Angela Cannings en Megan Lloyd Davies
Ik blijf toch jullie moeder
p ro l o o g
De dag begon als alle andere dagen, en ik wou dat hij ook zo was geeindigd. Hoe vaak heb ik me in de afgelopen jaren ingebeeld dat ik mijn zoontje Matthew veilig in bed stopte, mijn dochter Jade van drie welterusten kuste en daarna het licht uitdeed? Dat ik zachtjes naar beneden liep, mezelf een glas wijn inschonk en iets te eten klaarmaakte? Dat ik, voordat ik naar bed ging, nog even naar een paar soaps keek en daarna tegen mijn man Terry aankroop en in slaap viel? Dat ik een doodgewone moeder was? Maar ik kan nog zoveel willen en wensen, op 12 november 1999 lagen we ’s avonds niet alle vier vredig onder één dak te slapen. Dat was de dag waarop mijn wereld instortte. De dag waarop we verzeild raakten in een nachtmerrie waaruit we nog steeds niet helemaal zijn ontwaakt. En de dag waarop we veranderden in het gezin dat we nu zijn. Ik werd wakker op een ochtend in november. Buiten was het nog pikdonker. Terry’s wekker was om tien over half zes afgegaan, en hij was moeizaam opgestaan en aan zijn dag begonnen. Hij was aan vroeg opstaan gewend omdat hij als manager van een bakkerijafdeling in een supermarkt werkte, maar ik probeerde zo lang mogelijk te genieten van die laatste knusse momenten, voordat de warmte van zijn lichaam helemaal uit ons plekje in bed zou zijn verdwenen. In de kamer naast de onze hoorde ik Matthew bewegen. Een gevoel van diepe voldoening overviel me toen ik aan hem dacht. Hij lag daar in zijn wiegje, in de kamer die hij deelde met Jade. Na zijn geboorte was er een rust in ons leven gekomen die we nooit meer hadden gedacht te zullen vinden. In 11
de tien jaar voor de geboorte van Matthew hadden we meer leed gekend dan de meeste ouders zich kunnen voorstellen: we hadden twee kindjes aan wiegendood verloren. Maar in 1996 werd Jade geboren, en drie jaar later had Matthew ons geluk vervolmaakt. We hadden eindelijk waarvan we al zo lang hadden gedroomd: een normaal gezinsleven. Toen ik op mijn tenen de kinderkamer in liep, voelde ik, zoals iedere moeder, mijn hart even opzwellen van liefde. Misschien voelde ik dat altijd wel een tikje sterker wanneer ik naar mijn twee kinderen keek omdat ik nooit had durven dromen dat ik dat geluk ooit nog zou kennen. Snel tilde ik Matthew uit zijn wiegje en nam hem mee naar onze slaapkamer, waar ik hem zijn flesje gaf. Ik genoot altijd van dat moment, wanneer ik hem dicht tegen me aan kon houden en hij me tijdens het drinken indringend aankeek. Een paar minuten later kwam Jade zoals elke morgen ook de kamer in. Ik zette de tv aan, zodat ze naar haar favoriete tekenfilmpjes kon kijken, en sloeg het dekbed gezellig om ons heen. Het was altijd een bijzonder moment wanneer ik mijn kinderen knuffelde, die nog een beetje duf van de slaap waren en nog niet aan de hectiek van de dag waren begonnen. Dan zaten we in bed, warm en veilig bij elkaar. Jade van drie keek naar het kleurige scherm en de vierenhalve maand oude Matthew lag na te genieten van zijn flesje. Zoals wel vaker vroeg Jade, die vol liefde naar haar broertje keek, of ik voor hem een holletje in het dekbed wilde maken. Toen ze zich lachend en kirrend over Matthew heen boog, volgde hij met zijn ogen elke beweging die ze maakte. Ze leken helemaal in elkaar op te gaan. ‘Kom, dan maak ik je ontbijt klaar,’ zei ik na een minuut of tien. We gingen met zijn drietjes naar beneden. Ik zette Matthew in zijn wipstoeltje en Jade aan de keukentafel, zodat ik haar een geroosterde boterham kon voeren en bij mijn gretige zoontje wat pap naar binnen kon lepelen. Het consultatiebureau had aangeraden om hem pas vanaf drie maanden vast voedsel te geven, maar ik was er twee weken eerder mee begonnen. Matthew trok zich, net als alle baby’s, niets van de regels aan en leek niet genoeg aan de fles te hebben. Na het ontbijt kleedden we ons aan en vertrokken om kwart voor negen naar de crèche. Gewoonlijk liepen we vanaf ons huis door Salisbury omdat ik de kinderen graag een 12
