box 2-1 De Mainports van Nederland Bij het bepalen op welk overheidsniveau het industriebeleid in Nederland het best uitgevoerd kan worden, zijn er twee regiogebonden instellingen die aparte aandacht verdienen. Deze extra aandacht verdienen zij enerzijds door het grote belang dat zij hebben voor de Nederlandse economie en anderzijds doordat zij maar moeilijk binnen het huis van Thorbecke zijn te plaatsen: de luchthaven Schiphol en de Haven van Rotterdam. Het Havenbedrijf Rotterdam N.V. (HbR) is verantwoordelijk voor het op een effectieve en efficiënte wijze ontwikkelen, beheren en exploiteren van de Rotterdamse haven. Sinds 1 januari 2004 is het Havenbedrijf Rotterdam N.V. een overheids-NV geworden. Dat wil zeggen een NV waarvan alle aandelen in handen zijn van de overheid en in dit geval de gemeente Rotterdam. De luchthaven Schiphol is eigendom van de Schiphol Group met als aandeelhouders de Nederlandse Staat, en de gemeenten Amsterdam en Rotterdam. De gemeente waar Schiphol is gevestigd, gemeente Haarlemmermeer is geen mede-eigenaar. Karakteristiek voor beide mainports is dat zij regiogebonden zijn, terwijl de uitstraling van nationaal belang is. Dit spanningsveld komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in het geval van de geluidsoverlast rond luchthaven Schiphol. Terwijl de omwonenden van de luchthaven het grootste deel van de lasten (kosten) dragen (hierbij kan men denken aan geluidshinder, luchtvervuiling, externe veiligheidsrisico’s, de eventuele waardedaling van woningen die daarvan het gevolg is) zijn de baten (opbrengsten) juist op nationaal niveau merkbaar. In Tabel 2-1 is aangegeven dat een mogelijk nadeel van decentralisatie kan zijn dat er op een regionaal niveau te weinig aandacht is voor de kosten en baten buiten de regio. In dit specifieke geval zou een hypothetisch ingrijpen van de gemeente Haarlemmermeer, wanneer zij bijvoorbeeld een limiet zou stellen aan het aantal vliegbewegingen, is er mogelijk sprake van een scheve verdeling van de kosten en baten die gepaard gaan met een dergelijke maatregel. De nationale belangen die met de mainports gemoeid zijn, pleiten dan ook voor een centralisatie van besluitvorming, uiteraard met oog voor lokale en regionale effecten.
3.2.3 Provincies In 2004 publiceerde het Interprovinciaal Overleg (IPO) het rapport “de rol van provincies op het gebied van innovatie en kenniseconomie”.9 In het rapport wordt melding gemaakt van het feit dat de provinciale overheden de laatste jaren in toenemende mate actief zijn geworden op het vlak van het bevorderen van de kennisintensiteit van de regionale economie. De positie van het IPO is dat de provincies vanuit “een onafhankelijke positie in de beleidsketen […] een
9
Het doel van het onderzoek werd als volgt omschreven: “De centrale doelstelling van het onderzoek was om inzicht te verkrijgen in de huidige rol en betekenis van provincies op het gebied van kennis en innovatie, de naar de toekomst geambieerde rol en de ‘winst’ die er geboekt kan worden bij verdere regionalisering van het kennis- en innovatiebeleid.” (IPO, 2004, p. 1). SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
22
HOOFDSTUK 3
waardevolle bijdrage leveren aan de uitdagingen op het terrein van kennis en innovatie waarvoor [Nederland] en Europa zich gesteld zien.” (p.1) Een goede onderlinge afstemming en vervlechting van beleidsinitiatieven is dan evenwel een voorwaarde hiervoor. De provincies geven in deze publicatie aan dat het belang van de regionale dimensie van kennis en innovatie nog onvoldoende tot uitdrukking komt in het beleid van de centrale overheid. In de conclusies van de publicatie wordt allereerst stilgestaan bij de in Nederland aanwezige kennisparadox waarmee wordt gedoeld op het feit dat er aan de ene kant een ruim aanbod is van hoogwaardige kennis bij de (publieke) infrastructuur terwijl aan de andere kant de commerciële toepassing van deze kennis te wensen overlaat. Deze kloof tussen kennisaanbod en kennisvraag/gebruik laat zich volgens het rapport vooral op regionaal niveau gelden. Doordat de interactie tussen bedrijven en kennisinstellingen vooral op een regionaal niveau tot stand komt, meent IPO dat het voor de hand ligt dit vraagstuk op regionaal niveau aan te pakken waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de regio. Provincies hebben (in tegenstelling tot gemeenten) volgens het IPO het passende schaalniveau om een effectief regionaal kennis- en innovatiebeleid te voeren. Wanneer er inhoudelijk wordt gekeken naar de verschillen tussen het regionale beleid zoals de provincies dat voor ogen hebben en het beleid van de centrale overheid dan zijn er interessante overeenkomsten te vinden ondermeer op het gebied van kansrijke clusters: “Mede onder invloed van (inter)nationale beleidsontwikkelingen maar ook om versnippering van de inzet te voorkomen, is ook op regionaal niveau in de afgelopen periode steeds meer aandacht besteed aan de selectie van (een beperkt aantal) kansrijke clusters. Dit in de overtuiging dat een meer gerichte en geconcentreerde inzet van middelen efficiënter is en tevens tot betere resultaten van de beleidsinspanningen leidt.” (IPO, 2004, p. 140) Helaas blijkt uit het rapport niet welke clusters nu precies kansrijk zijn. Bij de behandeling van de plannen en programma’s van de verschillende provincies wordt meerdere malen melding gemaakt van een dergelijke selectie maar in slechts enkele gevallen is terug te vinden wat er precies mee wordt bedoeld. Wel wordt duidelijk dat het concept ‘cluster’ een centrale rol speelt in het beleid van provincies: als ze niet gestimuleerd worden, dan worden ze wel gecreëerd. Uit het IPO-rapport komt naar voren dat bij de provincies de nadruk van de kennis- en innovatiegerichte activiteiten vooral ligt op het direct ondersteunen van concrete innovatietrajecten bij (clusters van) individuele bedrijven terwijl volgens de rapportage het nationale beleid zich richt op (voorwaardenscheppende) beleidsontwikkeling. (p.10) Uit het rapport komt verder naar voren dat de provincies kennis en innovatie tegenwoordig vanuit een meerdimensionale aanpak benaderen en integreren met andere, flankerende beleidsterreinen. Dit geldt in eerste aanleg voor ruimtelijke ordening, ICT-infrastructuur, scholing en arbeidsmarkt, milieu enzovoorts. Een andere ontwikkeling die wordt gesignaleerd is dat er een toenemende aandacht is voor het organiseren van creëren van partnerschap op regionaal niveau. Ook interprovinciale samenwerking en zelfs grensoverschrijdende samenwerking zijn trends die in het rapport worden gesignaleerd. De meerwaarde die de provincies kunnen bieden binnen de zogeheten beleidsketen ten aanzien van innovatie en de kenniseconomie komt voort uit de kennis van de eigen regio, de korte lijnen SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
INDUSTRIEBELEID OP DE WEEGSCHAAL
23
naar andere betrokkenen en de korte afstand tot het regionale bedrijfsleven. Hierdoor is de provincie bij uitstek geschikt om de landelijke initiatieven regionaal te faciliëren. Kortom de rol die de provincies voor zichzelf zien weggelegd is bovenal een faciliërende rol. Een additioneel voordeel van de provincies als actor in het innovatie- en dus industriebeleid, is dat zij dichter bij het MKB staan waardoor deze meer bij de kenniseconomie betrokken kan worden. Als laatste zien de provincies ook een rol voor zichzelf weggelegd bij het signaleren van nieuwe ontwikkelingen en het uittesten van programma’s en regelingen. (IPO, 2004, p. 142)
