‘Iedereen een bestrijder’ Financieel Economische Criminaliteit en het Lectoraat Finec: visie en realisatie Auteurs: Drs. W. Faber Drs. A. van Heel Apeldoorn, September 2009 September 2010 September 2011
INHOUDSOPGAVE
Inhoudsopgave ............................................................................................................................. 0 Samenvatting ............................................................................................................................... 1 1 Achtergrond ........................................................................................................................... 3 1.1 1.2 1.3
Inleiding ................................................................................................................................................................................ 3 Aanleiding lectoraat ......................................................................................................................................................... 3 Leeswijzer ............................................................................................................................................................................ 4
2 Het maatschappelijk vraagstuk .............................................................................................. 6 2.1 Samenlevingsvraagstukken .......................................................................................................................................... 6 2.2 Trends .................................................................................................................................................................................... 6 2.3 Onderliggende vraagstukken effectiviteit bestrijding ....................................................................................... 8 2.4 Het sturingsmomentum: nu of nooit? .................................................................................................................... 12 3 Uitgangssituatie: de SKO‐aanvraag ...................................................................................... 13 3.1 De SKO‐ambitie ............................................................................................................................................................... 13 3.2 Spanning ambitie en beschikbare capaciteit ...................................................................................................... 14 3.3 Beleidseffectindicatoren ............................................................................................................................................. 15 4 Visie van het lectoraat ......................................................................................................... 17 4.1 Inhoudelijke en instrumentele oriëntatie ............................................................................................................ 17 4.2 Missie .................................................................................................................................................................................. 18 4.3 Kernfunctie 1: kennis ................................................................................................................................................... 20 4.4 Kernfunctie 2: Onderzoek ........................................................................................................................................... 21 4.5 Kernfunctie 3: Overdracht .......................................................................................................................................... 22 4.6 De 7 voorwaarden voor effectieve aanpak finec ............................................................................................... 23 4.7 Opgave ................................................................................................................................................................................ 26 5 De inbedding van het lectoraat ............................................................................................ 29 5.1 5.2 5.3 5.4
De betrokkenheid van de relevante omgeving .................................................................................................. 29 Het Finec‐werkveld ....................................................................................................................................................... 29 Het Programma college ............................................................................................................................................... 29 Kenniskringen ................................................................................................................................................................. 30
6 ‘Voertuigen’ en Activiteiten ................................................................................................. 32 6.1 Voertuig: Hypothese Gestuurde Interventie ....................................................................................................... 32 6.2 Voertuig: finec.eu ........................................................................................................................................................... 33 6.3 Voertuig: Finecadamy .................................................................................................................................................. 34 6.4 Voertuig Nationale Infrastructuur Financieel‐economische criminaliteit (NIFC) .............................. 36 Bijlage I: Wijze van omgaan met niet‐realistische ambitie SKO‐aanvraag (Gideons‐bende) ........ 38 Bijlage Ii: Activiteiten 2009‐2011 ................................................................................................ 41 Bijlage III: Realisatie en Begroting Kosten ................................................................................... 44
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
SAMENVATTING In de visie van het lectoraat en haar activiteiten staat één ding centraal: kennisverbreding van hoe financieel‐ economische criminaliteit in elkaar steekt en wie daarbij in verschillende rollen zijn betrokken. Onderzoek en overdracht zijn dienstbaar aan deze kennis. Gezamenlijk vormen ze de drie kernfuncties van het lectoraat. Kennis staat niet op zich maar is een instrument. De maatschappelijke problematiek van financieel‐economische criminaliteit en de moeizame aandacht van traditionele partijen voor de bestrijding daarvan, vormen dan ook het vertrekpunt voor een conceptuele visie van het lectoraat. Consistent met vraagstukken van financieel‐economische criminaliteit, omvat die visie niet alleen de lectoraatsactiviteiten maar vooral ook die van anderen. Het lectoraat wil een aanjager of katalysator zijn in het stimuleren van ‘bestrijdingsgedrag’ van iedereen die kan bijdragen aan het voorkomen of detecteren van financieel‐economische criminaliteit en het daarop interveniëren. ‘Iedereen een bestrijder’ is dan ook het motto, waarbij onder bestrijding ook preventie wordt begrepen. Kennis is de belangrijkste motor ter bereiking van de lectoraatsdoelen. Temidden van alle aandacht voor reorganisaties is de inhoud van maatschappelijke vraagstukken een belangrijk ankerpunt voor professionals. Zodat ze gericht blijven op waar het echt om gaat. Niet om de zoveelste mooie tekening van een organigram, maar om inhoudelijke effecten op criminaliteit of de voorbereiding daartoe. Qua menskracht stelt het lectoraat weinig voor. De ambitie uit de SKO‐aanvraag voor het lectoraat lijkt dat volstrekt uit het oog te hebben verloren. Desondanks spreekt de metafoor van de ‘Gideonsbende’ het lectoraat aan en probeert zij een groter effect te bewerkstelligen dan op basis van haar omvang zou mogen worden verwacht. Daarin bedient ze zich van twee strategieën. De eerste is de koekoekstrategie. Het lectoraat probeert goed te zijn in het detecteren van de juiste nesten en het daarin leggen van de juiste eieren. Die hebben altijd een relatie naar de inhoud van financieel‐economische criminaliteit en ze grijpen altijd aan op een belang van de adoptief ouder. Ook al is dat mogelijk een heel ander belang dan wat criminaliteitsbestrijders er op na houden. De tweede strategie is de eksterstratie. In plaats van op zoek te gaan naar nesten zoals de koekoek, gaat deze strategie er vanuit dat ‘eksters’ dol zijn op glimmertjes. Het lectoraat wil goed zijn in het etaleren van dat soort glimmers zodat ze min of meer vanzelf worden opgepikt en meegenomen naar, wederom, een nest. Het spreekt voor zich dat ook glimmers worden gedefinieerd in relatie tot de inhoud van financieel‐economische criminaliteit. Hoe speels ze ook mogen klinken: beide strategiëen zijn gefundeerd op de zeven voorwaarden voor effectieve beïnvloeding van financieel‐economische criminaliteit. ‘Weten hoe de hazen lopen’ is daar één van. Wie niet weet hoe criminaliteit in elkaar steekt, weet ook niet wie in het kader van haar bestrijding moet worden gemobiliseerd. Wie niet weet hoe de bestrijding in elkaar steekt, heeft ook geen idee op welke manieren en met inschakeling van wie een antwoord kan worden gegeven op financieel‐economische criminaliteit. Kennis van criminaliteit en de bestrijding is voorwaardelijk voor effectiviteit en voor innovatie van de wijzen om die effectiviteit te bereiken. Effectieve aanpak vereist dat de kennis onder de bestrijding een afspiegeling is van de werkwijze van ‘de crimineel’ en dat de daarin betrokken bestrijdingsrollen het kennis‐equivalent zijn van de rollen die betrokken zijn bij het plegen van (een bepaalde vorm van) financieel‐economische criminaliteit. Het lectoraat heeft een aantal voertuigen gekozen om haar drie kernfuncties waar te maken; daarbij gebruikmakend van beide strategieën. Ten eerste is onder de naam Hypothese Gestuurde Interventie een methodiek ontwikkeld waarmee kennis van modus operandi en daderrollen (feitelijk en verondersteld) op elkaar kunnen worden gelegd, en worden vertaald naar effectieve en alternatieve aanpakken. Onder de naam ‘finec.eu’ wordt een virtuele omgeving ontwikkeld waarin volgens community‐beginselen door ‘iedereen’ met de HGI‐methodiek kan worden gewerkt. Minstens zo belangrijk is dat via finec.eu het resultaat van het gezamenlijk cumuleren van kennis kan worden gedistribueerd onder gebruikers; variërend van leden van recherche‐teams tot private partijen die over een nog niet aangeboord interventie‐arsenaal beschikken. Nu weten we dat ‘crowd sourcing’ niet per definitie leidt tot slimmere inzichten. Vandaar dat het lectoraat een kennisinfrastructuur heeft ingericht en verder uitbouwt die een afspiegeling vormt van de wijze waarop criminaliteit in elkaar steekt. Kenniskringen die zijn samengesteld uit partijen die op een of andere wijze zijn of kunnen worden betrokken bij een bepaald verschijnsel van financieel‐economische criminaliteit vormen daarvan het hart. De deelnemers namens die partijen vormen als het ware een ‘human interface’ tussen hun branche of relevante deel van de wereld en de probleemstelling rond concrete vormen van financieel‐economische criminaliteit. Twee van die breed samengestelde kenniskringen zijn inmiddels actief rond respectievelijk faillissementsfraude en witwassen. De oprichting van drie anderen rond voorschotfraude, acquisitiefraude en zorgfraude is in voorbereiding1. 1
Stand per september 2011
Pagina 1
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
Kenniskringen interpreteren de cumulatieve informatie en waarderen die op tot eveneens cumulatieve inzichten die uit de losse afzonderlijke elementen op zichzelf niet kan worden geconstrueerd (1+1=3). Deze kennisinfrastructuur is op zichzelf een katalysator en ook voorloper van het bredere conceptuele model dat schuilgaat achter de noemer van een Nationale Infrastructuur Financieel‐economische criminaliteit (NIFC). Met de nadruk op infrastructuur, worden in dat conceptueel model specifieke organisaties met een bufferfunctie tussen de meer traditionele wereld van de bestrijding en de relevante buitenwereld (FIU, FEC‐eenheid, Justis, Lectoraat) met elkaar verbonden. Elk van deze zogenaamde buffers heeft behoefte aan typologieën aan de hand waarvan zij gegevens kunnen filteren op bonafide of malafide gedrag. Kennis is voorwaardelijk om die typologieën te kunnen opstellen. Bovendien zijn dergelijke typologieën (binnen de HGI‐methodiek worden het hypothesen genoemd) noodzakelijkerwijs samengesteld. De criminele activiteiten of de gedragskenmerken van de criminelen die zich daarmee bezig houden die ze beschrijven, laten zich niet uitdrukken in de enkele dimensie van bijvoorbeeld ongebruikelijke transacties. Voor het detecteren van crimineel gedrag is een bredere blik nodig dan die vanuit één organisatie. In het ontwerp van de NIFC wordt die bredere blik georganiseerd en ook leidt zij tot samengestelde hypothesen of typologiëen die aan meerdere bronnen worden getoetst. Passend binnen de NIFC‐gedachte bedient het lectoraat zich tot slot nog van een ander voertuig. Onder de naam ‘finecadamy’ poogt zij de effectiviteit en ook de efficiëntie van losse en mono‐disciplinaire opleidingsinspanningen door politie, OM, BOD’s, toezichthouders etc. te vergroten. Niet op dogmatische overwegingen waarin wordt geappeleerd aan het algemene belang van samenwerking en integratie, maar wederom vanuit de inhoudelijke kennis over financieel‐economische criminaliteit en de noodzaak die daaruit spreekt tot gezamenlijke preventie, detectie of interventie.
Pagina 2
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
1 ACHTERGROND
1.1 Inleiding In dit document wordt de visie van het lectoraat Financieel‐Economische Criminaliteit (Finec) gepresenteerd en de realisatie van die visie door de functies en activiteiten van het lectoraat. Het lectoraat Finec is per 1 juli 2009 aan de Politieacademie ingesteld op initiatief van de Board Opsporing. Het wordt voor de jaren 2009‐2013 gefinancierd door het FinEC Programma Politie. Het Lectoraat heeft twee doelen: het versterken van de aanpak van financieel economische criminaliteit en het vergroten van de slagkracht van het financieel opsporen. Door het ontwikkelen, distribueren en verankeren van praktijkgerichte kennis wil het lectoraat in haar doelen slagen. Gezien het transnationale karakter van de zakelijke en financiële wereld en de inherente betrokkenheid van publieke en private partijen, is een brede maatschappelijke en internationale oriëntatie daarvoor een voorwaarde. Deze visie probeert daaraan handen en voeten te geven.
1.2 Aanleiding lectoraat 2 “Het belang van expertise voor de bestrijding van financieel economisch criminaliteit is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Hiervoor zijn twee redenen aan te wijzen. Allereerst wordt in de ‘traditionele’ georganiseerde criminaliteit gebruik gemaakt van steeds complexere ontwijkingsmethoden om het onwettig verkregen voordeel weg te sluizen en veilig te stellen.3 Dit is onder meer het gevolg van een intensivering van het controleregime, die weer samenhangt met het tegengaan van terrorisme en met de verbeterde internationale samenwerking van fiscale en justitiële autoriteiten.4 Ook wordt geconstateerd dat beroepsmatige wetsovertreders, door ervaring wijs geworden of ‐ wat de nieuwe generatie betreft‐ voorzien van een betere opleiding, meer deskundigheid inschakelen bij het effectueren van witwasconstructies.5 In de tweede plaats is door meerdere onderzoekers vastgesteld dat (schijnbaar) legitieme organisaties zoals sommige financiële‐ en beleggingsinstellingen, bouwbedrijven en industriële ondernemingen, maar ook dienstverleners als advocaten, notarissen en accountants een toenemende neiging tot onwettig handelen vertonen.6 Toekomstverkenningen indiceren dat deze trend bestendig lijkt.7 Het gaat er dan niet zozeer om dat de ‘onderwereld’ infiltreert in de ‘bovenwereld’ zoals lange tijd werd gedacht, maar dat verwevenheid en collusie ontstaan door initiatieven van beide kanten. Van belang is voorts te onderkennen dat de zakelijke, en zeker de financiële wereld anno 2008 op alle schaalniveaus in toenemende mate een transnationaal karakter kent.8 Bezit, besluitvorming en toezicht, maar ook fraudes beperken zich niet langer tot één land of zelfs één continent. De recente wereldwijde financiële crisis heeft eens te meer zichtbaar gemaakt dat Nederland samen met Luxemburg als belangrijkste Europese draaischijf fungeert in de zogenoemde ‘financiële verpakkingsindustrie’.9 Voor zover de opsporing in deze internationale arena een rol toekomt, moet zij kunnen beschikken over effectieve contactennetwerken en adequate kennis en middelen.10
2
Letterlijk ontleend aan de SKO‐aanvraag voor het lectoraat Financieel‐economische criminaliteit; inclusief bronverwijzingingen. Mathers, C. (2004) Crime School: Money Laundering. Toronto: Key Porter Books.; Meloen, J, R. Landman, H. de Miranda, J. van Eekelen, S. van Soest (2003). Buit en besteding. Een empirisch onderzoek naar de omvang, de kenmerken en de besteding van misdaadgeld. Den Haag: Elsevier. 4 Robinson, J. (2004), The Sink: How Banks, Lawyers and Accountants Finance Terrorism and Crime ‐ And Why Governments Can't Stop Them., London: Constable & Robinson. 5 KLPD‐Dienst IPOL (2008), Witwassen. Verslag van een onderzoek voor het Nationaal dreigingsbeeld, Zoetermeer 6 Joldersma, C., F. Teeven, J. de Wit, T. Heerts, E. Anker, R. de Roon (2008), Verwevenheid van de bovenwereld met de onderwereld. Rapport van de parlementaire werkgroep verwevenheid onderwereld/bovenwereld. Den Haag; KLPD‐Dienst IPOL, 2008, De Staatsruif en de Fata Morgana. Verslag van een onderzoek naar fraudeconstructies voor het Nationaal dreigingsbeeld 2008. Zoetermeer.; Financieel Expertise Centrum (2008), Rapportage Project Vastgoed., Amsterdam: FEC‐Raad.; Roest, F., (2007) Beleggen in gebakken lucht. Een studie naar de typerende kenmerken van grensoverschrijdende georganiseerde (mega) zwendels in beleggingsproducten., Den Haag: Functioneel Parket. 7 KLPD – Dienst IPOL (2008) Nationaal dreigingsbeeld 2008. Georganiseerde criminaliteit., Zoetermeer: Korps Landelijke Politiediensten.; Platform Bijzondere Opsporingsdiensten (2007), Fraude in Beeld. Den Haag; Klerks, P., N. Kop (2007), Maatschappelijke trends en criminaliteitsrelevante factoren. Een overzicht ten behoeve van het Nationaal dreigingsbeeld criminaliteit met een georganiseerd karakter 2008‐2012, Apeldoorn: Politieacademie. 8 Levi, M. (2008), ‘Organised Fraud’ and Organising Frauds: Unpacking Research on Networks and Organisation”. Criminology and Criminal Justice 8(4), November 2008. 9 Meeus, J. (2008), Een markt van 8.000 miljard. Nederland financieel innovatieland voor bedrijven als Gazprom., NRC Handelsblad 14 november 2008 10 Leong Veng Mei, A. (2007), The Disruption of International Organised Crime: An Analysis of Legal and Non‐Legal Strategies., Aldershot; Burlington, VT: Ashgate. 3
Pagina 3
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
De Nederlandse politiek schenkt in toenemende mate aandacht aan financieel‐economische criminaliteit en verwacht van politie en justitie effectieve maatregelen.11 Het beleidsbepalende orgaan van de Nederlandse Politie – de Raad van Hoofdcommissarissen (RHC), waarvan ook de Politieacademie deel uitmaakt – heeft de doorontwikkeling van de financieel‐economische aanpak van criminaliteit dan ook hoog op de strategische agenda gezet. Hiertoe is op aangeven van de Board Opsporing het Programma FinEC ingericht, met als kern de organisatie van de financieel‐ economische invalshoek bij elk aspect van politiewerk: van wijk tot wereld en van intake via handhaving en opsporing tot en met advisering12. Door een versterkingsprogramma moet een meer effectieve aanpak worden bereikt, hetgeen neerkomt op het kiezen van maatregelen die met een beperkte inspanning het beste resultaat voor de samenleving opleveren. Samenwerken en informatie uitwisselen met ketenpartners is hierbij essentieel, alsmede de inzet op maat van een breed repertoire aan maatregelen. Hieronder vallen naast het strafrecht ook bestuursrecht, fiscaal recht, signaleren en adviseren, communicatie, tegenhouden en preventie. Voor de politie betekent dit een uitbreiding van het aantal specialisten, een bijscholing van het huidige personeel en een versterking van de verbinding tussen specialisten en generalisten. Dit alles moet resulteren in substantieel betere resultaten in termen van het afnemen van onwettig verkregen vermogen, verhoging van het aantal ingestelde horizontale fraudeonderzoeken en zodoende een afname van criminaliteit. Het ontwikkelen van inhoudelijke expertise op FinEC‐terrein en het optimaal beschikbaar stellen en benutten daarvan in de aanpak van criminaliteit vraagt om bijzondere inspanningen van de Politieacademie. Hiertoe is binnen deze onderwijs‐ en kennisinstelling dan ook een intern FinEC‐programma in het leven geroepen13. Onderdeel hiervan is het Lectoraat FinEC, omdat lectoraten een beproefd middel zijn gebleken om een politiedomein een krachtige kennisimpuls te geven.”
1.3 Leeswijzer De visie en koers van het lectoraat heeft ze de afgelopen jaren neergelegd in verschillende zogenaamde ‘ambities’ (kennisambitie, onderzoeksambitie en onderwijsambitie) en ontwerpen (Kennisinfastructuur lectoraat, finec.eu, cascadeonderzoek, Hypothese Gestuurde Interventie, Finec‐visie Politie, Nationale Infrastructuur Finec) en uitgedragen via tal van presentaties. Deze bouwstenen zijn in de voorliggende beschrijving geïntegreerd zodat het zowel visie, prioritaire keuzes en status quo representeert als ook het plan voor 2012 en 2013. Een dergelijke beschrijving kan niet anders dan starten in de maatschappelijke omgeving. Daaraan ontleent ook het lectoraat haar bestaanrecht en als het goed is grijpen haar activiteiten ook op die samenleving aan. Het tweede hoofdstuk gaat daarop in, waarbij ook het vraagstuk van de effectiviteit van de bestrijding van financieel‐economische criminaliteit als een maatschappelijk vraagstuk wordt gedefinieerd. Zodat consistent met de visie van het lectoraat wordt gedemonsteerd dat ook andere maatschappelijke representanten dan bijvoorbeeld politie en openbaar ministerie deel uit maken van het vraagstuk en worden geacht hun bijdrage aan de oplossing ervan te leveren. Dat vormt de opstap naar het derde hoofdstuk waarin de visie van het lectoraat zoals die breed wordt uitgedragen wordt beschreven. Noodzakelijkerwijs begint het hoofdstuk met een beschrijving van de ‘business’ waarin het lectoraat actief is. De verwarring tussen de begrippen financieel‐economische criminaliteit en financieel opsporen staat daarin centraal. Verwarring die notabene zelfs in de constituerende lectoraatsbeschrijving voor het SKO heeft toegeslagen. De visie wordt uitgesplitst in de drie kernfuncties van het lectoraat met de kennisfunctie als leidend. Kernfuncties staan niet op ziczhelf maar staan ten dienste aan de praktijk. Niet alleen die van de politie, maar die van iedereen met betrokkenheid naar financieel‐economische criminaliteit. Afgesloten wordt met een wereldbeeld of leitmotiv van waaruit het lectoraat haar activiteiten inkleurt. Overigens kan ook de visie op maatschappelijke vraagstukken uit dit hoofdstuk tot dat wereldbeeld worden gerekend. Consistent met maatschappelijke problematiek en de functies van het lectoraat wordt in hoofdstuk 4 de inbedding beschreven van het lectoraat. Die is niet willekeurig, maar juist dienstbaar aan wat het lectoraat wil bereiken. Onderbrenging bij een Politieacademie is te zien als gevolg van een politie die haar verantwoordelijkheid neemt, zonder daarmee te suggereren dat de bestrijding van financieel‐economische criminaliteit een uitsluitend politieaangelegenheid zou (kunnen) zijn. De SKO‐beschrijving legt dan ook de nadruk op de externe werking van het lectoraat naar juist de vele private en publieke partijen die naast de politie met het vraagstuk van financieel‐ economische criminaliteit (zowel voorkomen, detecteren als daarop interveniëren) te maken hebben. 11
Tweede Kamer 2008‐2009, 29 911: Bestrijding georganiseerde criminaliteit; Tweede Kamer 2008‐2009, 31388: Signaleren van fraude; Joldersma, C., F. Teeven, J. de Wit, T. Heerts, E. Anker, R. de Roon (2008), Verwevenheid van de bovenwereld met de onderwereld. Rapport van de parlementaire werkgroep verwevenheid onderwereld/bovenwereld. Den Haag 12 Jansen, F. (2007), Programma FinEC Politie, strategie en concretisering met beperkt budget, 10 december 2007. 13 Spruit, J.P. (2008), Project Initiatie Document FinEC versie 1.1., Apeldoorn: Politieacademie.
Pagina 4
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
De hoofdstukken 1 t/m 4 geven een stevig referentiekader om in het vijfde hoofdstuk de SKO‐aanvraag tegen het licht te houden. Reconstructie‐pogingen zijn niet gedaan, maar de kloof tussen de wens die uit de SKO‐aanvraag spreekt en de capaciteit die voor het lectoraat beschikbaar is gesteld (2 x 0,5 fte) is mega‐groot. Hoofdstuk 5 legt de SKO‐ aanvraag uiteen en licht de keuzes toe die het lectoraat op basis van haar visie heeft gemaakt. Er is geprobeerd om die keuzes te maken volgens het principe ‘wie niet sterk is moet slim zijn’, door gebruik te maken van de kenmerken van het werkveld waarin het lectoraat opereert. Zij het langs alternatieve wegen, wordt op die manier aan de SKO‐wensen ook nog veel meer bijgedragen dan op basis van de geringe investering in het lectoraat zou mogen worden verondersteld. Binnen de keuzes van hoofdstuk 5, sluit de programma‐beschrijving af met de concrete activiteiten van het lectoraat, hun status quo per september 2011, en hun veronderstelde voortzetting of uitbreiding in 2012 en 2013. Anders dan op zichzelf staande losse activiteiten, heeft het lectoraat gekozen voor samenhangende activiteiten die in combinatie met de activiteiten van anderen, een ‘voertuig’ vormen voor hoger liggende samengestelde doelen. Inherent aan de integrale kenmerken van financieel‐economische criminaliteit zijn bij het beïnvloeden daarvan vele partijen noodzakelijk. Binnen dat besef zien we altijd spanning tussen de nagestreefde gezamenlijke doelbereiking (1+1=3) en het uitdrukken van individuele prestaties. Dat brengt grote risico’s met zich mee van middelen die tot doel worden verheven. Het lectoraat gaat voor het gezamenlijke resultaat. Vandaar dat haar activiteiten zijn gebundeld tot ‘voertuigen’ waardoor de samenhang tussen bijvoorbeeld onderzoek, kennis, overdracht en praktijk ook daadwerkelijk zichtbaar wordt. Met de nadruk op kenniscumulatie over de inhoud van zich ontwikkelnde financieel‐ economische delicten en de distributie van die kennis op maat onder alle partijen die een bijdrage kunnen leveren aan de detectie en/of interventie op economische delicten. Tot slot bevatten de bijlagen overzichten van een aantal activiteiten en tijdsinvestering tot september 2011 en voor de periode daarna en een financieel overzicht van de realisatie en begroting van de kosten van het lectoraat.
