De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur De Vlaamse minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport
CONCEPTNOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING
Betreft: Addendum aan de Conceptnota inzake de invoering van de omgevingsvergunning: antwoorden op aanbevelingen van de strategische adviesraden, VVSG en VVP
I.
SITUERING VAN DIT ADDENDUM
De Vlaamse Regering heeft op 23 december 2011 de conceptnota over de invoering van de omgevingsvergunning goedgekeurd. Zij heeft de Vlaamse minister bevoegd voor Leefmilieu en Natuur en de Vlaamse minister bevoegd voor Ruimtelijke Ordening gelast de conceptnota voor te leggen aan de VVSG, de VVP, de Minaraad, de SARO en de SERV. De geconsulteerde instanties hadden tot 29 februari 2012 de tijd om hun advies te verlenen. De Vlaamse minister bevoegd voor Leefmilieu en Natuur en de Vlaamse minister bevoegd voor Ruimtelijke Ordening werden gelast om, op basis van de ontvangen adviezen, de bijgestelde conceptnota ter bespreking voor te leggen en een voorontwerp van kaderdecreet betreffende de omgevingsvergunning en een besluit met een gesloten lijst van Vlaamse projecten op te stellen rekening houdend met de goedgekeurde principes van de conceptnota. De volgende adviezen werden ontvangen: - advies van 22 februari 2012 van de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed (SARO); - advies van 22 februari 2012 van de Vereniging van de Vlaamse Provincies vzw (VVP); - advies van 1 maart 2012 van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten vzw (VVSG); - gezamenlijk advies van 2 maart 2012 van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), de Strategische Adviesraad voor Landbouw en Visserij (SALV) en de Minaraad; Onderhavige nota is een addendum op de conceptnota en bouwt verder op de hoofdlijnen uit de conceptnota. Pagina 1 van 19
Dit addendum moet bijgevolg samen met de conceptnota van 23 december 2011 gelezen worden. Deze nota beoogt, voor zover zinvol in deze fase en mede op basis van de verstrekte adviezen, verdere krachtlijnen vast te leggen voor de opmaak van het kaderdecreet tot invoering van de omgevingsvergunning en het uitvoeringsbesluit, en dit over de volgende in deze fase belangrijke items: - de bevoegdheidsverdeling met de declassering van milieuverguningsplichtige inrichtingen van klasse 1 naar klasse 2 en de opmaak van gesloten lijsten op Vlaams en provinciaal niveau (zie hoofdstuk II); - de werking, de samenstelling en de bevoegdheid van de omgevingsvergunningscommissies alsook de rol van de gemeente in deze commissies (zie hoofdstuk III); - de nieuwe omgevingsvergunningsprocedure(s) (zie hoofdstuk IV); - een eerste nadere duiding bij de handhaving (zie hoofdstuk V); Op basis van deze krachtlijnen zullen de bevoegde ministers het regelgevende werk voor de implementatie van de omgevingsvergunning opstarten. Deze nota beoogt bijgevolg geen volledige behandeling van de adviezen van de hogergenoemde organen. Adviezen over andere aspecten zullen behandeld worden op het ogenblik dat de daarmee samenhangende kwesties voor besluitvorming voorliggen. Wel wordt in deze nota onder hoofdstuk VI een processchema voorgesteld, waarin gevisualiseerd wordt hoe het regelgevingsproces unieke vergunning zich verhoudt tot andere regelgevingsprocessen en flankerende kwesties.
II. DE BEVOEGDHEIDSVERDELING, DE DECLASSERING EN DE GESLOTEN LIJST II.1. De partiële of gehele onmiddellijke invoering van het systeem van de Omgevingsvergunning, de relatie met de deklasseringsbeweging van een deel van de huidige klasse 1-inrichtingen en de begeleiding van de invoering en/of een inwerkingsperiode daarvoor Voortbouwende op de uitgangspunten van de Visienota „Versnellen van Investeringsprojecten‟ voeren we het systeem van de Omgevingsvergunning integraal in ter vervanging van de Stedenbouwkundige Vergunning en de Milieuvergunning. We bouwen een procedure uit die maximaal de (voordelen van beide) onderscheiden procedures incorporeert en bekomen aldus: - één duidelijke bevoegde overheid waar de aanvraag wordt ingediend en ook beslist; - een efficiënter behandelingstraject door één openbaar onderzoek en één adviesronde (waarbij voor complexere dossiers de omgevingsvergunningscommissie wordt ingeschakeld); - de mogelijkheid om in de eindbeslissing efficiënter en geïntegreerd om te gaan met aspecten milieu en ruimte waar beide aspecten aan de orde zijn. Het integraal invoeren van de Omgevingsvergunning moet binnen deze optie dus gepaard gaan met een herdenken van de bevoegdheden van de bestuursniveaus (het college van burgemeester en schepenen, de deputatie en de Vlaamse Regering (inzonderheid de twee gedelegeerde ministers)). De krachtlijnen van de bevoegdheidsverdeling zijn reeds opgenomen in de Conceptnota „Invoering van de Omgevingsvergunning‟ van 23 december 2011.
Pagina 2 van 19
Zoals aangekondigd in die conceptnota wordt een grondige herziening van de Vlaremindelingslijst doorgevoerd die tot gevolg zal hebben dat een omvangrijk aantal inrichtingen zal worden gedeclasseerd. Deze declassering wordt op een gefaseerde en doordachte wijze aangepakt, waarbij de doelstelling is dat uiteindelijk slechts de inrichtingen met een, bovenlokale milieuhinder en de vanuit milieuoogpunt Europeesrechtelijk vergunningsplichtige inrichtingen tot de klasse 1-inrichtingen zullen behoren en bijgevolg vallen onder de bevoegdheid van de deputatie. Onder inrichtingen met een bovenlokale milieuhinder behoren minstens een deel van de landbouwbedrijven (sowieso de IED-landbouwbedrijven), windenergieprojecten, projecten terreinen voor lawaaisporten en ontginningsprojecten. Niettegenstaande de Omgevingsvergunning integraal wordt ingevoerd zal de spreiding van de bijkomende werklast voor de gemeenten bewerkstelligd worden door een gefaseerde declassering van de klasse 1-inrichtingen. Op die wijze wordt tegemoet gekomen aan de bezorgheden van de gemeenten met betrekking tot capaciteit. Het betreft bovendien, ingevolge het doorschuiven, klasse 2A-inrichtingen waarvoor de gemeente het advies van de omgevingsvergunningscommissie inwint en deze omgevingsvergunningscommissie zal een geïntegreerd advies verlenen. Dat vergemakkelijkt de vergunningsbeslissing van de gemeente omdat ze kan rekenen op een geïntegreerd en deskundig advies. Fase 1: Voorbereidingsfase (periode 2012-2014)
De procedures van de stedenbouwkundige vergunning en de milieuvergunning worden geïntegreerd in een overkoepelend proceduredecreet inzake de Omgevingsvergunning en de nodige ondersteuningsmaatregelen voor (vooral) de gemeenten worden opgezet. Hierbij is er aandacht voor de project-m.e.r.-screening. Voor gemengde projecten zal er alsdan nog één screeningsbeslissing zijn. Het decreet houdt rekening met de integratie van de MER/VR-procedures in de vergunningsprocedures. In een eerste fase wordt de declassering van een substantieel pakket klasse 1inrichtingen voorbereid zodat ze, ten laatste mee met de inwerkingtreding van het systeem van de omgevingsvergunning, van kracht kan worden. Het betreft inrichtingen die minder complex zijn. De selectie van de inrichtingen die voor declassering in deze eerste fase in aanmerking komen, gebeurt op basis van volgende uitgangspunten: - de beperkte complexiteit van de productieprocessen; - het beperkte en lokale karakter van de hinder en de risico‟s die ze met zich meebrengen; - het feit dat voor deze inrichtingen meestal geen bijzondere voorwaarden moeten worden opgelegd; - de spreiding van de inplanting over heel Vlaanderen. - het niet gevat zijn door een Vlaams actieplan zoals met betrekking tot zogenaamde „hot spots‟.