3.2.4 Gemeenten Het belangrijkste onderdeel van het gemeentelijke industriebeleid is het lokale vestigingsbeleid. Omdat het behouden en laten groeien van bestaande ondernemingen minstens zo belangrijk is, is het woord ‘ondernemingsbeleid’ feitelijk meer op zijn plaats. Het lokale ondernemingsklimaat wordt bepaald door tal van factoren en is dan ook een containerbegrip. Sommige van die factoren, zoals de ligging ten opzichte van andere economische en industriële centra en bevolkingsconcentraties zijn, zeker op gemeentelijk niveau, niet beïnvloedbaar. Ook de bereikbaarheid over de landelijke hoofdinfrastructuur is met lokaal beleid nauwelijks te beïnvloeden. Factoren zoals de kwaliteit van de lokale bedrijfsterreinen en de gemeentelijke bereikbaarheid zijn wel op lokaal niveau beïnvloedbaar en het ligt in de rede dat gemeenten hun industriebeleid op dergelijke factoren richten. Daarbij kan een zekere spanning ontstaat tussen collegiale competitie tussen steden, en destructieve concurrentie. Het is welvaartsverhogend wanneer gemeenten gestimuleerd worden hun best te doen een goed ondernemingsklimaat te creëren. Daarbij moet echter rekening gehouden worden met externe effecten op andere regio’s. Het is contraproductief wanneer bedrijven de lachende derde zijn in de gemeentelijke concurrentiestrijd. De stap van provincies naar gemeenten lijkt een logische wanneer de verschillende lagen van de overheid worden behandeld. Wanneer het echter gaat om decentralisatie moet volledigheidshalve worden gemeld dat vele gemeenten in diverse dwarsverbanden kunnen zitten. Dergelijke dwarsverbanden kunnen regionaal van aard zijn waarbij de gemeenten informatie uitwisselen of gemeentegrensoverschrijdende projecten samen oppakken. Maar de onderliggende relatie kan ook te maken hebben met overeenkomsten in niet-geografische karakteristieken. Een goed voorbeeld van deze laatste categorie is het Industriële Technologie Steden Overleg (ITSO). Dit overleg is een initiatief van een achttal steden alwaar de industrie meer dan 20% van de werkgelegenheid voor haar rekening neemt. Het in 1999 opgerichte ITSO bestaat uit de gemeenten Almelo, Deventer, Emmen, Hengelo, Hoogeveen, Sittard-Geleen, Tilburg en Zaanstad. Dergelijke samenwerkingsverbanden stellen gemeenten in staat om beleid op te stellen en uit te voeren dat hun eigen gezichtsveld ontstijgt waarmee zij tussen het gemeenteniveau en de provincie in opereren. Uit de studie Benchmark Gemeentelijk Ondernemingsklimaat uitgevoerd door onderzoeksbureau Ecorys (2005) blijkt dat er op regionaal niveau sprake is van veel samenwerking en dat gemeenten hun regionale partners weten te vinden. De rapportage vermeldt verder dat veel gemeenten hun samenwerking inmiddels hebben geïnstitutionaliseerd. Naast de samenwerking tussen gemeenten, werkt het merendeel van de gemeenten ook veelvuldig samen met de Provincie en het Rijk (vooral EZ). SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
24
HOOFDSTUK 3
Ten aanzien van de onderwerpen waar de regionale samenwerking betrekking op heeft, blijkt dat dit in eerste aanleg plaatsvindt op het gebied van toerisme en bedrijventerreinen. In Figuur 3-5 zijn de verschillende thema’s weergegeven die bij regionale samenwerking een rol spelen. Uit deze figuur valt af te lezen dat het ondernemingsklimaat een belangrijke rol vervult in het regionale overleg. Figuur 3-5
Thema’s waarbij er sprake is van regionale samenwerking (% van de steden dat thema heeft genoemd)
Toeristisch beleid Beleid ontw/ bedrijventerreinen Arbeidsmarktbeleid Startersbeleid Promotie/ aquisitie-beleid Beleid bestaand bedrijfsleven Communicatie met bedrijfsleven Afst. Woningmarktbel. - ec. Beleid 0%
Bron:
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Ecorys (2005)
Uit Figuur 3-5 blijkt dat het thema promotie/acquisitie relatief vaak wordt genoemd als thema waarbij er sprake is van regionale samenwerking. Van de 30 onderzochte steden gaven 25 te kennen op dit vlak samen te werken met regionale partners. Het merendeel van deze inspanningen is gericht op het binnenhalen van Nederlandse bedrijven van buiten de regio. Voor dit essay is het interessant om na te gaan hoeveel en welke sectoren zich in het vizier van de gemeenten bevinden. Deze gegevens laten immers indirect zien wat de reikwijdte is van de door de gemeente beoogde groeigebieden. Uit de Benchmark Gemeentelijk ondernemingsklimaat blijkt dat slechts enkele gemeenten zich richten op een sector waar andere gemeenten zich niet op richten. Ook valt uit de uitkomsten af te lezen dat veel steden zich richten op het ICT-cluster gevolgd door het cluster Bio- en life science. In Figuur 3-6 is voor elke stad weergegeven hoeveel verschillende aandachtsectoren zij hanteren bij de werving van nieuwe bedrijven. Indien het aantal is weergegeven met een rode balk dan betekent dit dat de gemeente ook heeft ingezet op het ICT-cluster. Ten aanzien van de maakindustrie kan worden gemeld dat alleen de gemeenten Alkmaar, Almelo en Eindhoven dit als een aandachtssector hebben opgenomen.10 10
Hierbij zijn aandachtssectoren zoals de chemische industrie (Emmen) en bijvoorbeeld de voedingsindustrie (Tilburg) buiten beschouwing gelaten.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
INDUSTRIEBELEID OP DE WEEGSCHAAL
Figuur 3-6
25
Totaal aantal aandachtssectoren in de acquisitie
Enschede Breda Rotterdam Leeuwarden Groningen Den Haag Amsterdam Tilburg ’s-Hertogenbosch Lelystad Leiden Helmond Eindhoven Deventer Alkmaar Maastricht Emmen Arnhem Almelo Zaanstad Venlo Utrecht Zwolle Schiedam Nijmegen Hengelo (O.) Heerlen Haarlem Dordrecht Amersfoort 0
Bron:
1
2
3
4
5
6
7
8
Ecorys (2005)/ bewerking SEO Economisch Onderzoek (2006)
Wat opvalt aan Figuur 3-6 is dat zeven gemeenten geen wervingsbeleid uitvoeren met aandachtssectoren. Aan het andere eind van het spectrum zijn echter gemeenten te vinden die zo veel aandachtssectoren opgegeven dat dit effectief op hetzelfde neerkomt. Dat er op gemeentelijk niveau actief wordt gewerkt aan het ondernemingsklimaat mag gezien de veelheid van publicaties over dit onderwerp dat uit deze overheidslaag voortkomt niet verrassend worden genoemd. Hierbij is het niet ongebruikelijk dat dit in een samenspraak geschiedt met bijvoorbeeld lokale ondernemingen en/of de Kamer van Koophandel. Inmiddels hebben diverse steden contactpersonen/accountmanagers (veelal aangeduid als bedrijfscontactfunctionaris) aangesteld, die fungeren als het aanspreekpunt van het bedrijfsleven bij de overheid en vice versa, als het aanspreekpunt van de overheid bij het bedrijfsleven. Zo kent bijvoorbeeld de gemeente Amsterdam al sinds 1995 een industriemanager die zich ondermeer bezighoudt met de volgende beleidsdossiers: - kwaliteit van bedrijfsterreinen - imagocampagnes - verbeteren aansluiting onderwijs arbeidsmarkt - verbeteren relatie industrie – politiek e.a. - verbeteren dienstverlening overheid - energieprijzen - industrieel toerisme. Dit beleid wordt over het algemeen aanbodgestuurd ingevuld. De overheid geeft doorgaans aan dat er geld of andere hulp beschikbaar is, waarna het aan bedrijven wordt overgelaten of zij gebruik maken van deze assistentie. In sommige gevallen wordt het aanbod van de gemeente begeleid door een uitgebreide informatiecampagne om de verschillende mogelijkheden onder de SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
26
HOOFDSTUK 3