Pagina 5
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
2 HET MAATSCHAPPELIJK VRAAGSTUK
2.1 Samenlevingsvraagstukken Financieel‐economische criminaliteit levert grote financiële schade op voor individu, bedrijf en overheid. Dat geldt ook voor de willekeurige diefstal, maar fraude is een bijzonder fenomeen. Fraude lijkt overal. Geen enkele sector lijkt er van vrij, of het nu om vastgoed gaat, financiële dienstverlening, de gezondheidszorg of het declaratiegedrag van ogenschijnlijk wie dan ook. Fraude kent veel slachtoffers maar ook veel profiteurs! Het is schrikken, maar het financieel‐economisch verkeer bestaat voor een deel uit fraude! Het is zorgelijk dat gedupeerden niet zo gauw als slachtoffer worden gezien. Het slachtofferschap van (overheids)instellingen is bovendien niet gepersonaliseerd. Misleiding van bijvoorbeeld belastingen of van de eigenaren/ontwikkelaars van bancaire producten, software of muziek lijkt zelfs gezien te worden als iets om trots op te zijn. De aanpak van fraude wordt ingegeven door de individuele psychische en materiële schade, en vooral ook door de aantasting van het vertrouwen in het economische verkeer. ‘De’ financiële crisis heeft hard duidelijk gemaakt hoe afnemend vertrouwen iedereen raakt. Is het dan zo gek om werk te maken van een duidelijke normstelling? Wat hoort en niet hoort? Met elkaar betalen wij de prijs voor de uitgebreide schaal waarop er in ons land wordt gefraudeerd. Frauduleus gedrag laat net als geweldsdelicten diepe sporen na onder slachtoffers. Op een grotere schaal ontwricht het onze samenleving die drijft op vertrouwen in het financiële‐ en economisch stelsel. Daarnaast is financieel‐economische criminaliteit vaak onderdeel van commune criminaliteit. Niet zelden bedient de (georganiseerde) misdaad zich van bijvoorbeeld creditcardfraude, faillissementsfraude, hypotheekfraude, valsheid in geschrifte of identiteitsfraude als steundelict. Als element van hun modus operandus om hun criminele winsten nog verder op te schroeven, om de herkomst van hun wederrechtelijke opbrengsten van een ogenschijnlijk legale titel te voorzien, of om zelf buiten schot te blijven voor de speurende activiteiten van private partijen, (financiële) toezichthouders, Bijzondere Opsporingsdiensten en Politie. Deze steundelicten bieden overigens mogelijk een eenvoudiger indicator voor het detecteren van (bepaalde vormen van) complexe georganiseerde criminaliteit die zich thans onttrekt aan het zicht van politie en OM. Naast de verschillende vormen van fraude is ook het witwassen van crimineel verkregen opbrengsten een al even bijzondere vorm van financieel‐economische criminaliteit. Weliswaar zelfstandig strafbaar gesteld maar daarmee nog niet een zelfstandig pleegbaar delict. Altijd gaat er minimaal één ander delict aan vooraf waaruit de criminele opbrengsten zijn verkregen. Niet iedereen beseft het, maar een groot deel van de criminaliteit in, vanuit en door ons land heeft een financieel‐economisch karakter! Alle reden om daar een integrale bestrijdingsvisie voor te ontwikkelen. Naast zelfstandig en steundelict, heeft de samenleving nog op een andere manier te maken met de effecten van criminaliteit gerelateerd financieel‐economisch gedrag. Financieel‐economische criminaliteit is in dit verband geen goede benaming (op dat punt raken niet alleen de SKO‐aanvraag maar de meeste documenten en beleidsmakers verstrikt). Eigenlijk wordt bedoeld dat in heel veel vormen van criminaliteit gebruik wordt gemaakt van de reguliere financiële‐ en economische infrastructuur of van ondergrondse varianten. Aldoende als dader tal van sporen achterlatend, wordt ‘finec’ door de opsporing geassocieerd met ‘tracking’en ‘tracing’ van die dader of diens met criminaliteit verworven opbrengsten, met behulp van die sporen. Finec staat dan voor financieel‐econmisch opsporen in plaats van financieel‐economische criminaliteit. Ook in relatie tot dit voorbeeld treffen we in de samenleving weer verschillende wereldbeelden aan. Zo zal een financieel toezichthouder (bijvoorbeeld AFM of DNB) vooral worden bewogen door de effecten van het financieel‐ economisch gedrag van criminelen op de integriteit van de financiële sector. Ondermijning van die sector kan desastreuze gevolgen hebben voor de economische stabiliteit van het land en van het aanzien als internationale handelspartij.
2.2 Trends 14 Nieuwe vormen van financieel‐economische criminaliteit en cybercrime hebben zich aangediend. Men heeft zich nog niet op het ene verschijnsel van financieel‐economische criminaliteit geprepareerd of het is al weer ingehaald door iets anders. Deze dynamiek speelt op verschillende fronten. Criminelen proberen voortdurend gebruik te maken van beveiligingsgaten of juridische mazen; wat ook steeds opnieuw lukt. Daar moet de markt weer op reageren wat weer 14
Faber, W. , S. Mostert, (2007), Formatieve consequenties toekomstscenario’s politie, Taskforce Personeelsvoorziening Politie
Pagina 6
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
een nieuwe uitdaging voor de criminelen met zich meebrengt. Daarmee is de wedloop een feit. Een wedloop waarin de bestrijding sterk wordt bemoeilijkt door het toenemend gemak voor personen, goederen en geld om zich te verplaatsen over landsgrenzen heen. Aanbieders van o.a. financiële producten komen steeds met nieuwe toepassingen voor de consument, waardoor er ook weer nieuwe mogelijkheden en manieren van misbruik ontstaan. Vaak moet dat misbruik eerst in de praktijk optreden, voordat men doorheeft dat de nieuwe producten, technologie of functionaliteit zwakke plekken bevat. En dan nog is er vaak lastig tegen op te treden. Het probleem is dat men als bestrijders van financieel‐economische criminaliteit nauwelijks toekomt aan het voeren van proactief beleid: de voorkant van het probleem. De bestrijding van financieel‐economische criminaliteit vergt een even snelle omgeving als die van de wereld van ICT en Internet. Een wereld die zich laat kenmerken door snelheid, flexibiliteit, mobiliteit en gebruiksvriendelijkheid. Tot op heden is het op de voet volgen van de ontwikkelingen door handhavers niet haalbaar gebleken o.a. als gevolg van het gegeven dat er onvoldoende inzicht bestaat in de aard van de problematiek, en in de ontwikkelingen op de markt van vandaag, die het probleem van morgen vormen. Het Sociaal Cultureel Planbureau introduceert in de edities van haar Sociaal Cultureel Rapport vijf I’s om de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen van lange duur aan te duiden: individualisering15, informalisering (verandering gezagsverhouding), internationalisering, informatisering, en intensivering.16 Overigens worden de eerste vier, zij het onder uiteenlopende benamingen, al vanaf 1995 door het SCP gehanteerd. Op de vraag welke maatschappelijke ontwikkelingen van belang voor de toekomst van de criminaliteit en de criminaliteitsbestrijding, wijst het SCP op: demografische ontwikkelingen (veranderingen in de samenstelling van de bevolking), technologische ontwikkelingen, globalisering, de toename van het individualisme en de groei van sociaal‐economische ongelijkheid. Verder worden ontwikkelingen genoemd die in economisch opzicht positief zijn, maar op het gebied van veiligheid en criminaliteit juist negatief uitwerken. Het gaat dan om de effecten van de groei van de welvaart, de internationalisering en de open grenzen, en ontwikkelingen in de technologie, de ICT, de infrastructuur en de mobiliteit. Zij verminderen de sociale controle of bieden een grotere gelegenheid voor het plegen van criminaliteit. Aan toekomstige trends zijn hele rapportages gewijd. Belangrijker dan de trends zelf is hun veronderstelde doorwerking op financieel‐economische criminaliteit en de daardoor in het geding zijnde integriteit van het financiële en economische stelsel. Een kleine greep. Globalisering kan toenemende instabiliteit tot gevolg kan hebben.17 Transnationale criminele organisaties kunnen informatie en financiële transportnetwerken misbruiken en aanvallen uitvoeren op computersystemen die wereldwijd onderling verbonden zijn. Niet aangevallen systemen en landen zijn ook verdacht: ze maken een grotere kans te worden gebruikt door criminelen die het eigen nest niet willen bevuilen. In het Britse Foresight‐project wordt verondersteld dat de criminaliteit verder internationaliseert waarbij criminele organisaties in flexibele netwerken opereren. Volgens de criminoloog Braithwaite bestaat er een sterk verband tussen internationalisering en criminaliteit in bedrijven vanwege het steeds anoniemer worden van sociale en professionele relaties, dat internationalisering en digitalisering met zich meebrengt. De kwetsbaarheid van bepaalde groepen (ouderen, alleenstaanden) voor financieel‐economische criminaliteit in de in samenleving neemt toe. Daardoor neemt hun kans op uitsluiting of slachtofferschap toe, maar ook de kans op het zelf vertonen van ongewenst gedrag. Wederrechtelijk verkregen geldstromen vloeien grotendeels naar slimme organisatoren die niet meer aan een lapje voor het oog of een haak‐hand of zelfs maar aan hun ongebruikelijke transacties zijn te herkennen. Met behulp van digitale technieken hoeven criminelen als het ware de deur niet meer uit voor het beoefenen van hun kwalijke praktijken. Of het moet zijn om op moeilijk te achterhalen plaatsen (internetcafés, bibliotheken) gebruik te maken van het publieke net. Financieel‐economische criminaliteit is voor een groot deel geen zelfstandig criminaliteitsterrein zoals bijvoorbeeld drugshandel, mensenhandel of overvalcriminaliteit. Financieel‐economische criminaliteit heeft overal wat mee te maken en de inherente complexe ICT‐component loopt als een rode draad door vele 15
Opgevat als groeiende autonomie van het individu ten opzichte van diens directe omgeving (SCP, 1998, p. 3). De beleving moet niet alleen op zichzelf al intens en intensief zijn, maar op steeds meer gebieden van het leven wordt ook de betekenis van de belevingscomponent sterker en individueler. Er moet veel meer gedaan en meegemaakt worden in een leven en het dagelijks leven mag niet saai of eentonig zijn. (Aupers et al., 2003). 17 NIC‐CIA (2000), Global Trends 2015. A Dialoque About the Future With Nongovernment Experts 16
Pagina 7
Visie Lectoraat FINEC en realisatie criminaliteitsterreinen heen. Daardoor laat Financieel‐economische criminaliteit zich op zich ook moeilijk zelfstandig aanpakken omdat het vaak is verbonden met een ander ‘gronddelict’.
Criminele organisaties gebruiken ICT niet alleen als communicatiemiddel, maar vooral als instrument om extra financiën te genereren. Voorbeelden daarvan zijn: illegale handel in gekopieerde software, vormen van internetfraude via veiling en verkoopsites, oplichtingpraktijken (Nigeriaanse fraude), telecomfraude, witwas‐ en afpersingspraktijken. Organisaties benutten deze vormen van criminaliteit o.a. als exogene financiering voor de meer traditionele en klassieke criminaliteitsvormen. De computer wordt door finec‐criminelen ingezet als werktuig (bijvoorbeeld in de vorm van hacking, keylogging en andere manieren van interceptie). Een crimineel kan zich vandaag bezighouden met online neploterijen, hij kan morgen aan het vissen zijn naar iemands internet bankiergegevens, en volgende week een illegaal online casino runnen. Of misschien perst hij juist anderen af door te dreigen online besturingssystemen en nutsvoorzieningen plat te leggen. Dankzij ICT is hij hiertoe in staat, met behulp van wisselende computersystemen en vanuit dezelfde locatie (waar ook ter wereld en relatief afgeschermd voor politie en justitie). Bijvoorbeeld door snel en continu te wisselen van virtuele identiteit. Identiteitsfraude is een main‐issue: via de computer is het veel eenvoudiger zich als een ander voor te doen, dan in real life. De grote jongens richten zich op het digitaal verplaatsen van grote hoeveelheden geld naar moeilijk traceerbare bankrekeningen in digitale exotische oorden. Zij kruimelen niet met enkele gestolen creditcardgegevens maar proberen in te breken op betalingsverkeer. Plegers en hun gedrag worden zo wel moeilijker als eenvoudiger te traceren. Moeilijker bij gebrek aan eenduidige sporen en een grote versnippering van signalen die op criminaliteit wijzen. Gemakkelijker door de grote hoeveelheid sporen die ook doorgewinterde criminelen in een sterk verweven samenleving nalaten. De traditionele verzamelplaatsen van daders en van hun criminele opbrengsten zijn vervangen door virtuele, of maken steeds meer deel uit van de reguliere wereld; al dan niet in het buitenland. De relatieve onzichtbaarheid van hun gedrag is groot door verwevenheid met reguliere processen waarmee niets aan de hand is. Effecten van maatregelen kunnen niet meer worden toegeschreven aan één of enkele organisaties. Veiligheidseffecten zijn meervoudig en vormen op zichzelf de cumulatieve uitkomst van tal van op elkaar inwerkende invloeden, die niet meer exclusief is te herleiden naar de interventies van afzonderlijke organisaties.
2.3 Onderliggende vraagstukken effectiviteit bestrijding Zonder zich rekenschap te geven van achterliggende hardnekkige factoren die zich al decennia manifesteren (‘hoe de hazen lopen’) en waardoor de aanpak van financieel‐economische criminaliteit wordt bemoeilijkt, is een roep om effectieve beïnvloeding van financieel‐economische criminaliteit gedoemd te mislukken. Sterk vereenvoudigd brengen we die factoren terug tot twee basale vraagstukken: een aandachtsprobleem en een kennisprobleem. Het aandachtsprobleem Meerdere factoren zijn er debet aan dat financieel‐economische criminaliteit niet vanzelfsprekend op de opsporingsaandacht (prioriteit en capaciteit) van de politie mag rekenen. In willekeurige volgorde lopen we een aantal daarvan langs. Het vraagstuk van de massaliteit en de (on)zichtbaarheid Het probleem met financieel‐economische criminaliteit is dat de cumulatieve effecten vaak onzichtbaar blijven. Iedereen kent wel iemand die er last van heeft gehad, maar individuele gevallen leiden op zichzelf genomen tot weinig verontrusting. De schade door, en impact van, financieel‐economische criminaliteit wordt dikwijls gebagatelliseerd door argumenten als: ‘de slachtoffers hadden maar beter moeten opletten’. Vaak valt die schade in de beleving van professionals ook nog wel mee. Bijvoorbeeld in het geval van het ontfutselen van gegevens van internetbankieren door internetcriminelen of andere vormen van internetfraude, waarvan meestal slechts een beperkt aantal individuele burgers het slachtoffer wordt en de schade ook nog eens wordt vergoed.
Pagina 8
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
Schaalt men op naar nationaal en internationaal niveau, dan worden de getallen zo groot, dat het de gemiddelde professional al gauw gaat duizelen. Door het volume slaat de boodschap van bijvoorbeeld fraudebestrijidng ook dood. In tegenstelling tot veel andere problemen die wel op aandacht kunnen rekenen, is financieel‐economische criminaliteit onvoldoende lokaal zichtbaar. Het speelt zich gevoelsmatig niet af in de eigen achtertuin. Geringe slachtofferbeleving Net als bij de aangevers de mate van ernst mede bepalend is voor het doen van aangifte, is die ernstbeleving bij de ontvangende opsporingsinstantie bepalend voor het belangrijk vinden van die aangifte. De schade door, en impact van, financieel‐economische criminaliteit wordt doorgaans vooral in materiële termen uitgedrukt. Maar ook door de omgeving wordt criminaliteit met een duidelijk aanwijsbaar en individualiseerbaar slachtoffer vaak als ernstiger beleefd dan bijvoorbeeld fraude die een bedrijf of de overheid treft. Dat ziet men terug in de sterkere bemoeienis van de omgeving (politiek en media bijvoorbeeld) met de opsporingseenheden die zich met de bestrijding van dit type criminaliteit bezighouden. Daarmee wordt een soort tegenstelling gecreëerd ten opzichte van delictvormen waarbij de lichamelijke of geestelijke integriteit van slachtoffers in het geding is. Het laat zich eenvoudig raden dat de aandacht eerder uitgaat naar de laatstgenoemde delicten dan naar financieel‐economische criminaliteit. De individuele en maatschappelijke effecten van bijvoorbeeld fraude lijken niet op te wegen tegen die van andere delicten. Daar komt nog bij dat in de beleving van professionals de feitelijke schade van financieel‐economische criminaliteit nog wel mee valt. In die opvatting wordt men gesterkt als slachtoffers bijvoorbeeld in het geval van benadeling door skimmen of misbruik van creditcardgegevens schadeloos worden gesteld. Dat vervolgens de schadeloosstellende instelling met de gebakken peren achterblijft, lijkt minder te deren. De fraude waarmee de instellingen worden geconfronteerd wordt beleefd als ‘all in the game’ of ‘iets minder van de toch al forse winst’. De competitie van aangiftecriminaliteit met niet‐aangifte criminaliteit Binnen de politie concurreren twee soorten criminaliteit met elkaar om de mate van opsporingsaandacht: niet‐ aangiftecriminaliteit (waarvoor de politie zelf op pad moet om het te halen) en de aangiftecriminaliteit (die de aangever uit zichzelf komt melden). Belastingontduiking of heling zijn voorbeelden van normschending waarvan iemand niet gauw aangifte komt doen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld diefstal of mishandeling. De niet‐ aangiftecriminaliteit lijkt altijd even groot te zijn als het aantal zaken dat de opsporingseenheden feitelijk behandelen. De aangiftecriminaliteit laat bijna altijd een verschil zien tussen wat door de burger wordt gemeld en wat de opsporing in staat is op te lossen. Zowel de zichtbaarheid van dit handhavingstekort als de kracht waarmee aangevers op de deur van de politie bonzen hebben tot gevolg dat niet‐aangiftecriminaliteit het qua opsporingsaandacht vaak moet afleggen tegen de aangiftecriminaliteit. Tot de laatste categorie laat zich een deel van de financieel‐economische criminaliteit rekenen. Affiniteit met ‘dadergedrag’ Omgekeerd lijkt er onder bestrijders ook begrip te zijn voor daders. Dat begrip lijkt parallel te lopen met de mate waarin bepaald frauduleus gedrag het in het maatschappelijk verkeer een vertrouwd verschijnsel is geworden. Het ‘thuiskopiëren’ van CD’s of video’s, het downloaden van illegale muziekbestanden, het gebruik van illegale software wordt in de samenleving min of meer ‘normaal’ gevonden. Als afspiegeling van die samenleving zullen politiemensen of officieren van justitie mogelijk op deze aspecten niet heel veel afwijken en de aanpak van dit gedrag minder snel tot prioriteit bestempelen. Het vraagstuk van uiteenlopende verwachtingen Sectoren binnen de samenleving zijn sterk heterogeen samengesteld. Dat vertaalt zich ook in de mate waarin men opereert in het economisch verkeer en bereid is op dat punt risico’s te nemen of uit te komen voor geleden schade. Aangevers hebben verschillende verwachtingen van de effectiviteit of de mogelijke resultaten van hun eigen optreden of dat van bijvoorbeeld de politie. Zo is er lang niet altijd de wens dat de crimineel wordt opgepakt. Belangrijker is het vaak dat de criminele activiteit wordt gestaakt. Het vraagstuk van de korte territoriale arm Zo gemakkelijk er over Finec wordt gesproken, zo moeilijk lijkt het om die criminaliteit voortijdig te traceren. Kenmerk van het internet is dat men vanuit willekeurig elke plaats op aarde diensten kan aanbieden en dus ook criminele handelingen kan verrichten. Voor slachtoffers die hun recht willen halen of een daadwerkelijke beëindiging van een maar voortdurende inbreuk nastreven, is dit een groot probleem. Evengoed als voor bijvoorbeeld de opsporing en vervolging. Zij concentreren zich noodzakelijkerwijs op het kleine stukje van de totale keten aan financieel‐ economische criminaliteit dat het eigen land betreft. De ingewikkelde internationale aspecten worden terecht geassocieerd met allerlei bewijsproblemen, waarvan de oplossing vraagt om schaarse tijd en ruimte. Internationale aanpak van financieel‐economische criminaliteit is per definitie noodzakelijk maar ook moeilijk.
Pagina 9
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
Het vraagstuk van de rolverdeling Wanneer het veld wordt beschouwd dat is betrokken c.q. zou kunnen worden betrokken bij de bestrijding van financieel‐economische criminaliteit, dan zijn de rollen van actoren op dit moment met name in het publieke domein gedefinieerd. Zo is er bijvoorbeeld kennis en opsporingscapaciteit beschikbaar binnen het opsporingsapparaat. Denk hierbij ook aan de bijzondere opsporingsdiensten zoals FIOD/ECD en SIOD; of aan de expertise bij organisaties zoals toezichthouders in diverse sectoren (AFM, OPTA en NMA, Agentschap Telecom, De Consumenten Autoriteit). De private partijen zijn minder expliciet georganiseerd op het tegengaan van financieel‐economische criminaliteit, zodat per sector niet altijd duidelijk is of men ergens terecht kan, laat staan waar. Het is niet direct duidelijk wat de behoefte, rol(len) en eigen verantwoordelijkheden zijn van overheidsinstellingen en het bedrijfsleven bij de aanpak van financieel‐economische criminaliteit. Samenwerking (ook in internationaal verband) tussen organisaties (publiek en privaat) is nog niet in alle onderdelen van de keten in voldoende mate ingesleten en vindt nog teveel per geconstateerd incident plaats. Versnippering van de aandacht Temidden van alle actoren en projecten die zich meer of minder bewegen rondom het financieel‐economische criminaliteitvraagstuk (publiek en privaat), moet er op worden gelet dat de diverse sectoren en processtappen voldoende worden bediend. Er bestaan op verschillende niveau’s en bij verschillende sectoren (de politie incluis) ‘witte vlekken’ in de aandacht voor financieel‐economische criminaliteit. De witte vlekken doen zich op de volgende niveaus voor. Processtappen: een deel van de processtappen waarin het bestrijdingsproces van financieel‐economische criminaliteit kan worden opgedeeld, is niet of slechts ten dele afgedekt. Met name de voorfasen leiden daaronder. Domeinen: niet alle typen van misbruik en illegaal gebruik die tot financieel‐economische criminaliteit kunnen worden gerekend zijn qua opsporing even fundamenteel belegd (bijvoorbeeld de aanpak van 419 scams of aquisitiefraude). Functies: in een aantal functies waaruit de bestrijding van financieel‐economische criminaliteit zou moeten zijn opgebouwd is niet of slechts ten dele voorzien; met name in de sfeer van het cumuleren van kennis van criminele werkwijzen. De aanpak van financieel‐economische criminaliteit (vooral fraude) is niet sexy De aanpak van finec wordt door politiemedewerkers en officieren van justitie nog veel geassocieerd met het eindeloos doorspitten van bedrijfsadministraties, ‘brave’ criminelen en weinig publieke belangstelling. De aanpak van meer commune criminaliteit roept bij hen een dynamischer beeld op van op elkaar volgende actiemomenten, doortrapte criminelen en grote maatschappelijke aandacht. Deze beeldvorming wordt versterkt door het beperkte succes van vervolging in een aantal grote fraudezaken, de relatief lage straffen die in andere fineczaken zijn opgelegd, en een hoge schikkingsbereidheid bij het Openbaar Ministerie. Dat de bestrijding van witwassen op meer aandacht kan rekenen heeft alles te maken met kenmerken van bijvoorbeeld een ‘patseraanpak’. Die heeft dezelfde aantrekkingskracht als commune criminaliteit. Het afpakken van een auto, jetski is direct tastbaar, appeleert aan het rechtvaardigheidsgevoel en wordt op zichzelf al gezien als een passende ‘straf’ die wordt uitgedeeld. Nog ongeacht wat het daaropvolgende strafvorderlijke proces nog zal opleveren. Financieel‐economische criminaliteit is een verzamelterm waartoe een ieder verschillende delicten rekent. Zelden worden die delicten gespecificeerd; het ontbreekt dan ook aan eenduidige definitie. Met als belangrijke consequentie dat delicten die er toe worden gerekend qua verschijningsvorm en effecten over één kam worden geschoren. Wordt de aanpak van hypotheekfraude saai gevonden, dan wordt dat geprojecteerd op de totale finec‐categorie. Kent creditcardfraude in de beleving niet een echt slachtoffer omdat de schade door de bank wordt gecompenseerd, dan wordt datzelfde verondersteld ten aanzien van andere finecdelicten. Eenmaal gezien als financieel‐economische criminaliteit, lijkt een delict per definitie op achterstand te zetten voor wat betreft de opsporingsaandacht die er naar uitgaat. Het kennisprobleem Het aandachtsprobleem is een belangrijke determinant voor de houding ten opzichte van de aanpak van financieel‐ economische criminaliteit, van zowel politie als OM. Doch stel dat de prioritaire aandacht er wel zou zijn, dan nog resteert een kennisprobleem. Nu kan men terecht inbrengen dat het een met het ander samenhangt. Belang hechten aan de bestrijding van finec is inderdaad een voorwaarde, maar betekent niet automatisch dat ook de kennis van finec toeneemt. Zonder volledigheid te suggereren, bespreken we drie factoren.