Typevoorbeelden van inrichtingen die in deze eerste fase worden doorgeschoven zijn zwembaden, benzinestations, grotere houtbewerkings- en kunststoffenbedrijven, … De hiertoe gewijzigde indelingslijst zal ten laatste op dezelfde datum van kracht worden als het Omgevingsvergunningsdecreet. Bij de declassering kunnen dus ook aspecten ruimtelijke ordening en mobiliteit in rekening gebracht worden bij de overweging om een thans ingedeelde inrichting al dan Pagina 3 van 19
niet naar een lagere klasse te verschuiven. Mobiliteit en Ruimtelijke Ordening worden echter geen indelingscriteria in het VLAREM.
De lopende digitaliseringsprojecten worden op elkaar afgestemd. De nodige voorbereidingen worden getroffen voor de opstart van de omgevingsvergunningscommissies.
Ten laatste op 31 oktober 2012 zal de Vlaamse minister van Leefmilieu een lijst van de te declasseren inrichtingen in de eerste fase voorleggen aan de Vlaamse Regering. Fase 2: Start Omgevingsvergunning + evaluatiefase (periode 2014-2016)
Het systeem van de Omgevingsvergunning wordt in 2014 gestart en van bij de aanvang van nabij geëvalueerd en gemonitord. Deze timing houdt er rekening mee dat voldoende tijd zal ingebouwd worden wat de inwerkingtreding van het nieuwe systeem betreft, zodat de overheden zich terdege kunnen voorbereiden. In deze tweede en laatste fase wordt een volgend pakket klasse 1-inrichtingen gedeclasseerd. Dit tweede pakket zal worden bepaald aan de hand van een TWOL (Toegepast Wetenschappelijk Onderzoek Leefmilieu) studie waarbij de voor de gemeenten noodzakelijke middelen en overige voorwaarden voor een kwaliteitsvolle vergunningverlening voor complexere en risicovollere projecten in kaart worden gebracht. In deze fase van de declassering zullen de relevante stakeholders (VVSG, VVP en de strategische adviesraden) actief worden betrokken. Bovendien wordt rekening gehouden met de opgedane ervaringen met de Omgevingsvergunning tot dan toe. In elk geval zal de declassering doorgang vinden op het ogenblik dat gemeenten, na de invoering van de omgevingsvergunning, voldoende kennis en ervaring hebben uitgebouwd en over voldoende personeel kunnen beschikken om ook voor meer complexere inrichtingen aan kwaliteitsvolle vergunningverlening te doen. Bij deze tweede herclassering zal maximaal gestreefd worden naar een indeling van inrichtingen in plaats van een indeling op basis van rubrieken. Tevens wordt onderzocht of de Vlarem klasse I indelingslijst en gesloten lijst kunnen samensmelten tot één éénduidige gesloten lijst aangezien dat de transparantie ten goede zal komen. Ook hier is het uitgangspunt dat deze declassering geen afbreuk doet aan de vaststelling dat het bovengemeentelijk niveau het meest aangewezen niveau blijft om te beslissen over inrichtingen met bovenlokale milieurisico‟s en milieuhinder, wanneer milieuproblemen op het terrein een eenvormige aanpak vergen (bvb. omwille van Europese richtlijnen). Bij de declassering kunnen dus ook aspecten ruimtelijke ordening en mobiliteit in rekening gebracht worden bij de overweging om een thans ingedeelde inrichting al dan niet naar een lagere klasse te verschuiven. Mobiliteit en Ruimtelijke Ordening worden echter geen indelingscriteria in het VLAREM. We gaan er van uit dat een en ander –zelfs bij een gefaseerde invoering van de declassering– inderdaad begeleidende acties vergt, vooral ten aanzien van de gemeenten, mede om hun expertise ten aanzien van aanvragen die ze nu niet behandelen, op te trekken. Het verdere traject moet uitwijzen welke van de volgende zaken relevant en haalbaar zijn: o financiële stimuli zoals betoelagen van (de vorming van) gemeentelijke ambtenaren; o in aanvangsfase (en eventueel langer) ondersteuning en begeleiding door Vlaamse ambtenaren (Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu) en van de provincies, bijvoorbeeld in functie van de begeleiding van de declassering van Pagina 4 van 19
o o o o o
een deel van de klasse 1- naar klasse 2A-inrichtingen (maatwerk, afhankelijk van de capaciteiten van de gemeente); afstemming van gegevensbanken en onderling uitwisselen van data; stimuleren van vooroverleg (en daarbij als Vlaamse overheid gebeurlijk aan mee werken) omdat dit onnodige procedures vermijdt en de feitelijke aanvraagprocedure versnelt, minstens vereenvoudigt; kennisuitwisseling bevorderen via bijvoorbeeld Atria; gemeentelijke samenwerkingsverbanden faciliteren (om een antwoord te bieden aan het tekort aan “kritische massa”); de rol van (en samenwerking door) de gemeentelijke ambtenaar Ruimtelijke Ordening en de gemeentelijke Milieuambtenaar en hun relatie met het college uitklaren.
Samen met het decreet zal hieromtrent een actieplan worden voorgelegd. Tot slot zal voldoende tijd ingebouwd worden wat de inwerkingtreding van het nieuwe vergunningssysteem betreft, zodat de overheden zich terdege kunnen voorbereiden, niet enkel met betrekking tot de nieuwe regeling maar ook wat hun interne organisatie betreft. Dit wordt reeds in de hierboven voorgestelde fasering geconcretiseerd.
II.2. De opmaak van een ‘gesloten lijst’ van Vlaamse projecten en provinciale projecten
Voor wat de provinciale vergunningsbevoegdheid betreft zal in fase 1 een samenlezing vereist zijn van de Vlarem indelingslijst en de gesloten lijst. Voor fase 2 wordt, indien mogelijk, gestreefd naar één gesloten lijst. Los van de methodiek die gekoppeld is aan het brownfielddecreet of het in opmaak zijnde investeringsdecreet is, voor wat de Vlaamse vergunningsbevoegdheid betreft, de gesloten lijst te allen tijde bepalend. De gemeente is principieel bevoegd voor alle vergunningsaanvragen die niet via hogerstaande logica aan provincie of gewest zijn voorbehouden. De Vlaamse ministers van Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu zullen ten laatste op 31 oktober 2012 gesloten lijsten van Vlaamse en provinciale projecten voorleggen aan de Vlaamse Regering.
