Hoofdstuk 1 “Ik dacht:
Een weekje uitrusten en dan weer aan het werk”
Een onderzoek naar de ervaringen van werkende vrouwen die op jonge leeftijd wegens psychische klachten in de WAO terechtkwamen
1
In © Stichting WAHO gezond werken voor jonge hoger opgeleide vrouwen, 2006 (www.waho.nl) Tekst: Anneke de Vries, Angelique de Rijk, Petra Verdonk, Ineke Klinge Ontwerp en drukwerk: drukkerij Wedding, Harderwijk ISBN: 90-810489-1-0
Deze publieksversie is tot stand gekomen dankzij een samenwerking tussen Stichting WAHO en de Universiteit Maastricht en subsidie van de Nederlandse Stichting voor Psychotechniek (NSvP) (www.nsvp.nl).
Inhoud Inhoud Voorwoord
Hoofdstuk 1 Inleiding Aanleiding Onderzoeksvraag en methode
Hoofdstuk 2 Theorie en eerder onderzoek Theorie: gedrag is product van interactie Het gaat om identiteit Als je niet aan sociale verwachtingen kunt voldoen Eerder onderzoek: factoren en beleving In de WAO terechtkomen Hoe hoger opgeleide vrouwen werk beleven
Hoofdstuk 3 Analyse van de interviews Aan het werk! Hard werken voor je lol: verslaving ligt op de loer Hard werken uit onzekerheid Het gaat uit de hand lopen Ziekmelden als breekpunt Op jezelf teruggeworpen – mede door de reactie van de omgeving De organisatie reageert niet De wet helpt niet De problemen verengen tot een psychologisch probleem
3
Het isolement heeft meerdere kanten Isolement: naar een nieuwe identiteit Ruimte voor persoonlijke wensen Isolement als afzonderen Wanneer reïntegreren? Niet te snel reïntegreren… … maar ook niet te lang wachten Werkhervatting is met spanning omgeven Kwetsbaarheid door afzondering Begeleiding teveel gericht op de vrouw zelf De werkplek is niet veranderd
Hoofdstuk 4 Conclusie en discussie De interactionistische benadering biedt perspectieven De psychologische benadering schiet tekort Ziekteverzuim als transitieproces Beperkingen van het onderzoek
Hoofdstuk 5 Aanbevelingen Van isolement naar interactie met het werk Ruimte voor wensen in de privé-sfeer Geraadpleegde literatuur Over de auteurs
4
V
Voorwoord Voorwoord
Er is inmiddels al veel gezegd over vrouwen en arbeidsongeschiktheid. Bedrijfsartsen kunnen zich bijscholen, jonge vrouwen met een ‘zachte diagnose’ worden niet één- maar tweemaal gekeurd voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering, en er zijn inmiddels boekenkasten vol met onderzoeken en beleidsstukken. Desondanks is de instroom van vrouwen in de arbeidsongeschiktheidsregelingen nog altijd hoger dan de instroom van mannen, verloopt hun werkhervatting veelal moeizaam, en over de arbeidsomstandigheden, dubbele belasting en de houding van vrouwen zelf is voorlopig het laatste woord nog niet gezegd. Het hoge arbeidsongeschiktheidsrisico van jonge hoger opgeleide vrouwen wekt extra verbazing. Wat is er aan de hand met het paradepaardje van de emancipatie? Heeft ze teveel, of juist te weinig ambitie? Is ze dan toch niet opgewassen tegen de eisen van de arbeidsmarkt? Wat gebeurt er eigenlijk met jonge, hoger opgeleide vrouwen op de arbeidsmarkt? In dit onderzoek heeft drs. Anneke de Vries van de Universiteit Maastricht jonge hoger opgeleide vrouwen zelf aan het woord gelaten over hun ervaringen met werk (en privé), verzuim, arbeidsongeschiktheid en reïntegratie. Stichting WAHO vond het onderzoek erg bijzonder en kreeg van de Nederlandse Stichting voor Psychotechniek (NSvP) een subsidie voor deze publieksversie. Het boekje is niet alleen bedoeld voor jonge vrouwen zelf, maar ook voor bedrijfsartsen, reïntegratieconsulenten, coaches, en psychologen die met deze doelgroep werken en natuurlijk ook voor leidinggevenden, werkgevers, politici en beleidsmakers. Als eerste willen we de vrouwen die hun verhaal hebben verteld hartelijk bedanken. Ook NSvP willen wij bedanken voor het beschikbaar stellen van de financiële middelen. Dr. Angelique de Rijk, universitair docent aan de Universiteit Maastricht, begeleidde het onderzoek én het schrijven van deze publieksversie. Dr. Ineke Klinge was als tweede begeleider bij het onderzoek betrokken. Anneke, Angelique en Ineke: namens Stichting WAHO, de geïnterviewde
5
vrouwen uit het onderzoek en de vele jonge vrouwen voor wie zij exemplarische voorbeelden zijn – onze dank is groot. Mede dankzij jullie inzet kan Stichting WAHO weer verder op weg naar gezondere werkomstandigheden en een betere begeleiding van jonge hoger opgeleide vrouwen bij uitval door psychische klachten. Petra Verdonk, voorzitter Stichting WAHO gezond werken voor jonge, hoger opgeleide vrouwen
6
H
Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 1 Inleiding Aanleiding
De laatste jaren is er veel aandacht voor het grote aantal arbeidsongeschikten in Nederland. Opvallend is het relatief hoge aantal vrouwen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO). Hoewel het verschil tussen mannen en vrouwen de laatste jaren kleiner is geworden, is het arbeidsongeschiktheidsrisico bij vrouwen in 2003 nog steeds 50% hoger dan bij mannen (Derks & De Rijk, 2004). Een deel van deze groep bestaat uit jonge vrouwen met een HBO of academische opleiding. In ruim eenderde van de gevallen gaat het om uitval door psychische gezondheidsklachten. Er zijn al allerlei onderzoeken gedaan om verklaringen te vinden voor de sekseverschillen in WAO-instroom. Meestal gaat het om onderzoek naar bevorderende en belemmerende factoren ten aanzien van uitval en reïntegratie, bijvoorbeeld man-vrouw verschillen op het werk of factoren die de kans op succesvolle reïntegratie bepalen. Het probleem van dit type onderzoek is echter dat er beperkt antwoord wordt gegeven op de vraag naar het ‘waarom’ van de gevonden samenhang. Hoe ontstaan deze verschillen tussen mannen en vrouwen? Hoe komt het dat jonge hoger opgeleide vrouwen uitvallen, terwijl ze toch een goede positie en veelbelovende toekomstmogelijkheden op de arbeidsmarkt hebben? En waarom verloopt het reïntegreren zo moeizaam? Bovendien bestaan hier allerlei –stereotiepe- beelden over. Zo wordt er bijvoorbeeld gewezen naar de combinatie van werken en zorgen (‘dubbele belasting’), die bij vrouwen vaker tot uitval zou leiden. Of het wordt geweten aan de houding van vrouwen zelf: zij bewaken hun grenzen te weinig of zijn minder gemotiveerd om te werken. Maar is dat zo? Wat is er werkelijk aan de hand? Voor Stichting WAHO en de Universiteit Maastricht waren dit aanleidingen voor een onderzoek naar de ervaringen van jonge hoger opgeleide vrouwen die in de WAO terecht waren gekomen. Dit onderzoeksverslag is een verkorte
7
versie van het oorspronkelijke onderzoek (De Vries, 2005). In dit onderzoek worden arbeidsongeschikte vrouwen zelf aan het woord gelaten. Er is niet voor de gebruikelijke individualiserende benadering gekozen, waarin de vrouwen los van hun context worden bestudeerd en vooral de nadruk op hun gedrag wordt gelegd. We hebben juist gekeken naar de interactie tussen de vrouwen en hun omgeving - en welke consequenties dit had voor de manier waarop zij in hun werk stonden, voor de redenen waarom ze gingen verzuimen en voor hun beleving van de periode van arbeidsongeschiktheid en reïntegratiepogingen. Dergelijk onderzoek kan veel inzicht bieden in de knelpunten en behoefte aan begeleiding. Daar kunnen hulpverleners, reïntegratieconsulenten, beleidsmakers én vrouwen zelf hun voordeel mee doen.
Onderzoeksvraag en methode In het onderzoek wordt de volgende vraag beantwoord: Hoe hebben jonge hoger opgeleide vrouwen die vanwege psychische klachten arbeidsongeschikt zijn geworden hun rol als werknemer, hun ziekenrol en hun WAO-situatie ervaren en welke consequenties heeft dat voor hun behoefte aan begeleiding bij reïntegratie? Om inzicht te verkrijgen in de ervaringen en behoeften van jonge hoger opgeleide vrouwen in de WAO, is het van belang dat de onderzochten zoveel mogelijk ruimte krijgen om hun standpunt, interpretatie en beoordeling van de eigen situatie te beschrijven. Het onderzoek bestaat om die reden uit diepte-interviews. Daarin liggen de vragen en antwoorden niet van tevoren vast, maar de onderwerpen wel. De interviews zijn gehouden aan de hand van een zogenaamd ‘interviewschema’, waarin de onderwerpen en aandachtspunten staan vermeld. Dit schema is opgesteld op basis van een literatuurstudie naar factoren die samenhangen met WAO-intrede en de manier waarop vrouwen werkrollen, dubbele belasting en ziekte beleven. In de interviews is expliciet aandacht gegeven aan de mensen in de omgeving van de vrouwen. Er zijn in totaal dertien vrouwen geïnterviewd. De groep bestaat uit Nederlandse vrouwen tussen de 29 en 41 jaar. De duur van het ziekteverzuim ligt tussen zes maanden en bijna acht jaar. De vrouwen komen uit verschillende beroepssectoren. Eén vrouw uit de onderzoeksgroep had een kind ten tijde van het ontstaan van psychische klachten. Vier vrouwen hebben in hun ziekteperiode een kind gekregen. Deze verscheidenheid in achtergrond en situatie versterkt de geldigheid (validiteit) van de onderzoeksresultaten.