aandacht van ondernemingen te brengen. Deze wijze van het aanbieden van hulp kan worden gecontrasteerd met meer vraaggestuurde ondersteuning, waarbij de overheid zich meer toelegt op het helpen bij het vinden van oplossingen van concrete vragen vanuit het bedrijfsleven. Bij het bepalen van een vestigingsplaats speelt het woon- en leefklimaat van een stad/ regio een belangrijke rol. Het verbeteren daarvan valt wellicht niet onder het industriebeleid in enge zin maar heeft wel degelijk invloed op de vestigingskeuze van bedrijven. In dat opzicht is het feit dat de grond in bepaalde regio’s relatief goedkoop is niet afdoende. Recentelijk was de verhouding tussen gemeenten en de centrale overheid weer volop in het nieuws. De aanleiding waren de grote verschillen en vermeende groei in de lokale (belasting-) tarieven. Naar aanleiding daarvan wilde de Tweede Kamer weten hoe gemeenten hun geld besteden, en werd de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) gevraagd daar verslag over uit te brengen. De Raad kwam echter met het advies aan de Tweede Kamer om zich minder te bemoeien met handel en wandel van gemeenten: “Rijk en gemeenten zijn beide democratisch gelegitimeerde bestuurslagen die de verantwoordelijkheid dragen voor de eigen financiële huishouding” (Overheidsinformatie, 2006)
3.3 Het industriebeleid ontleed Door middel van de Industriebrief en daaruit voortvloeiende programma’s, projecten, subsidies en overige activiteiten wil de Nederlandse overheid zich tonen als een ‘betrokken overheid’. Het doel van dit onderdeel van het essay is niet zozeer nagaan in hoeverre de overheid deze ambitie heeft gerealiseerd, maar om na te gaan of deze betrokkenheid beter op een centraal dan wel decentraal niveau kan worden uitgedragen. Uit het voorgaande moge echter duidelijk zijn, dat het industriebeleid een eilandenrijk is en geen scherp afgebakend beleidsterrein. De vraag welk bestuurlijk niveau het beste past bij het industriebeleid, zal dan ook geen eenduidig antwoord opleveren. Bovendien noopt de veelzijdigheid van het industriebeleid in dit essay per beleidsonderdeel tot grote beknoptheid en beperking tot de hoofdlijnen. In de tabellen hieronder is de inventarisatie van de het Nederlandse industriebeleid compact weergegeven. Hierbij is de in paragraaf 3.2.2 aangegeven indeling gehanteerd. Elk van de drie pijlers van het industriebeleid is per tabel verder uitgesplitst naar de diverse deelgebieden en vervolgens naar de concrete (en in sommigen gevallen geplande) acties. Tevens is in elk van de drie tabellen vermeld wie volgens de voortgangsrapportage van de industriebrief in de praktijk de uitvoering verzorgt. Hierbij zijn er drie mogelijkheden: 1) het Rijk verzorgt het onderdeel alleen, 2) de verzorging is in handen van de decentrale overheid (aangegeven als Regio) of 3) er is sprake van een samenwerking bij de uitvoering. In enkele gevallen blijkt uit de Nota dat volgens het Rijk wel een rol voor de decentrale overheid is weggelegd, maar wordt niet concreet aangegeven wat deze precies is dan wel wordt die rol overschaduwd door de rol die het Rijk voor zichzelf ziet weggelegd. In dergelijke gevallen is dat in de tabellen aangegeven met de aanduiding “Rijk/Samen”. In de volgende paragraaf worden de verschillende pijlers en deelgebieden verder bekeken aan de hand van het afwegingskader.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
INDUSTRIEBELEID OP DE WEEGSCHAAL
Tabel 3-2
27
Randvoorwaarden Praktijk
Steeds meer druk van wet- en regelgeving Vermindering administratieve lastendruk met 25%
Rijk
Administratieve lastenverlichting MKB (modelbedrijven)
Rijk
Aanpak tegenstrijdige regelgeving
Samen
Rapportage Taskforce Vergunningen
Samen
Intensivering meldpunt voorgenomen regelgeving Eén-op-één implementatie EU-regelgeving (inclusief vermindering aantal arboregels en vermindering VROM-regelgeving)
Rijk Rijk
Kansenzones
Rijk
Kosten en inflexibiliteit van arbeid Bijdrage activerende sociale zekerheid aan arbeidsmarktdynamiek: *
Arbeidsongeschiktheidswetgeving
Rijk
*
Werkloosheidswet
Rijk
Aanpassing ontslagrecht
Rijk
Financieel aantrekkelijker maken van de mogelijkheden om langer te werken
Rijk
Gebrek aan fysieke ruimte en afnemende kwaliteit infrastructuur Nota Ruimte/Nota Mobiliteit
Rijk/ Samen
Pieken in de Delta
Rijk/ Samen
Actieplan Bedrijventerreinen
Rijk/ Samen
Agenda Vitaal platteland
Rijk
Nota Zeehavens
Rijk
Taskforce publiekprivate samenwerking (PPS)
Rijk
Digitale infrastructuur Rijksbrede ICT-agenda
Rijk
Breedbandnota
Rijk
Relatieve verslechtering fiscaal ondernemingsklimaat Verlaging Vpb-tarief
Rijk
Modernisering Vpb in 2007
Rijk
Verkorting afhandelingstermijnen belastingdienst Te weinig kwalitatief goede arbeid (onvoldoende aansluiting onderwijsarbeidsmarkt) Verbeteren aansluiting beroepsonderwijs op behoeften bedrijven (incl. VMBO) Actieprogramma Ondernemerschap en Onderwijs
Rijk
Rijk Samen
Deltaplan bètatechniek: *
kennismigranten
*
platform bèta en techniek
Rijk
*
actieplan leven lang leren
Rijk
*
RAAK-regeling
*
Lectoren in HBO-instellingen
*
Casimir-initiatief
Bron:
Rijk
Samen Rijk/ Samen Rijk
Ministerie van Economische Zaken (2005)
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
28
HOOFDSTUK 3
Tabel 3-3
Verbetering van het vernieuwingsvermogen van het bedrijfsleven Praktijk
Verbetering benutting van kennis in het MKB Innovatievouchers
Rijk
Innovatieprestatiecontracten
Rijk
ApplicatieCentrum Productietechnologie (ACP)
Rijk
Preprojectmanagement
Rijk
Innovatiebank Virtuele service Syntens aan ondernemer
Samen Regionaal
Bevorderen private investeringen in R&D Intensivering WBSO voor procesinnovatie
Rijk
Stroomlijning uitvoering WBSO
Rijk
SBIR (Small Business Innovation and Research) Bevordering publiekprivate samenwerking op innovatiezwaartepunten en regionale netwerken Impuls voor innovatieprogramma’s
Rijk
Rijk
Programmatische aanpak innovatie
Rijk
Thematische invulling IS Smartmix (inclusief innovation roadmap scheidingstechnologie en initiatief food en nutrition delta)
Rijk Rijk
Gebiedsgericht innovatiebeleid (hotspots)
Rijk
Invoering prestatiebekostiging bij universiteiten en kennisinstellingen
Rijk
Regieorgaan ICT-onderzoek en innovatie
Rijk
Energietransitie
Rijk
IOP integrale productcreatie en – realisatie
Rijk
Betere benutting potenties creatieve industrie Brief cultuur en economie (inclusief voorbereidend onderzoek)
Rijk
Concrete acties gericht op de creatieve industrie (missies en promotie)
Rijk
Europese dimensie MKB-participatie in KP6 en KP7
Rijk
Eureka
Rijk
Uitwerking ETP’s
Rijk
CIP
Rijk
Europese energietransitiescenario’s
Rijk
Bron:
Ministerie van Economische Zaken (2005)
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
INDUSTRIEBELEID OP DE WEEGSCHAAL
Tabel 3-3
29
Specifieke knelpunten per sector of doelgroep Praktijk
Internationaal ondernemen Actieprogramma internationaal ondernemen
Rijk
*
Dutch Trade Board
Rijk
*
Crash Team
Rijk
Starters en doorgroeiers Aanpassing BBMKB
Rijk
Groeifaciliteit (doorgroeiers)
Rijk
Evaluatie durfkapitaalregeling
Rijk
Meer inzet compensatiebeleid t.b.v. jonge en innovatieve ondernemingen
Rijk/ Samen
Gelijk speelveld bedrijven Energieprijs grootverbruikers
Rijk
Versterking ondernemingsklimaat mijnbouwbedrijven *
Goede regelgeving en efficiëntere vergunningverleningprocedures
Rijk
*
Aanpak ”slapende” vergunningen
Rijk
*
Actief benaderen nieuwe bedrijven
Rijk
Herijking standpunt luchtvaartcluster
Rijk
Actieplan ruimtevaart
Rijk
Round table maritieme sector
Rijk
Bron:
Ministerie van Economische Zaken (2005)
3.3.1 Randvoorwaarden In deze sectie worden de deelgebieden die vallen onder de pijler Randvoorwaarden tegen het licht gehouden. Het doel is om na te gaan in welke mate zij beter op een centraal dan wel decentraal overheidsniveau uitgevoerd zouden moeten worden.