II.2.1. De Vlaamse projecten De gesloten lijst van Vlaamse projecten zal ten laatste op 31 oktober 2012 ter goedkeuring voorgelegd worden aan de Vlaamse Regering. Hieronder worden de items en randvoorwaarden voor de ontwerp-lijst vooropgesteld. Zij zijn gebaseerd op de algemene omschrijvingen in de Conceptnota. Lijninfrastructuur op Vlaams niveau De aanleg van infrastructuur- en leidingennetwerken die functioneren op bovenlokaal, Vlaams en gebeurlijk zelfs op internationaal niveau en hun aanhorigheden, alsook de aanpassingen aan deze netwerken die een bovenlokale impact hebben. Pagina 5 van 19
Bij de aanleg van nieuwe lijninfrastructuur wordt over alle hiermee verbonden aanhorigheden beslist door dezelfde bevoegde vergunningverlenende overheid. In de gesloten lijst wordt dit verder geoperationaliseerd. Onder dergelijke infrastructuren en leidingennetwerken worden verstaan: - hoofdwegen, primaire wegen categorie I en II en secundaire wegen categorie I, met in begrip van hun aanhorigheden; - spoorwegen voor het personen- en/of goederenvervoer (trein, tram en andere geleide openbare vervoersystemen) met in begrip van hun aanhorigheden; - bevaarbare waterwegen met inbegrip van de aanhorigheden - hoofdtransportleidingen voor elektriciteit, brandstoffen, gas, (drink)water, … met in begrip van hun aanhorigheden; - hoofdcollectoren voor afvoer van vervuild water en de aanleg van voorzieningen en/of gebieden voor waterzuivering en overstromingsbeheersing; - de ontwikkeling van watergebonden bedrijventerreinen (Dit slaat niet op het vergunnen van de individuele bedrijven); - onbevaarbare waterlopen van type 1 en hun aanhorigheden; - Tijdelijke vergunningen die noodzakelijk zijn voor de realisatie van de lijninfrastructuurprojecten. Vlaamse poorten, havens en zeewering De uitbouw van de Vlaamse poorten en havens op Vlaams niveau. Onder Vlaamse poorten en havens worden verstaan: - de Vlaamse zeehavens (Dit slaat niet op het vergunnen van de individuele bedrijven); - havens voor de binnenscheepvaart; - de nationale en regionale luchthavens in Vlaanderen; - de internationaal georiënteerde multimodale logistieke parken; - de Vlaamse HST-stations; - de nautische ontsluiting van de Vlaamse zeehavens; - De ontwikkeling en uitbouw van de strategische zeewering en kustverdediging van de Vlaamse Kust; - Strategische waterbeheersingsprojecten van bovenlokaal belang op onbevaarbare (cat. 1) en bevaarbare waterlopen; - de ontwikkeling van de bedrijventerreinen in het kader van het Economisch Netwerk Albertkanaal (Dit slaat niet op het vergunnen van de individuele bedrijven.); - Tijdelijke vergunningen die noodzakelijk zijn voor de realisatie van de Vlaamse poorten, havens en zeewering. Energievoorziening op Vlaams niveau Grootschalige energie-productievoorzieningen. Afvalverwerking op Vlaams niveau Grootschalige afvalverwerkingsinstallaties; Baggerstorten; Verwerking van splijtstoffen; Rioolwaterzuiveringsinstallaties met een capaciteit van meer dan 50.000 IEQ.
Pagina 6 van 19
Projecten met een ruimtelijke en/of mobiliteitsimpact op Vlaams niveau of met een Vlaams strategisch belang Er zijn projecten die duidelijk bovenlokaal zijn en die, omwille van hun mobiliteitsimpact en/of ruimtelijke impact of met een Vlaams strategisch belang, op Vlaams niveau vergund zullen worden. Hieronder wordt begrepen: - (combinaties van) handel, recreactie en kantoren met meer dan 50.000 m² bruto vloeroppervlakte (exclusief aanhorigheden: parking, opslag wordt hier niet bijgeteld). - Golfterreinen vanaf 18 holes, ter uitvoering van het Golfmemorandum. - … II.2.2. De provinciale projecten Ook de gesloten lijst van provinciale projecten zal door de bevoegde ministers ten laatste op 31 oktober 2012 worden voorgelegd aan de Vlaamse Regering. Na de declassering zoals vermeld in punt 2 blijft de deputatie uiteraard bevoegd voor de omgevingsvergunningen van de klasse 1-bedrijven. Daarnaast vallen ook volgende projecten onder de provinciale bevoegdheid omdat die omwille van ruimtelijke en mobiliteitsredenen een bovenlokale afweging en beoordeling vereisen, omdat de provincie een projectgedreven planningsbevoegdheid terzake heeft . Deze projecten worden opgenomen in de gesloten lijst: Handel, recreatie en kantoren: - Projecten tussen de 7.500 m² en 50.000 m² bruto vloeroppervlakte (exclusief aanhorigheden: parking, opslag wordt hier niet bijgeteld) gelegen in het buitengebied of in kleinstedelijk gebied. Projecten die via de ruimtelijke planning aan het provinciale niveau zijn toegewezen: o Golfterreinprojecten tussen 9 en 18 holes o De ontwikkeling van bedrijventerreinen aangeduid in een provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan binnen een (bijzonder of specifiek) economisch knooppunt(dit slaat niet op het vergunnen van de individuele bedrijven) o Middelgrote en grote windturbines o Motorcrossterreinen o Ontginningen Onbevaarbare waterlopen categorie II en hun aanhorigheden
III. DE ADVIESVERLENING EN DE OMGEVINGSVERGUNNINGSCOMMISSIES In meerdere adviezen worden vragen gesteld ten aanzien van de taakomschrijving en het functioneren van de omgevingsvergunningscommissies. VVSG en VVP zien maar weinig verschil tussen de lokale omgevingsvergunningscommissie en de provinciale omgevingsvergunningscommissie zodat het wellicht denkbaar is die te combineren. Ook is niet voor iedereen de meerwaarde ervan aangetoond en moet alleszins verduidelijkt worden hoe een dergelijke commissie haar advies formuleert en wat de waarde ervan is. Wellicht is het inderdaad zo dat de feitelijke samenstelling van de in de conceptnota eerder voorziene twee commissies die opereren in de vijf provincies (de lokale omgevingsvergunningscommissies en de provinciale omgevingscommissies) niet (veel) zal verschillen. Mogelijks is het zelfs, gelet op beperkte personele middelen, niet makkelijk om Pagina 7 van 19