Pagina 10
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
Het vraagstuk van de kenniscumulatie Casuïstische gerichtheid zit in het strafvorderlijk proces ingebakken. Iedere zaak staat in wezen op zichzelf en vraagt zijn eigen bewijsopbouw en beoordeling. De ‘zaak’ is ook het dominante organiserende principe binnen de opsporing waarin opsporingsteams veel bepalender zijn dan afdelingen binnen een organigram. Rondom zaken komen allerlei functies bij elkaar in wat wordt genoemd ‘het opsporings‐ en vervolgingsproces’. Die zaaksoriëntatie leidt er, in combinatie met het grote aanbod, toe dat er minder aandacht is voor cumulatie van inzichten zoals die uit verschillende zaken zouden kunnen blijken. Vindt cumulatie van inzichten binnen gelijksoortige zaken al nauwelijks plaats; tussen verschillende zaken is het al helemaal geen usance, laat staan tussen verschillende dossiers van verschillende diensten. Beperkte kennisreflectie in dossiers Het gemiddelde proces‐verbaal (PV) bevat weinig kennis van hoe de crimineel tewerk gaat en hoe deze zich daarop organiseert. Die kennis is relatief smal omdat een PV zich beperkt tot het delict dat het wil bewijzen en dan vaak ook nog uitsluitend gerelateerd aan daders en gedragingen met een directe relatie naar Nederland. Dat is begrijpelijk omdat het voor de houdbaarheid van de zaak niet nodig en ook niet efficiënt is om alle lijnen langs te lopen. Alleen ontbreekt het daardoor wel aan cruciale informatie over achterliggende patronen of over eventueel betrokken faciliterende mededaders. Een tweede daarop aansluitend probleem is dat ook het deel van een modus operandus dat wel in of vanuit Nederland heeft plaatsgevonden, niet verder wordt uitgeplozen dan in bijvoorbeeld drie van de 30 gevoegde zaken. Uit oogpunt van bewijsvoering en strafmaat doen de overige zaken er niet toe, maar voor het opdoen van kennis zouden er interessante en wellicht duurzame inzichten uit kunnen blijken. Hier wreekt zich tot nu toe het ontbreken van een meer holistisch en proactief perspectief van instanties die behoorlijk worden afgerekend op de ‘streepjes’ die ze op de lat brengen. Het geverbaliseerde feit is vervolgens ook vaak een afgeleide (bijvoorbeeld delicten als valsheid in geschrifte of witwassen) van het eigenlijke financieel‐economisch delict dat men op zichzelf niet heeft kunnen bewijzen. Elk ander proces‐verbaal van een vergelijkbaar feit is niet zelden ook min of meer volgens dezelfde bouwstenen geconstrueerd. Bestudering van meer van deze dossiers levert relatief weinig meer op dan kan worden afgeleid uit één dossiers. In de praktijk lijkt overigens dankbaar gebruik te worden gemaakt van de zelfstandige strafbaarstelling om de moeizame route van het te bewijzen gronddelict te vermijden. In die zin zou niet zozeer sprake zijn van het motief om de dader te pakken op diens buit, maar eerder van een efficiënte bypass ten opzichte van een tijdrovend en kostbaar onderzoek van een gronddelict. Met als risico dat voor de bestrijding noodzakelijke kennis en kunde op het gebied van modus operandi van gronddelicten en achterliggende machtstructuren verloren gaat. De basis voor detectie en interventie op deze delicten kan daardoor (verder) verschralen. Het vraagstuk van de kennis‐mobilisatie Er is veel inhoudelijke kennis van financieel‐economische criminaliteitvraagstukken, alleen bevindt die zich op alle plaatsen van het veld en dan ook nog vaak in de hoofden van mensen. De bereidheid tot feitelijke samenwerking (het delen van kennis en informatie) tussen en binnen het publieke en private domein blijkt op het uitvoerend niveau en de mensen die dat niveau direct aansturen best wel groot.18 De kracht van de samenwerking op basis van gedeelde interesse en verontwaardiging op uitvoerend niveau is dat ze min of meer vanzelf gaat, ook als partijen elkaar niet of nauwelijks kennen. Men werkt niet samen om de ander een plezier te doen, maar vanwege de eigen ‘professionele irritatie’. De uitdagende bereidheid tot samenwerking op het uitvoerende niveau vinden we op het meer strategische niveau minder terug. Zo kostte het het Programma Finec Politie veel moeite om de interdisciplinaire krachten rond de bestrijding van finec te mobiliseren. Uit vergelijkend onderzoek tussen reguliere opsporing (door de politie) en de bijzondere opsporing19 bleek de gerichtheid op samenwerking met derden significant tussen de onderzochte diensten te variëren. Men is zich gemiddeld goed bewust van de noodzaak tot samenwerking in het kader van gezamenlijke doelbereiking, maar het veiligstellen van het voortbestaan of de autonomie van de eigen organisatie is dominant ten opzichte van dat bewustzijn. Samenwerken gaat ten koste van de uniciteit van de eigen dienst en daarmee van de continuïteit. Het afschermen van specifieke informatie maar ook van specifieke instrumenten en bevoegdheden voor anderen, versterkt het eigen bestaansrecht. Een fenomeen dat even sterk werd aangetroffen in de wereld van de reguliere opsporing en de bijzondere opsporing, als tussen deze domeinen onderling.
18
Faber, W., A.A.A. van Nunen, C. la Roi (2009), Bijzonder zijn ze allemaal! Vergelijkend onderzoek reguliere en bijzondere opsporing, Amsterdam: Elsevier. 19 Ibid
Pagina 11
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
2.4 Het sturingsmomentum: nu of nooit? Op ieder moment kan men een visie op de aanpak van financieel‐economische criminaliteit ontwerpen. Het moet ook gezegd dat er meerdere van die momenten met bijbehorende visies zijn geweest. Maar als de intrinsieke overtuiging om finec aan te pakken onder de professionals ontbreekt, dan blijven de coördinatiekosten om de aandacht voor finec vast te houden hoog. Intensiveringprogramma’s zullen dan nodig blijven om het wegebben te voorkomen. Er lijkt een aantal zaken samen te vallen wat we nog niet eerder hebben gezien. Het benutten van dat momentum zou de werking van reguliere beleidsstructuren wel eens kunnen versterken en condities kunnen creëren voor keuzes die zowel de bestrijding van financieel‐econmoische criminaliteit als het financieel‐opsporen echt verder kunnen helpen. De IMF/FATF‐evaluatie Nederlandse aanpak van witwassen en terrorisme financiering In februari 2011 is het verslag van de zogenaamde mutual evaluation verschenen. Dit onderzoek,uitgevoerd door het IMF onder de vlag van de internationale supra‐toezichthouder de FATF, legt het Nederlandse beleid tegen witwassen en terrorisme financiering onder de loupe. Op veel maar niet alle punten stemt de uitkomst tot tevredenheid. Het rapport heeft grote invloed op het financiële aanzien van ons land; zeg maar onze triple A‐status. De twee jaar die Nederland zijn gegeven om te werken aan verbetering kunnen o.a. als hefboom dienen voor het nader concretiseren van aandacht voor finec. Borging Finec‐programma Politie Het Finec‐programma Politie bevindt zich in een afrondende fase. Nadrukkelijk probeert men bereikte resultaten te borgen, o.a. door het aanstellen van mensen met hoogwaardige deskundigheid om de bestrijding van financieel‐ economische criminaliteit op een hoger strategisch niveau te tillen. Daarnaast wil het een landelijke voorziening creëren van deskundigen die kunnen worden ingezet ter ondersteuning in concrete opsporingsonderzoeken van regionale, bovenregionale en natinale recherche. Nationale politie De opsporingsaandacht voor nationale prioriteiten heeft als één van de elementen een rol gespeeld bij het besluit om te komen tot een nationale politie. De uitwerking van het concept is aanstaande en biedt kansen voor een herijking van de politiefuncties gericht op de bestrijding van financieel‐economische criminaliteit. Immers juist een belangrijk deel van daartoe te rekenen delicten als faillissementsfraude en verzekeringsfraude behoren tot die nationaal gestelde prioriteiten. NTA‐witwassen In opdracht van de FEC‐raad, verricht de FEC‐eenheid een onderzoek naar de kwetsbaarheid van Nederland voor witwassen. Dit National Threat‐assessment (NTA) gaat veel dieper op witwasconstructies in en vanuit Nederland in dan het Global Threat Assessment waarvan het is afgeleid. In het NTA werken diverse partijen samen aan een gedeeld inzicht. Het NTA wordt binnenkort afgerond maar het zou voor alle betrokken partijen waaronder de politie mooi zijn wanneer continuïteit kan worden gegarnadeerd, mede omdat witwassen zich voortdurend ontwikkelt en omdat een aantal van de bevindingen van de NTA uitnodigen om in een vervolgstadium te worden getoetst. Het afpak‐programma van het OM Het OM, BOD’s en de politie staan aan de vooravond van een programma dat is gericht op het afnemen van de opbrengst uit criminaliteit. Dit programma kent verschillende actielijnen o.a. gericht op innovatie. In dat kader mag ook worden geëxperimenteerd met nieuwe vormen van aanpak. Het Herziene Toezicht op Rechtspersonen (HTR) Het huidige systeem van preventieve controle op rechtspersonen werd onvoldoende effectief geacht tegen misbruik ervan. Het is daarom vervangen door permanente en risicogestuurde screening van rechtspersonen, en wel met inwerkingtreding van de Wet van 7 juli 2010 tot wijziging van onder meer Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet documentatie vennootschappen. Na stapsgewijze invoering zal deze integriteitstoets door de dienst Justis worden uitgevoerd bij oprichting van een rechtspersoon en bij een veranderende situatie van de rechtspersoon. De controle vindt gedurende de hele ‘levensloop’ van de rechtspersoon plaats: oprichting, verhuizing, bestuurderswisseling, omzetting, fusie en splitsing, faillissement, ontbinding, of beëindiging van de rechtspersoon.
Pagina 12
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
3 UITGANGSSITUATIE: DE SKO‐AANVRAAG 3.1 De SKO‐ambitie Op verschillende plaatsen in de SKO‐aanvraag voor het instellen van het lectoraat FinEC d.d. 28 november 2008 staan activiteiten genoemd die van het lectoraat worden verwacht. Enerzijds kwalitatief geformuleerd en an derzijds kwantitatief. Volgens die tweedeling worden ze hierna opgsomd om \ze vervolgens in de volgende paragraaf te verhouden tot de beschikbare capaciteit. Kwaliteitscriteria waaraan het Lectoraat, de Lector en haar bijdragen moeten voldoen. Kwalitatief 1.
2.
3.
4.
Onderwijs a. Het Lectoraat zal en belangrijke ontwikkelingsbron zijn voor het volgende politieonderwijs (SKO, p. 11): ‐ Master of Criminal Investigation; ‐ Executive Master of Tactical Policing, afstudeerrichting recherche; ‐ Master of Science in Policing, afstudeerrichting Crime Policing; ‐ Executive Master of Police Management; ‐ Recherche‐leergangen op MBO‐4 niveau (tactische en technische rechercheur). b. In afstemming met het werkveld onderzoeken waar in het onderwijs voor specialistische onderdelen eventuele aanpassingen en uitbreidingen nodig en mogelijk zijn (SKO, p. 5). c. In de reguliere opleidingen is zichtbaarheid van het Lectoraat, in het bijzonder in de masterleergangen, een vanzelfsprekendheid evenals betrokkenheid (SKO, p. 5). d. Een actieve rol bij het (door)ontwikkelen, valideren, verzorgen en examineren van het onderwijs (SKO, p. 6). e. Input verzorgen voor FINEC‐kernopgaven curriculum Bachelor of Policing (SKO, p. 3). f. Onderzoek naar wat Finec betekent voor, en wat de plaats is van Finec‐keuzemodules/afstudeerrichtingen in, diverse curricula (SKO, p. 3). g. (her)inventarisatie bij korpsen naar behoeften aan inhoud geboden opleidingen (SKO, p. 8). h. Zoeken van samenwerking met SSR en NIVRA en ACFE (Association of Certified Fraud Examiners) (SKO, p. 3). i. Inhoudelijke begeleiding van studenten (stages en onderzoeksopdrachten) en de coaching en verdere professionalisering van docenten (SKO, p. 10). j. Onderzoeksbevindingen omzetten in concrete leeractiviteiten voor studenten (SKO, p. 15). Onderzoek a. Multidisciplinaire en internationale onderzoeksprojecten van academici en professionals Finec (SKO, p. 15). b. Het begeleiden van de resultaten van toegepast onderzoek in het werkveld (SKO, p. 9). c. Organiseren van bijeenkomsten met andere docenten en onderzoekers (SKO, p. 9). d. Monitoren van de vorderingen in de samenwerking met ketenpartners op Finec‐gebied (SKO, p. 15). e. Evaluatie van de effectiviteit en efficiency van de Finec‐aanpak in relatie tot raakvlakken als intelligence, nodale oriëntatie, prioritering, capaciteitsmanagement, prestatiesturing, legitimiteit, strafrechtbepalingen en burgerrechten (SKO, p. 15). f. Overzicht op lopende onderzoeken met bijzondere aandacht voor innovatie (SKO, p. 10). g. Opstellen meerjaren onderzoeksplan van onderzoeksinspanningen op Finec‐gebied met aandacht voor innovatie (SKO, p. 10). h. Coördinatie op minimaal 10 onderzoeksactiviteiten per jaar (SKO, p. 10). Kennis a. Opzetten/faciliteren van mogelijkheid tot digitale kennisoverdracht (SKO, pp. 8, 9). b. Intensieve kennisuitwisseling en –overdracht binnen het Finec‐domein (SKO, p. 9). c. Kennisdeling binnen het domein: belangrijke doelgroep de afdelingen Finec van 26 korpsen (SKO, p. 8). d. Het regelmatig aanleveren van content voor digitale kennisbanken (SKO, pp. 9, 15). e. Doorontwikkeling van de criteria principes en randvoorwaarden van Finec ter bevordering van een geslaagde veredre invoering in politie Nederland. (SKO, p. 15). f. Bijdragen aan de professionalisering van docenten en medewerkers van de Politieacademie (SKO, p. 15). Advisering
Pagina 13
Visie Lectoraat FINEC en realisatie a. b. c. d.
Het signaleren van belangwekkende ontwikkelingen en het adviseren daarover aan het bevoegd gezag en andere stakeholders (SKO, p. 5). Begeleiding implementatie van de resultaten van toegepast onderzoek in het werkveld (SKO, p. 8). Inhoudelijk bijdragen aan visie‐ en strategievorming op Finec (SKO, p. 10). Adviseren van medewerkers bij koprsen ten aanzien van onderzoeken (SKO, p. 10).
Kwantitatief De output van het Lectoraat wordt in de SKO‐aanvraag als volgt gewantificeerd: 1. 2 onderzoeksrapporten per jaar (SKO, p. 15). 2. 2 publicaties per jaar in (internationale) vakbladen (SKO, pp. 9, 15). 3. 2 bijdragen per jaar aan congressen en/of workshops (SKO, p. 15). 4. Tenminste 2 x per jaar expertise‐uitwisseling (seminar, themadag, bijscholing) voor Politieacademie, korpsen, keten, onderwijs‐ en kennisinstellingen (SKO, pp. 9, 15). 5. Tenminste iedere 4 jaar organiseren van internationale conferentie Finec (SKO, pp. 9, 15). 6. Organisatie van een (jaarlijkse?) Finec Summerschool (SKO, pp. 9, 15). 7. Samenwerking met minimaal 3 internationale partners (2 bacheloropleidingen en een master) (SKO, p. 8). 8. Ontwikkeling geïntegreerd netwerk binnen het Finec‐domein tussen wetenschap en werkveld (SKO, p. 8). 9. Jaarlijkse analyse van de evaluaties van opleidingen (SKO, p. 8). 10. Ontwikkelen van minimaal één minor op Finec (SKO, p. 8). 11. Opdrachten voor toegepast onderzoek uit het Finec‐werkveld (SKO, p. 9). 12. Evaluatie van het functioneren van het Lectoraat (SKO, p. 15). 13. Inkomsten oplopend tot € 150.000 in het 4e jaar (SKO, p. 9). Kwaliteit Tot slot zijn uit de tekst van de SKO‐aanvraag kenmerken van het lectoraat af te leiden waaraan de kwaliteit van haar activiteiten moet voldoen: 1. De Lector is een geziene gastspreker op (inter‐)nationale conferenties (SKO, p. 9) 2. Het Lectoraat is een succesvol Finec Expertisecentrum (SKO p. 9). 3. Het nieuwe Lectoraat Finec zal bij uitstek een internationale oriëntatie moeten ontwikkelen. Het kan een vooraanstaande positie in gaan nemen in relevante netwerken van onderzoekers op het terrein van financieel‐economische en georganiseerde criminaliteit (SKO, p. 4). 4. Nadrukkelijke externe gerichtheid van de lector, met extra accent voor onderzoek en advisering (SKO, p. 6). 5. Zichtbaarheid in het bredere beleidsveld van FINEC om daar bijvoorbeeld in kennissamenwerkingsverbanden de politiële inbreng gestalte te geven (SKO, p. 6). 6. Kennisproducten worden aantoonbaar gebruikt in onderwijs en praktijk (SKO, p. 9).
3.2 Spanning ambitie en beschikbare capaciteit Wat de opstellers van de SKO‐aanvraag voor ogen heeft gestaan is onbekend, maar afgezet tegen de binnen het lectoraat beschikbare capaciteit van 2 x 0,5 fte is de ambitie die er uit spreekt niet realistisch. Zelfs bij een grotere beschikbare capaciteit zou de ambitie niet zijn waar te maken vanwege de beperkte tijdshorizon die aan bepaalde resultaten is gekoppeld. Dat stelde het lectoraat voor de keuze hoe hier mee om te gaan. Twee opties lagen voor. De eerste optie bestond uit de keuze van een onderzoeksthema en het vervolgens uitvoeren van het bijbehorend onderzoek. Een beetje onderzoek neemt inclusief literatuuronderzoek, het afnemen van interviews, het uitzetten van vragenlijsten, het analyseren van data en het schrijven van een onderzoeksrapport al gauw één tot anderhalf jaar in beslag. De spanning tussen SKO‐ambitie en feitelijke beschikbaarheid van ongelooflijk weinig capaciteit zou menigeen doen besluiten tot de keuze voor dit scenario. Volstrekt begrijpelijk, maar vanuit een oriëntatie op het maatschap‐ pelijke vraagstuk van financieel‐economische criminaliteit weinig tevreden stellend. Om meerdere redenen is niet voor deze optie gekozen. In de eerste plaats omdat het vraagstuk van financieel‐economische criminaliteit geen onderzoeksvraagstuk is maar een kennisvraagstuk. Er is al zoveel onderzocht en nog meer onderzoek biedt geen garantie op meer aandacht voor deze vormen van criminaliteit. Eerder is het probleem om de uitkomsten van bestaand onderzoek op elkaar te betrekken. Nieuw onderzoek zou vooral betrekking dienen te hebben op fenomenen van financieel‐economische criminaliteit maar ook zodanig moeten plaatsvinden dat gelijktijdig op het bestaande kennis‐ en aandachtsprobleem wordt geïntervenieerd. Met name het bij elkaar brengen van aanwezige kennis onder verschillende partijen en het op elkaar betrekken daarvan zou de inzet moeten zijn.
Pagina 14
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
De tweede optie gaat niet uit van één enkel onderzoek (of twee) maar van de probleemstelling op basis waarvan de aanpak van financieel‐economische criminaliteit niet vanzelfsprekend op grote instemming kan rekenen. In deze gekozen optie probeert het lectoraat een groter effect van haar inspanning te bewerkstelligen dan op basis van haar capacitaire omvang zou mogen worden verwacht. De ambitie vanuit het SKO wordt in deze optie voor een belangrijk deel bereikt, alleen niet uitsluitend tengevolge van de inspanningen van het lectoraat maar als resultante van bredere vormen van beïnvloeding. Met name de extern te bereiken effecten hebben daarvan als uitgangspunt gediend. De keuze voor voertuigen als speerpunten van het lectoraat waarin ook de inspanningen van anderen kan worden ondergebracht zijn hier rechtstreeks op terug te voeren. In bijlage II is aan de hand van de SKO‐ambitie de status quo per september 2011 aangegeven. Ook is aangegeven welke ambities door het lectoraat niet worden nagestreefd. Juist omdat het lectoraat duurzaam en breed wil beïnvloeden heeft ze de geschiedenis van ‘de Gideonsbende’ met behulp van sturingstheorie omgezet in twee strategiëen die ze vanaf het begin van haar bestaan toepast.20 Weinig academisch maar wel duidelijk hebben die ‘gevleugelde’ benamingen gekregen. De koekoekstrategie 21 Het lectoraat probeert op het spoor te komen van juiste nesten om daarin op het juiste moment de juiste eieren te (doen) leggen. De zeven voorwaarden voor effectiviteit staan bij het beoordelen van wat juist is centraal. Detectie van nesten kan alleen als men door heeft hoe criminaliteit in elkaar steekt of zou kunnen steken. Om vervolgens te kunnen beoordelen welke partijen (nesten) gezien die aard van criminaliteit in aanmerking komen als nest, is het ook nodig om te weten hoe de hazen aan de kant van de bestrijding (in de meest brede zin van het woord) lopen. En men moet iets weten wat die haas in het perspectief van het te voorkomen, detecteren of op te lossen criminaliteitsvraagstuk heeft te bieden. Pas dan kan een ei worden gefabriceerd dat met dank door de medebestrijder wordt aanvaard, of vanzelfsprekend wordt gezien als een ei van zichzelf c.q. als een welkome aanvulling op de eigen eieren. Uitbroeden en groot brengen zijn na ontvangst een zaak van verantwoordelijkhei en regie van de adoptant. Consistent met de visie dat de samenleving de resultante is van vele niet geregiseerde invloeden, kan ook op de bestrijding van financieel‐economische criminaliteit als onderdeel van die samenleving geen centrale regie worden uitgevoerd, Of nog sterker: als afspiegeling van het ontstaan van de samenleving, bestaat ook die bestrijding uit tal van op elkaar inwerkend, afzwakkende, parallele, sequentiële en/of vertraagd doorwerkende invloeden. Aan die oersoep van allerlei invloeden wil het lectoraat toevoegen zonder het allemaal te willen sturen. Eksterstrategie 22 Qua werking verschilt de eksterstrategie van die van de koekoek en is ze voor andere situaties geëigend. De koekoeksstrategie veronderstelt een behoorlijk beeld van hoe de hazen lopen zodat koekoekseieren kunnen worden geadresseerd aan de juiste nest. Maar inherent aan het onstaan en dus beïnvloeding van de verweven samenleving is dat het beeld altijd beperkt. Waar de koekoek slaat op degene die op pad gaat om eieren te distribueren, slaat de ekster uit van de ontvanger. Het lectoraat wil niet alleen goed zijn in het detecteren van dejuiste nesten en het leggen van de juiste eieren op het juiste moment, maar ook glimmertjes creëren die door langsvliegende eksters worden opgepikt en meegenomen naar het eigen nest. Om vervolgens het glimmertje te gaan koesteren zoals dat ook gold voor de adoptief ouder in het geval van het koekoeksei. Voorwaardelijk voor een effectieve eksterstrategie is het voldoende en breed de aandacht vestigen op de glimmers. Geld heeft het lectoraat niet te bieden dus daarin zit niet de aantrekkingskracht. Wel zou die kunnen zitten in haar inhoudelijke oriëntatie op concrete vormen van financieel‐ economische criminaliteit. Nergens in Nederland is een concentratiepunt van kennis te vinden op het terrein van financieel‐economische criminaliteit. Kennis van faillissementsfraude en hoe die georganiseerde criminaliteit mogelijk maakt is nergens op elkaar gelegd. Laat staan dat de ervaringen met nieuwe wegen van detectie en beïnvloeding daaraan zijn toegevoegd. Op dat punt wil het lectoraat toegevoegde waarde bieden en glimmers produceren bestaande uit o.a. delictbeschrijvingen en slimmen detectie‐ en interventiemethoden.
3.3 Beleidseffectindicatoren
20
De wetenschapelijke onderbouwing van deze sturingsstrategieën maakt deel uit van een 2012 te publiceren boek over de styringsdynamiek van de opsporing (W. Faber, Onder invloed!) 21 W. Faber, Onder invloed, Een meta‐studie van de sturingsdynamiek binnen de opsporing, Politie & Wetenschap (nog niet gepubliceerd) 22 Ibid
Pagina 15
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
Het is begrijpelijk dat organisaties en intensiversingsprogramma’s hun effectiviteit graag uitdrukken in termen van interne prestaties. Door het ontbreken van het zicht op de manier hoe door hen geactiveerde maaregelen aangrijpen op de complexe samenleving is dat ook verklaarbaar. Overigens bij succesvolle ontwikkelingen in die samenleving speelt dat gebrek aan inzicht veel minder een rol en is de neiging groot haar toe te schrijven aan de eigen inspanningen. In tegenstelling tot niet‐succesvolle ontwikkelingen die bij voorkeur worden geweten aan tal van andere inwerkende factoren dan de eigen maatregelen. Hoe dan ook: het lectoraat wil en kan weliswaar geen regie voeren; ze kan wel als onderdeel van haar onderzoeksactiviteit indicatoren benoemen waarvan op z’n minst zou worden verwacht dat ze ‘bewegen’ als cumulatief effect van ieders inspanningen als ‘bestrijder’. Het lectoraat ontwikkelt deze zogenaamde beleidseffectindicatoren en wil ze ook als onderdeel van haar onderzoeksfunctie van waarden voorzien. Dat levert terugkoppeling op naar het werkveld over hoe we het gezamenlijk doen, en mogelijke prikkels voor verbetering en vooral vernieuwing.
Pagina 16
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
4 VISIE VAN HET LECTORAAT
4.1 Inhoudelijke en instrumentele oriëntatie Één van de verwachtingen die uit de SKO‐aanvraag voor het Lectoraat Finec spreekt, is het bijdragen aan begripsbepaling (p. 15 SKO). In de vorige hoofdstukken werd al verwezen naar de begripsverwarring over ‘financieel‐ economische criminaliteit’. Voor het lectoraat dat haar naam aan deze vorm van criminaliteit ontleent, is dat weinig bevredigend. Door de veel gehanteerde afkorting ‘finec’ wordt die verwarring nog verder in de hand gewerkt omdat deze afkorting zowel kan slaan op financieel‐economische criminaliteit als op financieel opsporen. Zo spreekt notabene de SKO‐aanvraag zelf van het Programma Financieel‐Economisch Opsporen Politie (het programma heet formeel Financieel‐Economische Criminaliteit). Ook heeft ze het over de toenemende aandacht van de politiek voor financieel‐economische criminaliteit (p.4) en vervolgens weer over de financieel‐economische aanpak van criminaliteit. De visie van het lectoraat kan dan ook niet anders openen dan door in te gaan op deze voor het lectoraat fundamentele begrippen. Inhoudelijk: Financieel‐economische criminaliteit Zo gemakkelijk het begrip ‘financieel‐economische criminaliteit’ in de dagelijkse omgang wordt gebruikt; zo weinig is het concreet gedefinieerd. Financieel‐economische criminaliteit is een containerbegrip, waar veel onder te scharen valt en geschaard wordt, en toch maar weinig definities van in omloop zijn. Als poging tot een zekere focus definieert het lectoraat financieel‐economische criminaliteit daarom als: ‘het misleidend of onrechtmatig gebruik van een op geld waardeerbaar aspect binnen of in relatie tot een zakelijke aangelegenheid’. Het is zeker niet uit te sluiten dat de definitie nog verder wordt aangescherpt. Vooralsnog maakt ze wel duidelijk dat er van een zekere zakelijke transactie sprake moet zijn die direct wordt gemalverseerd (in het geval van bijvoorbeeld bedrog of fraude) of indirect zoals bijvoorbeeld bij koersmanipulatie door bewust onjuiste persberichtgeving. Binnen het lectoraat is de definitie beproefd door haar toe te passen op verschillende delicten. Zo vallen bijvoorbeeld oplichting, bedrog, bankbreuk, fraude en valse munterij duidelijk binnen de definitie, in tegenstelling tot ‘heling’, diefstal23, of de ‘verkoop van schadelijke goederen.24 Niet het financieel motief maakt criminaliteit financieel‐ economisch, maar de criminele handeling. Onderliggende vraag moet zijn wat de waarde is van het samenbrengen van delicten onder de noemer financieel‐economische criminaliteit. Is het juist ook niet gevaarlijk omdat veel van deze criminaliteit niet als vanzelfsprekend op aandacht van de politie kan rekenen gezien o.a. de lage urgentiebeleving en het geringe slachtofferbesef? Wat dat betreft werkt het label financieel‐economische criminaliteit negatief! De categorisering financieel‐economisch kent nog een ander gevaar. Ze suggereert een soort samenhang van de ertoe gerekende delicten die er in de praktijk vaak niet is. Zorgfraude en Nigerianenscams zijn totaal verschillende delicten. Het besef daarvan neemt af wanneer ze onder één noemer worden geschoven. Voordeel van de definitie is dat ze echt discrimineert tot een categorie delicten waarvan het gezien hun overeenkomende kenmerken zinvol is om ze te rubriceren onder dezelfde noemer.25 Instrumenteel: Financieel rechercheren/opsporen/onderzoeken/oriënteren Ten onrechte worden financieel‐economische criminaliteit en financieel rechercheren nogal eens op een hoop geveegd. Terwijl het gaat om totaal verschillende begrippen. Het eerste duidt op concrete verschijningsvormen van delicten en het tweede op het toepassen van een bepaalde onderzoeksbenadering; ongeacht om welke soort criminaliteit het gaat. Ook over de betekenis van financieel rechercheren bestaan verschillende opvattingen. De een ziet het toepassen van financiële deskundigheid als essentie, terwijl een ander het object waarop wordt gerechercheerd als criterium gebruikt. In de meeste definities wordt de strafrechtelijke rechtshandhaving gezien als het doel van financieel rechercheren of opsporen. Voor het lectoraat Finec is dat een te beperkte kijk, die bovendien voorbij gaat aan de activiteiten van bijvoorbeeld toezichthouders op (financiële) markten, de activiteiten van bestuurlijke instanties als de RIEC’s of ook de activiteiten van curatoren of van private recherchebureau’s. Ook al kent 23
Door WODC wel gerekend tot financieel‐economische criminaliteit. Door Hoogenboom wel tot financieel‐economische criminaliteit gerekend. 25 Hieronder worden de volgende delicten verstaan: flessentrekkerij, valse munterij, witwassen, bankbreuk, oplichting, afpersing, bedrog, , fraude. Fraude is op zijn beurt tevens een containerbegrip en wordt onderverdeeld in horizontale en verticale fraude waar voor beide noemers voldaan wordt aan de algmene definitie van finec. Horizontale fraude is de fraude, hypotheekfraude, beleggingsfraude, creditcardfraude, eigendomsfraude, verzekeringsfraude, acquisitiefraude, voorschotfraude, faillisementsfraude. Onder verticale fraude wordt verstaan belastingfraude, zorgfraude, sociale zekerheidsfraude en subsidie‐fraude. 24
Pagina 17
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
de ‘opsporing’ door deze instanties geen strafvorderlijk doel; materieel is ze vaak weinig van het financieel rechercheren door politie of BOD’s te onderscheiden. Sterker nog: de onderzoeksbenaderingen van niet‐justitiële diensten zijn vaak een belangrijke bron voor vernieuwing van methodieken. De aandacht op ‘financieel’ verbreed zich ondertussen tot allerlei soorten gegevens en gedrag; ook niet‐financieel gerelateerd. We zien dan ook een verbreding waarbij financieel opsporen of financieel onderzoeken staat voor ‘slim’ onderzoek van administratieve bronnen en sporen op aanwijzingen voor onrechtmatig gedrag. Internetverkeer, surf‐ en aankoopgedrag maken daarvan net zo goed deel uit als bijvoorbeeld creditcardbetalingen en (schaduw)boekhoudingen. Financieel rechercheren of ‐opsporen kent uiteenlopende definities. In de meeste definities wordt de rechtshandhaving gezien als het doel van rechercheren of opsporen. Volgens onze visie is dat een te beperkte kijk, die voorbij gaat aan de activiteiten van bijvoorbeeld toezichthouders op (financiële) markten of private recherchebureau’s. Ook al kent hun opsporing geen strafvorderlijk doel, materieel is ze niet of nauwelijks van politie of BOD’s te onderscheiden en zelfs een belangrijke bron voor vernieuwing van methodieken waarbij financieel zich heeft verbreed tot allerlei soorten gegevens. Liever spreken wij dan ook van financieel onderzoek(en), als het verzamelen, analyseren en interpreteren van administratieve gegevens op aanwijzingen voor onrechtmatig gedrag. Betrekkelijk nieuw is het begrip financiële oriëntatie. Het staat voor het waarnemen (kijken, denken en doen) van de werkelijkheid door een financiële bril. Alertheid op signalen van criminaliteit is daarvan het primaire doel. Als tweede betekenis verwijst het naar het perspectief van waaruit leiding wordt gegeven aan de handhaving en opsporing. Financiële oriëntatie valt dan samen met het besef onder leidinggevenden dat veel criminaliteit voortkomt uit financiële motieven waaraan de opsporing ook houvast kan ontlenen. Overgangsgebied van inhoudelijk en instrumenteel: witwassen De activiteit ‘witwassen’ vormt zo ongeveer de overgang van financieel‐economische criminaliteit naar financieel rechercheren. Het is weliswaar zelfstandig strafbaar gesteld maar is daarmee functioneel gezien nog geen zelfstandig delict. Het betreft opbrengsten die uit criminaliteit zijn verkregen alleen dan niet beperkt tot financieel‐economische criminalitei. Met de focus op witwassen gaat de aandacht over van een inhoudelijk delict naar een instrumentele toepassing van een strafbaarstelling van een methode zoals veel door criminelen gehanteerd.
4.2 Missie Primair wil het lectoraat de aanpak van financieel‐economische criminaliteit versterken, en secundair wil ze de slagkracht van het financieel opsporen daartoe vergroten. Maar de tweede instrumentele oriëntatie is een middel dat ten dienste staat van het eerste, en is geen autonoom doel. Financieel rechercheren of (‐opsporen, oriënteren etc.) leert iemand overigens pas ten volle tijdens het aanpakken van financieel‐economische criminaliteit. Immers in die delicten vraagt het financieel onderzoeken 100% van de aandacht, terwijl in bijvoorbeeld drugsdelicten het slechts één van de aspecten is dat bovendien maar bij een enkele financieel rechercheur in zo’n onderzoek is belegd. Dat is ook de reden dat de FIOD in het financieel rechercheren voorop loopt. Omdat ze bovendien veel met andere financieel deksundigen optrekken is hun collegiale uitwisseling op het werkterrein optimaal. In tegenstelling tot die ene financieel‐rechercheur in een regulier opsporingsonderzoek voor wie veel meer het beginsel opgaat ‘in het land der blinden is éénoog koning’. In het relevante finec‐veld, onderscheidt het lectoraat zich omdat ze geen ander inhoudelijk belang heeft dan de na te streven effecten in de samenleving. In combinatie met haar wetenschappelijke status is er vrijwel geen partij denkbaar die niet met het lectoraat in zee kan gaan. Dat maakt het lectoraat bij uitstek geschikt om als kennis‐concetratiepunt te dienen. Vergelijkbaar met de Financial Intelligence Unit (FIU) is ook het lectoraat te zien als buffer tussen privacy‐ gevoelige of commercieel sensitieve informatie aan de ene kant en gebruikers van die informatie aan de andere. Bij uitstek is het lectoraat dan ook de plek om gegevens van haar gevoeligheid te ontdoen en in geaggregeerde vorm als kennis beschikbaar te stellen. Juist deze unieke positie van het lectoraat vormt de kern voor haar activiteiten. Het zal dan ook geen verbazing wekken dat als onderdeel van de visie van het lectoraat op wat de Nationale Infrastructuur tegen Financieel Economische criminaliteit is genoemd, bufferfuncties een essentiële rol vervullen in het zo breed mogelijk definiëren van preventie/detectie van ,en interventie van financieel‐economische criminaliteit. Om te voorkomen dat de unieke positie van het lectoraat gevaar loopt en andere dan inhoudelijke belangen een rol gaan spelen, is de jaarlijkse financiële doelstelling zoals in de SKO‐aanvraag verwoordt voor het lectoraat geen primair doel.
Pagina 18
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
Het lectoraat bedient zich in haar communicatie‐uitingen van het missie‐statement ‘In ideas we believe, in figures we trust’26 . Men kan dit zo uitleggen dat hypothesen en feiten in de benadering van het lectoraat centraal staan. En ook dat innovatie een geweldig streven is, mits ze is onderbouwd. In de beschrijving van de focus en activiteiten van het lectoraat zal dit statement een rode draad blijken. De activiteiten van het lectoraat zijn gegroepeerd in drie samenhangende functies: kennis, onderzoek en onderwijs. Deze komen samen in het voorkomen, detecteren en bestrijden van financieel economische criminaliteit in de praktijk. Er wordt in ons land heel wat onderzocht en toch impliceert dat niet altijd kennisvermeerdering. Kennis dat doorgaans wordt gezien als dat wat men weet of waarvan men zich bewust is, staat in de visie van het lectoraat vooral voor wat men weet toe te passen en feitelijk toepast. Het publiceren van een onderzoeksrapport is mooi, maar betekent dat automatisch dat de doelgroep de uitkomsten ‘tussen de oren heeft’ of ‘in de vingers’? Staat het met succes afronden van een onderwijsmodule garant voor toepassing van het geleerde in de praktijk? Twee voorbeelden die illustreren waarom het lectoraat kennis onderscheidt ten opzichte van onderzoek en onderwijs, en bovendien de laatste twee aandachtsgebieden aan die kennis ondergeschikt maakt.
Kennis: vraagaanbod
verbinding
verbinding
verbinding
Praktijk
verbinding
verbinding
Onderwijs/ overdracht
verbinding
Onderzoek
Figuur 1: De drie kernfuncties van het lectoraat ten dienste van de praktijk. Kennis‐cumulatie, verdieping en verbreding is de belangrijkste. Onderzoek zit aan de voorkant van de kennisfunctie en levert kennis op; overdracht komt meer erna en zorgt voor het weten en gebruiken in de praktijk. Feitelijk gaan deze drie functies gelijk op. Praktijk is breed gedefinieerd: ze omvat iedereen die op een of andere manier een bijdrage kan leveren aan preventie en detectie van of interventie op financieel‐economische criminaliteit.
Het begrip ‘onderwijs’ is voor het lectoraat te beperkend. Het roept associaties op met docenten, kernopgaven, competenties, examens etc. Bovendien biedt het teveel ‘ontsnappingsmogelijkheden’ om met de uitkomst van kennis/onderzoek niets te hoeven doen. Vanuit de praktijk geredeneerd gaat het niet om het gebruikte middel maar om de functie. De overdracht van kennis is het doel van onderzoek en niet onderwijs op basis van dat onderzoek. Door het aanbrengen van dit verschil komen er ook andere modaliteiten voor overdracht in beeld dan onderwijs. Die wil het lectoraat optimaal benutten; afgestemd op de verschillende doelgroepen. Gezien de sterke maatschappelijke vewervenheid van zowel financieel‐economische criminaliteit als het instrumentele financieel‐rechercheren, moge duidelijk zijn dat in haar overdracht het lectoraat zich niet kan beperken tot de politie. Dat zou neerkomen op zoiets als ‘geoptimaliseerde suboptimalisatie’. Hetzelfde geldt voor de centraal staande praktijk. De beoordeling van de relevantie van die praktijk ligt niet besloten in de plaats waar het lectoraat beheersmatig is ondergebracht (de Politieacademie), maar in de mogelijkheden die deze plaats biedt voor en vanuit de politie tot beïnvloeding van het totale veld. De politie incluis. 26
Het statement is door een bevriende financieel specialist bedacht en werd oorspronkelijk gevoerd door een financiële organisatie die heeft opgehouden te bestaan.
Pagina 19
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
4.3 Kernfunctie 1: kennis Kennis staat voor ‘bewustzijn’ en voor wat men weet èn toepast. Het lectoraat wil de kennis van de aanpak van financieel‐economische criminaliteit en van het doen van financiële onderzoeken ‘up to date’ houden en vermeerderen. Haar kennisproducten passen bij de vraag, de doelgroep, en de context, en grijpen daarop ook actief aan. Ontsluiting van die kennis past bij het handelings‐ en belevingskader van degene die er een beroep op wil doen. Juist kennis van financieel‐economische vraagt naast de vertrouwde keten, vooral ook om een (internationale) oriëntatie op de markt. Producten en diensten waarmee wordt gemalverseerd zijn aan die markt ontsproten, net als technieken en methodieken om dat tegen te gaan. De markt beschikt bovendien over een scala aan detectiemogelijkheden en een groot privaat interventiearsenaal waarvan de aanwending ook voor strafrechtelijke doelen van groot nut kan zijn.
Figuur 2: De schotels staan voor de (verschillende) perspectieven waarmee ook verschillende partijen de werkelijkheid waaronder dark crime waarnemen en haar kunnen beïnvloeden. Door de schotels te verbinden neemt de resolutie van de waarneming sterk toe. Om financieel‐ economische criminaliteit beter te doorgronden legt het lectoraat verbinding en betrekt ze de verschillende eperspectieven op elkaar tot een duidelijker beeld van wat er gaande is. Dat cumulatieve beeld stelt ze weer beschikbaar aan de aangesloten ‘stations’. Onderzoeksvragen worden ook aan die stations geadresseerd opdat de verschillende perspectieven op eenzelfde probleemveld kunnen worden gericht en daardoor wellicht meer wordt gezien.
Door kennis te definiëren is nog niet duidelijk geworden waarop die kennis betrekking heeft. De eerste inkadering van het begrip ‘financieel‐economische criminaliteit’ helpt wel om een aantal delictvormen te isoleren, maar wat wil het lectoraat dan van die vormen weten, overdragen op anderen en ‘doen’ toepassen? Ook daarin heeft het lectoraat een keuze gemaakt met als leidend principe dat ze vooral licht wil werpen op die aspecten in relatie tot concrete ‘finec‐ delicten’ die tot nu toe in ‘duister’ zijn gehuld. Immers zolang specifieke vormen van financieel‐economische criminaliteit nog in nevelen zijn gehuld; hoe ze dan adequaat te voorkomen en te bestrijden? Deze zogenaamde ‘donkere materie’ manifesteert zich voor die politie en anderen in de vorm van een aantal vragen: ‐ Op welke manier worden specifieke vormen van financieel‐economische criminaliteit gepleegd? ‐ Wie zijn daarbij als daders of slachtoffers betrokken? ‐ Hoe zo effectief mogelijk, samen met anderen: o financieel‐economische criminaliteit te voorkomen? o daders tegen te houden en op te sporen? o slachtoffers ‘genoegdoening of schadeherstel’ te bieden? Kennisproducten staan per definitie in relatie tot het primair proces. Het lectoraat beschrijft modus operandi van financieel‐economische delicten, evenals karakteristieken van daders in verschillende rollen èn van slachtoffers. Niet
Pagina 20
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
als doel op zich, maar als hulpmiddelen voor criminaliteitsvoorkoming en ‐bestrijding. Dat levert samenhangende modellen op voor preventie en detectie, en bestaande uit barrières en interventies. Feiten en vooronderstellingen over ‘dark number’, ‘unknown offenders’ en ‘unknown victims’ komen in deze producten bij elkaar. Gegevensbronnen worden in kaart gebracht waaraan de hypothesen kunnen worden getoetst. Dat gaat helpen om (potentiële) slachtoffers te identificeren ook als ze geen aangifte hebben gedaan. Modus operandi kunnen beter worden gedetecteerd en bemoeilijkt, ook wanneer ze nog niet in opsporingsonderzoeken zijn opgedoken, en dadergedrag loopt al in het oog en wordt ontmoedigd, voordat delicten zijn voltooid. Ondertussen wordt zichtbaar dat bepaalde elementen van modus operandi in totaal verschillende delicten elkaar overlappen. Zoals identiteitsfraude bijvoorbeeld. Met als belangrijke boodschap dat ogenschijnlijk volstrekt verschillende delicten onderling uitwisselbare inzichten bieden. Aangrijpend op het vraagstuk van kenniscumulatie, bedient het lectoraat zich binnen het project ‘finec.eu’ van moderne techniek om continue de kennis van financieel‐econmoische criminaliteit te verzamelen, veredelen en weer onder relevante partners uit te zetten.
4.4 Kernfunctie 2: Onderzoek Een deel van het inhoudelijk onderzoek van het lectoraat richt zich op de aard van financieel‐economische criminaliteit en het in relatie daarmee in kaart brengen van modus operandi en delict‐specifieke daderrollen. Het lectoraat maakt zowel bekende als onbekende karakteristieken van criminaliteit, de daders er van als ook van de bestrijders inzichtelijk. Het lectoraat adresseert daarmee verbonden onderzoeksthema’s en onderzoeksvragen aan maatschappelijke organisaties die op een of andere wijze een rol kunnen spelen bij het vergroten van het inzicht. Variërend van het WODC en Politie&Wetenschap, tot financiële toezichthouders, Hoge Scholen of publieke en private partijen. Iedereen die een bijdrage kan leveren aan de realisatie van de doelen komt voor adressering in aanmerking. Relevantie is niet hetzelfde als het volgen van hypes. Actualiteiten gaan en komen. Het lectoraat onderzoekt juist minder vluchtige thema’s met aandacht voor de hardnekkigheid van een criminaliteitsfenomeen of de moeizame beïnvloeding van dat fenomeen door haar bestrijders. Het lectoraat adresseert niet alleen aan anderen haar onderzoeksvragen. Andersom is ze ook beschikbaar voor advies aan mensen en organisaties die zich afvragen op welke manier onderzoeken en onderzoeksthema’s over financiële opsporing en financieel economische criminaliteit het beste kunnen worden aangepakt. Het lectoraat maakt voor en ook met derden inzichtelijk wat er aan lopend finec onderzoek plaatsvindt en historisch heeft plaatsgevonden. Om zo op het spoor te komen van mogelijke witte vlekken, thema’s die zijn ‘overbegraasd’, of thema’s die zodanig zijn geëvolueerd dat ze opnieuw in kaart moeten worden gebracht. Voor derden wil deze vlekkenkaart behulpzaam zijn bij hun onderzoekskeuzes. De aansluitende invalshoek van het onderzoek door en via het lectoraat richt zich op de noodzakelijke condities voor de aanpak van financieel‐economische criminaliteit en voor het toepassen van financieel opsporen. De mate waarin in de praktijk aan die condities wordt voldaan, en de effectiviteit van de interventies die ze voortbrengen, maken van deze focus deel uit. De onderzoeksfocus raakt zowel het gezag, positionering en presenterend vermogen van de politie. Gezag omdat de onderzoekfocus gericht is op zowel de interne en externe legitimiteit van de politie en bij kan dragen aan versterking van de interne en externe legitimering. Positionering omdat de onderzoeksfocus gericht is naar de plaats en positie ‐ relationeel en wat functie‐uitoefening betreft ‐ die de politie kiest. Presterend vermogen omdat de onderzoeksfocus gericht is op de effecten van politiewerk en de lijnen waarlangs dit kan worden versterkt. Onderzoeksambities staan soms op gespannen voet met beschikbare menskracht. Het lectoraat en het politieonderwijs experimenteren met ‘cascade‐onderzoek’ dat zich aanpast op de voorhanden zijnde capaciteit. Cascade‐onderzoek vindt getrapt plaats. Het begint met de operationalisatie van een probleemstelling onder redactie van het lectoraat. Deelonderzoeksvragen worden vervolgens gekoppeld aan beschikbare capaciteit en deskundigheid. Bijvoorbeeld bestaande uit (combinaties van) politiedocent(en), student(en), leden van de Expertgroep Financiële Opsporing, of externe wetenschapper(s)/deskundige(n). De resultaten van de deelonderzoeken worden door het lectoraat redactioneel beoordeeld en in combinatie met andere deelresultaten geassembleerd tot een product, een halffabrikaat, of tot nieuwe input voor de volgende onderzoekstap.