Administratieve lasten en tegenstrijdige regels Het verminderen van de administratieve lasten en de regeldruk voor het bedrijfsleven staat al lang op de politieke agenda. Al in 1998 stelde het kabinet de Commissie Administratieve Lasten (Commissie Slechte) in om te adviseren hoe de administratieve lasten zouden kunnen worden teruggedrongen. Dat resulteerde onder andere in de oprichting van het ‘tijdelijke’ Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten (ACTAL), dat nieuwe wet- en regelgeving beoordeelt op de administratieve lasten die worden gecreëerd.11 Ook het Kabinet Balkenende II nam zich voor de administratieve lasten aan te pakken. Het ‘Kabinetsplan aanpak administratieve lasten’ (Tweede Kamer, 2003-2004, 29 515, 1) kondigt een paralleltraject aan waarin de administratieve lasten bij lagere overheden moeten worden teruggedrongen. De genoemde initiatieven zijn rijkelijk pril en vooral inventariserend. Op gemeentelijk en provinciaal niveau zal een begin gemaakt worden met het in kaart brengen van administratieve lasten en zal een instrument ontwikkeld worden om de lasten in kaart te brengen. Voor de Waterschappen bestaan er geen plannen, en voor Publiekrechtelijke Bedrijfsorganen wordt het voornemen geformuleerd de lasten door te lichten. (TK, 29 515, 1. p. 19).
11
www.actal.nl. SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
30
HOOFDSTUK 3
Op 22 mei van dit jaar was dit dossier 143 kamerstukken verder en waren er enkele concrete actiepunten geformuleerd in reactie op de knelpunten die de Commissie Stevens signaleerde. Het meldpunt strijdigeregels.nl had een 800-tal klachten opgeleverd, waarvoor in gemeentelijke pilotwerkgroepen oplossingen zijn bedacht. Verder is voor gemeenten “een routekaart opgesteld die voor de gemeenten inzichtelijk maakt welke stappen genomen kunnen worden om de dienstverlening aan ondernemers te verbeteren.” (TK, 29 515, 143). Verder wordt er onder meer aangestuurd op landelijke uniformering van bouwvoorschriften, meer regionale samenwerking in afstemming tussen gemeenten en bedrijfsleven, en wordt de gemeentelijke OZB voor bedrijven gemaximeerd.12 In de voortgangsrapportage van de Industriebrief wordt melding gemaakt van de aanpak van EZ, samen met andere departementen en inspectiediensten, gemeenten en het bedrijfsleven ten aanzien van strijdige regels. De aanpak komt er globaal op neer dat bij acht gemeenten vanuit sectorgerichte werkgroepen verschillende oplossingen zijn bedacht en opgetekend. Vervolgens verschuift de aandacht naar een landelijke toepassing van deze bevindingen. Een dergelijke aanpak waarbij er eerst bottom up en vervolgens top down wordt gewerkt, is een geslaagd voorbeeld van decentralisatie. Opmerkelijk is het dus dat er in de voortgangsrapportage bij de update over de Taskforce Vergunningen wordt gemeld dat het kabinet de komende maanden alle (centrale en decentrale) vergunningenprocedures zal gaan doorlichten op nut/noodzaak. Of de initiatieven om de administratieve lasten met de voorgenomen 25 % af te laten nemen ditmaal gaan werken moet nog blijken. Wel valt op grond van de kansen en bedreigingen in het vorige hoofdstuk al iets te zeggen over het bestuurlijke niveau waarop de maatregelen worden ingestoken. Het samen met de gemeenten opstellen van een routekaart, lijkt een goed voorbeeld te zijn van het gebruik van de voordelen van het landelijke en lokale bestuursniveau. De rijksoverheid maakt gebruik van haar schaal- en coördinatievoordelen en treedt op als kennisleverancier voor lokale overheden. Die laatste zijn beter op de hoogte van de lokale omstandigheden en kunnen zich richten op de implementatie. Maatregelen zoals landelijke uniformering van bouwvoorschriften en maximering van de OZBtarieven voor bedrijven – die niet specifiek op de industrie gericht zijn maar wel zeer relevant zijn voor de industrie – zijn duidelijk centralistisch van aard: de lokale vrijheid wordt ingeperkt teneinde de administratieve lasten te lijf te gaan. Hetzelfde geldt voor het van rijkswege doorlichten van de decentrale vergunningenprocedures op nut en noodzaak.13 Wanneer daardoor minder recht wordt gedaan aan lokale omstandigheden, kan dat terecht leiden tot verzet bij gemeenten. Vermindering van de administratieve lasten is een beleidsdoel, waar iedere bestuurslaag zijn steentje aan bij moet dragen. Waar regels van de verschillende lagen strijdig zijn, dient vanuit de gelijkwaardigheid van de bestuurslagen gekeken te worden welke regels moeten prevaleren. Uiteraard moeten daarbij oneigenlijke verschillen tussen gemeenten en regio’s worden voorkomen: wat bijvoorbeeld veilig is in Scherpenzeel, is ook veilig in Best. En voor zover overbodige administratieve lasten samenhangen met dubbele informatieverplichtingen, ligt stroomlijning en centrale registratie van informatiestromen voor de hand. 12 13
De provincie komt in het stuk niet aan de orde, al is het denkbaar dat er voor de provincie een rol weggelegd is in de bovengenoemde regionale samenwerking. Ministerie van Economische Zaken, 2005, Voortgangsrapportage Industriebrief. Hart voor de industrie – oktober 2005, p. 15.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
INDUSTRIEBELEID OP DE WEEGSCHAAL
31
Maximering van de OZB-tarieven heeft feitelijk weinig te maken met administratieve lasten of tegenstrijdige regels. De administratieve lasten van de OZB hangen samen met wijze van inning (door de gemeente) maar niet met de hoogte. Maximering tast wel de lokale autonomie aan om in te spelen op lokale omstandigheden door beleid te formuleren en de middelen daarvoor zelf te verwerven, wanneer het geld uit het Gemeentefonds niet toereikend is. Ook gemeentelijke initiatieven waar bedrijven best aan willen meebetalen, op voorwaarde dat iedereen zijn steentje bijdraagt, worden zo in de kiem gesmoord. Een argument om de OZB af te toppen is echter gelegen in het feit dat bedrijven niet in de gelegenheid zijn een Gemeenteraad weg te stemmen die de OZB-vrijheid in hun ogen misbruikt: “No taxation without representation”, zo heette het in de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd. Vanuit die optiek verdient het aanbeveling bedrijven meer invloed te geven op de besteding van de bedrijfs-OZB, bijvoorbeeld door (een deel van) de bedrijfs-OZB te oormerken voor bestemmingen waar het gemeentelijke bedrijfsleven inspraak over heeft. Onder de bestrijding van de administratieve lasten wordt ook melding gemaakt van het instellen van een drietal zogeheten kansenzones rond de drie Technische Universiteiten. In deze zones wordt “aan starters en groeiers ondersteuning geboden in de vorm van het beschikbaar stellen van ruimte, coaching en assistentie bij de aanvraag van subsidies en vergunningen.” (Ministerie van Economische Zaken, 2005, p. 16) Gezien het wel zeer lokale karakter van deze activiteiten (het creëren van ruimte voor en het ondersteunen van starters) kan niet anders dan worden geconcludeerd dat het hier toch echt om een taak voor de decentrale overheid gaat.
Kosten en inflexibiliteit van arbeid Dat de kosten voor arbeid in Nederland gedurende de afgelopen jaren zijn gestegen heeft zijn uitwerking op de internationale concurrentiepositie van Nederland niet gemist. Het arbeidsmarktgerelateerde beleid dat de Rijksoverheid voor ogen heeft in het kader van de Industriebrief gaat verder dan alleen de kosten van arbeid. Het beleid is enerzijds gericht op het verhogen van de participatiegraad waar ondermeer aanzienlijke veranderingen in de sociale zekerheid aan ten grondslag liggen. De twee voornaamste veranderingen zijn de hervorming van de arbeidsongeschiktheidswetgeving (WAO) en de werkloosheidswet (WW). Ook wil het Rijk met het oog op de vergrijzing de mogelijkheden van langer doorwerken financieel aantrekkelijker maken. (Ministerie van Economische Zaken, 2005, p. 18) Anderzijds is het beleid er op gericht de arbeidsmarkt flexibeler te maken. Het aanpassen van het ontslagrecht speelt hier een belangrijke rol. Aanpassingen omvatten ondermeer de overgang van het lifo-beginsel naar het afspiegelingsbeginsel (Ministerie van Economische Zaken, 2005, p. 18) Uit deze plannen blijkt wel dat dergelijk beleid in eerste aanleg een verantwoordelijkheid moet zijn voor de centrale overheid. Het idee dat elke provincie of regio een eigen sociale wetgeving erop na zou houden, druist in tegen het gelijkheidsbeginsel dat bij dergelijke zaken een fundamentele pijler is. Echter de uitvoering van de landelijke wetten kan wel degelijk worden overgelaten aan de lokale overheden waarbij het aanbrengen van de juiste financiële prikkels zeer efficiënte gevolgen kan hebben. Zo blijkt dat de sinds de gemeenten zelf verantwoordelijk worden gehouden voor het aan het werk zetten van hun werkloze inwoners, er kosten noch
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
32
HOOFDSTUK 3
moeite worden gespaard om het aantal werklozen terug te dringen.14 Op dit punt is er dus een duidelijke uitvoerende rol weggelegd voor de lokale overheden. Het beleid dat er aan ten grondslag ligt is echter beter op zijn plek in Den Haag.