voor elk van die commissies voldoende afgevaardigden te mandateren. Het samenbrengen van de adviesbevoedheden in één commissie per provincie, zoals voorgesteld door meerdere adviesinstanties, is bijgevolg een valabele piste, vooral uit efficientie-oogpunt. De Vlaamse Regering kiest er dan ook voor om de omgevingsvergunningscommissies te organiseren op slechts twee niveaus, namelijk het gewestelijk (GOVC) en het provinciaal niveau (POVC). Een gemeentelijk ambtenaar maakt, met adviserende stem, deel uit van de beide commissies. Het College van Burgemeester en Schepenen kan, aanvullend op haar ambtelijke vertegenwoordiging, ook steeds een advies schriftelijk uitbrengen. De GOVC geeft advies op het niveau van het Vlaams gewest, zowel in eerste aanleg over de Vlaamse projecten (zie punt I.8.) als in beroep tegen beslissing van de deputatie. De GOVC functioneert onder het co-voorzitterschap vanuit de gewestelijke administraties bevoegd voor Ruimtelijke Ordening én Milieu. De POVC speelt een rol in de ondersteuning van de vergunningverlening van gemeenten (eerste aanleg) en provincies (eerste aanleg en beroepen tegen beslissingen van Colleges van burgemeester en schepenen) en waarborgt dus tegelijk het „geïntegreerde Vlaamse advies‟ voor de besluitvorming op deze bestuursniveaus. De onafhankelijkheid van deze commissie ten op zichte van het beslissingsorgaan wordt gegarandeerd. . Het is dus belangrijk die commissie vanuit die optiek te concipiëren waarbij kan voortgebouwd worden op de huidige provinciale milieuvergunningencommissie die daartoe zal moeten worden aangevuld met vertegenwoordigers vanuit de beleidsvelden ruimtelijke ordening (in de ruime zin) en mobiliteit. De concrete werking en de aanstelling van de voorzitter wordt geregeld door de leden van de POVC. Wel blijkt het nodig te herevalueren welke zaken voor advies moeten of kunnen worden voorgelegd aan de provinciale omgevingsvergunningscommissie. De in de Conceptnota vermelde piste van de dossiers voor dewelke een projectvergadering kan worden gevraagd om te besluiten dat die voldoende complex zijn om in de toekomst aan de provinciale omgevings-vergunningscommissie voor advies voor te leggen, lijkt een te ruim toepassingsgebied te creëren. Het kan bij dergelijke dossiers immers gaan om aanvragen waarvoor in feite slechts twee externe adviezen vereist zijn en het kan niet de bedoeling zijn de provinciale omgevingsvergunningscommissie over dergelijke dossiers te laten adviseren. Daarom wordt gekozen voor een advisering door de POVC van alle projecten die door het provinciebestuur worden vergund (in eerste aanleg of in beroep) en van volgende projecten vergund door de gemeenten : De inrichtingen van klasse 2A omwille van hun complexiteit en ter ondersteuning van het gemeentelijk niveau bij het opnemen van de nieuwe bevoegdheden De eigen vergunningsaanvragen van de gemeenten om „rechter en partij situaties‟ te vermijden. Ook een aantal eerder grootschalige, niet ingedeelde, stedenbouwkundige projecten zullen/kunnen aan de POVC in functie van geïntegreerde advisering worden voorgelegd. We leggen die projecten vast in een lijst samen met het decreet Omgevingsvergunning. De projecten die hier bedoeld zijn kunnen relevant zijn vanuit hun omvang, functie of impact op de omgeving. Hierbij zal het aantal te verlenen adviezen een mogelijk criterium zijn.
Pagina 8 van 19
Uitgangspunt bij de werking van de OVC is dat hun advies een geïntegreerd consensusadvies is waar ten aanzien van de overheid die de beslissing moet nemen, duidelijkheid wordt verschaft. De onafhankelijkheid van deze commissie ten op zichte van het beslissingsorgaan wordt gegarandeerd. We stellen een handleiding en vorming voor om maximaal tot een dergelijk consensusadvies te komen. Minderheidsstandpunten moeten evenwel tot de mogelijkheid behoren, maar het eindadvies mag geen louter aaneenhechten zijn van afzonderlijke deeladviezen. Het advies van de omgevingsvergunningscommissie biedt tegelijk een antwoord op de vraag naar het “geïntegreerde Vlaamse advies” waar de Vlaamse overheidsinstanties tot één geïntegreerd advies komen. De opstart van de nieuwe of de hervormde omgevingsvergunningscommissies zal goed worden voorbereid, zowel qua samenstelling als qua werking.
IV. DE VRAAG NAAR FLEXIBILITEIT EN MAATWERK IN DE NIEUWE REGELING EN HET UITWERKEN VAN DE PROCEDURE IN EEN KADERDECREET
In de adviezen wordt opgedragen te bewaken dat de Omgevingsvergunning niet mag leiden tot een complexere vergunningverlening. In meerdere adviezen wordt – terecht – gesteld dat het op te maken kaderdecreet een flexibele invulling moet mogelijk houden zodat aanvragen waar bijvoorbeeld enkel een (beperkt) ruimtelijk aspect aan bod moet komen (bijvoorbeeld een woning in woongebied of de wijziging van de exploitatie van een bedrijfsgebouw in industriegebied), slechts de minimale procedurestappen moet doorlopen, slechts de noodzakelijke dossiersamenstelling moet krijgen en enkel de relevante adviezen behoeft. We leggen in het „Kaderdecreet Omgevingsvergunning‟ slechts de minimale procedurevereisten vast. Een aantal zaken zoals met betrekking tot het indienen van de aanvraag en het ontvankelijkheidsonderzoek, de overheid die bevoegd is om de aanvraag te ontvangen en de beslissing te nemen, het systeem van het openbaar onderzoek en de adviesverstrekking… zullen in de mate van het mogelijke gemeenschappelijk zijn voor alle aanvragen. Bedoeling is dat de gemeenschappelijke delers van deze procedures worden gevonden en op basis daarvan een duidelijke procedureboom wordt opgemaakt. We maken het mogelijk dat, afhankelijk van de aard van de aanvraag, andere adviesinstanties, een gebeurlijk langere openbaarmakingsprocedure, bijkomende dossiervereisten… voorgeschreven worden om maatwerk toe te laten. De procedure voor de zogenaamde „gemengde projecten‟ en de MER- en SEVESO-plichtige projecten zal in die optiek ook de zwaarste zijn binnen die aanpak. Anderzijds mag de procedure van de Omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning in woongebied of voor een verandering van de exploitatie zonder bouwkundige ingreep, niet zwaarder zijn dan de huidige procedures. De uitwerking van de procedure vertrekt dus van de huidige procedures van de Stedenbouwkundige Vergunning en van de Milieuvergunning en waar die samenvallen of verschillen. Maximaal is een compromis daaromtrent na te streven, maar de huidige verschillen binnen elke van de procedures zijn, waar die relevant zijn, maximaal te behouden. Zo kiezen we er bijvoorbeeld voor om in de toekomst dezelfde typeprojecten als vandaag aan een openbaar onderzoek te onderwerpen en dezelfde typeprojecten niet. Wie ten aanzien van welke aanvragen om advies moet worden gevraagd zal, net zoals nu, via uitvoeringsbepalingen in een lijst worden opgenomen. Beslissingstermijnen kunnen, zoals momenteel ook het geval is, verschillen naargelang de complexiteit van de aanvraag, of er wel of niet een openbaar onderzoek nodig is, wel of niet een m.e.r. vereist is, …In elk geval Pagina 9 van 19