8
De opbouw van dit verslag is als volgt. Er wordt in het volgende hoofdstuk ingegaan op het theoretische uitgangspunt van het onderzoek. Daarbij worden tevens enkele bevindingen uit eerder onderzoek beschreven. Deze twee pijlers – theorie en onderzoek – vormen de basis voor de gegevensverzameling en de wijze waarop de interviews geanalyseerd zijn. In hoofdstuk 3 wordt een analyse weergegeven van de interviews met de jonge hoger opgeleide vrouwen, die door psychische klachten in de WAO zijn gekomen. Daarop volgen in hoofdstuk 4 de belangrijkste conclusies, die tevens zullen worden bediscussieerd. Tenslotte worden er aanbevelingen voor de praktijk gegeven in hoofdstuk 5.
9
Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 2 Theorie en eerder onderzoek
Dit onderzoek is vormgegeven volgens de symbolisch interactionistische theorie. In deze theorie gaat het om de manier waarop mensen betekenis verlenen aan hun situatie, namelijk door interactie met de omgeving. Deze benadering wijkt af van de meer psychologische of economische benadering die vaak wordt gehanteerd bij de verklaring van menselijk gedrag. Daarom wordt onze benadering hieronder kort toegelicht. Als voorbereiding voor het onderzoek is er een studie gemaakt van (onderzoeks)literatuur over werken, ziek-zijn en arbeidsongeschiktheid bij vrouwen. Hiervan wordt een korte samenvatting gegeven.
Theorie: Gedrag is een product van interactie In onze onderzoeksbenadering wordt nadruk gelegd op het feit dat mensen elkaar wederzijds beïnvloeden. We gaan er in dit onderzoek vanuit dat mensen betekenis geven aan situaties en gebeurtenissen en dat ze op basis van deze betekenis handelen. Dit wordt ook wel ‘role-taking’ genoemd (Hogg, Terry & White, 1995). Role-taking houdt in dat men het gedrag van de ander altijd bewust of onbewust interpreteert. Op basis daarvan worden ideeën gevormd over het gedrag dat wel of juist niet in een bepaalde situatie verwacht wordt. Dit bepaalt weer hoe men zelf reageert. De uitvoering van een rol hangt dus altijd af van de reacties in de omgeving en de manier waarop deze reacties worden geïnterpreteerd in termen van sociale verwachtingen. Dit is een sociologische benadering van gedrag. In een meer psychologische of economische benadering gaat het vooral om de individuele motieven en ligt er doorgaans veel minder nadruk op de (complexe) interactie met anderen als achtergrond van het gedrag (Arts, Hilhorst & Wester, 1985).
Het gaat om identiteit Het concept ‘identiteit’ heeft een centrale plaats in dit onderzoek naar jonge hoger opgeleide vrouwen in de WAO. Het wel of niet kunnen voldoen aan sociale verwachtingen, beïnvloedt de manier waarop iemand zichzelf beoordeelt en antwoord geeft op de vraag: wie ben ik? Bij ‘identiteit’ gaat het om de betekenis die iemand aan zichzelf
10
toekent in een bepaalde rol. In het dagelijks leven vervullen mensen namelijk meerdere rollen. Zo kunnen jonge hoger opgeleide vrouwen bijvoorbeeld collega zijn, maar ook partner en moeder. De verschillende ‘rolidentiteiten’ bepalen samen wie iemand is, oftewel iemands zelfbeeld (Hogg et al., 1995).
Als je niet aan sociale verwachtingen kunt voldoen... Omdat mensen verschillende rollen uitvoeren in het dagelijks leven, kunnen er rolconflicten ontstaan. Dit is een innerlijke tweestrijd wanneer er niet aan alle sociale verwachtingen tegelijk of even goed voldaan kan worden. Er moet continu positie worden bepaald tussen rolidentiteiten. Het idee dat een bepaalde rol slecht wordt uitgevoerd kan zorgen voor twijfels over de eigenwaarde. Dit vormt een bron van stress. De mate hangt af van de positie van de rolidentiteit ten opzichte van andere rolidentiteiten - de betekenis ervan voor het eigen ‘ik’ (Callero, 1985).
Eerder onderzoek: factoren en beleving In de Nederlandse samenleving is de laatste decennia veel aandacht voor de WAO. Vanuit financieel en sociaal oogpunt wordt op allerlei manieren geprobeerd om het aantal arbeidsongeschikten te verminderen. Het relatief grote aantal vrouwen met een WAO-uitkering springt daarbij in het oog. Om die reden is er al veel onderzoek gedaan naar factoren die bepalend zijn voor arbeidsongeschiktheid en werkhervatting. In veel gevallen ligt de nadruk op verschillen tussen mannen en vrouwen.
In de WAO terechtkomen De hoge WAO-instroom van vrouwen wordt vaak verklaard door ‘dubbele belasting’. Werkende vrouwen zouden extra druk ervaren door hun verantwoordelijkheid in de zorg voor het gezin en daardoor sneller ziek worden. Deze verklaring blijkt echter niet afdoende (Verdonk, 2004). Dit geldt eveneens voor de medisch-biologische verklaring, die stelt dat vrouwen zowel fysiek als psychisch minder belastbaar zijn dan mannen (Ruitenberg, 2001). Waar volgens verschillende onderzoeken wél een oorzaak ligt, is het verschil in arbeidsmarktpositie tussen mannen en vrouwen. Omdat vrouwen vaker werkzaam zijn in risicovolle beroepen, hebben ze minder gunstige werkomstandigheden en mogelijkheden tot ontplooiing (Ruitenberg, 2001; Verdonk, 2004). Er is ook gekeken naar de betekenis van de privé-omgeving, bijvoorbeeld de aanwezigheid van kinderen. Het hebben van kinderen blijkt geen risicofactor
11
te vormen voor arbeidsongeschiktheid van vrouwen. Behalve voor de leeftijdsgroep 25-35 jaar geldt dat kinderen zelfs beschermend zijn tegen arbeidsongeschiktheid, zowel voor mannen als voor vrouwen (Verdonk, 2001). Factoren die het hoge arbeidsongeschiktheidsrisico van specifiek jonge hoger opgeleide vrouwen lijken te verklaren, zijn onvoldoende assertiviteit, lage zelfwaardering, onvoldoende begeleiding en sociale inbedding in de arbeidsorganisatie. Ook hechten zij veel belang aan de werkomgeving. Tenslotte kan er worden gewezen op innerlijke conflicten als gevolg van tegenstrijdige eisen en verwachtingen in verschillende rollen, die uitputting kunnen veroorzaken bij jonge vrouwen met een hoge opleiding (Verdonk, 2004). Ten aanzien van reïntegratie blijken er eveneens verschillen te zijn tussen mannen en vrouwen. Dit geldt met name voor de werkhervatting gedurende de verzuimperiode. Cijfers over de uitstroom uit de WAO laten namelijk zien dat vrouwen even vaak als mannen uitstromen (Derks & De Rijk, 2004). Bij jonge hoger opgeleide vrouwen lijkt verwaarlozing door werkgevers, arbodiensten en reïntegratiebedrijven een rol te spelen, aldus Verdonk (2004). De Rijk, Van Lierop, Janssen en Nijhuis (2002) hebben zich specifiek gericht op verschillen tussen mannen en vrouwen in het eerste jaar na ziekmelding. Verschil in arbeidsmotivatie bleek geen verklaring voor het lagere percentage arbeidsintegratie onder vrouwen ten opzichte van mannen. Sterker nog, de mannelijke en vrouwelijke werknemers verschilden nauwelijks op allerlei aspecten van werkmotivatie. Maar vrouwen hebben in vergelijking met mannen wel minder vaak een leidinggevende functie, vaker een tijdelijk contract, werken vaker bij bedrijven die niet veel overleg met de Arbo-dienst hebben en vaker onder een mannelijke baas. Tevens hebben zij vaker een partner die meer dan fulltime werkt en pas meer gaat doen in de huishouding als er al sprake is van verzuim. Dit zijn allemaal factoren die samenhangen met een kleinere kans op reïntegratie na langdurig verzuim. De Rijk et al. (2002) concludeerden dan ook dat het niet zozeer hun motivatie, maar hun situatie is die de werkhervattingkans van vrouwen ten opzichte van mannen verkleint.
12
Op de vraag naar de beleving van mannen en vrouwen geven deze kwantitatieve onderzoeken echter geen antwoord. Hoe beleven (mannen en) vrouwen hun werkrol? Wat ervaren ze als ze gezondheidsproblemen krijgen? Hoe gaan ze om met verzuim en reïntegratie? Hieronder wordt een overzicht gegeven van de schaarse literatuur die hierover te vinden is. Het gaat om onderzoeken die zich specifiek hebben gericht op vrouwelijke werknemers. Dit zegt niet zozeer iets over het onderscheid met mannen.