Fysieke ruimte en kwaliteit van infrastructuur Het verbeteren van de bestaande infrastructuur en het actief rekening houden met de toekomstige vraag naar infrastructuur zijn beide van groot belang bij het tot stand komen van een goed ondernemingsklimaat. Ook de beschikbaarheid van fysieke ruimte speelt hierbij een grote rol. Op dit vlak heeft de overheid dan ook groot ingezet met vele diverse beleidsinitiatieven. Zoals hierboven reeds is aangegeven is het leidende motto van de nota Ruimte ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’. Dat betekent concreet dat er veel ruimte wordt gelaten aan de regionale en gemeentelijke overheden om het beleid handen en voeten te geven. De centrale overheid ziet voor zichzelf een rol weggelegd bij de onderdelen van nationaal belang, zoals Schiphol en de Tweede Maasvlakte. Deze houding doet recht aan de beschikbaarheid van informatie die op decentraal niveau als aanzienlijk beter verondersteld mag worden in vergelijking met de centrale overheid. Maar dat er tussen beleid en praktijk wel eens verschil zit, blijkt ook in dit geval van toepassing te zijn. Want hoewel de Rijksoverheid heeft aangegeven decentralisatie hoog in het vaandel te hebben blijkt dit niet altijd uit het beleid dat zij uitvaardigt. Zo laat de Nota Ruimte bij bestudering al vrij snel het beeld zien dat er maar weinig geografische gebieden zijn in Nederland waar het rijk géén bemoeienis heeft.(CPB &SCP, 2004) Een andere belangrijke nota van de Rijksoverheid die hier sterk aan is gerelateerd is de nota “Pieken in de Delta”. Deze nota beschrijft de economische agenda van het Rijk voor de verschillende regio’s van het land. In deze nota zijn 14 gebieden benoemd tot ‘Economisch Kerngebied’. Het zijn deze gebieden waar de overheid haar aandacht en energie op zal focussen. In Tabel 3-2 zijn deze gebieden weergegeven verdeeld naar de regio’s en de bijbehorende provincies.
14
Zie “Gemeenten halen alles uit de kast voor hun werklozen” in de Volkskrant van 1 juni 2006, p. 7.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
INDUSTRIEBELEID OP DE WEEGSCHAAL
Tabel 3-2 Regio
33
Overzicht Regio, provincies en Economische kerngebieden
Provincie
Economisch Kerngebied
Noord-Nederland Groningen
Groningen
Friesland Drenthe Oost-Nederland Gelderland
Twente
Overijssel
Arnhem-Nijmegen Wageningen-Ede-Rhenen-Veenendaal
Noordvleugel Randstad (inclusief Utrecht) Noord-Holland
Noordvleugel (zone Kennemerland-Amsterdam-Almere)
Utrecht
Utrecht-Amersfoort-’t Gooi
Flevoland Zuidvleugel Randstad: Zuid-Holland
Zuidvleugel (de zone Haaglanden-Rijnmond-Dordrecht)
Zuidwest-Nederland Zeeland Westelijk deel van Noord-Brabant (rondom Breda)
Sloehaven-Kanaalzone de A16-A4-zone in West-Brabant (Moerdijk-Breda-Bergen op Zoom)
Zuidoost-Nederland Overig Noord-Brabant
Zuidoost-Brabant
Limburg
de A2-zone (’s-Hertogenbosch-Eindhoven-Helmond) Tilburg Venlo Maastricht-Heerlen
Bron:
Ministerie van Economische Zaken (2004b)
Gezien het belang dat er aan deze regio’s wordt gehecht is het interessant dat de geografische omvang en ligging voornamelijk aan de hand van kaarten wordt aangeduid. Zo is bijvoorbeeld de Zaanstreek in Tabel 3-2 (opgesteld op basis van de teksten in de nota “Pieken in de Delta”) geen onderdeel van het Economisch Kerngebied maar bestudering van de bijbehorende kaarten geeft aan dat deze streek wel degelijk deel uitmaakt van de Economische Kernregio Noordvleugel Randstad. Figuur 3.6 bestaat uit de kaart zoals die is opgesteld door het Ministerie van Economische Zaken in de nota ‘Pieken in de Delta’ en een kaart met daarin de bevolkingsintensiteit van Nederland. Over deze kaart zijn de verschillende kernregio’s schematisch weergegeven.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
34
HOOFDSTUK 3
Figuur 3-7
Bron:
Nederland naar bevolkingsdichtheid (2005) en de Economische Kerngebieden
Ministerie van Economische Zaken (2004b)/ CBS Statline (2006)/ bewerking SEO Economisch Onderzoek (2006)
Wat opvalt, is dat de Economische Kernregio’s vrijwel alle dichtbevolkte gebieden van Nederland behelzen. De enige provincies zonder een Economische Kernregio zijn Friesland en Drenthe. Aan de hand van deze verdeling kan worden gesteld dat ongeveer 70% van de Nederlandse bevolking woonachtig is in een Economisch Kerngebied. Van de intentie om in te zetten “op een beperkt aantal regionale pieken van nationaal belang”15 is dus weinig terecht gekomen. Het selecteren van gebieden waar de Rijksoverheid voortaan haar aandacht op zal vestigen is niet onopgemerkt gebleven bij de regio’s en gemeenten die buiten de selectie zijn gevallen. Zo plaatst de gemeente Emmen de veranderende opstelling van het Rijk in de SWOT analyse van haar eigen industriebeleid onder het kopje bedreigingen. (Gemeente Emmen, 2005) In ieder geval zal deze wijziging in het beleid van de Rijksoverheid als gevolg hebben dat de lokale overheden hun eigen rol opnieuw moeten bepalen. In het kort kan worden gesteld dat de keuzes die de centrale overheid met veel aplomb heeft aangekondigd ten aanzien van het regionale economische beleid in feite geen keuzes zijn: het hele land is een zwaartepunt.