zullen zoals vandaag het geval is in beide vergunningssystemen dwingende beslissingstermijnen gehanteerd worden. We nemen sowieso het systeem van de „melding‟ en de tijdelijke vergunning, zaken waar de gemeenten ook naar vragen, mee en we onderzoeken of we de mededeling “kleine verandering/wijziging” kunnen veralgemenen in het systeem van de Omgevingsvergunning. In de memorie van toelichting bij het decreet Omgevingsvergunning voegen we een aantal stroomschema‟s toe die overzichtelijk weergeven welke onderscheiden deelprocedures er zijn en welke stappen daarin gezet moeten worden, zodat voor eenieder de voordelen en de doorlooptijden van het nieuwe systeem duidelijk worden. In meerdere adviezen wordt – terecht – gevraagd bijzondere aandacht te schenken aan het vooroverleg. Tijdens het vooroverleg, zowel met de stedenbouwkundige dienst als met de milieudienst van de gemeente of de diensten van de provincie zal de bouwheer/exploitant en zijn ontwerper of deskundige, samen met de overheid, de (on)mogelijkheden van het project ten aanzien van de site en de omgeving ervan aftoetsen. Dat moet de slaagkans van de officiële procedure verhogen en die efficiënter (én sneller) doen verlopen. In meerdere adviezen wordt ook de suggestie gedaan dat tijdens het voortraject – afhankelijk van de aard van de projecten en de complexiteit van de omgeving – best wordt gepolst naar de bezorgdheden van de omwonenden (en dat gebeurlijk een infomoment wordt georganiseerd). Net zoals in het project „Versnellen van Investeringsprojecten‟ is ook in het kader van de Omgevingsvergunning een goed voortraject belangrijk. Om de haalbaarheid, volledigheid en realiseerbaarheid van de aanvraag te stimuleren wordt dus best ingezet op vooroverleg, met inbegrip van participatie, zeker voor de belangrijke projecten. Uiteindelijk verhogen hierdoor de slaagkansen van de effectieve aanvraag binnen de officiële aanvraagprocedure. Om maximaal maatwerk toe te laten zullen de principes van dit vooroverleg in de regelgeving worden vastgelegd, net zoals dat ook zal gebeuren in het Kaderdecreet Complexe Investeringsprojecten. Een van de aspecten die daarbij aan bod moeten komen is de mate van inspraak en betrokkenheid van derden. De in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bestaande mogelijkheid van formeel vooroverleg, namelijk de Projectvergadering, breiden we (binnen bepaalde perken) uit in het nieuwe systeem van de Omgevingsvergunning zodat ook voor gemengde aanvragen dergelijk overleg kan worden gevraagd. Daarbij gaan we na wat de rol van de Omgevingsvergunningscommissie binnen zo‟n Projectvergadering kan zijn (geïntegreerd Vlaamse vooradvies?).
V.
Handhaving V.1. Impact van de introductie van de omgevingsvergunning op het vlak van handhaving.
Het project van de unieke omgevingsvergunning beoogt een kaderdecreet1, met ééngemaakte procedureregels voor vergunningverlening binnen beide beleidsdomeinen. Inhoudelijk blijven de materies gescheiden en wordt de vergunningsplicht en het al dan niet
1
Conceptnota, punt 5.3.1, p. 17.
Pagina 10 van 19
verboden karakter van bepaalde handelingen in de afzonderlijke decreten (met name: de VCRO en het Milieuvergunningsdecreet) bepaald. Na de introductie van de omgevingsvergunning zal het in principe niet moeilijker zijn dan vandaag om een welbepaalde handeling te identificeren als een schending van één van de twee beleidsdomeinen, en vervolgens het daartoe bestemde handhavingsmechanisme (VCRO of DABM) in te zetten. Gevallen van ééndaadse of meerdaadse samenloop komen uiteraard voor, maar in principe niet meer of minder dan vroeger. De regels van de eendaadse of meerdaadse samenloop kunnen, net zoals nu al het geval is, gevolgd worden wanneer de VCRO- en milieuovertredingen verschillende feiten betreffen of wanneer in één zelfde procedure de beboeting van de beide misdrijven aan bod komt. In die situaties stelt er zich geen probleem met het „non bis in idem‟-beginsel (met verbod op dubbele beboetingsprocedure). In de veronderstelling, op basis van recente rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens, dat dit beginsel geldt als bescherming tegen dubbele bestraffing van dezelfde (materiële) feiten en dat er dus geen sprake moet zijn van dezelfde delictsomschrijvingen, moeten de gevolgen hiervan voor de handhaving van „gemengde‟ overtredingen juridisch echter wel verder onderzocht worden. Meer bepaald zal onderzocht moeten worden hoe vermeden kan worden dat een verbod van opeenvolgende vervolgingen voor dezelfde materiële feiten tot gevolg heeft dat ofwel enkel de belangen beschermd door de milieuvergunningswetgeving ofwel enkel die beschermd door de VCRO in rekening worden gebracht. Zo zal verder onderzoek moeten uitwijzen hoe we bijv. kunnen verhinderen dat de bestuurlijke beboeting van de milieuaspecten (via het MHD) onmogelijk wordt doordat voor dezelfde feiten sneller een andere handhavingspiste is gekozen, maar met mogelijk slechts een bestraffing van de RO-aspecten tot gevolg en vice versa. Voor de duidelijkheid kan er hier nog aan herinnerd worden dat het „non bis in idem‟-beginsel zowel geldt zowel t.a.v. de cumulatie van twee administratieve geldboetes als t.a.v. de cumulatie van een administratieve geldboete en een strafrechtelijke sanctie. Het is dus niet mogelijk om achtereenvolgens bij de verschillende administraties (LNE en RWO) of bij één administratie en een strafrechtbank een beboetingsprocedure op te starten voor dezelfde feiten die verschillende overtredingen uitmaken (overtredingen van enerzijds RO-regelgeving en anderzijds milieuregelgeving). Weliswaar is het zo dat dit gevolg van het „non bis in idem‟beginsel nu al speelt, maar deze problematiek zal vermoedelijk wel „zichtbaarder‟ en dus nijpender worden bij invoering van de unieke omgevingsvergunning. Anderzijds zal de introductie van een omgevingsvergunning het gemengd karakter van wederrechtelijke handelingen veel zichtbaarder maken, en zal de verwachting van het publiek en de betrokken actoren op een gecoördineerde handhaving van gemengde feiten in dezelfde mate toenemen.2 Een onderlinge afstemming van de handhaving van dergelijke feiten was overigens ook zonder omgevingsvergunning al wenselijk.3 Voor feiten die enkel een schending uitmaken op één van de twee betrokken regelgevingen, doet deze noodzaak zich vooralsnog minder gevoelen. V.2. Basisvoorwaarden voor een succesvolle handhaving van gemengde feiten A. Uitbreiden van de vaststellingsbevoegdheid van de inspectiediensten De dubbele focus van de omgevingsvergunning noodzaakt tot een gelijkaardige verbreding van de focus bij de betrokken inspectiediensten en bijgevolg de mogelijkheid voor beide inspectiediensten inbreuken vast te stellen op de betrokken regelgevingen. Hiertoe dient de
2 3
Zie bv. het advies VVSG, punt 4, p. 13. Advies SERV, SALV en MINARAAD, punt 4.5, p. 22.
Pagina 11 van 19
regelgeving inzake milieuhandhaving en stedenbouwkundige handhaving aangepast te worden met het oog op het uitbreiden van de vaststellingsbevoegheden voor beide inspectiediensten. Onder vastellingsbevoegdheid wordt onder meer de verbalisatiebevoegdheid van beide inspectiediensten begrepen, maar ook de toezichtsrechten en afhandelingsbevoegdheden (bv. het nemen van bestuurlijke maatregelen), zodat een inspectiedienst die schendingen vaststelt ook verantwoordelijk is voor de verdere afhandeling ervan, bv. het versturen van aanmaningen en het opleggen van bestuurlijke maatregelen. De inzet van gemengde teams, samengesteld uit toezichthouders DABM en verbalisanten VCRO, vergt veel (personeels)middelen, en kan om die reden bezwaarlijk worden veralgemeend. Anderzijds moet de noodzaak voor opeenvolgende controles van de verschillende inspectiediensten, elk voor hun „eigen‟ materie, zo veel als mogelijk worden beperkt. Dit is enkel haalbaar door de bestaande vaststellingsbevoegdheden uit te breiden, waardoor toezichthouders/verbalisanten schendingen op beide regelgevingen kunnen verbaliseren en de gepaste handhavingsmaatregelen kunnen nemen. Om die reden is het belangrijk dat in een PV duidelijk wordt aangegeven welke regelgeving/bepaling geschonden wordt. Het vaststellen van gemengde misdrijven vereist dan ook dat in het PV een duidelijk onderscheid wordt aangebracht naargelang het gaat om milieu- dan wel stedenbouwkundige misdrijven. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de in het milieuhygiënerecht bestaande functiescheiding tussen toezicht en opsporing.4 De overdracht van vaststellingsbevoegdheden op grond van de VCRO (die deze functiescheiding niet kent)5 aan toezichthouders DABM, zal dan beperkt blijven tot een toezichtsbevoegdheid. B. Uitwisseling van informatie Een gecoördineerde handhaving van gemengde feiten veronderstelt dat informatie (klachten, processen-verbaal, aanmaningen, bestuurlijke maatregelen, herstelvorderingen en beschikbare boetebeslissingen en rechterlijke beslissingen) worden uitgewisseld tussen de overheden, bevoegd voor de handhaving van de onderscheiden regelgevingen. Bovendien geldt voor de handhaver, in de mate waarin hij wegens het complex karakter ervoor zou opteren om de schending van de „andere‟ regelgeving niet zelf te verbaliseren, minstens een aangifteplicht bij de gespecialiseerde overheid. Beide verplichtingen worden opgenomen in een protocol tussen de betrokken overheidsdiensten. De uitwisseling van processen-verbaal moet decretaal verankerd worden. C. Het tegengaan van handhaving met verschillende snelheden De grote verschillen tussen de handhavingsstelsels van de VCRO en het DABM vormen een belangrijk struikelblok voor een gecoördineerde handhaving.6 Waar een inhoudelijke afstemming niet geheel onmogelijk lijkt, is een procedurele afstemming in de meeste gevallen uitgesloten. Dit laatste vloeit voort uit het ontbreken van zo goed als elke vorm
4
Art. 16.3.8 §1 DABM Art. 6.1.5 VCRO 6 Zie ook het advies VVSG, punt 4, p. 13. 5
Pagina 12 van 19
van bestuurlijke handhaving in het beleidsdomein ruimtelijke ordening. 7 Hierdoor verloopt de handhaving op het vlak van ruimtelijke ordening op een ander (lees: trager) ritme en volgens andere wetmatigheden dan de handhaving inzake milieu. Binnen de context van de omgevingsvergunning is een handhaving met twee snelheden niet wenselijk. Om deze reden zal de bestuurlijke handhaving, zoals uitgewerkt in het DABM, maximaal worden opgenomen in de VCRO als aanvulling bij de bestaande gerechtelijke handhaving. Om de éénvormigheid binnen het beleidsdomein RWO te bevorderen, kan eventueel gekozen worden voor aansluiting bij het handhavingsstelsel van het ontwerp van decreet inzake Onroerend Erfgoed, dat in belangrijke mate gebaseerd is op het DABM. D. Samenwerking, planmatige aanpak en taakverdeling tussen de betrokken overheden De planmatige aanpak van schendingen van de regelgeving op hetzij ruimtelijke ordening, hetzij de milieuwetgeving, wordt verzekerd door het Handhavingsplan RO enerzijds, en de jaarlijkse Milieu-inspectieplannen van de afdeling Milieu-inspectie en eventueel van de gemeenten anderzijds. De doorsnede van deze onderscheiden beleidsinstrumenten bepaalt in beginsel de prioritering van gemengde schendingen. Toch lijkt een overkoepelend instrument noodzakelijk, zeker in functie van de onderlinge taakverdeling tussen de verschillende overheden, en dit zowel naar inhoud (milieu – RO) als naar bestuursniveau (gewest – provincie – gemeenten). Deze taakverdeling moet, om gedragen te zijn, worden vastgesteld na overleg met alle betrokken handhavingspartners. Handhaving hoeft daarbij niet noodzakelijk een afspiegeling te zijn van vergunningverlening. De vorm die een dergelijk instrument zal aannemen, wordt door de decreetgever bepaald. Gedacht kan worden aan onderling af te sluiten protocollen, maar ook aan een „plan handhaving omgevingsvergunning‟ of een combinatie van beide. Naast prioritering en taakverdeling, bevat het plan of protocol ook duidelijke richtlijnen voor samenwerking, zoals het organiseren van gezamenlijke inspecties, periodiek en dossiergebonden overleg, het afstemmen van handhavingsacties alsook afspraken inzake sanctionering tussen de onderscheiden beleidsvelden en wederzijdse juridische en technische ondersteuning. E. Rol gemeenten Ook het gemeentelijk niveau, met inbegrip van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en politiezones, speelt een cruciale rol in de handhaving in het kader van de omgevingsvergunning. Zo zal het lokale niveau in eerste lijn de overheid zijn, die klachten van derden zal ontvangen en zal behandelen of in voorkomend geval voor passend gevolg zal doorsturen naar het bevoegde gewestelijke handhavingsorgaan. De rol van lokale besturen in het kader van handhaving zal grondig worden overlegd met de VVSG.