frisse neus wilde laten halen en we een heel stuk door een park konden lopen, maar omdat het die ochtend koud was en Matthew een dag eerder niet lekker was geweest, besloot ik de auto te pakken. ‘Dag, Jadey,’ zei ik toen ik me vooroverboog om haar een zoen te geven. Mijn lippen hadden haar wang amper geraakt of ze rende al naar de andere kinderen toe. Jade was als peuter een meisje dat erg van gezelschap hield en genoot van haar drie ochtenden per week op de crèche. Toen ik weer thuis was, begon ik aan het huishouden. Een maand eerder was ik weer begonnen met mijn parttimebaan bij Tesco, dezelfde supermarkt waarvoor Terry werkte, en ik werkte vier avonden per week. Dat betekende dat thuis alles volgens een strak schema moest verlopen. Terry was een geweldige hulp – hij gaf de kinderen ’s avonds eten, deed ze in bad en stopte ze in bed – maar toch probeerde ik overdag zoveel mogelijk gedaan te krijgen. Die ochtend had ik veel te doen: ik wilde mijn haar wassen en de enorme berg boodschappen opruimen die ik de avond ervoor in huis had gehaald. Ook wilde ik voor Matthew wat groenten pureren, net zoals ik vroeger altijd voor Jade had gedaan. Ik bracht Matthew om half tien naar bed voor zijn ochtendslaapje. Onder zijn matrasje lag een speciaal apparaatje met een alarm dat zijn ademhaling registreerde en een seintje gaf als die mocht stokken. Soms maakte dat alarm een piepend geluid wanneer Matthew van zijn matrasje rolde of de batterij bijna leeg was. Dan rende ik naar zijn bedje met in mijn mond de metalige smaak die gepaard gaat met angst. Matthew had een dergelijk alarm omdat hij, net als Jade, een verhoogde kans op wiegendood had. Daaraan hadden we al eerder een dertien weken oud dochtertje en een zoontje van zeven weken verloren. De artsen wisten niet waardoor Gemma en Jason waren gestorven. Ze gaven als doodsoorzaak sids, oftewel Sudden Infant Death Syndrome, zoals de officiële benaming luidt. Onze kindjes waren in slaap gevallen en nooit meer wakker geworden. Weer twee slachtoffertjes van wiegendood. Iedereen verzekerde ons dat we hun dood op geen enkele manier 13
hadden kunnen voorkomen, maar ik bleef me afvragen of dat wel zo was. Ik denk dat alle moeders dat gevoel kennen: het verlangen om je kind te beschermen en het schuldgevoel dat vanzelf de kop opsteekt als je daarin faalt. Na de dood van Jason waren we zelfs gerustgesteld door een hoogleraar in de kindergeneeskunde, een vooraanstaand deskundige op het gebied van wiegendood. Hij drukte ons op het hart onszelf niets te verwijten en vertelde ons dat we niet het enige gezin waren dat deze tragedie meerdere malen had meegemaakt. Zijn woorden waren voor ons een troost, en Terry en ik hadden trouw al zijn adviezen opgevolgd. We waren verhuisd, we waren gestopt met roken en we hadden uitgebreid de tijd genomen om het verlies te verwerken voordat we weer een poging deden om in verwachting te raken. Vijf jaar later kregen we Jade, en zij betekende voor ons een nieuw begin. Ook Jade had met zo’n alarm in haar bedje geslapen en deelgenomen aan een onderzoeksprogramma waarbij informatie werd verzameld over zuigelingen wier broers of zusjes aan wiegendood waren overleden. Natuurlijk leefden Terry en ik allebei met een onuitgesproken angst, en die leek waarheid te worden toen Jade op een leeftijd van drie maanden moeite kreeg met ademen. Op een ochtend trof ik haar snakkend naar adem in haar wiegje aan. Ze werd met spoed in het ziekenhuis opgenomen, waar ze twee weken moest blijven. Ik was al die tijd op van de zenuwen omdat Jason kort voor zijn dood moeite met ademen had gehad en ik heel erg bang was dat ook Jade iets dergelijks zou overkomen. Nadat Jade een hersenscan had ondergaan, ze vierentwintig uur per dag aan de hartbewaking had gelegen, tijdens haar slaap in de gaten was gehouden en haar bloed en urine waren onderzocht, kwamen de artsen tot de conclusie dat haar niets mankeerde. Ik was echter niet in staat mijn angst te onderdrukken. De artsen waren erg aardig voor ons en boden zelfs aan om haar drie maanden lang op te nemen zodat ze haar konden observeren, maar we besloten dat we de draad van ons leven weer moesten oppakken, en toen het met ons dochtertje steeds beter ging, ebde onze angst langzaam weg. Jade groeide op tot een gezond en vrolijk meisje en ik was niet langer bang. Toen Matthew werd geboren, waren we ervan overtuigd dat we 14