15
Ministerie van Economische Zaken, 2005, Voortgangsrapportage Industriebrief. Hart voor de industrie – oktober 2005, p. 19.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
INDUSTRIEBELEID OP DE WEEGSCHAAL
35
Bedrijventerreinen Het dossier bedrijventerreinen behoort intuïtief eerder bij de decentrale overheid dan bij het Rijk. Toch heeft het Rijk bij monde van het Ministerie van Economische Zaken vrij duidelijk geformuleerde plannen en andere beleidsinitiatieven opgesteld met betrekking tot bedrijventerreinen in Nederland. Hierbij gaat het specifiek om een vijftigtal(!) bedrijventerreinen ‘van nationaal belang’. Bij de selectie van deze zogeheten ‘topprojecten’ is gekeken naar een viertal criteria: 1) het terrein heeft een bovenregionaal karakter en is een ruimtelijk aaneengesloten terrein met een omvang van minstens 150 bruto hectare, 2) voldoende ruimte voor vestiging van bedrijven in milieucategorie 4 of hoger, 2) wanneer het gaat om een nieuw terrein dient het binnen een economisch kerngebied te liggen en in een gebied alwaar er sprake is van relatieve schaarste van nieuwe bedrijventerreinen, 3) wanneer het gaat om een te herstructureren terrein dient het in een regio te liggen alwaar er sprake is van een grote herstructureringsopgave (Ministerie van Economische Zaken, p. 44, 2004c) Het Ministerie van Economische Zaken is de mening toegedaan dat voor duurzame economische groei Nederland tijdig voldoende geherstructureerde en nieuwe terreinen van de juiste kwaliteit nodig heeft. Voornamelijk door de tijdsdruk ziet het Rijk een rol voor zichzelf weggelegd. De verdere onderbouwing voor deze inmenging is gebaseerd op de volgende punten: • De aanwezigheid van regionaal overschrijdende economische en maatschappelijke baten • De traagheid waarmee het (her)ontwikkelen van bedrijventerreinen thans plaatsvindt en de gevolgen die dat heeft voor het ondernemingsklimaat en de economische vitaliteit in steden • Het feit dat de herstructureringsopgave en de behoefte aan nieuwe terreinen regionaal is geconcentreerd • Het leidt tot schaalvoordelen door het effectiever en efficiënter organiseren van generieke assistentie (waarbij als voorbeeld de kennisontwikkeling op rijksniveau wordt aangegeven) Een additionele reden voor de verschuiving van een meer generieke naar meer selectieve aanpak heeft te maken met de opkomst van de afrekeningcultuur waarbij concrete resultaten in belang zijn toegenomen. Het Ministerie van Economische Zaken uit de hoop dat door de regie ten aanzien van bedrijventerreinen strakker in de hand te nemen zij ook meer concrete resultaten zal kunnen presenteren. De punten die door de centrale overheid worden aangedragen om de participatie te rechtvaardigen zijn valide, maar vragen daarom niet noodzakelijkerwijs tot een centrale aanpak. Zij pleiten in eerste aanleg voor een grotere rol voor de provincies dan voor de centrale overheid. Dat de overheid een stimulerende en coördinerende rol kan spelen staat buiten kijf maar dat impliceert nog niet dat het dus een taak is voor de centrale overheid
Digitale infrastructuur Het verzorgen van de digitale infrastructuur, in de vorm van de uitrol van breedbandnetwerken, is in de eerste, tweede en derde plaats een taak van de markt, zo werd onderstreept in de CPB-
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
36
HOOFDSTUK 3
publicatie Do market failures hamper the perspective of broadband (CPB, 2005). Weliswaar kan marktmacht aanleiding geven tot ingrijpen bij bestaande aanbieders, maar wanneer de bereidheid van marktpartijen ontbreekt om te investeren in snelle datanetwerken, is dit over het algemeen indicatief voor het feit dat de baten van een dergelijk initiatief de kosten niet overtreffen.16 Wel is een coördinerende rol van lokale of regionale overheden denkbaar, bij het bundelen van de vraag en het in contact brengen van vraag en aanbod. In het geval dat lokale overheden concrete initiatieven ontplooien, dreigt bovendien het risico van bestuurlijke en technologische fragmentatie. Hiervoor waarschuwde ook de Breedbandnota (Ministerie van Economische Zaken, 2004).
Verbetering fiscaal ondernemingsklimaat Het fiscale klimaat is hoofdzakelijk een centrale aangelegenheid, omdat het overgrote deel van de belastinggrondslag in Nederland ook centraal is bepaald. Discussies over de tarieven van de vennootschapsbelasting en de BTW hebben zelfs de tendens naar het Europese niveau op te klimmen. Belastingconcurrentie heeft de neiging te leiden tot een race to the bottom waarvan bedrijven profiteren maar de maatschappij als geheel niet. De belastingdruk zal dan immers moeten worden verlegd naar minder mobiele productiefactoren zoals arbeid en residentieel onroerend goed. In Hoofdstuk 2 werd aangegeven, dat centrale belastingheffing twee belangrijke voordelen heeft. De apparaatkosten zijn op centraal niveau relatief lager, en op centraal niveau zijn er meer mogelijkheden de meest efficiënte belastinggrondslag te kiezen. Dit pleit tegen iedere vorm van decentrale belasting, zij het niet dat lokale belastingen de gemeenten in staat stellen eigen middelen te verwerven voor eigen beleid. Zo wordt verticale onbalans vermeden, wat doorgaans goed is voor de effectiviteit en de efficiëntie van de besteding van het belastinggeld: burgers en bedrijven kunnen met de voeten stemmen wanneer de geheven belasting niet opweegt tegen de maatschappelijke baten die ermee worden gecreëerd. Hierboven is echter al aangestipt, dat in het kader van het terugdringen van de administratieve lasten als actiepunt is geformuleerd om de gemeentelijk bedrijfs-OZB-tarieven te maximeren.17 Dit is dus een verdere centralisatie van het fiscale beleid. Meer in lijn met het in dit essay geformuleerde theoretische kader is het om de OZB-hoogte vrij te laten, maar bedrijven meer inspraak te geven op de besteding van de opbrengsten. Hoe meer de tariefsvrijheid beknot wordt, hoe minder argumenten er over zijn deze vorm van belastinginning op lokaal niveau te laten plaatsvinden. De voordelen op het vlak van de apparaatkosten en van het beperken van de administratieve lasten beginnen dan zwaarder te wegen dan de voordelen van gemeentelijke financiële autonomie.
16 17
Aanleg met publieke middelen kan dan vooral worden gezien als een vorm van regionaal stimuleringsbeleid. Zie Tweede Kamer, dossiernr. 29 515, stuk 143.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
INDUSTRIEBELEID OP DE WEEGSCHAAL
37
Het aanbod van kwalitatief goede arbeid Het onderwijsbeleid in Nederland valt onder de verantwoordelijkheid van de centrale overheid en de onderwijsinstellingen. Wanneer blijkt dat er een ‘matching’ probleem is tussen de schoolverlaters en de wensen van het bedrijfsleven dan lijkt het vanzelfsprekend dat de centrale overheid het onderwijsbeleid aanpast. Dit is zeker gezien de grote geografische verschillen in het type ondernemingen in Nederland echter verre van verstandig. Zoals aan het begin van dit hoofdstuk bleek, zijn er provincies waar de industrie sterk is vertegenwoordigd en provincies waar dit minder het geval is. Alleen lokale kennis kan leiden tot een betere matching op de arbeidsmarkt. Wanneer het echter gaat om generieke veranderingen in het opleidingstraject dan is de centrale overheid de aangewezen partij om dit op zich te nemen. Lokale initiatieven als werkstages voor docenten waarbij deze beter in staat zullen zijn om leerlingen voor te bereiden op het leven na afronding van de opleiding, zijn een goed voorbeeld van hoe deze problematiek decentraal kan worden aangepakt. Andere onderdelen die onder dit deelgebied vallen lenen zich weer beter voor een centrale benadering. Zo heeft het formuleren en uitvoeren van het beleid ten aanzien van kennismigranten duidelijke nationale en dus regionaal overstijgende implicaties.
3.3.2 Verbetering van het vernieuwingsvermogen van het bedrijfsleven Deze paragraaf behandelt de vijf deelgebieden die onder de tweede pijler van het Nederlandse industriebeleid vallen waarbij het zwaartepunt ligt bij innovatie: het vermogen van het Nederlandse bedrijfsleven om vernieuwend bezig te zijn.
Verbetering benutting van kennis in het MKB In een eerder paper voor de SIC constateerde SEO Economisch Onderzoek dat een overweldigende meerderheid van de (industriële) bedrijven kennisverwerving niet als een knelpunt beschouwt in het innovatieproces (SEO Economisch Onderzoek, 2005). Toch, zo constateerde ook die paper, is dat niet zonder meer een geruststellend signaal. Kennisontwikkeling kent grote schaalvoordelen en netwerkeffecten, en het beleid dienaangaande hoort dan ook thuis op centraal niveau (de Bruin, 2004). De overdracht van kennis naar het MKB vindt echter plaats op locatie en kan derhalve wel baat hebben bij lokaal en regionaal beleid. Om de benutting van kennis te verbeteren is in de Industriebrief een aantal initiatieven geformuleerd, zoals de introductie van innovatievouchers, innovatieprestatiecontracten en een innovatiebank. De eerste series innovatievouchers hebben zich al een succes getoond, zoals van een free lunch verwacht mag worden. Omwille van het gelijke speelveld ligt het voor de hand subsidieregelingen als deze – die niet regionaal beleid maar kennisoverdracht tot doel hebben – op landelijk niveau op te zetten. De innovatieprestatiecontracten dienen volgens de Industriebrief te worden gemaakt met een sector of een sectoroverschrijdend thema of gebied, waardoor een centrale aanpak voor de hand ligt. Dat neemt niet weg dat in kleiner verband ook op lokaal niveau innovatieprestatiecontracten zouden kunnen worden overeengekomen.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
38
HOOFDSTUK 3
Bevorderen private investeringen in R&D Het bevorderen van R&D bij Nederlandse ondernemingen gaat het met name om de bekostiging en uitvoering van de WBSO en de SBIR-regeling ( Small Business Innovation and Research). Bij deze twee regelingen spelen twee zaken een belangrijke rol waardoor dit onderdeel van het industriebeleid beter op zijn plek is bij de centrale overheid. Allereerst is er sprake van schaalvoordelen. Wanneer elke regio dergelijke ondersteuning zelf zou ondernemen ligt in de versnippering het risico dat het zelfde soort project in verschillende regio’s aanspraak kan maken terwijl hier bundeling van de inspanningen op zijn plaats is. Anderzijds is er het feit dat de centrale overheid schaalvoordelen behaalt door volume. Daarnaast geldt dat er geen sprake is van een evenredige spreiding van innovatieve activiteiten (de Bruijn, 2004). Het decentraliseren van de uitvoering van dit beleid zou betekenen dat sommige regio’s disproportioneel geraakt zouden worden.