Pagina 21
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
Figuur 3: In het cascade onderzoeksmodel wordt een probleemstelling opgedeeld in deelonderzoeken. Uitvoering van die onderzoeken vindt parallel of volgordelijke plaats. Elk deelonderzoek voegt nieuw onderzoeksmateriaal toe dat weer input kan opleveren voor andere deelonderzoeken. Doel van het cascade‐onderzoeksmodel is om zo optimaal mogelijk gebruik te maken van wisselend beschibare capaciteit. Onderzoekers met bijvoorbeeld weinig beschikbare tijd krijgen een deelonderzoek dat binnen die weinige tijd kan worden afgerond. De producten/halffabrikaten van deelonderzoeken leiden gezamenlijk tot het eindproduct.
De instrumentele focus van het onderzoek richt zich op detectie van zowel (potentiële) daders als hun activiteiten en ‘unknown victims’, aan de hand van administratieve sporen en gegevensbronnen. Als bakermat voor het financieel opsporen, concentreren de onderzoeksactiviteiten zich op financieel economische criminaliteit. Onderzoekers worden gerecruteerd onder studenten en docenten op WO‐, HBO‐ en MBO‐niveau. Niet alleen gerelateerd aan de politie en Bijzondere Opsporingsdiensten, maar vooral ook binnen de reguliere HBO‐opleidingen. Studies op het terrein van Integrale Veiligheid, Criminologie of Bestuurskunde liggen traditioneel voor de hand, maar consistent met het brede veld en de maatschappelijke verwevenheid van de vraagstukken van financieel‐criminaliteit wil het lectoraat ook andere studierichtingen voor haar onderzoeksthema’s interesseren.
4.5 Kernfunctie 3: Overdracht In plaats van het begrip onderwijs, drukt het begrip overdracht beter uit dat er verschilende manieren zijn om kennis ‘tussen de oren te krijgen’ en vooral ook ‘in de vingers’. Ook adviseren wordt onder deze term begrepen. Intensiveringsprogramma’s zijn doorgaans volledig afhankelijk van de vrijwillige medewerking van de korpsen. Door het ontbreken van echte zeggenschap wendt men zich tot andere sturingsmiddelen. Graag wordt opleiding als instrument aangegrepen. Doorzettingsmacht is immers niet eenvoudig te kopen, maar opleidingsplaatsen zijn dat wel. De verleiding is dan ook groot om het FinEC‐probleem vooral te definiëren als een gebrek aan scholing. Om vervolgens met verve dit gebrek te compenseren. Onderwijs als dè oplossing, maar voor welk probleem? Wordt vergeten dat Finec‐overdracht qua inhoud en vorm moet passen bij het maatschappelijk vraagstuk waarop het mede een antwoord wil zijn, dan is de kans groot dat het onderwijs van middel tot doel wordt. Terwijl men juist de permanente terugkoppeling naar het FinEC‐vraagstuk nodig heeft om de bijdrage van het onderwijs naar waarde te schatten, en met dat onderwijs op koers te blijven. Waar de bestrijding van financieel‐economische criminaliteit al niet vanzelfsprekend op aandacht kan rekenen, dragen ook opleidingsconsequenties (tijd en geld) niet bij aan prioritering. De ‘vraag’ naar FinEC‐opleidingen komt de afgelopen 10 jaar vooral van intensiveringsprogramma’s.
Pagina 22
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
Daarmee is weinig gegarandaard dat opleiding ook door korpsen wordt afgenomen. Met exogeen geld wordt dat gestimuleerd maar tot intrinsieke motivatie voor de aanpak van FinEC leidt het nauwelijks. Vraaggestuurd is in wezen aanbodgestuurd. Een onder kwaliteits‐ en budgetdruk staande politieacademie wordt daarmee de klant van het intensiveringsprogramma in plaats van de samenleving. Rechtstreekse en onafhankelijke relatie van onderwijsinstelling tot het maatschappelijk vraagstuk is een voorwaarde om niet te vervallen in ‘U vraagt en wij draaien’ en ‘FinEC komt er ook weer bij’ De gemiddelde politie‐mens en ook docent ontvangt veel externe prikkels die allemaal vanuit een eigen perspectief schreeuwen om aandacht voor en bepaald probleem of een manier van optreden. Uit zelfbescherming moet men daar wel in selecteren. Wat het minst noodzakelijk is in het werk of, anders gezegd, waaraan het dagelijkse werk het minst appelleert (zoals financieel‐ economische criminaliteit) wordt het gemakkelijkst terzijde gelegd. Ook al is men in dat ‘niet‐alledaagse’ opgeleid. Eendachtig de probleemstelling zal men zich eerst moeten afvragen welke bijdrage van Finec‐overdracht valt te verwachten in het complex aan variabelen dat gezamenlijk verantwoordelijk is voor de beperkte aandacht van o.a. de politie voor de aanpak van financieel‐economische criminaliteit. En dan nog zal de effectiviteit vooral afhangen van de mate waarin naar de beleving van de deelnemer of diens leidinggevende dat onderwijs: appelleert aan persoonlijke zorg/verontwaardiging over het FinEC‐delict; aansluit op een persoonlijke, inhoudelijke of strategische ambitie; aansluit op de huidige functie of daar ver vanaf ligt; een verlichting van de werkzaamheden oplevert, of juist een verzwaring; ten koste gaat van schaarse beschikbare capaciteit of juist capaciteit oplevert; aansprekende opsporingsresultaten oplevert. Desondanks kan de beleving van het nut van FinEC‐kennis en haar toepassing sterk uiteenlopen. De zogenaamde Cabrio‐ of Paster‐aanpak spreekt een medewerker uit de basispolitiezorg wellicht heel erg aan. In tegenstelling tot de rechercheur die de in beslaggenomen cabrio onverrichterzake op last van de Rechter‐commissaris moet teruggeven. Van het ideale FinEC‐onderwijs weten en accepteren we welk effect er wel en niet van mag worden verwacht. Dat onderwijs levert de praktijk extra capaciteit en geld op. Het is geïntegreerd in de aanpak van financieel‐economische criminaliteit en de inzet van financieel‐technische instrumenten. Het erkent, en sluit aan op, de mogelijkheden en onmogelijkheden om FinEC binnen een generale taakstelling of als verbijzondering aan te pakken. Zowel het geven van onderwijs als het krijgen daarvan, strekken zich uit tot alle organisaties die zich (publiek of privaat) met de bestrijding van FinEC bezighouden, èn tot de gedupeerden. Het onderwijs wordt sterk functioneel benaderd: het inhoudelijke vraagstuk dicteert inhoud, vorm en locatie. ‘Docenten’ maken deel uit van de praktijk, zijn in meerdere onderwijs‐ en bestrijdingsorganisaties actief, en houden zich per definitie ook bezig met het bestrijden van FinEC. Als geen ander weten zij ‘hoe de hazen lopen’, zowel in de wereld van de bestrijding als van de ‘boeven’ die worden bestreden. Zij opereren met gezag als gesprekspartner van bestrijdingsorganisaties en gedupeerden.
4.6 De 7 voorwaarden voor effectieve aanpak finec De verkenning van aandachts‐ en kennisvraagstukken, de kansen die het huidige momentum biedt en de noodzakelijke paradigmashifts roepen de vraag op aan welke voorwaarden moet worden voldaan om de aanpak van financieel‐economische criminaliteit te doen slagen. Welke basiscondities zijn daarvoor randvoorwaardelijk gezien de lessen die kunnen worden getrokken uit het verleden? Natuurlijk zijn alle hulpmiddelen, tips en trucs die verder behulpzaam kunnen zijn bij de aanpak van finec welkom. Het probleem schuilt daarentegen veel eerder in de voorwaarden voor hun aanwending. In 2008 werden daartoe voor het Finec‐programma Politie zes voorwaarden voor effectieve finec‐sturing geformuleerd. Sturing werd en wordt daarin opgevat als gerichte beïnvloeding van zowel het inhoudelijke probleem van de financieel‐economische criminaliteit als van de bestrijdingsaandacht die daarnaar uit gaat. Inmiddels is er een zevende voorwaarde aan toegevoegd. Elk van de voertuigen waarvan het lectoraat zich in de uitvoering van haar activiteiten bedient, is gebaseerd op deze zeven voorwaarden, evenals de verbinding tussen de voertuigen onderling. Doel Sturing van financieel‐economische criminaliteit opgevat als beïnvloeding, vraagt om richting. Zonder richting is niet bekend welke kant de beïnvloeding moet opgaan en ook niet in welke mate het resultaat gaandeweg wordt bereikt. Een belangrijke voorwaarde om financieel‐economische criminaliteit te beïnvloeden is het beschikken over een doel. Juist ten aanzien van een groot, complex en verweven vraagstuk als het voorkomen en bestrijden van financieel‐
Pagina 23
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
economische criminaliteit, is het belangrijk om scherp voor ogen te houden waartoe verschillende inspanningen zouden moeten leiden. Die centrale doelstelling zou als volgt kunnen worden verwoord. Het verminderen van de kwetsbaarheid van burgers, overheid en bedrijfsleven voor financieel‐economische criminaliteit, het zoveel mogelijk komen tot herstel van schade, en het bereiken en handhaven van een wenselijk niveau van normering: ‐ door verhoging van het bewustzijn over gevolgen ervan; ‐ door verhoging van het kennisniveau; ‐ door het organiseren van preventieve maatregelen; ‐ door verbetering van het collectieve reactievermogen op zich voordoende incidenten. Als het al niet duidelijk bleek uit de mate waarin de samenleving lijkt doordrenkt van financieel‐economische criminaliteit dan blijkt het wel uit deze doelstelling. Consistent met de omgevingskenmerken en met de integrale manier waarom de aanpak van financieel‐economische criminaliteit vraagt, is ze niet politie‐exclusief. Dat kan ook moeilijk gezien de kenmerken van zowel samenleving als het vraagstuk. In die zin is de opdracht tot het ontwikkelen van een ‘nationale politievisie op finec’ ook niet vrij van innerlijke tegenspraak. In de eerste plaats al vanwege de oriëntatie op ‘nationaal’ terwijl bekend is dat juist een bepaald deel van de financieel‐economische criminaliteit (en dus haar preventie, detectie en interventie) grensoverschrijdend is. In de tweede plaats omdat de opdracht tot visie‐ ontwikkeling de politie als vertrekpunt kiest. Daarbij kan men zich afvragen of de verwevenheid die financieel‐ economische criminaliteit per definitie kenmerkt zich wel verhoudt tot een ‘exclusieve’ visie op of door de politie. Zou het proces van visie‐ontwikkeling ook niet consistent moeten zijn met hetgeen wat die visie probeert te bestrijken? Is het wel mogelijk een politie‐visie te schrijven over een niet‐exclusief politie gerelateerd fenomeen? Moeten doelen niet per definitie in samenhang worden geformuleerd met bijvoorbeeld toezichthouders, Bijzondere Opsporingsdiensten, en private (markt)partijen? Van wijk tot wereld Spitsen we het doel van de aanpak van financieel‐economische criminaliteit toch toe op de politie dan geeft het concept van ‘Wijk tot wereld’ een aardig houvast. Verschijningsvormen van financieel‐economische criminaliteit kunnen binnen de context van aandachts‐ en kennisproblemen eenvoudig worden gekruist met de verschillende uitvoerende niveau’s binnen de politie: lokaal, regionaal, bovenregionaal, nationaal en internationaal. Dan wordt al vrij snel duidelijk dat de aanpak van faillissementsfraude op zich niet mag worden verwacht van de basispolitiezorg. Hetzelfde geldt voor creditcardfraude, hypotheekfraude, en beleggingsfraude. Bij de aanpak van witwassen lijkt dat anders te liggen, maar zijn er ook gradaties te onderscheiden naar de bijdrage aan het doel van de bestrijding van financieel‐economische criminaliteit. Een patser‐aanpak kan met succes door een afdeling verkeer, een wijkteam of een surveillance‐eenheid worden toegepast op een auto of jetski. Maar dat ligt anders in het geval van een witwasconstructie door middel van gefingeerde omzet en/of de opzet van buitenlandse trust’s. Differentiatie van de bijdragen is zowel geboden uit oogpunt van financieel‐economische criminaliteistbestrijding als financieel opsporen. Die uitwerking zou kunnen bestaan uit concrete vertalingen als ‘Finec in de nachtdienst’, of ‘Finec en de arrestantenzorg’. Want mag zelfstandig van een arrestantrenverzorger worden verwacht dat het best interessant kan zijn om te kijken naar de (betaal)pasjes die een arrestant bij zich draagt als die haar of zijn persoonlijke spullen moet afgeven alvorens te worden ingesloten? Beeld systeemtoestand: hoe hangt de vlag erbij? If you can’t write the handbook of crime…. Effectieve beïnvloeding is alleen mogelijk als de beïnvloeders een afspiegeling (model) zijn van hetgeen ze ‘naar hun hand’ willen zetten. Dus als niet bekend is hoe financieel‐ economische criminaliteit in elkaar steekt en welke rollen daarbij zijn betrokken: hoe is/zijn ze dan te beïnvloeden? Hetzelfde geldt overigens de bestrijdingsorganisaties in de brede zin van het woord. Ook daarvoor geldt dat onbekendheid met de mogelijkheden van deze organisaties tot het voorkomen, detecteren of interveniëren leidt tot suboptimale bestrijding van financieel‐economische criminaliteit. Als het aan dit type inzichten ontbreekt, weet men als verantwoordelijken voor het voorkomen en bestrijden van financieel‐economische criminaliteit ook niet hoe men zich daarop moet organiseren en prepareren. Al snel gaat men dan aanbodgericht te werk in plaats van vraaggericht. Dat vraagt om het gezamenlijk ontwikkelen van beelden over de relaties tussen oorzaak en gevolg van financieel‐ economische criminaliteit, en beelden van de relatie tussen maatregel en effect. Zoals de onderlinge verbinding van verschillende radio‐telescopen op de aardbol een super‐telescoop oplevert waarmee men meer en verder in het heelal (de donkere materie) kan kijken, geldt dat ook voor finec. Het uitgangspunt van deze visie is dat vele actoren (publiek en privaat) naar de donkere materie van de financieel‐economische criminaliteit kijken, en dat andere actoren niet eens beseffen dat ze over observatie‐of beïnvloedingsmogelijkheden beschiken. Die verschillende manieren van (kunnen) kijken en hun uitkomsten moeten aan elkaar worden geknoopt. Vervolgens worden ze vertaald in, en toegesneden op, de mogelijkheden van o.a. de politie.
Pagina 24
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
Een probleem van onvolledige beelden van ‘hoe de vlag erbij hangt’ en ‘hoe de hazen lopen’ is dat men vrij snel vervalt in het willekeurig kiezen van middelen zonder te weten op welke wijze ze aangrijpen op het onderliggende vraagstuk. Het middel loopt dan ook het gevaar tot doel te worden verheven. Zo wordt alom gekozen voor de invalshoek witwassen, maar in hoeverre weten we of de crimineel daar ook gevoelig voor is? Is een fraudeur of een andere crimineel zo calculerend dat hij of zij in zijn/haar overwegingen tot het plegen van financieel‐economische criminaliteit het afpakrisico van buit mee laat wegen? Of is de (doorgewinterde) crimineel veel opportunistischer? Dan wel is juist de doorgewinterde crimineel zo slim om zijn modus operandi zoveel mogelijk te laten lijken op die van een willekeurige burger? Achtergrondvragen waarvan de antwoorden van belang zijn om de wenselijkheid en keuze van interventies door te laten leiden. Beeld systeemwerking: hoe lopen de hazen? Als we financieel‐economische criminaliteit effectief willen beïnvloeden dan zijn daarvoor veronderstellingen odig over de werking van de systemen die beïnvloed moeten worden. Anders gezegd: bepaalde acties of interventies worden geacht het doel dichterbij te brengen dan anderen. Dat geldt niet alleen voor beïnvloeding van het ‘criminelen‐systeem’, maar ook voor de bestrijding. Krachtenvelden doen zich aan beide zijden voor. Kennis en het benutten van die krachtenvelden zijn voorwaardelijk voor de keuze van effectieve maatregelen. Actoren kiezen die maatregelen impliciet of expliciet op basis van hun eigen modellen of wereldbeeld. “Every good regulator of a system must be (contain) a model of that system”, aldus Ashby en Conant in een doorvertaling van de ‘law of requisite variety.27 Bestrijders moeten weten wat de patronen zijn waardoor het systeem werkt zoals het werkt. Without a model of the system to be regulated, you cannot have a regulator.”28 Bestrijders moeten een representatie zijn van het criminele‐systeem dat ze willen beïnvloeden. De keuze door het lectoraat voor kenniskringen en hun samenstelling, zijn op dit beginsel terug te voeren. Hoogerwerf maakt onderscheid in twee systeembeelden. De beleidstheorie die bestaat het geheel aan veronderstellingen dat aan beleid ten grondslag ligt, waaronder causale oorzaak‐gevolg relaties, en de veldtheorie als het geheel van veronderstellingen van mensen uit het beleidsveld of de omgeving.29 Maatregel‐effect relatie en oorzaak‐gevolg relaties maken daarvan deel uit en komen dan ook prominent voor in een belangrijk voertuig van het lectoraat: de methodiek Hypothese Gestuurde Interventie. Maatregelen Het eerder geïntroduceerde principe dat de aanpak van financieel‐economische criminaliteit een afspiegeling moet zijn van de werkwijze van de (potentiële) crimineel en van de daarbij betrokken rollen is ook bepalend voor het in te zetten interventie‐arsenaal. Dat men daarbij het strafrecht vooral ziet als ultimum remedium klinkt logisch maar behoeft ook nuancering. Als gerichte beïnvloeding van (voorgenomen) criminaliteit en van gelegenheidsstructuren het doel is van de integrale aanpak en de bijdrage van de politie, dan dient te worden beoordeeld in welke gevallen welk instrument de meeste geëigende manier is om het doel te bereiken. Voor een ‘witte boorden crimineel’ zou juist het strafrecht veel correctiever kunnen werken en bovendien een grotere generaal‐preventieve uitwerking kunnen hebben naar diens omgeving en ‘soortgenoten’ dan een bestuurlijke sanctie of een transactie of schikking. Aan de andere kant is de klassieke crimineel wellicht eerder te beïnvloeden door het afnemen van diens vermogen zodat bijvoorbeeld de status onder buurtgenoten wordt aangetast. De inzet van Politie en het strafrecht is dan ook niet per definitie een uiterst middel maar een middel waarvan men de keuze laat afhangen van het effect dat wordt nagestreefd. Het strafrecht biedt unieke bevoegdheden om gedragingen (in dit stadium nog niet per se criminele drijfveren genoemd) te doorgronden. Wanneer er meer kennis over de drijfveer van criminelen is, of over de wijze waarop criminaliteit gepleegd wordt, kan het interventierepertoire hierop worden aangepast. Dat vereist niet alleen dat de politie grondig onderzoek doet naar criminele fenomenen. Belangrijk is ook kennis van de rollen, bevoegdheden en culturen van (samenwerkings‐)partners. Hierbij vervult de politie een belangrijke signalerings‐ en adviesfunctie naar andere partijen. Advisering en signalering als ‘restprodukt’van een strafrechtelijk onderzoek dat leidt tot een bestuurlijke rapportage om criminogene factoren in wet‐ en regelgeving, beleid, toezicht en bijvoorbeeld zelfregulering (advocaten, notarissen, vastgoed, financiële sector) aangeeft.30 Overigens geldt dat niet alleen de Politie of het strafrecht, maar alle mogelijke interventies die afzonderlijk of juist gezamenlijk worden geacht bij te dragen aan het doel. Bronnen 27
Ashby, R., & Conant, R. (1970). Every good regulator of a system must be a model of that system, International Journal of Systems Science 1 (2), pp. 89‐97. 28 Beer, S. (1974). Designing freedom. Chichester: John Wiley & Sons. p. 30 29 Hoogerwerf, A., & Herweijer, M. (1998). Overheidsbeleid. Een inleiding in de beleidswetenschap. Alphen aan den Rijn: Samsom. 30 Hoogenboom, B., J. Struijs (2010). Meervoudig kijken, Bijdrage aan de visie opsporing RKC
Pagina 25
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
Voor zowel de detectie van criminaliteit als het succesvol beïnvloeden er van zijn bronnen nodig. Het merkwaardige aan die bronnen is dat ze vaak worden gekozen op basis van beschikbaarheid en niet op basis van noodzakelijkheid. Hoe logisch is het om bronnen te operationaliseren onder vaste keten‐ of netwerkpartners als de financieel‐ econmoische delicten in kwestie gebaat zouden zijn bij een heel andere invalshoek? Een belangrijke invalshoek van deze visie is dan ook dat het type onregelmatigheid of delict dat men wil voorkomen, detecteren of aanpakken bepaalt welke bronnen men nodig heeft. Ook dat is een reden voor een daadwerkelijke integrale aanpak, omdat de parktijk uitwijst dat dit soort bronnen zich in relatie tot financieel‐economische criminaliteit veel eerder onder private partijen bevindt dan bij de traditionale ketenpartners. De opgave is om dit soort bronnen te exploreren en er ook gebruik van te maken voor brede of alternatieve interventies. Bronnen zijn vindplaatsen van gegevens, kennis, middelen en bevoegdheden. Verbindingen Zowel de ontwikkeling als de operationalisatie van een nationale visie op Finec vraagt om gemeenschappelijkheid en het verdelen van detectie‐ en interventiekracht over alle partijen die op een of andere manier aan het (samengestelde) effect in de samenleving kunnen bijdragen. Dat is alleen mogelijk wanneer men, en dus ook de politie, met die partijen in verbinding staat. Als een moderne crimineel in zijn anonieme witwasactiviteiten graag gebruikt maakt van zogenaamde ‘digital currencies’: is het dan niet vanzelfsprekend dat degene die dat wil bestrijden zich voorziet van relaties (verbdiningen) met actoren die terzake kundig zijn danwel over mogelijkheden tot detectie en interventie beschikken? Dit is een voorbeeld van het voorwaardelijke karakter van verbindingen. Naast deze zijn er meer typen verbinding te onderscheiden. Tussen de omvang van een probleem en het doel, tussen doel en beschikbare middelen, tussen beelden van de aard en omvang van financieel‐criminaliteit en de bronnen waaruit die zou kunnen blijken. Capaciteit voor informatieverwerking Om te kunnen voldoen aan de voorwaarden voor effectieve sturing op financieel‐economische criminaliteit en haar bestrijding is ‘denk‐ en doe‐kracht’ nodig op bovendien verschillende abstractie‐niveau’s. Niet alleen bij de politie; veel slimmer is het om gebruik te maken van wat er in de samenleving al aanwezig is. Neem bijvoorbeeld denkkracht op het vlak van faillissementsfraude. Die is onder andere partijen veel groter dan die van de politie ooit zou kunnen zijn. Door daarvan gebruik te maken wordt de capaciteit voor informatieverwerking vergroot en gelijktijdig het resultaat van die verwerking ook optimaal. In deze visie is ook het evalueren van doelbereiking onder capaciteit van informatieverwerking geschaard. Een integraal samengesteld probleem dat een integrale aanpak vereist vraagt ook om integrale meting van haar doelbereiking. Het hebben van een doel werkt alleen sturend (gericht) als over een mechanisme wordt beschikt waarmee kan worden gemeten èn beoordeeld in hoeverre optredende veranderingen ten opzichte van dat doel een verbetering, verslechtering of geen effect inhouden. Ook daarvoor is capaciteit nodig, niet alleen bestaande uit denkkracht maar ook systeemkracht. Zoals financieel‐economische criminaliteit is gedistribueerd over de samenleving, geldt dat ook voor systemen die zicht geven op de aard, omvang en ontwikkeling van die criminaliteit. Van die andere systemen maakt de politie nog maar mondjesmaat gebruik. Bovendien worden systemen nog vaak ingezet aan de registratieve kant of voor het genereren van zogenaamde managementinformatie. Het gebruik van systemen als gedrag‐ of effectvoorspellers is nog maar nauwelijks ontwikkeld. Dat soort systemen kan denkkracht van dure mensen vrij maken voor het doorgronden van nog meer complexe opgaven
4.7 Opgave Het aandachtsprobleem kan (tijdelijk?) worden ondervangen door de aanpak van financieel economische criminaliteit in intensiveringprogramma’s onder te brengen. In de hoop en veronderstelling dat daarmee zaden worden gepland die vervolgens vanzelf verder ontkiemen en vrucht dragen ook nadat het programma is afgerond. Eigenlijk is een dubbele ‘slimmere’ programmatische aanpak nodig. De ene die beoogt om de interne aandacht voor de bestrijding van finec binnen politie en OM duurzaam op een hoger niveau te brengen, en een andere, daarmee samenhangende, die de slagvaardigheid waarmee de finec‐crimineel in de wielen wordt gereden probeert te vergroten. Het probleem van intensiveringsprogramma’s is dat ze juist voor het beïnvloeden van het aandachtsprobleem over weinig effectieve instrumenten beschikken. Ze trachten dat te compenseren door het uitvoerende niveau te voorzien van best practices, deskundige ondersteuning bij de zaken die worden gedraaid, formatie‐uitbreiding, kennisvergroting door opleidingen, en door de verleidingen van het grote geld dat met de bestrijding van finec zou zijn af te nemen van de crimineel. In het laatste geval gaat het overigens feitelijk niet over de bestrijding van finec maar over financieel rechercheren in vooral commune zaken: het aanwenden van financieel‐technisch instrumentarium voor detectie en bewijsvoering. Ondertussen weet men gevoelsmatig dat het aandachtsprobleem roet in het eten blijft gooien.
Pagina 26
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
Gelukkig is ook de relevante omgeving zich daarvan bewust en worden de intensiveringprogramma’s niet te hard afgerekend op vraagstukken die in wezen buiten de eigen invloedsfeer liggen. Intensiveringprogramma’s leveren zeker ‘zaken’ op maar of ze voldoende zijn om de aandacht voor financieel economische criminaliteit te doen beklijven is de vraag. Daarvoor zijn de interventies die een dergelijk programma teweeg kan brengen niet fundamenteel genoeg. De redenen om er als politie en OM aan mee te doen zijn verder te weinig intrinsiek: geld en formatie zijn geen blijvende motivationele factoren als het aan de overtuiging ontbreekt. Slimmer aanpakken in de betekenis van tips en trucs zal altijd iets opleveren maar het zal niet de omkering brengen die met de keuze voor het Project Financieel Rechercheren (1996) en het Programma Financieel Economische Criminaliteit Politie (2007) zo vurig werden en worden nagestreefd. Rest de vraag of er een alternatief is en zo ja welk? Een zesvoudige paradigmashift lijkt daarvoor noodzakelijk. Naast generale taakopvatting bestaat de noodzaak tot verbijzondering Wanneer delictsoorten met en delictsoorten zonder duidelijke slachtofferbeleving gelijktijdig door dezelfde opsporingseenheid moeten worden aangepakt zal de aandacht primair uitgaan naar de delicten met een individualiseerbaar slachtoffer. Het verbijzonderen van bepaalde vormen van ogenschijnlijk slachtofferloze delicten in afzonderlijke opsporingseenheden garandeert dat een bepaalde capacitaire aandacht exclusief uitgaat naar bepaalde aandachtsgebieden. Zonder te hoeven concurreren met andere. Een handhavingsorganisatie die zich alleen geconfronteerd ziet met niet‐aangiftecriminaliteit kan de omvang daarvan reguleren met de beschikbare capaciteit. Voorgenomen beleid heeft een grote kans op realisatie omdat die voor een groot deel binnen de invloedssfeer ligt van de opsporingseenheid. Het verschil tussen planning en werkelijkheid is klein en er doen zich weinig verstoringen door van burgers die op onverwachte momenten en in niet voorziene getale op de deur kloppen met hun noden. In tegenstelling tot een opsporingseenheid die te maken heeft met de waan van de dag die voortdurend vraagt om bijsturing en herbezinning op de operationele uitvoering in relatie tot het voorgenomen beleid. Het keten‐ en netwerkdenken inkleuren naar functioneel denken De aard en omvang van het geheel aan financieel‐economische delicten in Nederland is de uitkomst van jarenlange op elkaar inwerkende actie en interactie. Daarop is en wordt geen centrale regie gevoerd. Onze samenleving blijft kennelijk ‘in control’ op dezelfde manier als ze is ontstaan en aan het ontstaan is: als een optelsom van allerlei acties en interacties die veelal zonder nadrukkelijk controle te beogen in gezamenlijkheid leiden tot een bepaald niveau van welbevinden. Interventies van de strafrechtketen mengen zich in dat dagelijkse doorgaande proces van interactie. Hun precieze bijdrage aan ‘control’ is niet meer te herleiden, maar haar invloed te midden van die van vele andere, wordt betwist. Vanuit de gedachte dat vele problemen niet één oorzaak kennen en daarmee ook niet één oplossing, is ook het succes van de keten steeds meer afhankelijk van gelijktijdige maatregelen naast elkaar, in plaats van uitsluitend opvolgend. Het is maar een kleine paradigma verschuiving om het geheel van op elkaar inwerkende mechanismen niet alleen te zien als oorzaak van hoe finec er in Nederland bijstaat, maar daarmee ook als voorwaardel voor het reduceren er van. In de huidige samenleving is er geen partij meer die exclusief ontwikkelingen naar zijn hand kan zetten, ook al doet men dat zo voorkomen. Voor het in stand houden van die staat van ‘control’ is onmiskenbaar ook de correctiefunctie feitelijk niet meer alleen toebedeeld aan politie en OM. Die functie heeft zich gedistribueerd over tal van publieke en private partijen met een dito ‘sanctiearsenaal’. Contingent met het ontstaan van het samenstel aan financieel‐economische criminaliteit, zou ook aan haar terugdringing een functionele benadering ten grondslag moeten liggen. Niet volgens het beginsel dat ‘het doel de middelen heiligt’, maar wel dat het brengen van fineczaken binnen de strafrechtsketen slechts één en dan vaak ook nog niet eens het meest efficiënte of doeltreffende middel is. Van intentioneel naar institutioneel maatschappelijk verantwoord ondernemen In het verlengde van de vorige paradigmashift krijgt ook het maatschappelijk verantwoord ondernemen een andere lading. Het functionele denken over de aanpak van finec volgt de wijze waarop finec ontstaat. Private en publieke partijen die meer of minder bewust bijdragen aan financieel‐economische criminaliteit kunnen niet meer volhouden dat ze daarvoor niet mede verantwoordelijk zijn. Partijen die er niet aan hebben bijgedragen maar die wel onderdeel kunnen zijn van de oplossing omdat ze bijvoorbeeld beschikken over mogelijkheden tot beïnvloeding die zich heel goed tegen finec laten inzetten, ook niet. De vrijblijvendheid van het maatschappelijk verantwoord ondernemen zal afnemen. De rol van niet opsporingsgerelateerde partijen voor de bestrijding van criminaliteit is niet langer afhankelijk van intenties maar wordt geïnstitutionaliseerd. Als een ‘reframing’ van de opvatting dat je onder ogen van de private sector criminaliteit mag plegen zo lang de politie daar niet zelf is achtergekomen. Wie heeft bijgedragen aan wat de huidige samenleving is geworden, is ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van die samenleving.
Pagina 27
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
Van een actorgerelateerde oriëntatie naar gedragsgerelateerd Huidig onderzoek naar daderkenmerken richt zich voor een belangrijk deel op sociaal‐demografische factoren. Vaak is het moeilijk om die te operationaliseren (Faber, Mostert, Faber, & Vrolijk, 2010). Het is weinig onderscheidend als bekend is dat 86% van de afnemers van kinderporno mannen zijn van boven de 26, meestal hoger opgeleid, single of getrouwd zijn en bovenmodaal verdienen. Ze duiden nog steeds een hele grote groep mensen aan wat ze ongeschikt maakt voor bijvoorbeeld detectie van finec of andere criminaliteit. De oriëntatie van dit soort actortyperende kenmerken (die zijn verbonden aan de dader als persoon zoals in de sociaaldemografische, sociaalpsychologische of sociaaleconomische sfeer) zal moeten verschuiven naar roltyperende kenmerken, die voortvloeien uit de rol of functie die iemand binnen modus operandi van financieel‐economische criminaliteit vervult, en los staan van de persoon die deze rol inneemt (gedragskenmerken als betalingsgedrag, surfgedrag, reisgedrag etc). Al is het maar omdat daders steeds internationaler opereren (vanuit het buitenland in Nederland en omgekeerd) en niet meer alleen bestaan uit jongens die op de lagere‐ of basisschool bij elkaar in de klas hebben gezeten. Naarmate gedrag dat indiceert voor bepaalde delicten beter kan worden beschreven en geoperationaliseerd, neemt de kans op ontdekking van criminaliteit toe. Juist in het geval van niet‐aangiftecriminaliteit is dat een belangrijke manier om zelfstandig signalen te generen over de prevalentie waar men immers niet beschikt over meldingen of aangiften. Dat vraagt om het bij elkaar brengen van kennis van gedragskenmerken als basis voor slimme zoekstrategieën.
Pagina 28
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
5 DE INBEDDING VAN HET LECTORAAT
5.1 De betrokkenheid van de relevante omgeving De visie van het lectoraat impliceert brede betrokkenheid van het veld bij haar activiteiten. De middelen die haar daarvoor ten dienste staan zijn beperkt. Daarom is het zo belangrijk dat andere mensen en instituties ook gaan werken voor de bredere doelen waarvoor o.a. het lectoraat staat. Niet door andere dingen te doen dan die tot hun kern behoren, maar door de eigen activiteiten in te kleuren vanuit het belang van een integer economisch verkeer tussen mensen. De SKO‐aanvraag beschrijft een breed dynamisch veld die de werkomgeving vormt voor het lectoraat. OM, inclusief gespecialiseerde afdelingen en het bestuur, de bijzondere opsporingsdiensten, de belastingdienst, toezichthouders als de Nederlandsche Bank, de autoriteit Financiële Markten, de veiligheidsdienst AIVD, private partners als brancheorganisaties en forensische accountancy, en wetenschappelijke instellingen. Met de nadruk op praktische relevante en toepasbaarheid van kennis. Het blikveld mag niet beperkt blijven tot opsporing (SKO, p. 5). Het lectoraat staat ten dienste van de politiepraktijk. Die kan opdrachtgever zijn, object van onderzoek, de eerste afnemer van de resultaten, of juist zijn gediend met op partners gerichte resultaten. Ingegeven door het ‘multi‐ agency’ karakter van finec‐vraagstukken en hun oplossing, profiteren politie èn haar partners van de kennis van het lectoraat.
5.2 Het Finec‐werkveld Juist financieel‐economische criminaliteit is sterk verweven met de financiële‐, sociale‐ en economische infrastructuur van ons land. Die is overigens niet los te zien van relaties met andere landen en werelddelen. Al helemaal niet vanwege de centrale positie die Nederland internationaal in de financiële wereld inneemt. Daders binnen en buiten Nederland maken in verschillende rollen gebruik van allerlei kwetsbaarheden, technische verhullingsconstructies, complexe structuren of internationale omleidingen. Daarin zijn, te goeder èn te kwader trouw, allerlei verschillende dienstverleners (facilitators), producten en infrastructurele voorzieningen betrokken. Traditioneel wordt graag onderscheid gemaakt tussen boven‐ en onderwereld maar we weten dat onze huidige samenleving, onveiligheid incluis, een resultante is van het jarenlang op elkaar inwerken van tal van acties die elkaar versterken en uitdempen. Hoe dat eindresultaat precies uit al de onderliggende ontwikkelingen ontstaat is niet te reconstrueren en bovendien ook niet eens uit die afzonderlijke ontwikkelingen te verklaren. In de systeemtheorie noemt men dat resultaat ‘emergent’: meer dan kan worden verklaard uit de som van de delen. Als die samenleving op deze manier is ontstaan en ook verder evolueert, dan impliceert dit dat op elkaar inwerkende acties van meerdere partijen, publiek en privaat, nodig zijn om de die samenleving bijvoorbeeld qua niveau aan financieel‐economische criminaliteit, te beïnvloeden. Onder‐ en bovenwereld zijn abstracties of vereenvoudigingen ter geruststelling. Volgens sturingstheorieën (zie de voorwaarden voor effectieve beïnvloeding) is effectieve beïnvloeding alleen mogelijk als de beïnvloeders een afspiegeling (model) zijn van hetgeen ze ‘naar hun hand’ willen zetten. Per definitie richt een lectoraat dat de aanpak van financieel‐economische criminaliteit wil versterken zich dan ook op het brede veld dat bij het ontstaan en instandblijven van die criminaliteit is betrokken. Net zo logisch is het ook dat ze dat consistent in de opzet van haar kennisstructuur vertaalt. Wie tot dat veld behoren? Eendachtig de visie van het lectoraat is dat geen willekeurige of normatieve keuze, maar kan het antwoord op die vraag alleen voortvloeien uit de kenmerken van het vraagtsuk van financieel‐economische criminaliteit. Het relevante werkveld van het lectoraat bestaat uit iedereen die gezien die delictkenmerken worden geacht een bijdrage te kunnen leveren aan haar preventie en detectie, dan wel op het delict gerichte interventies. Dat onderstreept temeer het belang om kennis van financieel‐economische criminaliteit bij elkaar te brengen en aan te vullen met hypothesen over de dark number. Bestaande uit onbekende werkwijzen en daarbij betrokken rollen. Aan zowel de kant van de crimineel als die van de bestrijding.
5.3 Het Programma college Het is gebruikelijk dat de relatie van een lectoraat naar het werkveld wordt onderstreept door het instellen van een begeleidingscommissie die met ‘Programma‐college’ wordt aangeduid. Dit college vormt voor het lectoraat een belangrijk klankbord voor het praktijk‐relevant geven van richting aan haar onderzoeks‐, kennis‐ en onderwijsactiviteiten. Door haar statuur versterkt het Programma‐college ook de gezagspositie van het lectoraat, en kan ze toegang bieden tot de diverse maatschappelijke sectoren die door het lectoraat worden bestreken. Qua samenstelling is het daarom belangrijk dat een Programma‐college op zichzelf een (bestuurlijke) afspiegeling vormt
Pagina 29
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
van het werkveld. In beginsel is het mogelijk om een dergelijk Programma‐college afzonderlijk samen te stellen, maar gezien het doel van het lectoraat is het effectiever om zo mogelijk al aan te sluiten bij momenten waarop relevante partijen uit het werkveld bijeen komen. Betrekken we daarin ook nog de NIFC‐gedachten als voertuig waarvan het lectoraat zich bedient (zie verder) dan blijkt er al een structuur actief te zijn waarvan het achterliggende gedachtengoed sterke overeenkomsten vertoont met die van het lectoraat. Bovendien brengt die een deel van de voor de aanpak van financieel‐economische criminaliteit relevante partijen al bij elkaar met ook nog eens een sterke inbreng van de zijde van de politie waarbinnen het lectoraat is gepositioneerd. We hebben het dan over het Financieel Expertisecentrum (FEC) en de Raad (FEC‐Raad) die voor de initiatieven van het FEC bestuurlijke verantwoordelijkheid draagt. De FEC‐raad bedient zich sinds 1 januari 2009 van een FEC‐eenheid die gezien haar spilfunctie het gezamenlijk optreden cooördineert van de Autoriteit Financiële Markten, De Belastingdienst, De Algemene Inlichteningen en Veiligheidsdienst, De Nederlandsche Bank, het Openbaar Ministerie, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst, het Politiekorps Amsterdam‐Amstelland, en het Korps Landelijke Politiediensten. Ook de portefeuillehouder Finec uit de Board Opsporing van de Raad van Korpschefs participeert in de FEC‐raad. Het lectoraat zou de functie van Programma‐college graag laten samenvallen met die van de FEC‐raad. Er is geen ander equivalent dat zo goed aansluit op de conceptuele gedachten achter het lectoraat en haar visie op de aanpak van financieel‐economische criminaliteit. Door geen afzonderlijk Programma‐college te benoemen en te kiezen voor aansluiting bij de praktijk zijn inbedding en continuïteit bovendien gegarandeerd. Met name ook door de aansluiting op de FEC‐eenheid die kansen biedt voor het verder ontwikkelen van de kennisinfrastructuur. Dat komt de aanpak van financieel‐economische criminaliteit zeer ten goede.
5.4 Kenniskringen Kenniskringen vormen een belangrijk voertuig voor het op elkaar leggen, ontwikkelen en vastleggen van breed in het veld beschikbare kennis. Kenniskringen zijn dan ook het belangrijkste en permanente onderzoeksinstrument van het lectoraat. Ze zijn multidisciplinair gevormd rond concrete verschijningsvormen van financieel‐economische criminaliteit. De Politie heeft daarin het voortouw genomen door te starten met kenniskringen rond de thema’s faillissementsfraude en witwassen. De kenniskringen dragen aan de bestrijding van financieel‐economische criminaliteit bij door het up to date houden van de werkwijze van ‘criminelen’ (modus operandi) en de verschillende rollen die daarbij zijn betrokken. Feitelijk is inmiddels bewezen dat cumulatieve inzichten uit meer bestaan dan uitsluitend een optelsom van afzonderlijke bijdragen. Van criminele werkwijzen, rollen en detectie‐ en interventiemethoden waarover weinig kennis in het werkveld aanwezig is, zal in de kenniskringen worden beoordeeld in hoeverre ze de moeite waard zijn om nader wetenschappelijk te worden onderzocht. Bovendien worden in de kenniskring methoden uitgewisseld en bedacht om die (nieuwe) werkwijzen en rollen te detecteren en er succesvol op te interveniëren. Kenniskringen vormen een voertuig voor het op elkaar leggen, ontwikkelen en vastleggen van breed in het veld beschikbare kennis tot het inzicht vin criminele werkwijzen, rollen en detectie‐ en interventiemethoden. In het verlengde daarvan worden kennisproducten gedefinieerd en toegepast. De gevolgde werkwijze staat bekend als Hypothese Gestuurde Interventie (HGI) en wordt door het lectoraat steeds verder uitgewerkt. De kenniskringen willen zoveel mogelijk een ‘afspiegeling’ zijn van het werkveld van de crimineel. Niet dat criminelen er zelf zitting in hebben maar alle facetten van het criminele bedrijfsproces en de daarbij betrokken rollen kennen hun positief equivalent qua kennis binnen de kenniskring. Bedienen Nigeriaanse scammers zich bijvoorbeeld veelvuldig van de diensten van uitzendbureaus voor het werven van moneymules, dan zou op zijn minst kennis van die branche dienen te zijn vertegenwoordigd in de (nog niet bestaande) kenniskring ‘acquisitiefraude’. Kenniskringen kennen niet per definitie een vaste samenstelling. Is een bepaalde modus operandus en de wijze van detectie en interventie behoorlijk afgegraasd, dan is het heel wel mogelijk dat de ene deskundige plaats gaat maken voor een andere met verstand van nog braakliggende terreinen. Ook willen de kenniskringen geen competitie aangaan met mogelijke al bestaande platforms maar daar graag bij aansluiten. Dat is ook een consequentie van de visie van het lectoraat: het met elkaar verbinden van kennisbronnen ter voorkoming van redundantie en ook zonder het creëren van nieuwe organisatorische eenheden. Kenniskringen bestaan uit ongeveer 20‐25 leden waarbij het van het delict afhangt om wat voor mensen het gaat. Het lectoraat kiest dus niet voor een samenstelling op basis van de gebruikelijke ketens of netwerken maar probeert de kenniskring qua kennis een afspiegeling te laten zijn van de criminele werkwijzen en de daderrollen die daarin worden vervuld. Omdat kennis alleen kennis is als ze wordt toegepast, is ook het onderwijs in de kenniskring vertegenwoordigd. Kenniskringen komen eens per kwartaal bijeen. Ze worden voorgezeten door een moderator die wordt bijgestaan door een secretaris. De resultaten van de verschillende kenniskringen worden ontsloten en vatbaar gemaakt voor verdere aanvulling door het werkveld via het kennisplatform (community) finec.eu dat door het lectoraat wordt ontwikkeld.
Pagina 30
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
De kenniskringen rond de thema’s faillissementsfraude en witwassen zijn niet van gelijke orde. Aan witwassen gaat altijd een ander delict vooraf. Het onderwerp witwassen loopt daardoor het risico om breed uit te waaieren tot alle delicten waaraan ze kan worden gerelateerd. Om dat te voorkomen is, aansluitend op een kennisbehoefte in het veld, de focus van de kenniskring voorlopig gericht op nieuwe wegen en middelen voor witwassen zoals: webmoney, internetcasino’s, game‐credits, billingcompanies, clearing‐agencies31, escrow‐organisaties32, of munteenheden binnen social networks zoals ‘Linden‐dollars’.
31
Tussenpersonen in betalingen. Voor handelende partijen optredende trusted third parties.
32
Pagina 31
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
6 ‘VOERTUIGEN’ EN ACTIVITEITEN De uitvoering van de drie kernfuncties van het lectoraat zijn samenhangend ondergebracht in wat ‘voertuigen’ worden genoemd. Die voertuigen bestaan uit een concreet en tastbaar product of ontwerp. Consistent met de kenmerken van financieel‐economische criminaliteit, komen niet alleen de kernfuncties en activiteiten van het lectoraat in voertuigen samen (of vertrekken er uit), maar ook die van andere partijen. ‘Iedereen een bestrijder’ wordt als motto door de voertuigen gedragen. Zoals de benaming al aangeeft: voertuigen zijn middelen en geen doelen. Een voertuig heeft een bestemming en wegen waarlangs getracht wordt die te bereiken. Het lectoraat beheert de voertuigen, plaveit mede de weg en wijst voortdurend op waar het om gaat: de inhoud van financieel‐economische criminaliteit en haar effectieve beïnvloeding in een zo vroeg mogelijk stadium.
6.1 Voertuig: Hypothese Gestuurde Interventie Modus operandi en rollen: van daders en van bestrijders Het eerste voertuig bestaat uit een methodiek voor het in beeld brengen van modus operandi en daarbij betrokken daderrollen van financieel economische criminaliteit (ste of the art) .Binnen de 13 stappen van de methodiek wordt dat beeld van ‘hoe de hazen lopen’ en ‘de vlag erbij hangt’ gespiegeld naar de bestrijding. Op die manier ontstaan ook ‘modus operandi’ van de bestrijding (in de meest brede zin van het woord) en van de daarbij betrokken actoren (rollen). In tegenstelling tot interventiestrategieën beperken deze bestrijdingswijzen zich niet tot degenen met een expliciete taak in de zin van toezicht, handhaving of opsporing. ‘Iedereen een bestrijder’ houdt in dat de werwijzen van criminelen en daarbij betrokken daderrollen functioneel worden geoperationaliseerd: iedereen die kan bijdragen aan voorkomen, detectie of interventie van financieel‐economische criminaliteit komt daarin voor. Uiteraard voorzien van een inschatting van de doorwerking die van die bijdragen mag worden verwacht op het vraagstuk en de elementen waaruit ze is opgebouwd. En uiteraard ook met een inschatting op welke wijze partijen kunnen worden gemotiveerd om aan het voorkomen of beperken van financieel‐economische criminaliteit bij te dragen. Inzicht in de hazen en de vlag zijn wederom voorwaardelijk voor effectiviteit. HGI grijpt sterk aan op het eerder omschreven kennisprobleem. Het probeert bijvoorbeeld gelijke tred te houden met wat allemaal aan witwasmodaliteiten is tegengekomen en die ook nog eens te relateren aan typen gronddelict en typen daders. Een en ander met inschakeling van ook zoveel mogelijke partijen die daar licht op kunnen werpen. Niet aleen vanuit de feitelijkheid van wat in dossiers is aangetroffen, maar vooral ook vanuit een verwachting hoe criminelen te werk gaan, ook al hebben we dat nog niet gezien. De kans op dat zien neemt overigens met de globalisering van financieel‐economische criminaliteit ook steeds verder af. Relatie naar kernfunctie kennis: HGI als beschrijvingsinstrument state of the art financieel‐economische criminaliteit Met behulp van HGI wordt de kennis uit het werkveld over feitelijke en veronderstelde werkwijzen en daarbij betrokken rollen volgens the state of the art in beeld gebracht en gehouden. De methodiek bevat daartoe eenvoudige notatiewijzen. Van HGI gaat een sterke impuls uit naar innovatief denken, zij het dat aan de andere kant ook scherp duidelijk wordt dat op casuïstiek georiënteerde bestrijders daarin geen meester zijn. Hun inductieve manier van kijken vanuit het ene dossier blijkt ook een blokkade voor een meer deductieve benadering vanuit een fenomeen. Relatie naar kernfunctie onderzoek: HGI voor spreiding en bundeling van onderzoeksactiviteiten Het werken met HGI is een vorm van inzetcoördinatie. Daarmee wordt bedoeld dat onderzoeksvragen volgens een soort work‐break‐down benadering worden opgedeeld. Studenten, docenten, onderzoekers, kenniskringen, opsporingsteams etc. kunnen die delen tot onderwerp maken van hun inspanning. De resultaten van al die verschillende deelonderzoeken komen, naar we hopen, cumulatief bijeen in de modus operandi beschrijvingen en rollen (aan zowel de kant van de daders als de bestrijders). HGI faciliteert het cascade‐onderzoeksmodel en stuurt naar witte vlekken van weinig belicht of nog steeds in het duister verkerende MO’s, betrokken rollen en hun kenmerken. Relatie naar kernfunctie overdracht: HGI als efficiënt ‘expert‐systeem’ HGI wordt doorontwikkeld tot een digitaal systeem voor en door experts. Professionals die op basis van een aangifte, toezichtsmelding, CIE‐informatie, hypotheekaanvraag, helpdeskmelding etc. beschikken over losse brokken aan gegevens van financieel‐economische ‘onregelmatigheden’ die op zijn minst tot nadenken stemmen, moeten deze brokken kunnen invoeren waarna ze een terugkoppeling krijgen van logische MO’s waarin die brokstukken passen. Ondertussen dragen die brokstukken weer bij aan completering van een totaalbeeld. Puzzle‐stukjes of varianten aan
Pagina 32
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
puzzle‐stukjes die op de brokstukken aansluiten worden geadresseerd aan de professional inclusief mogelijkheden ter detectie daarvan. Op die manier kan die zijn eigen puzzle meer compleet maken. De expert krijgt cumulatieve kennis aangereikt in plaats van het te moeten doen met wat in het eigen hoofd zit of in de directe omgeving aanwezig is. Dat helpt bijvoorbeeld om het onderzoeksproces zo efficiënt mogelijk in te richten. Door onzekerheid over bepaalde kennis aan te bieden in de vorm van hypothesen, wordt duidelijk gemaakt dat rekening moet worden gehouden met weerlegbaarheid. Bijdrage lectoraat en status quo De HGI‐methodiek is beschreven. Modus operandi en rollen van witwassen en van faillissementsfraude zijn met behulp van HGI in kaart gebracht, op hoofdlijnen beschreven en besproken in de kenniskringen. Gedurende het najaar worden de beschrijvingen gedetailleerd en gelardeerd met casuïstiek. Parallel worden aangrijpingspunten voor detectie en/of interventie ontworpen. Het resultaat wordt schriftelijk beschikbaar gesteld aan deelnemers aan de kenniskring en digitaal ontsloten via finec.eu. Het lectoraat zorgt voor verzameling en cumulatie van kennis. In de praktijk blijkt dat vooral het deduceren van modus operandi professionals moeite kost. Hun casuïstische gerichtheid is meer ingesteld op inductie en reproductie op basis van concrete voorvallen. De opschaling tot beelden van onbekende witwasmethodieken komt vooral voor rekening van het lectoraat. De modellen van hoe criminaliteit en daders werken en van daarop aansluitende bestrijdingswijzen worden door het lectoraat gefinaliseerd, en ter beschikking gesteld aan het brede werkveld. Van witwassen is dat inmiddels in beperkte kring gebeurd. Het lectoraat mobiliseert partijen die HGI‐toepassen, o.a. door middel van kenniskringen. Daarbuiten organiseert het lectoraat een finec.eu‐community (zie volgende paragraaf). Samen met de grondlegger Faber organisatievernieuwing, ontwikkelt het lectoraat de methodiek verder door. Met als centraal ontwerpvraagstuk hoe partijen als het ware buiten zichzelf, hun dossier en hun organisatie te laten treden. In juni 2012 wordt een boek uitgegeven over HGI en de toepassingsmogelijkheden, inclusief voorbeelden afkomstig uit de witwasproblematiek.
6.2 Voertuig: finec.eu Platform voor deling en creatie Een belangrijk platform voor kennis deling en creatie moet een webcommunity worden onder het domein www.finec.eu. Waarom een community? Omdat de betrokken partijen gefragmenteerd zijn, en elkaar in de praktijk niet vanzelfsprekend tegenkomen. De webomgeving moet de aanwezige kennis met betrekking tot financieel economische criminaliteit en opsporing continue ontsluiten. Elke denkbare partij die kan bijdragen in de detectie en de bestrijding van financieel‐economische criminaliteit behoort tot de doelgroep voor de website. Te denken valt aan: de geïnteresseerde burgers (liefhebber van crimi’s, CSI, daders, studenten criminologie/integrale veiligheid), klokkenluiders in een bepaalde sociale of bedrijfsmatige omgeving, slachtoffers, degenen die professioneel (publiek of privaat) bij de bestrijding van criminaliteit is betrokken. Wat in de hoofden van mensen zit, en daar vaak ook blijft, wil finec.eu aftappen, cumuleren en veredelt met andere kennis weer teruggeven. Deze manier van het cumuleren en distribueren van praktische kennis wil de urgentiebeleving ten aanzien van financieel‐economische criminaliteit in de praktijk beïnvloeden, en leiden tot effectievere en meer efficiënte interventies op financieel‐economische criminaliteit. En dat niet alleen via het strafrecht en/of bestuursrecht. Een belangrijk doel is ook om concreet te demonstreren dat ogenschijnlijk volstrekt verschillende delicten tot onderling uitwisselbare inzichten kunnen leiden. De content van de community is een cumulatie van de deskundigheid zoals die in het veld (waar dan ook) aanwezig is over financieel‐economische criminaliteit en haar bestrijding. Doel is om die kennis te verzamelen en veredelen en terug te geven aan het veld om gebruikt te worden in de bestrijding van financieel economische criminaliteit. Voor de activiteiten van lectoraat en alle betrokkenen in de kenniskringen gaat het dienen als communicatie‐ en samenwerkingsplatform. Geautoriseerde professionals van buiten en binnen de politie kunnen via finec‐eu reageren op de state of the art van criminele werkwijzen, rollen en interventies. Moderators zorgen er voor dat die een samenhangende plaats krijgen in het domein waarop zij bij uitstek deskundig zijn. Omgekeerd worden de gecumeleerde inzichten vanuit finec‐eu teruggegeven aan het brede bestrijdingsveld. Finec.eu is levensvatbaar als de deelnemers een sterk gevoel van ruil en ondersteuning ervaren. Politiekennisnet faciliteert het politiekundig handelen van operationele en tactische opsporingsniveaus binnen de politie en bijzondere opsporingsdiensten. Finec.eu wil aansluitend voorzien in kennis en kunde voor het politiek‐bestuurlijk, strategisch en beleidsondersteunend niveau, ongeacht van welke organisatie. Politiekennisnet en finec.eu worden nauw op elkaar afgestemd.
Pagina 33
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
Beoogde functionaliteiten33: Modus operandi‐ en interventie‐generator, column, forum, kennispool, archief voor beleidsdocumenten, recensies, en publieke agenda van finec‐activiteiten. Finec.eu wordt eerst gericht op Nederland, om daarna engelstalige taalgebieden te gaan aanspreken. Relatie naar kernfunctie kennis: finec.eu als bron van pluriforme kennis Kennis van fenomen, daderrollen, facilitators en hun wijze van detectie (financieel opsporen) en interventie vormen het hart van finec.eu. Daarin moet ook het argument schuilen om van finec.eu gebruik te maken. Relatie naar kernfunctie onderzoek: finec.eu als magazijn en assemblage‐hal Finec.eu is ontmoetingsplaats voor onderzoekers, varierend van studenten en docenten op WO‐HBO‐ en MBO‐niveau, en beleidsmakers. Niet alleen gerelateerd aan de politie, het Openbaar Ministerie of Bijzondere Opsporingsdiensten, maar vooral ook binnen de reguliere HBO‐opleidingen. Studies op het terrein van Integrale Veiligheid, Criminologie of Bestuurskunde liggen traditioneel voor de hand, maar consistent met het brede veld en de maatschappelijke verwevenheid van de vraagstukken van financieel‐criminaliteit wil het lectoraat ook andere studierichtingen voor haar onderzoeksthema’s interesseren. Wie op zoek is naar een finec‐relevant onderzoeksthema kan op finec.eu terecht. In die zin grossiert finec.eu in bouwstenen die door derden kunnen worden gebruikt. Het is een onderdelen‐magazijn dat gezamenlijk wordt gevoed. Het matchen van vraag en aanbod is één van de functies van finec.eu. Onderdelen die als resultaat van onderzoek worden aangeleverd, wordne binnen de community weer geassembleerd tot nieuwe totaalinzichten. Waarbij het samenstel van delen overigens meer oplevert dan de afzonerlijke bouwstenen. Met behulp van deze systemische manier van kijken zijn witte vleken in fenomenen en hun bestrijding te vullen die we nog niet hebben gezien maar hun logica ontlenen aan bijvoorbeeld een plot dat zichtbaar is geworden of wordt verondersteld op basis van andere elementen. Relatie naar kernfunctie overdracht: finec.eu als distributieknaal Bezoekers, bestrijders maar ook daders en slachtoffers, kunnen hun kennis over modus operandi en daderkenmerken delen met behulp van geavanceerde ‘generatoren’. Die geven ook weer cumulatieve kennis terug zoals detectiemethoden (financieel rechercheren), criminaliteitspatronen, hypothesen voor wetenschappelijk of opsporingsonderzoek, en barrières, of interventies. Uiteraard wel met restricties qua doelgroep. Bijdrage lectoraat en status quo Het lectoraat financiert de ontwikkeling van finec.eu. Ze is verantwoordelijk voor het functioneel ontwerp, de realisatie daarvan, en de afstemming met o.a. politiekennisnet. Ook wordt het initatief afgestemd op ontwikkelingen bij bijvoorbeeld de FIOD. Het lectoraat ontwerpt de campagne gericht op de bekendheid van finec.eu. De eerste helft van 2011 heeft een openbare aanbesteding plaatsgevonden. Het uitwerken van het functioneel ontwerp door de gegunde partij ‘Total active Media’ is gestart. De eerst resultaten worden gepresenteerd op 18 november 2011. In de content voor finec.eu wordt deels voorzien door ‘human interfaces’ die een sector, specialisme of bepaalde media scannen op relevante bijdragen. Moderatoren o.a. afkomstig uit de kennsikringen bewaken de inhoud, onder verantwoordelijkheid van een eindredactie bestaande uit samenwerkingspartners en het lectoraat Financieel Economische Criminaliteit. Zij vormen ook de poort naar achterliggende achterbannen en daarbinnen aanwezige of gewenste kennis.
6.3 Voertuig: Finecadamy Overdrachtsintegratie Waar de inspanningen uit vele intensiverings‐ en beleidsprogramma’s in relatie tot integriteit van de financiële sector en de bestrijding van financieel‐economische criminaliteit gericht zijn op bewustwording van de noodzaak tot samenwerking tussen diverse partijen, is het de vraag in hoeverre de vaak afzonderlijke opleidingsinspanningen daarmee in lijn zijn. Zijn die opleidingen en de organisatiegebonden manier van onderwijs geven wel consistent met de kenmerken van het verschijnsel dat moet worden bestreden en waartoe die opleidingen opleiden? Wordt wat wenselijk is uit oogpunt van gezamenlijke doelbereiking ook al gezamenlijk gedaan? Onder de naam ‘Finecadamy’ heeft het Lectoraat dit aangezwengeld. Ook daarmee duidend op wenselijke functionele verbanden tussen bestrijdingsorganisaties zonder allerlei organisatorische consequenties. Academies zoals we die nu kennen als de NMA‐academie, FIOD‐academie, Politieacademie, SSR en niet te vergeten het reguliere HBO‐onderwijs zouden uit oogpunt van effectiviteit van de bestrijding van financieel‐economische criminaliteit met elkaar kunnen worden verbonden. En wat is er dan logischer dat deze instituten ook vanuit hun onderwijsrol participeren in de
33
Er is een afzonderlijke beschrijving van finec.eu beschikbaar.
Pagina 34
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
kenniskringen? Of dat ze volgens ‘the state of the art’ in hun curricula de meest actuele inzichten kunnen betrekken van een FIU? Op zich is het merkwaardig om op tal van partijen een beroep te doen tot integraliteit en samenwerking terwijl men het personeel voor die partijen mono‐discipinair opleidt. Dat kost een hoop energie, begeleiding en kosten. Maar zou het niet veel logischer zijn om hen die samenwerking te laten ervaren tijdens opleidingen of overdrachtsituaties? Niet door het ze te vertellen, maar door het te doen en vooral ook door het als een vanzelfsprekendheid te laten worden waarbij niet hoeft te worden nagedacht. Partijen die vanuit het criminaliteits‐ of maatschappelijk vraagstuk geredeneeerd toegevoegde waarde kunnen leveren aan het voorkomen of oplossen er van wil het lectoraat onder de noemer ‘finecadamy’ al in de opleidingssititaie bij elkaar brengen. Leren kijken over de schutting (in plaats van over die schutting te gooien) en medewerkers als vanzelfsprekend vertrouwd maken met de mogelijkheden en onmogelijkheden van de verschillende bij de bestrijding van financieel‐economische criminaliteit betrokken partijen. Secundair levert dat de deelnemers ook nog eens een relevante netwerk op waardoor men elkaar snel weet te vinden. In de derde plaats levert dit type integrale overdracht ook nog eens meer kans op zelf‐actualisatie van het onderwijs. In plaats van in afzondering binnen het eigen referentiekader opleiden van politiemensen, levert gezamenlijk opleiding met bijvoorbeeld toezichthouders accountants, leden van het openbaar ministerie etc. prikkels op vanuit verschillende omgevingen over nieuwe ontwikkelingen. Niet in de laatste plaats is dat zeer relevant voor de ‘docent’. Relatie naar kernfunctie kennis: multidisciplinaire uitwisseling en vorming Gezamenlijke participatie in aan financieel‐economische criminaliteit gerelateerde opleidingen of andere vormen van overdracht zorgt voor kruisbestuiving tussen deelenemers onderling en naar docenten. Opleidingen worden op die manier op een hoger plan getild. Deelnemers van ‘verschillende pluimage’ kijken anders naar hun eigen kerntaak en in dat kader beschikbare bevoegdeheden en gegevens als ze weten en hebben ervaren hoe die en dat van anderen daarop aansluit. Relatie naar kernfunctie onderzoek: pluriformiteit en bredere dekkingsgraad Deelnemers van verschillende organisaties voeren samen onderzoeksopdrachten uit waardoor die breder aangrijpen op vraagstukken van criminaliteit. Die breedte is veelal voorwaardelijk voor effectieve aanpak. We krijgen minder monodisciplinaire onderzoeksthema’s en uitwerkingen en meer multidisciplinaire. Perspectieven uit andere omgevingen maken op die manier meer kans terecht te komen in onderzoeksaanpakken en aanbevelingen. Ongekeerd geldt dat ook voor het politieperspectief. Relatie naar kernfunctie overdracht: efficiëntie en verdieping In de eerste plaats kan overdracht goedkoper op basis van gezamenlijkheid. Gelijktijdig kan het beter omdat gebruik kan worden gemaakt van verschillende sterktes van evenzeer verschillende diensten. Een NMA is beter in het administratief detecteren; een politie is beter in de interviewsituatie met ‘verdachten’. Daarnaast is de verwachting dat een thema als faillissementsfraude veel meer hout snijdt en ook meer gaat aanspreken dan wanneer het monodisciplinair wordt behandeld. De hypothese is dat ook na afronding van een opleiding dit effect blijft door‐ijlen en dat men blijvend nieuwsgierig zal zijn naar de invalshoeken van anderen en het betrekken van die invalshoeken in de eigen situatie. Blijvende overdracht in plaats van eenmalige en met meer diepte. Bijdrage lectoraat en status quo Het lectoraat draagt bij in multidisciplinair curriculum‐ontwerp, les geven en bestanddelen aandragen voor opleidingen van verschillende partijen. Conform de onderwijsvisie van het lectoraat zou die bijdrage kunnen bestaan uit ‘MO’s/rollen financiële delicten’, ‘Interventies op financiële delicten’, ‘Creatieve detectie’ en de ‘Effectiviteit van beleid en organisatie’. Illustratief voor de vorm van die bijdrage zijn de door het lectoraat geïnitieerde internationale Summerschool, de Kenniskringen, Professionele ontmoetingen evenals de vele congressen waarin het lectoraat heeft geparticipeerd en participeert (zie bijlage). De bestaande kenniskringen rond faillissementsfraude en witwassen wil het lectoraat begin 2012 aanvullen met drie nieuwe kringen met respectievelijk als thema’s voorschotfraude, acquisitiefraude en zorgfraude. We zijn in overleg met het bijvoorbeeld het Steunpunt AcquisitieFraude of de functie van kenniskring wellicht kan samenvallen met een bestaande, eventueel aan te vullen, overlegsituatie. In het voorjaar 2012 organiseert het lectoraat een startconferentie met vertegenwoordigers van verschillende bij finec betrokken partijen die over een opleidingsinstrumentarium beschikken. Twee zaken staan daar centraal. In de eerste plaats de wijze waarop de partijen onderlings zijn verbonden door middel van financieel‐economische criminaliteit. En in de tweede plaats de kennis‐ en vaardigheidsbehoefte van de verschillende deelnemers gericht op de aanpak van financieel‐economische criminaliteit. Na de start worden curricula uitgewisseld, onderling ten opzichte van elkaar verhouden alsmede tot de kennisbehoefte. Op basis daarvan komt het lectoraat eind 2012 met een inhoudelijk ontwerp voor de finecadamy. Één van de concrete producten onder de noemer finacademy moet een gezamenlijke
Pagina 35
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
minor ‘financieel‐economische criminaliteit’ worden. Onderzocht wordt in hoeverre aansluiting bij Hoge Scholen voordelen zou kunnen bieden.
6.4 Voertuig Nationale criminaliteit (NIFC)
Infrastructuur
Financieel‐economische
Infra‐structuur en geen organisatiestructuur In 2005 is een ontwerp gemaakt voor een op kennisverzameling en ‐deling gerichte Nationale Infrastructuur tegen Cybercrime (NICC) dat gebruik maakt van, en aansluit op, de sterke dynamiek van het onderwerp van bestrijding: cybercrime.34 Dat ontwerp is een vertaling van de aanbevelingen uit de evaluatie van de keten ongebruikelijke transacties.35 Het ontwerp is in de afgelopen jaren met succes experimenteel beproefd in de Nederlandse Antillen36 en vormde de basis voor het zogenaamde NICC‐Programma tegen cybercrime. Vanwege deze positieve ervaringen en het gegeven dat de gedachten achter het ontwerp notabene stammen uit de aanpak van financieel‐economische criminaliteit, is naar analogie de Nationale Infrastructuur tegen Financieel‐economische criminaliteit ontworpen. Het begrip ‘infrastructuur’ is bewust gekozen en duidt niet op een afzonderlijke organisatie maar op functionele verbindingen tussen relevante partijen die aan het voorkomen en detecteren van finec of het daarop intervenieren een rol kunnen spelen. Binnen het ontwerp van die hoofdzakelijk op kennis gebaseerde infrastructuur zijn private en publieke partijen, partijen met een bufferfunctie en deskundigheidspools, in samenhang gebracht. De motor waarop de infrastructuur draait bestaat uit het continue gezamenlijk in kaart brengen hoe financieel‐econmische criminaliteit eruit ziet en hoe ze evolueert, welke daderrollen daarbij zijn betrokken, hoe die modus operandi en daderrollen op basis van hun kenmerken te detecteren, en hoe daarop vervolgens vanuit het principe ‘iedereen is een bestrijder’ te intervenieren. Met weinig moeite is hierinde visie van het lectoraat te herkennen en de bijdrage daaraan vanuit de andere voertuigen. Het aardige van het NIFC is dat er geen afzonderlijke organisaties voor hoeven te worden gecreëerd maar gebruik wordt gemaakt van wat er al is. Met de Nationale Infrastructuur ontstaat een ringleiding die bestaande partijen met elkaar verbindt. Niet op basis van een dogmatische oproep tot samenwerking, maar gestuurd door de kenmerken van financieel‐economische criminaliteit en hun vertaling naar bronnen voor detectie en interventie. Inhoudelijke kennis van delicten als motor. De keuze voor een multi‐agency benadering van financieel‐economische criminaliteit benadert het lectoraat niet dogmatisch maar praktisch. De delictkenmerken ‘bepalen’ wie het beste gezamenlijk een delict, bepaalde daderrollen, of een fase van dat delict kunnen aanpakken. Vertaald naar kennis en onderzoek levert dat ook een ogenschijnlijk lastig ontwerpvraagstuk op dat direct aansluit op het kennisprobleem. De verschillende actoren die in multi‐ agencyverband worden geacht samen te werken hebben ieder hun eigen type informatie en verstrekkingsregimes die op die informatie van toepassing zijn. Daardoor kan de één niet zonder meer informatie delen met de ander. Terwijl juist de toegevoegde waarde van gemeenschappelijke bestrijding van financieel‐economische criminaliteit zou moeten liggen in het op elkaar betrekken van informatie. Over dat uitgangspunt bestaat weinig verschil van mening. De vraag is alleen hoe aan het uitgangspunt invulling te geven met eerbiediging van ieders informatieregime. Het is gelukt om daarvoor oplossingen te vinden die bovendien voorkomen dat niet‐justitiële informatie ongebreideld door justitiële partijen kunnen worden gebruikt.37 Op het moment dat privacy‐gevoelige informatie wordt omgezet in meer generieke inzichten is het vraagstuk in belangrijke mate opgelost. Nu beschikken we in Nederland in relatie tot financieel‐economische criminaliteit over vier functies die in beginsel toegang kunnen hebben tot zowel justitiële als niet justitiële informatie: FIU, Justis, Fec‐ eenheid en het Lectoraat Finec. Ter illustratie nemen we het voorbeeld van de FIU. Haar wettelijk verankerde bufferfunctie ‘smeekt’ als het are om meer informatie te mogen ontvangen dan uitsluitend ongebruikelijke transacties. Informatie die nodig is om betekenis te kunnen geven aan die op zichzelf moeilijk te duiden transactiegegevens. Met behulp van dezelfde FIU zouden bovendien meer geaggregeerde uitstroomproducten kunnen worden gemaakt dan alleen verdachtbepaling van transactues en daaraan gekoppelde analyses, Producten die ook een veel bredere doelgroep bedienen. O.a. zouden die kunnen worden opgenomen in de MO‐ en rolbeschrijvingen. Omgekeerd kan de kennisinfrstructuur de FIU van typologieën voorzien met behulp waarvan zij
34
Het ontwerp is op 22 februari 2006 aan de Tweede Kamer aangeboden en vervolgens in Nederland experimenteel toegepast op financieel‐ economische criminaliteit, en in de toenmalige Nederlandse Antillen op 11 meer commune criminaliteitsterreinen. 35 W. Faber, A.A.A. van Nunen (2004), Uit onverdachte bron. Evaluatie van de keten ongebruikelijke transacties. Oss: Faber organisatievernieuwing 36 W. Faber, S. Mostert, J. Nelen, J. W. Faber, Baselinestudy criminaliteit en rechtshandhaving Curaçao en Bonaire, 2007. 37 S. Mostert, …….: TTP‐less…
Pagina 36
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
gecombineerd met de gegevens van anderen haar analyse‐werkzaamheden kan uitvoeren. Voorbeelden daarvan zijn Justis, AFM. DNB of het private Graydon. Dat sluit ook nog eens mooi aan op de conclusies uit de IMF/FATF‐evaluatie. Relatie naar kernfunctie kennis: iedereen een bestrijder De NIFC gedachte is ook maar een middel om op een permanente manier kennis te vergaren en vooral ook die kennis beschikbaar te stellen. Alleen niet uitsluitend in de vorm van modus operandi, rollencomplexen en daarop aansluitende preventie‐, detectie‐, en interventie‐methoden. Leidende gedachte binnen de NIFC is dat met gebruik making van dezelfde op elkaar betrokken grondstoffen heel verschillende kennisproducten kunen worden gemaakt met evenzeer verschillende adressanten. Beïnvloeding van de samenleving op de manier waarop ze is ontstaan en evolueert. Zoveel verschillende producten en adressanten ‘produceren’ dat daadwerkelijk invulling wordt gegeven aan het motto ‘Iedereen een bestrijder’. Het is zonde dat thans veel van de grondstoffen en halffabrikaten niet voor preventie, detectie of interventie van financieel‐economische criminaliteit worden benut. Daarop wil de NIFC‐ gedachte aangrijpen. Relatie naar kernfunctie onderzoek: permanente en brede onderzoeksfunctie Het NIFC is een ontwerp voor een permanente onderzoeksinfrastructuur die gebruik maakt van verschillen tussen partijen, hun kerntaken en hun informatiepositie. Een groot probleem van wetenschappelijk onderzoek is haar discontinuïteit. Tijdelijk krijgt een thema aandacht, er wordt over gepubliceerd en daarna gaat het boekje dicht. Met de NIFC maken we van iedereen niet alleen een bestrijder maar ook een onderzoeker. Inzichten als door allerlei partijen verkregen tijdens de uitvoering van hun zeer verschillende kerntaken is een belangrijke onderzoeksfunctie. Bovendien is die per definitie permanent en omspant ze een veel groter netwerk aan onderzoekers dan ooit in een los onderzoek bij elkaar kan worden gebracht. Relatie naar kernfunctie overdracht: brede productrange Bij wijze van voorbeelden: een FIU, FEC‐eenheid of Justis leveren nu maar zeer beperkte uitstroomproducten. Terwijl met de kennis en inzichten die men heeft, gecombineerd met het deel van het relevante werkveld waar men met enige exclusiviteit toegang heeft, de productenrange veel groter zou kunnen zijn met een breder aantal adressanten. Zonder dat de diensten zich met een heel ander vakgebied bezig houden Omgekeerd zijn de inzichten van anderen nodig om als FIU, FEC of Justis betekenis te kunnen geven aan de eigen data. Typologiën zijn daarvan een mooi voorbeeld. Verankering in, en verbinding met, het werkveld is een voorwaarde voor het actueel houden van het inzicht in de manier waarop criminelen te werk gaan en voor het bedenken en beoordelen van het succes van maatregelen die daarop proberen aan te grijpen. Om dat niet aan het toeval over te laten is de nationale visie vertaald in een conceptueel model voor een zogenaamde NIFC. Het begrip structuur roept mogelijk associaties op met ‘rigiditeit’ of ‘bureaucratie’, maar dat is niet wat met infrastructuur voor ogen staat. Bijdrage lectoraat en status quo Dit proces dient geïnitieerd te worden door partijen actief bij elkaar te brengen. Informatie‐uitwisseling is een eerste stap in de bestrijding van financieel‐economische criminaliteit. De daadwerkelijke bestrijding vergt de uitvoering van diverse taken zoals waarschuwen, voorlichten, detecteren, tegenhouden/stoppen en opsporen/vervolgen. De participanten van de Nationale Infrastructuur geven invulling aan de verschillende functies die met deze taken verband houden. Het lectoraat kent een bufferfunctie gebaseerd haar wetenschappelijke onderzoeksfunctie. Vrijwel alle privacy‐ reglementering kent gronden voor inzage uit oogpunt van wetenschap. Uiteraard mogen daaruit voortkomende inzichten niet worden gebruikt voor individuele opsporing maar wel voor het genereren van MO‐ en rolbeschirjvingen of typologieën en daarop gebaseerde interventiestrategieën. Vanuit die rol opereert het lectoraat tijdelijk als centrale buffer tussen de verschillende kenniskringen en de ongelijksoortige partijen die in die kenniskring bijeen komen. Finec‐eu is het voertuig om de verschillende inzichten geaggregeerd aan te bieden. Het lectoraat ziet zichzelf ook als aanjager van het NIFC‐gedachtengoed. Vandaar het belang om op congressen en in adviestrajecten dit gedachtengoed uit te stralen.
Pagina 37
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
BIJLAGE I: WIJZE VAN OMGAAN MET NIET‐REALISTISCHE AMBITIE SKO‐ AANVRAAG (GIDEONS‐BENDE)
1 a
Kwalitatief
Executive Master of Police Management;
b
c d e f g h i j
Onderwijs Ontwikkelingsbron politieonderwijs (SKO, p. 11): Master of Criminal Investigation; Executive Master of Tactical Policing, afstudeerrichting recherche; Master of Science in Policing, afstudeerrichting Crime Policing;
Recherche‐leergangen op MBO‐4 niveau (tactische en technische rechercheur). onderzoeken onderwijs voor specialistische onderdelen op aanpassingen/uitbreidingen nodig en mogelijk zijn (SKO, p. 5).
In de reguliere opleidingen is zichtbaarheid van het Lectoraat, in het bijzonder in de masterleergangen, een vanzelfsprekendheid evenals betrokkenheid (SKO, p. 5). Een actieve rol bij het (door)ontwikkelen, valideren, verzorgen en examineren van het onderwijs (SKO, p. 6). Input verzorgen voor FINEC‐kernopgaven curriculum Bachelor of Policing (SKO, p. 3). Onderzoek naar wat Finec betekent voor, en wat de plaats is van Finec‐ keuzemodules/afstudeerrichtingen in, diverse curricula (SKO, p. 3). (her)inventarisatie bij korpsen naar behoeften aan inhoud geboden opleidingen (SKO, p. 8). Zoeken van samenwerking met SSR en NIVRA en ACFE (Association of Certified Fraud Examiners) (SKO, p. 3). Inhoudelijke begeleiding van studenten (stages en onderzoeksopdrachten) en de coaching en verdere professionalisering van docenten (SKO, p. 10). Onderzoeksbevindingen omzetten in concrete leeractiviteiten voor studenten (SKO, p. 15). Onderzoek
2 a Multidisciplinaire en internationale onderzoeksprojecten van academici en professionals Finec (SKO, p. 15).
b Het begeleiden van de resultaten van toegepast onderzoek in het werkveld c d e
f
Status september 2011
(SKO, p. 9). Organiseren van bijeenkomsten met andere docenten en onderzoekers (SKO, p. 9). Monitoren van de vorderingen in de samenwerking met ketenpartners op Finec‐gebied (SKO, p. 15). Evaluatie van de effectiviteit en efficiency van de Finec‐aanpak in relatie tot raakvlakken als intelligence, nodale oriëntatie, prioritering, capaciteits‐ management, prestatiesturing, legitimiteit, strafrechtbepalingen en burgerrechten (SKO, p. 15). Overzicht op lopende onderzoeken met bijzondere aandacht voor innovatie (SKO, p. 10).
Gerealiseerd in 2010 en in 2011
Valt onder het project Finecadamy. Gezamenlijk uigevoerd met brede werkveld van opsporing, bijzondere opsporing, toezichthouders Geen response onderwijs op aanbod Geen response onderwijs op aanbod Finec heeft slechts 2 uur toegewezen gekregen Project Finecadamy, maar dan breder dan politie Geen lectoraatstaak maar onderwijstaak Project Finecadamy Begeleiding studenten is continue. Docenten niet. Via finec.eu
Finec.eu, Summerschool, gezamenlijk voorstel Call 2011 Kenniskringen, adviesvragen Kenniskringen, Finecadamy, summerschool Dit is een beleidstaak. Geen taak voor lectoraat. Te veel omvattend. 1e gerichtheid op Patseraanpak en witwassen Functie binnen finec.eu
Pagina 38
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
g
h 3
3. Kennis
a
Opzetten/faciliteren van mogelijkheid tot digitale kennisoverdracht (SKO, pp. 8, 9). Intensieve kennisuitwisseling en –overdracht binnen het Finec‐ domein (SKO, p. 9).
b
Kenniskringen en finec.eu
Te veel omvattend.
finec.eu kenniskringen, Finecadamy, professionele ontmoetingen, themadagen financieel rechercheren, vele congresbijdragen advisering Participatie Expertgroep Fino, finec.eu, Themadagen Financieel Rechercheren. finec.eu
c
Kennisdeling binnen het domein: belangrijke doelgroep de afdelingen Finec van 26 korpsen (SKO, p. 8).
d
Het regelmatig aanleveren van content voor digitale kennisbanken (SKO, pp. 9, 15). Doorontwikkeling van de criteria principes en randvoorwaarden 7 Voorwaarden, Nationale visie politie van Finec ter bevordering van een geslaagde veredre invoering op Finec, Ontwerp Nationale in politie Nederland. (SKO, p. 15). Infrastructuur Financieel‐ economoische criminaliteit, onwikkeling visie op/voor het FEC Bijdragen aan de professionalisering van docenten en Aanbod meermalen gedaan; geen medewerkers van de Politieacademie (SKO, p. 15). response 4. Advisering
e
f 4 a
Het signaleren van belangwekkende ontwikkelingen en het adviseren daarover aan het bevoegd gezag en andere stakeholders (SKO, p. 5).
b
Begeleiding implementatie van de resultaten van toegepast onderzoek in het werkveld (SKO, p. 8). Inhoudelijk bijdragen aan visie‐ en strategievorming op Finec (SKO, p. 10).
b
b
Opstellen meerjaren onderzoeksplan van onderzoeksinspanningen op Fnec‐gebied met aandacht voor innovatie (SKO, p. 10). Coördinatie op minimaal 10 onderzoeksactiviteiten per jaar (SKO, p. 10).
Adviseren van medewerkers bij korpsen ten aanzien van onderzoeken (SKO, p. 10).
Nationale visie politie op Finec, Ontwerp Nationale Infrastructuur Financieel‐economische criminaliteit, onwikkeling visie op/voor het FEC Afpakprogramma OM Nationale visie politie op Finec, Ontwerp Nationale Infrastructuur Financieel‐economische criminaliteit, onwikkeling visie op het FEC Finec.eu, Expertgroep Fino
Pagina 39
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
Kwantitatief
1
2 onderzoeksrapporten per jaar (SKO, p. 15).
2
3 4
5 6 7 8
9 10 11
Op basis van rapport ‘Uit het Karrenspoor’ is dit geen doel. Gaat om het bereik van het aantal mensen en niet om aantal rapporten. 2 publicaties per jaar in (internationale) vakbladen (SKO, pp. 9, Slimmer opsporen (bundel Peter 15). Klerks), Patseraanpak (handboek recherchestrategie) 2 bijdragen per jaar aan congrsseen en/of workshops (SKO, p. Zie afzonderlijk overzicht van vele 15). congresbijdragen. Ten minste 2 x per jaar expertise‐uitwisseling (seminar, themadag, bijscholing) voor Politieacademie, korpsen, keten, onderwijs‐ en kennisinstellingen (SKO, pp. 9, 15). Ten minste iedere 4 jaar organiseren van internationale conferentie Finec (SKO, pp. 9, 15). Organisatie van een (jaarlijkse?) Finec Summerschool (SKO, pp. 9, 15). Samenwerking met minimaal 3 internationale partners (2 bacheloropleidingen en een master) (SKO, p. 8). Ontwikkeling geïntegreerd netwerk binnen het Finec‐domein tussen wetenschap en werkveld (SKO, p. 8). Jaarlijkse analyse van de evaluaties van opleidingen (SKO, p. 8). Ontwikkelen van minimaal één minor op Finec (SKO, p. 8).
Professionele ontmoetingen (2x), Project Finecadamy, Summerschool, Epic Summerschool Summerschool Teveel omvattend kenniskringen, Nationale Infrastructuur Financieel‐ economische criminaliteit Geen taak lectoraat; reguliere taak onderwijs. Finecadamy
12
Opdrachten voor toegepast onderzoek uit het Finec‐werkveld Call P&W 2010, en 2011 (SKO, p. 9). Evaluatie van het functioneren van het Lectoraat (SKO, p. 15). 2013
13
Inkomsten oplopend tot € 150.000 in het 4e jaar (SKO, p. 9).
Geen doel voor lectoraat
Pagina 40
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
BIJLAGE II: ACTIVITEITEN 2009‐2011 Overdracht Thema Themadagen Rechercheren 2009 Voortgezette Registeraccountants Erasmus Lunchlezing
Rol/bijdrage Financieel Onderzoek: elektronische afname vragenlijst Educatie Inleider + elektronische afname vragenlijst Inleider
Themadag Financieel rechercheren 2010 SIPR‐Conference 2010, Dundee
Prof ontmoeting Emergo (2011) Congres massmail (2011) Themadagen Financieel rechercheren 2011 ‘Het nieuwe
Organisator Studiecie opsporen
Hypotheses Directed Intervention
Nivra/Belastingdienst
Hypothese gestuurde Interventie
Doelgroep Deelnemers financieel Financieel rechercheurs, OvJ’s, 2 x 250 Tactisch rechercheurs, leidingg. Belastinginspecteurs
Erasmus Universiteit, Hoogleraren, docenten, studenten Criminologie Inleider Geboeid door de keten Studiecie financieel opsproen Inleider The limits of the justice system: Scottish Institute for Politie, wetenschap coping with Homeland security in Policing Research today's society”. Onderzoeker + Effectiviteit aanpak Hypotheekfraude Kerckebosch Politie, OM, banken, verzekeraars elektronische afname vragenlijst Workshop inleider De dark number en unknown Kerckebosch Advocaten, curatoren, notarissen, offenders in politie, OM etc. Faillissements‐fraude
De aanpak van Hypotheekfraude “Balans van 10 jaar hypotheekfraudebestrijding” (2010) De aanpak van Faillissementsfraude. Preventie ‐ signalering ‐ onderzoek – vervolging (2010) AIC‐seminar 2011, Australië Inleider
Koninkrijksseminar FIU’s (2 daagse) 2011 (Aruba) Professionale ontmoeting Vastgoedfraude (2011) ‘Intelligence’ congres FIOD (2011)
Titel Effectiviteit aanpak Finec
45
12 460 100
90
30
Crimeschemes and role‐complexes as Australian Institute of Ambassades, ministeries, politie, 60 a start for hypothesis on detection Criminology (Canberra) wetenschap and intervention of (cyber) crime Dagvoorzitter + 2x Ketensamenwerking MOT‐Aruba FIU’s, OM (OvJ’s), FEC, Politie, RST, 120 inleider Dagvoorzitter + Verbinding theorie en praktijk SSR, PA Financieel specialisten, Politie, FIOD, 70 inleider OM, Onderwijs Inleider Strategische Opsporingsinformatie: FIOD Management, strategisch analisten, 80 Intelligence rechercheurs Inleider/dagvoorzitter Emergo SSR, PA Financieel specialisten, Politie, FIOD, 225 OM, Onderwijs Pannel‐lid Aanpak massmailfraud Ipol Politie, BOD’s 80 Inleider De nieuwe kleren van de keizer? Studiecommissie 2x250 Hypothese Gestuurde Interventie
Pagina 41
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
opsporen’
Advies/ontwerp Thema Fraude helpdesk (2010)
Omschrijving vraag Bijdrage ‘Opdrachtgever’ Tender‐traject waarin BZK de opdracht gunde tot het Visie en Stichting Aanpak oprichten van een fraude‐heldpdesk. basisontwerp en Financieel‐Economische offerte Criminaliteit in Nederland (SafeCin). Selectie Werving en selectie van zijinstromers Participatie Programma Finec commissie Slimmer opsporen Bijdrage aan afscheidbundel Peter Klerks Atikel PA Nationale politievisie Finec (2011) Verzoek Finec‐programma Politie aan KLPD tot opstellen visie. Visie‐ontwerp KLPD Na deels mislukken is lectoraat bijgesprongen. Verankering fraude‐overleg politie Heroriëntatie van de Expertgroep Fino over hoe in toekomst Ontwerp opzet Expertgroep financieel (2011) om te gaan met de portefeuille fraude. opsporen Politie Innovatie Afpakken (2011) Hoe op creatieve wijze de boef te pakken op de buit. Ontwerp/ OM‐programma ‘Afpakken’ participatie in werkgroep Visie FEC‐eenheid Visieontwikkeling voor en op de FEC‐eenheid. Ontwerp visie Hoofd FEC‐eenheid Kennis‐ambitie Onderzoeksambitie Onderwijsambitie Hypothese gestuurde Interventie
Waardoor zou het Finec‐veld zich moeten laten leiden bij ontwikkeling en distributie van kennis Waardoor zou het Finec‐veld zich moeten leiden in onderzoeksactiviteiten Waardoor zou het Finec‐veld zich moeten laten leiden in onderwijsactiviteiten Doorontwikkeling HGI
Afgerond Loopt Opzet overgenomen Opstartfase
Ontwerp
Lectoraat
Bijdrage aan meerjarenvisie FEC‐eenheid Visie‐document afgerond 2009
Ontwerp
Lectoraat
Visie‐document afgerond 2010
Ontwerp
Lectoraat
Visie‐document afgerond 2010
Lectoraat
Beschrijving klaar (2011); toepassing tijdens onderzoek naar witwassen en faillissementsfraude loopt Ontwerp is klaar (2011). Uitgedragen naar nationale visie op Finec. kennisistructuur lectoraat is voorloper. Gezamenlijke invulling kennis‐ en overdrachtsbehoefte. Start 2012. MO/rollencomplexen en interventiestrategie. 2011
Ontwerp, distributie toepassing
en
Nationale Infrastructuur tegen Samenhangend perspectief op alle instanties die op een of Ontwerp, Lectoraat Financieel‐economische criminaliteit andere manier actief zijn met Finec, en hun bijdrage aan distributie en (2011) gezamenlijke doelbereiking. toepassing binnen kennisstructuur ‘Finecadamy’ Virtueel bij elkaar brengen van losse opleidingsinitiatieven op Trekker Lectoraat gebied Finec van NMA, FOID, Politie, OM Kenniskring witwassen
Resultaat SafeCin heeft opdracht van BZK gekregen voor opzet fraudehelpdesk
Opstellen Modus operandi, daderrollen, detectie en Trekker interventie moderator
en Lectoraat
Pagina 42
Kenniskring faillissementsfraude
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
Kenniskring voorschotfraude
Opstellen Modus operanid, daderrollen, detectie en interventie Hoe kennis van finec‐delicten cumuleren, permanent actueel houden, distribueren, specialiseten met elkaar in contact brengen, en burger mobiliseren? Modus operanid, daderrollen, detectie en interventie
Kenniskring acquisitiefraude
Modus operanid, daderrollen, detectie en interventie
Kenniskring Zorgfraude
Modus operanid, daderrollen, detectie en interventie
Finec.eu
Trekker moderator Trekker ontwerper Trekker moderator Trekker moderator Trekker moderator
en Lectoraat en Lectoraat
en Lectoraat en Lectoraat en SAF en Lectoraat
MO/rollencomplexen en interventiestrategie. 2011 Community. Modus operandi generator, interventiegenerator. Loopt. MO/rollencomplexen en interventiestrategie. 2012 MO/rollencomplexen en interventiestrategie. 2012 MO/rollencomplexen en interventiestrategie. 2012
Onderzoek Thema Omschrijving vraag Modus operandi en rollencomplexen Hoe ziet het bedrijfsproces van witwassen eruit; wie zijn er bij witwassen witwassen betrokken en wat zijn hun gedragskenmerken? Hoe dat gedrag vroegtijdig te detecteren en hoe erop te interveniëren? Effectiviteit instrument witwassen Hoe gevoelig zijn (potentiële) daders voor de aanpak van witwassen? Modus operandi en rollencomplexen Hoe ziet het bedrijfsproces van faillissementsfraude eruit; wie faillissementsfraude zijn er bij deze fraudevorm betrokken en wat zijn hun gedragskenmerken? Hoe dat gedrag vroegtijdig te detecteren en hoe erop te interveniëren? Aandacht politie financieel‐ Welke variabelen werken op welke manier door op de economische criminaliteit aandacht die de politie geeft aan de bestrijding van financieel‐ econmoische criminaliteit? Gebruik politie financieel opsporen Welke variabelen werken op welke manier door op het gebruik van financieel opsporen door de politie?
Bijdrage Resultaat Onder leiding van lectoraat door Eerste versie is behoorlijk compleet. kenniskringen. Cascadeonderzoek: Continue‐verbetering via finec.eu. studenten‐begeleiding Lectoraat schrijft thans onderzoeksopzet. Onder leiding van lectoraat door kenniskringen. Cascadeonderzoek: studenten‐begeleiding
Opzet gereed. Uitgezet onder studenten en docenten (cascade‐onderzoek) In Mei van start gegaan. Eerste versie in september klaar.
Schrijven publicatie
Onderzoek is klaar. Publicatie voorjaar 2012 op finec.eu
Schrijven publicatie
Onderzoek is klaar. Publicatie voorjaar 2011 op finec.eu
Pagina 43
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
BIJLAGE III: REALISATIE EN BEGROTING KOSTEN OVERZICHT KOSTEN - LECTORAAT FINEC Periode 1-9-2009 t/m 1-9-2013
2008
Realisatie 2009
Realisatie 2010
Prognose 2011
Begroting 2012
Begroting 2013 **
840 Baten politie Totaal baten
€ 36.558 € 36.558
€ 149.459 € 149.459
€ 352.692 € 352.692
€ 214.703 € 214.703
€ 145.661 € 145.661
401 402 403 404 409 430 470 470
€ 20.875 € 4.303 € 1.104 €€ 6.223 €€ 4.053 €-
€ 72.171 € 15.069 € 1.650 € 249 € 8.721 € 13.589 € 443 € 37.567
€ 93.019 € 17.182 € 6.505 € 1.700
€ 96.320 € 17.571 € 7.000 € 3.417
€ 8.438 € 2.000 € 56.038
€ 10.004 € 5.000 € 61.111
€ 64.855 € 11.831 € 4.713 € 2.301 €€ 6.736 € 3.367 € 41.148
Salarissen en toelagen personeel (cs) Sociale lasten personeel (cs) Bijkomende kosten personeel (cs) Bijkomende kosten personeel Doorberekende personeelslasten Huisvesting * Overige kosten Academiekosten Overhead * Projecten/activiteiten Lectorale Rede Ontwerp en bouw FINEC.EU Borging FINEC.EU technisch Hosten FINEC.EU Project Finecadamy Project NIFC Campagne FINEC.EU Summerschool Totaal lasten EXPLOITATIERESULTAAT
€ 20.000 € 107.100 € 10.710
€ 25.000 € 14.280 € 95.000 € 25.000
€ 10.710 € 63.333 € 35.000
€ 36.558
€ 149.459
€ 322.692
€ 50.000 € 40.000 € 449.703
€-
€-
€-
€-
€ 243.995 €0
Pagina 44
Visie Lectoraat FINEC en realisatie
*
Wegens het verlaat opstarten in 2009 is er in dat jaar geen overhead/huisvesting toegekend aan het lectoraat.
**
Begroting 4de jaar loopt tot 1-9-2013
Overzicht Restsaldo
Bijdrage VOV FINEC Realisatie Lectoraat Finec Restsaldo
2008 € 302.000 €€ 302.000
2009 € 313.100 € 36.558 € 578.542
2010 € 313.100 € 149.459 € 742.183
2011 € 313.100 € 322.692 € 732.591
2012
2013
€ 449.703 € 282.888
€ 243.995 € 38.893
Pagina 45