het verleden eindelijk achter ons hadden gelaten. Toch was dat allemaal niet van een leien dakje gegaan. De ochtend voor zijn geboorte voelde ik tijdens het ontbijt plotseling de melk over mijn kin lopen. ‘Mama, je mond doet gek,’ zei Jade. Ik rende naar de spiegel en zag dat de linkerkant van mijn gezicht op een vreemde manier was vertrokken en verlamd was, alsof ik door een beroerte was getroffen. Terry kwam naar huis en bracht me naar het ziekenhuis. Ik was heel erg zenuwachtig omdat ik de volgende dag een keizersnee zou ondergaan, maar de artsen vertelden me dat wat ik had, de verlamming van Bell, een virus dat de gezichtszenuwen aantast, geen invloed zou hebben op mijn nog ongeboren kind. Ze zeiden dat er niets aan te doen was en dat ik gewoon moest afwachten of mijn gezicht weer recht zou gaan staan. Pas een week later kreeg ik van een specialist te horen dat ik meteen steroïden had moeten krijgen. Het probleem was alleen dat ik die niet mocht gebruiken als ik borstvoeding wilde geven, en dat wilde ik juist zo graag. De verlamming maakte me van streek. Ik was nooit echt ijdel geweest, maar ik was nog maar zesendertig en had een oog dat niet goed sloot, kon niet goed ruiken en proeven en had mijn kenmerkende glimlach zien veranderen in een scheve grimas. Binnen een paar maanden was de toestand van mijn gezicht aanzienlijk verbeterd, maar mijn zelfvertrouwen had een fikse deuk opgelopen. Ik had het idee dat ik eruitzag als een oud mens. Alle moeilijkheden vielen echter in het niet bij wat er door me heen ging wanneer ik Matthew en Jade samen zag, en ik voelde me met de dag gelukkiger. We ontwikkelden thuis een bepaald ritme, gingen voor het eerst als gezin op vakantie naar een camping in Devon, en mijn zoontje ontwikkelde zich van een piepkleine pasgeborene tot een mollige, blije baby. Eindelijk had ik het gevoel dat er niets meer aan mijn leven ontbrak: ik had een gezonde zoon en dochter. Maar op de ochtend van de twaalfde november werd ik geplaagd door een lichte onzekerheid. Een week eerder had plotseling het alarm gepiept en had ik Matthew happend naar lucht in zijn wiegje aangetroffen. Volkomen van streek had ik een ambulance gebeld. Tegen de tijd dat Matthew bij het ziekenhuis van Salisbury aankwam, was hij weer hele15
maal in orde. Hij zat te murmelen en keek vrolijk om zich heen, terwijl ik probeerde te bevatten dat het ondenkbare bijna weer was gebeurd. De artsen, die onze medische geschiedenis kenden, voerden alle mogelijke onderzoeken uit, maar konden niets vinden. ‘Hij is helder, hij is alert, en hij is tevreden. Er is geen enkele reden waarom hij hier zou moeten blijven,’ verzekerden ze ons. En dus hadden ze Matthew na een nachtje in het ziekenhuis ontslagen en tegen ons gezegd dat we ons geen zorgen moesten maken. Dat deden we natuurlijk wel, maar we waren al zo vaak door meerdere artsen gerustgesteld en met Jade ging het zo goed dat ik mijn neiging om de kinderen met mijn moederlijke bezorgdheid te smoren probeerde te onderdrukken, al bleef de verleiding groot. Op de elfde november had Matthew een slome indruk gemaakt, maar Terry had erop aangedrongen nog een paar uur te wachten en dan pas een dokter te bellen. Ook hij wilde niet overbezorgd reageren. ‘Hem mankeert niets,’ zei Terry, die me een knuffel gaf toen ik terugkwam van het boodschappen doen. ‘Hij heeft gedronken en slaapt nu. Je hoeft je nergens zorgen over te maken.’ Ik ging naar bed en zei tegen mezelf dat ik me niet zo moest aanstellen. ‘Jade is gezond, Matthew is nu helemaal in orde en elk onderzoek dat je kunt bedenken, is uitgevoerd,’ probeerde ik mezelf in te prenten. Ik stopte Matthew in zijn wiegje, zette het alarm aan en bleef even bij de deur staan wachten totdat hij er rustig bij lag. Toen het eenmaal stil was, draaide ik me om en liet mijn slapende zoontje alleen.
16
1
Het schrille gepiep van het alarm overstemde het zachte geluid van de televisie in de keuken, waar ik bezig was het groentehapje te maken. Ik hapte naar lucht, rende de keuken uit en vloog de trap op naar Matthews kamer. Het was maar vier stappen van de deur naar zijn wiegje, waarin ik hem roerloos op zijn buik zag liggen. Bevend draaide ik hem om. Hij bewoog niet. Zijn gezicht was vlekkerig en zijn lippen waren paars. Meningitis, dacht ik een fractie van een seconde toen ik hem zag. Maar die gedachte maakte onmiddellijk plaats voor het besef dat we hem hadden verloren. Een gevoel van paniek overviel me. Hoe had dit een derde keer kunnen gebeuren? Het was onvoorstelbaar. We hadden die tijd achter ons gelaten, of niet soms? Jade was gezond. Matthew ook. Hij kon niet dood zijn. Dat kon gewoon niet. Maar zelfs terwijl mijn verstand probeerde te ontkennen wat mijn ogen allang hadden gezien, wist ik dat mijn zoontje dood was. Dit was de derde keer dat ik een van mijn kinderen levenloos aantrof. Ik verstijfde. Blindelings rende ik naar de telefoon om Terry op zijn werk te bellen: hij moest nú naar me toe komen. Weer had ik ons levenloze kind gevonden, weer zou ik alleen die donkere golf moeten trotseren die ons elk moment kon overspoelen. Terwijl ik op Terry wachtte, legde ik Matthew op het bed van zijn zusje en probeerde hem mond-op-mondbeademing te geven. Het kostte me de grootste moeite om me te herinneren wat de artsen me in het ziekenhuis hadden geleerd. Angst, paniek en ongeloof streden in mijn 17
hoofd om voorrang. Ik moest Matthew helpen, hem weer tot leven wekken, maar ik wist gewoon niet meer hoe ik dat moest doen. Ik hoorde iemand op de voordeur bonzen en liep snel naar beneden om open te doen. Terry rende naar boven en vroeg: ‘Heb je al een ambulance gebeld?’ ‘Nee,’ antwoordde ik snikkend. ‘Waarom niet?’ ‘Ik wou gewoon dat jij zou komen.’ ‘Bel een ambulance,’ riep Terry naar mijn stiefvader Brian, die hem van zijn werk naar huis had gebracht. Hij rende de kinderkamer in en keek naar ons kleine mannetje. ‘Kijk dan, kíjk dan toch,’ zei ik. ‘Ik denk dat hij niet meer leeft.’ Na één blik wist ook hij dat Matthew dood was. Zonder iets te zeggen liep hij de kamer uit. Er klonk een dof geluid toen hij met zijn vuist tegen de deur van de kast sloeg. Brian kwam binnen en gaf me de telefoon. ‘Leg de baby op de grond,’ zei de telefoniste tegen me. ‘Adem twee keer uit en druk dan met twee vingers op zijn borstkas. Knoop zijn kleertjes los en kijk goed. Beweegt hij?’ De tranen stroomden over mijn wangen toen ik probeerde te doen wat de stem me opdroeg. Telkens weer hoorde ik: ‘Beweegt hij? Beweegt hij?’ en elke keer wist ik dat dat niet zo was. We reden achter de ambulance aan naar het ziekenhuis en werden naar een wachtruimte voor familieleden gebracht, waar we samen met een verpleegkundige gingen zitten wachten. De angst sloot zich als een vuist om mijn hart. Het was een verpletterend gevoel dat me helaas maar al te vertrouwd was. Al snel kwam dokter Barnes binnen, de kinderarts die we na de dood van Jason hadden leren kennen. Hij vroeg wat er die ochtend allemaal was gebeurd. Wat had Matthew gegeten, wat voor indruk had hij gemaakt, hoe laat was hij gaan slapen, in welke houding had hij gelegen? ‘We gaan door met reanimeren,’ zei hij zacht. Toen ging hij weer weg; wij bleven zitten wachten. ‘Wat heb ik verkeerd gedaan?’ riep ik uit. Terry vroeg keer op keer: 18
‘Waarom wij?’ We zaten allebei te snikken. De gedachte aan Matthew in een kamertje, omringd door artsen die hem weer tot leven probeerden te wekken, was ondraaglijk. ‘Weet u dat we al twee kinderen hebben verloren?’ vroeg Terry aan de verpleegkundige. Hij klonk in de war, alsof hij niet kon geloven dat we weer in het ziekenhuis zaten. ‘Nee, dat wist ik niet,’ antwoordde ze zacht. ‘Onze kindjes. Gemma en Jason, zo heetten ze. Nu hebben we een dochtertje, Jade, van bijna vier. Ze is ook bijna overleden, maar de artsen hebben haar kunnen redden.’ Vaag drong tot me door dat Terry iets tegen me zei. ‘Waarom heb je eerst mij gebeld en niet meteen de ambulance? Dat snap ik niet,’ zei hij. ‘Ik raakte in paniek,’ was het enige wat ik kon uitbrengen. Weer werd het stil in de kamer. ‘Het spijt me dat ik niet meer gevoelens toon,’ zei Terry tegen de verpleegkundige. ‘Maar we hebben dit al twee keer meegemaakt, en ik voel helemaal niets meer.’ Kort daarna stond ze op om thee te halen en kwam dokter Barnes weer terug. ‘Terry, Angela, het spijt me heel erg, maar Matthew vertoont nog steeds geen tekenen van leven. We blijven doorgaan met reanimeren, maar mochten we in onze pogingen slagen – en die kans is heel erg klein – dan zal hij hoogstwaarschijnlijk een hersenbeschadiging hebben. Ik vind het heel erg voor jullie, maar ik moet nu vragen wat jullie willen: doorgaan met reanimeren of niet?’ Terry en ik keken hem door onze tranen heen aan. Hij had zo-even bevestigd wat we al wisten: ons zoontje had het niet gehaald. Terry hief zijn hoofd op en keek me aan. ‘Nee,’ zei hij, met een ontzet gezicht – alsof er op straat zomaar een vreemde naar hem toe was gekomen en hem een harde stomp in zijn maag had gegeven. ‘Laat hem maar gaan.’ Enige tijd later, zonder dat ik het wist, zou dokter Barnes tegen Terry hebben gezegd: ‘Het spijt me dat ik het moet zeggen, maar van nu af aan kunnen jullie de nodige problemen verwachten. Ik ben verplicht de politie in te lichten.’ 19
Maar van dat alles wist ik niets toen we naar een andere kamer werden gebracht, waar een verpleegkundige Matthew aan me gaf. De tranen stroomden over mijn wangen, en heel even maakte mijn hart een sprongetje toen ik naar hem keek. Ze hadden hem in een dekentje gewikkeld. Hij slaapt alleen maar, dacht ik. Ik heb het gewoon helemaal mis. Hij slaapt alleen maar. Matthew zag er in mijn armen zo vredig uit. Ik drukte hem dicht tegen me aan, in een wanhopige poging te ontkennen wat er was gebeurd. Maar de waarheid vond me toch en ontnam me mijn laatste restje hoop. Ik wist dat dit het afscheid was. Na een paar minuten kwam er een verpleegkundige binnen die zei dat ze Matthew mee zou nemen naar de kapel van het ziekenhuis. Maar ik wilde hem nog niet laten gaan, nog niet. Een paar uur geleden had hij nog naar me gelachen, en nu dit? ‘Nog niet,’ zei ik tegen haar. Ik hield hem stevig vast en bracht mijn gezicht naar het zijne. Ik merkte amper dat Terry en de verpleegkundige de kamer verlieten en dat onze goede vriend Terry Chambers binnenkwam. Ik keek naar hem op, helemaal van de kaart omdat ik weer hier was. ‘Wat doe ik verkeerd?’ fluisterde ik terwijl ik Matthew tegen me aan bleef drukken. ‘Niets, Angie,’ zei hij. ‘Het is gewoon de natuur.’ Maar zijn woorden zeiden me niets. Het enige wat ik kon doen, was Matthew nog één keer knuffelen en hem nog even tegen me aan voelen. Ik wist dat mijn armen weldra weer leeg zouden zijn. ‘We moeten een heel stuk door het ziekenhuis lopen,’ zei de verpleegkundige die ons naar de kapel zou brengen, ‘en we zullen onderweg heel veel mensen tegengekomen. Denk je dat je dat aankunt?’ Ze maakte een beweging alsof ze Matthew van me af wilde pakken. ‘Nee,’ fluisterde ik. ‘Ik houd hem wel vast. Ik wil hem zelf dragen.’ ‘Wil je jezelf nog even opfrissen, Angie?’ vroeg Terry Chambers. Even staarde ik zwijgend naar mijn zoontje. ‘Ja, dat zou ik wel moeten doen,’ antwoordde ik, me bewust van mijn betraande gezicht. ‘Zou je hem even willen vasthouden?’ Terry tilde Matthew voorzichtig uit mijn armen. Ik wreef snel mijn 20