Bevordering publiek – private samenwerking op innovatiezwaartepunten en regionale netwerken In de nota Pieken in de Delta heeft de centrale overheid enkele regio’s aangewezen als sleutelgebieden. Zo is er ondermeer een selectie gemaakt van vier gebieden met een hoge innovatiepotentie, de zogenaamde ‘hotspots’. Deze regio’s worden gekarakteriseerd door de aanwezigheid van een bovengemiddeld aantal wereldwijd concurrerende, innovatieve bedrijven, een hoge organisatiegraad van alle partijen rond het thema innovatie en de aanwezigheid van kwalitatief hoogstaande kennisinfrastructuur. Deze selectie bestaat uit gebieden in de volgende regio’s: 1. Zuidoost-Nederland (brainport Eindhoven), 2. Oost- Nederland (Driehoek Twente, Wageningen, KAN), 3. Noordvleugel Randstad (inclusief Utrecht) en 4. Zuidvleugel Randstad Het kabinet heeft als doel om samen met andere overheden en ondernemingen (door middel van PPS) deze regio’s te versterken. Het is overigens niet zo dat deze selectie definitief is. Zo wordt in de Industriebrief aangestipt dat het Noorden van Nederland ook verschillende kansrijke ontwikkelingen kent zoals “het genereren van meer spin-off uit de concentratie van energieactiviteiten (het ‘EnergyValley-project’).” (Ministerie van Economische Zaken, 2004, p.44) Zoals in het punt hierboven is aangegeven is er geen sprake van een grote regionale diversiteit in innovatie in Nederland. De zogenaamde ‘hotspots’ zijn de gebieden waar het gros van vernieuwende activiteiten vandaan komt. Er is echter wel sprake van duidelijke baten die verder gaan dan de regio, wat een rol voor de centrale overheid impliceert. De focus op specifieke regio’s kan echter ook misleidend zijn. De Bruijn (2004) is dan ook van mening dat het innovatiebeleid veel eerder de specifieke innovatieve ondernemingen zou moeten aanspreken in plaats van de regio’s alwaar deze bedrijven zich bevinden. Dat gezegd hebbende geldt wel dat het creëren van regionale kennisnetwerken alleen in de regio en dus op decentraal niveau kan worden gerealiseerd. Hierbij kan de centrale overheid een coördinerende rol spelen wanneer regionale partijen elkaar onvoldoende kunnen vinden, of zoals de centrale overheid het zelf formuleert: “Er moeten sterkere regionale netwerken komen tussen bedrijven, kennisinstellingen en overheden. Ondernemers vinden dat de rijksoverheid in de organisatie daarvan een rol moet spelen, omdat SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
INDUSTRIEBELEID OP DE WEEGSCHAAL
39
de betrokken partijen op regionaal niveau door onder andere informatieproblemen onvoldoende in staat zijn elkaar gemakkelijk te vinden.” (Ministerie van Economische Zaken, 2004, p.37)
Betere benutting potenties creatieve industrie De overlap tussen de maakindustrie en de lappendeken van subsectoren die de creatieve bedrijfstakken uitmaken is zeer beperkt.18 De brief en het onderliggende onderzoek aangaande de creatieve industrie heeft dan ook enkel beleidsinitiatieven opgeleverd gericht op de vaak kleinschalige bedrijven in de creatieve zakelijke dienstverlening, die voor de maakindustrie nauwelijks relevant zijn. 19
Europese dimensie Het hebben van betere kennis van lokale omstandigheden is één van de grote voordelen van decentralisatie ten opzichte van centraliseren van overheidsbeleid. Wanneer een onderdeel van het industriebeleid een grensoverschrijdend karakter heeft verschuift het informatievoordeel van de decentrale naar de centrale overheid. In het geval van ‘Brussel’ met andere woorden, contacten met de Europese Unie geldt dat zeer zeker. Lokale overheden zullen nimmer de ingangen verwerven die de centrale overheid tot haar beschikking heeft. In dat opzicht heeft de centrale overheid de betere papieren en is de uitvoering van daaraan gerelateerd beleid daar het meest op zijn plek.
3.3.3 Specifieke knelpunten per sector of doelgroep De laatste pijler van het Nederlandse industriebeleid betreft knelpunten die vooral relevant zijn voor specifieke sectoren of ondernemingen. Hieronder worden de drie deelgebieden die daaronder vallen nader bekeken.
Assistentie bij internationaal ondernemen Zoals hierboven reeds is aangegeven bij het onderdeel Europa geldt dat wanneer er gehandeld moet worden over de landsgrenzen heen een dergelijke taak in eerste aanleg er één is voor de Rijksoverheid. Zaken als economische diplomatie zijn eenvoudig niet of slechts in beperkte mate op regionaal niveau terug te vinden. Daarnaast is er ook de kennisvoorsprong van de centrale overheid. Hoewel ook enkele gemeenten of regio’s voldoende schaalgrootte kunnen hebben voor het succesvol opzetten van handelsmissies en dergelijke, kunnen dergelijke initiatieven landelijk beschouwd al snel leiden tot een vermenigvuldiging van kosten en een verlies van internationale herkenbaarheid en branding van Nederland.
Starters en doorgroeiers Het ondersteunen van starters en de doorgroeiers gebeurt veelal op een centraal niveau met uitzondering van het compensatiebeleid t.b.v. jonge en innovatieve ondernemingen waarbij de ROM’s actief worden ingezet. Het borg staan voor ondernemingen en het helpen bij de 18 19
SEO Economisch Onderzoek/Stichting Atlas voor Gemeenten, 2005: Cultuur en creativiteit naar waarde geschat. Ministerie van Economische Zaken en Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, 2005: Ons creatieve vermogen. Brief cultuur en economie. SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
40
HOOFDSTUK 3
financieringsbehoefte van snel groeiende bedrijven klinkt als iets wat eigenlijk aan de markt zou moeten worden overgelaten. Het beste oordeel over een bedrijf is het verkrijgen van een in de markt verkregen kredietlijn. Nu kunnen er situaties optreden dat een startende ondernemer tijdelijk een extra steuntje in de rug kan gebruiken en de mogelijkheden in de markt te beperkt zijn. In dergelijke gevallen zou de overheid in kunnen springen en een wezenlijke bijdrage leveren. Maar een dergelijke assistentie zou hoofdzakelijk op een decentraal niveau moeten plaatsvinden. Alleen daar is er voldoende kennis van de lokale omstandigheden om het reilen en zeilen van de onderneming op z’n juiste waarde te schatten. Kort gezegd is dit eigenlijk iets voor de markt maar indien er toch een overheid bij aan te pas moet komen laat het dan een decentrale overheid zijn met regionale kennis en haar eigen geld.
Gelijk speelveld bedrijven Het creëren van een gelijk speelveld is per definitie een taak die het beste op het niveau van het speelveld kan worden vormgegeven. Voor de maakindustrie is het speelveld vaak wereldomspannend: wanneer bijvoorbeeld milieuwetgeving en arbeidswetgeving elders ter wereld soepeler zijn, wordt het lastiger voor Nederlandse bedrijven concurrerend te zijn. Het ligt dus voor de hand dat de centrale overheid het beleid in dit kader vorm geeft en uitvoert. Decentraal beleid zou op dit vlak het gelijke speelveld tussen bedrijven in verschillende gemeenten en regio’s juist verstoren.