Hoe hoger opgeleide vrouwen werk beleven In de literatuur wordt beschreven dat vrouwen in de huidige tijd in een wereld werken, waarin de normen en regels van mannen nog altijd lijken te gelden. Dit betekent: volledige toewijding aan je carrière en succesvolle prestaties laten zien. Voor vrouwen geldt echter nog een voorwaarde voor een geslaagd leven, namelijk het vermogen ‘om vrouw te zijn’ (McKenna, 1999). Daarbij bestaat het voorbeeld van een moeder die er helemaal is voor haar gezin. Het gevolg is dat jonge hoger opgeleide vrouwen het idee hebben dat ze zowel thuis als op het werk perfect moeten zijn (Brinkgreve & Weijts, 2002). Door middel van een grote inzet proberen jonge hoger opgeleide vrouwen te tonen dat ze alles best aan kunnen. Ze hebben uiteindelijk zelf gekozen voor hun situatie, is het idee (Groenendijk, 1998). Daarnaast kan die grote inzet worden toegeschreven aan een sterke gevoeligheid voor waardering. Deze waardering krijgen vrouwen door zich sterk voor te doen en te tonen dat ze zich prima redden in hun leven en werk. Het effect van deze zelfredzame houding is echter dat ze veel verantwoordelijkheden krijgen toebedeeld. Hierdoor wordt het onbedoeld steeds moeilijker om taken te delegeren of af te staan (Groenendijk, 1998). Tenslotte wordt het idee van ‘moeten slagen’ versterkt door de huidige samenleving. Hard werken past volgens McKenna (1999) helemaal bij de cultuur van de westerse maatschappij, waarin autonomie en (financiële) onafhankelijkheid hoog aangeschreven staan. Dit moedigt het streven naar zelfstandigheid en perfectie nog meer aan. Dit kan vrouwen in een conflict met hun eigen waarden brengen en op den duur leiden tot uitputting en psychische gezondheidsklachten.
13
Wat kunnen we afleiden uit het bovenstaande als we dit bekijken door de bril van het symbolisch interactionisme? Welke reacties en voorbeelden van anderen zullen een bepaalde rol spelen in het denken en handelen van jonge hoger opgeleide vrouwen? Ten eerste komen sociale verwachtingen tot stand via opvoeding en maatschappij. De waarden en normen die vrouwen meegekregen hebben van hun ouders of die op hen af komen in de samenleving, bepalen welk beeld zij hebben van sociale verwachtingen. Dit verwachten of eisen ze vervolgens ook van zichzelf. Uit het bovenstaande komt naar voren dat er een eis is dat ze aan de regels van de mannen voldoen en tegelijkertijd vrouw en moeder zijn. Ten tweede spelen rolmodellen een belangrijke rol in het interpreteren van sociale verwachtingen. Aan de hand van het gedrag van mensen met een bepaalde voorbeeldfunctie wordt hier een idee over gevormd. Dit kunnen mensen in de nabije omgeving zijn (vrienden, collega’s) maar het kan mede worden bepaald door wat er in de media wordt getoond. Brinkgreve en Weijts (2002) vonden dat zowel de moeder van werkende vrouwen (die zelf vaak huisvrouw was ) als de vader (die een fulltime baan had) als voorbeeld dienden. In het onderzoek bleek dat juist die tegenstrijdigheid tussen de rol van de vader en die van de moeder een rolconflict bij de dochter opleverde. Ten derde worden sociale verwachtingen afgeleid uit de manier waarop jonge hoger opgeleide vrouwen door hun omgeving worden benaderd. Hierbij gaat het om mensen in de privé-omgeving, zoals de partner en de sociale omgeving (familie, vrienden en bekenden), maar ook om de werkomgeving (leidinggevenden en collega’s). Dit betekent dat vrouwen ook aan die norm van perfect in het werk én perfect thuis zouden willen voldoen. Bovendien kan op basis van het bovenstaande verwacht worden dat vrouwen hierdoor steeds meer verantwoordelijkheden toegeschoven krijgen. Ook de bedrijfsarts en hulpverlenende instanties kunnen volgens deze theoretische benadering een zekere mate van invloed hebben op de interpretatie van sociale verwachtingen en daarmee op de identiteit van jonge hoger opgeleide vrouwen met psychische gezondheidsklachten. Tot zover een overzicht van de belangrijkste literatuur op dit terrein. In het volgende hoofdstuk staan onze bevindingen in het onderzoek centraal.
14
H
Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 3 Analyse van de interviews
Uit de verhalen van de vrouwen bleek dat het ziekteverzuim niet los kan worden gezien van de manier waarop zij in hun werk stonden en hoe hun werkgever met hen omging. Voor jonge hoger opgeleide vrouwen gaat het hier dus om de eerste periode van hun loopbaan. Deze periode zal daarom eerst aan bod komen. Vervolgens zal –min of meer chronologisch- worden ingegaan op de processen rond ziekmelding, verzuim en reïntegratie.
Aan het werk! Uit de verhalen van de geïnterviewde vrouwen blijkt dat werk aan het begin van de loopbaan een belangrijke plek inneemt in hun leven. De vrouwen tonen veel inzet, ook als de functie niet precies is wat ze willen of als de sfeer in de organisatie tegenvalt. Er blijken echter bij nadere analyse twee verschillende vormen van hard werken te zijn.
Hard werken voor je lol: verslaving ligt op de loer Er zijn vrouwen die met een leergierige en open houding in hun werk staan. Ze werken in kleine en/of jonge organisaties met veel ruimte voor eigen initiatief. Het harde werken geeft een goed gevoel. “Ik kreeg er een soort kick van, van het harde werken.” Het maakt vrouwen bereid om veel energie in het werk te steken en zorgt voor een neiging om extra taken op zich te nemen. Ze voelen zich erg betrokken bij het werk en nemen veel verantwoordelijkheid voor hun resultaten. Ze willen hun werk goed doen. “Het is ook dat als ik iets doe, dan kan ik het alleen maar voor 300% doen. Ben superverantwoordelijk, superperfectionistisch daar ook in. Dus als iets nog beter kan door er ’s avonds nog aan te werken, dan zal ik het mee naar huis nemen en niet denken van: nou zeg, ik ben moe, bekijk het maar eventjes.”
15
De organisaties waar deze vrouwen werken kunnen de actieve werkhouding van hun personeel dan ook vaak goed gebruiken. Uit het volgende citaat blijkt het samenspel tussen een ambitieuze vrouw en de organisatie waarin zij werkt: “Sowieso, ik had ook wel de wil, best wel ambitieus, om altijd meer te willen en te doen. (..) Als er een project moest worden opgestart: oh doe maar, dat doe ik wel, vind ik leuk. En er kon ook gewoon heel veel, want er was nog helemaal geen personeelsbeleid, dus alles moest nog worden opgezet. En ik vond alles ontzettend leuk om te doen, dus.” Dit bedrijf is zodanig georganiseerd, dat de werknemers veel mogelijkheden hebben om nieuwe taken en uitdagingen aan te gaan. Bedrijven kunnen daarnaast ook actief reageren op een houding van “Je doet het gewoon. Je bent jong en je pakt alles aan, wat er aan te pakken is. En je gaat ervoor..”. De vrouwen worden niet afgeremd. Een vrouw vertelt: “..dat men dus meteen doorhad wat ze in de kuip hadden zoals zij dat dan zagen: oh die kan alles aan. En ik kreeg meteen... nou het eerste project was nog klein maar het tweede was geloof ik al honderdduizend gulden, was bizar groot. Of je dat effe wilt doen en je doet het ook nog.” Omdat jonge hoger opgeleide vrouwen door hun capaciteiten en wilskracht zichzelf goed kunnen redden en veel aankunnen, lukt het ook. Dit is een reden voor gevoelens van voldoening en vervolgens nog meer inzet. Op den duur kan dit verslavend gaan werken. Hierdoor blijven de vrouwen veel te lang te hard werken zonder dat ze doorhebben hoe het hen mentaal en fysiek sloopt.
Hard werken uit onzekerheid Hard werken hoeft niet alleen te maken te hebben met een open werkklimaat en een ambitieuze werkhouding. Het harde werken kan ook voortkomen uit de hiërarchische structuur in een organisatie. Zo’n structuur kan bij vrouwen onzekerheid oproepen over de eisen die gesteld worden. Ze reageren met een grote inzet. Zo vertelt een vrouw
16
dat het in het bedrijf de norm was om drie avonden per week te werken, naast volledige dagen en soms een weekenddienst: “Ja ik dacht: goh, het zal er allemaal wel bijhoren, dus dat accepteer je dan maar. Ik heb daar eigenlijk nooit zo bij stil gestaan. Wel dat ik sommige dingen heel moeilijk en eng vond enzo, maar goed, dan denk je... je gaat maar door en door.” Het hoeft niet alleen de baas te zijn aan wiens eisen de vrouwen altijd willen voldoen, het kan ook om bijvoorbeeld de eisen van patiënten gaan. Vrouwen kunnen zodanig gericht zijn op het voldoen aan de behoeften van anderen, dat ze hoge eisen aan zichzelf gaat stellen in het verlenen van goede zorg aan patiënten. “Altijd, de patiënt ging voor, dus wat de patiënt nodig had dat ging voor. En dan desnoods geen pauze nemen en dan desnoods langer blijven zitten of vanaf thuis eventjes nog wat telefoontjes doen.” Dit blijft doorgaan aangezien de leidinggevenden en collega’s van de geïnterviewde vrouwen dit niet afremmen. Deze vrouwen zenden zelf ook weinig signalen uit omdat ze willen laten zien dat ze zelfstandig zijn en niet zeuren. Het voldoen aan een bepaalde norm in een organisatie kan ook gewoon een stuk voldoening opleveren. Een vrouw over het werken in een ‘mannenwereld’: “Ik vond ook dat de vrouwen bij ons allemaal hele stoere vrouwen waren, zo van: wij doen gewoon mee..” De vrouwen laten zo zien: wij zijn zelfstandig en zeuren niet! “Dit zal werk dan wel zijn” is het idee.
Het gaat uit de hand lopen Het harde werken kan betekenen dat er ook wordt overgewerkt. Vaak is er sprake van een sluipend proces van steeds harder en meer werken, zonder dat de vrouw (en haar omgeving) dit bewust in de gaten heeft. Dit kan een tijd leuk zijn. Het werken geeft vervulling en kan heel plezierig en boeiend zijn. Bij de geïnterviewde vrouwen
17
ontstaat er op een gegeven moment toch een gevoel van onvrede of stress. Dit kan te maken hebben met omstandigheden in de privé-sfeer, die veel energie en aandacht opeisen en het werk bemoeilijken. Vaak gaan er aan de gevoelens van stress en onvrede echter grote veranderingen in de organisatie vooraf. Reorganisaties of bezuinigingen vergroten de werkdruk en door wisselingen in het team verdwijnt een stuk zekerheid en steun. Het werk is niet meer zoals het was. “Je moest meer presteren, ook meer binnen bepaalde tijden zeg maar, binnen deadlines, dan daarvoor. Dus de vrijheid werd heel erg ingeperkt, heel strak, plus dat de organisatie ontzettend druk was met die omslag. Dus niemand had tijd. Iedereen was bezig te wennen aan de nieuwe procedures en om ze in te voeren, we werden ook gevraagd om mee te denken. Nou ja, ik had echt het gevoel van dat ik een duizendpoot moest zijn.” Soms ontstaan er duidelijke verschillen of zelfs letterlijke tegenstrijdigheden tussen de verwachtingen van een vrouw en die van de organisatie waarin ze werkt. Vrouwen doen hun best om te schipperen. “Ik moest vanuit de organisatie bepaalde taken doen. Mijn collega’s maakten dat vrijwel onmogelijk door een andere prioriteit voor mij te bepalen. Dus dat was daar voortdurend in schipperen.” Dat schipperen kost natuurlijk veel energie. Daar komt nog bij dat soms alle andere bezigheden en bijbehorende rollen buiten het werk sluipenderwijs weggevallen zijn. Alle aandacht en energie is immers uitgegaan naar het werk. Dat betekent dat vrouwen in hun vrije tijd moeilijker afleiding vinden of steun van anderen. “Op het moment dat je merkt dat je het toch niet zo leuk meer vindt, als ik het zo mag zeggen, dan heb je ook niet zoveel elders meer om je voldoening uit te halen. Dat is zo’n sluipend proces. Het is ongelofelijk.” Er zijn vrouwen die binnen de organisatie heel actief naar oplossingen proberen te zoeken. De signalen worden echter niet opgepikt of er wordt zelfs met weerstand gereageerd. De vrouwen krijgen de neiging om aan zichzelf te twijfelen. Deze aantasting van het zelfvertrouwen heeft vervolgens een verlammende werking op het zoeken naar oplossingen.
18
“Op een gegeven moment zag ik me niet meer ergens werken. En dan zag ik weer eens in een vacature de eis ‘stressbestendig’ staan en dan dacht ik: dat ben ik niet, laat maar. Dat ging van kwaad tot erger.” Dit zijn de ervaringen van vrouwen als ze nog werken. Hoe komt het dan tot een ziekmelding?
Ziekmelden als breekpunt Een deel van de vrouwen beschrijft de ziekmelding als een sterke lichamelijke reactie. Ze hebben steeds stug doorgewerkt. In sommige gevallen is het naderen van een grens onvoldoende herkend. Deze vrouwen zien lange tijd geen reden om actie te ondernemen en gaan bijvoorbeeld door met de veronderstelling dat de spanning maar tijdelijk is. Of omdat ze een houding hebben van “zelfstandig en niet aan de bel trekken, doorgaan”. Lichamelijke signalen kunnen ook verkeerd uitgelegd worden: “...snel moe, geïrriteerd, veel hoofdpijn, het huilen stond me vaker nader dan het lachen, dat je gewoon op het toilet wilde gaan janken, en daarna toch wel gewoon weer doorging. Maar ik dacht altijd joh ik ben gewoon moe, of ik moet ongesteld worden of het zal allemaal wel… dus in die zin heb ik het - nee ook niet zien aankomen.” Ook partners blijken niet altijd in staat om adequaat te reageren - omdat zij zelf ook zo hard werken zien ze de signalen niet of nemen ze deze niet serieus. Partners die wel waarschuwen worden door hun vrouw of vriendin onvoldoende serieus genomen. Andere vrouwen hebben weliswaar geprobeerd het probleem aan te kaarten binnen de organisatie maar daar zijn geen oplossingen uit voortgekomen. Voor hen is ziekmelden het enige alternatief. De ziekmelding is voor hun een manier om serieus te worden genomen en een signaal af te geven. “Ik wilde niet terug naar een baan als secretaresse. En ik was te moe om een stap vooruit te maken (..) Ja en ik kon ook echt niet meer nadenken. Maar ik heb het niet op een andere manier duidelijk kunnen maken.”
19
De vrouwen melden zich veelal ziek met het idee: “Een weekje uitrusten en dan ga ik weer aan het werk” De praktijk blijkt toch anders. Achteraf kan de ziekmelding worden gezien als een markering in het hele proces. De organisatie waar de vrouwen werken komt op een grotere afstand te staan en de vrouwen zijn verlost van de dagelijkse (impliciete) botsingen tussen hun verwachtingen en die van de organisatie.
Op jezelf teruggeworpen – mede door de reactie van de omgeving De ziekmelding betekent echter geen einde aan de individuele worsteling van de vrouwen. De vrouwen zijn beperkt want ze voelen zich erg moe, zijn snel emotioneel en daardoor angstig voor sociale situaties. Een hele verandering, vooral voor de vrouwen die zich altijd sterk hebben gevoeld en nu afhankelijk worden van steun uit de omgeving. Het kost tijd om de beperkingen te accepteren. Ook het loskomen van de werkverslaving kan moeite kosten. “Ik had wel altijd in mijn achterhoofd: van alles moest ik. (...) Dat kost zoveel energie, dat ik het dan helemaal niet kon.” Vrouwen die onzeker waren zitten vol met vragen die te maken hebben met hun idee dat de ziekte niet sociaal geaccepteerd wordt. “Ik was gewoon helemaal op, echt helemaal op. Maar op het moment dat ik me ziek meldde, voelde het nog als spijbelen, toen voelde het nog niet of ik ziek mocht zijn ofzo.(..) Is het wel echt zo? Had ik niet aan iets toegegeven, waar ik niet aan mocht toegeven? Ik was nog niet eens overtuigd.” Het gaat hier in wezen om een vraag naar legitimatie en erkenning, die voortkomt uit angst voor negatieve reacties van anderen. Vrouwen kunnen hierop reageren door alle verantwoordelijkheid voor het probleem naar zich toe te trekken. Ze hebben het gevoel dat zij hebben gefaald en die interpretatie brengt weer allerlei schuld- en schaamtegevoelens met zich mee.
20
“Als je maar genoeg laat merken hoe erg je het vindt, dat je niet werkt en dat je thuis zit, misschien dat mensen het dan begrijpen. Of niet kwaad op je zijn, omdat je in de WAO zit. Het is toch een bepaald soort angst van hoe mensen er over denken. En dat probeerde ik denk ik een beetje te bezweren. Door me heel erg schuldig te voelen over het feit dat ik thuis zat.” Het gevolg hiervan is dat een vrouw heel sterk met zichzelf bezig is. Ze voelt zich op zichzelf teruggeworpen.
De organisatie reageert niet Doordat ze niet meer werken ontwikkelen ze gemakkelijk een negatief zelfbeeld – de vrouwen kunnen immers niet meer voldoen aan de verwachtingen van zichzelf en anderen dat ze een succesvolle werknemer zijn. “Ik had zoiets: ja wie wil mij nou? Wat heb ik nou te bieden, zeg maar.” De reactie van de organisatie waar ze werkten kan dit idee bevestigen en versterken door de manier van reageren. Zo blijkt uit de ervaringen van vrouwen dat er soms wordt gereageerd vanuit ongeloof. Daar kan een gebrek aan betrokkenheid vanuit het bedrijf bijkomen. Het gevolg is: “dat het voor mij het beeld versterkte dat mensen een hekel aan me hadden of dat ze het belachelijk vonden dat ik thuis zat.” Het initiatief voor contact met de leidinggevende of de collega’s wordt veelal bij de vrouw zelf gelegd. Ook dit maakt ziekteverzuim en de reïntegratie tot een individuele verantwoordelijkheid van de vrouw.
De wet helpt niet De wettelijke mogelijkheden bieden ook al niet veel steun. De bureaucratische procedures rond ziekteverzuim en WAO geven de vrouwen het idee dat ze zijn overgeleverd aan allerlei regels en procedures. Ze missen persoonlijke aandacht en ervaren niet dat er wordt aangesloten bij hun eigen situatie en mogelijkheden.
21
“Je kreeg wel het gevoel dat ze niet weten wie ze voor zich hebben. (..) Dan zat je voor zo iemand zijn neus (een keuringsarts) en dan zat ie van: ja ik heb het net even doorgekeken en als ik het goed begrijp is er dit en dit en dit aan de hand – en er dan compleet naast zitten!” Het idee van de vrouwen zelf, de reacties van de organisatie en de bureaucratie leiden ertoe dat de vrouwen een sterk individualistische betekenis aan hun verzuim gaan verlenen. Zij hebben gefaald en zij moeten het (alleen) dragen en oplossen, zo is hun idee.
De problemen verengen tot een psychologisch probleem De vrouwen zoeken vervolgens hulp die bij een dergelijke individualistische interpretatie van de problemen aansluit. Er wordt persoonlijke aandacht gezocht bij een psycholoog, psychotherapeut of in zelfhulpgroepen: daar wordt geluisterd en kunnen vrouwen werken aan zichzelf. De individuele benadering van de problemen wordt zo extra versterkt. Dit blijkt ook uit de –psychologische- termen die worden gebruikt om het ontstaan van het verzuim te beschrijven. De vrouwen stellen zichzelf daarin verantwoordelijk voor het ontstaan van de psychische problemen. “Ik stond ver van mijn gevoel af”. “Ik had een te groot verantwoordelijkheidsgevoel”. “Het was een patroon van perfectionisme”.
22
Tevens wordt vaak naar hun eigen opvoeding gewezen, zoals: “een sterk arbeidsethos meegekregen” “nooit geleerd om met problemen om te gaan”. Uit deze citaten komt naar voren hoe de groep vrouwen letterlijk maar ook figuurlijk steeds meer in een isolement terechtkomt. Wat betekent dit ten aanzien van reïntegratie?
Het isolement heeft meerdere kanten Met name vanaf de ziekmelding zijn de vrouwen op zichzelf teruggeworpen. Toch is dit geen periode van stilstand. De vrouwen ontlenen namelijk op verschillende manier betekenis aan dit isolement. Het isolement heeft met andere woorden verschillende kanten. In de eerste periode staat herstel van de ergste klachten voorop.
Isolement: naar een nieuwe identiteit Als men een beetje hersteld is brengt de periode van isolement ruimte voor een soort ‘bezinningsproces’ met zich mee. Er ontstaan nieuwe waarden in het leven. “Vroeger hadden we het altijd over grote huizen en lease-auto’s en mooie banen en nou goed, ik praatte helemaal niet meer mee. Ik had zoiets: waar hebben we het over, dat is toch helemaal niet meer belangrijk?” De ziekteperiode is daardoor een tijd waarin vrouwen een andere visie op werk gaan ontwikkelen. Nadat ze wat uitgerust zijn, beraden zij zich over de manier waarop zij vroeger hun werk hebben ingevuld om daar vervolgens min of meer afstand van te nemen. Ze concluderen namelijk dat ze niet zo gezond omgingen met hun werk. “Nu terugkijkend, ja dat is fnuikend voor jezelf, als je jezelf niet serieus neemt en altijd beter en beter voor jezelf moet doen.”
23
Het relativeren van de vroegere werkrol wordt vergemakkelijkt doordat vrouwen inzien dat ze ouder geworden zijn en daarmee minder afhankelijk van waardering en bevestiging dan aan het begin van hun loopbaan. “Het boeit me nou niet meer zoveel wat anderen van me denken. (..) Als je jonger bent, nog in de 20, je bent gewoon meer onzekerder en je moet nog echt je leven opbouwen. En als je ouder wordt dan maakt dat allemaal nog veel minder uit.”
Ruimte voor persoonlijke wensen In de ziekteperiode kan er ook meer aandacht komen voor wensen in de privé-sfeer die door het harde werken op de achtergrond waren geraakt. Tijdens het ziekteverzuim horen vrouwen hun biologische klok (weer) tikken. “Ik heb nog steeds geen kinderen. En ik wil ze wel. Wanneer is het moment dat je ze nog wel durft te nemen? Ik heb nog twee jaar. Weet je dat komt er ook allemaal bij hè?” Dergelijke gevoelens kunnen ineens heel erg nadrukkelijk om aandacht gaan vragen. Een vrouw vertelt over reïntegratiegesprekken: “dat er maar één ding door mijn hoofd speelde: ik wil een kind. En dat was belangrijker dan al het andere.” De vrouwen zoeken vervolgens naar zienswijzen waarbij de privé-wensen en het voldoen aan werkeisen meer met elkaar in balans komen. De toegenomen aandacht voor privé-wensen kan op vanzelfsprekende manier bijdragen aan die balans. “Ik denk met name het afgelopen jaar, sinds ik een kind heb, ben ik het heel erg gaan relativeren.” Het krijgen van een kind helpt zo om de werkrol een nieuwe waarde te geven.
24
Isolement als afzondering Het sociale isolement van de ziekteverzuimperiode biedt niet alleen ruimte voor herstel en de (ontwikkeling) van de eigen wensen, maar zondert ook af van anderen. Een vrouw beschrijft dit als volgt: “Je vervreemdt zo’n beetje van alles en iedereen om je heen. En ja, dat is lastig om uit jezelf dan weer de prikkel te voelen van ‘nou ik ga het maar weer eens proberen’.” Gevoelsmatig wordt het daardoor moeilijker om werkhervatting te proberen. Bovendien zijn er ook weinig mogelijkheden voor positieve feedback, waardoor een negatieve kijk op het eigen functioneren (mede door een gevoel van falen in het vroegere werk) wordt versterkt. Tenslotte kan men niet oefenen met de nieuwe werkwaarden die in de loop van de tijd zijn ontwikkeld. Dit wordt hieronder verder uitgewerkt.
Wanneer reïntegreren? Er zijn vrouwen die zelf een behoefte merken om weer aan het werk te gaan. Anderen kiezen voor reïntegratieactiviteiten omdat ze zijn goedgekeurd of omdat hun omgeving hen hiertoe aanspoort. In de groep geïnterviewde vrouwen werden de eerste werkhervattingspogingen niet op het goede moment gedaan.
Niet te snel reïntegreren… Er is tijd nodig om te herstellen en om afstand te nemen van de ziekmakende werkrol. Anders blijkt de kans op het terugvallen in het oude ziekmakende werkpatroon duidelijk aanwezig. Ervaringen van vrouwen die vroeg zijn begonnen met werkhervatting bevestigen dit. Zoals het verhaal van een vrouw, die zich op aandringen van haar leidinggevende ging richten op onderwijstaken in plaats van onderzoek: “..daar moet je je weer in bekwamen (..) Dus als je dan een beetje perfectionistisch bent, dan ga je het goed aanpakken (..) en voor je het weet zit je er tot over je oren in. Dus terwijl ik op dat moment nog een zware burnout had en gewoon niet in staat was om dat te combineren met thuis…alleen al twee dingen doen thuis was onmogelijk, laat staan om dan nog de universiteit erbij te hebben…!”
25
Te snel reïntegreren kan de situatie dus vergeren.
…maar ook niet te lang wachten Toch moet het ook niet te lang duren voordat men probeert te reïntegreren. Een te langdurige isolementspositie brengt namelijk allerlei consequenties met zich mee. Het grote probleem lijkt dat er in deze tijd veel kan veranderen in het hoofd van vrouwen, maar dat hun ideeën los blijven staan van de realiteit. Een citaat: “Als ik aan het nadenken ben over werk, dan stel ik me een situatie voor waar ik bij wijze van spreken wordt neergeplant, waar ik het allemaal weer meteen moet kunnen. En dan schiet ik in die angst”. Het woord ‘neergeplant’ suggereert dat deze vrouw geen controle of keuzemogelijkheden ervaart. Andere vrouwen gebruiken de woorden ‘ik hoop’ om het verlangen aan te geven dat ze in werk naar zichzelf zullen luisteren. Het gaat hier dus telkens om hun beeld van werken, niet om hun ervaringen. In het hoofd van de vrouwen verandert veel, maar de nieuwe ideeën worden niet getoetst in de praktijk. Veel vrouwen doen vrijwilligerswerk. Dit wordt als een soort oefenen beschouwd. Een vrijwilligersfunctie wordt als meer vrijblijvend ervaren dan betaald werk. Betaald werk wordt geassocieerd met: “...iets moeten en beoordeeld worden en presteren en deadlines. Niet zelf gekozen deadlines en niet zelf gekozen doelen, waardoor ik me wat minder vrij voel. In een vrijwilligersfunctie bepaal je toch samen met andere mensen hoe het moet worden. Veel meer dan in een betaalde functie.” Vrijwilligerswerk geeft vooral waarde op de korte termijn; het biedt een soort oefenmogelijkheid. Op de langere termijn kan deze ‘oefening’ de onzekerheid over het functioneren in betaald werk echter niet goed wegnemen. Het beeld van betaald werk wordt namelijk niet herzien.
26
“Ik heb inderdaad de associatie met betaald werk:- is moeilijk en zwaar en ellende. De herinnering aan de stress daar en de druk waar je onder staat en de machteloosheid, dat kan me ontzettend aanvliegen. Dat ik denk: dat wil ik nooit, nooit meer!” Hieruit blijkt dat het beeld van betaald werk nog steeds wordt bepaald door de eerdere negatieve ervaringen.
Werkhervatting is met spanning omgeven Werkhervattingspogingen zijn met spanning omgeven en mislukken ook regelmatig.
Kwetsbaarheid door afzondering De nieuwe werkhouding van de reïntegrerende vrouwen is door het (soms langdurige) isolement nog heel kwetsbaar. Het werk hervatten voelt als terugkeer in de maatschappij. De vrouwen hebben het idee nog allerlei omgangsvormen af- en aan te moeten leren. “Dat soort dingen ben ik kwijt geraakt: hoe kies je voor jezelf, hoe neem je beslissingen?” Daarbij kan een vrouw na een lange WAO-periode zich ook pijnlijk bewust worden de consequenties van haar isolement. “Dat is ook zoiets: ik heb echt wat gemist! (..) En dat moet op een of andere manier gewoon een plek krijgen. En angst – accepteren van hé ik ga opnieuw werken, dat vind ik echt heel eng. Ja, dat ik tegen mezelf moet zeggen, ja dat is dan dus zo. Maar ja, dat is wel de eerste paar keer (op een werkplek): daar gaat ie dan, wat nou als…dit of dat? Ik wil er gewoon die drie uur kunnen zitten en mijn werk er goed doen.” De psychologische begeleiding blijkt niet echt voor te bereiden op het gaan werken.
27
Begeleiding teveel gericht op de vrouw zelf Mede doordat de begeleiding erg gericht is op psychologische veranderingsprocessen in de vrouw en niet zozeer op de werkhervatting, blijft de grote mentale barrière om daadwerkelijk te gaan werken voor de vrouwen bestaan. Een vrouw vertelt op basis van haar ervaringen met de begeleiding: “En er zullen ook best wel mensen zijn die de tijd nodig hebben, ik bedoel, ik heb ook heel duidelijk de tijd nodig gehad om te verwerken wat er gebeurd was zeg maar, maar ja ik weet dus niet of je voor iedereen kan spreken, maar ik denk gewoon dat de hulp heel erg gericht moet zijn op (..) je rol in de maatschappij, dat dat het doel is.” De nieuwe identiteit wordt in de isolementspositie ontwikkeld en niet in interactie met de werkomgeving. Terwijl juist ervaringen in interactie met werk kunnen zorgen voor nieuwe ontdekkingen en het eigen maken van een nieuwe werkrol. Zo was een vrouw gewend te werken met de verwachting dat er weinig persoonlijke betrokkenheid en begrip wordt getoond in werk. “Vroeger hebben ze me helemaal uitgemolken. Als ik even niks deed, moest ik maar iets extra’s doen.” Deze verwachting kon pas worden herzien door echte ervaringen met een werkomgeving waarin er flexibel en begripvol met haar omgegaan werd.
De werkplek is niet veranderd Daadwerkelijke werkhervatting gaat in feite samen met het neerzetten van de nieuwe manier van werken die men zich voorgenomen heeft. Als er dan weinig is veranderd aan de werksituatie of als de werksituatie slecht aansluit bij de nieuwe werkhouding, wordt dit extra problematisch. Vrouwen kunnen dan gemakkelijk terugvallen in hun oude werkpatroon wanneer ze weer gaan werken. “Ik zat na een half uur al gespannen achter de computer: hoe moet ik het gaan aanpakken? En elke dag moest ik ergens anders gaan zitten, want er was geen vaste werkplek. Dat was gewoon heel erg onrustig. Ik heb het een
28
paar maanden volgehouden en ben toen echt grandioos afgeknapt” Vooral de vrouwen die voorheen sterk gericht waren op waardering hebben last van de druk tot reïntegratie. Zo van: “de bedrijfsarts en het afdelingshoofd roepen dat heel erg. ‘Je moet je weer richten op werk. Als je binnen een half jaar niet start...dan...vingertje”. Het succesvol in praktijk kunnen brengen van de nieuwe voornemens ten aanzien van de werkrol vraag dus wel om: “..die werkgever die de tijd en dat geduld met je heeft om dat inderdaad op die manier inhoud te geven” De kwetsbaarheid van de vrouwen, de begeleiding die zich tot het ontwikkelen van inzicht beperkt en het gebrek aan veranderingen in de werksituatie zorgen er bij deze vrouwen dus voor dat de werkhervatting na uitval zeer moeizaam verloopt. Reïntegratie kan dus niet los worden gezien van de werksituatie voorafgaande aan het verzuim en de wijze waarop de verzuimperiode invulling heeft gekregen.
29
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 4 Conclusie en discussie In dit onderzoek ging het om de ervaringen van jonge hoger opgeleide vrouwen, die door psychische klachten in de WAO zijn gekomen. Er is aandacht geschonken aan de waarde van werk, de betekenis van ziekte en de consequenties van de WAO-situatie. Dit gaat een stap verder dan onderzoek naar factoren, omdat het inzicht wil geven in de onderliggende processen. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de manier waarop de werkgevers en vrouwen met elkaar omgingen toen de vrouwen nog werkten, doorwerkt in de ziekmelding en het mislukken van reïntegratiepogingen. Ten tweede komt naar voren dat er nadelen zitten aan psychologische begeleiding. Ten derde laat de analyse zien dat de problematiek rond verzuim en reïntegratie van vrouwen ook verband houdt met hun levensfase.
De interactionistische benadering biedt perspectieven Uit dit interactionische onderzoek blijkt dat er sprake is van een ingewikkeld samenspel tussen de vrouwen en hun omgeving. Het ziekteverzuim kan niet zomaar worden verklaard uit de manier van werken van de vrouwen zelf, maar heeft ook te maken met de verwachtingen en reacties van de omgeving. Het onderzoek laat zien hoe vrouwen in een letterlijk en figuurlijk isolement terechtkomen en daar maar moeilijk uitkomen. In de literatuur (hoofstuk 2) wordt verondersteld dat vrouwen in hun werk problemen ondervinden ten gevolge van de mannelijke regels die er gelden. In dit onderzoek vonden we dat vrouwen niet wilden opvallen en dat ze bang waren om teveel te zeuren. Dat lijkt meer een vrouwelijke interpretatie van aanpassen aan de mannelijke norm dan dat er sprake is van een mannelijke norm die ongewild aan vrouwen opgelegd wordt. Ook zouden vrouwen last hebben van het beeld van de goede moeder. Dat zijn we niet tegengekomen in dit onderzoek. Deze ideeën zouden in de opvoeding doorgegeven zijn. Door onze theoretische benadering werd duidelijk dat de vrouwen zelf allerlei ideeën toeschrijven aan hun opvoeding, maar dat uit hun beleving van het werkende bestaan hiervoor niet direct aanwijzingen te vinden zijn. Het lijkt meer te gaan om een rationalisatie achteraf die
30
een gevolg is van de psychologische begeleiding, dan om een sterk idee dat in de opvoeding is ontstaan en doorwerkt in hun werkhouding. De partner blijkt wel een voorbeeldrol te kunnen spelen als deze zelf ook hard werkt. De ideeën over hoe je om moet gaan met werk lijken vooral te worden afgeleid uit de collega’s en leidinggevenden. In het type organisaties waar deze vrouwen werkten, waren er hoge verwachtingen van de werknemers. Dit onderzoek laat ook zien dat de schuld voor het verzuim en de WAO-instroom niet uitsluitend bij de vrouwen zelf gelegd kan worden. Ook ligt de schuld niet alleen aan de kant van de werkgevers. Het gaat om een veel complexer proces, waarbij een groot aantal personen en verwachtingen een rol spelen.
De psychologische benadering schiet tekort Dit onderzoek naar de leef- en belevingswereld van jonge hoger opgeleide vrouwen laat zien dat een individualistische, psychologische benadering van reïntegratiebegeleiding ontoereikend is. Hulp heeft in deze tijd vaak een therapeutisch karakter. De sterke aandacht voor de psychologische kant zorgt echter voor individualisering van het probleem. Er wordt veel tijd en energie gestoken in het analyseren en begrijpen van de werkhouding en het ziekteverzuim van vrouwen in de WAO. Zo ‘wordt er veel uitgekauwd’, om het met de woorden van een vrouw te zeggen. Vrouwen raken in de periode voorafgaande aan het verzuim en tijdens hun ziekteperiode steeds meer op zichzelf teruggeworpen. Deze situatie wordt gecreëerd door de wijze waarop een vrouw zelf haar werkrol invult en betekenis verleent aan haar psychische klachten maar ook de reacties van anderen (in werk, privé-sfeer en in de therapeutische behandeling). Tevens kwamen de vrouwen door de reactie vanuit de organisatie (zoals weerstand, ongeloof of het afschuiven van verantwoordelijkheid) steeds verder van hun werkomgeving af te staan. Het idee te hebben gefaald werd hierdoor vergroot, evenals gevoelens van schuld, schaamte en onzekerheid. Dit alles bracht de vrouwen in een sociaal en psychologisch isolement. Door het contact met professionele hulpverleners werden vrouwen onbedoeld en wellicht onbewust versterkt in hun isolement. Dit bleek belemmerend te werken op het reïntegratieproces. Wainwright en Calnan (2002) hebben erop gewezen dat een psychologische interpretatie van werkstress ertoe leidt dat werknemers zelf volledig verantwoordelijk en dus schuldig worden bevonden voor de situatie of dat ze als slachtoffer van werkomstandigheden worden beschouwd.
31
In het eerste geval krijgt de werknemer meer verantwoordelijkheden dan deze in de realiteit waar kan maken; in het tweede geval wordt de werknemer tot passiviteit gedwongen. In beide gevallen is de kans groot dat er geen verbetering in de situatie komt.
Ziekteverzuim als transitieproces Bij vrouwen die op jonge leeftijd in de WAO komen is er feitelijk op de achtergrond sprake van een transitieproces van een levensfase waarin werk heel belangrijk is naar een levensfase waarin sociale relaties (partner, kinderen) heel belangrijk zijn. In de discussies over verzuim van jonge hoger opgeleide vrouwen klinkt vaak de term ‘dubbele belasting’. Dit wil zeggen dat een vrouw door de combinatie van werk- en zorgtaken overbelast kan raken. Door veel onderzoek is reeds aangetoond dat dit geen afdoende verklaring is voor het verzuim van vrouwen. Het is een beperkte groep die het combineren van werken en zorgen zwaar vindt. Veel vrouwen blijken ‘de combinatie’ juist extra waardevol te vinden (Wesseling, 2001). Toch is er in onderzoeken naar vrouwen vooral aandacht voor de betekenis van het moederschap en worden vrouwen die (nog) geen kinderen hebben buiten beschouwing gelaten. Dit onderzoek, dat – op één vrouw na – om vrouwen zonder kinderen gaat, suggereert dat het harde werken ook (onbewust) leidt tot uitstellen van de kinderwens en dat dit de periode van ziekteverzuim extra beladen maakt. Toch kan juist die kinderwens helpen om een betere balans te zoeken tussen het voldoen aan werkeisen en privé-wensen.
Beperkingen van het onderzoek Het beschreven proces gaat natuurlijk niet op voor alle vrouwen die last hebben van een te hoge werkdruk. Het ging in dit onderzoek om een groep bij wie de reïntegratie niet goed verlopen was. Bovendien was de groep klein; het is goed mogelijk dat er nog meer variaties mogelijk zijn. Dit onderzoek laat wél zien wat er kan gebeuren ten aanzien van jonge hoger opgeleide werkende vrouwen. In het volgende hoofdstuk worden aanbevelingen weergegeven om een dergelijk scenario te voorkomen.
32
H
Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 5 Aanbevelingen
In hoofdstuk 4 zijn verschillende kanttekeningen geplaatst bij de huidige begeleiding bij reïntegratie. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag: ja maar, hoe dan wel?
Van isolement naar interactie met het werk Uit dit onderzoek blijkt dat vrouwen door een individuele benadering van het probleem in een sociaal isolement kunnen raken en dat dit nadelige gevolgen heeft voor reïntegratie. Een individuele benadering is niet alleen een resultaat van de denkwijze van vrouwen zelf, maar kan door de organisatie, de hulpverlening en het veld van reïntegratie en WAO bevestigd of versterkt worden. Zo’n proces kan alleen doorbroken worden door een verandering in het denken en handelen van alle betrokken partijen. Ten aanzien van preventie vraagt dit alertheid van vrouwen en van leidinggevenden. ‘Het moet van twee kanten komen’. Voor vrouwen geldt dat het harde werken op termijn niets oplevert. Het harde werken put namelijk niet alleen uit, maar vrouwen verliezen als het ware hun mogelijkheden en ‘rechten’ om op te komen voor hun werkcondities. Wanneer zij alles altijd zonder morren hebben geaccepteerd, wordt er gemakkelijker over hen heengelopen. Deze aanbeveling stemt overigens overeen met adviezen die in moderne zelfhulpboeken worden gegeven (Frankel, 2005). Voor werkgevers betekent dit dat zij werknemers niet moeten overladen met werk. Ook is het belangrijk dat ze ‘op maat reageren’ op de signalen van hun (jonge, vrouwelijke) personeel en niet te snel geneigd zijn om de werkbelasting tot een individueel, psychologisch probleem te maken. Afhankelijk van de vrouw kan de aandacht meer gericht zijn op positieve feedback voor haar werk, zodat zij zich minder aan haar lot overgelaten voelt en onzeker raakt. Bij andere vrouwen kan het nodig zijn om de vrouw expliciet af te remmen in haar grenzeloze inzet. Het is overigens de vraag of leidinggevenden tot dit laatste bereid zijn; op de korte termijn leveren hardwerkende werk-
33
nemers tenslotte meer productie op. In het algemeen geldt natuurlijk dat organisaties met meer aandacht voor de arbeidsomstandigheden hun werknemers (m/v) een gezondere werkplek bieden en dus ook aan deze groep vrouwen. Daarvoor hoeft een bedrijf of instelling niet een specifiek ‘vrouwenbeleid’ te voeren (Ministerie SZW, 2003). Ondersteun uitgevallen vrouwen niet alleen náár werk, maar ook tijdens het weer werken. Op zo’n manier veranderen ideeën over werken niet alleen in het hoofd, maar worden ze in de praktijk zelf ontwikkeld en bijgesteld. Dit vraagt om een werkgever die samen met een vrouw naar oplossingen in het werk blijft zoeken. Dit betekent dat de begeleiding een duidelijk idee moet hebben van arbeidsmogelijkheden, en ook eisen moet kunnen en durven stellen aan (toekomstige) werkgevers. In de begeleiding is het tevens van belang om vrouwen te ondersteunen in het vermijden van oude valkuilen in het werk. De oude werkplek biedt deze mogelijkheden in veel gevallen niet. Het is dan ook de vraag of voor deze groep vrouwen de Wet verbetering Poortwachter, die in eerste instantie terugkeer naar de eigen werkgever stimuleert, niet juist vertragend werkt. Ook met de nieuwe WIA wordt dit een probleem. Zodra duidelijk wordt dat een werknemer echt een andere keuze moet of wil maken, is een snelle overstap nog niet mogelijk.
Ruimte voor wensen in de privé-sfeer Uit dit onderzoek is gebleken dat kwesties in de privé-sfeer in de levensfase van jonge hoger opgeleide vrouwen die uitvallen, een belangrijke rol spelen. Het gaat daarbij niet alleen om kinderen maar ook om de kinderwens (en wellicht de wens een partner te vinden). Hierbij lijkt het belangrijk om deze wensen niet als een belemmering te beschouwen, maar als een bijdrage aan een gezondere balans tussen het vervullen van privé-wensen en het voldoen aan werkeisen. Bovendien: anders dan vaak gedacht wordt, kan het moederschap de uitvoering van de werkrol juist ondersteunen. Geen van de vrouwen heeft in de interviews aangegeven dat de kinderwens aan de orde is gekomen in de gesprekken met de begeleider. Het is dus moeilijk om aanwijzingen te geven over hoe dat dan zou moeten. Vrouwen zouden expliciete vragen hierover als opdringerig kunnen ervaren. Deskundigen wijzen er op dat het krijgen van kinderen in Nederland sterk als een individuele keuze wordt beschouwd (Kremer, 2005). In andere landen wordt het krijgen van kinderen veel meer als iets vanzelfsprekends gezien en als iets waarvoor de hele samenleving verantwoordelijk is. Als begeleiders meer zo’n houding zouden aannemen, zou die de kinderwens
34
bespreekbaar kunnen maken zonder dat de vrouw hier schuldgevoelens bij krijgt. Het negeren van deze gevoelens kan namelijk individualisering van de problemen van deze vrouwen en daarmee hun isolement versterken. Ziekteverzuim en arbeidsintegratie als levensfase-problematiek vergt verder onderzoek. Ook de rol van de (eventuele) partner zou verder uitgediept kunnen worden. In elk geval heeft dit onderzoek - dankzij de vrouwen die bereid waren hun verhaal aan ons te vertellen - weer een nieuw licht geworpen op de instroom van hoger opgeleide vrouwen in de WAO en op de wijzen waarop dit voorkomen kan worden. Het onderzoek maakt duidelijk dat de problemen rond reïntegratie niet los gezien kunnen worden van de werksituatie voorafgaande aan het verzuim en de wijze waarop door de verschillende partijen betekenis wordt gegeven aan dat verzuim. Ook maakt het duidelijk dat de vrouwen noch het slachtoffer noch schuldige zijn, maar dat er sprake is van een complex samenspel tussen de werksituatie, de vrouw in kwestie en de begeleiding bij reïntegratie.
Geraadpleegde literatuur Arts, W.A. , Hilhorst, H.W.A. , & Wester, F. (1985). Betekenis en interactie. Symbolisch interactionisme als onderzoeksperspectief. Deventer: Van Loghum Slaterus bv. Baart, I. (1996). De strijd om het zelfbeeld. In A. van Wijnen, Y. Koster & A. Oderwald (Eds), Trots en treurnis (pp.40-49). Amsterdam: Babylon-de Geus. Birnbaum, N. (2002). Sekseverschillen in psychisch gerelateerde arbeidsuitval onder jonge professionals. Amsterdam: RaymakersvdBruggen/Universiteit van Amsterdam. Brinkgreve, C. , & Weijts, W. (2002). Jong, vrouw en uitgeblust. Vrij Nederland, 39, 47-49 Burke, P.J. , & Reitzes, D.C. (1981). The Link between Identity and Role Performance. Social Psychology Quarterly, 44 (2), 83-92. Burke, P.J. , & Tully, J.C. (1977). The Measurement of Role Identity. Social Forces, 55 (4), 881-98. Callero, P.L. (1985). Role-identity salience. Social Psychology Quarterly, 48 (3), 203-15. De Rijk, A. , Van Lierop, B. , Janssen, N. , & Nijhuis, F. (2002). Geen kwestie van motivatie maar van situatie: een onderzoek naar man/vrouw verschillen in werkhervatting gedurende het eerste jaar na ziekmelding. Doetinchem: Elsevier Bedrijfsinformatie. Derks, W. , & De Rijk, A. (2004). WAO m/v: Actuele ontwikkelingen in Nederland. Kwartaalschrift economie , 4, 482-491.
35
De Swaan, A. (1986). De mens is de mens een zorg. Opstellen 1971-1981. Amsterdam: Meulenhoff. De Vries, A.N. (2005). Ervaring leert. Over jonge hoger opgeleide vrouwen in de WAO en hun behoefte aan begeleiding. Doctoraalscriptie Gezondheidswetenschappen, Universiteit Maastricht. Dulfer, W. (2000). Psychische klachten: symptoom van protest? Vrouwen en de WAO: ervaringen en interpretaties van jonge vrouwen, werkzaam in de gezondheidszorg, over leven, werken, (psychisch) ziek en arbeidsongeschikt worden. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Frankel, L. (2005). Opzij! Opzij! Opzij! 101 adviezen om carriere te maken voor vrouwen. Amsterdam: uitgeverij Arena. Gerits, L. (2003). Who cares? Personality profiles of nurses taking care of clients with severe behavior problems. Nijmegen: Katholieke Universiteit Nijmegen. Groenendijk, H. J. (1998). Werken en zorgen: de moeite waard. Een onderzoek naar het welbevinden van buitenshuis werkende moeders. Rotterdam: Erasmus Universiteit. Halsema, A. & Jacobs, J. (2002). Over kracht gesproken. Empowerment en diversiteit in zorg en welzijn. Utrecht: Universiteit voor Humanistiek. Hogg, M.A. , Terry, D.J ., & White, K.M. (1995) A tale of two theories: a critical comparison of identity theory with social identity theory. Social Psychology Quarterly, 58 (4), 255-269. Houtman, I.L.D. , Schoemaker, C.G. , Blatter, B.M. , De Vroome, E.M.M. , Van den Berg, R. , & Bijl, R.V. (2002). Psychische klachten, interventies en werkhervatting. De prognosestudie INVENT. Heerhugowaard: PlantijnCasparie Heerhugowaard. Keulartz, F. W. J. (1987). Van bestraffing naar behandeling: een inleiding in de sociologie van de hulpverlening. Meppel: Boom. Korupp, S.E. (2000). Mothers and the process of social stratification. Utrecht: Universiteit Utrecht. Kremer, M. (2005) How Welfare States Care. Culture, Gender and Citizenship in Europe. Utrecht: Universiteit Utrecht. Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen. (2001). Ziektediagnosen bij uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid. Statistische informatie over medische classificaties in WAO, WAZ en Wajong 1999. Amsterdam: Landelijk instituut sociale verzekeringen. Larsen, M. D. (1997). Assessing the Impact of Gender Role Stereotyping in the Media. Journal of Health Education, 28 (6), 390391. Maas, C. (2003). Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in 2002. Sociaal-economische maandstatistieken 2003/11. Voorburg/ Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). McKenna, P.E. (1999). Als werk niet meer werkt. Vrouwen, carrière en de kwaliteit van het leven. Amsterdam: Ooievaar.
36
Meer, J., Rolink, A. & Verdonk, P. (2004). In beweging naar werk. Begeleide intervisie voor arbeidsongeschikte vrouwen die willen terugkeren op de arbeidsmarkt. Amsterdam: FNV Vrouwenbond, FNV Vrouwensecretariaat, Stichting WAHO. 36 pp. (ISBN 90-72610-08-3) Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2003). Minder vrouwen in de WAO! Hoe bedrijven kunnen voorkomen dat vrouwen arbeidsongeschikt raken. 10 voorbeelden. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. (Bestelcode 311) Oderwald, A. (1995). Leven in twee werelden: chronisch zieken over zichzelf. In C. Spreeuwenberg, G.A.M. van den Bos, F.M. van den Boom & S. Driessen (Eds.), Met het oog op autonomie. Zorg, opvang en begeleiding van chronisch zieken (pp. 7-30). Assen: Van Gorcum. Platform Vrouwen en Arbeidsongeschiktheid. (2004). Een andere weg. Gender en diversiteit bij reïntegratie. Utrecht: Platform Vrouwen en Arbeidsongeschiktheid. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. (2002). Werken aan balans. Remedies tegen burn-out. Den Haag: Sdu. Ruitenberg, J. (2001). Vrouwen in de WAO: sekseverschil of gender-issue? Tijdschrift voor genderstudies, 4, 34-39. Sandanger, I. , Nygård, J.F. , Sørensen, T. , & Torbjørn, M. (2004) Is women’s mental health more susceptible than men’s tot the influence of surrounding stress? Social psychiatry and psychiatric epidemiology, 39, 177-84. Sociaal en Cultureel Planbureau (1993). Sociale atlas van de vrouw. Deel 2 Arbeid, inkomen en faciliteiten om werken en de zorg voor kinderen te combineren. Rijswijk: Sociaal en Cultureel Planbureau. Sociaal en Cultureel Planbureau (2002). De kwaliteit van de quartaire sector. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. UWV. (2001). Jaaroverzicht arbeidsgehandicapten 2001. Amsterdam: UWV. UWV. (2003). Maandoverzicht arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (voorlopige cijfers). Januari t/m december 2003. Amsterdam: UWV. Van Berkel, R. (1999). Activering in Nederland; het toenemend hybridisch karakter van sociaal beleid. TAP: Tijdschrift voor Arbeidsparticipatie, 21, 95-107. Van Deursen, C. G. L. , & Van der Burg, C. L. (2003). Van ziekmelding tot WAO. Onderzoek onder werknemers die in 2001 voor de poort van de WAO stonden. Amsterdam: UWV. Van Elderen, T.M.T. (1995). Chronisch zieke onbeperkt aan het werk. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
37
Van Ginkel, W., & Wevers, C. (1996). Werk, werk en nog eens werk. In A. Van Wijnen, Y. Koster-Dreese & A. Oderwald (Eds.), Trots en treurnis. Gehandicapt in Nederland (pp. 106-112). Amsterdam: Babylon-De Geud/Gehandicaptenraad. Van Houten, D. (1999). Emancipatie en empowerment. In G. A. M. Bos, B. W. Frijling & Y. Koster-Dreese (Eds.), Chronisch-ziekenbeleid in de jaren negentig (pp. 195-211). Utrecht: Uitgeverij SWP. Van Mens- Verhulst, J. , Radtke, H.L. , & Spence, C.D. (2004). The private struggle of mothers with asthma: a gender perspective on illness management. Patient Education and Counseling, 54, 79-86. Van Wijnen, A. (1997). Het medisch model versus het sociaal-politieke model; perspectieven op de positie van gehandicapten. In J. H. Brenninkmeijer (Ed.), Basisboek Handicap en Samenleving (pp. 33-47). Utrecht: De Tijdstroom. Veerman, J. (2001). Psychische arbeidsongeschiktheid: een overzicht van actuele feiten en cijfers. ‘s Gravenhage: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Verdonk, P. (2001). Vrouwen: arbeidsongeschikt of arbeidsondergeschikt? Een uitgebreide literatuurstudie naar het arbeidsongeschiktheidsrisico van vrouwen. Nijmegen: Wetenschapswinkel Katholieke Universiteit Nijmegen. Verdonk, P. (2004). Vrouwen en WAO: knelpunten en aanbevelingen. tsg, 82, 58-61. WAHO, & De Rode Hoed. (2002). Jonge vrouwen in de WAO. Een plan van aanpak voor preventie en reïntegratie. Amsterdam: Stichting WAHO voor jonge hoger opgeleide vrouwen in de WAO. Wainwright, D. , & Calnan, M. (2002). Work stress: the making of a modern epidemic. Buckingham: Open University Press. Wesseling, L. (2001) Geleerde moeders. Amsterdam: Uitgeverij de Balie. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (1990). Een werkend perspectief. Arbeidsparticipatie in de jaren ’90. Den Haag: Sdu. Zola (1996). Een moeilijk verhaal om te vertellen en te horen: te boven komen is niet hetzelfde als integreren. In A. Van Wijnen, Y. Koster-Dreese & A. Oderwald (Eds.), Trots en treurnis. Gehandicapt in Nederland (pp. 16-26). Amsterdam: Babylon-De Geus/ Gehandicaptenraad.
38
Over de auteurs Drs. Anneke de Vries is gezondheidswetenschapper. Ze is afgestudeerd in de specialistatie Arbeidsrehabilitatiewetenschap aan de Faculteit der Gezondheidswetenschappen, Universiteit Maastricht. Email:
[email protected]
Dr. Angelique de Rijk is Universitair Docent Arbeid en Gezondheid bij de capgroep Beleid, Economie en Organisatie van de Zorg aan de Faculteit der Gezondheidswetenschappen, Universiteit Maastricht en programma-coördinator van de Bachelor en Master Arbeid en Gezondheid. Email / internet:
[email protected] / www.fdgw.unimaas.nl
Drs. Petra Verdonk is psycholoog van arbeid en gezondheid en voorzitter van Stichting WAHO. Zij is onderzoeker bij Vrouwenstudies Medische Wetenschappen van het UMC St Radboud (Kenniscentrum Sekse en Diversiteit in Medisch Onderwijs). Email / internet: www.waho.nl
[email protected] / www.kenniscentrumSDMO.nl
Dr. Ineke Klinge is Universitair Docent Genderstudies Gezondheid en Gezondheidszorg bij de capgroep Zorgwetenschappen aan de Faculteit der Gezondheidswetenschappen en senior onderzoeker bij het Centrum voor Gender & Diversiteit van de Universiteit Maastricht. Zij is programmaleider van het onderzoeksprogramma Gender & Diversiteit van CAPHRI ( Care and Public Health Research Institute). Email /internet:
[email protected]; www.zw.unimaas.nl/gew
39
Drs. Anneke de Vries Dr. Angelique de Rijk Drs. Petra Verdonk Dr. Ineke Klinge
Een uitgave van Stichting WAHO In samenwerking met de Universiteit Maastricht Subsidie Nederlandse Stichting voor Psychotechniek