7
Met als enige uitzonderingen de bevoegdheid tot het geven van uitvoerbare preventieve stakingsbevelen en de afhandeling van doorbrekingen van bekrachtigde stakingsbevelen met een administratieve geldboete (art. 6.1.47 tot en met 6.1.50 VCRO)
Pagina 13 van 19
VI. De procesarchitectuur Het schema in bijlage visualiseert het uitwerkingsproces omgevingsvergunning en de positie van gerelateerde kwesties en processen daarbij : De belangrijkste andere kwesties / processen zijn de volgende :
Het ontwerp van decreet tot invoering van het integratiespoor van de milieueffectrapportage in de vergunningsprocedures werd reeds 2 maal goedgekeurd en is momenteel on hold. Dat ontwerpdecreet zal immers geïntegreerd worden in het ontwerp van kaderdecreet tot invoering van de Omgevingsvergunning. Eveneens in het kader van de project-Mer-regelgeving moet gewezen worden op het decreet van 23 maart 2012 houdende wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (B.S. 20 april 2012), waarbij de project-Mer-screening werd ingevoerd voor bepaalde projecten en dit om te remediëren aan de door het Europees Hof van Justitie vastgestelde inbreuk van de project-Mer-richtlijn. De Vlaamse Regering heeft op 25 mei 2012 het uitvoeringsbesluit een eerste keer principieel goedgekeurd met het oog op advies van de strategische adviesraden. Ook deze regelgeving zal moeten worden afgestemd op het ontwerp kaderdecreet tot invoering van de Omgevingsvergunning.
Nieuwe procesaanpak (“drietrapsraket”) voor complexe investeringsprojecten. Een ontwerpdecreet hierover wordt in het najaar 2012 voorgelegd aan de Vlaamse Regering. Dat ontwerpdecreet moet afgestemd worden met de nieuwe regelgeving over de Omgevingsvergunning. Het projectteam, bestaande uit de vertegenwoordigers van de betrokken administraties (RWO, LNE, MOW, DAR (Kenniscentrum PPS) en Stedenbeleid) dat het globale project “Versnellen van investeringsprojecten” coördineert en concretiseert, moet deze afstemming garanderen. Op het ogenblik dat het ontwerpdecreet complexe investeringsprojecten aan de Vlaamse Regering zal worden voorgelegd, zal duidelijk zijn hoe de Omgevingsvergunning zich hiertoe verhoudt.
Invoering van het permanent karakter van de milieuvergunning. De Vlaamse Regering heeft op 23 december 2011 de conceptnota hierover goedgekeurd met het oog op het verkrijgen van adviezen van SERV, Minaraad, SALV, VVSG en VVP. Momenteel worden deze adviezen verwerkt in een addendum bij de conceptnota die nog voor het zomerreces door minister Schauvliege voor goedkeuring zal voorgelegd worden aan de Vlaamse Regering.
Tenslotte wensen de strategische adviesraden, de VVSG en VVP ook duidelijkheid over hoe de handhaving en de rechtsbescherming in het kader van de Omgevingsvergunning zal worden georganiseerd. In de conceptnota werd hierover reeds een eerste algemene visie ontwikkeld. In dit addendum werd de visie over handhaving verder gedetailleerd. Vanzelfsprekend zal dit verder in een latere fase nog verder moeten worden geconcretiseerd op vlak van organisatie. De rechtsbescherming daarentegen komt in deze nota niet aan bod. Terzake kan worden verwezen naar de voorbereidingen mbt de oprichting van het Vlaams Bestuursrechtscollege. Op het ogenblik dat het ontwerp kaderdecreet Omgevingsvergunning aan de Vlaamse Regering zal worden voorgelegd voor goedkeuring moet duidelijk zijn welk administratief rechtscollege bevoegd zal zijn Pagina 14 van 19
voor de beroepen tegen de Omgevingsvergunning. In voorkomend geval zullen de noodzakelijke overgangsmaatregelen voorzien worden. Actoren en hun rol 1. Werkgroep RO (ARB) – LNE (AMV) / Projectleiders + Juristen + Inspecties RWO en LNE (handhavingsaspecten): dagelijkse werking project Omgevingsvergunning (gebeurlijk opgesplitst in deelwerkgroepen (bvb. regelgeving algemeen, handhavingsaspecten, gesloten lijst Vlaamse Projecten, declassering klasse 1 naar klasse 2, begeleidende maatregelen Lokale Besturen, …). 2. Stuurgroep: aansturing project door Politiek verantwoordelijke kabinetten (Joke Schauvliege en Philippe Muyters) en twee projectleiders (RO en LNE). 3. (Eventueel) Beleidsdomeinoverschrijdende Klankbordgroep: Ambtelijke opvolging door en feedback van projectverantwoordelijken, projectleiders en adviesverleners van belangrijkste betrokken Vlaamse administraties (RO – LNE – MOW – L&V – Stedenbeleid – Onroerend Erfgoed – …) en bewaken relatie met project Versnellen Investeringsprojecten (vanuit de parallelle opmaak van de desbetreffende regelgeving en begeleidings- en communicatieacties). 4. Externe Consultatiegroep: Feedback door Externe Experten (Lokale besturen en hun administraties, projectontwikkelaars, architecten, milieucoördinatoren, Strategische Adviesraden (als vertegenwoordigers van het middenveld). 5. IKW: Politieke aftoetsing. 6. Vlaamse Regering en Vlaams Parlement: Politieke validering, goedkeuring en bekrachtiging. Stappen/deelstappen en timing A. Opmaak definitieve Conceptnota/Addendum (januari 2012 – juni 2012) 1. Werkgroep wint adviezen in van VVSG, VVP, SARO, MInaraad, SERV. 2. Werkgroep schrijft ontwerp van Beslisnota uit op basis van de ontvangen adviezen (addendum aan Conceptnota) (inbegrepen aspect handhaving en aantal begeleidende acties). 3. Stuurgroep. 4. (eventueel) Feedback door Beleidsdomeinoverschrijdende Klankbordgroep. 5. IKW. 6. Werkgroep past beslisnota aan op basis van bemerkingen IKW en (in voorkomend geval) Beleidsdomeinoverschrijdende Klankbordgroep. 7. Stuurgroep. 8. Vlaamse Regering neemt beslissing over Beslisnota en zet richting uit in functie van op te maken regelgeving, acties, … B. Opmaak gesloten lijsten van provinciale en Vlaamse projecten en voorontwerp van decreet en concept van flankerende maatregelen (juli 2012 – december 2012) 1. Werkgroep maakt volgende documenten op: - gesloten lijsten van Vlaamse en provinciale projecten (met in begrip van de fase 1 van de declassering van milieuvergunningsplichtige inrichtingen van klasse 1 naar klasse 2). Deze lijsten worden ten laatste op 31 oktober 2012 voorgelegd aan de Vlaamse Regering Pagina 15 van 19
- Voorontwerp van Kaderdecreet Omgevingsvergunning: alle aspecten, inbegrepen de kwestie van de permanente vergunning, de handhaving en de regeling inzake MERscreening; - Eerste voorstel van gesloten lijsten bovenlokale projecten; - Eerste voorstel van bij opstart noodzakelijke Uitvoeringsbesluiten (dossiersamenstelling, adviesverlenende instanties, termijnen, samenstelling Omgevingsvergunningscommissies, …); - Plan van Aanpak begeleidende maatregelen Lokale Besturen (ondersteuning door Vlaamse ambtenaren, afstemming gegevensbanken, kennisuitwisseling, samenwerkingsverbanden, …); - Voorstel eerste pakket declassering klasse 1 naar klasse 2 (fase 1). 2. Stuurgroep. 3. Opvolging en feedback door Beleidsdomeinoverschrijdende Klankbordgroep. 4. Feedback door Externe Consultatiegroep. 5. IKW. 6. Werkgroep past documenten aan op basis van bemerkingen IKW, Beleidsdomeinoverschrijdende Klankbordgroep en Externe Consultatiegroep. 7. Stuurgroep. C. Principiële goedkeuring en formele adviesronde (januari 2013 – maart 2013) 1. Vlaamse Regering neemt Principiële beslissing over Voorontwerp van Kaderdecreet Omgevingsvergunning, gesloten lijsten, noodzakelijke Uitvoeringsbesluiten, begeleidende maatregelen Lokale Besturen en eerste pakket declassering. 2. Formele Adviesronde: Strategische Adviesraden en externe adviesorganen. D. Opmaak ontwerp van decreet en uitwerken flankerende maatregelen (april 2013 – juli 2013) 1. Werkgroep maakt volgende documenten op: - Ontwerp van Kaderdecreet Omgevingsvergunning op basis van de ontvangen adviezen; - Definitief voorstel van gesloten lijsten bovenlokale projecten; - Definitief voorstel van bij opstart noodzakelijke Uitvoeringsbesluiten; gebeurlijk al voorontwerp van facultatieve Uitvoeringsbesluiten; - Uitgewerkte begeleidende maatregelen Lokale Besturen; - Voorstel van beslissing omtrent declassering klasse 1 naar klasse 2 (fase 1); - Voorstel van praktische maatregelen in functie van de opstart van het systeem van de Omgevingsvergunning: voorstel van concrete organisatie en werking van de Omgevingsvergunningscommissies, … 2. Stuurgroep. 3. Opvolging en feedback door Beleidsdomeinoverschrijdende Klankbordgroep. 4. IKW. 5. Werkgroep past documenten aan op basis van bemerkingen IKW en Beleidsdomeinoverschrijdende Klankbordgroep. 6. Stuurgroep. E. Tweede principiële goedkeuring en advies van de Raad van State (juli 2013 – september 2013) 1. Vlaamse Regering neemt (tweede) Principiële beslissing over Ontwerp van Kaderdecreet en de noodzakelijke uitvoeringsbesluiten (met het oog op advies van de Raad van State). 2. Vlaamse Regering neemt beslissing over alle andere maatregelen (zie punt D). Pagina 16 van 19
3. Advies Raad van State over Ontwerp van Kaderdecreet. F. Opmaak definitief decreet (oktober 2013 – december 2013) 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Werkgroep finaliseert documenten op basis van het advies van de Raad van State. Stuurgroep. Opvolging en feedback door Beleidsdomeinoverschrijdende Klankbordgroep. IKW. Werkgroep past documenten aan op basis van bemerkingen IKW. Stuurgroep.
G. Bekrachtigingsprocedure (januari 2014 – april 2014) 1. 2. 3. 4.
Vlaamse Regering keurt Kaderdecreet en Uitvoeringsbesluiten definitief goed. Vlaamse Regering dient Kaderdecreet in bij Vlaams Parlement. Vlaams Parlement behandelt decreet (in commissies en plenair). Vlaamse Regering bekrachtigt Kaderdecreet en stelt inwerkingstredingsdatum vast.
H. Implementatie Omgevingsvergunning (afhankelijk van beslissing Vlaamse Regering – zie punt G) 1. Inwerkingtreding Kaderdecreet. 2. Werkgroep start opvolgingstraject op dat minstens volgende aspecten bevat: - Monitoring Lokale Besturen; - Monitoring en evaluatie werking Omgevingsvergunningscommissies; - Monitoring en evaluatie Handhavingsaspecten; - Evaluatie in functie van tweede en tegelijk laatste stap in de declassering (op basis van TWOL-studie). Tweede pakket declassering klasse 1 naar klasse 2 (fase 2).
Pagina 17 van 19
VII. VOORSTEL VAN BESLISSING De Vlaamse Regering beslist: 1° haar goedkeuring te hechten aan het addendum aan de Conceptnota van 23 december 2011 over de invoering van de Omgevingsvergunning, zonder dat dit enig financieel of budgettair engagement inhoudt; 2° De Vlaamse minister, bevoegd voor Leefmilieu en Natuur, en de Vlaamse minister, bevoegd voor Ruimtelijke Ordening, te gelasten: a. in overleg met de Vlaamse minister van Mobiliteit en Openbare Werken gesloten lijsten van Vlaamse en provinciale projecten op te maken en ten laatste op 31 oktober 2012 aan de Vlaamse regering ter goedkeuring voor te leggen; b. een voorontwerp van kaderdecreet betreffende de Omgevingsvergunning, een besluit met een gesloten lijst van Vlaamse projecten en een actieplan in functie van begeleiding van gemeenten op te stellen; c. de acties te ondernemen in functie van een geïntegreerd handhavingsapparaat.
Joke SCHAUVLIEGE Vlaams minister van Leefmilieu Natuur en Cultuur
Philippe MUYTERS Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport
Pagina 18 van 19
Opmaak voorontwerp Omgevingsvergunningsdecreet - uitwerking procedures ≠ types - integratie Mer/ Merscreening - werking omgevingsvergunningscommissies - handhaving Permanente (milieu)vergunning + periodieke evaluatiee
- rechtsbescherming
Uitwerking uitvoeringsbesluiten (advisering, openbaar making, dossiersamenstelling)…)
Deklassering Vlarem fase I
Opmaak gesloten lijst Vlaamse projecten en provinciale projecten
Finalisatie voorontwerp Omgevingsvergunningsdecreet Afstemming regelgeving Vlaamse bestuursrechtbank
Begeleidende, ondersteunende acties naar gemeenten
Operationaliseren omgevingsvergunnings commissies
Opzetten monitorings – en evaluatiesysteem Ontwerp Omgevingsvergunningsdecreet uitvoeringsbesluiten
DeKlassering Vlarem fase II + omvorming naar 1 gesloten provinciale lijst
Inwerkingtreding
+
Operationaliseren handhavingsapparaat (incl. gemeentelijke taken)
Afstemming regelgeving Vlaamse bestuursrechtbank
Pagina 19 van 19
Evaluatie en monitoring