3.4 Samenvatting en conclusies Industriebeleid wordt in Nederland gevoerd op landelijk, provinciaal en lokaal niveau. In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste initiatieven en beleidsdocumenten in dit kader geïnventariseerd. Vanuit de Rijksoverheid betreft het hier in de eerste plaats de Industriebrief, de nota Pieken in de Delta en de Voortgangsrapportage Industriebrief. Het Interprovinciaal Overleg formuleerde zijn beleidsvisie in het document De rol van provincies op het gebied van innovatie en kenniseconomie. Op gemeentelijk niveau bestaat een grote diversiteit aan initiatieven, die niet uitputtend konden worden geïnventariseerd. De thema’s binnen het industriebeleid die in deze documenten worden onderscheiden, vertonen een hoge mate van samenhang. Aan de hand van de thematische indeling zoals die is gehanteerd in de Industriebrief, is onderzocht op welk niveau volgens die nota de problematiek moet worden aangepakt. Het adagium ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ – het zogeheten subsidiariteitsbeginsel – wordt door alle partijen onderschreven. Daarbij moet echter worden opgemerkt dat dit beginsel nog enige ruimte voor interpretatie openlaat. Want niet alles wat decentraal kan worden uitgevoerd, is decentraal ook het meest efficiënt. In dit essay is dit efficiëntiecriterium nadrukkelijk een belangrijk element bij de afweging op welk niveau beleid het beste kan worden gevoerd. Aan de hand van de beleidsthema’s die in de Industriebrief onderscheiden worden, is in dit hoofdstuk geïnventariseerd of deze baat zouden hebben van meer of minder decentralisatie. De belangrijkste conclusies zijn de volgende: SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
INDUSTRIEBELEID OP DE WEEGSCHAAL
41
•
De meeste thema’s worden aangepakt op het bestuurlijke niveau dat ook volgens het bovengeschetste analysekader het meest voor de hand ligt. Thema’s met centrale en decentrale aspecten worden vaak in onderling overleg en in samenwerkingsverbanden tussen bestuurslagen uitgevoerd.
•
Behalve samenwerking tussen de verschillende bestuurslagen, zijn er ook veel vormen van samenwerking tussen gemeenten onderling, al dan niet in combinatie met maatschappelijke organisaties zoals Kamers van Koophandel, sociale partners en bedrijven. In deze samenwerkingsverbanden wordt bottom-up een schaalniveau gezocht dat aansluit bij het specifieke beleidsonderwerp dat wordt geattaqueerd.
•
De praktijk van ‘picking winners’ in de vorm van het aanwijzen van economische kerngebieden, sleutelgebieden, hotspots en wat dies meer zij is een volkssport die op centraal en decentraal niveau met verve beoefend wordt. Het resultaat is dat 70 % van de Nederlandse industrie (en bevolking) zich in een of ander kerngebied bevindt. Daarmee verliest zulk beleid zijn betekenis en wordt het zowel onbruikbaar als onschadelijk. Als dergelijke predikaten op het overgrote deel van het land van toepassing zijn, verdwijnt de beleidsrelevantie grotendeels en zijn ze niet veel meer dan een ruimtelijke lintjesregen.
•
In haar ambitie de administratieve lasten en regeldruk terug te dringen, dreigt de overheid in een aantal deelthema’s centraliserend op te treden. Dit kan de decentrale ruimte om beleid aan te laten sluiten bij lokale omstandigheden ondermijnen, wat in zulke gevallen terechte weerstand op zal roepen bij decentrale overheden.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
DECENTRALISATIE VAN INDUSTRIEBELEID OP HET JUISTE NIVEAU
43
Literatuurlijst Bijvoet, C.C. & C.C. Koopmans (2004): De effectiviteit van regionaal beleid - In wetenschappelijk onderzoek vanaf 1970, SEO-rapport nr. 751, Stichting voor Economisch Onderzoek, Amsterdam Brakman, Steven & Harry Garretsen, Joeri Gorter, Albert van der Horst, Marc Schramm (2005): New Economic Geography, Empirics, and Regional Policy, CPB Bijzondere Publicatie no. 56, CPB, Den Haag Bruijn, P.J.M. de (2004): Mapping innovation: Regional dimensions of innovation and networking in the Netherlands, Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie, vol. 95, No. 4, pp 433 – 440 Bruijn, P.J.M. de & Arnoud Lagendijk (2005): Regional Innovation Systems in the Lisbon Strategy, European Planning Studies Vol.13, No. 8, Dec 2005 Bruijn, P.J.M. de (2005): Innovation characteristics of European regions – Strategic reflections on regional policy actions, paper presented at the mutual learning platform of the innovating regions in Europe network, Brussels Campos, Jose Edgardo & Joel S. Hellman (2005): Governance Gone Local: Does Decentralization Improve Accountability?, in World Bank (2005): East Asia Decentralizes, p. 237-252, World Bank, Washington Ecorys (2005): Benchmark Gemeentelijk Ondernemingsklimaat - Thematische rapportage eindmeting, Ministerie van Economische Zaken, Den Haag CPB (2005): Do market failures hamper the perspective of broadband, CPB-document 102 Europese Commissie (2002): Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Het industriebeleid na de uitbreiding, Raadsdocument no. 5078/03, Commissiedocument no. COM(2002)714, Europese Commissie, Brussel Eurostat (2006a): Online database, http://epp.eurostat.ec.europa.eu , Eurostat, Luxemburg Eurostat (2006b): Regional GDP per inhabitant in the EU25 - GDP per inhabitant in 2003 ranged from 33% of the EU25 average in Lubelskie to 278% in Inner London, Eurostat news release, Eurostat, Luxemburg Dialogic (2005): Focus en massa in Regionaal Innovatiebeleid Noordvleugel (oplegnotitie), Dialogic, Utrecht
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
44
Dillinger, B (1995): ‘Decentralization, Politics and Public Service’, in A. Estache (ed.) (1995): Decentralizing Infrastructure: Advantages and Limitations, World Bank Discussion Papers 290, Washington D.C., p. 5-21 Gemeente Amsterdam/ Economische Zaken (1998): Industrie in Amsterdam – noodzakelijke pijler van de regionaal economische structuur, Gemeente Amsterdam, Amsterdam Gemeente Emmen (2005): Industriebeleid in Emmen – Naar een moderne Industrie, Gemeente Emmen, Emmen Litvack, Jennie and Jessica Seddon, (ed.) (1999): Decentralization Briefing Notes, WBI Working Papers No. 37142, World Bank Institute, Washington Marlet, G.A., Poort, J.P. (2003): Van CentrAal naar Beter: Perspectieven voor decentralisatie van de aanleg van infrastructuur, NYFER, Breukelen. Marlet, G.A. & J. Poort & I.Tames (2000): Bereikbaarheid belast, NYFER, Breukelen Ministerie van Economische Zaken (2004): Industriebrief - Hart voor de industrie, Ministerie van Economische Zaken, Den Haag Ministerie van Economische Zaken (2004b): Pieken in de Delta - Gebiedsgerichte Economische Perspectieven, Ministerie van Economische Zaken - directie Ruimtelijk Economisch Beleid, Den Haag Ministerie van Economische Zaken (2004c): Actieplan Bedrijventerreinen 2004-2008 (Samenwerken aan uitvoering), Ministerie van Economische Zaken, Den Haag Ministerie van Economische Zaken (2005): Voortgangsrapportage Industriebrief - Hart voor de industrie, Ministerie van Economische Zaken, Den Haag Ministerie van Economische Zaken (2005b): Kamerbrief Pieken in de Delta – 6 september 2005 (O&I/REB/CGB 5056700.b37), Ministerie van Economische Zaken, Den Haag Ministerie van Economische Zaken en Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, 2005: Ons creatieve vermogen. Brief cultuur en economie Morasch, Karl (2000): Decentralization of Industrial Policy as Strategic Delegation, Beitrag Nr. 193, Volkswirtschaftliche Diskussionsreihe, Institut für Volkswirtschaftslehre der Universität Augsburg Morasch, Karl (2003): Deciding about (De-)centralization of Industrial Policy, Delegation by a Central Authority vs. Bargaining of Regional Governments, Universität der Bundeswehr München Diskussionsbeiträge des Instituts für Volkswirtschaftslehre 15. Jg. (2003), Nr. 3
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
LITERATUURLIJST
45
Overheidsinformatie (2006): Adviesraad: Kamer frustreert gemeenten, SdU, 31 mei 2006, http://www.overheidsinformatie.nl/default.asp?orgidt=Org_020856 Ruijter, P.A. de & R.E. Batten (1999): Fifty years of industrial policy in the Netherlands Origins and legitimacy of motives for industrial policy SEO Economisch Onderzoek/Stichting Atlas voor Gemeenten (2005): Cultuur en creativiteit naar waarde geschat Tweede Kamer, 2003-2006, 29 515, Kabinetsplan aanpak administratieve lasten
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK